Universiteit Gent: Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2009-2010
‘Rijksinwoner of niet in het successierecht, analyse van het criterium’ Masterproef van de opleiding ‘Master in het notariaat’
Ingediend door
Evy Libert (studentennr.: 20041621)
Promotor
Prof. N. Geelhand de Merxem
Commissaris
L. Voet
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................ 4 Hoofdstuk 1: Het begrip rijksinwoner ................................................................................... 5 1.1. Wettelijke bepaling ....................................................................................................... 5 1.2. Het successierecht sensu stricto en het recht van overgang bij overlijden ..................... 5 1.3. Toepasselijk criterium .................................................................................................. 6 A. Domicilie en zetel van vermogen ................................................................................. 6 a. domicilie ................................................................................................................. 7 a. zetel van vermogen .................................................................................................. 8 a. irrelevante criteria .................................................................................................. 8 B. Beoordeling ................................................................................................................ 9 a. wie .......................................................................................................................... 9 b. wanneer ................................................................................................................ 10 c. bewijs .................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2: Toepassingsgevallen ...................................................................................... 11 2.1. Werkelijke verblijfplaats versus wettelijke verblijfplaats ............................................. 11 2.2. Inzicht om zijn domicilie ergens te vestigen ................................................................ 12 2.3. Onbekwamen .............................................................................................................. 13 2.4. Echtgenoten ............................................................................................................... 13 2.5. Militairen ................................................................................................................... 14 2.6. Vluchtelingen en gedeporteerden ................................................................................ 14 2.7. Krankzinnigen ............................................................................................................ 14 2.8. Afwezige ..................................................................................................................... 15 2.9. Koloniaal ................................................................................................................... 15 2.10. Personen zonder vaste verblijfplaats ........................................................................ 15 2.11. Toevallig overlijden in België ................................................................................... 16 2.12. Arbeidsovereenkomst in het buitenland..................................................................... 16 2.13. Personen van buitenlandse nationaliteit die komen werken in filialen of dochtervennootschappen van een buitenlandse onderneming gevestigd in België .............. 16 2.14. Rijksinwoner met verschillende verblijfplaatsen in België......................................... 17 2.15. Erfstellingen ............................................................................................................. 17 2.16. Inkomstenbelasting ................................................................................................... 18 A. Voor de invoering van het Wetboek van inkomstenbelasting van 10 april 1992 ......... 18 A. Na de invoering van het Wetboek voor inkomstenbelasting van 10 april 1992 ........... 19 Hoofdstuk 3: Uitzonderingen .............................................................................................. 22 3.1. Leden van diplomatieke missies .................................................................................. 22 3.2. Ambtenaren van internationale organisaties die fiscale vrijstellingen genieten verbonden aan het Diplomatiek Statuut en vertegenwoordigers van de lidstaten bij verschillende organisaties ................................................................................................. 23 A. De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (N.A.V.O.) ............................................. 24 B. De Benelux Economische Unie .................................................................................. 24 C. Vertegenwoordigers van de Verenigde Naties (UNO) en de Gespecialiseerde Organisaties der Verenigde Naties ................................................................................ 25 D. Vertegenwoordigers van de West-Europese Unie ...................................................... 27 E. Schema ..................................................................................................................... 28 3.3. Leden van consulaire posten....................................................................................... 31 2
Hoofdstuk 4: Verschil tussen de burgerlijke domicilie en de fiscale domicilie .................... 33 Hoofdstuk 5: Successieplanning.......................................................................................... 35 5.1. Beoordeling op het ogenblik van overlijden ................................................................ 35 5.2. Gebrek aan intentie om terug te keren naar België ..................................................... 35 5.3. Permanent verblijf in het buitenland........................................................................... 36 5.4. Concrete toepassing van de maatregel ....................................................................... 36 5.5. Voorbeelden uit de rechtspraak .................................................................................. 37 5.6. Besluit ........................................................................................................................ 38
Besluit: wie is rijksinwoner en wie niet?.............................................................................. 39 Bibliografie .......................................................................................................................... 40
3
Inleiding De mens is reeds sedert de eerste nederzettingen zijn woning of ‘domus’ gaan beschouwen als de plaats waar men zich veilig en geborgen voelt en waar men de nodige verzorging vindt. De fiscus heeft hierop gezinspeeld en daarom bepaald dat de hoedanigheid van rijksinwoner afhankelijk is van de plaats waar men zijn werkelijk domicilie heeft of de zetel van zijn fortuin, ook wel de fiscale woonplaats genoemd. Aldaar betaalt men belasting op zijn wereldinkomen.
De vraag die rijst is wat men juist dient te verstaan onder de begrippen werkelijk domicilie en zetel van fortuin. De wet zegt hier zelf heel weinig over. Wel bepaalt artikel 2§1, 2de lid van het Wetboek van inkomstenbelasting dat de vestiging van de woonplaats of van de zetel van fortuin in België wordt beoordeeld naar de omstandigheden. Maar welke zijn deze omstandigheden? Deze masterproef tracht dit te verduidelijken.
In Hoofdstuk 1 van voorliggende masterproef wordt het criterium, gehanteerd bij de beoordeling of iemand al dan niet rijksinwoner van België is, nader toegelicht en wordt weergegeven met welke omstandigheden men al dan niet rekening houdt. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van een aantal toepassingsgevallen uit de rechtspraak weer. Daarna worden in Hoofdstuk 3 de belangrijkste uitzonderingen op de regel geschetst, waarna er een kort Hoofdstuk 4 volgt dat een verduidelijking vormt van de bestaande tegenstelling tussen de fiscale woonplaats en de burgerlijke woonplaats. Tot slot wordt er in Hoofdstuk 5 nagegaan of het al dan niet mogelijk is om aan de hoedanigheid van rijksinwoner van België te ontsnappen door te emigreren naar een vreemd land om aldus aan successieplanning te doen.
4
Hoofdstuk 1: Het begrip rijksinwoner 1.1. Wettelijke bepaling Artikel 1 W. Succ. 1:
Er wordt gevestigd: 1° een recht van successie op de waarde, na aftrekking van de schulden, van al wat uit de nalatenschap van een Rijksinwoner wordt verkregen; 2° een recht van overgang bij overlijden op de waarde der onroerende goederen gelegen in België verkregen uit de nalatenschap van iemand die geen Rijksinwoner is. Voor een Rijksinwoner wordt gehouden, hij die, op het ogenblik van zijn overlijden, binnen het Rijk zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd.
1.2. Het successierecht sensu stricto en het recht van overgang bij overlijden
1. Uit artikel 1 W. Succ. blijkt dat er voor de heffing van het successierecht een onderscheid dient gemaakt te worden tussen het geval waarin de erflater een rijksinwoner is en de situatie waarbij de erflater geen rijksinwoner is.
2.
Als de overledene een rijksinwoner is, dan worden de successierechten berekend op de
nettowaarde2 van het volledige3 vermogen van de rijksinwoner, dit ongeacht waar deze goederen zijn gelegen. Men spreekt van het successierecht in de strikte zin van het woord. Indien de erflater geen rijksinwoner is, worden er successierechten geheven op de brutowaarde4 van de onroerende goederen die in België zijn gelegen en aanwezig zijn in de nalatenschap van de nietrijksinwoner. Men spreekt van het recht van overgang bij overlijden5.
1
Wetboek der successierechten van 31 maart 1936, BS 7 april 1936. Het actief van het totale vermogen na aftrek van de schulden. 3 Zowel het roerend als het onroerend vermogen. 4 Het actief van het onroerend vermogen in België gelegen zonder aftrek van de schulden. Op dit principe bestaat een uitzondering, namelijk artikel 27, tweede lid W. Succ. met betrekking tot de schulden die specifiek zijn aangegaan om die onroerende goederen te verwerven of te behouden, deze mogen wel in mindering worden gebracht. 5 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 234; M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 16, 232. 2
5
3. Hoewel het tarief waartegen deze belastingen worden geheven in beide gevallen gelijk is, zijn er toch een aantal verschilpunten die belangrijke gevolgen met zich meebrengen. Het voornaamste gevolg is dat bij de verkrijging uit de nalatenschap van een rijksinwoner een aangifte van nalatenschap moet worden ingediend waarin het wereldwijd vermogen moet worden aangegeven. Bij de verkrijging uit de nalatenschap van een niet-rijksinwoner daarentegen, dient de aangifte van nalatenschap enkel betrekking te hebben op de bruto-waarde van de in België gelegen onroerende goederen. Daarnaast zijn er nog een aantal andere verschilpunten, ondermeer met betrekking tot de personen die de aangifte moeten indienen, het kantoor waar de aangifte moet worden ingediend, de betaling van de rechten,… 6.
4. Om te weten welk recht van toepassing zal zijn, dient men dus in eerste instantie na te gaan of iemand al dan niet een rijksinwoner van België is.
1.3. Toepasselijk criterium
A. Domicilie en zetel van vermogen
5. Om na te gaan of de erflater als rijksinwoner dient te worden beschouwd of niet, moet gekeken worden naar de werkelijke domicilie van de persoon of de plaats waar de zetel van zijn fortuin is gevestigd.
6.
De wetgever heeft met het begrip werkelijke domicilie enkel willen verwijzen naar de
grammaticale en werkelijke betekenis van het woord. Dit blijkt ondermeer uit de voorbereidende werken van de wet. Het eerste ontwerp van een wet tot invoering van een successierecht dateert van 18177 en had tot doel een belasting te vestigen op het netto-bedrag van elke in het Rijk opengevallen nalatenschap. De tekst van het ontwerp kwam nogal dubieus over8. De regering werd ervan verdacht een belasting
6
In deze masterproef wordt hierop niet verder ingegaan. Voor een nadere toelichting zie: M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 16, 232 ; D. DE GROOT en T. WUSTENBERGHS, Handboek registratie- en successierechten, Antwerpen, Intersentia, 2008, 231. 7 Noordziek, zittijd 1816-1817, b. XVI, 231. 8 Artikel 2: ‘Voor een nalatenschap binnen dit Rijk gevallen, wordt gehouden al hetgeen binnen of buitenslands zijnde of gehorende, met den dood wordt ontruimd of nagelaten door een ingezetene van dit Rijk, zonder onderscheid of hij korter of langer zijn woning binnen het Rijk genome hebbe, en of zodanig ingezetene ook
6
te willen vestigen op de nalatenschap van een vreemdeling die toevallig in het Rijk kwam te overlijden9. Directeur-generaal Appelius diende het ontwerp te verdedigen. Hij stelde dat het begrip Rijksinwoner enkel en alleen in zijn grammaticale en natuurlijke betekenis diende gebruikt te worden en derhalve niet geïnterpreteerd diende te worden op dermate wijze dat de nalatenschap van een vreemdeling die toevallig in het Rijk overleed onderworpen zou worden aan het successierecht. Niettegenstaande zijn verdediging werd het ontwerp toch in zijn geheel verworpen10. Enige maanden later werd door de Regering een nieuw ontwerp ingediend. Dit ontwerp vormde de basis van de wet van 27 december 1817. Gezien de eerdere kritiek op de oorspronkelijke tekst van het ontwerp van de wet werd het begrip ‘Rijksinwoner’ gedefinieerd in de wet. Deze definitie werd afgeleid uit een Koninklijk Besluit van 25 juni 1817, genomen inzake van militie, na advisering door de Raad van State11.
7. De rijksinwoner is derhalve de persoon die zijn werkelijke, effectieve en voortdurende woonplaats of zetel van fortuin binnen de grenzen van België heeft. Men hanteert een objectief criterium waarbij gelet moet worden op de plaats waar de overledene zijn gezin heeft, zijn intellectuele, artistieke en sportieve bedrijvigheden uitoefent, waar hij zijn betrekkingen met anderen heeft, waar hij zijn goederen beheert of zijn werkzaamheden uitoefent12.
a. domicilie 8. Met ‘domicilie’ bedoelt men de werkelijke domicilie en niet de wettelijke domicilie13 waar men is ingeschreven in het bevolkingsregister14(zie infra 2.1 Werkelijke verblijfplaats versus wettelijke verblijfplaats).
De werkelijke woonplaats wordt in de praktijk ook wel de fiscale woonplaats
genoemd.
tevens buitenlands een vaste woning hebbe. Insgelijks wordt ook voor een nalatenschap binnen het Rijk gehouden, al hetgeen met den dood wordt ontruimd en nagelaten door eeniegelijk welke binnen het Rijk overlijdt, zonder dat het blijke dat hij ergens elders een vaste woonplaats hebbe.’ 9 Artikel 1. 10 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 235; O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 19, 68. 11 Pas. 1817, 180: ‘...al degenen die in het Rijk hun domicilie of de zetel van hun vermogen hebben gevestigd’. 12 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, nr. 20, 69. 13 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 237. 14 De rechtbank te Brussel oordeelde dat er uit de tekst en de geest van artikel 1 van de wet van 1817 duidelijk blijkt dat de wetgever, toen hij een belasting vestigde op de nalatenschap van elke Rijksinwoner, zich geenszins bekommerd heeft om de kwestie of de overledene al dan niet in België wettelijk gedomicilieerd was; dat, zowel in de volkstaal als in de juridische taal, het woord ‘woonplaats’ doelt op een verblijf sui generis, een gans bijzonder domicilie, een feitelijk domicilie dat gevestigd, behouden en bestendigd wordt door een samenloop van omstandigheden en feiten die kunnen verschillen tot in het oneindige (Rb. Brussel 29 april 1870, Rec.gén. enr.not. 1871, nr. 7367, 110).
7
9. Het ligt voor de hand dat een persoon maar 1 werkelijke verblijfplaats kan hebben. Heeft de betrokken persoon meerdere verblijfplaatsen dan moet de hoofdverblijfplaats in rekening worden genomen. Voorgaande regel brengt ook met zich mee dat een bepaald persoon zijn domicilie en zijn zetel van vermogen niet op twee verschillende plaatsen kan hebben. Derhalve dient in de artikel 1 W.Succ. het voegwoordje ‘of’ als ‘en’ te worden geïnterpreteerd15.
Men kan zich afvragen of iedereen dientengevolge beschikt over een woonplaats. Als deze vraag positief zou worden beantwoord, dan zou dit met zich meebrengen dat aan nomaden een fictieve woonplaats zou moeten worden toegekend. Dit is echter te verregaand. Men dient dan ook aan te nemen dat een clochard of een nomade nergens woont en dus geen woonplaats heeft16.
b. zetel van vermogen
10. Het begrip ‘zetel van het vermogen’ dient te worden gedefinieerd als de plaats vanwaar de eigenaar zijn goederen beheert of toezicht uitoefent op het beheer ervan. Het gaat dus om de feitelijke woonplaats en niet om de materiële plaats waar de goederen van de erflater zich bevinden17.
c. irrelevante criteria
11. Omdat de werkelijke domicilie of de zetel van fortuin de enige criteria vormen om uit te maken of iemand al dan niet rijksinwoner is, zijn alle andere criteria irrelevant zoals ondermeer: de nationaliteit van de overledene, het feit dat er in een vreemd land een aangifte van nalatenschap werd ingediend18, de plaats van het overlijden, de ligging van de goederen die van de nalatenschap afhangen, de wettelijke domicilie, het feit dat de betrokkene zijn personenwagen in het land van zijn wettelijke domicilie heeft ingeschreven, het min of meer langdurig verblijf in een ziekenhuis of rusthuis waardoor de betrokkene op zijn feitelijke verblijfplaats slechts bij tussenpozen heeft kunnen verblijven,….19.
15
O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 19, 68. R. DEBLAUWE, “De fiscale woonplaats historisch bekeken”, in Recht zonder omwegen, Liber Amicorum Couturier, Brussel, Larcier, 1999, nr. 25, 17. 17 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, nr. 19, 68. 18 Rb. Brussel 24 maart 1942, Rec.gén.enr.not. 1943, nr. 18386, 229. 19 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 11, 20; O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, nr. 20, 69. 16
8
Daaruit volgt dat de vreemdelingen of gastarbeiders die zich in België komen vestigen als rijksinwoners dienen beschouwd te worden, ongeacht of ze aldaar hun wettelijke domicilie en hoedanigheid van kiezer hebben behouden en ongeacht of ze enige intentie hebben om ooit naar hun geboorteland terug te keren20. Omgekeerd kan een Belg die zich permanent in het buitenland gaat vestigen in dezelfde omstandigheden niet beschouwd worden als een rijksinwoner. Er dient dus weinig of geen rekening te worden gehouden met de persoonlijke en toekomstige bedoelingen van de erflater bij het uitwijken naar een ander land21 (zie infra 2.2. Inzicht om zijn domicilie ergens te vestigen). Van deze situatie moet echter onderscheiden worden het geval waarbij een persoon voor gedurende een zekere termijn in België verblijft om bepaalde activiteiten uit te oefenen, zonder daadwerkelijke vestiging in België en bovendien met behoud van woonplaats in zijn vaderland. In dergelijk geval is de betrokken persoon niet te beschouwen als een rijksinwoner van België. Omgekeerd is de Belg die in dezelfde situatie in het buitenland verblijft wel nog altijd te beschouwen als een rijksinwoner van België22.
Er dient ook nog te worden opgemerkt dat de inschrijving in het bevolkingsregister geen doorslaggevend criterium vormt, maar dit kan wel een belangrijke aanwijzing uitmaken23.
B. Beoordeling
a. wie
12. Bestaat er geen eensgezindheid over het feit of de erflater al dan niet een rijksinwoner is van België, dan is het aan de feitenrechter om hierover een oordeel te vellen.
Het betreft een
24
uitsluitende bevoegdheid . Maar de feitenrechter beschikt niet in alle gevallen over een exclusieve bevoegdheid met betrekking tot de beoordeling van de hoedanigheid van rijksinwoner.
In een aantal situaties kan de
feitenrechter niet vrij beslissen, namelijk wanneer er naast een burgerlijke vordering ook een strafvordering aanhangig is. De beslissing van de strafrechter over de strafvordering raakt immers de openbare orde. Derhalve heeft dergelijke beslissing gezag van gewijsde erga omnes en dient ze te 20
Rb. Doornik 23 oktober 1895, Rec.gén.enr.not. 1895, nr. 12.521, 551; Brussel 9 februari 1899, Rec.gén.enr.not. 1899, nr. 13.026, 110; Brussel 24 maart 1942, Rec.gén.enr.not. 1943, nr. 18.386, 229. 21 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, nr. 21, 70. 22 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 238. 23 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 182. 24 Cass. 19 juli 1836, Pas. 1836, I, 280.
9
worden gerespecteerd door eenieder, ongeacht of men al dan niet partij is bij de beslissing. De burgerlijke rechter is gebonden door wat de strafrechter zeker en noodzakelijk beslist en door de motieven die hieraan ten gronde liggen25.
b. wanneer
13.
Om te weten of iemand al dan niet rijksinwoner van België is, dient men zich voor de
beoordeling te stellen op het moment van overlijden van de betrokken persoon. Dit blijkt duidelijk uit de tekst van de wet26. Derhalve is de toestand van vóór het overlijden van de betrokken persoon van geen belang zelfs indien die toestand fundamenteel verschillend was kort vóór het overlijden27. Ook de gebeurtenissen die zich voordoen na het overlijden zijn irrelevant zoals ondermeer het repatriëren van de erflater naar België of naar het buitenland of het begraven van de erflater in België of in het buitenland28.
14. Het feit dat de betrokken persoon op het ogenblik van zijn overlijden tijdelijk in het buitenland verbleef wegens beroepsredenen of vakantie, heeft niet tot gevolg dat hij/zij zijn hoedanigheid als rijksinwoner verliest29.
c. bewijs
15. Het bewijs of de overledene al dan niet een rijksinwoner van België is, dient geleverd te worden door de Staat die dit kan bewijzen met alle middelen van recht. Het betreft hier immers een feitenkwestie. Het is dan aan de tegenpartij, de erfgenamen, om aan te tonen dat de erflater geen rijksinwoner is30.
25
Rb. Brugge 19 februari 2007, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25.808, 226: In casu werd er in de loop van het geding waarin de hoedanigheid van de rijksinwoner van de erflater werd bediscussieerd, een vonnis uitgesproken waarbij de Administratie geen partij was. Er werd gesteld dat de successie van de betreffende erflater niet in België is opengevallen, dat er geen aangifteplicht was in de Belgische successiebelasting gezien de overledene geen Belgisch rijksinwoner was en dat er derhalve geen Belgische successierechten dienden te worden betaald. 26 Art. 1 W. Succ.: …voor een Rijksinwoner wordt gehouden, hij die, op het ogenblik van zijn overlijden…’. 27 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 10, 20. 28 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 184. 29 L. WEYTS, Notarieel Fiscaal recht, 2, De aangifte van nalatenschap, Antwerpen, Kluwer, 1997, nr. 2, 3. 30 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 13, 22.
10
Hoofdstuk 2: Toepassingsgevallen 16. Er is heel wat casuïstiek terug te vinden met betrekking tot de problematiek inzake het al dan niet rijksinwoner zijn van België. Hieronder volgt een bondige opsomming van enkele principes die worden gehanteerd met betrekking tot het begrip rijksinwoner met telkens een verwijzing naar de vonnissen en arresten die de bevestiging vormen van de te hanteren principes.
2.1. Werkelijke verblijfplaats versus wettelijke verblijfplaats
17. Of iemand al dan niet een rijksinwoner is van België, wordt beoordeeld aan de hand van de werkelijke verblijfplaats en niet aan de hand van de wettelijke verblijfplaats.
18. Hieronder volgt een opsomming van enkele voorbeelden uit de rechtspraak.
Een Belg die zich heeft gevestigd in Frankrijk zonder het behoud van enige woonplaats in België, is geen rijksinwoner van België31. Kinderen van een Franse vrouw die zich heeft gevestigd in België maar toch haar wettelijke verblijfplaats in Frankrijk heeft behouden, zijn rijksinwoners van België32. Een Belg die zich heeft gevestigd in Italië maar toch zijn wettelijke verblijfplaats in België heeft behouden, is geen rijksinwoner van België33. Een gewezen Franse officier die zich in België heeft gevestigd, is een rijksinwoner van België34. Een Franse geestelijke die door de Franse overheid naar België werd gezonden, is een rijksinwoner van België35. De persoon die in het buitenland verblijft doch in België een fabriek exploiteert, is een nietrijksinwoner van België36. Een persoon die zijn woning in België heeft, is een rijksinwoner van België37.
31
Rb. Neufchâteau 3 juni 1835, Journ.enr. 1837, nr. 1051, 112, bevestigd door Cass. 25 april 1836, Journ.enr. 1837, nr. 1051, 112. 32 Rb. Brussel 31 juli 1835, Journ.enr. 1837, nr. 1054, 119, bevestigd door Cass. 19 juli 1836, Pas. 1836, I, 280. 33 Rb. Verviers 28 maart 1849, Rec.gén.enr.not. 1849, nr. 576, 391. 34 Rb. Luik 6 juli 1859, Rec.gén.enr.not. 1859, nr. 3.729, 453; Rb. Luik 8 juli 1865, Rec.gén.enr.not. 1865, nr. 6.143, 321. 35 Rb. Luik 20 maart 1865, Rec.gén.enr.not. 1869, nr. 6.944, 165. 36 Rb. Kortrijk 22 juni 1877, Rec.gén.enr.not. 1877, nr. 8.793, 342 bevestigd door Gent 27 maart 1879, Rec.gén.enr.not. 1879, nr. 9.296, 484. 37 Rb. Gent 19 april 1886, Rec.gén.enr.not. 1886, nr. 10.681, 321.
11
Een minderjarige die onder curatele is gesteld, die een onroerend goed bezit dat gelegen is in het buitenland met het oog op verblijf vereist voor zijn behandeling doch de zetel van zijn fortuin in België heeft behouden, is een rijksinwoner38. Een Nederlander die zich in België heeft gevestigd, is een rijksinwoner van België39. Een persoon die in Frankrijk woont maar die magazijnen in België exploiteert, is geen rijksinwoner van België40. Een Franse priester die zich in België heeft gevestigd en aldaar een huis huurt, is een rijksinwoner van België41. Een Italiaan die zich in België heeft gevestigd, is een rijksinwoner van België42. Een Engelsman die zich in België heeft gevestigd, is een rijksinwoner van België43. Een Fransman die zich in België heeft gevestigd doch zijn wettelijke domicilie en hoedanigheid van kiezer in Frankrijk heeft behouden, is een rijksinwoner van België44. Franse echtgenoten die zich in België hebben gevestigd doch geregeld verblijven in het buitenland, zijn rijksinwoners van België45. Een vrouw van Franse nationaliteit die haar wettelijke woonplaats in Frankrijk heeft behouden, maar zich 6 jaar voor haar overlijden werkelijk in België heeft gevestigd, is te beschouwen als een rijksinwoner van België46. De persoon die tot aan zijn dood is ingeschreven in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente en die in België een verklaring heeft onderschreven met betrekking tot zijn inkomsten van 2 jaar voorafgaand aan zijn overlijden en waarbij uit alle officiële documenten blijkt dat zijn werkelijke woon- en verblijfplaats daadwerkelijk in die gemeente is gevestigd, is een rijksinwoner van België, niettegenstaande het feit dat hij bepaalde handelingen in Frankrijk heeft verricht en gedurende een bepaalde periode in Frankrijk heeft verbleven47.
2.2. Inzicht om zijn domicilie ergens te vestigen
38
Brussel 21 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.469, 353. Rb. Brussel 23 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.501, 443. 40 Rb. Brussel 30 november 1895, Rec.gen.enr.not. 1895, nr. 12.522, 554. 41 Rb. Doornik 23 oktober 1895, Rec.gén.enr.not. 1895, nr. 12.521, 551 bevestigd door Brussel 9 februari 1899, Rec.gén.enr.not. 1899, nr. 13.026, 110. 42 Rb. Brussel 28 december 1895, Rec.gén.enr.not. 1896, nr. 12.543, 45, bevestigd door Brussel 23 maart 1898, Rec.gén.enr.not. 1898, nr. 12.902, 228. 43 Rb. Antwerpen 25 februari 1911, Rec.gén.enr.not. 1911, nr. 14.941, 130. 44 Rb. Brussel 24 maart 1942, Rec.gén.enr.not. 1943, nr. 18.386, 229. 45 Brussel 27 oktober 1942, Rec.gén.enr.not. 1944, nr. 18.452, 225. 46 Rb. Bergen 11 juni 1954, Rec.gén.enr.not. 1954, nr. 19.421, 434. 47 Rb. Nijvel 4 november 2003, Rec.gén.enr.not. 2004, nr. 25.406, 31. 39
12
19. Er wordt bij de beoordeling van de hoedanigheid van rijksinwoner geen rekening gehouden met het inzicht om zijn domicilie ergens te vestigen zelfs indien deze intentie uitdrukkelijk werd geuit48.
20. Zo werd geoordeeld dat een Nederlander die de intentie heeft om zijn domicilie over te brengen naar België en daartoe een huis bouwt maar in Nederland blijft wonen, geen rijksinwoner is van België49.
Verder bepaalt de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen dat, als er bewezen is dat iemand zich in België gevestigd heeft, het er niet toe doet dat deze persoon het verlangen of de intentie heeft om zich naar het buitenland te verplaatsen zolang de wil of de intentie niet werkelijk wordt doorgedreven50. Bijgevolg zal dergelijke persoon als een rijksinwoner van België worden aanzien.
2.3. Onbekwamen
21.
Een minderjarige of een persoon die onder curatele is geplaatst, van wie de werkelijke
verblijfplaats in België is gevestigd, dient te worden aanzien als een rijksinwoner niettegenstaande het feit dat de voogd zijn domicilie heeft in het buitenland51. Daarnaast is het zo dat een minderjarige of een onder curatele geplaatst persoon met feitelijke woonplaats in het buitenland niet aanzien wordt als een rijksinwoner ofschoon diens voogd gedomicilieerd is in België52.
2.4. Echtgenoten
22. De daadwerkelijke woonplaats van elk van de echtgenoten dient in overweging te worden genomen53. Het is dus niet zo dat omdat 1 van de echtgenoten beschouwd wordt als rijksinwoner van België, de ander dat automatisch ook zal zijn. De vrouw die getrouwd is maar feitelijk gescheiden leeft van haar man, met werkelijke verblijfplaats in België, dient beschouwd te worden als een rijksinwoner van België ondanks het feit dat haar man in het buitenland woont54.
48
M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18, 237. 49 Rb. Tongeren 25 juli 1860, Rec.gén.enr.not. 1860, nr. 4022, 439. 50 Rb. Antwerpen 25 februari 1911, Rec.gén.enr.not. 1911, nr. 14.941, 130. 51 Brussel 21 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.469, 353. 52 Luik 28 december 1881, Rec.gén.enr.not. 1882, nr. 9.777, 113. 53 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18, 237.
13
2.5. Militairen
23. Mannen die hun dienstplicht verwezenlijken behouden hun woonplaats daar waar ze voor hun indiensttreding woonden55.
Het fiscale domicilie van de beroepsmilitairen en officieren bevindt zich op de plaats waar ze hun wettelijke woonplaats hebben56. De plaats van overlijden is hierbij zonder belang.
Een niet-gehuwde jongere inwonend bij zijn ouders die teneinde zijn dienstplicht te ontlopen een overeenkomst onderschrijft om in het buitenland te gaan werken in het kader van ontwikkelingshulp in de derde wereld is een rijksinwoner van België57 (zie infra 2.11. Arbeidsovereenkomst in het buitenland).
2.6. Vluchtelingen en gedeporteerden
24.
De personen die in oorlogstijd uit hun woonplaats werden verdreven alsook de
oorlogsvluchtelingen die naar een ander land zijn uitgeweken, behouden hun hoedanigheid van rijksinwoner indien ze in vredestijd deze hoedanigheid hadden58. Zo oordeelde het hof van beroep te Antwerpen dat een persoon van Duitse nationaliteit met woonplaats te België diende beschouwd te worden als een rijksinwoner van België ondanks het feit dat hij België had verlaten op 5 september 1914. In december 1914 keerde hij immers terug naar België en bovendien had de betrokkene geen enkele handeling gesteld waaruit kon worden afgeleid dat hij de bedoeling had om zich definitief buiten België te vestigen59. In een ander geval werd geoordeeld dat een Belg die tijdens de eerste wereldoorlog gedwongen werd België te verlaten, de hoedanigheid van rijksinwoner niet had verloren ofschoon hij overleden was in Frankrijk waar hij gedurende zijn ballingschap verbleef want zijn uitwijking was onvrijwillig en bovendien had hij in België zijn thuis en zijn belangen behouden60.
2.7. Krankzinnigen
54
Rb. Brussel 22 maart 1902, Rec.gén.enr.not. 1902, nr. 13.615, 210. J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 18, 27. 56 Besl. 29 januari 1883, Rec.gén.enr.not. 1883, nr. 10.000, 172. 57 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 18, 27. 58 M. DONNAY, Commentaar op het Wetboek der Successierechten, Brussel, Van Buggenhoudt, 1948, nr. 27, 22. 59 Antwerpen 10 december 1920, Rec.gén.enr.not. 1920, nr. 15707, 483. 60 Ieper 1 maart 1933, Rec.gén.enr.not. 1933, nr. 17.231, 204. 55
14
25. Wanneer een persoon zich vrijwillig laat opnemen in een psychiatrische instelling of wanneer de opname wordt afgedwongen, dan heeft dit niet noodzakelijk tot gevolg dat de domicilie van de betrokken persoon zich verplaatst naar de plaats waar de instelling zich bevindt zelfs indien de betrokkene beschouwd wordt als ongeneeslijk ziek61. Wel moet er een onderscheid gemaakt worden tussen 2 verschillende situaties. Zo de erflater zijn woonplaats heeft behouden om er na zijn internering naar terug te keren, dan situeert zijn fiscale domicilie zich nog altijd op de plaats waar zijn woning zich bevindt62. Heeft de betrokkene echter zijn woonplaats niet behouden, dan vormt de instelling zijn domicilie. Het is daarbij van geen belang waar de wettelijk vertegenwoordiger of de voorlopige bewindvoerder zijn domicilie heeft63.
2.8. Afwezige
26. Men moet zich stellen op het ogenblik van verdwijnen om te oordelen of de afwezige al dan niet een rijksinwoner is64.
2.9. Koloniaal
27. Zoals hierboven reeds werd uiteengezet is een rijksinwoner van België de persoon die zijn werkelijke, effectieve en voortdurende woonplaats bezit in België en aldaar zijn familie, het centrum van zijn bedrijvigheid en de zetel van zijn zaken heeft gevestigd65. Gezien het feit dat het vroegere Belgisch Kongo geen deel uitmaakte van België66, kon een bewoner van het toenmalige Belgisch Kongo niet beschouwd worden als een rijksinwoner van België. Aldus werd geoordeeld dat de vrouw van een koloniaal-geneesheer, die samen met haar echtgenoot naar België terugkwam, na een verblijf van meer dan 25 jaar in Belgisch Kongo, om aldaar een medische kuur te volgen ten behoeve van haar gezondheid en 5 maand na aankomst in België is overleden, niet beschouwd mag worden als een rijksinwoner van België ondermeer gelet op het feit dat ze in België over geen enkele woonplaats beschikten67.
61
M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 244. Rb. Leuven 14 april 1888, Rec.gén.enr.not. 1888, nr. 11.079, 343 ; Brussel 21 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.469, 353. 63 Besl. 24 oktober 1898, Rec.gén.enr.not. 1898, nr. 12.981, 494. 64 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 244. 65 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 22. 66 Zo blijkt uit artikel 1 van de Wet op het Staatsbestuur van Belgisch Kongo, alsook uit het verslag van de senaatscommissie, Pas. 1908, 870 en Charleroi 21 juni 1912, Pas. 1912, 3, 257. 67 Besl. 8 februari 1958, Rep. R.J., S1/02-01. 62
15
2.10. Personen zonder vaste verblijfplaats
28. Diegene die zijn werkelijke verblijfplaats heeft in België en op een bepaald ogenblik beslist om zijn familie en fortuin achter te laten ten einde een wereldreis te maken zonder daarbij in enig ander land een vaste domicilie te hebben, dient beschouwd te worden als een rijksinwoner van België68.
2.11. Toevallig overlijden in België
29. De persoon die tijdens een tijdelijk verblijf in België overlijdt zonder dat het bewijs wordt geleverd dat de betrokkene zijn werkelijke verblijfplaats had gevestigd in ons land, kan niet aanzien worden als een rijksinwoner van België69.
2.12. Arbeidovereenkomst in het buitenland
30. Over de vraag of iemand al dan niet zijn hoedanigheid als rijksinwoner verliest indien hij gaat werken in het buitenland oordeelde het Hof van Cassatie als volgt: ‘De persoon die werkt in het buitenland, van wie echtgenoot en kinderen verblijven in België, en die op geregelde tijdstippen naar België terugkeert, behoudt de hoedanigheid van rijksinwoner’70. Wanneer de betrokkene echter gaat verhuizen naar het buitenland en echtgenote en kinderen met zich meeneemt, zal hij zijn hoedanigheid als rijksinwoner verliezen71.
2.13.
Personen
van
buitenlandse
nationaliteit
die
komen
werken
in
filialen
of
dochtervennootschappen van een buitenlandse onderneming gevestigd in België
31. Indien er enkel in België een zetel van beheer is gevestigd en de betrokkene bovendien een huis in België heeft, dan kan deze persoon aanzien worden als een rijksinwoner van België. Het is daarbij irrelevant of de betrokkene nog goederen heeft in het buitenland72.
68
M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18, 237 ; M. DONNAY, Commentaar op het Wetboek der Successierechten, Brussel, F. Van Buggenhoudt NV, 1948, nr. 22, 21. 69 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18, 237. 70 Cass. 16 januari 2004, F.J.F. 2004, 334. 71 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 19, 241. 72 De zetel van fortuin verwijst immers niet naar de lokalisatie van de goederen maar naar de plaats van waaruit ze worden beheerd.
16
Als de betrokkene echter in een Belgisch filiaal komt werken en zijn vrouw en kinderen achterlaat in het buitenland en aldus zijn familiale en gezinsbelangen in het buitenland behoudt, dan kan hij niet worden beschouwd als een rijksinwoner van België. Evenmin zal de betrokkene als rijksinwoner worden aanzien wanneer uit de omstandigheden blijkt dat de tewerkstelling in het Belgisch filiaal of de Belgische dochteronderneming slechts tijdelijk is, bijvoorbeeld om toezicht te houden op de installatie van het bijkantoor of om het personeel op te leren dat aan het bijkantoor verbonden is. De betrokkene dient echter wel zijn woonplaats in het buitenland te hebben behouden73.
2.14. Rijksinwoner met verschillende verblijfplaatsen in België
32. Artikel 38 Wb. Succ. bepaalt dat indien een rijksinwoner overlijdt, de aangifte van nalatenschap moet worden ingediend op het kantoor van de successierechten waar de overledene zijn laatste woonplaats had. Het oude artikel 39 van het Wetboek der successierechten bepaalde dat een rijksinwoner die op het tijdstip van zijn overlijden afwisselend woonde in twee of meer gemeenten geacht werd zijn laatste woonplaats te hebben gehad in de meeste bevolkte gemeente. Dit artikel is opgeheven door artikel 3 van de Wet van 7 maart 200274. De situatie wordt nu ook in artikel 38 van het Wetboek der successierechten geregeld. Dit artikel bepaalt dat als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar voor zijn overlijden in meer dan één gewest gevestigd was, de aangifte moet ingediend worden ten kantore van de successierechten van de laatste fiscale woonplaats binnen het gewest waarin de laatste fiscale woonplaats van de overledene tijdens de vermelde periode het langst gevestigd was.
2.15. Erfstellingen
33.
Wanneer er een testamentaire erfstelling werd bedongen dan zijn de geroepenen
successierechten verschuldigd op de overgang tussen henzelf en de auteur van de erfstelling bij het overlijden van de bezwaarde. Om te bepalen of het recht van overgang door overlijden, of het
73
M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 20, 242. 74 Artikel 3 Wet van 7 maart 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie- , hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, B.S. 19 maart 2002.
17
successierecht in de strikte zin van het woord is verschuldigd, dient men zich een oordeel te vormen uitgaande van de toestand van de auteur van de erfstelling75.
2.16. Inkomstenbelasting
A. Voor de invoering van het Wetboek van inkomstenbelasting van 10 april 1992
34. Het begrip rijksinwoner werd in het kader van de inkomstenbelasting door de wet overgenomen. Er staat vermeld dat elke rijksinwoner jaarlijks onderworpen is aan een aanvullende personele belasting. Als rijksinwoner wordt aanzien: degene die er zijn domicilie of de zetel van zijn fortuin gevestigd heeft76.
Dit artikel werd duidelijk gegrond op artikel 1 van het Wetboek der
successierechten.
35. Hierna volgen enkele fundamentele beslissingen die genomen werden in het kader van de inkomstenbelastingen77. In een arrest van 6 oktober 194178 oordeelde het Hof dat de woonplaats waarvan sprake is in artikel 37 van de samengeschakelde wetten op de inkomstenbelasting niet doelt op de burgerlijke woonplaats zoals omschreven in het Burgerlijk Wetboek, maar dat het gaat om een feitelijke toestand die gekenmerkt wordt door het werkelijk verblijf of de werkelijke woonplaats. Het hof van Beroep te Brussel besliste op 27 oktober 194279 dat een Fransman die in België een onroerend goed had bemeubeld en zich aldaar had gevestigd, diende beschouwd te worden als een rijksinwoner van België niettegenstaande het feit dat de betrokkene in Frankrijk zijn wettelijke woonplaats had behouden. Het feit dat hij in België slechts 93 dagen op 2 jaar had verbleven deed geen afbreuk aan de uitspraak gelet op het feit dat de afwezigheid werd verklaard door gezondheidsredenen. Op 28 februari 1956 bepaalde het Hof van Beroep te Luik80 dat voor de toepassing van artikel 37 van de samengeschakelde wetten op de inkomstenbelasting de fiscale woonplaats wordt bepaald door
75
M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 26, 243 ; M. DONNAY, Commentaar op het Wetboek der Successierechten, Brussel, F. Van Buggenhoudt NV, 1948, nr. 30, 23. 76 Artikel 37 van de samengeschakelde wetten op de inkomstenbelasting (SWIB). Deze samengeschakelde wetten bestaan uit de wet van 29 oktober 1919 strekkende tot invoering van de cedulaire inkomstenbelasting en de aanvullende personele belasting en de wet tot wijziging van 3 augustus 1920. Deze beide wetten werden gecoördineerd door het KB van 9 augustus 1920 en werden de samengeschakelde wetten. 77 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 258. 78 Cass. 6 oktober 1941, Pas. 1941, I, 368. 79 Brussel 27 oktober 1942, Rec.gén.enr.not. 1944, nr. 18.452, 225. 80 Luik 28 februari 1956, Rec.gén.enr.not. 1957, nr. 19.772, 37.
18
de plaats waar de betrokkene zijn gezin heeft gevestigd81. Aldus werd als rijksinwoner van België beschouwd een belastingplichtige exploitant die in Luxemburg een staalfabriek voor ovens uitbaatte maar in België zijn familie had gevestigd alwaar hij om de 14 dagen op bezoek ging. Het Hof van Cassatie verbrak op 7 september 196582 het arrest geveld door het Hof van Beroep te Luik van 2 november 196283. In casu ging het om een vrouw die haar woonplaats had gevestigd in Monte-Carlo. Maar Cassatie oordeelde, in tegenstelling tot het arrest van het Hof van Beroep, dat de betrokkene toch een rijksinwoner van België was, gelet op het feit dat ze haar zetel van fortuin had in België.
36. Uit voorgaande rechtspraak blijkt dus dat men bij de beoordeling over de hoedanigheid van rijksinwoner in het kader van de inkomstenbelasting rekening houdt met verschillende elementen waaronder ondermeer de woonplaats, de plaats waar men zijn gezin heeft gevestigd, de zetel van fortuin, wat in overeenstemming is met de beoordeling die wordt doorgevoerd in het kader van de successiebelasting.
B. Na de invoering van het Wetboek van inkomstenbelasting van 10 april 1992 37. In het huidige Wetboek van de inkomstenbelasting84 bepaalt artikel 3 dat de rijksinwoners zijn onderworpen aan de personenbelasting. Artikel 2 vormt een opsomming van de personen die de hoedanigheid bezitten van rijksinwoner. Onder Rijksinwoners worden verstaan: a) de natuurlijke personen die in België hun woonplaats of zetel van fortuin hebben gevestigd; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en 81
Het Hof van Beroep te Brussel oordeelde op 28 juni 1960 echter op tegenovergestelde wijze en besloot dat de betrokkene niet werd beschouwd als rijksinwoner van België hoewel zijn gezin in België gevestigd was. In casu verbleef het gezin in België doordat de gezondheidstoestand van de betrokkene van die aard was dat ze niet langer in staat was om haar man naar Egypte te volgen. Daarenboven reisde de betrokkene slechts een gering aantal keren naar België en dit meestal in het kader van zijn werk., Brussel 28 juni 1960, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20.483, 142. 82 Cass. 7 september 1965, Rec.gén.enr.not. 1966, nr. 20.972, 359. 83 Luik 2 november 1962, Rev.fisc. 1964, 197. 84 Wetboek van inkomstenbelasting van 10 april 1992, BS 30 juli 1992.
19
gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. Daarnaast voorziet artikel 4 in een aantal uitzonderingen. Aan de personenbelasting zijn niet onderworpen: 1° de buitenlandse diplomatieke ambtenaren en de consulaire beroepsambtenaren die in België zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; 2° op voorwaarde van wederkerigheid, de andere leden van buitenlandse diplomatieke zendingen en consulaire posten in België, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten, of niet duurzaam verblijf houden in België; 3° op voorwaarde van wederkerigheid, de ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van vreemde Staten of van staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten of niet duurzaam verblijf houden in België en hun diensten niet verstrekken in het kader van enig handels- of nijverheidsbedrijf.
38. Het huidige artikel 2 van de Wetboek van de inkomstenbelastingen is dus identiek aan de definitie die werd gegeven aan een rijksinwoner in artikel 37 van de samengeschakelde wetten op de inkomstenbelasting en aldus ook gebaseerd op artikel 1 van het Wetboek der Successierechten85. Wel dient hier te worden opgemerkt dat, tenzij het tegendeel wordt bewezen, men vermoed wordt zijn woonplaats of zetel van fortuin in België te hebben wanneer men is ingeschreven in het nationaal register van natuurlijke personen86. Ook wat betreft de uitzonderingen voorzien in artikel 4 is geen onderscheid op te merken met hetgeen geldt in het kader van de successierechten (zie infra Hoofdstuk 3: Uitzonderingen). De internationale conventies zijn hier doorslaggevend87.
39.
Hieronder volgen nog een aantal rechterlijke uitspraken inzake inkomstenbelastingen die
mutatis mutandis kunnen worden toegepast in het kader van de successiebelastingenwet88.
85
M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18-1, 240. 86 Cass. 31 mei 2002, Pas., 2002, I, 1265 ; Luik 30 november 2005, Rec.gén.enr.not. 2005, nr. 25.597, 97. 87 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 261. 88 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 18-2, 240.
20
Het Hof van Beroep te Brussel oordeelde op 17 juni 1968 dat het feit dat een deel van de professionele inkomsten van de betrokkene aan hem in België werd betaald om ervoor te zorgen dat hij kon voorzien in het levensonderhoud van zijn vrouw die nog in België verbleef doordat ze niet onmiddellijk haar man kon volgen naar het buitenland omwille van haar gezondheidstoestand, geen reden is om aan te nemen dat de zetel van fortuin van de betrokkene in België is gelegen89. Een persoon met woonplaats te België, tewerkgesteld als ingenieur door een Belgische onderneming, die wordt gezonden naar de Verenigde Staten om aldaar zijn opleiding te voltooien, wordt aanzien als rijksinwoner van België90. Het Hof van Beroep te Brussel oordeelde dat de persoon die zich gedurende een bepaalde tijd in het buitenland heeft geëngageerd toch beschouwd wordt als rijksinwoner van België gelet op het feit dat hij in België zijn woonplaats heeft behouden, dat aldaar zijn gezin is gevestigd en dat aldaar zijn vermogen wordt beheerd91. De belastingplichtige die zijn feitelijke verblijfplaats heeft in Saoedi-Arabië en aldaar werkelijk en onafgebroken verblijft en enkel naar België terugkeert gedurende de jaarlijkse zomervakantie, wordt aanzien als een niet-rijksinwoner van België niettegenstaande het feit dat de betrokkene zijn gezin heeft gevestigd in België en dat hij eigenaar is van een onroerend goed in België92. Ook de belastingplichtige die zich in het buitenland heeft geïnstalleerd om aldaar permanent te wonen en te werken wordt aanzien als een niet-rijksinwoner van België ook al verblijven echtgenote en kinderen in België. Zowel het feit dat de betrokkene nauw contact houdt met zijn familie als het feit dat hij de intentie heeft om na zijn actief leven terug te keren naar België en daartoe nu al stappen onderneemt kunnen er niet toe leiden te oordelen dat de betrokkene zijn fiscale domicilie in België heeft behouden93.
89
Brussel 17 juni 1968, Rev.fisc. 1969, 106. Luik 2 mei 1972, Rec.gén.enr.not. 1974, nr. 21.774, 100. 91 Brussel 21 maart 1989, F.J.F. 1989, 313. 92 Brussel 15 mei 1990, F.J.F. 1990, 369. 93 Brussel 25 september 1990, F.J.F. 1991, 72. 90
21
Hoofdstuk 3: Uitzonderingen 40. In bepaalde gevallen wordt een persoon toch niet beschouwd als rijksinwoner van België hoewel hij/zij effectief in België verblijft94. Hieronder volgt een concrete opsomming.
2.1. Leden van diplomatieke missies 41. De diplomatieke agent behoudt zijn woonplaats in de staat die hem uitzendt95.
Deze regel heeft altijd vooropgestaan in het Internationaal gewoonterecht. Het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer96 heeft dit voorrecht bevestigd door de codificatie van de bestaande regels uit het gewoonterecht. De preambule van het Verdrag stelt dat de voorrechten en de immuniteiten uit het Verdrag gerechtvaardigd zijn om een efficiënte uitvoering van de opdrachten toegewezen aan diplomatieke agenten die de lidstaten vertegenwoordigen mogelijk te maken97.
Overeenkomstig hoger vermeld voorrecht, dienen leden van diplomatieke missies in België voor de heffing van successierechten niet beschouwd te worden als rijksinwoner. Wanneer bijgevolg een in België geaccrediteerde buitenlandse agent komt te overlijden, dan zullen er geen successierechten verschuldigd zijn. Maar men dient wel voor ogen te houden dat als de betrokkene in België gelegen onroerende goederen heeft nagelaten, het recht van overgang verschuldigd zal zijn. Omgekeerd is het zo dat wanneer een in het buitenland geaccrediteerde Belgische agent overlijdt, er successierechten zullen verschuldigd zijn. In deze laatste situatie staat voor de erfgenamen van de betrokkene de mogelijkheid open om beroep te doen op artikel 39 van het Verdrag indien de missie werd uitgevoerd in een Staat die successierechten heft op de in zijn grondgebied gelegen roerende goederen nagelaten door een persoon die aldaar zijn woonplaats niet heeft. Ingevolge dit artikel zullen op deze goederen dan geen successierechten verschuldigd zijn.
42. Onder leden van diplomatieke missies dienen te worden verstaan:
94
Het omgekeerde geldt ook, met andere woorden wanneer een Belg effectief in het buitenland verblijft, zal hij/zij in deze gevallen toch als rijksinwoner worden beschouwd. 95 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 14, 22. 96 De Weense Conventie werd goedgekeurd door de Wet van 30 maart 1968, BS 6 juni 1968, 6318. 97 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 28, 244.
22
-
het hoofd van de diplomatieke missie zijnde de ambassadeur, de nuntius, de gezant, de minister of de zaakgelastigde98;
-
de leden van het diplomatiek personeel met name zij die een diplomatieke rang bezitten99, de leden van het administratief personeel en van het technisch personeel namelijk zij die in de administratieve en technische sector van de missie zijn tewerkgesteld ( zoals adviseurs, attachés, secretarissen,…)100 en de leden van het bedienend personeel namelijk het huishoudpersoneel van de missie en van de leden van de missie101.
43.
De uitzonderingsregel zal slechts toepasselijk zijn indien de betrokken persoon niet de
nationaliteit heeft van de ontvangende staat. Daarenboven mag de fiscale woonplaats van de betrokkene op het ogenblik van de indiensttreding bij de diplomatieke missie niet gelegen zijn in de ontvangende staat. Is dit wel het geval dan zal bij de beoordeling over het al dan niet rijksinwoner zijn geen rekening worden gehouden met de uitgeoefende functie bij de diplomatieke missie102.
44. De inwonende leden van het gezin van de diplomatieke agenten worden op dezelfde manier behandeld als de leden van de diplomatieke missie zelf, dit slechts op voorwaarde dat ze niet de nationaliteit hebben van de ontvangende staat103.
Dit geldt eveneens voor de inwonende
gezinsleden van de leden van het administratief en technisch personeel en de leden van het bedienend personeel104.
45.
Tot slot dient er te worden opgemerkt dat diplomatieke agenten geen vrijstelling van
successierechten genieten in het kader van erfenissen die door hen worden verkregen, dit ingevolge artikel 34 van het Verdrag105.
2.2. Ambtenaren van internationale organisaties die fiscale vrijstellingen genieten verbonden aan het Diplomatiek Statuut en vertegenwoordigers van de lidstaten bij verschillende organisaties
98
Artikel 1b en artikel 14 Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. Artikel 1,c en 1,d van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 100 Artikel 1,c en 1,f van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 101 Artikel 1,c en 1,g van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 102 Artikel 38 van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 103 Artikel 37, eerste alinea van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 104 Artikel 37, tweede, derde en vierde alinea van het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer. 105 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 32, 247. 99
23
46. Bepaalde hoge ambtenaren uit verschillende internationale instellingen beschikken over het statuut van diplomaat krachtens of op grond van een formele verdragsbepaling.
Deze vaste
afgevaardigden die in deze instellingen hun land vertegenwoordigen, worden op gelijke voet behandeld als de leden van diplomatieke missies.
Voor hen geldt bijgevolg ook dat ze hun
woonplaats behouden in de staat die hen uitzendt.
47. Eenzelfde regeling geldt ook voor de vaste vertegenwoordigingen van de Lidstaten bij de Europese Gemeenschappen106 alsook voor de vertegenwoordigers van de lidstaten bij de NATO, de UNO en de WEU107.
Hieronder volgen een aantal uitgewerkte voorbeelden gevolgd door een verduidelijkend schema waarin de organisaties samen met hun bevoorrechte ambtenaren worden weergegeven.
A. De Noord- Atlantische Verdragsorganisatie (N.A.V.O.)
48. Artikel 20 van de Overeenkomst betreffende de rechtspositie van de Organisatie van het NoordAtlantisch Verdrag van de nationale vertegenwoordigers en van het internationaal personeel108 bepaalt dat: ‘ de met de dagelijkse leiding belaste Secretaris van de Organisatie, de Coördinator van de Noord-Atlantische Verdedigingsproductie en ander dergelijke permanente functionarissen van overeenkomstige rang, als overeengekomen moge worden tussen de Voorzitter van de Plaatsvervangende leden van de Raad en de Regeringen van de Staten-Leden, dezelfde voorrechten en immuniteiten hebben als gewoonlijk verleend worden aan diplomatiek personeel van overeenkomstige rang’.
Deze bepaling heeft tot gevolg dat indien een hierboven vermelde ambtenaar komt te overlijden, hij niet wordt beschouwd als een rijksinwoner van België ook al zou hij op het ogenblik van zijn overlijden zijn werkelijke domicilie in België hebben. Artikel 23 van de Overeenkomst vereist wel dat hij niet beschikt over de Belgische nationaliteit.
B. De Benelux Economische Unie
106
O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 26-27, 77 L. WEYTS, Notarieel Fiscaal recht, 2, De aangifte van nalatenschap, Antwerpen, Kluwer, 1997, nr. 2, 3-4. 108 Goedgekeurd door de wet van 1 februari 1955, BS 6 maart 1955, 1.154. 107
24
49. Overeenkomstig artikel 39 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie109 geniet de Secretaris-Generaal van de Benelux Economische Unie hier te lande de voorrechten en immuniteiten overeenkomstig dewelke worden toegekend aan een hier te lande geaccrediteerd hoofd van een diplomatieke missie (zie supra 2.1. Leden van diplomatieke missies).
C. Vertegenwoordigers van de Verenigde Naties (UNO) en de Gespecialiseerde Organisaties der Verenigde Naties
50. Artikel IV, sectie 13 van het Algemeen Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties110 bepaalt dat: ‘ In de gevallen waarin de verschuldigdheid tot enige vorm van belasting afhangt van verblijf, zullen de perioden gedurende welke de vertegenwoordigers van Leden in de voornaamste en hulporganen van de Verenigde Naties en op conferenties, die door de Verenigde Naties zijn bijeengeroepen, in een Staat aanwezig zijn voor de uitoefening van hun taak, niet geacht worden perioden van verblijf te zijn’. Verder bepaalt sectie 15 van artikel IV dat ‘voorgaande bepaling niet van toepassing is tussen een vertegenwoordiger en de autoriteiten van de staat waarvan hij een onderdaan is of waarvan hij de vertegenwoordiger is of is geweest’. Bijgevolg dient men, om te oordelen of een persoon aangesteld als vertegenwoordiger111 van een Lidstaat bij de Verenigde Naties of op een door de UNO bijeengeroepen conferentie beschouwd moet worden als een rijksinwoner van België of niet bij zijn overlijden, geen rekening te houden met de wijziging van verblijfplaats of domicilie van de betrokkene indien de verandering uitsluitend het gevolg vormt van de bedoelde ambtsuitoefening.
Wanneer de betrokkene echter vóór de
uitoefening van zijn ambt een rijksinwoner was van België, dan zal deze zijn hoedanigheid niet verliezen indien hij ten behoeve van zijn ambtsvervulling zich op het grondgebied van een andere Lidstaat gaat vestigen. In het omgekeerde geval indien de vertegenwoordiger van een Lidstaat bij de Verenigde Naties of op een door de UNO bijeengeroepen conferentie, zijn domicilie overbrengt naar België enkel en alleen ten behoeve van de uitoefening van zijn ambt, dan zal de betrokken persoon niet als rijksinwoner van België worden aangemerkt tenzij hij de Belgische nationaliteit bezit of de vertegenwoordiger is of is geweest van België112.
109
Goedgekeurd door de wet van 20 juni 1960, BS 27 oktober 1960, 8.401. Aangenomen te Londen op 13 februari 1946 en goedgekeurd door de Wet van 28 augustus 1948, BS 15 november 1948, 9.184. 111 Als vertegenwoordiger dient beschouwd te worden: de gedelegeerd, de plaatsvervangend gedelegeerde, de adviseur, de technisch deskundige of de delegatiesecretaris overeenkomstig artikel IV, sectie 16 van het Algemeen Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties. 112 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 31, 83. 110
25
51. Eenzelfde regeling is voorzien ten aanzien van de vertegenwoordigers der Lidstaten bij de Gespecialiseerde Organisaties der Verenigde Naties of van personen die de vergaderingen bijwonen welke door die Organisaties worden bijeengeroepen in artikel V, sectie 15 en 17 van het Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Gespecialiseerde Organisaties der Verenigde Naties113.
52. Daarnaast is er nog een regeling voorzien met betrekking tot de vertegenwoordigers van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie114. Artikel V, sectie 14 van het Akkoord betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie stelt dat: ‘In die gevallen, waarin de verschuldigdheid tot enige vorm van belasting afhangt van verblijf, zullen de perioden, gedurende welke de vertegenwoordigers van Leden van de Organisatie op vergaderingen, die door de Organisatie zijn bijeengeroepen, op het grondgebied van een Lid aanwezig zijn voor de uitoefening van hun taak, niet geacht worden perioden van verblijf te zijn.’ Gelet op sectie 16 van artikel V geldt deze bepaling niet ten aanzien van de autoriteiten van de Staat, waarvan de persoon een onderdaan is of waarvan hij de vertegenwoordiger is of is geweest.
Bijgevolg dient men, om te oordelen of een persoon aangesteld als vertegenwoordiger van een Lidstaat op een vergadering bijeengeroepen door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie beschouwd moet worden als een rijksinwoner van België of niet bij zijn overlijden, geen rekening te houden met de wijziging van verblijfplaats of domicilie van de betrokkene indien de verandering uitsluitend het gevolg vormt van de bedoelde ambtsuitoefening115.
53. Bovenstaande regeling is ook van toepassing op de echtgeno(o)t(e) van de vertegenwoordiger als deze laatste zelf geen beroepswerkzaamheid uitoefent alsook op de kinderen ten laste van de vertegenwoordiger116.
D. Vertegenwoordigers van de West-Europese Unie
113
Aangenomen te New York op 21 november 1947 en goedgekeurd door de Wet van 8 april 1953, BS 21 november 1953. 114 Zijnde: gedelegeerd, de plaatsvervangend gedelegeerde, de adviseur, de technisch deskundige of de delegatiesecretaris overeenkomstig artikel I, sectie 1, iii van het Akkoord betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie goedgekeurd door de Raad van Beheer op 1 juli 1959 te Wenen en door de Wet van 21 mei 1965, BS 17 november 1965. 115 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 31, 84. 116 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 31, 84
26
54. Artikel 12, §2 van het Verdrag nopens de rechtspositie van de West-Europese Unie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf117 stelt dat ‘in die gevallen, waarin de wettige verschuldigdheid tot enige vorm van belasting afhangt van verblijf, wordt een periode, gedurende welke een vertegenwoordiger op wie dit artikel van toepassing is, aanwezig is op het grondgebied van een andere Staat, welke lid is van de Organisatie, voor de uitoefening van zijn functie niet geacht een periode van verblijf te zijn’. Bijgevolg dient men bij de beoordeling of een persoon aangesteld als vertegenwoordiger van een Lidstaat bij de Raad van de West-Europese Unie bij zijn overlijden dient beschouwd te worden als rijksinwoner van België of niet, geen rekening te houden met een wijziging van verblijfplaats of domicilie van de betrokkene, indien de verandering uitsluitend ten behoeve van de bedoelde ambtsvervulling is gebeurd118.
55. Deze regel voorzien in artikel 12, §2 is niet van toepassing op een Lidstaat als het gaat om een onderdaan van die Staat of om een vertegenwoordiger van die Staat of een lid van de staf van een dergelijk vertegenwoordiger, zo bepaalt artikel 15 van het Verdrag. Bijgevolg zal een vertegenwoordiger die vóór zijn indiensttreding de hoedanigheid bezat van rijksinwoner van België deze hoedanigheid niet verliezen bij een verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat wanneer de betrokkene zich uitsluitend ten behoeve van zijn ambtsvervulling in een ander land heeft gevestigd. In het omgekeerde geval zal de vertegenwoordiger van een lidstaat bij de Raad van de West-Europese Unie niet beschouwd worden als rijksinwoner van België indien de betrokkene uitsluitend uit dien hoofde zijn verblijfplaats overbrengt naar België behalve indien hij de Belgische nationaliteit bezit of hij vertegenwoordiger is of is geweest van België119.
56. Bovenstaande regeling is ook van toepassing op de echtgeno(o)t(e) van de vertegenwoordiger als deze laatste zelf geen beroepswerkzaamheid uitoefent alsook op de kinderen ten laste van de vertegenwoordiger120.
117
Ondertekend te Parijs op 11 mei 1955 en goedgekeurd door de Wet van 19 juli 1956, BS 4 augustus 1956, 5.174. 118 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 32, 84. 119 M. DONNAY, ‘Succession (Droit de) – l’habitant du royaume’, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936, 253. 120 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 32, 85.
27
E. Schema121
Organisatie
Ambtenaren
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (N.AV.O.)
1. De volgende ambtenaren van de Organisatie, in functie op Belgisch grondgebied: de Secretaris-generaal en de andere
-
hoge ambtenaren van gelijke rang
-
de ambtenaren van de graden A7 en A6
-
15 ambtenaren van de graden A4 of A5, aangeduid door de Secretaris-generaal
2. De Vaste voorzitter van het Militair Comité
van
de
Noord-Atlantische
Verdragsorganisatie
Internationale Militaire Hoofdkwartieren
De Intergeallieerde Opperbevelhebber in Europa SHAPE
Noord-Atlantische Vergadering
Organisatie
van de Verenigde Naties
De Secretaris-Generaal van de Vergadering
en De
Secretaris-generaal
en
alle
Adjunct-
gespecialiseerde Organisaties van de Verenigde secretarissen-generaal van de Organisatie Naties
De
Directeur-generaal
van
ieder
van
de
gespecialiseerde Organisaties, alsook iedere ambtenaar die in zijn naam gedurende zijn afwezigheid optreedt
121
Zie ook schema in J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 15, 23.
28
Secretariaat-generaal
van
de
Benelux De Secretaris-generaal
Economische Unie
Raad van ACS-Ministers
De secretaris, de adjunct-secretarissen en de andere permanente hogere personeelsleden van de Raad
West-Europese Unie
De
Secretaris-generaal,
de
Adjunct-
secretarissen-generaal, de Directeur van het Agentschap van het toezicht op de bewapening en iedere andere permanente ambtenaar, aangeduid door de Raad van de Organisatie
Europese Octrooiorganisatie
De voorzitter van het Europees Octrooibureau
Europese Organisatie voor de Ontwikkeling en De Secretaris-generaal of de persoon aangeduid Vervaardiging van Dragers voor ruimtetuigen om de Secretaris-generaal te vervangen (E.L.D.O.)
Europese Gemeenschappen
De leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen De rechters, de advocaten-generaal en de griffier van het Hof van Justitie
De voorzitter en de ondervoorzitters van het Directie-comité Investeringsbank
29
van
de
Europese
Europese Organisatie voor Ruimteonderzoek De Directeur-generaal (E.S.R.O.)
Organisatie voor Economische Samenwerking en De
Secretaris-generaal
en
de
Adjunct-
Ontwikkeling (O.E.S.O.)
secretarissen-generaal
Internationaal Katoeninstituut
De uitvoerende Directeur
Internationale Douaneraad
De Secretaris-generaal en de Adjunct-secretarisgeneraal
30
2.3. Leden van consulaire posten 57. Artikel 51 van het Verdrag van Wenen inzake consulair verkeer122 bepaalt dat: ‘de verblijfstaat in geval van overlijden van een lid van de consulaire post of van een inwonend gezinslid, geen landelijke, gewestelijke of gemeentelijke successierechten en rechten van overgang mag vestigen op roerende goederen waarvan de aanwezigheid in de verblijfstaat uitsluitend het gevolg was van de aanwezigheid aldaar van de overledene als lid van de consulaire post of als gezinslid van een lid van de consulaire post’.
58. Overeenkomstig artikel 1, g van het Verdrag dienen onder ‘leden van de consulaire post’ te worden verstaan: -
de consulaire ambtenaren zijnde iedere persoon waaronder begrepen het hoofd van een consulaire post123, aan wie in die hoedanigheid de uitoefening van consulaire werkzaamheden is opgedragen (artikel 1, d van het Verdrag);
-
de consulaire bedienden zijnde iedere persoon die werkzaam is bij de administratieve of technische dienst van een consulaire post (artikel 1, e van het Verdrag);
-
de leden van het bedienend personeel zijnde iedere persoon die werkzaam is bij de huishoudelijke dienst van een consulaire post (artikel 1, f van het Verdrag).
59. Zodoende worden als niet-rijksinwoners beschouwd, de leden van een buitenlandse consulaire post in België aan het hoofd waarvan een consulaire beroepsambtenaar staat, alsook de bij hen inwonende leden van het gezin. Omgekeerd dienen leden van een Belgische consulaire missie in het buitenland, geleid door een consulair beroepsambtenaar, alsmede de bij hen inwonende gezinsleden beschouwd te worden als rijksinwoners van België124.
60. Artikel 57 en 71 van het Verdrag voorzien in enkele uitsluitingen. Artikel 57 bepaalt dat: ‘de voorrechten en de immuniteiten van het Verdrag niet gelden ten aanzien van consulaire bedienden of leden van het bedienend personeel die in de verblijfstaat een eigen winstgevende activiteit uitoefenen; leden van het gezin van eerstgenoemde personen of leden van zijn particulier personeel; en leden van het gezin van een lid van een consulaire post die zelf een eigen winstgevende activiteit in de verblijfplaats uitoefenen’.
122
Goedgekeurd bij de Wet van 17 juli 1970, BS 14 november 1970, 11.549. Elk consulaat-generaal, consulaat, vice-consulaat of consulair agentschap (artikel 1, a van het Verdrag). 124 O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 28, 78. 123
31
Daarnaast stelt artikel 71 dat: ‘bepaalde voorrechten en immuniteiten (met inbegrip van deze voorzien in artikel 51) niet van toepassing zijn ten aanzien van de leden van de consulaire posten die onderdaan zijn of een duurzaam verblijf houden in de verblijfstaat’. Het begrip ‘duurzaam verblijf’ wordt hier niet nader toegelicht maar men mag aannemen dat men hier de personen, die op het ogenblik dat ze in dienst traden bij het consulaat reeds gevestigd waren in de ontvangende Staat, bedoelt. Om te oordelen of een persoon die valt onder de uitsluitingen van de artikelen 57 of 71 al dan niet een rijksinwoner van België is, dient men geen rekening te houden met de dienstbetrekking in het consulaat125.
61. Er dient nog te worden opgemerkt dat de vrijstelling voorzien in artikel 51 niet van is toepassing op de ere-consuls. Ereconsuls zijn ambtenaren die door de zendstaat worden aangewezen uit de personen die zich reeds op het grondgebied van de ontvangende staat hebben gevestigd. Het gaat dus om personen die inwoner zijn van de ontvangende staat en die de nationaliteit bezitten van het ontvangende land. Deze ambtenaren zijn dus niet door de zendstaat naar de ontvangende staat gestuurd en genieten derhalve niet van de vrijstelling126.
Bijgevolg zal een ereconsul uit een vreemd land gevestigd in België de hoedanigheid van rijksinwoner van België bezitten. Dit geldt ook voor de gezinsleden en de personen in dienst van de ereconsul127.
62. Tot slot moet er gewezen worden op het feit dat consulaire agenten geen vrijstelling genieten van successierechten in het kader van erfenissen die door hen worden verkregen, dit ingevolge artikel 49 van het Verdrag128.
125
O. VAN ACOLEYEN, Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990, nr. 28, 79; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 16, 26. 126 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008, nr. 16, 26. 127 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 31, 245. 128 M. DONNAY, ‘Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession’, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door A. CULOT e.a., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 32, 247.
32
Hoofdstuk 4: Burgerlijke domicilie versus fiscaal domicilie 63. Zoals eerder reeds werd vermeld, wordt de werkelijke verblijfplaats van een persoon ook wel de fiscale domicilie genoemd. Uit fiscale rechtsleer en rechtspraak blijkt de volgende definitie van het begrip fiscale woonplaats: ‘De fiscale woonplaats is een bijzondere en feitelijke woonplaats die onafhankelijk kan zijn van de burgerlijke woonplaats en van de nationaliteit, die tot stand komt, wordt bevestigd en zich consolideert door een geheel van feiten en omstandigheden’129 en daarnaast is het ‘een feitelijke woonplaats die noodzakelijkerwijze gekenmerkt wordt door een bepaalde bestendigheid of continuïteit130’. De burgerlijke woonplaats daarentegen, is overeenkomstig artikel 102 BW ‘de plaats waar men zijn hoofdverblijf heeft’. Bijgevolg valt de burgerlijke woonplaats niet noodzakelijk samen met de fiscale woonplaats.
64. Zoals reeds eerder werd uiteengezet is de fiscale domicilie bepalend om te weten of iemand dient beschouwd te worden als rijksinwoner of niet en derhalve successierechten zal verschuldigd zijn. Waar men zijn burgerlijk domicilie heeft, is bepalend om uit te maken welk erfrecht van toepassing zal zijn. Immers, artikel 4 §2 juncto artikel 78 van het Wetboek van internationaal privaatrecht131 stelt dat de gewone verblijfplaats het toepasselijke erfrecht, voor wat de roerende goederen betreft, bepaalt.
65. Uit voorgaande volgt dat het feit dat men zijn fiscale domicilie heeft in België en derhalve als rijksinwoner van België wordt aanzien en dus Belgische successierechten zal moeten betalen, niet noodzakelijk met zich zal meebrengen dat de Belgische wet de devolutie van de roerende goederen zal beheersen.
66. Eén en ander blijkt uit een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 31 mei 1905132. Een Nederlandse vrouw woonde sedert gedurende 14 jaar in België en werd derhalve voor de heffing van successierechten aanzien als rijksinwoner van België. 129
Na haar dood ontstonden er
Cass. 6 oktober 1941, Pas. 1941, I, 368. R. DEBLAUWE, “De fiscale woonplaats historisch bekeken”, in Recht zonder omwegen, Liber Amicorum Couturier, Brussel, Larcier, 1999, 3 e.v., nr.2, 3. 131 Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, BS 27 juli 2004. 132 Rb. Gent 31 mei 1905, Rec.gén.enr.not. 1906, nr. 14.191, 156 bevestigd door Gent 14 maart 1907, Rec.gén.enr.not. 1907, nr. 14.371, 273. 130
33
meningsverschillen met betrekking tot de burgerlijke domicilie van de vrouw hier in België tussen de rechthebbenden. De vraag rees of de Belgische wet van toepassing was op de devolutie van de roerende goederen. Het vonnis stelde dat: ‘Overwegende dat er ernstige aanwijzingen bestaan die zouden kunnen doen geloven dat de overledene haar domicilie in België zou hebben gevestigd; dat deze aanwijzingen echter geen volledig bewijs uitmaken; dat er in geval van twijfel moet aangenomen worden dat de decujus haar oorspronkelijke domicilie heeft behouden, te meer daar de eiser het bewijs van het tegendeel behoort te leveren; dat, indien men elk van de argumenten ontleedt die eiser aanvoert tot staving van zijn beweringen, men er geen enkel aantreft dat beslissend is; dat het feit 14 achtereenvolgende jaren in België te hebben gewoond, des te minder toelaat te besluiten dat de overledene van haar oorspronkelijke domicilie heeft afgezien, daar deze woning immer de kenmerken van een voorlopig verblijf heeft vertoond; dat de overledene bij haar dochter en haar schoonzoon heeft verbleven;…’ ‘Overwegende dat het feit hypothecaire schuldvorderingen te hebben verklaard, niet insluit dat verweerster heeft erkend dat haar moeder in België gedomicilieerd was; dat het overgangsrecht in rechte linie wordt geheven, zo de overledene bij haar overlijden Rijksinwoonster is; dat deze hoedanigheid niet onderstelt dat de overledene haar domicilie in België heeft.’
34
Hoofdstuk 5: Successieplanning 67. De vraag rijst of het mogelijk is om zich aan de Belgische Successiebelastingwet te onttrekken door zich effectief te verplaatsen naar het buitenland om zich aldaar te gaan vestigen. Immers, wanneer men niet wordt aanzien als rijksinwoner van België dan is er slechts een recht van overgang verschuldigd op de brutowaarde van de in België gelegen onroerende goederen in plaats van successierechten op het roerend en onroerend wereldwijd vermogen van de erflater. Het zou bijgevolg interessant zijn om zich te gaan vestigen in landen of gebieden waar geen enkel successierecht verschuldigd is.
68. Emigratie met de bedoeling om zich te onttrekken aan successierechten zal enkel aanvaardbaar worden geacht wanneer men zich daadwerkelijk en effectief in het buitenland gaat vestigen. De intentie om zich in het buitenland te gaan vestigen, alsook het begin van uitvoering volstaan niet133.
69. Hoewel noch in de rechtspraak, noch in de rechtsleer deze mogelijkheid uitdrukkelijk behandeld en beoordeeld werd, staat het buiten kijf dat de voorgaande, bij de beoordeling over de hoedanigheid van rijksinwoner gehanteerde principes de toepassing van emigratie met als doel successierechten te vermijden niet in de weg staan.
Hieronder volgt een uiteenzetting.
5.1. Beoordeling op het ogenblik van overlijden
70. Het is van geen belang hoelang de toekomstige erflater reeds uit België geëmigreerd is gezien het feit dat de beoordeling over de hoedanigheid van rijksinwoner geschiedt op het ogenblik van overlijden. Wel dienen alle banden met België consistent te worden verbroken. Ook de gebeurtenissen na het overlijden van de erflater spelen geen rol zoals het repatriëren van de erflater naar België, het begraven van de erflater in België of het terugkeren van de gezinsleden van de erflater naar België134.
5.2. Gebrek aan intentie om terug te keren naar België
133
C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 184. 134 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 184.
35
71. Het feit dat de toekomstige erflater de intentie niet mag hebben om terug te keren naar België vormt geen probleem. Immers, het is juist de bedoeling van de betrokkene om aan de Belgische successierechten te ontsnappen door zich in het buitenland te gaan vestigen. Hij is er dus van op de hoogte dat hij gehouden is gedurende zijn leven lang in het buitenland te verblijven135.
5.3. Permanent verblijf in het buitenland
72. Ook deze voorwaarde vormt op zich geen probleem. Het is logisch dat men gedurende een zekere periode in het buitenland dient te verblijven opdat er sprake zou zijn van een daadwerkelijk verblijf. Maar zoals hierboven reeds werd gesteld doet het er niet toe dat de toekomstige erflater maar sinds kort voor zijn overlijden in het buitenland gevestigd was, wel is het van belang dat de emigratie consequent is geschied. De toekomstige erflater moet samen met zijn gezin daadwerkelijk naar het buitenland verhuizen136.
5.4. Concrete toepassing van de maatregel 73. Hoe dient men dan concreet te handelen?137
De banden met het thuisland dienen consequent te worden doorbroken. De toekomstige erflater zal daartoe: -
zijn woning dienen te verkopen/verhuren;
-
zich uit het bevolkingsregister moeten schrijven;
-
zijn bankrekeningen dienen af te sluiten;
-
zijn postadres moeten veranderen;
-
zijn lidmaatschapsrechten in alle verenigingen waarvan hij lid was dienen op te zeggen;
-
alle nutsvoorzieningen moeten opzeggen,…
Daarna zal hij met al wat hem rijk is dienen te verhuizen naar het buitenland, waar hij een nieuwe woonplaats dient te vestigen en alwaar hij een nieuw netwerk zal moeten opbouwen. Daartoe zal de toekomstige erflater: -
een nieuwe woning moeten kopen/huren;
135
C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND , (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 184. 136 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 185. 137 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 185.
36
-
zich in het lokale bevolkingsregister dienen in te schrijven;
-
buitenlandse bankrekeningen moeten aanmaken;
-
zijn nieuwe postadres dienen te hanteren in alle briefwisseling;
-
zich lid maken in allerlei verenigingen;
-
nieuwe nutsvoorzieningen moeten afsluiten,…
5.5. Voorbeelden uit de rechtspraak
74. Een Franse priester besliste op 14 oktober 1892 om Frankrijk te verlaten om zich in België te gaan vestigen. Op 24 december 1893 overleed hij in België. De rechtbank oordeelde in dit geval dat de Franse priester zijn permanente en exclusieve verblijfplaats had in België en dus diende beschouwd te worden als een rijksinwoner van België ondermeer gelet op het feit dat hij in België een huurovereenkomst had afgesloten met betrekking tot een huis dat hij tot zijn overlijden had bewoond en alwaar hij al zijn hebben en houden had en hij geen enkel logement in Frankrijk had behouden en daar ook nooit is teruggekeerd138.
75.
Een vrouw met Franse nationaliteit leefde sedert 5 november 1894 te Brussel, feitelijk
gescheiden van haar echtgenoot. Ze overleed op 26 februari 1896. De rechtbank van eerste aanleg oordeelde dat haar fiscale woonplaats in België diende gesitueerd te worden gezien het feit dat ze geen enkele band meer had met Frankrijk doordat ze alle contact met haar familie in Frankrijk had verbroken en omdat ze niets anders bezat dan de meubelen en de goederen te Brussel139.
76. Een man die op 20 juli 1989 overleed in zijn verblijf te Frankrijk alwaar hij in 1988 en 1989 werd verzorgd, werd toch beschouwd als rijksinwoner van België gelet op het feit dat hij ingeschreven was in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente en aldaar zijn domicilie had, dat hij als rijksinwoner de aangifte voor de in 1988 ontvangen inkomsten had ondertekend en dat alle officiële akten door de erflater ondertekend of die de erflater aanbelangden preciseerden dat hij verbleef of gedomicilieerd was op het Belgische adres140.
77. Een man die overleed op 30 november 2000, nadat hij vanuit Frankrijk naar België was geëmigreerd begin juli van hetzelfde jaar, werd op het ogenblik van zijn overlijden aanzien als rijksinwoner van België gelet op het feit dat zijn verblijf en zetel van vermogen daadwerkelijk in 138
Rb. Doornik 23 oktober 1895, Rec.gén.enr.not. 1895, nr. 12.521, 551 bevestigd door Brussel 9 februari 1899, Rec.gén.enr.not. 1899, nr. 13.026, 110. 139 Rb. Brussel 22 maart 1902, Rec.gén.enr.not. 1902, nr. 13.615, 210. 140 Rb. Nijvel 4 november 2003, Rec.gén.enr.not. 2004, nr. 25.406, 31.
37
België waren gelegen. Dit bleek ondermeer uit de aankoopakte van een onroerend goed, uit de bankrekeningen, uit de inschrijving in het bevolkingsregister,…141 .
5.6. Besluit
78. Als besluit kan men stellen dat het voordelig kan uitdraaien voor de toekomstige erflater om zich naar het buitenland te begeven en zich te onderwerpen aan een vreemde successiebelastingwet wanneer aldaar de successierechten minder bedragen142. Dergelijke emigratie zal echter enkel mogelijk en wettelijk zijn als ze consequent wordt uitgevoerd. Daarbij dient men rekening te houden met het feit dat men niet van de ene op de andere dag zijn werkelijke domicilie kan gaan vestigen in het buitenland. Men zal dus voor ogen moeten houden dat er een zekere tijd nodig is om daadwerkelijk een nieuwe woonplaats te vestigen. Derhalve zal de emigratie om zich aan de Belgische Successiebelastingwet te onttrekken niet mogelijk zijn in acute “in extremis”-situaties143.
141
Luik 30 november 2005, F.J.F. 2006, nr. 25.597, 97. Of soms zelfs helemaal geen successierechten zijn verschuldigd, wat het geval is in veel Zwitserse kantons. 143 C. DECKERS en J. DE HERDT en N. GEELHAND, (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, in Handboek Estate Planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 188-189. 142
38
Besluit: wie is rijksinwoner en wie niet? Het criterium dat gehanteerd wordt om te oordelen of iemand al dan niet een rijksinwoner is van België, is dat van de werkelijke domicilie of zetel van fortuin. Het is het enige relevante criterium, al de andere criteria zijn van geen belang. Deze begrippen verwijzen naar de werkelijke, effectieve en voortdurende woonplaats waar men zijn familie, het centrum van zijn bedrijvigheid en de zetel van zijn zaken of van zijn bezigheden heeft. Het is aan de Administratie om het bewijs te leveren dat de betrokkene een rijksinwoner is van België, de erfgenamen kunnen dan het tegendeel bewijzen met alle middelen van recht. Indien er discussie ontstaat, behoort de beoordeling van de omstandigheden die het domicilie bepalen tot de exclusieve bevoegdheid van de feitenrechter. De beoordeling geschiedt op het ogenblik van het overlijden. Op deze regel bestaan een aantal uitzonderingen. Een aantal categorieën van personen worden niet beschouwd als rijksinwoner hoewel ze effectief in België verblijven. De hier toepasselijke regel is dat deze personen hun woonplaats behouden in de staat die hen uitzendt. De voornaamste categorieën zijn deze van de leden van diplomatieke missies, de leden van consulaire posten en de ambtenaren van internationale organisaties die de fiscale vrijstellingen genieten verbonden aan het Diplomatiek statuut.
Het onderscheid is voornamelijk van belang gezien het feit dat een rijksinwoner successierechten verschuldigd is op de netto-waarde van zijn wereldwijd vermogen, terwijl de successierechten verschuldigd op de nalatenschap van een niet-rijksinwoner zich beperken tot de bruto-waarde van de onroerende goederen in België gelegen. Personen met een groot vermogen kunnen omwille van deze reden overwegen om te emigreren naar een vreemd land waar de successierechten gering of onbestaande zijn. Men dient echter wel voor ogen te houden dat deze maatregel enkel zal slagen indien ze consequent wordt toegepast. Men zal zich dus effectief en daadwerkelijk in het buitenland moeten gaan vestigen en de banden met het thuisland consistent doorbreken.
39
Bibliografie 1. Wetgeving -
Algemeen Verdrag nopens de voorrechten en de immuniteiten van de Verenigde Naties van 13 februari 1946, goedgekeurd door de Wet van 28 augustus 1948, BS 15 november 1948;
-
Overeenkomst betreffende de rechtspositie van de Organisatie van het Noord-Atlantisch Verdrag van de nationale vertegenwoordigers en van het internationaal personeel van 20 september 1951, goedgekeurd door de Wet van 1 februari 1955, BS 6 maart 1955;
-
Verdrag van 11 mei 1955 nopens de rechtspositie van de West-Europese Unie van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf, goedgekeurd door de wet van 19 juli 1956, BS 4 augustus 1956;
-
Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, goedgekeurd door de Wet van 20 juni 1960, BS 27 oktober 1960;
-
Akkoord van 11 juli 1959 betreffende de voorrechten en de immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, goedgekeurd door de Wet van 21 mei 1965, BS 17 november 1965;
-
Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer, goedgekeurd door de Wet van 30 maart 1968, BS 6 juni 1968;
-
Verdrag van Wenen van 24 april 1963 inzake consulair verkeer, goedgekeurd door de Wet van 17 juli 1970, BS 14 november 1970;
-
De samengeschakelde wetten op de inkomstenbelasting (bestaande uit de wet van 29 oktober 1919 strekkende tot invoering van de cedulaire inkomstenbelasting en de aanvullende personele belasting en de wet tot wijziging van 3 augustus 1920, gecoördineerd door het KB van 9 augustus 1920);
-
Wetboek der successierechten van 31 maart 1936, BS 7 april 1936
-
Wetboek van inkomstenbelasting 1992 van 10 april 1992, BS 30 juli 1992;
-
Wet van 7 maart 2002 tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 19 maart 2002;
-
Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, BS 27 juli 2004.
2. Rechtspraak -
Rb. Neufchâteau 3 juni 1835, Journ. Enr. 1837, nr. 1051, 112;
40
-
Rb. Brussel 31 juli 1835, Journ. Enr. 1837, nr. 1054, 119;
-
Cass. 25 april 1836, Journ. Enr. 1837, nr. 1051, 112;
-
Cass. 19 juli 1836, Journ. Enr. 1837, nr. 1054, 119;
-
Rb. Verviers 28 maart 1849, Rec.gén.enr.not. 1849, nr. 576, 391;
-
Rb. Luik 6 juli 1859, Rec.gén.enr.not. 1859, nr. 3729, 453;
-
Rb. Tongeren 25 juli 1860, Rec.gén.enr.not. 1860, nr. 4.022, 439, noot;
-
Rb. Luik 8 juli 1865, Rec.gén.enr.not. 1865, nr. 6.143, 321, noot;
-
Rb. Luik 20 maart 1869, Rec.gén.enr.not. 1869, nr. 6.944, 165;
-
Rb. Kortrijk 22 juni 1877, Rec.gén.enr.not. 1877, nr. 8.793, 342, noot;
-
Gent 27 maart 1879, Rec.gén.enr.not. 1879, nr. 9.296, 484, noot;
-
Luik 28 december 1881, Rec.gén.enr.not. 1882, nr. 9.777, 113;
-
Rb. Gent 19 april 1886, Rec.gén.enr.not. 1886, nr. 10.681, 321;
-
Rb. Leuven 14 april 1888, Rec.gén.enr.not. 1888, nr. 11.079, 343, noot;
-
Rb. Tongeren 31 juli 1888, Rec.gén.enr.not. 1888, nr. 11.135, 555, noot;
-
Luik 27 maart 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.437, 264;
-
Brussel 21 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.469, 353, noot en Pas. 1890, II, 732;
-
Rb. Brussel 23 mei 1890, Rec.gén.enr.not. 1890, nr. 11.501, 443, noot;
-
Rb. Doornik 23 oktober 1895, Rec.gén.enr.not. 1895, nr. 12.521, 551, noot;
-
Rb. Brussel 30 november 1895, Rec.gén.enr.not. 1895, nr. 12.522, 554, noot;
-
Rb. Brussel 28 december 1895, Rec.gén.enr.not. 1896, nr. 12.543, 45, noot;
-
Brussel 23 maart 1898, Rec.gén.enr.not. 1898, nr. 12.902, 228;
-
Brussel 9 februari 1899, Rec.gén.enr.not. 1899, nr. 13.026, 110, noot;
-
Rb. Brussel 22 maart 1902, Rec.gén.enr.not. 1902, nr. 13.615, 210, noot;
-
Brussel 14 december 1904, Rec.gén.enr.not. 1905, nr. 14.002, 49, noot;
-
Rb. Gent 31 mei 1905, Rec.gén.enr.not. 1906, nr. 14.191, 156;
-
Gent 14 maart 1907, Rec.gén.enr.not. 1907, nr. 14.371, 273;
41
-
Rb. Antwerpen 25 februari 1911, Rec.gén.enr.not. 1911, nr. 14.941, 130, noot;
-
Antwerpen 10 december 1920, Rec.gén.enr.not. 1920, nr. 15.707, 483;
-
Ieper 1 maart 1933, Rec.gén.enr.not. 1933, nr. 17.231, 204;
-
Cass. 6 oktober 1941, Pas. 1941, I, 368;
-
Rb. Brussel 24 maart 1942, Rec.gén.enr.not. 1943, nr. 18.386, 229,noot;
-
Brussel 27 oktober 1942, Rec.gén.enr.not. 1944, nr. 18.452, 225, noot;
-
Cass. 6 oktober 1946, Pas. 1941, I, 366;
-
Rb. Bergen 11 juni 1954, Rec.gén.enr.not. 1954, nr. 19.421, 434, noot;
-
Luik 28 februari 1956, Rec.gén.enr.not. 1957, 19.772, 37;
-
Brussel 28 juni 1960, Rec.gén.enr.not. 1962, nr. 20.483, 142;
-
Luik 2 november 1962, Rev.fisc. 1964, 197;
-
Cass. 7 september 1965, Rec.gén.enr.not. 1966, nr. 20.972, 359;
-
Brussel 17 juni 1968, Rev.fisc. 1969, 106;
-
Luik 2 mei 1972, Rec.gén.enr.not. 1974, nr. 21.774, 100.
-
Rb. Brugge 28 juni 1988, Rec.gén.enr.not. 1990, nr. 23.788, 34, noot;
-
Brussel 21 maart 1989, F.J.F. 1989, 313;
-
Brussel 15 mei 1990, F.J.F. 1990, 369;
-
Brussel 25 september 1990, F.J.F. 1991, 72.
-
Rb. Brussel 31 oktober 1991, Rec.gén.enr.not. 1992, nr. 24.060, 42;
-
Cass. 31 mei 2002, Pas. 2002, I, 1265;
-
Rb. Nijvel 4 november 2003, Rec.gén.enr.not. 2004, nr. 25.406, 31;
-
Cass. 16 januari 2004, F.J.F. 2004, 334;
-
Luik 30 november 2005, F.J.F. 2006, nr. 25.597, 97;
-
Rb. Brugge 19 februari 2007, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25.808, 226;
-
Antwerpen 27 februari 2007, Rec.gén.enr.not. 2007, nr. 25.886, 60.
3. Beslissingen van de administratie
42
-
Besl. 18 september 1849, Rec.gén.enr.not. 1849, nr. 576, 391;
-
Besl. 29 januari 1883, Rec.gén.enr.not., nr. 10.000;
-
Besl. 24 oktober 1898, Rec.gén.enr.not., nr. 12.981;
-
Besl. 8 februari 1958, Rep. R.J., S1/02-01.
4. Rechtsleer DEBLAUWE R., “De fiscale woonplaats historisch bekeken”, in Recht zonder omwegen, Liber
Amicorum Couturier, Brussel, Larcier, 1999, 3 e.v.; p. 3-20; DECKERS C., DE HERDT J. en GEELHAND N., (Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen,
in Handboek Estate planning, Bijzonder deel 1, Gent, Larcier, 2008, 467; DECUYPER J. en RUYSSEVELDT J., Successierechten 2008-2009, I, Mechelen, Wolters Kluwer, 2008,
1018; DEGROOT D. en WUSTENBERGHS T., Handboek registratie- en successierechten, Antwerpen,
Intersentia, 2008, 405; DONNAY M., “Succession (Droit de) – l’habitant du royaume”, Rec.gén.enr.not. 1975, nr. 21.936,
233-264; DONNAY M., “Droits de succession et de mutation par décès. Taxe compensatoire des droits de succession”, in Rép.not. XV/II, bijgewerkt door CULOT A. ea., Brussel, Larcier, 2007, losbl., nr. 17
e.v., 233-250; GENIN E. , “De la qualité d’habitant du royaume”, Rec.gén.enr.not. 1920, nr. 15.647, 175-193 ;
SCHREUDER E., “L’habitant du royaume”, Ann.not. 1967, 5-33; SPRUYT E., RUYSSEVELDT J. en DONS P., Praktijkgids successierecht en –planning, Kapelle-op-den-
bos, 2003, 1032; VAN ACOLEYEN O., Successierecht (oude editie), I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1990., nrs. 18 e.v.,
67 e.v.; WEYTS L., Notarieel Fiscaal recht, 2, De aangifte van nalatenschap, Antwerpen, Kluwer
Rechtswetenschappen, 1997, 526; X., “Domicile fiscal de l’homme qui vit sur la branche”, Ann.not. 1937, 486-488.
43