RUIMTELIJKE ONDERBOUWING WOONHUIS SCHAPENDRIFT 1 MAARN
14 augustus 2014
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING ..................................................................................................................... 4 1.1 1.2
2.
PLANBESCHRIJVING ................................................................................................... 6 2.1 2.2 2.3
3.
Aanleiding en doelstelling ................................................................................................................ 4 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 5 Huidige situatie ............................................................................................................................... 6 Toekomstige situatie ........................................................................................................................ 7 Landschappelijke inpassing ............................................................................................................. 7
BELEIDSKADERS ......................................................................................................... 9 3.1 E.U. /Rijksbeleid .............................................................................................................................. 9 3.2 Provinciaal Beleid ............................................................................................................................ 9 3.3 Gemeentelijk Beleid ....................................................................................................................... 10 3.3.1 Structuurvisie.................................................................................................................................. 10 3.3.2 Bestemmingsplan ........................................................................................................................... 11 3.3.3 Welstand en landschappelijke inpassing ..................................................................................... 12 3.3.4 Gebiedsgericht milieubeleid ........................................................................................................ 13 3.3.5 Duurzaam bouwen en energie .................................................................................................... 14
4.
ONDERZOEK................................................................................................................15 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
5.
Archeologie en monumenten ......................................................................................................... 15 Flora- en faunaonderzoek .............................................................................................................. 16 Bodemonderzoek ........................................................................................................................... 17 Externe veiligheid .......................................................................................................................... 18 Water ............................................................................................................................................. 20 Geluid en verkeer .......................................................................................................................... 20 Luchtkwaliteit ................................................................................................................................. 22 Bedrijven en Milieuzonering ........................................................................................................... 23 Duurzaamheid ............................................................................................................................... 23 Samenvatting en conclusies ........................................................................................................... 25
UITVOERBAARHEID ....................................................................................................26 5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ..................................................................................................... 26 5.2. Economische uitvoerbaarheid. ......................................................................................................... 26
BIJLAGEN ...........................................................................................................................27
COLOFON Opdrachtgever: De heer H.J. Zonnenberg Opdrachtnemer: DE LANGE, Stedebouw ontwerp+advies+bemiddeling Godebaldstraat 15 7515 ZM Deventer Nummer: T5 Datum: 14 augustus 2014
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 3
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding en doelstelling
Aan de Schapendrift nr. 1 staat een woonboerderij met daaromheen meerdere opstallen die voorheen in gebruik waren als agrarisch bedrijf. De landbouwfunctie is in de jaren 90 aan het perceel onttrokken en veranderd in een woonbestemming voor maximaal 1 woning. De bestaande relatief kleine woning is bewoond gebleven, de opstallen zijn in onbruik geraakt. De eigenaar van het perceel, de heer H. Zonnenberg, heeft aangegeven dat hij de bestaande woning en opstallen wil amoveren en op het perceel - binnen het bestaande bouwvlak - een nieuwe vrijstaande woning van 800 m³ met 200 m² bijgebouw(en) wil realiseren.
Afbeelding 1.
Luchtopname van het perceel Schapendrift 1 Maarn. De bebouwing is geconcentreerd in de linker onder hoek.
Het plangebied valt onder het bestemmingsplan buitengebied uit 1995. Volgens de voorschriften van dit bestemmingsplan mag de maximale inhoud van een woning niet meer dan 600 m3 bedragen. In het vigerend bestemmingsplan is een vrijstellingsbevoegdheid van 15 % opgenomen voor een vergroting van een woning tot max. 800 m3.. Voorwaarde daarbij is dat voor deze vergroting een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ moet worden opgesteld en dat de woning goed wordt ingepast in de omgeving. Deze vergroting past binnen het geldende beleid van de provincie Utrecht. De bestaande woning is relatief klein (ca. 360 m3) en bouwkundig gezien in slechte staat. Daarom wordt de nieuwe grotere woning gebouwd ten noordoosten van de bestaande te slopen woning, op grotere afstand van de Schapendrift. Daardoor kan de nieuwe woning ruimtelijk gezien beter worden ingepast in de omgeving.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 4
Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de nieuw te bouwen woning geen negatieve effecten heeft op de omgeving. In tegendeel; door het zorgvuldig situeren van de woning met bijgebouw(en), de terrein inrichting en het afbreken van meer dan 10 in verval geraakte voormalige agrarische gebouwen, zal de nieuwe situatie een ruimtelijke meerwaarde geven aan de omgeving. Het voorliggende ontwerp sluit aan op het gemeentelijke beleid voor wonen in het buitengebied en het toestaan van groter bouwvolume.
Afbeelding 2.
1.2
Enkele in verval geraakte voormalige bedrijfsgebouwen.
Leeswijzer
Deze ruimtelijke onderbouwing kent de volgende onderdelen: Planbeschrijving; toelichting op huidige situatie en de voorgenomen sloop van opstallen en vervanging van het bestaande woonhuis door nieuwbouw. Ruimtelijke beleidsanalyse; toelichting op inpassing plan in Nationale, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Onderzoek milieuaspecten; toetsen van het plan aan specifieke wet- en regelgeving en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Bijlagen; hierin zijn de belangrijkste beleidsstukken en onderzoeken opgenomen.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 5
2.
Planbeschrijving
2.1
Huidige situatie
De planlocatie is gelegen aan de Schapendrift net buiten de bebouwde kom van de kern Maarn in een mooie natuurlijke en bosrijke omgeving. De afstand naar het dorp is ca. 500 m. Het perceel is kadastraal bekend als Schapendrift nr. 1 en sedert ca. 1925 bebouwd met een boerenwoning en daaromheen ongeveer tien opstallen. Op het erf staan de volgende gebouwen/bouwwerken (zie afbeelding 3): 1. Schuur met houten wanden en een golfplaten dak, alles enkelwandig; 2. Schuur met bakstenen gevels en pannendak, alles enkelwandig;
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Woning bakstenen gevels en pannendak, muren beschikken niet over een spouw, wel is een ruimte onder de pannen aanwezig; Schuur, aan woning geschakeld, met bakstenen gevels en pannendak, alles enkelwandig; Betonnen sleufsilo; Schuur met bakstenen gevels en pannendak, alles enkelwandig, dak deels ingestort; Houtenkapschuur met golfplaten dak, alles enkelwandig; Schuurtje met houten wanden en pannendak, westelijke deel beschikt over ruimte onder de pannen; Betonnen sleufsilo; Schuur met stenen gevels en pannendak, alles enkelwandig, dak ontbreekt grotendeels
. Afbeelding 3.
Bestaande opstallen Schapendrift 1
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 6
2.2
Toekomstige situatie
Het plan is om alle schuren, voeropslag silo’s, mestvaalt, garage, voormalige varkensstal en de bestaande woning af te breken. Daarvoor in de plaats zal 1 nieuwe woning worden gebouwd van ca. 800 m3 alsmede (een) bijgebouw(en) van 200 m2 . Zie afbeelding 4.
Afbeelding 4.
2.3
Schets van de toekomstige situatie.
Landschappelijke inpassing
Het plangebied is gelegen aan de rand van Maarn en is vroeger onderdeel geweest van vrij grote open ruimtes aan de noordzijde van de plaats. Hier waren de schaapsweiden te vinden die in de loop van tijd hebben plaats gemaakt voor akkerbouw met granen en later mais. Met de toename van de begroeiing is het oorspronkelijk open karakter van het gebied verdwenen. Thans is er meer sprake van een half open landschap. Ook de recreatieve inrichting van het nabij gelegen gebied (golfclub Anderstein) heeft hierin bijgedragen. De wuivende graanakkers zijn hier verdwenen en hebben plaats gemaakt voor een waaiervormig ingericht landschap met veel water en lange zichtassen. Zie afbeelding 5. De huidige bebouwing, met woonhuis, schuren, silo’s en beplantingsstroken belemmeren het zicht vanaf de Schapendrift op het achterliggende landschap en hebben daardoor bijgedragen aan het verdwijnen van het oorspronkelijke open karakter van het gebied. Zie afbeelding 3. Teneinde het zicht op het landschap te verbeteren worden de bestaande opstallen verwijderd. De Oude Maarnse beek, die ligt tussen de Schapendrift en het perceel, is grotendeel droog komen te staan en is bijna volledig overwoekerd met beplanting en struiken. Deze Beek zal worden uitgegraven en vrijgemaakt van beplanting en in de oorspronkelijke bedding en vorm worden teruggebracht.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 7
De nieuwe bebouwing is zodanig op het perceel gesitueerd dat vanaf de Schapendrift gezien zicht op het achterliggende landschap mogelijk blijft. Zie afbeelding 4. Ter afscherming van het perceel zal evenwijdig aan de Schapendrift geen lange haag worden geplant om te voorkomen dat het doorzicht opnieuw wordt belemmerd. In plaats daarvan zullen in kleine groepjes rododendrons worden geplant. Rododendrons komen vaker voor in dit gebied en sluiten aan bij het parkachtige landschap aan de zuidkant van de Schapendrift.
Afbeelding 5.
Half open landschap in de omgeving van het plangebied (rode cirkel), waaronder landgoed Anderstein met lange zichtassen in een waaiervormige structuur.
Door het opruimen van de oude bedrijfsgebouwen aan de Schapendrift wordt het gebied minder vol bebouwd. De overwoekerde en dichtgegroeide Oude Maarnse beek wordt ter plaatse in ere hersteld. Het landschapsbeeld van deze omgeving wordt door deze maatregelen verbeterd en versterkt. De situering van woning en bijgebouw(en) en beplanting is zodanig gekozen dat het doorzicht vanaf de Schapendrift op het achterliggende landbouwpercelen goed mogelijk blijft.
Afbeelding 6.
Zicht op het achterliggende landschap.
Deze nieuwe ontwikkeling past in het beleid van de gemeente om het landschap en de ruimtelijke kwaliteit van de woonomgeving en de dorpsranden te verbeteren en te versterken.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 8
3.
Beleidskaders
In dit hoofdstuk wordt het Europese/nationale, provinciale en gemeentelijke beleid behandeld ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur voor zover deze relevant zijn voor dit plan. Dit zijn:
3.1
E.U./Rijksbeleid Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013) Bestemmingsplan Buitengebied Leersum (2005) Structuurvisie 2030 "Groen dus vitaal" Algemene uitgangspunten bebouwing buitengebied
E.U. /Rijksbeleid
Op het Europese en nationale niveau is het ruimtelijke beleid onder meer gericht op het behoud en zo mogelijk versterken van natuur en landschappelijke waarden. Daarnaast is het behoud en versterken van een aantrekkelijk buitengebied voor wonen, recreatie en andere functies van groot belang. Met het amoveren van de verlaten bedrijfsgebouwen van deze voormalige agrarische bestemming en het vervangen van de bestaande woonboerderij door een moderne woning wordt in het buitengebied aantrekkelijker. Dit past goed bij het nationale beleid.
3.2
Provinciaal Beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013) Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers: een duurzame leefomgeving; vitale dorpen en steden; landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot twee belangrijkste beleidsopgaven; de ene is gericht op de binnenstedelijke opgave en de andere op het behoud en versterken van het landelijk gebied. Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier roodvoor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang. Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 9
staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. Verruiming beleid buitengebied De provincie heeft de maximale toe te laten inhoud van woningen van 600 m3 in het buitengebied losgelaten. Mits landschappelijk inpasbaar, is een inhoud van 800 m3 toelaatbaar. Zie ook bijlage 1. De nieuwe woning is gelegen in het landelijk gebied, met als hoofdfuncties landbouw natuur, recreatie en wonen. Het vervangen van de bestaande woonboerderij door een nieuwbouwwoning van 800 m3 doet aan deze functies niets af. Met de uitvoering van het plan worden dan ook geen provinciale belangen geschaad.
3.3
Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie De gemeentelijke Structuurvisie 2030 “Groen dus Vitaal” geeft voor het plangebied aan dat gestreefd moet worden naar een gebiedsperspectief waarvan natuur, landbouw, cultuurhistorie, wonen, recreatie en zorg duurzaam en samenhangend deel uitmaken. Het perceel ligt buiten de ecologische hoofdstructuur (EHS) van natuurgebieden. die tot precies aan de huiskavel reikt. In EHS gebieden kunnen nieuwe ontwikkelingen alleen worden toegestaan wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen significante aantasting van aanwezige waarden en kenmerken ontstaat.
Afbeelding 7 :
De huiskavel van de voormalige boerderij (witte vlak in het midden) ligt aan de rand van de EHS (groene vlak).
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 10
Aangezien de bestemming “wonen” niet wijzigt, past de voorgenomen opruiming van oude bedrijfsgebouwen en de vervanging van de bestaande woning door een nieuwe woning geheel binnen de gemeentelijke structuurvisie. Het draagt bij aan op het terugdringen van de verstening in het buitengebied en ondersteunt daarmee ook het EHS beleid.
3.3.2 Bestemmingsplan Het perceel Schapendrift 1 is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan buitengebied Maarn uit 1995 en heeft de bestemming woondoeleinden (W1) gekregen. Daaromheen ligt landbouwgrond met landschappelijke en natuurwaarde(ALN). De Gemeente Heuvelrug is bezig met de actualisatie van het bestemmingsplan buitengebied voor dit deel van de gemeente( OMMA) en heeft een ontwerp hiervan ter visie gelegd.
Afbeelding 8.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan buitengebied 1995.
Volgens de voorschriften van dit bestemmingsplan mag de maximale inhoud van een woning niet meer dan 600 m3 bedragen. In het vigerend bestemmingsplan is een vrijstellingsbevoegdheid van 15 % opgenomen voor een vergroting van een woning tot max. 800 m3..
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 11
Voorwaarde daarbij is dat voor deze vergroting een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ moet worden opgesteld en dat de woning goed wordt ingepast in de omgeving. Deze vergroting past binnen het geldende beleid van de provincie Utrecht. Het verruimde provinciaal beleid voor bebouwing in het buitengebied is door de gemeente Heuvelrug overgenomen (zie bijlage 2). Er is een lijst vastgesteld waarin is opgenomen voor welke zaken geen verklaring van bedenkingen nodig is. Dit onder de voorwaarde dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is. Verder is volgens gemeentelijke beleid de algemene lijn om bij burgerwoningen i.p. 50 m² aan bijgebouwen toe te staan. In dit geval wordt hiervan afgeweken. Dit is ook een van de redenen (samen met die van de grotere inhoud) om een projectprocedure te volgen. Het bouwen van een grotere hoeveelheid bijgebouwen heeft als motivatie dat meer dan 50% van de bestaande bijgebouwen wordt gesaneerd, en dat voor ruimtebehoevende hobby’s zoals bijvoorbeeld paardrijden meer faciliteiten nodig zijn.
3.3.3 Welstand en landschappelijke inpassing Het perceel waarop de woning staat is groot en maakt gezien, vanuit het omringende landschap, een rommelige indruk vanwege de vele in onbruik geraakte opstallen. Door de afbraak van deze gebouwen kan de aansluiting op de omgeving flink worden verbeterd. In de nieuwe situatie wordt het landschap meer open en hierin past een forse woning met een grotere inhoud dan de gebruikelijke. Ook om deze reden is het toestaan van een afwijkende maatvoering van zowel de nieuwe woning als bijgebouwen wenselijk. In de welstandscommissie is het beraad hierover inmiddels afgerond en is overeenstemming bereikt over het voorliggende ontwerpplan. Qua inpassing in het landschap wordt de beleving en doorkijk naar de achterliggende open ruimte (maisland) groter en neemt de variatie in open en besloten ruimtes hier toe. Voor de nieuw te bouwen woning betekent dit dat de bouwplannen worden getoetst aan de volgende criteria: 1. De nieuwe bebouwing moet zodanig gepositioneerd zijn dat de rooilijn iets naar achteren komt te liggen, d.w.z. iets verder van de weg af of minimaal 15 m 2. De aaneen gebouwde massa van hoofdgebouw met eventuele aan- en uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen moet op minimaal 10 m van de zijdelingse perceelgrens liggen. 3. De goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3 m, bouwhoogte maximaal 9 m. 4. Woningen moeten worden afgedekt met een kap met een minimale dakhelling van 25° en maximaal 65°.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 12
5. De vormgeving van de nieuwe woning is vrij, teneinde het individuele karakter te benadrukken. 6. Het volume van de nieuwe woning mag niet meer dan 800 m³ bedragen en sluit daarbij aan bij de volumes van omliggende woningen. 7. Eventuele vrijstaande bijgebouwen moeten op 5 m of meer van de zijdelingse perceelgrens worden gesitueerd. 8. Vrijstaande bijgebouwen moeten op 1 m of meer van de woning (inclusief aan- / uitbouwen) worden gesitueerd. 9. De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen en de bouwhoogte maximaal 5 m. 10. Voor de voorgevel van de woning mag geen bebouwing worden opgericht, de voorruimte moet als open ruimte ervaarbaar blijven. 11. Op zijdelingse perceelgrenzen moeten, als onderdeel van het landschap ter plaatse, houtwallen worden aangelegd als perceelscheidingen. Erfbeplanting. Een hoog opgaande erfbeplanting is landschappelijk gezien niet zo gepast. Deze groeit mogelijk op tot een hoge wal hetgeen de zichtlijnen zal verstoren. Oorspronkelijk was het perceel grotendeels omsloten met een houtwal. Tussen 1932 en 1973 is een deel van de houtwal, weggehaald. Zie de rode pijltjes op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 9.
Vergelijking fragmenten top. kaarten uit 1973 en 1932
3.3.4 Gebiedsgericht milieubeleid De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt in haar milieubeleidsplan met gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is daarbij opgedeeld in acht gebiedstypen. Bij iedere gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel. Hierin staan de ambities per milieuthema. Voor de Schapendrift te Maarn is het milieukwaliteitsprofiel ‘Landelijk gebied, verweving van functies’ van toepassing. Voor nadere informatie over dit profiel wordt verwezen naar bijlage 2.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 13
3.3.5 Duurzaam bouwen en energie De Gemeente Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze. Wetgevend kader. De overheid stimuleert duurzaam bouwen door bij gebouwen steeds strengere eisen te stellen aan de energieprestatie daarvan. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020. Hierdoor is met name het aspect 'energie in de gebruiksfase' in wetgeving verankerd. De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen zijn volgens het bouwbesluit: 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=3,5 voor dichte uitwendige scheidingsconstructies; 2. Een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren; 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek; 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG).
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 14
4.
Onderzoek
4.1
Archeologie en monumenten
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 is het verplicht om archeologische (verwachtings-) waarden in de bodem mee te wegen bij ruimtelijke vraagstukken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het stellen van beleidskaders inzake deze archeologische monumentenzorg.
Afbeelding 10.
Fragment Gemeentelijke beleidskaart archeologie.
Volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie (vastgesteld in april 2013) is de planlocatie aan de Schapendrift 1 gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (lichtbeige kleur). Artikel 17a lid 1 van de Monumentenverordening stelt dat het verboden is om in een archeologisch verwachtingsgebied, de bodem dieper dan 30 cm onder de oppervlakte te verstoren. Het verbod is niet van toepassing indien; (artikel 17a lid 2.c.) het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op archeologische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100.000m². Voor het plangebied zijn geen belemmeringen te verwachten, aangezien het een lage archeologische verwachtingswaarde heeft en de voorzien ontwikkeling geen schade doet aan het bodemarchief. Het valt bovendien onder de vrijstellingsnorm. Op basis van de lage verwachtingswaarde is het toch mogelijk dat er tijdens de bouwwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet. Conclusie: Er zijn geen belemmeringen vanuit de archeologie wetgeving te verwachten.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 15
4.2
Flora- en faunaonderzoek
Het plangebied zelf ligt buiten de EHS. Het wordt aan de noordzijde omgeven door een perceel maisland. Daarachter gaat het over in ‘bestaande natuur’ die wel onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor het flora en fauna aspect is in september 2013 een onderzoek uitgevoerd door Bureau Bleijerveld/Ruimte voor Advies. Daartoe is literatuurstudie verricht en is het plangebied bezocht en beoordeeld op het gebieds- en soortenbeschermingaspect. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt: Gebiedsbescherming Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied, maar is wel omringd door de Ecologische Hoofdstructuur. Zolang de akkers een agrarische of natuurlijke bestemming houden is een negatief effect op de EHS op voorhand uit te sluiten. Soortenbescherming Flora/Fauna Er is één licht beschermde soort gevonden, namelijk Grote kaardenbol. De soort is algemeen en er geldt een vrijstelling voor in geval van ruimtelijke ingrepen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten. De ingreep kan een negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groep zoogdieren en amfibieën. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten op mogelijk voorkomende strikter beschermde soorten zoogdieren is uit te sluiten wanneer landelijke gedeelte van het terrein niet ingrijpend verandert. De te slopen gebouwen zijn vrijwel ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (tabel 3/bijlage IV HR) met uitzondering van de woning. Ook in de oudste bomen zijn verblijfplaatsen niet geheel uit te sluiten. Het plan niet van invloed op vlieg- en foerageerroutes, mits de groenstructuur rond het terrein intact blijft. In de opgaande begroeiing en de gebouwen zijn broedsels van vogels zonder vaste nestplaatsen te verwachten. In de te slopen gebouwen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van broedvogels met vaste nestplaatsen. In de groenstructuur rond het terrein zijn broedvogels met vaste nestplaatsen niet geheel uit te sluiten. In de randzone van het terrein, met name de zuidrand, kan Hazelworm voorkomen. Het plan is hierop niet van invloed zolang het terrein niet ingrijpend verandert. Het plan is niet van invloed op strikter beschermde soorten amfibieën, vissen en ongewervelden. Soorten als wezel en bunzing zijn niet waargenomen maar maken mogelijk wel gebruik van dit gebied. Uit het onderzoek komen naar voren dat het plan – wat de strikter beschermde soorten betreft – in ieder geval een negatief effect kan hebben op vleermuizen en broedvogels zonder vaste nestplaats. Op strikter beschermde soorten die buiten het erf voorkomen is geen effect te verwachten zolang het landelijke deel van het plangebied niet ingrijpend verandert. Het is verboden om verblijfplaatsen van vleermuizen en broedsels van vogels te verstoren of te vernielen en om de dieren te doden. Betreffende vogels dienen de voorbereidende werkzaamheden (rooien van groen en sloop) buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, dat wil zeggen buiten de periode half maart – half juli. Eerdere en latere nestgevallen zijn mogelijk. Het is veiliger om niet te werken in de periode half maart-half augustus. In de periode november-februari is de kans op verstoring van broedsels nihil. Betreffende vleermuizen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd in de periode half meiseptember 2013. Dit heeft geen aanwijzingen opgeleverd over het voorkomen van vleermuizen in de woning.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 16
Voor verdere informatie over het uitgevoerde flora/fauna onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen. Hierin de samenvatting en volledige conclusie van het onderzoek opgenomen. Het volledige rapport is op aanvraag beschikbaar. Conclusie: Met inachtneming van bovengenoemde randvoorwaarden en andere aanbevelingen uit het onderzoek zijn er vanuit het flora/fauna perspectief geen beletselen voor de realisatie van het bouwplan.
4.3
Bodemonderzoek
Op de planlocatie door BOOT ingenieursbureau B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (“Verkennend bodemonderzoek Schapendrift 1 Maarn , aug 2013”). Voorts is aanvullend een asbestonderzoek verricht in en rondom de gebouwen (“Asbest-in-grond onderzoek Schapendrift 1 te Maarn 17 januari 2014-versie 2 “) . Uit de onderzoeken blijkt dat de locatie niet zonder voorwaarden geschikt is voor het beoogde doel. De onderzoeken leiden tot de volgende conclusies en bevindingen: 1. Op twee deellocaties met ernstige asbestverontreiniging vormt de bodemkwaliteit een belemmering voor bebouwing. Gezien de voorgenomen herontwikkeling van de locatie is het noodzakelijk om de aangetroffen asbesthoudende grond van de locatie te verwijderen via een BUS-melding bij de provincie Utrecht. Dit is reeds gebeurd op en op 21 juli 2014 is een akkoord hierop verkregen van de RUD Utrecht. Zie bijlage 2. Ter plekke van één van de mestsilo’s die buiten het toekomstige bouwvlak liggen is de matige verontreiniging met PAK’s aanwezig. Formeel is nader bodemonderzoek gewenst. 3. Buiten de bovengenoemde verontreinigingen is sprake van maximaal lichte verontreinigingen in de bodem hetgeen bij het hanteren van een gesloten grondbalans geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van het terrein. Grondwerkzaamheden op de met asbest verontreinigde deellocaties mogen enkel worden verricht door daartoe gecertificeerde bedrijven. Vrijkomende grond is niet geschikt voor hergebruik, maar zal moeten worden afgevoerd naar een daarvoor erkend eindverwerker. Alle handelingen met of in deze grond moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag, in dit geval zijnde de provincie Utrecht. Verder is er een asbestonderzoek gedaan in de verschillende gebouwen en opstallen. Daarbij is geïnventariseerd waar asbest zit of een redelijk vermoeden daartoe bestaat. Gebleken is dat op diverse plekken asbest in gebouwen is verwerkt waarmee rekening dient te worden gehouden bij de sloop. Aanvullend hierop is door Hopman en Peters Milieutechniek in januari 2014 een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd conform de NEN 5707. Daarbij is gekeken naar de verspreiding van asbesthoudende materialen in de bodem c.q. het erf. Er zijn meerdere proefsleuven gegraven en hierbij is gebleken dat de bovengrond (0-40cm ) op een tweetal plekken ernstig verontreinigd is met asbest.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 17
Afbeelding 11.
Onderscheiden deellocaties op huisperceel en erf Schapendrift 1.
Ter plaatse van twee proefsleuven ( 2.3 en 4.1) wordt de Interventiewaarde voor asbest (100 mg/kgd.s) ruimschoots overschreden. In de zintuiglijk schone ondergrond is analytisch geen asbest aangetroffen. Ook in de overige gegraven sleuven is zintuiglijk noch analytisch asbest aangetroffen. Op het centrale erf waar de nieuwe woning komt te staan (deellocatie 3) is geen verontreiniging aangetroffen. Voor nadere informatie over de genoemde onderzoeken wordt verwezen naar de bijlagen. Hierin zijn de samenvattingen en volledige conclusies van de bodem en asbestonderzoekingen opgenomen. De volledige rapporten zijn op aanvraag beschikbaar. Conclusie: Op 2 deellocaties met ernstige asbestverontreiniging vormt de bodemkwaliteit een belemmering voor bebouwing. De locaties moeten worden gesaneerd en hierover bestaat reeds een akkoord met het bevoegd gezag via een BUS-melding.
4.4
Externe veiligheid
Externe veiligheid refereert aan risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid is erop gericht burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen te bieden. Op onderstaande risicokaart is te zien dat in de directe omgeving van de Schapendrift geen risico’s (rode symbolen) te vinden zijn Met de groene symbolen zijn kwetsbare objecten aangeduid. Deze liggen op een afstand van meer dan 800 m van het plangebied en daarom verder geen rol spelen
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 18
Afbeelding 12.
Uitsnede van de risicokaart voor het plangebied (blauwe cirkel) en omgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan. Gemeentelijke routering Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de nietrouteplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn. Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de “provinciale risicokaart” liggen er in of nabij het plangebied geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid. Elektromagnetische straling Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 19
Milieukwaliteitsprofiel Voor zowel plaatsgebonden risico als groepsrisico wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit. Landelijk gebied, verweving van functies Externe Veiligheid plaatsgebonden risico (PR) groepsrisico (GR)
Wettelijk niveau
Huidige kwaliteit
Ambitiekwaliteit
1 * 10-6
< 1 * 10-8
< 1 * 10-8
nvt
< 0,1 OW
< 0,1 OW
Conclusie: Het veiligheidsaspect levert geen belemmeringen op voor het bouwplan aan de Schaapsdrift nr. 1.
4.5
Water
Het Milieukwaliteitsprofiel “ Landelijk gebied, verweving van functies” geeft voor het aspect water het volgende aan: de ambitiekwaliteit qua beleving is “midden” afkoppelingspercentage van 60-100%. Het plangebied ligt in het werkgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe en de ruimtelijke ingrepen zijn getoetst aan de volgende beleidskaders: het Provinciaal Waterplan 2010-2015, het Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug, het Waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem 2010-2015 , het Waterplan Heuvelrug en het Gemeentelijk rioleringsplan 2012 - 2015 (GRP). Door de sloop van oude bedrijfsgebouwen en het weghalen van overbodige erfverharding neemt de verharde oppervlakte ter plaatse sterk af en kan veel meer regenwater direct infiltreren in de bodem. Dit past prima in alle bovenstaande beleidsplannen. Het vervangen van de bestaande woning door nieuwbouw levert weinig of geen effecten op voor de waterhuishouding. De woning is en blijft aangesloten op de riolering. Regenwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Daarmee past het plan volledig in het milieukwaliteitsprofiel. Conclusie: Het wateraspect levert geen belemmeringen op voor realisatie van dit plan.
4.6
Geluid en verkeer
Het perceel is goed ontsloten via een eigen ontsluitingsweg die uitkomt op de openbare weg de Schapendrift. Er is voldoende parkeerruimte op eigen erf. Wet geluidhinder (Wgh) Geluid veroorzaakt door verkeer moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Volgens de Wet geluidhinder liggen aan beide zijden van een weg geluidszones, een geluidszone geeft het gebied aan waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vereist is. De 30 km/uur wegen en wegen binnen een woonerf zijn niet voorzien van een geluidszone en worden niet getoetst aan de Wet geluidhinder. Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone zoals benoemd in de Wet Geluidhinder. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder De aanliggende weg betreft de Schapendrift. De verkeersintensiteit is echter dermate laag dat deze weg akoestisch gezien niet relevant is. Het omgevingsgeluid wordt in hoofdzaak bepaald door de rijksweg A12. In Afbeelding 13 is de geluidbelasting grafisch weergegeven.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 20
Afbeelding 13.
Grafische weergave geluidbelasting (peiljaar 2025).
Hieruit blijkt dat de geluidbelasting inclusief aftrek vanwege de Rijksweg uitkomt tussen de 38 en 43 dB Lden. De spoorweg is gelegen direct naast de rijksweg op meer dan 600 m afstand van de planlocatie en valt daarmee eveneens buiten de geluidzone zoals bedoeld in de Wgh. Overige wegen spelen geen relevante rol in het plangebied. Toetsing aan milieukwaliteitsprofiel ‘landelijk gebied, verweving van functies’ Kwaliteit
Indicator
Wettelijk niveau
Huidige kwaliteit
Ambitiekwaliteit
Geluid
Wegverkeer
48* dB
43-48 dB
<43 dB
bedrijven
50 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
Rail
55** dB
< 50 dB
< 45 dB
Uit indicatieve berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting hier 38-43 dB bedraagt. Dit betekent dat de geluidsbelasting van de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de aan de huidige kwaliteit en ook voldoet aan de ambitiekwaliteit van het Milieubeleidsplan. Conclusie: De ontwikkeling is niet gelegen in de geluidszone van een akoestisch relevante weg of spoorlijn. Dit betekent dat de toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de bouw van een nieuwe woning.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 21
4.7
Luchtkwaliteit
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen binnen dit kader; de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Het is daarom wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit situatie en of de blootstelling acceptabel is. Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Concreet betekent een toename van meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit door vertaald naar bijvoorbeeld 1500 woningen. De realisatie van één woning draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Toetsing aan milieukwaliteitsprofiel ‘landelijk gebied, verweving van functies’ Kwaliteit
Indicator
Wettelijk niveau
Huidige kwaliteit
Ambitiekwaliteit
Luchtkwaliteit
Concentratie NO2
40,5 µg/m3
20 – 22 µg/m3
18 – 22 µg/m3
Concentratie PM10
31,3 µg/m3
21 – 22 µg/m3
20 – 21 µg/m3
De concentraties stikstofdioxide en fijn stof kunnen worden berekend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. De berekende concentraties zijn grafisch weergegeven in onderstaande afbeeldingen:
concentraties sstikstofdioxide
Afbeelding 14.
Concentraties fijn stof
Kaartfragmenten berekende concentraties NO2 en fijn stof in 2013.
Uit de figuren is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m 3 bevinden. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen 18 tot 22 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan. Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 22
overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 24 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan. De concentraties stikstofdioxide in het gebied bedragen tot 18-22 microgram per m3. De concentraties fijn stof bedragen 24-25 microgram per m3. Dit betekent dat de concentratie voor stikstofdioxide voldoet aan de grenswaarde voor de huidige kwaliteit alsmede maar de ambitiewaarde. De concentraties fijn stof in het gebied voldoen niet aan de huidige en ambitiekwaliteit. De oorzaak hiervan is de hoge achtergrondconcentratie in het plangebied. Conclusie: De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Dit betekent dat de ontwikkeling voldoet aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit
4.8
Bedrijven en Milieuzonering
Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder (geur, geluid, stof) en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:
VNG Handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009); Wet milieubeheer.
In de directe omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor. In de verdere omgeving komen wel bedrijven voor maar deze liggen buiten de directe invloedssfeer voor deze woning. Daarbij komt dat het om een bestaande bestemming gaat. Toetsing aan de in de VNG Handreiking gegeven richtafstanden per omgevingstype is derhalve niet zinvol. Conclusie: Er zijn voor het aspect Bedrijven- en milieuzonering geen belemmeringen voor het realiseren van het bouwplan.
4.9
Duurzaamheid
Wettelijk kader De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen zijn neergelegd in het bouwbesluit: 1. Een minimale isolatiewaarde van Rc=3,5 voor dichte uitwendige scheidingsconstructies; 2. Een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren; 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek; 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG). Milieuprestatie Gebouw (MPG): Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit: - zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit;
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 23
-
het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit
Beleidskader Duurzaamheid is een belangrijk thema in Gemeentelijk milieubeleidsplan. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Om dit te bereiken maakt de gemeente gebruik van de Trias Energetica. Dit is een leidraad die de voorkeursvolgorde aangeeft voor de maatregelen die genomen kunnen worden om het gebruik van eindige energie terug te dringen. Beperken van de energiebehoefte. de resterende energievraag zoveel mogelijk invullen met duurzame energie. Eindige energiebronnen efficiënt gebruiken (hoog rendement). Voorts wordt gebruik gemaakt van milieukwaliteitsprofielen waarin het wettelijke normen, de huidige kwaliteit en het uiteindelijke ambitieniveau staan aangegeven per milieuaspect. Voor dit plan is het milieukwaliteitsprofiel “landelijk gebied-verweving van functies” van toepassing. Zie verdere details hierover wordt verwezen naar de bijlage. Voor het aspect duurzaamheid is van belang is dat deze beleidsambitie in het milieukwaliteitsprofiel vertaald is in een EPC score van 0,6 en een GPR gebouw score van gemiddeld 7. GPR gebouw: Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10, een score van 6 staat gelijk aan het huidige Bouwbesluitniveau (uitgezonderd thema energie voor nieuwbouw woningen waarvoor een waarde van 6,5 tot 7 gelijk is aan bouwbesluit). GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2). Het gebruik van GPR gebouw wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en kan tevens voldaan worden aan de wettelijke vereiste inzake de MPG score. Toelichting planinvulling m.b.t. duurzaamheid Bij het ontwerpen van de nieuwe woning wordt rekening gehouden met de wettelijke vereisten. Dit zal betekenen dat in vergelijking met de huidige woning de energiebehoefte van het huis aanmerkelijk zal verminderen. Volgens het bouwbesluit april 2013 dient bij nieuwbouw te worden uitgegaan van een minimale isolatie-eis van 1,3 m2•K/W. Maatregelen: weghalen van oude bedrijfsgebouwen met asbest; hergebruik van materialen; zuidoriëntatie van de nieuwe woning met een hoge isolatie; betere benutting van zonne-energie door verminderen schaduwwerking van bomen/bedrijfsgebouw. Of met deze maatregelen voldaan wordt aan de gemeentelijke beleidsambitie is niet op voorhand te zeggen. Conclusie: De nieuwe vervangende woning zal voldoen aan de wettelijke vereisten op het gebied van duurzaamheid.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 24
4.10 Samenvatting en conclusies Op basis van de uitkomsten van genoemde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het in geringe mate vergroten van de woning past binnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en te realiseren is binnen de bestaande regelgeving. Aspect Archeologie monumenten Flora- en fauna
en
Quick scan door Bureau Bleijerveld naar gebieds- en soorten bescherming; buiten EHS gelegen maar wel nabij. geen bijzondere waarden Verkennend bodemonderzoek en asbest inventarisatie gebouwen Aanvullend onderzoek naar verspreiding asbest in grond en over het erf
Bodem
Externe veiligheid
-Plaatsgebonden risico -Groepsrisico Woning is aangesloten op riool; Veel verharde oppervlakten Geen extra verkeer /geluid
Water
Geluid en verkeer Luchtkwaliteit
Bedrijven milieuzonering Duurzaamheid
Gemeente Heuvelrug
onderzoeksresultaten Lage verwachtingswaarde
en
Geen activiteiten te verwachten die de luchtkwaliteit beïnvloeden Geen bedrijven in directe omgeving Inzetten op energiebesparing ,-opwekking en hergebruik materialen.
conclusie Geen belemmeringen, valt onder de vrijstellingsnorm. Geen effecten voor EHS; Geen bijzondere waarden aangetroffen.
maatregel
Locatie niet zonder voorwaarden geschikt: 1 twee deellocaties ernstig verontreinigd met asbest 2 materiaal uit mestsilo matig verhoogde PAK-waarde
-werken met gesloten grondbalans bij bouw -BUS melding ;gedaan en akkoord verkregen 21/07/2014 - resultaten mestsilo nader bekijken;
-voldoet -voldoet Verstening neemt sterk af waardoor milieukwaliteit beter wordt. Geen geluidszone; toets niet nodig Luchtkwaliteit verandert niet in betekenende mate. -voldoet aan grenswaarden Niet van toepassing Voldoen aan wettelijke eisen
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
Zorgvuldig slopen;
bouwen
en
Afkoppelen regenwater; bodeminfiltratie
-Raadplegen mogelijkheden gebruik duurzame materialen, en terugdringen energieverbruik
14 augustus 2014
pag. 25
5.
Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Het slopen van oude in onbruik geraakte agrarische bedrijfsgebouwen en het vervangen van de bestaande woning door een nieuwe woning sluit aan op het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente. Het toestaan van een bouwvolume van 800 m3 past in het verruimde gemeentelijk beleid aangaande het wonen in het landelijke gebied. De uitgangspunten voor het ontwerp zijn door de architect met de gemeente besproken en vastgelegd via een principe aanvraag en met een advies van de welstandcommissie.
5.2. Economische uitvoerbaarheid. De bij de gemeente gebruikelijke kosten voor afhandeling van de bouwaanvraag en ruimtelijke inpassing, komen voor rekening van opdrachtgever.
Bijlagen Bijlage 1: Fragmenten uit het relevante beleidskader Ruimtelijke verordening (PRV) Provincie Utrecht. …………..T.a.v. verruiming beleid wonen buitengebied geeft de PRV het volgende aan: Artikel 4.3 Woningen landelijk gebied (bron PRV) 1. Als ‘Woningen landelijk gebied’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied. 2. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die voorzien in een maximale inhoudsmaat van een bestaande woning onder de voorwaarde dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is. 3. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing indien het nieuwe ruimtelijk plan een substantieel grotere inhoudsmaat ten opzichte van het vigerende ruimtelijk plan mogelijk maakt. Toelichting Tweede lid: De maximale inhoudsmaat moet landschappelijk goed inpasbaar zijn. Hierbij moet gedacht worden aan 600 tot 800 m3. Onder woningen worden zowel burgerwoningen als ook bedrijfswoningen verstaan.
Derde lid: Hier wordt een generieke onderbouwing van een generieke inhoudsmaat gevraagd. Gebiedsgewijs kan wel gedifferentieerd worden. Hierbij kan gedacht worden aan villawijken in het bos gelegen buiten de rode contour. Een beeldkwaliteitsparagraaf is nodig indien het nieuwe ruimtelijk plan een “wezenlijk” grotere inhoudsmaat mogelijk maakt ten opzichte van het oude ruimtelijke plan. Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd. ……….Over het landschap Utrechtse Heuvelrug geeft de PRV de volgende richtlijnen: Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken: 1. robuuste eenheid; 2. reliëfbeleving; 3. extreme historische gelaagdheid. Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Zie ook: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vragen we aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug willen we in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn welmogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 27
Bijlage 2: Fragmenten uit beleidsplannen van Gemeente Heuvelrug 1.
...Bestemmingsplan Buitengebied 2005
“Het ruimtelijk beleid is gericht op conservering van de landschappelijke structuur en de bestaande functieverdeling in het gebied. Het bestemmingsplan is erop gericht om verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan, enzovoorts. 2.
…Besluit Gemeenteraad Heuvelrug d.d. 4.03.2013:
600 m3 wordt maximaal 800 m3 inhoudsmaat mits landschappelijk inpasbaar:
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 28
3 ….. Milieubeleidsplan ‘Natuurlijk Duurzaam’ Milieukwaliteitsprofiel Landelijk gebied, verweving van functies Landelijk gebied, verweving van functies Bodem Besluit Bodemkwaliteit
Wettelijk niveau
Huidige kwaliteit1
Ambitiekwaliteit
Achtergrondwaarden***
Achtergrondwaarden
Achtergrondwaarden
Energie / Dubo EPL
6,6
onbekend
-
EPC
0,6
onbekend
-
Gebouw
6
onbekend
25% verscherpte EPL (tot 2011: 8,25) 25% verscherpte EPC (tot 2011: 0,6, dan: 0,45) Gemiddeld 7, bij kansrijke projecten 8
1 * 10-6
< 1 * 10-8
< 1 * 10-8
nvt
< 0,1 OW
< 0,1 OW
wegverkeer (dB) bedrijven (dB(A)) rail (dB)
48* 50 55**
43-48 50 ≤50
<43 45 <45
Groen en Natuur belevingswaarde
n.v.t.
Groen dat leeft
Groen dat zichzelf in stand houdt
10
onbekend
2
2
onbekend
1
Externe Veiligheid plaatsgebonden risico (PR) groepsrisico (GR) Geluid -
Licht -
dag en avond (lux) 7.00-23.00 uur nacht (lux) 23.00-7.00 uur
Lucht -
NO2 [μg/m3]
40
20-22
18-22
-
PM10 [μg/m3]
31,3
21-22
20-21
Fietspaden
n.v.t.
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit Geen bijzondere voorzieningen
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit Beperkt aanbod
Verkeer -
-
Water -
* ** ***
Fietsstallingen
Belbus, regiotaxi
Laag frequent, 1x p.u.
Openbaar vervoer belevingswaarde afkoppelen (%)
n.v.t.
Basis < 10
Midden 60-100
Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
1
Binnen gebiedstypen heerst niet overal dezelfde huidige kwaliteit, de weergegeven waarden zijn de gemiddelde kwaliteit. In praktijk zal voor elk project apart steeds de huidige kwaliteit worden bepaald. Deze bepaalde kwaliteit is leidend.
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 29
Bijlage 3: Samenvatting en conclusies uit rapport “ Flora Fauna onderzoek” Bureau Bleijerveld/Ruimte voor Advies, augustus 2013 4
CONCLUSIES
Gebiedsbescherming Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied, maar is wel omringd door de Ecologische Hoofdstructuur. Zolang de akkers een agrarische of natuurlijke bestemming houden is een negatief effect op de EHS op voorhand uit te sluiten. Flora Er is één licht beschermde soort gevonden, namelijk Grote kaardenbol. De soort is algemeen en er geldt een vrijstelling voor in geval van ruimtelijke ingrepen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.
Fauna De ingreep kan een negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groep zoogdieren en amfibieën. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten op mogelijk voorkomende strikter beschermde soorten zoogdieren is uit te sluiten wanneer landelijke gedeelte van het terrein niet ingrijpend verandert. De te slopen gebouwen zijn vrijwel ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (tabel 3/bijlage IV HR) met uitzondering van de woning. Ook in de oudste bomen zijn verblijfplaatsen niet geheel uit te sluiten. Het plan niet van invloed op vlieg- en foerageerroutes, mits de groenstructuur rond het terrein intact blijft. In de opgaande begroeiing en de gebouwen zijn broedsels van vogels zonder vaste nestplaatsen te verwachten. In de te slopen gebouwen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van broedvogels met vaste nestplaatsen. In de groenstructuur rond het terrein zijn broedvogels met vaste nestplaatsen niet geheel uit te sluiten. In de randzone van het terrein, met name de zuidrand, kan Hazelworm voorkomen. Het plan is hierop niet van invloed zolang het terrein niet ingrijpend verandert. Het plan is niet van invloed op strikter beschermde soorten amfibieën, vissen en ongewervelden. Uit het onderzoek komen naar voren dat het plan – wat de strikter beschermde soorten betreft – in ieder geval een negatief effect kan hebben op vleermuizen en broedvogels zonder vaste nestplaats. Op strikter beschermde soorten die buiten het erf voorkomen is geen effect te verwachten zolang het landelijke deel van het plangebied niet ingrijpend verandert. Het is verboden om verblijfplaatsen van vleermuizen en broedsels van vogels te verstoren of te vernielen en om de dieren te doden. Betreffende vleermuizen is daarom een aanvullend onderzoek noodzakelijk in de periode half mei-september. Betreffende vogels dienen de voorbereidende werkzaamheden (rooien van groen en sloop) buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, dat wil zeggen buiten de periode half maart – half juli. Eerdere en latere nestgevallen zijn mogelijk. Het is veiliger om niet te werken in de periode half maart-half augustus. In de periode november-februari is de kans op verstoring van broedsels nihil.
10
Flora en faunaonderzoek Schapendrift 1 Maarn
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 30
Bijlage 4:Samenvatting en conclusies uit rapport “Verkennend bodemonderzoek Schapendrift 1 Maarn , aug 2013”
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 31
Bijlage 5 Samenvatting en conclusies uit rapport “Asbest in grond onderzoek” 13-P-191-2
Asbest-in-grond onderzoek Schapendrift 1 te Maarn 17 januari 2014-versie 2
4.1 Samenvatting Door dhr. H. Zonneberg is aan Hopman en Peters Holding B.V. opdracht verleend voor het verrichten van een asbest-in-grond onderzoek op de locatie bekend als Schapendrift 1 te Maarn. Het voornemen bestaat bij opdrachtgever om bovengenoemd perceel aan te kopen en de bestaande bebouwing te amoveren ten behoeve van nieuwbouw. Door het onderzoeksbureau Boot is een verkennend bodemonderzoek en een asbestinventarisatie op het perceel uitgevoerd. Hierbij is op diverse plaatsen zwerfasbest aangetroffen, de puinverharding rondom de vervallen schuur is niet onderzocht op het voorkomen van asbest, tevens komen op diverse plaatsen puinbijmengingen in de bodem voor. Het doel van het afrondend asbest-in-grond onderzoek is om tot een inschatting van de aanwezigheid/ hoeveelheid van asbest onder maaiveld op het perceel Schapendrift 1 te Maarn (bouwvlak) te komen. Het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707/ NEN 5897 en het veldwerk is conform het SIKB VKB protocol 2018 uitgevoerd. Er zijn geen afwijkingen vastgesteld. De onderzoeksresultaten kunnen als volgt puntsgewijs worden samengevat: In de sleuven 2.3 en 4.1 is asbestverdacht materiaal aangetroffen; In de overige sleuven is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen; Analytisch is de bovengrond ter plaatse van sleuven 2.3 en 4.1 als asbesthoudend beoordeeld (tot ruim boven de Interventiewaarde); In de ondergrondmonsters van de sleuven 2.3 en 4.1 is zintuiglijk noch analytisch asbest aangetroffen; Het aangetroffen plaatmateriaal in de sleuven 2.3 en 4.1 is asbesthoudend (15%, resp. 12,5%); In de overige sleuven is zintuiglijk, noch analytisch asbest vastgesteld. 4.2 Conclusies Ter plaatse van de sleuven 2.3 en 4.1 wordt de Interventiewaarde voor asbest (100 mg/kgd.s) ruimschoots overschreden. In de zintuiglijk schone ondergrond is analytisch geen asbest aangetroffen. Ook in de overige gegraven sleuven is zintuiglijk noch analytisch asbest aangetroffen. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De oppervlakte van de sterk verontreinigde deellocaties bedragen (op basis van interpolatie): Sleuf 2.3; circa 200 m2 Sleuf 4.1; circa 300 m2 De volumina bedragen (op basis van de huidig bekende gegevens): Sleuf 2.3; circa 100 m3 Sleuf 4.1; circa 150 m3 4.3 Adviezen Grondwerkzaamheden op de sterk verontreinigde deellocaties mogen enkel worden verricht door daartoe gecertificeerde bedrijven (BRL 6001 en 7001) worden uitgevoerd. Vrijkomende grond is niet geschikt voor hergebruik, maar zal moeten worden afgevoerd naar een daarvoor erkend eindverwerker. Alle handelingen met of in deze grond moeten worden gemeld aan het bevoegd gezag, in dit geval zijnde de provincie Utrecht. Het melden van grondwerkzaamheden (=‘bodemsanering’) kan worden gemeld middels een BUS-melding, de proceduretijd hiervoor is tenminste 5 weken. Het kan raadzaam zijn om nader onderzoek in te stellen naar de horizontale verspreiding van de sterke asbestverontreinigingen. Het is ook mogelijk om gedurende de, nog uit te voeren, bodemsanering deze grenzen nader te bepalen. Bijlage 6 : Akkoordverklaring BUS-melding
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 32
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 33
Gemeente Heuvelrug
Ruimtelijke onderbouwing Schapendrift 1
14 augustus 2014
pag. 34