r o o v e t Ruim p a h c s n e t e w n e k e i n h c te
et h n a v t r Rappo rt a a v e t m ui forum R ijs w r e d n en O
Ruimtevaart en Onderwijs
Ruimte voor techniek en wetenschap Rapport van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
n o f o l co
Reeks Ruimtevaart en Onderwijs
Ruimte voor techniek en wetenschap Cette publication est également disponible en français sous le titre: De l’espace pour la science et la technique Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel Auteur : Wouter Van den Berghe, Studie- en Adviesbureau Tilkon Coördinatie Koning Boudewijnstichting: Guido Knops, directeur Saïda Sakali, projectverantwoordelijke Pascale Criekemans, directieassistente Delphine Saudoyer, assistente
Grafische vormgeving: Big Bazart Druk: Boone-Roosens Illustraties: ESA, Frank Toussaint Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be en www.prins-filipfonds.org Deze uitgave kan (gratis) besteld worden : on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar publi@kbs-frb. be of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax + 32-70-233 727 Wettelijk depot: D/2008/2893/02 ISBN-13: 978-90-5130-604-0 EAN: 9789051306040 NUR: 968 Februari 2008 Met de steun van de Nationale Loterij
3
Voorwoord Ons land kampt met een tekort aan mensen met een technische of wetenschappelijke opleiding. Te weinig jongeren kiezen voor een studie op het vlak van techniek of wetenschappen, al hebben zij er misschien wel belangstelling en talent voor. Het is een belangrijke maatschappelijke uitdaging om die interesses en talenten om te zetten in de nodige competenties. Er is nood aan nieuwe benaderingen om jongeren te laten kiezen voor techniek en wetenschap. De ruimte en de ruimtevaart kunnen daarvoor een dankbare inspiratiebron zijn. Daartoe werd eind 2004 binnen het Prins Filipfonds een ‘Forum Ruimtevaart en Onderwijs’ opgericht in aanwezigheid van Z.K.H. Prins Filip. Dat Forum bestaat uit een brede representatieve groep van betrokkenen uit het onderwijs en de wereld van de ruimtevaart en sterrenkunde die twee keer per jaar samenkomen. Het initiatief past binnen de bredere doelstelling van het Prins Filipfonds om de contacten tussen de Gemeenschappen in België te bevorderen. Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs heeft ideeën ontwikkeld en initiatieven voorgesteld om de belangstelling van jongeren voor de ruimte en de ruimtevaart aan te wakkeren. Het werd gedragen door vijf evenwichtig samengestelde groepen van deskundigen met een duidelijk mandaat. Zij kwamen tot heel concrete resultaten, zoals een reeks zeer informatieve publicaties gericht naar jongeren en leerkrachten. Met de medewerking van tientallen mensen in deze werkgroepen werden catalogi opgesteld met de top 120 van de meest interessante websites, innoverend didactisch materiaal, een overzicht van initiatieven en organisaties in verband met de thematiek en een samenvatting van heel wat beroepen in de “ruimtesector”. Het Forum stelde zich ook als objectief om tegen einde 2007 beleidsaanbevelingen te formuleren. Deze vinden hun neerslag in dit rapport, waarbij zij eerst binnen een breder Europees kader worden gesitueerd. Het groeiend tekort aan wetenschappers, ingenieurs en technici is immers niet enkel een nationaal maar ook een internationaal probleem. Zo formuleerde de Europese Unie als een van de Lissabon-doelstellingen dat tegen 2010 het aantal gediplomeerden op gebied van wiskunde, wetenschappen en technologie moet stijgen met 15%. Op basis van een aantal onderzoeksresultaten illustreert het rapport dat het thema ruimte erg geschikt is om jongeren te interesseren voor wetenschap en techniek, zowel jongens als meisjes. Bovendien zijn er een aantal gunstige randvoorwaarden in ons land aanwezig om dit thema maximaal te kunnen gebruiken. Het is een belangrijke verdienste van het Forum geweest om dit duidelijker in het licht te stellen. In het rapport komt het Forum tot de algemene conclusie dat door een groter gebruik van het thema ruimte we erin kunnen slagen bij jongeren meer belangstelling op te wekken voor wetenschappelijke en technische studies en loopbanen. Mede in naam van het Prins Filipfonds wil ik iedereen bedanken die de voorbije twee jaar aan de werkzaamheden van het Forum ‘Ruimtevaart en Onderwijs’ heeft bijgedragen. In de eerste plaats wil ik uitdrukkelijk Z.K.H. Prins Filip bedanken voor zijn niet aflatende steun gedurende heel dit proces. We geloven met zijn allen dat ruimtevaart en nieuwe technologische ontwikkelingen heel wat kunnen betekenen voor onze jongeren, en dus voor de dragers van onze toekomst. Wij kregen ook de gewaardeerde steun van ESA, van de diensten voor Ruimteonderzoek en -toepassingen van het Federaal Wetenschapsbeleid en van de verantwoordelijken van het onderwijs uit de verschillende Gemeenschappen. We zijn er hen zeer dankbaar voor. Frank De Winne ESA-Astronaut Voorzitter Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Inhoud Voorwoord Samenvatting
3 6
1
Ontstaan en opzet van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
8
1.1 1.2 1.3
Ontstaan van het Forum 1.1.1 Het symposium “Space serving Education” van oktober 2004 1.1.2 De rondetafelconferentie van februari 2005 1.1.3 De oprichting van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs Operationalisering van het Forum 1.2.1 Algemene organisatie 1.2.2 De vijf werkgroepen Structuur van dit rapport
8 8 8 9 9 9 10 11
2
Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
2.1 2.2 2.3 2.4
Internationale context 2.1.1 De nood aan voldoende wetenschappers en ingenieurs 2.1.2 Actuele situatie 2.1.3 De toenemende behoefte aan wetenschappers en ingenieurs 2.1.4 Verdeling van diploma’s en aandeel van vrouwen 2.1.5 Evolutie van het aantal WWT-gediplomeerden Attitudes en studiekeuzen van jongeren 2.2.1 Inleiding 2.2.2 Situatie in het secundair onderwijs 2.2.3 Situatie in het hoger onderwijs 2.2.4 Oorzaken van de beperkte belangstelling voor WWT-studies Beleidsontwikkelingen 2.3.1 Op niveau van de Europese Unie 2.3.2 Vanuit ESA (Europese Ruimtevaartorganisatie) 2.3.3 In België De ruimte als middel om jongeren te sensibiliseren 2.4.1 Inleiding 2.4.2 Argumenten van kwalitatieve aard 2.4.3 Onderzoeksresultaten van het ROSE-project 2.4.4 Resultaten van de Eurobarometer-enquête uit 2005 2.4.5 Het Britse onderzoek “The education and skills case for space” 2.4.6 Het IPSOS-onderzoek in Vlaanderen
3
Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
3.1 3.2
De inventarisatie van beschikbare informatie 3.1.1 De verschillende catalogi 3.1.2 De cataloog websites 3.1.3 De cataloog didactisch materiaal 3.1.4 De cataloog organisaties 3.1.5 De cataloog initiatieven 3.1.6 De cataloog beroepen Visibiliteit van het Forum 3.2.1 Inleiding 3.2.2 Samenwerkingsprojecten tussen scholen 3.2.3 De website Ruimtevaart en Onderwijs 3.2.4 Evenementen gekoppeld aan de bijeenkomsten van het Forum 3.2.5 Externe communicatieactiviteiten 3.2.6 Communicatietraining voor wetenschappers
12 12 12 12 14 14 15 17 17 18 20 21 23 23 24 25 26 26 26 27 28 28 29
30 30 30 32 33 35 36 37 38 38 38 39 39 39 40
5
4
Het onderzoek naar impactfactoren bij sensibilisering
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Inleiding 4.1.1 Opzet en doel 4.1.2 Betrokkenheid van de respondenten bij de problematiek Wenselijk formaat en doelgroep van sensibiliseringactiviteiten 4.2.1 Te viseren leeftijdscategorieën 4.2.2 Binnenschools of buitenschools? 4.2.3 Duur en spreiding van activiteiten Binnen- en buitenschoolse sensibiliseringsactiviteiten 4.3.1 Impactcriteria voor binnenschoolse activiteiten 4.3.2 Soorten binnenschoolse sensibiliseringsactiviteiten 4.3.3 Impactcriteria voor buitenschoolse sensibiliseringsactiviteiten 4.3.4 Soorten buitenschoolse activiteiten in verband met de ruimte Aanbevelingen van de respondenten 4.4.1 Besteding van overheidsmiddelen 4.4.2 Praktische suggesties en reflecties Complementaire resultaten uit andere studies 4.5.1 Verschillen tussen jongens en meisjes 4.5.2 Het belang van activerend onderwijs
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1 5.2 5.3
Algemene vaststellingen 5.1.1 Te weinig jongeren kiezen voor techniek en wetenschap 5.1.2 De ruimte is een geschikt thema om te sensibiliseren 5.1.3 De benodigde randvoorwaarden zijn aanwezig Algemene beleidsaanbevelingen Specifieke voorstellen en aanbevelingen 5.3.1 Algemene principes 5.3.2 Vijf concrete actiepunten 5.3.3 Aandacht voor informatie en ondersteuning 5.3.4 De rol van ESERO 5.3.5 Degelijke coördinatie en afstemming 5.3.6 Naar een netwerk van “Space Schools”
Bijlagen Leden van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs Leden van de stuurgroep en de verschillende werkgroepen Leden Stuurgroep Leden werkgroep 1: Didactisch materiaal Leden werkgroep 2: Projectoproep scholen Leden werkgroep 3: Opstart ESERO Leden werkgroep 4: Communicatie Leden werkgroep 5: Initiatieven
Referenties en bronnen
41 41 41 41 42 42 43 44 44 44 45 46 48 49 49 50 50 51 52
54 54 54 54 55 56 56 56 57 58 58 58 59
61 61 62 62 62 63 63 64 64
65
6
Samenvatting In mei 2005 richtte het Prins Filipfonds het Forum Ruimtevaart en Onderwijs op. Het Forum bestond uit een dertigtal mensen bijeen uit de overheid, het onderwijs, en de wereld van de ruimtevaart en de astronomie, onder voorzitterschap van ESA-Astronaut Frank De Winne. De doelstelling van het Forum was na te gaan in welke mate het thema ruimte kon gebruikt worden om jongeren te sensibiliseren voor wetenschappelijke en technische loopbanen. Het Forum stelde zich als objectief om tegen einde 2007 een aantal acties te initiëren en om aanbevelingen te formuleren voor de overheid. Dit rapport situeert de werkzaamheden van het Forum eerst binnen een breder Europees kader. Het groeiende tekort aan wetenschappers, ingenieurs en technici is immers niet enkel een nationaal maar ook een internationaal probleem. Zo formuleerde de Europese Unie als een van de Lissabon-doelstellingen dat tegen 2010 het aantal gediplomeerden op gebied van wiskunde, wetenschappen en technologie tegen 2010 moet stijgen met 15%. Het eerste deel van het rapport toont aan dat de situatie in België niet rooskleurig is. Het aantal leerlingen dat in het secundair onderwijs kiest voor technische studierichtingen neemt zelfs nog af. In het hoger onderwijs daalt het aandeel van de wetenschappelijke en technisch gediplomeerden in de studentenbevolking eveneens, in tegenstelling tot de meest Europese landen, waar een stijging aan de gang is. Op basis van een aantal onderzoeksresultaten illustreert het rapport dat het thema ruimte erg geschikt is om jongeren te interesseren voor wetenschap en techniek, zowel jongens als meisjes. Bovendien zijn er een aantal gunstige randvoorwaarden in ons land aanwezig. Het is een belangrijke verdienste van het Forum geweest om dit duidelijker in het licht te stellen. Een belangrijk aandachtspunt bij de werking van het Forum was de inventarisatie van beschikbare informatie. Dit leidde tot de productie van een aantal catalogi m.b.t. het thema ruimte die bruikbaar zijn voor jongeren en scholen: websites, didactisch materiaal en voorbeelden van lesbenaderingen, relevante organisaties, specifieke activiteiten, en mogelijke beroepen. Er waren ook 16 scholen uit de Vlaamse en Franstalige gemeenschap die onderling samenwerkten binnen projecten. Verder vond een communicatietraining voor wetenschappers plaats en trad het Forum naar buiten n.a.v. een aantal evenementen. Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs onderzocht ook de voorwaarden waaraan sensibiliseringsinitiatieven voor wetenschap en technologie moeten voldoen, willen ze een grote impact hebben op jongeren. Dit gebeurde op basis van een webgebaseerde enquête die werd ingevuld door 463 respondenten. Uit deze enquêteresultaten bleek o.a. het belang van een goede spreiding van sensibiliseringsactiviteiten over het schooljaar en het belang van interactiviteit en doe-elementen bij dergelijke activiteiten. Ook de beschikbaarheid van attractief didactisch materiaal blijkt een belangrijke voorwaarde voor succes te zijn. Opvallend was verder dat veel respondenten van mening waren dat ‘s avonds onder begeleiding naar sterren kijken met een telescoop bijzonder geschikt is om bij jongeren interesse voor wetenschap en techniek op te wekken. Uit het onderzoek bleek dat er naar de toekomst vooral nood is aan de ontwikkeling van aangepast didactisch materiaal, aan bijscholing en ondersteuning van leerkrachten en aan ondersteuning van de werking van centra zoals sterrenwachten, planetaria, en wetenschapsen technologiecentra.
7 In het rapport komt het Forum tot de algemene conclusie dat door meer gebruik te maken van het thema ruimte ons land er in zou kunnen slagen om bij jongeren meer belangstelling op te wekken voor wetenschappelijke en technische studies en loopbanen. Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs formuleert daarom drie algemene beleidsaanbevelingen: 1. Natuurwetenschappen en techniek moeten een belangrijker plaats innemen in de opleiding van alle jongeren. 2. Er moeten meer mogelijkheden gecreëerd worden zodat jongeren meer in aanraking kunnen komen met aspecten van ruimtevaart en sterrenkunde. 3. De bevoegde politieke overheden zouden van het thema ruimte de komende jaren een ‘vlaggenschip’thema moeten maken bij de sensibiliseringsinitiatieven voor jongeren m.b.t. wetenschap en techniek. Hierbij aansluitend wordt voorgesteld om vijf zeer concrete acties en programma’s te lanceren: 1. Creatie van een netwerk van “Ruimtescholen” (“Space Schools”) 2. Ontwikkeling van didactisch materiaal 3. Versterking van de basisinfrastructuur van centra 4. Organisatie van een grote ruimtevaartwedstrijd voor jongeren 5. Oprichting van een fonds voor kleine projecten. Verder pleit het Forum voor degelijke informatie en ondersteuning van scholen en leerkrachten, wordt voorgesteld dat er meer communicatietraining voor wetenschappers komt en wordt gesuggereerd om een pool van “ruimteambassadeurs” te creëren. Een voortzetting van het Forum onder een gewijzigde vorm, o.m. als adviesorgaan naar de overheid voor het gebruik van het thema ruimtevaart in het onderwijs en als klankbord voor de ontwikkeling van de ESERO België (een initiatief van ESA), wordt eveneens bepleit.
8
1 Ontstaan en opzet van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs 1.1
Ontstaan van het Forum
1.1.1
Het symposium “Space serving Education” van oktober 2004
Op initiatief van Dirk Frimout, de eerste Belgische astronaut, organiseerde de Euro Space Society, in samenwerking met het Federaal Wetenschapsbeleid en het Education Office van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA), op 12 oktober 2004 een symposium met als thema “Space serving Education”. Een belangrijk onderwerp van dit symposium was de mogelijke impact die het thema ruimtevaart zou kunnen hebben op jongeren tijdens hun studies, op hun studieoriëntering en op hun latere loopbaan. Er werd van gedachten gewisseld over de vraag hoe ruimtevaart 10- tot 18-jarigen warm kon maken voor wetenschap en techniek en hun studiekeuze en latere loopbaan in die zin kon beïnvloeden. Verschillende sprekers uit binnen- en buitenland stelden tijdens het symposium hun educatieve programma’s voor en gaven een antwoord op vragen zoals: •
hoe de impact evalueren van educatieve programma’s en pedagogische middelen rond ruimtevaart
•
hoe het internet optimaal aan te wenden om ruimtevaart in de lessen wetenschap en techniek te introduceren
•
hoe de (bemande) ruimtevaart een rol kan spelen in de motivatie van jongeren voor wetenschap en techniek.
De belangstelling voor dit symposium was groot. Vele aanwezigen vonden ook dat verdere actie aangewezen was.
1.1.2
De rondetafelconferentie van februari 2005
Mede daarom organiseerde het Prins Filipfonds, op initiatief van Frank De Winne, de tweede Belgische astronaut, op 18 februari 2005 een rondetafelconferentie over deze problematiek. Aan deze rondetafelconferentie namen ruim 45 personen deel vanuit heel België, zowel uit de ruimte- als uit de onderwijssector1. Tijdens geanimeerde debatten werd gediscussieerd over hoe belangrijk het was dat voldoende jongeren wetenschappelijke en technische studierichtingen zouden kiezen en over hoe het onderwijs deze keuze zou kunnen beïnvloeden. Onderliggende vraagstelling was daarbij opnieuw hoe het thema “ruimte” (ruimtevaart en sterrenkunde) daarbij een rol zou kunnen spelen. In wezen was de vraagstelling: is het mogelijk om de spontane interesse en enthousiasme die jongeren hebben voor de ruimte te gebruiken zodanig dat ze in het hoger onderwijs meer kiezen voor wetenschap en techniek? De conclusies van de rondetafelconferentie waren affirmatief. De ruimte was volgens de deelnemers in staat om veel jonge mensen te passioneren en hen ook te enthousiasmeren voor technische en wetenschappelijke vakken. De deelnemers vonden wel dat het niet nodig was dat “ruimte” in het secundair onderwijs een nieuwe discipline zou worden. Ruimtevaart en sterrenkunde hebben immers van zichzelf al een interdisciplinair karakter dat kan geïncorporeerd worden in vele vakken, bijv. onder projectvorm. Aspecten van de ruimte 1
De “ruimtesector” omvat alle organisaties die actief zijn op het gebied van ruimtevaart en sterrenkunde.
9 kunnen een boeiende manier zijn om vele facetten van de schoolleerstof te illustreren en aan te leren. De deelnemers aan de rondetafelconferentie gaven aan dat leraren meestal onvoldoende vertrouwd zijn met het thema ruimte en het potentieel ervan voor hun vakken. Daarom zouden er goede hulpmiddelen, handleidingen en gebruiksklare oplossingen voorhanden moeten zijn waaruit ze zouden kunnen putten. Eenmaal dergelijke pedagogische instrumenten beschikbaar zouden zijn zou dit op ruime schaal bekend gemaakt moeten worden. Uit de rondetafelconferentie bleek ook dat niet enkel het reguliere onderwijssysteem een rol te spelen heeft bij de sensibilisering van jongeren (en het brede publiek) voor wetenschap en technologie. Ook de zogenaamde “informele” sector heeft hier zijn plaats: verenigingen actief op gebied van sterrenkunde en ruimtevaart, volkssterrenwachten, centra voor wetenschapspopularisering,... Hier leek een zekere coördinatie en betere communicatie aangewezen.
1.1.3
De oprichting van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Het algemeen doel van dit Forum was om te fungeren als ontmoetingsplaats en denktank voor concrete acties om de bevolking – en in het bijzonder de jeugd – te sensibiliseren voor wetenschap en technologie via activiteiten die betrekking hadden op het thema “ruimte” en die bij voorkeur verliepen via en samen met onderwijsinstellingen. Het Forum stelde zich als objectief om tegen einde 2007 een aantal acties te initiëren die in de lijn lagen van de conclusies van de rondetafelconferentie en om aanbevelingen te formuleren voor de betrokken overheden in ons land. Het Forum bestond uit een dertigtal personen uit de overheid, het onderwijs, en de ruimtesector in België. ESA-Astronaut Frank De Winne aanvaardde enthousiast het voorzitterschap van het Forum. De lijst van de leden van het Forum is te vinden in bijlage.
1.2
Operationalisering van het Forum
1.2.1
Algemene organisatie
Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs kwam een eerste maal bijeen op 20 mei 2005 in Brussel in de lokalen van Federaal Wetenschapsbeleid. Toen werd het algemeen doel van het Forum bepaald en werden er vijf werkgroepen opgericht die specifieke aspecten van de behandelde thematiek dienden te concretiseren (zie verder). Nadien volgden nog vier bijeenkomsten van het Forum: •
op 23 september 2005 in het Kasteel van Seneffe
•
op 21 september 2006 in Technopolis te Mechelen
•
op 27 april 2007 in het Planetarium in Brussel
•
op 16 januari 2008 bij de Koning Boudewijnstichting in Brussel.
Tijdens de laatste bijeenkomst van het Forum werd een bespreking gewijd aan een draft versie van dit rapport, en in het bijzonder aan de aanbevelingen. De leden van het Forum ontmoetten elkaar ook nog op andere ogenblikken. Zo organiseerde het Forum op 14 november 2005 een persconferentie in de Senaat, waarbij veel leden van het Forum aanwezig waren. Verder vond een informele bijeenkomst van de leden van het Forum en de verschillende werkgroepen plaats op 22 februari 2006 in het Planetarium te Brussel, n.a.v. Europalia Rusland. Om de werkzaamheden van de werkgroepen te coördineren en de vergaderingen van het Forum goed voor te bereiden, werd een stuurgroep in het leven geroepen. Deze bestond uit enkele sleutelfiguren van
1 Ontstaan en opzet van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Veel deelnemers aan de rondetafelconferentie vonden dat het momentum dat was gecreëerd diende behouden te blijven en dat het goed zou zijn om over te gaan tot concrete actie. Daarom richtte het Prins Filipfonds in mei 2005 het ”Forum Ruimtevaart en Onderwijs” op.
10 het Forum en de vijf voorzitters van de werkgroepen. Frank De Winne was voorzitter van de stuurgroep; de twee ondervoorzitters, Lise-Anne Hanse en Gaby Hostens, vertegenwoordigden respectievelijk de Franse en Vlaamse Gemeenschap. Projectleider vanuit het Prins Filipfonds was Saïda Sakali, onder toezicht van Guido Knops. De administratieve ondersteuning werd geleverd door Delphine Saudoyer en Pascale Criekemans. Voor de ondersteuning van de activiteiten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs putte het Prins Filipfonds deels uit eigen middelen. Daarnaast werd ook financiële steun verkregen vanuit ESA en Federaal Wetenschapsbeleid. Dit liet o.m. toe om voor het onderzoekswerk en de ondersteuning van de werkgroepen een externe consultant in te schakelen (Wouter Van den Berghe van het Studie- en Adviesbureau Tilkon) en voor de realisatie van de finale outputs een professioneel communicatiebureau (Big Bazart). Ook voor enkele specifieke taken en voor vertaalwerk werden occasioneel externe specialisten aangetrokken. Afgezien daarvan dient onderstreept te worden dat de werking en de resultaten van het Forum grotendeels gebaseerd waren op de vrijwillige en onbezoldigde inzet van de vele tientallen personen die aan de werkgroepen hebben meegewerkt. In het totaal ging het over bijna tachtig personen die de verschillende stakeholders in deze problematiek vertegenwoordigden: overheidsinstanties, de ruimtesector en het onderwijs (zie bijlage voor een lijst van de deelnemers).
1.2.2
De vijf werkgroepen
De vijf werkgroepen waren de volgende: •
Werkgroep 1: Pedagogisch materiaal m.b.t. ruimtevaart
•
Werkgroep 2: Samenwerkingsprojecten tussen scholen inzake ruimtevaart
•
Werkgroep 3: Oprichting ESERO in België
•
Werkgroep 4: Communicatie over ruimtevaart aan het grote publiek
•
Werkgroep 5: Wedstrijden en stimuli voor jongeren en scholen.
Via verschillende kanalen werden mogelijke leden van deze werkgroepen geïdentificeerd en uitgenodigd. De meeste daarvan gingen enthousiast op deze uitnodiging in. Voor elk van de werkgroepen stelde het Forum een voorzitter aan. In de periode september 2005 tot maart 2007 legden de werkgroepen zich toe op hun thema. In het totaal werd door alle werkgroepen samen ongeveer dertig keer samengekomen. Bovendien werd heel wat werk verzet tussen de vergaderingen door. Werkgroep 1, “Pedagogisch materiaal in verband met de ruimte”, werd voorgezeten door Elke Delvoye. De groep kreeg als opdracht mee om bestaand pedagogisch materiaal op gebied van ruimtevaart en sterrenkunde te inventariseren en te ordenen. Concreet realiseerde de groep drie “producten”: •
een cataloog met interessante websites
•
een cataloog met bestaand educatief materiaal
•
een reeks korte presentaties die aangeven hoe de themas ruimtevaart en sterrenkunde in verschillende vakken kunnen worden geïntegreerd.
Werkgroep 2, “Samenwerkingsprojecten tussen scholen inzake ruimtevaart”, werd voorgezeten door prof. Gaston Moens. De werkgroep diende voorstellen te formuleren over hoe samenwerking tussen scholen van verschillende Gemeenschappen in ons land kon bevorderd worden door concrete projecten met betrekking tot de ruimte. De werkgroep bereidde een projectoproep naar scholen voor die in 2006 door het Prins Filipfonds werd gelanceerd. Werkgroep 3, “Oprichting ESERO” onder voorzitterschap van Hugo Maré, had als taak om de oprichting van de Belgische ESERO (“European Space Education Resource Office”) te begeleiden. Meer specifiek was het de bedoeling dat de werkgroepleden zouden figureren als klankbord en reflectiegroep voor dit initiatief. De werkgroep diende ondersteunend te werken door informatie aan te dragen, contacten te faciliteren en voorstellen tegen het licht te houden. Omdat de opstart van de ESERO later plaatsvond dan initieel voorzien konden de doelstellingen van deze werkgroep slechts in beperkte mate gerealiseerd worden. Werkgroep 4, “Communicatie over de ruimte”, onder voorzitterschap van Yaël Nazé (initieel Christian Dubrulle), had de taak om na te denken over hoe de communicatie aan het grote publiek over ruimtevaart
11 en sterrenkunde kon verbeterd worden. Dit resulteerde in aanbevelingen die zijn opgenomen in dit rapport en in twee concrete ouputs: •
een communicatietraining van wetenschappers
•
een document met interviews van mensen met verschillende achtergrond en diploma’s die actief zijn in de “ruimtesector”.
Er werd ook voorbereidend onderzoek uitgevoerd om uit te maken of het mogelijk was om het concept ‘ambassadeurs voor de ruimtevaart’, dat al in Nederland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bestaat, ook in België te introduceren.
•
één met een overzicht van de verschillende organisaties die in België actief zijn op het gebied van ruimtevaart en sterrenkunde
•
een cataloog van specifieke initiatieven van deze organisaties gericht naar jongeren en scholen.
De werkgroep organiseerde ook een enquête naar de voorwaarden waaraan initiatieven moeten voldoen als ze succesvol willen zijn in het sensibiliseren van jongeren. De conclusies en aanbevelingen hiervan werden verwerkt in dit rapport.
1.3
Structuur van dit rapport
Dit rapport is verder als volgt gestructureerd: •
In het volgend hoofdstuk bespreken we het probleem dat aan de basis ligt van de oprichting van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs: de te beperkte belangstelling van jongeren voor technische en wetenschappelijke studierichtingen en loopbanen. We onderbouwen dit met cijfers over de situatie in binnen- en buitenland. Vervolgens geven we een aantal argumenten waarom het thema ruimte bijzonder geschikt is om leerlingen te enthousiasmeren voor wetenschap en techniek.
•
Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten die het Forum reeds heeft bereikt. Daarbij gaat zowel aandacht naar de concrete outputs die werden gerealiseerd als naar de wijze waarop de probleemstelling en de aanpak van het Forum werden gecommuniceerd.
•
Hoofdstuk 4 bevat een samenvatting van de resultaten van de enquête die werd uitgevoerd over de factoren die van belang zijn opdat sensibiliseringsactiviteiten voor wetenschap en techniek voldoende effect zouden hebben. Zowel binnenschoolse als buitenschoolse activiteiten komen aan bod.
•
In het laatste hoofdstuk komen we tot de conclusie dat het thema ruimte zeer geschikt is om binnen het onderwijs jongeren warm te maken voor wetenschappelijke en technische studierichtingen, en dat in België nu ook de randvoorwaarden aanwezig zijn om dit concreet te implementeren. Finaal worden een aantal zeer concrete beleidsaanbevelingen geformuleerd, waaronder de oprichting van een netwerk van Space Schools.
•
De bijlage bevat de lijst van de namen van de leden van het Forum en de werkgroepen, evenals de geconsulteerde bronnen.
1 Ontstaan en opzet van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Werkgroep 5, “Wedstrijden en stimuli voor jongeren en scholen” werd geleid door Camille Goossens. Deze werkgroep diende een inventaris te maken van de bestaande initiatieven die beogen om bij jongeren en in scholen belangstelling op te wekken voor ruimtevaart. Dit resulteerde in twee catalogi:
12
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie 2.1
Internationale context
2.1.1
De nood aan voldoende wetenschappers en ingenieurs
Het wordt algemeen erkend dat het bedrijfsleven en andere maatschappelijke actoren moeten beschikken over een voldoende grote innovatiecapaciteit om concurrentieel te blijven. Dit is dan weer een essentiële voorwaarde om het welvaartsniveau van de bevolking te kunnen vrijwaren. Deze vaststelling geldt niet enkel voor ons eigen land, maar ook voor de Europese Unie als geheel en zelfs daarbuiten. Een cruciale voorwaarde voor een sterk innovatief vermogen is dat er voldoende technici, wetenschappelijk2 geschoolden en ingenieurs aanwezig zijn op de arbeidsmarkt. De Europese regeringsleiders en de Europese Commissie hebben de jongste jaren reeds herhaaldelijke malen expliciet gesteld dat de beschikbaarheid van voldoende gediplomeerden op gebied van wiskunde, natuurwetenschappen en technologie (“WWT”, in het Engels MST, Math Science & Technology) cruciaal is voor de ontwikkeling van de kennismaatschappij en de steeds meer digitale economie. De mondialisering van de economie en de vergrijzing van de bevolking maken van deze vereiste een van de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen voor de komende decennia.
2.1.2
Actuele situatie
Momenteel zijn er in de Europese Unie per 100.000 werkenden in de leeftijdsgroep van 25-34 jaar ongeveer 1.600 mensen met een WWT-diploma. Met andere woorden, van elke leeftijdscohort haalt ongeveer 1,6% een diploma als wetenschapper, ingenieur, ICT-expert of hooggeschoold technicus. Met deze cijfers doet Europa het zelfs iets beter dan zowel de Verenigde Staten als Japan (zie grafiek3 op de volgende bladzijde – bron: OECD 2007a). Deze grafiek geeft ook aan dat er grote verschillen zijn tussen mannen en vrouwen: alhoewel vrouwen tegenwoordig de meerderheid uitmaken van de studenten in het hoger onderwijs, zijn ze sterk ondervertegenwoordigd in de WWT-disciplines in het algemeen, en bij de ingenieurswetenschappen in het bijzonder. Zoals de grafiek aangeeft studeren er momenteel in België per leeftijdscohort minder studenten af met een WWT-diploma dan het gemiddelde van de Europese Unie. We komen hier verder in dit rapport nog op terug.
2 We zullen het in deze tekst vaak hebben over “Wetenschappen”. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld gaat het hier over exacte en natuurwetenschappen (natuurkunde, scheikunde, biologie, …) m.i.v. wiskunde. In zijn brede betekenis omvat het ook toegepaste wetenschappen zoals de ingenieursdisciplines, informatica en farmaceutische wetenschappen. 3 In deze en enkele andere grafieken verderop in dit rapport geven we, waar beschikbaar, cijfers voor België, onze buurlanden en enkele andere West-Europese landen van vergelijkbare grootte.
Meer algemeen valt te signaleren dat de Europese Unie zowel in absolute als in relatieve termen een hoger aantal hooggeschoolden onder de bevolking telt dan de Verenigde Staten en Japan. De grafiek rechts (bron: OECD 2007b) illustreert evenwel dat het totaal aantal onderzoekers lager is. Ook inzake het relatief aantal onderzoekers per hoofd van de bevolking scoort Europa minder goed (zie onderstaande grafiek - bron: OECD 2007b), al zijn er bepaalde Europese landen zoals de Scandinavische die het beter doen dan de Verenigde Staten en zelfs Japan. België doet het op dit gebied iets beter dan het Europese gemiddelde.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
13
14 De verschillen tussen landen en internationale regio’s kunnen in belangrijke mate verklaard worden door de studiekeuzen die universiteits- en hogeschoolstudenten in het verleden hebben gemaakt. De grafiek rechts (bron: OECD 2007a) illustreert hoe er zelfs tussen België en de buurlanden grote verschillen zijn voor wat betreft het aandeel van wetenschappers en ingenieurs onder de hooggeschoolde bevolking. Zo domineren in Duitsland en ook in België de ingenieurs en technici t.o.v. de wetenschappers, terwijl in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk het omgekeerde het geval is.
2.1.3
De toenemende behoefte aan wetenschappers en ingenieurs
De toenemende vergrijzing van de Europese bevolking heeft onder meer tot gevolg dat de komende tien tot twintig jaar grote aantallen wetenschappelijke en technische gediplomeerden op pensioen zullen gaan. En dit terwijl het aanbod aan jongeren die de arbeidsmarkt betreden zal afnemen of op zijn best stabiel blijven. Het netto saldo tussen instroom en uitstroom van WWT-gediplomeerden is momenteel nog steeds positief – en zal dat ook in de nabije toekomst blijven – maar zowat alle waarnemers gaan er van uit dat de uitstroom aan WWT-gediplomeerden onvoldoende zal zijn om de vraag op de arbeidsmarkt op te vangen. Indien er geen veranderingen optreden zal er dus een zeer aanzienlijk tekort aan ingenieurs en wetenschappelijk geschoolden ontstaan. Dit zal de economische groei en dus ook de welvaartscreatie afremmen. Dit probleem is nu reeds voelbaar en zal alleen maar in omvang toenemen. De Europese Commissie schat dat alleen al de noodzakelijk toenemende uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling 700.000 extra wetenschappelijk gediplomeerden zullen vragen, bovenop de voorspelde aangroei. Het recent rapport van de High Level Group on Human Resources for Science and Technology in Europe (Rocard 2007) maakt gewag van een behoefte aan 500.000 bijkomende onderzoekers. En deze prognoses houden slechts enkel rekening met onderzoeksfuncties, niet met andere loopbanen van WWTgediplomeerden. Ook buiten Europa doet dit fenomeen zich voor. De National Science Foundation in de Verenigde Staten verwacht tussen 2004 en 2010 zo’n 2,2 miljoen bijkomende jobs voor ingenieurs en wetenschappers in de Verenigde Staten. Volgens een studie van het Amerikaanse Congres zullen de Verenigde Staten tegen 2010 een tekort hebben van 500.000 ingenieurs, wetenschappers en technici. Zelfs een land als India, waar jaarlijks zo’n 200.000 ingenieurs afstuderen, zou de komende jaren tekorten hebben aan vele honderdduizenden ICT-professionals. Al deze vaststellingen gelden a fortiori voor een klein land als het onze, dat het bovendien in belangrijke mate moet hebben van export. Een gezonde economie en het schragen van een hoog welvaartsniveau kan niet zonder technologische innovatie. Alleen al in België schat Agoria de behoefte aan bijkomende ICT-experts momenteels reeds op meer dan 10.000! Als we in ons land niet in staat zullen zijn de technologische ontwikkelingen te volgen dan zullen we sterk aan economische slagkracht inboeten.
2.1.4
Verdeling van diploma’s en aandeel van vrouwen
In Europa (EU-27) behaalden in 2004 ongeveer 3,6 miljoen studenten een diploma hoger onderwijs. Daarvan waren ongeveer 60% vrouwen. Er waren ongeveer 800.000 diploma’s op gebied van WWT (22%). Voor de Mastersdiploma’s situeert ons land met ongeveer 25% WWT-diploma’s zich rond het Europese en OECD-gemiddelde (zie grafiek rechts; bron voor deze en volgende grafiek is OECD 2007a).
15 Voor de bacheloropleidingen zitten we onder het gemiddelde. Dit heeft o.m. te maken met het feit dat er wel technologische maar nauwelijks natuurwetenschappelijke opleidingen op bachelorniveau worden aangeboden in België.
Zoals de grafiek aangeeft (bron: Eurydice 2007) liggen in ons land deze percentages voor vrouwen nog lager (respectievelijk 30% en 20%). Het spreekt voor zich dat indien een veel groter deel meisjes zou kiezen voor wetenschappelijke en technische studies, een groot deel van de verwachte tekorten aan WWT-gediplomeerden zou kunnen ingevuld worden. Vooralsnog is dit echter niet het geval. Integendeel: volgens een recente studie van UNESCO (Huyer 2007) is na een stijging van het vrouwelijk aandeel in WWTstudies in de jaren ’80 en ’90 er opnieuw in veel landen sprake van een daling.
2.1.5
Evolutie van het aantal WWT-gediplomeerden
Een van de Lissabon-doelstellingen van de Europese unie is dat dat het jaarlijks aantal gediplomeerden in het hoger onderwijs op gebied van wiskunde, wetenschappen en technologie (WWT) tussen 2000 en 2010 met 15% zou moeten stijgen. Zoals de grafiek rechts illustreert (bron: Eurydice 2007a) is deze oproep niet in dove mansoren gevallen. Mede onder impuls van een sensibiliseringspolitiek door overheden is de laatste jaren in tal van Europese landen het aantal WWT-gediplomeerden gestegen. Deze stijging is niet spectaculair maar wel gestaag, en situeert zich binnen de algemene groei van de stijging van de participatie van het hoger onderwijs. De grafiek geeft verder aan dat in België de stijging minder groot is dan gemiddeld in Europa, m.a.w. dat het verschil met het Europese gemiddelde nog toeneemt.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
Ook bij de nieuw gediplomeerden op gebied van WWT zijn vrouwen nog steeds onderver tegenwoordigd: in Europa zijn slechts 40% van de gediplomeerden in de wetenschappen vrouwen en zelfs maar 24% bij de ingenieurs.
16 Dit wordt nog beter geïllustreerd in de volgende twee grafieken (bron: Europese Commissie 2007b). De eerste toont aan dat waar het totaal aantal WWT-studenten in Europa de laatste jaren blijft stijgen, het in België is beginnen dalen. Enkel Oostenrijk doet het van de vermelde landen nog slechter dan wij.
Deze daling moet uiteraard binnen enkele jaren leiden tot een vermindering van het aantal WWT-diploma’s. De volgende grafiek (Europese Commissie 2007b) maakt deze hypothese aannemelijk: waar er in de periode 2000-2005 jaarlijks gemiddeld nog een stijging was van het aantal WWT-gediplomeerden in België met zowat 2%, was er in 2005 reeds een daling te merken.
17 Dankzij de algemene stijging in de Europese Unie is wel reeds de Lissabondoelstelling gehaald om 15% meer WWT-afgestudeerden te hebben. Dit was vooral te danken aan een grote groei in enkele Zuid- en Oost-Europese landen. Dit positieve nieuws over de toename van de WWT-afgestudeerden in Europa wordt wel enigszins getemperd door het feit dat deze stijging zich niet in alle landen in dezelfde mate voordeed en ook wel dat deze stijging lager was dan bij andere studiegebieden. Met andere woorden: het relatief aandeel van WWT-gediplomeerden binnen het hoger onderwijs is in het begin van deze eeuw nog afgenomen.
•
de grote behoefte aan bijkomende arbeidsplaatsen voor WWT-gediplomeerden om voldoende competitief te blijven
•
de toenemende vervangingsbehoefte op de arbeidsmarkt
•
de verwachte stabilisatie of zelfs afname van het aantal WWT-gediplomeerden na 2010 omwille van demografische redenen indien het patroon aan studiekeuzen ongewijzigd blijft
•
het feit dat er binnen de wetenschappelijke studierichtingen een toenemende interesse is van studenten (i.h.b. vrouwelijke studenten) naar vakgebieden zoals biologie en architectuur waarvoor de economische urgentie minder hoog is dan bijvoorbeeld voor technologie, informatica, fysica en chemie.
2.2
Attitudes en studiekeuzen van jongeren
2.2.1
Inleiding
Verschillende recente studies (zie bijv. Europese Commissie 2005b, IPSOS 2006, Sjøberg 2007) hebben aangetoond dat jongeren vrij positief staan tegenover het thema “wetenschap”. Vele jongeren blijken maar al te goed het belang en de toegevoegde waarde te beseffen van wetenschap en techniek voor de maatschappij. Overal in Europa zijn wetenschappelijke televisieprogramma’s populair en trekken wetenschaps- en technologiecentra en –musea stijgende bezoekersaantallen. Een recente Eurobarometer-survey (2005) gaf zelfs aan dat de algemene kennis over wetenschap en technologie bij de Europese bevolking toeneemt. Enigszins paradoxaal is dat deze positieve houding zich niet vertaalt in bewuste studiekeuzen in het hoger onderwijs. Onderzoek (Borrey 2003) heeft bijvoorbeeld aangetoond dat van de jongeren die in het secundair onderwijs een studierichting volgden met een sterk wetenschappelijke of wiskundige inslag, slechts een minderheid effectief ook hogere studies aanvatte op gebied van WWT. Moens (Inspectie 2001) ontdekte rond de eeuwwisseling dat het vak Technologische Opvoeding in de eerste graad van het secundair onderwijs in Vlaanderen bij jongeren eerder een negatieve dan een positieve houding naar techniek induceerde. Vergelijkbare fenomenen worden ook geobserveerd in het buitenland. Een aantal onderzoeken hebben aangetoond dat de interesse voor wetenschappen en techniek afneemt naarmate leerlingen langer op school zitten. Recente studies (zie o.a. Murphy 2005, Ellermeyer 2005) tonen aan dat op het einde van het lager onderwijs, ‘slechts’ de helft van de leerlingen zegt dat ze niet geïnteresseerd zijn in wetenschappen en technologie. Op het einde van het secundair onderwijs is dat percentage evenwel opgelopen tot 90%. Een mogelijke, enigszins pijnlijke deductie is dat wetenschapsonderwijs blijkbaar jongeren eerder demotiveert voor wetenschap dan dat het hun belangstelling ervoor aanwakkert. Ook in ons land vertaalt de grote behoefte aan technisch en wetenschappelijk gediplomeerden zich nog steeds niet in een stijgende interesse voor technische en wetenschappelijke studies. Meer nog: het omgekeerde is het geval: de belangstelling neemt af. We illustreren dit eerst met enkele gegevens over het secundair onderwijs en behandelen nadien de situatie in het hoger onderwijs.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
De algemene conclusie op Europees niveau is dat de stijging van het aantal WWT-gediplomeerden naar de toekomst toe toch onvoldoende zal zijn om de noden te lenigen. Dit heeft te maken met een combinatie van factoren
18 2.2.2
Situatie in het secundair onderwijs
In het algemeen secundair onderwijs is in België de situatie al bij al nog vrij goed. Veel jongeren kiezen in het algemeen vormend onderwijs (“Algemeen Secundair onderwijs” in de Vlaamse Gemeenschap en “Enseignement général” in de Franse Gemeenschap) voor studierichtingen met een sterke wiskundige of wetenschappelijke inslag. Borrey en Moens (Borrey 2003) berekenden dat in de derde graad van het Vlaamse ASO bijna de helft van jongeren een studierichting met minstens 4 uur wiskunde volgt en meer dan een derde zowel fysica, chemie als biologie krijgt. De percentages liggen wel hoger bij jongens dan bij meisjes. Bemoedigend is dat de percentages de jongste jaren zelfs zijn gestegen – misschien onder invloed van beleidsinitiatieven op gebied van wetenschapspopularisering. Hier dient wel bij vermeld dat in de derde graad van het ASO slechts ongeveer één derde van de leerlingen zit. Ook de kwaliteit van het wiskunde- en wetenschapsonderwijs in ons land is hoog. Dit is geïllustreerd in de volgende grafiek (OECD 2007c, PISA-onderzoek 2006). De Vlaamse jongeren (niet apart weergegeven) scoren zelfs steevast bij de wereldtop.
De situatie is heel wat minder rooskleurig binnen het “technisch”4 en het beroepsonderwijs, waar bijna twee derde van de Belgische jongeren school loopt. Binnen deze onderwijsvormen neemt het aandeel van de puur “technische” opleidingen steeds verder af. We illustreren dit met een aantal gegevens afkomstig uit de officiële onderwijsstatistieken van de Franstalige en Vlaamse Gemeenschap. De volgende twee grafieken slaan op de leerlingen in het Franstalig secundair onderwijs. De grafiek links illustreert dat er een stijging is van het aantal leerlingen in alle vier de onderwijsvormen. De grafiek rechts toont evenwel aan dat binnen het technisch en beroepsonderwijs, het aandeel van de studenten in de studierichtingen die vallen onder “Industrie” en “Construction” afneemt.
4 We zetten “technisch” hier tussen aanhalingstekens omdat een belangrijk deel van het “technisch” onderwijs weinig met techniek te maken heeft.
Een analoge ontwikkeling is te observeren in Vlaanderen. Het aantal leerlingen in de belangrijkste technische studiegebieden in het secundair onderwijs is op zeven jaar tijd met meer dan 11% afgenomen, terwijl het totaal aantal leerlingen in die periode zowat ongewijzigd bleef.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
19
20 2.2.3
Situatie in het hoger onderwijs
Zoals eerder werd aangegeven is het aantal WWT-gediplomeerden in het hoger onderwijs de jongste jaren in ons land nog licht toegenomen; de stijging was wel minder dan in de meeste andere Europese landen. In 2005 was er al een daling merkbaar. Binnen het WWT-gebied zijn er wel sterke verschillen en schommelingen tussen de studierichtingen. Zo is er bij de burgerlijke ingenieurs sprake van een stabilisatie van het aantal generatiestudenten5 dat voor deze studie kiest, maar blijft het aantal afnemen bij de industrieel ingenieurs, die een dramatische terugval kennen sinds de jaren ’90. De volgende grafiek, gebaseerd op gegevens van Agoria, illustreert dit ten overvloede (enkel gedetailleerde tijdsreeksen beschikbaar voor Vlaanderen):
Noteren we verder dat omwille van de afschaffing van het toelatingsexamen de slaagcijfers voor studenten burgerlijk ingenieur gedaald zijn en dat er een “boom” is bij de ingenieur-architecten. Het is dus helemaal niet evident dat er de komende jaren een stijging zou komen van het aantal nieuw afgestudeerde burgerlijke ingenieurs. Kijken we trouwens ook naar andere wetenschappelijke studierichtingen, dan zien we dat er hoe dan ook een daling optreedt van het aantal generatiestudenten. In Vlaanderen daalde het absoluut aantal WWTgeneratiestudenten tussen 1999 en 2005 met 4,2%, terwijl het totaal aantal generatiestudenten aan de universiteiten steeg met 3,2%. Aan de Franstalige universiteiten kalfde het aandeel “Sciences” eveneens af de jongste jaren, hoewel er aan het einde van de jaren ’90 nog sprake was van een stijging.
5
Een “generatiestudent” is een student die zich voor de eerste maal in het hoger onderwijs inschrijft.
21
Oorzaken van de beperkte belangstelling voor WWT-studies
Volgens een internationale werkgroep van de OECD6 over de redenen waarom studenten niet kiezen voor wetenschappelijke studierichtingen zijn de vijf belangrijkste redenen dat deze studies 1. beperkte beroepsperspectieven hebben (volgens de studenten) 2. te weinig maatschappelijk georiënteerd zijn 3. te gespecialiseerd zijn 4. te theoretisch zijn 5. als te moeilijk worden ervaren. Het gaat hier vooral over de perceptie voor wetenschappelijke studies in het hoger onderwijs. In het rapport “Meer Techniek in Algemene Vorming!” van de Koning Boudewijnstichting (Van den Berghe 2006) worden de volgende redenen gegeven waarom het secundair technisch onderwijs bij veel jongeren (en hun ouders) een negatief imago heeft en ze bijgevolg niet kiezen voor technische studies in het secundair onderwijs: •
de kennis over technologie in de samenleving is beperkt, onder meer bij veel leerkrachten
•
het technisch onderwijs is niet erg aantrekkelijk (verouderde infrastructuur, gepercipieerd als minderwaardig, …)
•
binnen het onderwijs heeft technologie geen hoge status (in vergelijking met bijvoorbeeld wiskunde of talen)
•
er is te weinig synergie tussen de vele sensibiliseringsinitiatieven (vele actoren nemen initiatieven op eigen houtje)
•
de houding van het bedrijfsleven versterkt het clichématig denken (de wijze waarop de industrie in de media komt bevestigt ouders en leerlingen in hun vooroordelen).
In een enquête bij leerlingen in het Vlaamse onderwijs (IPSOS 2006) werd o.m. de vraag gesteld aan leerlingen waarom ze in de tweede en derde graad een studierichting kozen met weinig lesuren natuurwetenschappen. 75% gaf aan dat andere vakken interessanter waren, en ook 38% vond dat wetenschappen saai was. Er is dus alleszins werk aan de winkel op gebied van sensibilisering! Interessant is ook het “omgekeerde” resultaat, met name de vraag aan leerlingen die wel veel lesuren 6 OECD Working Group on Declining Interest in Science Studies. Spreekbeurt van de voorzitter van de werkgroep, prof. S.E. Wendalaar Bonga van de Radboud Universiteit Nijmegen tijdens de AWI-Workshop “Popularisering WTI en de Lissabon-doelstelling “ meer W&T-afgestudeerden op 30 september 2005.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
2.2.4
22 wetenschappen wensten in de derde graad. Als veruit het belangrijkste argument kwam “interessante lessen” naar boven. Dit resultaat onderstreept het belang van een “affectieve” of zelfs “emotionele” band met wetenschap en technologie als trigger voor latere studiekeuzen in die gebieden. Verschillende onderzoekers zoeken de oorzaak van de geringe en verminderende belangstelling voor wetenschappelijke en technische studies bij de perceptie die jongeren hebben over die studierichtingen en latere beroepsuitoefening. Het internationaal ROSE-onderzoek (ROSE staat voor “Relevance of Science Education” zie website www.ils.uio.no/english/ rose/; Schreiner 2007; Sjøberg 2007) heeft o.a. het volgende aangetoond: •
In veel landen waar leerlingen hoog scoren inzake wiskunde en wetenschappen (zoals die worden gemeten in de TIMMS- en PISA-studies), “haten” de leerlingen die onderwerpen. De inspanningen die ze moesten doen om die vakken onder de knie te krijgen en de manier waarop ze werden aangebracht, heeft hen veel “goesting” doen verliezen om op die gebieden voort te studeren.
•
Zelfs zeer capabele leerlingen met excellente resultaten blijken op school WWT-vakken niet graag te doen en kiezen daarom in het hoger onderwijs een andere weg. Dat geldt in het bijzonder voor meisjes.
•
Hoewel jongeren wel degelijk hun studiekeuze laten beïnvloeden door mogelijke beroepsmogelijkheden, is er niemand die een bepaalde studierichting kiest omdat dat goed is voor de nationale economie… Dat is een argument dat jongeren niet beïnvloedt bij hun studiekeuze.
•
In de huidige samenleving is de hogere studiekeuze van jongeren steeds meer bepaald door waarden, interesses en mogelijkheid tot zelfrealisatie. Studies in de WWT worden daar steeds minder mee geassocieerd
•
Jongens willen vaak een job waarbij ze dingen kunnen maken of herstellen met hun handen; meisjes willen dat helemaal niet
•
Meisjes willen in hun job andere mensen helpen (dit is nog meer uitgesproken in ontwikkelingslanden); jongens zijn neutraal of weigerachtig
•
Weinig jongeren willen wetenschapper worden (in het bijzonder meisjes)
•
Zeer weinig meisjes willen een loopbaan op technisch vlak.
23 De laatste twee stellingen zijn geïllustreerd in de volgende grafiek (afkomstig uit Schreiner 2007). Houding1 van 15-jarigen t.o.v. loopbanen in wetenschap en techniek
“I would like to get a job in technology”
Uit een perscommuniqé van Agoria 29/11/07 “Haast geen enkele jongere kan een Belgisch technologiebedrijf opnoemen. Meer dan 45% vindt zichzelf ongeschikt om later in een technologisch bedrijf te gaan werken. Op de schoolbanken vindt meer dan 60% het vak technologische opvoeding ronduit oninteressant. Dat de bedrijven hopeloos op zoek zijn naar ingenieurs of informatici, daar heeft de helft nog nooit van gehoord! Hebben ze iets tegen de industrie in het algemeen? Zeker niet! Zo beweert meer dan 80% van de jongeren dat ze industrie en technologie belangrijk vinden voor onze welvaart, jobs en innovatie. Maar tegelijkertijd zit 40% van hen opgescheept met hardnekkige clichés over bandwerk, ontslagen en milieuvervuiling. En bij meisjes is het imago over het algemeen nog veel slechter dan bij jongens. Dat alles blijkt uit een enquête in opdracht van Agoria bij enkele duizenden jongeren tussen 16 en 21 jaar.”
2.3
Beleidsontwikkelingen
2.3.1
Op niveau van de Europese Unie
Het groeiend besef over de maatschappelijke noodzaak voor meer gekwalificeerden op gebied van WWT heeft sinds een goede tien jaar geleid tot een veelheid aan beleidsmaatregelen en initiatieven. Op internationaal niveau zijn er de reeds vermelde Lissabon-doelstellingen van de Europese Unie, en meer algemeen een hele reeks initiatieven van de Europese Commissie naar wetenschapspopularisering en het stimuleren van meer wetenschap en techniek in het onderwijs. In het kader van het Europese werkprogramma “Education & Training 2010” hebben de lidstaten van de Europese Unie zich geëngageerd om ervaring uit te wisselen over goede praktijken onder de vorm van “Peer learning Activities”. Eén van deze PLA’s gaat specifiek over WWT. Aan deze groep nemen evenwel geen Belgische vertegenwoordigers deel.
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
“I would like to become a scientist”
24 Ook binnen het nieuwe “Leven Lang Leren” programma (met daarin Erasmus, Comenius, Grundtvig en Leonardo da Vinci) is er aandacht voor WWT. Enerzijds omdat dit één van de 8 competentiegebieden is waarop projecten zich kunnen situeren. Anderzijds worden er bij elke projectoproep specifieke accenten gelegd. Zo is één van de prioriteiten voor de Comenius-netwerken “Making science education more attractive”. Binnen het nieuwe 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (2007-2013) zullen vele tientallen miljoenen euro vrijgemaakt worden voor het luik “Science in Society” waaronder onder meer de promotie van wetenschappen op school valt. Recent liet de Europese Commissie een groep van experten – de “High Level Group on Science Education” – een rapport opstellen over de aanpak van wetenschappen op school. In het rapport van deze groep onder leiding van de gewezen Franse eerste minister Rocard, “Science Education Now: a renewed pedagogy for the Future of Europe” (Rocard 2007) worden aanbevelingen geformuleerd om wetenschappen op school meer aantrekkelijk te maken voor jongeren.
2.3.2
Vanuit ESA (Europese Ruimtevaartorganisatie)
De Europese Ruimtevaartorganisatie ESA beseft dat er op termijn enkel voldoende wetenschappers en ingenieurs zullen zijn voor de ruimtevaartsector (en dus ook voor ESA) als er voldoende jonge mensen kiezen voor WWT-studies. Hoewel de situatie minder zorgwekkend is dan in de Verenigde Staten, waar de komende jaren tienduizenden ingenieurs, wetenschappers en technici in de ruimtesector op pensioen zullen gaan, baart de onvoldoende interesse ook ESA zorgen. Mede daarom werden de jongste jaren steeds meer acties opgezet om jongeren te stimuleren voor wetenschap en techniek in het algemeen, en ruimtevaart in het bijzonder. Zo werden o.m. reeds heel wat attractieve didactische materialen ontwikkeld die vrijelijk beschikbaar zijn. Ook de educatieve websites7 van ESA zijn zeker het vermelden waard. Het doel van ESA’s Education Programme (ESA 2004) is “to support Europe’s needs […] of encouraging an increasingly knowledge-based society by motivating young people to enhance their literacy in science and technology, including associated applications, and pursue a career in these fields and in the space domain in particular. To this end, it supports both national and European institutions to attract the best talent to space activities.”
7 Verdere gegevens over deze websites en het didactisch materiaal van ESA is te vinden binnen de catalogi die werden ontwikkeld binnen het kader van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs.
25 In de “Agenda 2007” (ESA 2003) stelt ESA “ESA shall build up an education program in support of both national and European institutions, able to attract the best talents to the space developments.” Een recent initiatief is de oprichting van de ESERO’s in de lidstaten van ESA. ESERO staat voor European Space Education Resource Office. De kerntaak van de ESERO is om ruimtevaart te gebruiken als middel om jonge mensen warm te maken voor wetenschap en technologie. De nadruk bij de activiteiten moet liggen op communicatie, ontwikkelen van nauwe banden met relevante overheidsdiensten en onderwijsmensen, en het identificeren van specifieke behoeften. De bedoeling van ESA is om na een proeffase in enkele landen in elke ESA-lidstaat een ESERO op te richten. De beslissing daarover zal binnenkort genomen worden. Indien dit positief is, zal er in elke ESAlidstaat een ESERO zijn. Het initiatief is gestart met vier proefprojecten in Nederland, Spanje, België en het Verenigd Koninkrijk. Voor België is er cofinanciering vanuit het Federaal Wetenschapsbeleid. Elke ESERO moet per land een specifieke benadering uitwerken die rekening houdt met de activiteiten van bestaande netwerken en de rol van de verschillende actoren. In België ging ESERO feitelijk van start in januari 2007, na de aanwerving van twee Office Managers. ESERO is gehuisvest in het Planetarium van de Koninklijke Sterrenwacht te Brussel.
In België
Ook in eigen land is er de voorbije jaren steeds meer beleidsaandacht gekomen voor de problematiek van de te beperkte belangstelling voor wetenschappelijke en technische studies. Dit helemaal uitwerken zou ons hier te ver leiden. We geven wel enkele interessante voorbeelden van de vele activiteiten die reeds plaatsvinden: •
De bekommernis van de Vlaamse overheid voor de dalende belangstelling voor technische studies lag aan de basis van de onderwijsvernieuwingsbeweging Accent op Talent. Dit thema staat nog steeds centraal in tal van proeftuinen voor onderwijsvernieuwing die door het Ministerie van Onderwijs en Vorming werden ondersteund. Een analyse van de problematiek is te vinden in het rapport van de Koning Boudewijnstichting “Meer techniek in algemene vorming!”.
•
Interessant om te vermelden is het interuniversitaire netwerk Scité dat onder de vleugels van het Waals Gewest de disseminatie-eenheden van de 5 Franstalige universiteiten verenigt, met activiteiten gericht naar schoolgaande jongeren.
•
Met het strategisch plan Vlaanderen in Actie (VIA) beoogt de Vlaamse Regering onder andere een positievere beeldvorming van technische beroepen en technische opleidingen. Sinds enkele jaren wordt er in de cel “TOS21” (Techniek op School in de 21ste eeuw) gewerkt aan een nieuwe leerlijn “techniek en technologie” (van 2,5 tot 18 jaar) die de komende jaren zal geïncorporeerd worden in het Vlaamse onderwijs.
•
In de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest worden heel wat initiatieven genomen om jongeren warm te maken voor wetenschap en techniek. Zeker te vermelden daarbij zijn het Pass, verschillende tentoonstellingen (waaronder de Printemps des Sciences en XPO2PI van Jeunesses scientifiques de Belgique), de Mediatheek « Education aux Sciences et Technologies », de uitzendingen « C’est pas un sorcier », enz.
•
Langs Vlaamse kant zijn ook de toenemende overheidsfinanciering te melden voor allerhande initiatieven van “wetenschapspopularisering” via het Ministerie van Economie, Wetenschap en Innovatie onder het motto “Wetenschap maakt Knap”. Daaronder vallen onder andere de subsidies voor Technopolis, de volkssterrenwachten en televisieseries als “Hoe zo!” en “De bedenkers”.
•
Een voorbeeld van een initiatief van het Brussels Gewest is dat waarbij scholen een spreekbeurt over een aspect van ruimtevaart kregen aangeboden.
•
Op federaal niveau zijn de inspanningen te vermelden van het Federaal Wetenschapsbeleid, in het bijzonder op gebied van ruimtevaart. Daar werden de voorbije jaren heel wat initiatieven genomen en leermaterialen ontwikkeld rond aspecten van ruimtevaart en die als doel hadden jongeren daar op een attractieve wijze mee kennis te laten maken.
Overigens is binnen de wereld van de ruimtevaart en sterrenkunde, ook de “informele sector” heel belangrijk. Het gaat dan om de vele tientallen organisaties (sterrenwachten, ruimteclubs, astronomische ver-
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
2.3.3
26 enigingen, gespecialiseerde centra, …) die op basis van vrijwilligerswerk en/of met subsidies elk jaar vele honderden activiteiten ontplooien en zo de belangstelling voor wetenschap en techniek aanwakkeren. De vermelde organisaties en initiatieven op gebied van de ruimte werden opgenomen in de catalogen die werden ontwikkeld in het kader van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs.
2.4
De ruimte als middel om jongeren te sensibiliseren
2.4.1
Inleiding
Opmerking vooraf: in dit rapport omvat de term “de ruimte” (“space” in het Engels; “l’espace” in het Frans) de verschillende facetten van ruimtevaart en sterrenkunde. De laatste jaren is in binnen- en buitenland het inzicht gegroeid dat het thema “ruimte” zich bijzonder goed leent om bij jongeren de belangstelling voor wetenschap en techniek te doen toenemen en finaal ook hen te bewegen om te kiezen voor wetenschappelijke of technische studierichtingen. Een voorbeeld is de Europese Commissie die in het Witboek over “Space” (Europese Commissie 2003) oproept tot acties om thema’s uit de ruimtevaart en sterrenkunde te integreren in de curricula van het secundair en hoger onderwijs. In wat volgt onderbouwen we deze stelling. Eerst geven we een aantal argumenten van kwalitatieve aard. Daarna volgen enkele opvallende onderzoeksresultaten.
2.4.2
Argumenten van kwalitatieve aard
Er zijn verschillende kwalitatieve argumenten om het thema ruimte te gebruiken om bij jongeren de belangstelling voor wetenschap en techniek te bevorderen: •
Het heelal en de sterren genieten een natuurlijke aantrekkingskracht bij kinderen. Het sluit aan bij hun verbeelding en fascinatie voor het onbekende. Leerkrachten uit het basisonderwijs stellen vast dat kinderen spontaan onderwerpen in verband met de ruimte kiezen voor hun eerste spreekbeurt of voorstelling. Ook op latere leeftijd kan de ruimte de verbeelding van jongeren prikkelen en hen gemakkelijk enthousiasmeren. Het enthousiasme van leerlingen werkt aanstekelijk en veel leraren worden zelf gegrepen door het onderwerp.
•
Onderwerpen in verband met de ruimte laten zich, veel meer dan andere thema’s, gemakkelijk relateren aan een zeer brede waaier schoolvakken: niet louter aan aardrijkskunde of fysica, maar ook aan technologische opvoeding, wiskunde, geschiedenis, talen, biologie, scheikunde, plastische opvoeding, … De ruimte kan in het curriculum op alle niveaus worden ingebracht.
•
De ruimte is een thema dat zich goed leent om multidisciplinair te werken. Ruimtevaart kan ook gekoppeld worden aan nieuwe thema’s zoals de opwarming van de aarde, duurzame ontwikkeling, internationalisering, …
•
Het thema ruimtevaart laat ook toe om activerende werk- en leervormen te gebruiken, die jongeren stimuleren tot actief denken en doen, hun creativiteit bevorderen en hen helpen een brede reeks competenties te ontwikkelen. In die zin kan perfect aangesloten worden bij de vernieuwingsbewegingen in het onderwijs zoals Accent op Talent, of op inspanningen om jongeren meer ondernemend te maken.
De praktijk toont verder aan dat de ruimte als thema “niet-bedreigend” is voor leerkrachten. Het is ook niet sterk politiek geladen en ligt niet gevoelig bij leerlingen, leerkrachten of ouders. De enige kritiek die soms wordt geuit is dat de “energieopslorpende” ruimtevaart haaks zou staan op duurzame ontwikkeling. Daar staat tegenover dat we misschien alleen via de ruimtevaart op zeer lange termijn in staat zullen zijn de levenskwaliteit van de mensheid op duurzame wijze in stand te houden.
27 2.4.3
Onderzoeksresultaten van het ROSE-project
In de reeds vermelde internationale ROSE-onderzoeken wordt aan 15-jarigen in landen over de hele wereld o.m. de vraag gesteld: “How interested are you in learning about the following?” Er zijn 108 items in de vragenlijst waarvan een aantal betrekking hebben op de ruimte. Leerlingen geven een score op een Likert schaal waarbij ‘1’ staat voor ‘niet geïnteresseerd’ en ‘4’ voor ‘heel erg geïnteresseerd’.
Voor sommige van deze items zijn er nauwelijks gender-verschillen (bijv. sterren, planeten en het heelal). Bij andere onderwerpen zijn die wel uitgesproken. Dit illustreren we met het onderwerp “raketten, satellieten en ruimtereizen” (zie grafiek rechts).
8 De resultaten zijn voor elk land verschillend. Deze survey wordt niet afgenomen in België en Nederland. De waarden in de grafiek zijn het gemiddelde voor jongens en meisjes samen in Duitsland en Engeland (resultaten voor Frankrijk waren einde 2007 niet beschikbaar).
2 Het cruciaal belang van wetenschap en technologie
Zoals de volgende grafiek aantoont scoren de meeste voorgestelde onderwerpen in verband met de ruimte goed, en sommige zelfs zeer goed8:
28 2.4.4
Resultaten van de Eurobarometer-enquête uit 2005
Binnen een Eurobarometer-enqête (Europese Commissie 2005b) werd aan een representatieve steekproef van de Europese bevolking ouder dan 14 jaar gevraagd in welke wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen ze het meest geïnteresseerd waren. Een vierde van de ondervraagden vermeldde ”Sterrenkunde en de Ruimte”. Interessant is dat de interesse het hoogst was bij studenten, jongeren en managers:
In vergelijking met de resultaten van een vergelijkbare Eurobarometer-enquête in 2001 kende de belangstelling voor dit thema een sterke groei (van 17% naar 23%), sterker dan bij andere thema’s zoals milieu, internet, medische wetenschap, …
2.4.5
Het Britse onderzoek “The education and skills case for space”
Een recent onderzoek uit Groot-Brittannië kwam tot de conclusie dat “space” bij uitstek geschikt is om jongeren warm te maken voor wetenschap en techniek (Spencer 2006). Het onderzoeksrapport stelt letterlijk: “Our survey found that space has a direct, positive effect on educational and career decisions and on participation and achievement in physical sciences […] Respondents feel that space appeals to boys and girls across ages, abilities and cultures; it connects to unanswered questions, large scale resources and innovative technologies. Beyond science, it has global, environmental, ethical, humanitarian and enterprise dimensions. No other theme is suggested with as much opportunity to interest, motivate and influence young people.” Op de vraag “How does space compare with other themes in engaging young people on Science / Engineering / Technology?” komt dit rapport tot de volgende conclusie: “Space scores over most other themes on several counts. It is a multi-faceted topic with sufficient aspects of inherent interest to offer appeal to different ages and abilities and to boys and girls; there is a band of very enthusiastic teachers; there are exciting large scale resources; it relates to many unanswered questions, it offers opportunities to push forward technological barriers. In addition to its scientific basis, space has humanitarian, global, environmental and enterprise dimensions, it crosses one spectrum from aero-space to astro-space, and another from ethical across to technological issues. No other theme presents such a range of opportunities to interest, motivate, and influence young people.”
29 2.4.6
Het IPSOS-onderzoek in Vlaanderen
Ook in eigen land zijn er onderzoeksresultaten beschikbaar die de stelling onderbouwen dat het thema ruimte geschikt is om jongeren te enthousiasmeren voor wetenschap en techniek. In het reeds vermelde onderzoek van IPSOS (IPSOS 2006) gaf zowat drie vierden van de ondervraagde jongeren uit het secundair onderwijs aan dat meer informatie over “heelal, sterren en planeten” de belangstelling voor wetenschapsvakken zou bevorderen (zie grafiek). Een opvallend resultaat van deze bevraging was dat dit het enige van de vermelde thema’s was dat even hoog scoorde bij jongens als bij meisjes. Bovendien bleek over geen enkel andere thema zo weinig verschil te bestaan tussen leerlingen uit het algemeen en het technisch onderwijs! Het zeer brede potentieel van het thema ruimte wordt hierdoor nogmaals onderstreept. In dezelfde enquête konden leerlingen in een open vraag ook aangeven over welke onderwerpen ze in het kader van de lessen biologie, chemie en fysica meer les zouden willen krijgen. Over de drie vakken heen bleken steeds dezelfde vier thema’s naar voor te komen: (1)
proeven en praktijk
(2)
heelal; sterren; ruimte
(3)
uitvinders; uitvindingen
(4)
ecologie
30
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs 3.1
De inventarisatie van beschikbare informatie
3.1.1
De verschillende catalogi
Een belangrijk aandachtspunt bij de werking van het Forum was de inventarisatie van beschikbare informatie. Reeds tijdens de rondetafelconferentie was opgemerkt dat er in België bijvoorbeeld heel wat interessant didactisch materiaal voor scholen m.b.t. de ruimte beschikbaar was, maar dat dit in het onderwijs onvoldoende gekend was. Een deel van de opdracht van de verschillende werkgroepen bestond er dan ook in om de beschikbare informatie te inventariseren. Aan het vergaren, ordenen, reviseren en publiceren van deze informatie werd in de periode 2006-2007 veel tijd besteed door de leden van de werkgroepen 1, 4 en 5 en het ondersteunend team (projectleider Prins Filipfonds, secretariaat Prins Filipfonds, consultant en enkele losse medewerkers). Uiteindelijk leidde dit tot de productie van de volgende “catalogi”: •
websites
•
didactisch materiaal
•
organisaties
•
initiatieven
•
beroepen.
Voor het produceren van de catalogi “organisaties”, “initiatieven” en “didactisch materiaal” werd als volgt te werk gegaan: •
Einde 2005 werd tijdens de eerste twee vergaderingen van de werkgroepen bepaald welke informatie zou worden vergaard en bij wie. De consultant maakte op die basis een invulformulier. Leden van de werkgroepen maakten suggesties over van wie zou kunnen gecontacteerd worden.
•
Het secretariaat van het Prins Filipfonds stuurde een bericht naar alle relevante organisaties met de vraag om de gevraagde informatie aan te geven in het invulformulier en dit terug te sturen9.
•
De consultant maakte op basis van die informatie een eerste versie van de cataloog aan. Deze werd door de werkgroep besproken. Op basis hiervan gebeurden een aantal aanpassingen.
•
In de zomer van 2006 werd een proefversie van deze catalogen op de website van het Prins Filipfonds geplaatst en verspreid op enkele evenementen met het oog op het verkrijgen van feedback.
•
De catalogi werden verschillende malen gereviseerd (een laatste maal in de zomer van 2007) alvorens ze finaal werden gelayout door het extern communicatiebureau Big Bazart, dat ook voor een originele titel zorgde (zie verder).
•
De cases in de cataloog ‘didactisch materiaal’ werden ontwikkeld door leden van werkgroep 1. De verschillende bijdragen werden nadien wat gestandaardiseerd.
9
Voor de buitenlandse organisaties werd de informatie rechtstreeks afgeleid uit de betrokken websites.
31 Voor de twee andere catalogen was de werkwijze de volgende: •
Voor de productie van cataloog websites werden eerst enkele honderden interessante websites geïdentificeerd via verschillende kanalen (waaronder in de eerste plaats suggesties van de leden van werkgroep). Deze lijst werd vervolgens gereduceerd tot het finale aantal en in de cataloog op een gestandaardiseerde wijze voorgesteld. Bij het selecteren van websites werd geen volledigheid nagestreefd maar wel relevantie en evenwichtigheid.
•
De cataloog beroepen is gebaseerd op een twintigtal interviews. De identificatie van de te interviewen gebeurde door de voorzitster van werkgroep 4 in overleg met het Prins Filipfonds.
Deze catalogen zijn twee- of drietalig (Nederlands, Frans, Engels). De meeste items worden slechts in één taal besproken: een Franstalige vereniging voor sterrenkunde in het Frans, een Vlaamse sterrenwacht in het Nederlands, een Engelstalige website in het Engels, enz. Sommige items komen zowel in het Nederlands als in het Frans voor. Al deze documenten werden door het Prins Filipfonds initieel opgemaakt in een tekstverwerkingsprogramma en nadien door het communicatiebureau gelayout binnen een homogene huisstijl.
en Onderwijs
n Ruimtereize en 2008 g bestemmin
Ruimtevaart
ctor s wie tereisse i e i W ruim in de t tevaar
Ruim
wijs
nder
en O
? We gee rken n sc in d ien e rui ce- mte fict : ion Ruim
tev aart
Geweld ig veel atmosfe er!
c pa s r n be te i y a C im Vi e ru d On
im
Ru
Ru
aties.indd
Ru voo imte r B Rei eg sV inn oo ers rbe re tev aar
te
Maak carrière als komeet ! 7:04 07 11:4
h_organis
KBS_
1
broch_
Space
Jobs_N
L.indd
nO
nd
bro
ch
ure
_d
id_
NL
.in dd
1
1
hu
16
-0
1-2
00
8
16
:0
9:4
3
11:24
ky es t Th no t! is limi e th
dd
20
-12-
04
16
.in
_3
site
eb
8:03
:5
07
ijs
1
-2007
re_w
ijs
erw
04-12
je ik g Kl n we de ee oor weg d lk e m
broc
erw
im
Alle lichtgewichten op een rijtje
05-12-20
KBSbroc
Ond
14-01-2008 15:14:42
ijs
r
a va te
brochure_initiatieven.indd 1
rw
de
n te
e
en
:36
idi
ng
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
De verschillende documenten werden gedrukt op 1000 exemplaren en verspreid vanaf februari 2008. Ze zijn ook downloadbaar vanop de website www.ruimtevaartenonderwijs.be en de website van het Prins Filipfonds.
32 3.1.2
De cataloog websites
De cataloog websites kreeg als titel mee “Via Cyberspace de ruimte in”. Deze cataloog bevat een overzicht van Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige websites met betrekking tot de ruimte en die geschikt zijn voor jongeren en/of voor het gebruik in het onderwijs. In het totaal werden 120 websites opgenomen. Speciale aandacht ging naar educatieve websites. Voor elke website is de volgende informatie beschikbaar: •
naam
•
webpagina (url)
•
verantwoordelijke organisatie
•
gebruikte taal of talen
•
al dan niet omvatten van lessen, documentatie, foto’s, educatieve spellen of oefeningen
•
korte beschrijving
•
screenshot.
space r e b y C Via te in de ruim derwijs
art en On
Ruimteva
Klik je een weg door de g melkwe
6
1 Educatief
7 brochure_website_3.indd 1
1.1 ESA Kids www.esa.int/esaKIDSnl/index.html Organisatie: ESA Documentatie Fotomateriaal Educatieve spelen Oefeningen Talen: Nederlands — Frans — Duits — Engels 1.4 Edusat www.geo.ulg.ac.be/edusat/ Organisatie: Federaal Wetenschapsbeleid
Inhoud Een website over ruimtevaart gericht naar jongere kinderen. Met informatie, oefeningen en spelletjes.
Lespakket Documentatie Fotomateriaal Talen: Nederlands — Frans — Duits — Engels
1.2 ESA-ESO Exercise Series www.astroex.org/dutch/ Organisatie: ESA - ESO Lespakket Documentatie Fotomateriaal Oefeningen Talen: Nederlands — Frans — Duits — Engels Inhoud Deze website bevat vier uitgewerkte en goed ingeleide oefeningen / practica voor leerlingen uit de derde graad secundair onderwijs. Deze oefeningen hebben betrekking op de meting van afstanden in het heelal.
Inhoud Op deze educatieve website kan men satellietbeelden ontdekken en bestuderen. Via een kennismaking met verschillende soorten satellietbeelden van verschillende landschappen, wil de website het gebruik van satellietbeelden bevorderen. Op de website wordt een groot aantal beelden aangeboden, vergezeld van een beschrijving van verschillende satellieten en sensoren.
1.5 Sterrenkids www.sterrenkids.nl Organisatie: Cosmos sterrenwacht 1.3 EOEdu - Teledetectie telsat.belspo.be/beo/index.html Organisatie: Federaal Wetenschapsbeleid
Lespakket Documentatie Fotomateriaal Oefeningen Talen: Nederlands
Lespakket Documentatie Fotomateriaal Oefeningen Talen: Nederlands — Frans — Engels Inhoud Deze portaalsite over teledetectie bevat heel veel informatie, in het bijzonder de toepassingen van teledetectie in verschillende sectoren (landbouw, milieu, bosbeheer, de zee, ….). Het geheel is nuttig voor het secundair onderwijs, en omvat ook oefeningen en een glossarium.
brochure_website_3.indd 6
04-12-2007 16:58:03
04-12-2007 16:58:17
1.6 Astronomische software www.astro-event-group.be (vervolgens klikken op “Educatief”) Organisatie: Astro Event Group Lespakket Documentatie Educatieve spelen Talen: Nederlands Inhoud Deze website heeft diverse leerzame rubrieken. Uniek is de softwarerubriek waarin meer dan 350 sterrenkundige en ruimtevaartgerichte programma’s van over de gehele wereld zijn verzameld (downloadbaar).
Inhoud Op deze site voor kinderen kun je van alles vinden over de zon, de maan, planeten, kometen, vallende sterren, ruimtevaart, ufo’s en ga maar door. Ook lesideën, prijsvragen, knutselvoorbeelden, enz.
brochure_website_3.indd 7
04-12-2007 16:58:19
33 3.1.3 De cataloog didactisch materiaal “Ruimte Reis Voorbereiding voor Beginners” is de titel voor de cataloog didactisch materiaal. Deze omvat een vijftigtal verwijzingen naar, grotendeels gratis, didactische materialen over de ruimte die kunnen gebruikt worden binnen het onderwijs. De items zijn geordend naar thema en bevatten een korte beschrijving, informatie over de doelgroep en gerelateerde thema’s en contactinformatie. Voor elk didactisch materiaal is de volgende informatie beschikbaar: naam
•
materiële vorm
•
website
•
verantwoordelijke organisatie
•
contactgegevens
•
schoolvakken waarin het materiaal
kan gebruikt worden
•
beoogde leeftijdsgroep
•
gebruikte taal of talen
•
prijs
•
beschrijving.
oorbereidin V is e R e t im Ru ers voor Beginn
Ruimtevaart
s
en Onderwij
The s ky is not the li mit!
brochure_did_NL.indd 1
10
2
1.9 Basics of spaceflight Format : School subjects : Age : Languages : Price : Key words :
Tutorial on website Technology, Physics 15 to 18 English Free Spaceflight
Content :
Basics of Space Flight is a tutorial designed primarily to help people identify the range of concepts associated with deep space missions, and grasp the relationships among them. The website attempts to offer a broad scope, but limited depth, as a robust framework to accommodate further training or investigation. This module’s purpose is met if the participant learns the scope of concepts that apply to interplanetary space exploration, and how the relationships among them work. Links to external sites provide further depth to many topics. There are interactive quizzes to check progress.
Web site : Organisation :
www.jpl.nasa.gov/basics Jet Propulsion Labaratory - California Institute of Technology
16-01-2008 16:09:43
11
Aardobservatie Télédétection Remote Sensing
Papier (fiches) Fysica, Scheikunde en Aardrijkskunde 12 tot 14 jaar Nederlands, Frans Gratis, vrij kopieerbaar voor onderwijsdoeleinden Aardobservatie, teledetectie
Omschrijving :
De klasfiches over aardobservatie beantwoorden aan een dubbele doelstelling: ze verschaffen de leerkrachten en leerlingen een onmiddellijk in de klas bruikbaar hulpmiddel op papier over het thema; ze verenigen bovendien in één dossier thema’s die in verschillende vakgebieden kunnen bestudeerd worden (fysica, scheikunde, aardrijkskunde). De fiches zijn elk samengesteld uit een gedetailleerde inleiding die een situering van de problematiek toelaat en een oefening of enkele toepassingsvoorbeelden die het nut van teledetectie aantonen. De oefeningen kunnen individueel of klassikaal opgelost worden. De thema’s zijn zo gekozen dat ze aansluiten bij de eindtermen.
Website: Organisatie: Contact:
telsat.belspo.be/beo/nl/profs/index.htm Federaal Wetenschapsbeleid Martine Stélandre Tel: 02 238 34 11 Fax: 02 230 59 12
[email protected] Wetenschapsstraat 8 1000 Brussel
16-01-2008 16:10:12
brochure_did_NL.indd 11
2 Aardobservatie / Télédétection / Remote Sensing
2.1 Aardobservatie in de klas Materiële vorm : Schoolvakken : Leeftijdsgroep : Talen : Prijs : Sleutelwoorden :
Adres:
brochure_did_NL.indd 10
g
16-01-2008 16:10:16
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
•
34 Deze cataloog bevat 12 korte beschrijvingen van hoe onderwerpen in verband met de ruimte in de klas kunnen worden gebracht. Er zijn voorbeelden voor verschillende vakken en verschillende leeftijdsgroepen. Hoewel elke case anders is, volgen ze wel eenzelfde stramien: •
basisgegevens (doelgroep, leerdomein, duur, benodigdheden, bronnen)
•
doelstellingen
•
stappenplan.
56
57
Stap 1. Bepaling van zonneconstante
J. DE ZON (2)
ENKELE GEGEVENS: De zonneconstante is het stralingsvermogen van de zon m_ De zonneconstante is 1360 W/m_, gemeten boven de atmosfeer Afhankelijk van de atmosfeer meten we op de aarde een zonneconstante gelijk aan gemiddeld 1000 W/m_
Basisgegevens Doelgroep Vak Duur Benodigdheden Bronnen Bijdrage
Leeftijdscategorie 14 – 16 jaar Fysica ???????? Bak, Thermometer, Chronometer Naslagwerken, Internet afkomstig van Marc Beddegenoots
Doelstellingen Overzicht van de verschillende stappen Stap 1 Stap 2
BENODIGDHEDEN
De zonneconstante Het vermogen van de zon
een metalen doos gevuld met water thermometer chronometer
DOEL VAN HET EXPERIMENT: de waarde van de zonneconstante op aarde bepalen met eenvoudig materiaal
AANPAK: de warmtehoeveelheid van het zonlicht bepalen die wordt opgenomen door een metalen vat gevuld met water in een bepaalde tijd de opstelling zodanig maken dat de lichtstralen loodrecht invallen de invloed van de atmosfeer(bewolking) in rekening brengen
brochure_did_NL.indd 56
16-01-2008 16:11:01
brochure_did_NL.indd 57
5 Ruimtevaart en sterrenkunde in de klas
De leerlingen enkele fysische kenmerken van de zon laten bepalen De zonneconstante Het vermogen van de zon
16-01-2008 16:11:01
35 3.1.4
De cataloog organisaties
De cataloog organisaties werd herdoopt tot “Wie is wie in de ruimtereissector?”. Deze bespreekt een dertigtal verschillende organisaties in België die actief zijn op gebied van de ruimte, en meer in het bijzonder de activiteiten die ze ontwikkelen voor jongeren en scholen. Ook enkele interessante buitenlandse organisaties zijn opgenomen. Voor elke organisatie is de volgende informatie beschikbaar: •
naam
•
website
•
contactgegevens
•
kernopdracht van de organisaties
•
activiteiten m.b.t. het thema ruimte. Ruimtevaart
s
en Onderwij
Alle lichtge wichten op een rijtje
18
KBSbroch_organisaties.indd 1
05-12-2007 11:47:04
&.
Cercle Astronomique Mosan (Dinant) Site Web E-mail Adresse Langues Mission
Vereniging voor Sterrenkunde (Vlaanderen) Website E-mail Adres Talen Opdracht
www.vvs.be
[email protected] (secretaris) Oostmeers 122 C, 8000 Brugge Nederlands 9ZKZgZc^\^c\KddgHiZggZc`jcYZlZgYde\Zg^X]i^c&.))iZcWZ]dZkZkVcYZhiZggZc`jcY^\Z amateur- en beroepswereld in Vlaanderen. De vereniging heeft tot doel “de bestudering, aanmoediging en verspreiding van de sterrenkunde alsmede daaraan verwante wetenschappen”. De VVS telt een 25-tal afdelingen verspreid over heel Vlaanderen. Op de site van VVS vind je nuttige informatie over de activiteiten, de organisatie van de vereniging. De verenging bestaat uit verschillende werkgroepen die elk een gespecialiseerd thema behandelen zoals de Zon, meteoren, enz. Specifieke informatie over deze onderwerpen kan je terugvinden op hun deelpagina’s en deze zijn snel te bereiken via www.werkgroepen.vvs.be .
Aard van de activiteiten
Doelgroepen
1. 2. 3. 4.
Breed publiek Amateurastronomen Amateurastronomen Grote publiek
Diverse publicaties (o.a. Hemelkalender, Heelal, …) Werkgroepen rond diverse thema’s Projecten Vulgarisatie-activiteiten
Contact
Type d’activités
Groupes cibles
1. 2. 3. 4. 5.
Adaptée à l’âge des participants Adaptées à l’âge des participants Tout public Adaptés à l’âge des participants Adaptés à l’âge des participants
Découverte de l’astronomie Observations à thème, en journée, en soirée Conférences Ateliers Stages
Contact
Astronomie Centre Ardenne (Neufchâteau) Site Web E-mail Adresse Langues Mission
;gVc`IVbh^chZXgZiVg^hIZa/ ('*%(*--,'
www.astrosurf.com/ffaab
[email protected] Clos du Versant 3, 1410 Waterloo Français La Fédération francophone d’astronomes amateurs de Belgique (F.F.A.A.B.) est un groupement de clubs d’astronomes amateurs qui veulent agir ensemble. Un groupement de clubs de passionnés, qui travaillent « à l’arraché », dans lequel chacun peut faire entendre sa voix.
Type d’activités
Groupes cibles
1. Vulgariser l’astronomie 2. Organiser des activités communes 3. Protéger le ciel nocturne et aider ceux qui le défendent Contact
KBSbroch_organisaties.indd 18
?dhZe]BVgiZaZjgIa/ (').+*,)(%,
Le Cercle Astronomique Mosan participe aussi à la Journée de l’Astronomie, à la Nuit des Etoiles et ouvre ses portes à l’occasion d’événements astronomiques importants (éclipses, transits, …).
Fédération francophone d‘astronomes amateurs de Belgique Site Web E-mail Adresse Langues Mission
www.cam-asbl.be
[email protected] Siège social: Herbuchenne 50, 5500 Herbuchenne (Dinant) Observatoire: Drève des Peupliers, 5500 Herbuchenne (Dinant) Français L’association a pour objet, à l’exclusion de tout but de lucre, l’organisation et le développement des activités d’astronomes amateurs sous toutes les formes. Pour réaliser ses objectifs, elle pourra notamment: · multiplier les rapports entre astronomes amateurs, leur facilitant les moyens de se rencontrer et les occasions de se connaître par l’organisation de réunions, conférences, activités d’observation, · favoriser la formation de nouveaux astronomes amateurs et le perfectionnement des autres, soit par des conseils, soit par une propagande appropriée, soit en intervenant auprès des autorités publiques, scolaires. Cette énumération est simplement énonciative et non limitative, tout moyen étant admissible pour autant qu’il tende au but énoncé en tête de l’article.
www.astrosurf.com/aca
[email protected] avenue de la Gare 160, 6840 Longlier (Neufchâteau) Français L’association a pour objet, à l’exclusion de tout but de lucre, l’organisation et le développement des activités d’astronomes amateurs sous toutes les formes. Pour réaliser ses objectifs, elle pourra notamment : a) multiplier les rapports entre astronomes amateurs, leur facilitant les moyens de se rencontrer et les occasions de se connaître par l’organisation de réunions, conférences, activités d’observation, b) favoriser la formation de nouveaux astronomes amateurs et le perfectionnement des autres, soit par des conseils, soit par une propagande appropriée, soit en intervenant auprès des autorités publiques, scolaires c) utiliser collectivement du matériel dont le coût rend l’acquisition difficile à titre personnel. Cette énumération est simplement énonciative et non limitative, tout moyen étant admissible pour autant qu’il tende au but énoncé en tête de l’article.
Type d’activités
Groupes cibles
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Adaptée à l’âge des participants Adaptées à l’âge des participants Public scolaire Tout public Adaptés à l’âge des participants Adaptés à l’âge des participants
Découverte de l’astronomie Observations à thème, en journée ou en soirée Classes de Ciel Conférences Ateliers Stages
Contact
<^aZhGdWZgiIa/ ('+&',,+*.;Vm/ ('+&',,+*.
Astronomie Centre Ardenne participe aussi à la Journée de l’Astronomie, à la Nuit des Etoiles et ouvre ses portes à l’occasion d’événements astronomiques importants (éclipses, transits, …). Le centre est une section du Cercle des Naturalistes de Belgique.
?dhZe]BVgiZaZjg!Egh^YZciIa/ (''++%%,--dj (').+*,)(%,
05-12-2007 11:47:39
KBSbroch_organisaties.indd 19
05-12-2007 11:47:40
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Wie is wie reissector? in de ruimte
36 3.1.5
De cataloog initiatieven
De cataloog initiatieven, getiteld “Ruimtereizen: bestemmingen 2008” sluit hier bij aan en geeft een overzicht van specifieke initiatieven op het gebied van sterrenkunde en ruimtevaart die gericht zijn naar jongeren en scholen. Zo’n vijfenzeventig initiatieven worden vermeld met een korte bespreking en verdere contactinformatie. Voor elk initiatief is de volgende informatie beschikbaar: •
naam
•
verantwoordelijke organisatie
•
soort activiteit
•
doelgroep
•
schoolvakken waar het initiatief zich in kadert
•
prijs
•
periode waarin de activiteit mogelijk is of plaatsvindt
•
duur
•
taal of talen
•
omschrijving
•
eventuele randvoorwaarden
•
website
•
contactgegevens.
derwijs
en On Ruimtevaart
n Ruimtereize en 2008 g in m m e t s e b
Geweld ig veel atmosf eer!
22 brochure_initiatieven.indd 1
Doe-activiteiten, stages / Activités pratiques, stages
Randvoorwaarden
Website Organisatie Contact
Adres
2.1 Ateliers astronomiques (Herbuchenne-Dinant) Groupe cible Cours Prix Période Durée Langues Description
Conditions Site web Organisation Contact Adresse
Type
Adapté à l’âge des participants Adultes : 3 €, Enfants – de 16 ans : 2 € Sur réservation 2 à 3 heures Français Activité déployée autour d’un thème convenu, p.e. Explications de la nature et des causes Fabrication Exemples d’ateliers: Carte tournante du ciel, Saisons & zodiaque, Cadran solaire, Système solaire à l’échelle, La Grande Ourse en 3D, Mouvements des planètes, Nocturlabe, Lois de Kepler, … Les prix mentionnés ci-dessus valent pour une activité organisée à l’observatoire. Ils peuvent être ajustés pour une visite de groupe. L’activité peut aussi être organisée en dehors de l’observatoire. www.cam-asbl.be Cercle Astronomique Mosan ASBL Joseph Marteleur Tél: 0496 57 43 07
[email protected] Herbuchenne, 50 5500 Herbuchenne (Dinant)
2.2 Ruimteklassen (Transinne) Soort activiteit Doelgroep Vakken Prijs Periode Duur Talen Omschrijving
brochure_initiatieven.indd 22
Nachten Groep Periode Prijs / leerling
14-01-2008 15:15:27
5-DAAGSE
2 min. 12
4 min. 12
Basisprijs € 138,00
€ 193,00
2.3 Classes de l’Espace (Transinne) Type d’activité Groupe cible Cours Prix Période Durée Langues Description Site web Organisation Contact
Adres
Verblijf 1 tot 5 dagen. 10-14 jaar, algemene kennis Laatste graad BO en eerste graad SO Zie hieronder Gedurende het schooljaar 1 tot 5 dagen Nederlands, Frans Een “Ruimteklas” is, zoals de bos-, zee-, en natuurklassen, een meerdaagse leer- en opvoedingsproject buiten de school. Leerlingen van alle onderwijsvormen verblijven samen met hun leerkrachten gedurende één tot vijf dagen in het unieke ruimtevaartcentrum te Redu. (cfr. Extra muros activiteiten zoals openluchtklassen). De leerkrachten kunnen er een aantal lessen combineren met een halve dag vakoverschrijdende en recreatieve ruimteactiviteiten. Door de gedetacheerde leerkracht worden uiteenzettingen gegeven aangepast aan de leeftijd van de leerling over de geschiedenis van de ruimtevaart, verkenning van het
3-DAAGSE
Séjour de 1 à 5 jours. Mi-temps pédagogique 10-14 ans Dernier degré du fondamental et premier degré du secondaire Voir ci-dessous Pendant l’année scolaire 1 à 5 jours Français, Néerlandais Le parcours spectacle, simulation à bord de la navette spatiale ; Construction d’une micro-fusée ; les engins www.eurospacecenter.be Euro Space Center, E 411 sortie 24 Service réservations Tél: 061 65 01 33 ou 061 65 01 34
[email protected] Fax: 061 65 64 61 Rue devant les Hêtres 1 6890 Transinne
Type Nuits Groupe Période Prix / élève
brochure_initiatieven.indd 23
3-JOURS
5-JOURS
2 min. 12 sep., nov., déc./oct., jan., fév., € 138,00 / € 124,00 / € 131,00
4 min. 12 sep., nov., déc./oct., jan., fév. € 193,00 / €169,00 / € 181,00
2 Doe-activiteiten, stages / Activités pratiques, stages
2
23
zonnestelsel, teledetectie of aardobservatie of over de spin-offs van de ruimtevaart enz.. Daarnaast omvat de ruimteklas praktische doe-activiteiten op toestellen gebruikt in de astronautenopleiding. Vooraf wordt steeds contact met de school opgenomen zodat een ruimteklas kan opgesteld worden die aan de behoeften van de klas-leerkracht-school voldoet. De ruimteklas wordt dan ook aangepast aan de kennis van de leerlingen, aan de door de school en de leerplannen beoogde doelstellingen, aan de eindtermen en aan het eigen school-opvoedingsproject. www.eurospacecenter.be Euro Space Center, E411 Uitrit 24 Dienst reservaties Tel: 061 65 01 33
[email protected] Fax: 061 65 64 61 Rue devant les Hêtres 1 6890 Transinne
14-01-2008 15:15:28
14-01-2008 15:14:42
37 3.1.6
De cataloog beroepen
De cataloog over mensen werkzaam in de “ruimtesector” heet “Werken in de ruimte” en bevat meer dan twintig interviews met mensen die werkzaam zijn in de ruimtesector. Het gaat om mensen in heel verschillende functies en met verschillende diploma’s. Daarmee krijgen jongeren een beter beeld van de verscheidenheid aan werkgelegenheidsperspectieven in de ruimtesector. Voorbeelden van beroepen en jobs die in deze cataloog voorkomen zijn: •
Ambtenaar
•
Astronaut
•
Communicatiespecialist
•
Ingenieur
•
Journalist
•
Jurist
•
Leraar
•
Onderzoeker
•
Student
•
Technicus
Werken i geen scien de ruimte: nce-fictio n Ruimtevaa
rt en Onde
Maak s re al carriè et ! kome
8
KBS_broch_SpaceJobs_NL.indd 1
04-12-2007 11:24:36
9
Hoofd onderzoek
Véronique DEHANT Koninklijk Observatorium van België bijvoorbeeld ook kunnen spreken op persconferenties met journalisten. Ook een culturele openheid is van belang, je moet spreken met jongeren, met studenten, met politieke leiders en met mensen van verschillende culturen. Een Europees astronaut heeft contacten met Russische, Japanse, Canadese, Italiaanse, Duitse, Zweedse, Franse, … collega’s. Is het niet moeilijk om astronaut te worden? Er zijn toch niet zoveel plaatsen beschikbaar… De kans om astronaut te worden is relatief klein. De boodschap die ik jongeren probeer te geven is dat niet alleen de astronaut een interessante functie heeft. Er zijn zoveel mensen die betrokken zijn bij de ruimtevaart, op allerlei niveaus. Ze zijn heel tevreden over hun boeiende baan, die ze ook heel interessant vinden. Verder probeer ik jongeren vooral te zeggen dat ze een beroep moeten kiezen dat ze graag doen. De jongeren mogen allerlei zaken proberen en mogen niet gedwongen worden om iets te doen. We moeten jongeren enthousiast maken voor wetenschap en technologie. Wat vindt u van het ruimtetoerisme? Ik vind dat een heel goede ontwikkeling. Ruimtevluchten mogen niet beperkt blijven tot de enkele mensen die het grote geluk hebben dat ze ruimtevaarder kunnen worden. Het vliegen in de ruimte moet worden opengetrokken en het is absoluut noodzakelijk om de particuliere sector daarbij te betrekken. Vandaag is dat nog niet zo gemakkelijk, we zitten ook pas in de beginfase.
Maar ik ben ervan overtuigd dat in de toekomst meer en meer mensen naar de ruimte zullen kunnen vliegen omdat ruimtevluchten goedkoper zullen worden. Hoe meer mensen naar de ruimte vliegen, hoe goedkoper de vlucht kan worden. Op lange termijn zal dat ook interessant zijn voor de ruimtevaart. Welke boodschap wilt u meegeven aan de jeugd, aan de studenten? Mijn boodschap aan jongeren is dat zij optimistisch naar de toekomst moeten kijken, dat zij moeten werken aan een betere wereld. Jongeren moeten vooral een beroep kiezen dat ze graag willen doen. In de ruimtevaart hebben wij allerlei beroepen nodig: technici op het vlak van mechanica en elektronica, communicatiespecialisten, mensen die de steriele kamers onderhouden, … Waaraan beleeft u plezier bij uw ruimtevaartactiviteiten? Ik vind het vooral plezierig dat ik voortdurend dingen mag leren. Ook het contact met nieuwe mensen en nieuwe culturen vind ik interessant, ik houd ervan om in groep te werken en zo een bijdrage te leveren aan de vooruitgang van de mensheid en van de kennis in onze wereld.
U bent vandaag een gerenommeerde deskundige op het vlak van planeten. Kunt u ons beschrijven hoe het zo ver is gekomen? Ik studeerde licentiaat wiskunde en heb daarna een bijzondere licentie in de fysica behaald. Aanvankelijk was het mijn ambitie om les te geven. Ik was geen 'modelstudent' die de hele dag over de boeken gebogen zat. Ik legde me wel goed toe op mijn studie (mijn notities waren gegeerd), maar ik deed daarnaast ook nog allerlei andere dingen: ik was in een jeugdbeweging, ik deed aan sport, ik ging vaak uit met mijn medestudenten, ik was ook actief in de studentenvereniging 'cercle Maphys'... Tijdens mijn studietijd raakte ik geïnteresseerd in en geboeid door de astronomie en de geofysica. Ik heb heel veel tijd besteed aan mijn licentiaatsverhandeling. Daarmee heb ik mijn puntengemiddelde heel sterk kunnen optrekken. Ik behaalde de grootste onderscheiding voor de twee licenties. De professoren van mijn universiteit, de UCL, hebben me dan voorgesteld om een doctoraatsthesis te schrijven. Uw docenten hebben dus een belangrijke rol gespeeld in uw belangstelling voor astronomie en voor wat later uw specialiteit zou worden, de modelvorming van de beweging van de aarde, die het mogelijk maakt om te weten waaruit het diepe binnenste van de aarde bestaat? Ik had een grote belangstelling voor astronomie en ik had beslist om hierover mijn licentiaatsverhandeling te maken, onder leiding van professor Paul Pâquet, die op dat moment aan het hoofd stond van een departement van het observatorium. Zijn cursus had me bijzonder geboeid. Het was mijn bedoeling om astronomie te doceren. Toen ze mij voorstelden om te doctoreren, vroegen de heren Pâquet en Paul Melchior (1925-2004) mij om mijn thesis te schrijven over de aantrekkende krachten in het zonnestelsel die inwerken op de aarde, de oriëntatie van de aarde in de ruimte wijzigen (precessie en nutatie) en haar vervormen. Die vervormingen, die veranderen in de loop van de tijd, noemen we aardgetijden. De aardgetijden en de nutatie van de aarde zijn gevolgen van de aantrekking door de zwaartekracht van de maan, de zon en in mindere mate ook van de andere planeten. U bent vandaag een internationale autoriteit in het onderzoek op het vlak van aardmeetkunde en geofysica. Hoe hebt u dat gerealiseerd? Voor mijn onderzoek ben ik uitgegaan van de aarde en meer bepaald van de periodieke vervormingen van het aardoppervlak – de aardgetijden – en van de ver-
KBS_broch_SpaceJobs_NL.indd 8
04-12-2007 11:24:50
KBS_broch_SpaceJobs_NL.indd 9
anderingen in de oriëntatie van de aarde in de ruimte – precessie en nutatie. Ik werkte eerst als kandidaat en later als onderzoeksmedewerker en als wetenschappelijk onderzoeker bij het NFWO (Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek). Ik werkte ook voor het Koninklijk Observatorium van België, waar ik uiteindelijk ben aangesteld. Dankzij mijn werk heb ik een internationale reputatie kunnen opbouwen en de Internationale Astronomische Unie en de Unie voor Geodesie en Geofysica hebben mij het voorzitterschap toevertrouwd van een werkgroep ter verbetering van het nutatiemodel dat zij hanteerden. Deze werkgroep kreeg in 2003 de Descartesprijs toegekend. Door mijn specialisatie hebben planetologen die werken rond de interne geofysica van de planeten me voorgesteld om mijn onderzoek uit te breiden tot de planeet Mars. Daarom heb ik met mijn collega's van het Koninklijk Observatorium van België geprobeerd de getijden en de nutaties van Mars te berekenen. De berekening van de variaties in de lengte van de dag op aarde is op die manier uitgebreid tot Mars, Mercurius – we noemen dit fenomeen libratie – de maan en sinds kort ook zelfs de ijssatellieten (Europa, Titan, enzovoort) van ons zonnestelsel. Hebt u iets kunnen bijdragen aan het lopende onderzoek? Ik heb een mathematisch model opgesteld. Daardoor kon ik gaan samenwerken met de Indiase onderzoeker Sonny Mathews die een vrij vergelijkbaar model had uitgewerkt, dat eenvoudiger en minder star is en informatie levert over de interne samenstelling van een planeet. Je moet goed beseffen dat er convectiebewegingen zijn in de mantel, veranderingen in het raakvlak tussen kern en mantel. We proberen de modelvorming te verbeteren op basis van nieuwe waarnemingen. Ik ben samen met mijn Indiase collega een boek aan het schrijven. Vandaag probeert u in de ruimtevaart nieuwe experimenten voor te stellen. Waarover gaan die precies? Nadat ik theoretische werken had gepubliceerd over de variaties in de rotaties en de oriëntatie van de planeten van de aarde, leek het mij vanzelfsprekend dat ik ook zou proberen om die te observeren. De observatie biedt namelijk toegang tot informatie over het binnenste van de planeten en dat is dus bijzonder interessant voor mij. Daarom hebben wij een ruimte-experiment voorgesteld met een landingstoestel op het oppervlak van Mars. Dit voorstel geldt nog altijd.
04-12-2007 11:24:50
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
rwijs
38
3.2
Visibiliteit van het Forum
3.2.1
Inleiding
Naast de werking van het Forum in de achtergrond voor de realisatie van de catalogen, werd er ook regelmatig naar buiten getreden met specifieke activiteiten. We bespreken in wat volgt: •
de samenwerkingsprojecten tussen scholen
•
de website ruimtevaart en onderwijs
•
de evenementen gekoppeld aan de bijeenkomsten van het Forum
•
de externe communicatieactiviteiten
•
de communicatietraining voor wetenschappers.
3.2.2
Samenwerkingsprojecten tussen scholen
Werkgroep 2 kreeg de opdracht mee om een projectoproep naar scholen voor te bereiden. De idee was eenvoudig: indien twee scholen uit verschillende Gemeenschappen bereid waren gedurende een schooljaar samen te werken op gebied van ruimtevaart of sterrenkunde, dan konden ze een subsidie tot 1000 euro krijgen, te gebruiken voor de werkingskosten van het project. De werkgroep besteedde zorg aan het uitwerken van de criteria en de aanvraagformulieren, terwijl het Prins Filipfonds en de leden van het Forum zorgden voor een brede bekendmaking van het initiatief. De oproep werd formeel gelanceerd op 14/04/2006. Er werd een informatiebijeenkomst voor geïnteresseerde scholen georganiseerd op 10/05/2006. Hierbij was Frank De Winne persoonlijk aanwezig. De projectoproep naar de scholen kende evenwel slechts een matig succes. Er zijn 16 scholen in 18 projecten, per project één uit de Franse en één uit de Vlaamse Gemeenschap. De lijst van de scholen is de volgende: •
Athénée Royal de Hannut
•
Basisschool Atheneum Keerbergen
•
Basisschool De Zonnewijzer, Zwalm
•
Basisschool Heilige Familie, Tielt
•
Basisschool De Faluintjes, Moorsel (Aalst)
•
Ecole communale Clair Vivre, Bruxelles
•
Ecole Léo Collard, Fontaine LEvèque
•
Ecole Libre Subventionnée mixte, Ham-sur-Sambre
•
Emmaüsinstituut Bovenbouw Aalter
•
Gemeentelijke Lagere School, Vichte
•
Groupe Scolaire Dr Cornet, Montigny-le-Tilleul
•
Groupe Scolaire N° 3, Quaregnon
•
Institut Diderot Bruxelles
•
Koninklijk Atheneum Sint-Truiden
•
Saint Véronique, Liège
•
Sint-Ritaschool Sint-Truiden
De projecten liepen in het schooljaar 2006-2007 en zijn nu afgelopen. Op basis van de analyse van de resultaten van de projectoproep besliste het Prins Filipfonds om voor de komende schooljaren geen aparte oproep meer te organiseren, maar wel het thema ruimte te integreren binnen de andere vormen van schoolpartnerschappen die worden ondersteund. Bovendien werd een alternatieve benadering voor de
39 toekomst vooropgesteld (in de veronderstelling dat hiervoor middelen beschikbaar zullen zijn), met name het concept van de “Space Schools” (zie verder in dit document).
3.2.3
De website Ruimtevaart en Onderwijs
Voor de verspreiding van de informatie over het Forum werd een website gelanceerd. Als onderdeel van de website van het Prins Filipfonds werden een aantal webpaginas gecreëerd met informatie over het Forum en de activiteiten en realisaties van de werkgroepen. Draft versies van de verschillende catalogen waren eveneens beschikbaar via deze website. In de loop van het traject werd een url gecreëerd www.ruimtevaartenonderwijs.be en www.espaceetenseignement.be. Wie naar deze pagina navigeerde kwam direct terecht op de relevante webpagina’s van het Prins Filipfonds. Tijdens de periode dat de webgebaseerde enquête werd afgenomen, was er ook een directe link naar de webpagina waar de enquête kon worden ingevuld.
3.2.4
Evenementen gekoppeld aan de bijeenkomsten van het Forum
De vergadering van het Forum van 23 september 2005 vond plaats in Seneffe, naar aanleiding van een tentoonstelling over ruimtevaart in het kasteel en het park van Seneffe. ’s Avonds hield Frank De Winne er een begeesterende toespraak over de toekomst van de ruimtevaart. Op 21 september 2006 vergaderde het Forum in Technopolis. Dit werd gekoppeld aan een symposium waarbij sprekers uit binnen- en buitenland aanwezig waren. Dit symposium ging door in aanwezigheid van ZKH Prins Filip en meer dan tweehonderd aanwezigen. Prof. Martin Barstow van Leicester University, een expert op het gebied van Space Education in het Verenigd Koninkrijk, hield er een sterk pleidooi voor meer gebruik van het thema ruimtevaart in het onderwijs, om zo te helpen de nood aan wetenschappelijk en technisch geschoolden te lenigen. Toenmalig Vlaams Minister-President Yves Leterme gaf aan dat de Vlaamse regering deze oproep genegen was. Hij stelde ook voor dat de federale overheid en de gemeenschappen de krachten zouden bundelen om samen een initiatief voor wetenschapscommunicatie over ruimtevaart op te zetten, gericht naar jongeren in het basis- en secundair onderwijs. Een vergadering van het Forum greep plaats in het Planetarium van Brussel naar aanleiding van de officiële opening van ESERO in België. Dit ging door op 27 april 2007.
3.2.5
Externe communicatieactiviteiten
Op 14 november 2005 greep er een druk bijgewoonde pers- en informatiesessie plaats over het Forum Ruimtevaart en Onderwijs in de Belgische senaat. Naast de voorzitter van het Forum, Frank De Winne, hield ook de voorzitter van het Prins Filipfonds, Paul Buysse, een toespraak. Een informele bijeenkomst van de leden van het Forum én de verschillende werkgroepen greep plaats in het Planetarium te Brussel op 22 februari 2006. Dit initiatief kaderde binnen Europalia–Rusland en een lezing van Sergei Zaljotin over de Russische bemande ruimtevaart. Sergei Zaljotin was de commandant van de ruimtevlucht waaraan Frank De Winne participeerde. Frank De Winne lichtte er de doelstellingen en activiteiten van het Forum toe. De voorzitter van het Prins Filipfonds, Paul Buysse, kreeg op 14 juni 2006 de kans om de doelstellingen en activiteiten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs te presenteren in de Belgische Senaat, n.a.v. de bijeenkomst van de European Interparliamentary Space Conference. Dit is een groep van volksvertegenwoordigers uit een groot aantal landen die regelmatig overleggen over thema’s die verband houden met de ruimtevaart. Verder was het Forum Ruimtevaart en Onderwijs aanwezig tijdens de vierde editie van de Vlaamse Ruimtevaartdagen in Oostende van 17 tot 19 november 2006. Hierbij werd op 17 november een presentatie gehouden en werden draft versies van de catalogen verspreid. Dit gebeurde ook op de Printemps des
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
De vergaderingen van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs werden vaak gekoppeld aan bepaalde evenementen. Er vonden ook een aantal specifieke communicatieactiviteiten plaats.
40 Sciences in Luik op 21 maart 2007. Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs was gedurende verschillende maanden ook zeer visibel omwille van het webgebaseerde onderzoek dat werd uitgevoerd (zie volgend hoofdstuk). Hierover werd breed gecommuniceerd in onderwijsmiddens. De activiteiten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs werden ook toegelicht aan de medewerkers van TOS21, een cel op het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming die o.m. als opdracht heeft een nieuwe leerlijn te ontwikkelen voor technologische opvoeding in het onderwijs, van 2,5 tot 18 jaar. De werkgroep communicatie exploreerde ook het idee van de “space ambassadors”, met name mensen die bereid en beschikbaar zijn om op een enthousiasmerende wijze over ruimtevaart en sterrenkunde te komen spreken in o.a. scholen. Daartoe werd onder andere informatie over gelijkaardige initiatieven in onze buurlanden verzameld. Het Forum besliste om deze info en dit embryonaal concept over te maken aan ESERO.
3.2.6
Communicatietraining voor wetenschappers
Een initiatief dat zeer in de smaak viel van de betrokkenen, was een communicatietraining voor wetenschappers, gegeven door de befaamde Engelse expert Steve Miller. Daarin leerden onderzoekers uit de wereld van de industrie, het wetenschappelijk onderzoek en de universiteiten hoe ze moesten communiceren met het grote publiek. Aanwezigen waren afkomstig uit de volgende organisaties: •
BIRA - Belgisch Instituut voor Ruimete- Aëronomie
•
ESERO België
•
Galileo Applications
•
Joint Research Centre
•
Katholieke Universiteit Leuven
•
Techspace Aero
•
Université de Liège
•
Universiteit Gent
•
Verhaert Space
•
Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek.
Dit pilootinitiatief was gratis voor de deelnemers. Ze dienden zich wel te engageren om binnen een periode van twee jaar de verworven competenties te gebruiken en specifiek te communiceren naar het grote publiek over ruimtevaart en sterrenkunde.
4 Het onderzoek naar impactfactoren bij sensibilisering 4.1
Inleiding
4.1.1
Opzet en doel
41
Bij het opstellen van de enquête werd complementariteit met andere studies betracht en stond de band met het onderwijs centraal. De meeste vragen van deze enquête hadden betrekking op wetenschap en technologie in het algemeen; een beperkt gedeelte van de vragen ging specifiek over ruimtevaart en sterrenkunde. De enquête werd grotendeels in februari 2007 verspreid en kon via een webbrowser ingevuld worden in het Nederlands, Frans of Duits. Tal van betrokkenen werden via verschillende kanalen — o.a. via de leden van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs — uitgenodigd om de enquête te beantwoorden. De enquête was anoniem. Er werden 463 bruikbare antwoorden ontvangen. Deze enquête werd ontwikkeld en verwerkt door Wouter Van den Berghe (Studie- en Adviesbureau Tilkon). Het volledig rapport met een verwerking van alle enquêteresultaten is te vinden op de website www.ruimtevaartenonderwijs.be . In wat volgt worden de belangrijkste resultaten samengevat.
4.1.2
Betrokkenheid van de respondenten bij de problematiek
De grafiek op de volgende bladzijde toont de verdeling van de respondenten naar beroep. Leraren (m.i.v. lesgevers hoger onderwijs) maakten meer dan de helft van de groep uit; leraars secundair onderwijs waren goed voor een derde van de reacties. De private sector (m.i.v. zelfstandigen) en de non-profit/openbare sector waren elk goed voor 13% van de antwoorden.
3 Resultaten van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs was van mening dat het nuttig zou zijn om de voorwaarden te onderzoeken waaraan sensibiliseringsinitiatieven voor wetenschap en technologie moeten voldoen, willen ze een grote impact hebben op jongeren. Na afwegen van verschillende mogelijkheden werd beslist om een brede schare van betrokkenen over dit onderwerp te consulteren via een webgebaseerde enquête.
42 De enquête bevatte ook een vraag die peilde naar de betrokkenheid van de respondenten bij de sensibilisering van jongeren voor wetenschap en techniek. Er waren verschillende antwoordmogelijkheden; respondenten mochten meer dan één antwoord aankruisen (minder dan één op twee deed dat ook effectief). De grafiek rechts geeft de verdeling weer. Deze grafiek illustreert nogmaals de dominantie van onderwijsmensen bij de respondenten. Tegelijkertijd zijn er ook veel mensen die rechtstreeks betrokken blijken te zijn bij sensibilisering voor wetenschap en technologie (afgekort tot W&T) of werkzaam zijn in een organisatie of vereniging die met ruimtevaart of sterrenkunde (R&S) te maken hebben. De overgrote meerderheid van de respondenten was dus op een of andere wijze betrokken bij de onderzochte problematiek; het betrof hier dus een “kennerspubliek”.
4.2
Wenselijk formaat en doelgroep van sensibiliseringactiviteiten
4.2.1
Te viseren leeftijdscategorieën
Een vraag die vele beleidsmakers bezig houdt is aan welke leeftijdscategorie het meest aandacht zou moeten worden besteed als men jongeren wil sensibiliseren voor wetenschap en technologie, en finaal hun studiekeuze beïnvloeden. Deze vraag kwam ook in de enquête voor, letterlijk als volgt: “Aan welke leeftijdscategorieën dient volgens u prioritair aandacht te worden geschonken, als men meer jongeren wil sensibiliseren voor natuurwetenschappen en technologie?”. De antwoorden op deze vraag zijn hieronder weergegeven. Uit deze resultaten blijkt dat er eigenlijk geen leeftijdscategorieën zijn die volgens de respondenten niet geschikt
43 zouden zijn om jongeren te sensibiliseren voor wetenschap en technologie. Zelfs voor de kleuters (6 jaar of jonger) stelde slechts één op drie respondenten dat er weinig of geen aandacht moet zijn. Volgens de respondenten moest er het meest aandacht gaan naar de jongeren tussen 10 en 16 jaar – zowat 80% spreekt van “veel aandacht” – met als hoogste score de groep van 12 tot 14 jaar (eerste graad van het secundair onderwijs).
4.2.2
Binnenschools of buitenschools?
De respondenten kregen ook de vraag voorgeschoteld of sensibiliseringsactiviteiten best binnen of buiten de schoolmuren plaats moeten vinden. De vraag werd apart gesteld voor natuurwetenschappen en technologie. De respondenten maakten weinig onderscheid tussen beide thema’s. Voor natuurwetenschappen stelde 55% van de respondenten dat sensibilisering best binnen de school gebeurt. Toch zegt ook 37% dat het zowel binnen als buiten de school kan, terwijl 8% gelooft dat het best buiten de schoolmuren plaatsvindt. Voor technologie worden nagenoeg identieke antwoorden gegeven, met een lichte verhoging van de voorkeur voor activiteiten buiten de schoolmuren.
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Het profiel van de respondent bleek slechts in beperkte mate invloed te hebben op deze beoordeling, zoals de volgende grafiek illustreert, met daarin de mening van leerkrachten en docenten uit respectievelijk het basis, secundair en hoger onderwijs (de antwoorden werden omgezet naar een schaal om vergelijking te vergemakkelijken). Enkel de onderwijzers uit het basisonderwijs schatten het potentieel naar sensibilisering van kinderen in het basisonderwijs wat hoger in dan hun andere onderwijscollega’s.
44 4.2.3
Duur en spreiding van activiteiten
De enquête peilde ook naar de ideale duur en spreiding van sensibiliseringsactiviteiten, rekening houdend met de praktische randvoorwaarden (leerplan, kost, beschikbaarheid,…). De resultaten zijn weergegeven in de volgende grafiek. Overduidelijk komt naar voor dat een spreiding van activiteiten over het jaar wenselijk is, in het bijzonder een aantal halve dagen. Meer dan de helft van de respondenten geeft hier de voorkeur aan. Alle andere antwoorden komen ver achterop. Heel korte en eenmalige activiteiten (denken we bijvoorbeeld aan het bijwonen van een spreekbeurt) zijn volgens de betrokkenen blijkbaar niet zo geschikt.
4.3
Binnen- en buitenschoolse sensibiliseringsactiviteiten
4.3.1
Impactcriteria voor binnenschoolse activiteiten
In de enquête werden een aantal mogelijke criteria opgesomd waaraan binnenschoolse activiteiten, die bedoeld zijn om jongeren te sensibiliseren voor natuurwetenschappen of technologie, zouden kunnen voldoen. De vraag werd gesteld hoe belangrijk men deze criteria inschatte met het oog op het bereiken van een zo groot mogelijk sensibiliseringseffect. De criteria waarover men zich diende uit te spreken waren van verschillende aard, en hadden zowel te maken met de mogelijke inhoud, met de didactiek en met andere randvoorwaarden. Respondenten hadden de keuze tussen drie antwoordmogelijkheden per criterium: niet zo belangrijk, redelijk belangrijk, en heel belangrijk. De resultaten zijn samengevat in de volgende grafiek.
45 Een aantal criteria scoren zeer hoog: •
De activiteit omvat een interactief of doe-element
•
Er is bijhorend attractief didactisch materiaal aanwezig
•
Leerkrachten zijn enthousiast over het onderwerp
•
Leerlingen vinden de activiteit leuk
•
Er wordt ingespeeld op de leefwereld van de jongeren.
Drie vierden of meer van de respondenten vindt deze criteria “heel belangrijk”; voor het aspect “interactief of doe-element” is dat zelfs 83%! Opvallend is dat deze criteria meer te maken hebben met de didactiek en randvoorwaarden dan met de inhoud. Vrij hoog scoren ook nog (ongeveer twee respondenten op drie vinden dit heel belangrijk): •
De verstrekte informatie is wetenschappelijk onderbouwd
•
Het thema spreekt zowel jongens als meisjes aan
•
Leerkrachten zijn goed op de hoogte van het onderwerp.
•
Er wordt ingespeeld op de actualiteit
•
De activiteit vindt plaats tijdens de lesuren
•
Er komt gebruik van internet of multimedia aan te pas
•
Er worden deskundige externen van buiten de school bij betrokken
•
Het is goedkoop.
Het laagst scoren de criteria: •
De activiteit valt volledig binnen het leerplan
•
De activiteit wordt geëvalueerd zoals een schoolvak
Deze laatste resultaten zijn opvallend, omdat vaak gesteld wordt dat de afstemming met het leerplan essentieel is. Dat is uiteraard zo voor het eigenlijke onderwijs, maar blijkbaar niet zo voor specifieke sensibiliseringsinitiatieven van beperkte duur.
4.3.2
Soorten binnenschoolse sensibiliseringsactiviteiten
In de enquête werden een aantal activiteiten opgesomd die in de praktijk worden gebruikt om jongeren warm te maken voor wetenschap of technologie. In sommige gevallen hebben dergelijke activiteiten zelfs expliciet tot doel om bij jongeren meer interesse op te wekken voor technische of wetenschappelijke studierichtingen. De specifieke vraag die in enquête werd gesteld was: “Er zijn verschillende soorten activiteiten mogelijk die bij jongeren de belangstelling voor natuurwetenschappen en technologie kunnen opwekken. Geef voor de volgende binnenschoolse activiteiten aan welke hiervan u het meest geschikt acht.” Respondenten konden meerdere antwoordmogelijkheden aanstippen. De antwoorden zijn weergegeven in de volgende grafiek.
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Minder relevant blijken te zijn (reeds 10% of meer vindt dit niet zo belangrijk):
46
Bijna 9 op 10 respondenten stipte het antwoord aan “Uitvoeren van een doe-activiteit (bijvoorbeeld maken van een raketje)” aan. Deze zeer hoge score is consistent met de antwoorden m.b.t. de criteria voor binnenschoolse activiteiten. Verder scoren ook redelijk hoog (aangestipt door meer dan 60% van de respondenten): •
Lessen volgen waarbinnen attractief didactisch materiaal wordt gebruikt
•
Een activiteit uitvoeren waarvan ze het onderwerp/thema zelf mogen kiezen.
De overige soorten activiteiten zijn volgens de respondenten minder geschikt om een sensibiliseringseffect bij jongeren te bereiken, in dalende volgorde van belangrijkheid: •
Een tentoonstelling op touw zetten
•
Kijken naar een documentaire over een onderwerp uit de natuurwetenschappen of technologie
•
Bijwonen van een toespraak of presentatie door een deskundig persoon
•
Een website ontwikkelen
•
Kijken naar een fi ctiefi lm waarin natuurwetenschappen of technologie een centrale rol spelen
•
Iets opzoeken en er nadien een nota/verslag over schrijven
•
Een spreekbeurt geven.
4.3.3
Impactcriteria voor buitenschoolse sensibiliseringsactiviteiten
De respondenten werden ook gevraagd welke criteria zij belangrijk achtten bij buitenschoolse activiteiten die bedoeld zijn om de belangstelling voor wetenschap of technologie op te wekken. Sommige criteria waren dezelfde als voor binnenschoolse activiteiten. De antwoorden staan in de grafiek op de volgende bladzijde. Volgens de respondenten zijn de belangrijkste criteria voor het succes van buitenschoolse sensibiliserings-
47 activiteiten de volgende: •
Er is een degelijke didactische en organisatorische begeleiding door de organisatoren
•
De activiteit omvat een interactief of doe-element
•
De activiteit is uitdagend, origineel of innovatief
•
Er wordt ingespeeld op de leefwereld van de jongeren
•
Leerkrachten zijn enthousiast over het onderwerp
•
Er zijn degelijke informatiebrochures voor leerkrachten beschikbaar.
Scoren ook nog hoog: •
Er is bespreking of evaluatie van de activiteit achteraf door de leerkrachten
•
De infrastructuur is modern en van goede kwaliteit
•
De activiteit is niet duurder dan vergelijkbare externe activiteiten
•
De activiteit is interessant voor begeleidende leerkrachten.
In verhouding tot de reeds vermelde criteria zijn minder belangrijk: •
De ouders staan sterk achter het initiatief
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Een aantal van deze criteria scoorde eveneens hoog bij de binnenschoolse activiteiten (met name interactiviteit en leefwereld jongeren). Daarnaast speelt ook de “comfort”- of “service”-factor voor leerkrachten een rol (degelijke begeleiding, goede informatiebrochures, enthousiasmerend voor hen). Belangrijk is verder dat de buitenschoolse activiteit geen passief gebeuren mag zijn, maar wel interactief en uitdagend.
48 •
De activiteit wordt vooraf voorbereid in de school
•
Leerkrachten hebben inspraak in de vormgeving van de activiteit
•
De activiteit vindt plaats niet ver van de school.
Het laagst van al de vermelde criteria scoort “De activiteit omvat een competitie-element”. Toch dient deze laatste plaats gerelativeerd te worden: nog altijd 45% van de respondenten vindt dit belangrijk.
4.3.4
Soorten buitenschoolse activiteiten in verband met de ruimte
Er werd ook gepeild welke soorten buitenschoolse activiteiten de grootste impact kunnen hebben naar jongeren. Voor deze vraag werden de antwoordmogelijkheden beperkt tot activiteiten die te maken hebben met ruimtevaart en sterrenkunde.
Drie activiteiten komen duidelijk naar voor als het meest geschikt (meer dan de helft van de respondenten stipte ze aan): •
's Avonds onder begeleiding naar sterren kijken met een telescoop
•
Een interactieve tentoonstelling bezoeken
•
Deelnemen aan meerdaagse ruimteactiviteiten (klas, stage, verblijf, kamp, ...).
Verdere analyse toont aan dat ”’s Avonds naar de sterren kijken” door zowat alle groepen respondenten als nummer één werd gezet. Toch wel een verrassend resultaat, te meer daar het per definitie gaat om activiteiten die ’s avonds plaatsvinden en dus buiten de schooluren. Ook nog goed scoren (30 tot 40% van de respondenten): •
Een planetarium bezoeken
•
Een bedrijf bezoeken (dat actief is in de ruimtevaart)
49 •
Een spel spelen in verband met ruimtevaart of sterrenkunde.
•
Beurzen of evenementen (bijv. ruimtevaartdagen) bezoeken
•
Meedoen aan wedstrijden tussen leerlingen of scholen
•
Samenwerken met leerlingen van een andere school
•
Zelf een onderwerp laten uitwerken op basis van informatie in websites
•
Lid worden van een vereniging voor sterrenkunde, ruimteclub, ...
4.4
Aanbevelingen van de respondenten
4.4.1
Besteding van overheidsmiddelen
In de enquête kwam de volgende vraag voor: “Aan welk soort activiteiten zouden de regionale of federale overheden de komende jaren meer financiële ondersteuning moeten geven met het oog op het verhogen van de belangstelling van jongeren voor wetenschap en technologie via de thema’s ruimtevaart en sterrenkunde?” Een aantal mogelijke activiteiten werden opgesomd en de antwoordmogelijkheden waren “geen ondersteuning”, “een beetje ondersteuning” en “veel ondersteuning”. De volgende grafiek vat de resultaten samen.
Algemeen leert deze grafiek ons dat er eigenlijk geen activiteiten zijn die volgens de respondenten geen steun zouden moeten krijgen. De slechtste score is voor “Conferenties, colloquia, symposia”, en zelfs voor deze activiteit vindt nog twee respondenten op drie dat er minstens een beetje aandacht moet voor zijn. Maar de grafiek geeft ook aan dat er duidelijke voorkeur is voor bepaalde activiteiten. Veruit het hoogst scoort: “Ontwikkeling van didactisch materiaal”, waarvan 4 op 5 respondenten aangeeft dat hiervoor veel aandacht nodig is. Een duidelijke wenk naar de overheid!
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Slechts één op vier of minder van de respondenten vindt de volgende activiteiten geschikt om jongeren te sensibiliseren voor wetenschap en technologie:
50 Ook hoog scoren: •
Bijscholing en ondersteuning van leerkrachten
•
Werking van centra (sterrenwachten, planetaria, ruimtevaartcentra, ...)
Vervolgens, in dalende volgorde van belangrijkheid: •
Beurzen (bijv. wetenschapsfeest, ruimtevaartdagen, ...)
•
Ontwikkeling en onderhoud van een krachtige "one-stop-website"
•
Wetenschappelijke of technologische wedstrijden
•
Mediacampagne (televisie, radio, kranten, ...)
•
Tentoonstellingen.
Bij het interpreteren van de antwoorden dient wel vermeld te worden dat de meeste respondenten wellicht weinig of geen zicht hadden op de aard en de omvang van de middelen die nu reeds worden aangewend voor de popularisering van wetenschap en technologie. Daarom werd ook bekeken in welke mate de antwoorden van de mensen werkzaam in de overheid verschilden van het gemiddelde. Ook leek het interessant na te gaan of de Franstaligen en Vlamingen onder de respondenten hier eventueel een afwijkende mening hadden, evenals de studenten en scholieren. Al bij al bleken de verschillen tussen de respondentengroepen beperkt. Zo is bijvoorbeeld de ontwikkeling van goed didactisch materiaal voor allen een topprioriteit. De antwoorden van de Franstaligen verschillen nauwelijks van deze van de Vlamingen. Algemeen gesproken vinden de respondenten uit de overheids sector iets minder dan de anderen dat de overheid aandacht moet besteden aan de genoemde activiteiten (behalve voor de bijscholing van leraren). Daar tegenover staat dat zowel studenten als scholieren veel minder dan de andere respondenten overtuigd zijn dat de overheid aandacht moet besteden aan de bijscholing van leraren. Scholieren vinden opvallend meer dan de andere groepen dat de overheid meer aandacht moet besteden aan wedstrijden.
4.4.2
Praktische suggesties en reflecties
Respondenten konden ook suggesties formuleren op het einde van de enquête. Vele tientallen suggesties werden geformuleerd; deze zijn opgenomen in het volledige rapport. De meest voorkomende elementen waren: •
Vele respondenten hameren erop dat sensibilisering reeds op vroege leeftijd dient te beginnen.
•
Inspelen op de leefwereld van jongeren wordt expliciet benadrukt.
•
Respondenten stellen dat men moet zorgen dat de leerkrachten enthousiast zijn.
•
Het belang van goed didactisch materiaal komt regelmatig terug.
•
Sommigen pleiten voor meer uren wetenschappen in het secundair onderwijs.
•
Er worden tal van voorbeelden gegeven over een praktische pedagogische invulling. Doe-activiteiten worden verschillende keren genoemd.
•
Financiële ondersteuning blijkt welkom op vele gebieden (materiaal, verenigingen, …).
•
Sensibilisering van jongeren is volgens de respondenten niet de zaak van de school alleen: goede wetenschapscommunicatie naar het grote publiek is essentieel.
4.5
Complementaire resultaten uit andere studies
Het onderzoek van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs werden zodanig opgevat dat het complementair was met andere onderzoeken in binnen en buitenland die de voorbije jaren over vergelijkbare thema’s werden uitgevoerd. Enkele daarvan komen hierna aan bod.
51 4.5.1
Verschillen tussen jongens en meisjes
Een aspect dat in het onderzoek van het Forum slechts indirect aan bod kwam was het verschil tussen jongens en meisjes. Dit aspect is immers reeds uitvoerig onderzocht binnen andere onderzoeksprojecten. We presenteren in wat volgt enkele van dergelijke resultaten. Zo toonde een onderzoek in Schotland (Stark 1999) duidelijk aan dat jongens en meisjes op gebied van exacte wetenschappen andere voorkeuren hebben. Meisjesleerlingen van 13 en 14 jaar toonden meer interesse voor biologie, terwijl jongens een lichte voorkeur hadden voor fysica ten opzichte van biologie. We hebben reeds eerder verwezen naar de ROSE-studies en de gender-resultaten die er uit naar voren komen. De onderzoekers vonden dat meisjes onderwerpen verkiezen zoals gezondheid, medische aspecten en het eigen lichaam, terwijl jongens meer willen leren over de dramatische aspecten van fysica en chemie, en hoe techniek in elkaar zit. Deze verschillen tussen jongens en meisjes kwamen ook duidelijk naar voor in de reeds vermelde studie van IPSOS. De vraag die aan de jongeren was gesteld was “Ik zou Natuurwetenschappen op school interessanter vinden als in de lessen meer aandacht besteed werd aan: …” De grafiek op de volgende bladzijde toont de verschillen tussen jongens en meisjes.
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Hieruit blijkt o.a. dat jongens, veel meer dan meisjes, vragen naar ‘werking van apparaten en techniek’ en ‘maken van stoffen’, terwijl meisjes meer geïnteresseerd zijn in “gezonde voeding” en “biologie van het eigen lichaam”. Zoals reeds eerder vermeld is “Heelal, sterren en planeten” (ruimtevaart was geen keuzemogelijkheid) zowat het enige gebied dat even hoog scoort bij jongens als bij meisjes.
52 4.5.2
Het belang van activerend onderwijs
Opvallend in de resultaten van de studie van het Forum is het belang dat respondenten hechten aan doeactiviteiten en interactiviteit, m.a.w. aan activerend onderwijs. Dit resultaat stemt overeen met vele andere internationale studies die aantonen dat activerend onderwijs een sterk motiverend effect heeft naar jongeren. Dit geldt ook voor onderwijs op gebied van wetenschap en techniek. Internationaal onderzoek heeft bijvoorbeeld ook aangetoond dat de actieve participatie van jongeren in miniondernemingen en studentenbedrijven aanzienlijke effecten heeft naar hun motivatie en enthousiasme van jongeren, en ook naar hun bereidheid zich in te zetten op school en in hun verdere onderwijsloopbaan (Van den Berghe 2007).
53
In dezelfde enquête konden leerlingen aangeven in welke mate ze akkoord gingen met de stelling: “Ik denk dat praktisch en experimenteel werk mij zou helpen om Natuurwetenschappen op school beter te begrijpen”. De resultaten staan hiernaast vermeld en spreken voor zich: 85% gaat met deze stelling akkoord en zelfs 36% helemaal akkoord. Jongens staan wel wat positiever dan meisjes tegenover deze stelling, met uitzondering van de meisjes in de tweede graad ASO.
Last but not least citeren we nog uit het reeds vermelde rapport Rocard voor de Europese Commissie (Rocard 2007). Een van de aanbevelingen is: “A reversal of school science-teaching pedagogy from mainly deductive to inquiry-based methods provides the means to increase interest in science.” Deze aanbeveling wordt als volgt onderbouwd: “Inquiry-based science education (IBSE) has proved its efficacy at both primary and secondary levels in increasing children’s and students’ interest and attainment levels while at the same time stimulating teacher motivation. IBSE is effective with all kinds of students from the weakest to the most able and is fully compatible with the ambition of excellence. Moreover IBSE is beneficial to promoting girls’ interest and participation in science activities. Finally, IBSE and traditional deductive approaches are not mutually exclusive and they should be combined in any science classroom to accommodate different mindsets and age-group preferences.”
4 Het onderzoek nar impactfactoren bij sensibilisering
Dat ook de leerlingen vragende partij zijn voor activerend onderwijs, bewijzen andere resultaten uit de IPSOS-enquête. De stelling “Volgens mij zijn de beste wijzen om Natuurwetenschappen te leren … ” (maximaal 3 antwoorden) antwoordde liefst 72% met “Zelf uitgevoerde weten schappelijke experimenten” (zie grafiek). Overigens is er op dit punt weinig verschil tussen jongens en meisjes (behalve dat jongens meer “hulp van computer” aangeven).
54
5 Conclusies en aanbevelingen 5.1
Algemene vaststellingen
5.1.1
Te weinig jongeren kiezen voor techniek en wetenschap
Net zoals de andere Europese landen heeft ons land nood aan meer jongeren die kiezen voor technische en wetenschappelijke studierichtingen en die gemotiveerd zijn om later een technisch of wetenschappelijk georiënteerd beroep uit te oefenen. Werkgevers in de private, publieke en non-profitsector vinden onvoldoende ingenieurs, technici, ICT-professionals en wetenschappelijk geschoolden. Alle indicaties wijzen erop dat dit probleem zich de komende jaren steeds scherper zal stellen en dat de behoefte aan technisch en wetenschappelijk geschoolden nog zal toenemen. Voorlopig komt er nog geen kentering aan. Zoals in dit rapport werd geïllustreerd zijn de actuele ontwikkelingen zelfs verontrustend. In het secundair onderwijs kiezen steeds minder leerlingen in het “technisch” en beroepsonderwijs voor technische en industriële richtingen; in het hoger onderwijs verliezen de wetenschappelijke en ingenieursstudies jaar na jaar verder terrein t.o.v. andere studierichtingen. Indien deze trends niet gekeerd worden zal ons land de komende jaren niet in staat zijn bij te blijven op wetenschappelijk en technisch gebied en zal het inboeten aan innovatie- en concurrentiekracht. Bedrijven zullen verplicht zijn te delocaliseren naar het buitenland of zullen interessante ontwikkelingsopportuniteiten missen omwille van de onbeschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Uiteindelijk zal de economie niet meer in staat zijn om de daling van het welvaartsniveau van de bevolking te vermijden. De vergrijzing van de bevolking zal deze ontwikkeling nog versnellen. Het is dus essentieel dat er mechanismen gevonden worden die er voor zorgen dat veel meer jongeren dan nu het geval is kiezen voor wetenschappelijke en technische studierichtingen in het secundair en het hoger onderwijs.
5.1.2
De ruimte is een geschikt thema om te sensibiliseren
Veel experten zijn het erover eens dat meer jongens en meisjes zullen kiezen voor wetenschappelijke en technische studies als ze op jonge leeftijd enthousiast kunnen gemaakt worden voor wetenschap en techniek. Het komt er dus op aan om geschikte triggers te vinden, binnen en buiten de school. Het gebruik van het thema “ruimte” blijkt hiervoor bijzonder geschikt te zijn. Deze hypothese was in 2005 het uitgangspunt bij de oprichting van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs. Gedurende de meer dan twee jaar dat het Forum actief was kon deze hypothese worden onderbouwd. De ruimte blijkt zowel jongens als meisjes van alle leeftijden en uit alle onderwijsvormen te fascineren. In studies geven jongeren aan dat hun interesse voor wetenschap en techniek zou toenemen indien er meer onderwerpen in verband met de ruimte zouden aan bod komen in het onderwijs. En ervaringen in het buitenland tonen ook aan dat dit wel degelijk een effect heeft naar latere studiekeuzen. Het gebruik van het thema ruimte in het onderwijs sluit bovendien volkomen aan bij de doelstellingen van het onderwijs-, wetenschaps- en technologiebeleid op regionaal, nationaal en Europees vlak. Dankzij de discussies binnen het Forum en de werkgroepen, en mede op basis van het gevoerde onderzoek, is er ook meer duidelijkheid gekomen over hoe de ruimte in het onderwijs kan worden gebruikt om jongeren te enthousiasmeren voor wetenschap en techniek.
55 5.1.3
De benodigde randvoorwaarden zijn aanwezig
De randvoorwaarden die nodig zijn om het thema ruimte in het onderwijs succesvol te kunnen gebruiken zijn reeds aanwezig. Om te beginnen is er in ons land reeds een degelijke infrastructuur en veel expertise aanwezig m.b.t. het thema ruimte. Er zijn niet alleen het Planetarium van de Koninklijke Sterrenwacht in Brussel en de andere sterrenwachten en planetaria verspreid over het land. Er zijn ook centra zoals het Euro Space Center, Earth Explorer, Technopolis en het Pass die massa’s jongeren bereiken en nu reeds bepaalde activiteiten ontwikkelen rond het thema ruimte. Ook zeer belangrijk zijn de vele tientallen verenigingen die actief zijn op gebied van sterrenkunde en ruimtevaart. Ten slotte is er ook een dynamische ruimtevaartindustrie actief in ons land, naast veel wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten en andere instellingen. Het Forum Ruimtevaart en Onderwijs heeft ook de verdienste gehad om de verschillende betrokken partijen bij elkaar te brengen en een breder inzicht te creëren in welke informatie en expertise nu reeds beschikbaar is en wat wenselijk is voor de toekomst. Met de productie van verschillende catalogen heeft het Forum bovendien een belangrijke bijdrage geleverd tot het ontsluiten van relevante informatie voor onderwijsinstellingen, meer in het bijzonder voor wat betreft het gebruik van het thema ruimte in de klas. Het in 2007 opgestarte ESERO-kantoor kan de komende jaren een belangrijke spilfunctie hebben voor het gebruik van het thema ruimte in het onderwijs. Dankzij het netwerk van de ESERO’s zal het in de toekomst ook gemakkelijker worden om de link te leggen met interessante ontwikkelingen in het buitenland inzake het aanwakkeren van de belangstelling van jongeren voor de ruimtevaart. We wijzen er nog op dat naar alle verwachting de ruimtevaart ook de komende jaren weer volop in de actualiteit zal staan, dankzij een aantal fascinerende ontwikkelingen zoals de afwerking van het Internationaal Ruimtestation, de inwerkingtreding van het Galileo-GPS-systeem, de plannen voor de terugkeer naar de maan en een bemande vlucht naar Mars, ruimtetoerisme, nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, … De Verenigde Naties en UNESCO hebben 2009 uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Sterrenkunde. De kans is ook reëel dat Frank De Winne in 2009 opnieuw naar de ruimte gaat. Met andere woorden: alle noodzakelijke randvoorwaarden zijn aanwezig. Er is voldoende draagvlak en potentieel aanwezig om nieuwe initiatieven m.b.t. sensibilisering voor wetenschap en technologie via het thema ruimte degelijk te onderbouwen en professioneel aan te pakken.
5 Conclusies en aanbevelingen
Als “bonus” mogen we tenslotte niet vergeten dat ons land reeds twee astronauten heeft en dat beiden zich persoonlijk hebben geëngageerd en bereid zijn dit te blijven doen om jongeren warm te maken voor wetenschappelijke en technische studies.
56
5.2
Algemene beleidsaanbevelingen
Op basis van deze vaststellingen komt het Forum Ruimtevaart en Onderwijs tot drie algemene beleidsaanbevelingen: 1.
Natuurwetenschap en techniek moeten een belangrijker plaats innemen in de opleiding van alle jongeren. Hierbij moet er ruime aandacht gaan naar de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en technische vaardigheden, o.m. door doe-activiteiten, het uitvoeren van experimenten en creatief probleemoplossen.
2.
De ruimte is een thema dat bij uitstek geschikt is om bij jongeren interesse op te wekken voor wetenschappen en techniek. In België zijn nu alle randvoorwaarden aanwezig om dit thema te gebruiken. Het Forum pleit er dan ook voor om meer mogelijkheden te creëren zodat jongeren binnen en buiten de school meer in aanraking kunnen komen met aspecten van ruimtevaart en sterrenkunde. Het gaat hier niet zozeer om bijkomende leerstof, maar eerder om een andere manier om bestaande materies aan te brengen.
3.
Voorgesteld wordt dat de bevoegde politieke overheden op regionaal en federaal niveau van het thema ruimte de komende jaren een ‘vlaggeschip’-thema zouden maken bij de sensibiliseringsinitiatieven voor jongeren m.b.t. wetenschap en techniek. Een aantal nieuwe initiatieven kunnen worden opgestart en bestaande initiatieven met betrekking tot wetenschap en techniek kunnen de ruimte meer centraal stellen.
Voor wat betreft de eerste aanbeveling sluit het Forum zich aan bij de opinie van veel experten in binnenen buitenland en bij studies zoals “Meer techniek in algemene vorming” van de Koning Boudewijnstichting10. De tweede en de derde algemene aanbeveling worden in wat volgt verder geconcretiseerd in een aantal specifieke aanbevelingen. De Schotse overheid heeft al de weg gewezen die moet worden ingeslagen door van het thema ruimte uitdrukkelijk een hefboom te maken voor de wetenschappelijke opleidingen en door de ‘Scottish Space School’ op te richten. Dit ambitieuze programma voorziet in een brede waaier van activiteiten (opleidingsmodules, ateliers, zomerkampen, ontmoetingen met belangrijke wetenschappers en astronauten.).
5.3
Specifieke voorstellen en aanbevelingen
5.3.1
Algemene principes
In wat volgt worden een aantal voorstellen geformuleerd voor initiatieven die de regionale en federale overheden zouden kunnen ondersteunen gedurende de komende jaren. Deze kunnen een bijdrage vormen tot de verdere concretisering van het overheidsbeleid inzake wetenschapspopularising en technologische opvoeding. Dit moet ook helpen om de trend inzake studiekeuzen te keren en vooruitgang te boeken met betrekking tot de Lissabon-doelstellingen. Bij het uitwerken van de voorstellen voor nieuwe initiatieven werd vertrokken van de ervaring die gedurende twee jaar binnen het Forum werd opgebouwd en met de resultaten van de studie die het Prins Filipfonds voor het Forum uitvoerde. Bij het ontwikkelen van de specifieke voorstellen en aanbevelingen werd vertrokken van de volgende uitgangspunten: •
continuïteit in een perspectief van idealiter 3 tot 5 jaar ondersteuning
•
complementariteit met andere initiatieven op regionaal, federaal of Europees gebied
•
aansluiting bij het wetenschaps- en industrieel beleid m.b.t. ruimtevaart
•
brede betrokkenheid van alle stakeholders.
10 In dit rapport wordt o.m. gepleit voor: (1) heroriëntatie van de technologische opvoeding op school; (2) meer techniek inbouwen in de lerarenopleiding; (3) beter materiaal en goede uitrusting voor scholen; (4) meer samenwerking tussen scholen, bedrijven en onderzoekscentra; (5) betere begeleiding en ondersteuning van leerkrachten; (6) longitudinaal onderzoek naar studiekeuze en motivatie; en (7) ouders sensibiliseren over het belang van technologie.
57 Het gaat hier enkel over voorstellen die supplementair zijn aan de reeds bestaande vormen van subsidiëring (bijv. sterrenwachten, Technopolis, Pass, Planetarium, activiteiten Federaal Wetenschapsbeleid, …).
5.3.2
Vijf concrete actiepunten
Het Forum Ruimtevaart stelt voor om vijf zeer concrete acties en programma’s te lanceren: 1.
Creatie van een netwerk van “Ruimtescholen” (“Space Schools”)
2.
Ontwikkeling van didactisch materiaal
3.
Versterking van de basisinfrastructuur
4.
Organisatie van een grote ruimtevaartwedstrijd
5.
Oprichting van een fonds voor kleine projecten.
1.
Creatie van een netwerk van “Ruimtescholen” (“Space schools”). De idee is scholen voor een welbepaalde periode het label “Ruimteschool” toe te kennen, als ze voldoende activiteiten ontwikkelen rond het thema ruimte. Zowel basis- als secundaire scholen kunnen participeren. Binnen een netwerk wisselen deze scholen ervaring uit. Voor dit netwerk worden activiteiten georganiseerd zoals workshops voor leerkrachten, een jaarlijkse School Space Day, een interactieve website, internationale uitwisselingen, …
2.
Ontwikkeling van didactisch materiaal. Hoewel er reeds heel wat didactisch materiaal i.v.m. de ruimte beschikbaar is, zijn er hier toch nog veel lacunes, zowel naar onderwerp, taal, niveau en werkvorm. Dit aspect kwam als nummer één naar voor uit de uitgevoerde studies. Aan gespecialiseerde organisaties kan steun gegeven worden om bepaalde materialen te ontwikkelen om deze lacunes op te vullen.
3.
Versterking van de basisinfrastructuur. Om aspecten van de ruimte meer “zichtbaar” te maken zouden er voldoende locaties moeten zijn waar men het thema ruimte kan beleven. Vanuit praktisch standpunt ligt het voor de hand om uitbreidingen bij bestaande centra te voorzien en er verder voor te waken dat er voldoende geografische spreiding is zodat de leerlingen zich niet te ver hoeven te verplaatsen.
4.
Organisatie van een grote ruimtewedstrijd. De bestaande “wedstrijden” in verband met de ruimte zijn zeer specifiek en leggen een hoge drempel op. Daardoor is de belangstelling beperkt. Bovendien bereiken ze vaak de “reeds overtuigden”. Voorstel is om jaarlijks een grote wedstrijd te organiseren die breed in de pers wordt uitgesmeerd en waar vele prijzen aan verbonden zijn. De wedstrijd kan nog onderverdeeld worden naar onderwijsniveau en naar groepsgrootte (individueel, team, klas, school).
5.
Oprichting van een fonds voor kleine projecten. Er is een vrij actief verenigingsleven en veel vrijwilligerswerk op gebied van ruimtevaart en sterrenkunde. Ook binnen deze organisaties borrelen veel ideeën op voor initiatieven, die evenwel vaak niet van de grond komen bij gebrek aan financiering. Ze kunnen vaak ook nauwelijks rekenen op gemeentelijke subsidies. Dergelijke verenigingen zouden moeten kunnen putten uit een fonds dat ondersteuning geeft aan nieuwe initiatieven die de sensibiliseringsactiviteiten een duwtje in de rug kunnen geven.
5 Conclusies en aanbevelingen
Deze vijf concrete actiepunten beogen zowel effecten op korte als op lange termijn. Ze worden in wat volgt kort toegelicht. Het voorstel voor het netwerk van Ruimtescholen is verder uitgewerkt op het einde van dit hoofdstuk.
58 5.3.3
Aandacht voor informatie en ondersteuning
Verzamelen, ordenen en dissemineren van nuttige informatie en bronnen voor scholen moet een permanent aandachtspunt zijn. De catalogen die binnen het kader van het Forum werden ontwikkeld vormen hier een prille aanzet. Verdere uitbouw, kwaliteitscontrole en vervolgens regelmatige aanpassing zijn aangewezen. Bovendien dient een feedbackmechanisme opgezet te worden zodat deze informatie zowel kwaliteitsvol is als steeds beter tegemoet komt aan de wensen van de gebruikers. Het Forum stelt ook voor dat universiteiten, hogescholen, bedrijven en onderzoeksinstellingen ondersteuning zouden krijgen voor “outreach”-activiteiten, waarbij ze op een attractieve wijze wetenschappelijk onderbouwde voorlichting geven over nieuwe ontwikkelingen in de ruimtevaart, en daarbij een breed publiek bereiken. In diezelfde context zou het pilootexperiment van het Forum op gebied van communicatietraining voor wetenschappers kunnen uitgebreid worden en een meer permanent karakter krijgen. Het Forum meent ook dat het nuttig zou zijn om een pool van “ruimteambassadeurs“ te creëren: personen die op een boeiende wijze over aspecten van de ruimte kunnen vertellen en waar scholen en verenigingen een beroep op zouden kunnen doen. Vele sensibiliseringsinitiatieven kunnen maar slagen als er voldoende leraren zijn die op de hoogte zijn van het onderwerp en in staat zijn ze tot in de klas te brengen. Daarom is er ook de noodzaak om leraren te ondersteunen, o.m. door het organiseren van opleidingssessies over het gebruik van didactisch materiaal en andere nuttige informatie. Daarnaast moet een vorm van begeleiding of ondersteuning voorzien worden voor leerkrachten die met vragen zitten, hulp nodig hebben, nieuwe materialen willen uitproberen, enz. En het spreekt vanzelf dat het nuttig zou zijn om de basisopleiding van leraren te versterken op gebied van natuurwetenschap en techniek. Dit zou, zeker in het basisonderwijs, de drempelvrees van veel leraren doen verminderen voor het gebruik van aspecten van het thema ruimte.
5.3.4
De rol van ESERO
Het spreekt vanzelf dat ESERO een belangrijke rol te vervullen heeft bij de realisatie van de voorgestelde actiepunten en ondersteunende maatregelen. Meer in het bijzonder roept het Forum ESERO op voor de volgende activiteiten: •
een krachtige, toegankelijke en informatieve website
•
de regelmatige actualisering en verdere ontwikkeling van de door het Forum ontwikkelde catalogen
•
de bijscholing van, en informatie naar, leraren
•
de ontwikkeling van relevante statistieken, indicatoren
•
het publiceren van een nieuwsbrief en verspreiden van informatieve nota’s en studies
•
ervaringsuitwisseling over goede praktijken met ESERO’s in andere landen
•
volgen van interessante ontwikkelingen, studies en rapporten
•
ontwikkeling van feedbackmechanismen om de werking en de activiteiten te optimaliseren.
Het is ook belangrijk dat ESERO voldoende “antennes” en contactpersonen ontwikkelt in het onderwijsveld en de informele sector.
5.3.5
Degelijke coördinatie en afstemming
Als er meer activiteiten ontplooid worden rond het thema ruimte door een grote verscheidenheid aan actoren, dan is een goede coördinatie en afstemming aangewezen. ESERO kan deze coördinatie niet alleen aan. Vandaar ook het voorstel om het Forum Ruimtevaart en Onderwijs om te vormen naar een adviesorgaan. Als het aantal initiatieven toeneemt is het nuttig om een onafhankelijk orgaan te hebben dat wat afstand kan nemen van de concrete activiteiten, de lopende projecten kan beoordelen, suggesties formuleren naar onderlinge afstemming en een advies kan geven aan de overheden over bestaande en wenselijke nieuwe initiatieven.
59 De vernieuwde missie van het Forum zou dan zijn: 1.
een brug vormen tussen de verschillende overheden en andere actoren die in België betrokken zijn bij de interactie tussen ruimtevaart en onderwijs
2.
fungeren als een adviesorgaan naar ESA en de Belgische vertegenwoordiging bij ESA met betrekking tot de werking en ontwikkeling van ESERO België
3.
advies verstrekken aan, en fungeren als reflectiegroep voor regionale, federale en internationale overheden met betrekking tot de relatie tussen ruimtevaart en onderwijs
4.
helpen afstemmen van specifieke gemeenschapsoverstijgende activiteiten in België in verband met ruimtevaart, gericht naar de onderwijswereld
5.
sturen en ontwikkelen van het initiatief ‘Space School’
6.
verzamelen van nuttige expertise en volgen van specifieke ontwikkelingen in binnen- en buitenland die relevant zijn voor de vermelde aspecten, m.i.v. ervaringsuitwisseling met buitenlandse organisaties die vergelijkbare doelen nastreven.
Er zijn ook veel interessante lessen te leren uit de ervaringen in het buitenland (andere Europese landen, USA, Canada, …) bij het gebruik van het thema ruimte als middel voor sensibilisering. Het Forum stelt voor dat een aantal gerichte studies en contacten in dit verband zouden worden ondersteund. Een mogelijkheid is verder om elk jaar een internationaal congres te organiseren over het thema “ruimte en onderwijs” dat elk jaar in een ander land plaatsvindt.
5.3.6
Naar een netwerk van “Space Schools”
De essentie van het voorstel voor de creatie van een netwerk aan “Ruimtescholen” / “Ecoles Espace” / “Space Schools” is dat aan scholen die actief zijn rond het thema ruimte onder bepaalde voorwaarden het label “Space school” wordt toegekend. In de Franse Gemeenschap werd al een concrete invulling gegeven aan dit concept. Voorstel Aan de toekenning van dit label zijn bepaalde rechten verbonden, zoals een tegemoetkoming in bepaalde kosten en het recht het logo “Space School” te gebruiken. Er zijn ook een aantal verplichtingen in verband met de activiteiten die de school ontplooit op het gebied van ruimtevaart en sterrenkunde. •
scholen aanmoedigen om het thema ruimte te gebruiken binnen hun opleidingen
•
stimuleren van de samenwerking tussen verschillende scholen die op dit gebied actief zijn
•
ontwikkelen van een duurzaam netwerk van leraren en scholen die geïnteresseerd zijn in het thema ruimte
•
creëren van een gebruikersgemeenschap (“User community”) voor de onderwijsgerichte producten en initiatieven van het Forum, ESERO, organisaties actief op gebied van ruimtevaart, …
•
uitwisselen van ervaring tussen scholen uit de verschillende gemeenschappen in België en het buitenland.
De “Space Schools” hebben de volgende rechten en voordelen: •
ze mogen het logo “Space School”, evenals de term zelf en de vertalingen “Ruimteschool” en “Ecole Espace”, gebruiken in hun externe communicatie voor een periode van drie jaar
•
ze krijgen een forfaitaire vergoeding voor kosten verbonden aan de activiteiten rond het thema ruimte
•
ze worden als eerste direct geïnformeerd over nieuwe ontwikkelingen, producten, initiatieven
•
ze krijgen voorrang bij bezoeken aan bedrijven en onderzoeksinstellingen die actief zijn op gebied
5 Conclusies en aanbevelingen
Met de invoering van het label Space School wordt in eerste instantie het volgende beoogd:
60 van de ruimte •
ze krijgen voorrang (of een gereserveerd contingent) op bijscholingen of workshops op gebied van de ruimte
•
ze worden vermeld in publicaties van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs, op de website van de Space Schools, van ESERO, subsidiërende overheden,
Het Forum stelt de volgende erkenningsvoorwaarden voor: •
Het label kan enkel toegekend worden aan erkende basis- en secundaire scholen in België.
•
Elk jaar moet er door de school minstens één dagactiviteit georganiseerd worden (of twee halve dagen) rond het thema ruimte waar minstens 20% van de leerlingen of één volledig leerjaar bij betrokken is.
•
Minstens twee leerkrachten en een delegatie van leerlingen van de school wonen de jaarlijkse “Space Schools Day” bij.
•
Binnen de drie jaar moeten er contacten en vormen van samenwerking geweest zijn (in het schooljaar of tijdens de vakantie) met twee andere scholen, waarvan één uit een andere Gemeenschap.
•
Er wordt door de scholen feedback gegeven op didactisch materiaal, educatieve informatie, initiatieven, … i.v.m. ruimtevaart en sterrenkunde ontwikkeld door het Forum Ruimtevaart en Onderwijs, ESERO, het Federaal Wetenschapsbeleid, de regionale overheden, …
•
Jaarlijks wordt een activiteitenrapportje opgemaakt, dat zal worden gepubliceerd op de gemeenschappelijke website van de Space Schools.
In de opstartfase (eerste twee jaar) zouden deze voorwaarden wel afgezwakt kunnen worden tot intenties, officieel aangegeven door het schoolbestuur. Om meer toegevoegde waarde te creëren voor het netwerk van Space Schools is het wenselijk dat er advies en (beperkte) begeleiding/oriëntatie voor leerkrachten en leerlingen van de Space Schools beschikbaar is, dat er bijscholingen en workshops voor leerkrachten zijn en dat er contactsessies plaatsvinden waar scholen elkaar kunnen leren kennen. Concrete voorstellen die aansluiten bij de creatie van het netwerk zijn: •
de organisatie van een jaarlijkse “Space Schools Day”: een combinatie van een conferentie en doedag over het gebruik van het thema ruimte in het onderwijs
•
een interactieve website waarop nuttige informatie te vinden is en waar scholen ervaringen kunnen uitwisselen
•
jaarlijkse toekenning van een prijs voor de beste “Space School” in een bepaalde categorie.
Bijlagen
61
•
De Winne Frank, ESA-astronaut (voorzitter van het Forum)
•
Hanse Lise-Anne, Ministère de la Communauté française (ondervoorzitter van het Forum)
•
Hostens Gaby, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (ondervoorzitter van het Forum)
•
Adams Georges, Cabinet du ministre Paasch
•
Alvarez Rodrigo, Planétarium de l'Observatoire Royal de Belgique
•
Brancart Claude, Conseil des Pouvoirs Organisateurs de l'Enseignement Officiel Neutre Subventionné (CPEONS)
•
Busquin Philippe, Membre du Parlement européen
•
Capelle Philippe, Fédération de l’enseignement Catholique
•
Carlier Michèle, Ministère de la Communauté française
•
Coolsaet Dirk, GO! – Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, Stichting Dirk Frimout
•
Courthéoux Emmanuelle, Federaal wetenschapsbeleid
•
De Bondt Tim, Belgische Senaat (werkgroep Ruimtevaart)
•
Debusschere Marc, Pedagogische Begeleidingsdienst Vlaams Katholiek Onderwijs
•
Delvoye Elke, ESA Education Office
•
Diet Tristan, Earth Explorer
•
Droessaert Marina, Inspectie Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
•
Frimout Dirk, eerste Belgische astronaut
•
Goossens Camille, Euro Space Society
•
Gyssens Marc, Volkssterrenwacht Urania
•
Hannon René, BelgoSpace & Alcatel Etca
•
Jacquemyn Erik, Technopolis, het Vlaamse doe-centrum voor wetenschap en technologie
•
Knockaert Luth, Federaal Wetenschapsbeleid
•
Knops Guido, Koning Boudewijnstichting
•
Lapeirre Dirk, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming
•
Loisen Bob, Pedagogisch Beleid Onderwijs van de Vlaamse Steden en Gemeenten (OVSG)
•
Marée Hugo, ESA Education Office
•
Mergny Philippe, Ministère de la Communauté française
•
Michel Etienne, Enseignement catholique
•
Moens Gaston, Vrije Universiteit Brussel en TOS 21
•
Nazé Yaël, Université de Liège
•
Sakali Saïda, Koning Boudewijnstichting
•
Stroobants Lut, Pedagogische Begeleidingsdienst GO! – Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
•
Swings Jean-Pierre, Université de Liège
Bijlagen
Leden van het Forum Ruimtevaart en Onderwijs
62 •
Thiebaut Walter, Katholieke Universiteit Leuven
•
Thomas Jean-Marcel, Euro Space Center
•
Van den Berghe Wouter, Studie-en adviesbureau Tilkon
•
Vanderhauwaert Kris, Kabinet van de minister bevoegd voor wetenschapsbeleid
•
Van Winghe Alain, Observatoire du CDPA Fleurus-Sivry (Communauté française)
•
Verhaert Paul, Verhaert
•
Wagner Monique, Federaal wetenschapsbeleid
•
Weyn Patrick, Provinciaal Onderwijs Vlaanderen
Administratieve ondersteuning van het Forum, de stuurgroep en de werkgroepen: Delphine Saudoyer, Koning Boudewijnstichting
Leden van de stuurgroep en de verschillende werkgroepen
Leden Stuurgroep
•
De Winne Frank (voorzitter)
•
Delvoye Elke
•
Frimout Dirk
•
Goossens Camille
•
Hannon René
•
Hanse Lise-Anne
•
Hostens Gaby
•
Knops Guido
•
Marée Hugo
•
Moens Gaston
•
Nazé Yaël
•
Sakali Saïda
•
Van den Berghe Wouter
•
Verhaert Paul
Leden werkgroep 1: Didactisch materiaal
•
Delvoye Elke (voorzitter)
•
Coolsaet Dirk
•
Decuyper Jo
•
Diet Tristan
•
Duyvejonck Gaby
•
Gering Dominique
•
Horion Rudi
•
Lambert Pat
•
Ongena Trees
•
Schoeters Arthur
•
Serrure Nadège
•
Sougnez Bernard
•
Van Schandevyl Pascale
•
Sakali Saïda (ondersteuning)
•
Van den Berghe Wouter (ondersteuning)
Leden werkgroep 2: Projectoproep scholen
•
Moens Gaston (voorzitter)
•
Beernaert Yves
•
Brancart Claude
•
Capelle Philippe
•
Delabie Ben
•
Delfosse Philippe
•
Demeurisse Pol
•
Flamant Dirk
•
Foriers Henk
•
Lapeirre Dirk
•
Mollet Philippe
•
Putman Jean-Luc
•
Servais-Delvaux Micheline
•
Van Herck Martine
•
Vander Steene Thomas
•
Sakali Saïda (ondersteuning)
•
Van den Berghe Wouter (ondersteuning)
Leden werkgroep 3: Opstart ESERO
•
Marée Hugo (voorzitter)
•
Beddegenoodts Marc
•
Brandt Guido
•
Festraets Madeleine
•
Fratta Stéphanie
•
Furnemont Jacques
•
Geert David
•
Nazé Yaël
•
Pirard Théo
•
Thiebaut Walter
Bijlagen
63
64 •
Van den Bosch Katrien
•
Van Hellemont Didier
•
Zwartjes Luc
•
Sakali Saïda (ondersteuning)
•
Van den Berghe Wouter (ondersteuning)
Leden werkgroep 4: Communicatie
•
Nazé Yaël (voorzitter)
•
Audenaert Benny
•
Claessens Michel
•
De Bondt Tim
•
De Visscher Halinka
•
Dubrulle Christian
•
Hannon René
•
Knockaert Luth
•
Somers Tim
•
Thomas Jean-Marcel
•
Van den Broeck Marc
•
Verhaert Paul
•
Sakali Saïda (ondersteuning)
•
Van den Berghe Wouter (ondersteuning)
Leden werkgroep 5: Initiatieven
•
Goossens Camille (voorzitter)
•
Claes Marina
•
Cordewener Jean-Marie
•
De Bondt Tim
•
Debusschere Marc
•
Goethals Thomas
•
Janssen Chris
•
Lambert Dominique
•
Meskens Ad
•
Moeremans Liliane
•
Tilkens Luc
•
Van Winghe Alain
•
Vanderhauwaert Kris
•
Vreux Stéphane
•
Sakali Saïda (ondersteuning)
•
Van den Berghe Wouter (ondersteuning)
65
•
Agoria-Vlaanderen (2006) “Skills for the Future. Competentieagenda 2015. De technologische industrie in Vlaanderen”, Agoria, Brussel
•
Agoria (2007) “Industrie, technologie en jongeren: onbekend maakt onbemind volgens studie van Agoria Perscommuniqué 27-11-2007
•
Barman, R. e.a. “Fifth Grade Students’s Perceptions About Scientists and How They Study and Use Science.”
•
Barstow, Martin (2005) “Bringing Space into School Science”. Report commissioned by the British National Space Centre Partnership
•
Borrey, Sabine & Moens, Gaston “Euroscene 2003. Euroscene project report for Flanders”
•
Bossaerts, Bea en Van den Berghe, Wouter (Red.) (2004) “Accent op Talent. Een agenda voor vernieuwing”, Koning Boudewijnstichting, Brussel
•
Brumfitt, A. (2002) “Space Science in Education, Part 1 – Market Analysis and Recommendations”, ESA, Paris
•
Claesens, Michel (ed.) (2007) “Communicating European Research 2005. Proceedings of the Conference, Brussels, 14-15 November 2005” Springer, Dordrecht
•
Ellermeijer, Ton & Kemmers, Pierre (Eds.) (2005) “Proceedings of the European Conference on Primary Science and Technology Education. Science is Primary” in Amsterdam 15 & 16 October 2004. Amstel Instituut, Universiteit van Amsterdam
•
European Space Agency (2003) “ESA Agenda 2007”, ESA, Paris
•
European Space Agency (2004) “ESA Education Policy”, ESA/ADMIN/IPOL 2004(8), ESA, Paris
•
European Space Agency (2007a) “ESA Agenda 2011”, ESA, Paris
•
European Space Agency (2007b) “Resolution in the European Space Policy. ESA Director General’s Proposal for the European Space Policy”. BR 269, ESA, Paris
•
Europese Commissie (2003) “Space: a new European frontier for an expanding Union. An action plan for implementing the European Space policy” Commission White Paper COM(2003) 673, Europese Commissie, Brussel
•
Europese Commissie (2005a) “Key Figures 2005 on Science, Technology and Innovation: Towards a European Knowledge Area”, Europese Commissie, Brussel
•
Europese Commissie (2005b) “Europeans, Science and Technology”. Special Eurobarometer 224, Eurostat
•
Europese Commissie (2006a) “Detailed Analysis of Progress Towards the Lisbon Objectives in Education and Training. 2006 Report”, Europese Commissie, DG Onderwijs en Cultuur, Brussel
•
Europese Commissie (2006b) “Progress towards the Lisbon Objectives in Education and Training” SEC(2006) 639, Europese Commissie, Brussel
•
Europese Commissie (2007a) “European Space Policy”. Communication from the Commission to the Council and the European Parliament. COM(2007) 212, Europese Commissie, Brussel
•
Europese Commissie (2007b) “Progress towards the Lisbon objectives in Education and training. Indicators and benchmarks 2007” Commission Staff Working Document SEC(2007) 1284, Europese Commissie, Brussel
•
Europese Commissie / Europese Raad (2004) “Education & Training 2010. The success of the Lisbon Strategy hinges on urgent reforms”. Joint Interim Report of the Council and the Commission on the implementation of the detailed work programme on the follow-up of the objectives of education and training systems in Europe, Brussels
•
Europese Commissie / Europese Raad (2006) “Modernising education and training: a vital contribution to prosperity and social cohesion in Europe”. Joint Interim Report of the Council and the Commission on progress under the “Education & Training 2010 work programme”, Brussels
•
Eurydice (2004) “Key Data on Information and Communication Technology in Schools in Europe”. Eurydice European Unit, Brussels
•
Eurydice (2005) “Key data on education in Europe 2005”. Eurostat/Eurydice European Unit, Brussels
•
Eurydice (2006) “Science teaching in schools in Europe”, Eurydice European Unit, Brussels
•
Eurydice (2007) “Key data on higher education in Europe. 2007 Edition”. Eurostat/Eurydice European Unit, Brussels
Referenties en bronnen
Referenties en bronnen
66 •
Federaal Planbureau (2005) “Determinanten van internationale lokalisatie, met toepassing op de Agoriabranches” Working Paper 16-05, Federaal Planbureau, Brussel
•
Gago, J. M. e.a. (2004) “Increasing human resources for science and technology in Europe”. Report of the High Level Group on Increasing Human Resources for Science and Technology, Europese Commissie, Brussel
•
Harlin, Julie e.a. (2004) “Students' Beliefs about Science and Sources of Influence Affecting Science Career Choice.” NACTA Journal, June 2004
•
Huyer Sophia & Westholm Gunnar (2007) “Gender Indicators in Science, Engineering and Technology”, UNESCO, Paris
•
Inspectie van het Vlaams Onderwijs (2001) “Onderwijsspiegel. Verslag van de toestand van het onderwijs, schooljaar 1999-2000”, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs, Brussel.
•
Interparliamentary Space Conference (2006) “Final conclusions of the 8th European Interparliamentary Space Conference in Brussels, 12-14 June 2006”
•
IPSOS (2006) “Rapport jongerenbevraging ‘Wetenschap maakt knap’ ”, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Wetenschappen, Brussel
•
Jenkins, E.W. (2006) “Student opinion in England about science and technology” Research in Science & Technological Education 24(1), 59–68
•
Marée, Hugo (2006) ”The 'European Space Education Resource Office' (ESERO) project”. Presentation at the 36th COSPAR Scientific Assembly, 16-23 July 2006, in Beijing, China
•
Murphy, Colette & Beggs, Jim (2005) “Primary science in the UK: a scoping study”. Final Report to the Wellcome Trust, Queen’s University Belfast
•
OECD (2007a) “Education at a Glance 2007: OECD Indicators”, OECD, Paris
•
OECD (2007b) “OECD in Figures 2007”, OECD, Paris
•
OECD (2007c) “PISA 2006 results” (zie www.pisa.oecd.org )
•
Osborne, J. & Collins, S. (2000) “Pupils’ & Parents’ views of the School Science Curriculum”, Kings College, London
•
Rocard, Michel e.a. (2007) “Science Education Now: A Renewed Pedagogy for the Future of Europe” Report of the High Level Group on Science Education. Europese Commissie, Brussel
•
Schreiner, Camilla & Sjøberg, Svein (2007) “Science education and youth's identity construction - two incompatible projects?”In Corrigan, Deborah e.a. (Eds) The Re-emergence of values in the Science Curriculum, Sense Publishers, Rotterdam
•
Sjøberg, Svein (2007) “Reaching the minds and hearts of young people: What do we know about their interests, attitudes, values and priorities? What about the interest for space science?” International Space Science Institute, Bern
•
Spencer, Paul & Hulbert, Graham (2006) “The Education and Skills Case for Space” Case4Space – BNSC – EADS – PPARC – Yorkshire Forward
•
Stark, R. & Gray, D. (1999) “Gender preferences in learning science”. International Journal of Science Education, Volume 21, Number 6, 1 July 1999
•
US Space Camp (2005) “What impact does SPACE CAMP, SPACE ACADEMY and AVIATION CHALLENGE have on students who attend?” US Space Camp, Huntsville
•
Van den Berghe, Wouter (2006) “Meer techniek in Algemene Vorming!”, Koning Boudewijnstichting, Brussel
•
Van den Berghe, Wouter (2007) “Leren ondernemen en ondernemend leren. Pleidooi voor meer ondernemerschap in het onderwijs”, Koning Boudewijnstichting, Brussel
67
Prins Filipfonds www.prins-filipfonds.org
Het Prins Filipfonds stelt zich tot doel om bruggen te slaan tussen de drie Gemeenschappen van België door de dialoog te bevorderen, projecten te steunen waarbij verscheidene Gemeenschappen betrokken zijn en originele initiatieven aan de andere kant van de taalgrenzen meer bekendheid te geven. Maar hoe goed kennen wij onze naaste buren? In België hebben wij nochtans een uniek voordeel: wij hoeven alleen maar de taalgrens over te steken om onze “internationale” dimensie te ervaren. Het Prins Filipfonds biedt financiële steun aan taalgrensoverschrijdende uitwisselingsprojecten in ons land die samenwerking tussen scholen, hogescholen en universiteiten bevorderen. Het steunt ook de uitwisselingsprojecten tussen instellingen en verenigingen en het moedigt de contacten tussen personen aan. Anderzijds vervult het de rol van ontmoetingsplatform tussen de Gemeenschappen en helpt het om originele en specifieke initiatieven te ontwikkelen. Op die manier wil het de communicatie tussen de Gemeenschappen uitbreiden en intenser maken. Het Fonds wil zo het “kruispunt van de drie Gemeenschappen van België” worden. Het Prins Filipfonds wordt beheerd door de Koning Boudewijnstichting.
68
Koning Boudewijnstichting Samen werken aan een betere samenleving www.kbs-frb.be
De Koning Boudewijnstichting steunt projecten en burgers die zich engageren voor een betere samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Koning Boudewijnstichting is onafhankelijk en pluralistisch. We werken vanuit Brussel en zijn actief op Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel lokale, regionale als federale projecten lopen. De Koning Boudewijnstichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes. We steunen projecten van derden, we ontwikkelen eigen projecten, we organiseren workshops en rondetafels met experts en burgers, we zetten denkgroepen op rond actuele en toekomstige thema’s, we brengen mensen met heel verschillende visies rond de tafel, we verspreiden de resultaten via (gratis) publicaties,.... De Koning Boudewijnstichting werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s, onderzoekscentra, bedrijven en andere stichtingen. We hebben een strategisch samenwerkingsverband met het European Policy Centre, een denktank in Brussel. Onze activiteiten zijn gebundeld rond deze thema’s: Migratie & multiculturele samenleving – integratie en multicultureel samenleven bevorderen in België en Europa Armoede & sociale rechtvaardigheid – nieuwe vormen van sociaal onrecht en armoede opsporen; projecten steunen die de solidariteit tussen de generaties versterken Burgersamenleving & maatschappelijk engagement – bij jongeren democratische waarden promoten; buurt- en wijkprojecten ondersteunen Gezondheid – een gezonde levenswijze bevorderen; bijdragen tot een toegankelijke en maatschappelijk aanvaarde gezondheidszorg Filantropie – bijdragen tot een efficiënte uitbouw van filantropie in België en Europa De Balkan – de rechten beschermen van minderheden en van slachtoffers van mensenhandel; een visasysteem opzetten voor studenten Centraal-Afrika – projecten steunen rond aidspreventie en de begeleiding van aidspatiënten De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen van het beleid uit. Een zestigtal medewerkers -mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, Vlamingen, Walen, Brusselaars- zorgt voor de realisatie. Jaarlijks besteedt de Stichting zo’n 40 miljoen euro. Naast ons eigen kapitaal en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij zijn er ook de Fondsen van personen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt ook giften en legaten. Meer info over onze projecten en publicaties vindt u op www.kbs-frb.be. Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kan u terecht op
[email protected] 070-233 728 Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel +32-2-511 18 40, fax +32-2-511 52 21 Giften op onze rekening 000-0000004-04 zijn fiscaal aftrekbaar vanaf 30 euro.
of
69
70