Relatieve gevolgen van verknochtheid PROF. MR. GREGOR VAN DER BURGHT 1
Bij de bepaling van de omvang van een nalatenschap is de analyse van de inhoud van de huwelijksgemeenschap een daaraan voorafgaande exercitie indien tussen echtelieden enige vorm van huwelijksgemeenschap bestond. Immers, de nalatenschap omvat de helft van de ontbonden gemeenschap.
1. Gradaties van verknochtheid De wettelijke gemeenschap omvat alle goederen van beide echtgenoten: art. 1:94 BW. De wet bepaalt echter tevens dat goederen en schulden die aan één der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voorzover deze verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Uit de formulering blijkt dat er graden van verknochtheid zijn. Met het oordeel dat een goed verknocht is, staat dan ook nog niet vast wat het rechtsgevolg daarvan is. Uit rechtspraak en literatuur blijkt dat er een waaier van mogelijkheden bestaat. Aan de ene zijde van de schaal staat de volledige exclusieve gerechtigdheid van één der echtgenoten: het goed valt niet in de huwelijksgemeenschap en aan de andere kant bevindt zich het recht van één der deelgenoten op toedeling van het goed ter gelegenheid van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tegen verrekening van de waarde. Daarnaast blijkt uit de rechtspraak dat nog andere relativeringen van de rechtsgevolgen van de verknochtheid bestaan. In het Boon-Van Loon-arrest2 oordeelde de Hoge Raad dat de verknochtheid van het ouderdomspensioen aan de persoon van de rechthebbende er niet aan in de weg staat de pensioenrechten bij ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding door verrekening in de verdeling te betrekken. Met andere woorden: het recht valt goederenrechtelijk niet in de gemeenschap, maar wordt verbintenisrechtelijk wel ‘meegenomen’. Bovendien besliste de Raad dat die zelfde verknochtheid
zich er wél tegen verzet dat een dergelijke verrekening plaatsvindt ten behoeve van de erfgenamen van de overleden niet-rechthebbende (de andere echtgenoot) ingeval door de dood van één der echtgenoten de gemeenschap wordt ontbonden. In het Whiplash-arrest gaat het wederom uitsluitend over de situatie waarin het de echtscheiding is, die tot ontbinding van de gemeenschap leidt: het goed mag wegens zijn verknochtheid niet bij echtscheiding in de verdeling van de gemeenschap worden betrokken.3 Het behoort tot de gemeenschap maar deze gemeenschap wordt anders dan bij helfte verdeeld.
Met het oordeel dat een goed verknocht is, staat nog niet vast wat het rechtsgevolg daarvan is
2. Beperkte groep goederen Het aantal goederen waarvan men kan stellen dat zij (exclusief) verknocht zijn aan de persoon van één der echtgenoten, is zeer beperkt. Het recht op alimentatie; de periodieke uitkeringen vallen in de gemeenschap; smartengeld, zie hierna; en dan hebben we het wel zo ongeveer gehad.4 De verknochtheid vormt dan ook een uitzondering – ‘slechts in uitzonderlijke gevallen’, aldus de Hoge Raad5 – op de hoofdregel dat activa gemeen zijn. Alles pleit ervoor op deze hoofdregel geen verderstrekkende inbreuk te maken, dan noodzakelijk is voor de eerbiediging van de bijzondere band van de gerechtigde tot het goed: dus een beperkte uitleg van deze uitzondering: partijen zijn tenslotte in gemeenschap van goederen gehuwd!6
1 Hoogleraar privaat- en notarieel (belasting)recht, raadsheer plv. in het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, gecertificeerd mediator NMI, hoofdredacteur van dit blad.
2 HR 27 november 1981, NJ 1982, 503, m.nt. EAAL en WHH (Boon/Van Loon). Gewezen voor de inwerkingtreding van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Stb. 1994, 342).
3 HR 24 oktober 1997, NJ 693, m.nt. WMK (Whiplash).
4
Zie verder Pitlo-Van der Burght/ Doek 2003, nr. 197-209.
3. Misverstand
5
HR 22 maart 1996, NJ 640, m.nt. WMK (Gouden Handdruk).
Een te veel voorkomend misverstand is, dat het feit dat een echtgenoot aan een goed gehecht is, of een goed bij een speciale gelegenheid van zijn familie geschonken heeft gekregen, zou maken dat een dergelijk goed verknocht zou zijn en – zo is de onjuiste
6
Pitlo-Van der Burght/Doek, Personen- en familierecht 2003, nr. 329; Asser-De Boer 1 Personen- en familierecht, 2002, nr. 310; Klaassen-Eggens-Luijten, Huwelijksgoederenrecht, p. 91-92; vgl. Hof ’s-Gravenhage 28 april 1982, NJ 1984, 354.
April 2007 | Estate Planner
3
gevolgtrekking – dus niet in de gemeenschap zou vallen. Die mooie ketting die de bruid bij haar huwelijk van haar lievelingstante ontving – en die had hem weer van haar lievelingstante! – is toch echt niet aan de bruid verknocht: hij staat bij vele andere vrouwen mooi (en misschien zelfs nog wel mooier!). Ook als mevrouw het huis al vóór haar huwelijk had verkregen met eigen zuur verdiende centen en in dat huis haar moeder, tantes en neefjes en nichtjes wonen: dat huis is gewoon een gemeenschapsgoed, zelfs al staat het in Willemstad, Curaçao! Dergelijke misverstanden dienen zich ook aan bij de passiefzijde: wanneer zijn schulden verknocht? Een sprekend voorbeeld vormt de uitspraak van Hof Arnhem van 25 oktober 2005.7 De man meende dat een door de vrouw aangegane leenschuld buiten de gemeenschap viel – aan haar verknocht was – ondermeer omdat zij door middel van het vervalsen van zijn handtekening de lening was aangegaan; ook had zij stiekem een postbusnummer genomen om de bankafschriften voor de man achter te houden. En ten slotte voor de couleur locale: zij had ook een moordaanslag op haar echtgenoot gepleegd. Het Hof _ mogelijk indachtig huwelijk = gevaarzetting _ overwoog: “(…) dat de door de man gestelde feiten en omstandigheden noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang zo uitzonderlijk zijn, dat onverkorte toepassing van de krachtens artikel 1:100 BW tussen deelgenoten in een ontbonden huwelijksgemeenschap geldende regeling van verdeling bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.” In het vervolg beperk ik mij tot de activa.
4. Rechtspraak 4.1. Aard van het goed I Het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre, de verknochtheid zich ertegen verzet dat een goed in de gemeenschap valt en al dan niet voor verrekening in aanmerking komt bij de ontbinding van de gemeenschap, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.8 In het zojuist aangehaalde Invaliditeitspensioen-arrest overwoog de Hoge Raad: een invaliditeitspensioen strekt tot vervanging van arbeidsinkomsten welke bij het ontbreken van invaliditeit zouden (kunnen) wor-
4
April 2007 | Estate Planner
den behaald. De Raad voegde daar aan toe dat de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon niet in de gemeenschap valt. Alleen al déze overweging had het lot van het invaliditeitspensioen kunnen beslechten: verknochtheid aan de persoon van de rechthebbende. Belangrijk is echter bovendien dat een invaliditeitspensioen niet gebaseerd is op een opbouwsysteem; anders dan het gewone ouderdomspensioen, zoals in het Boon-Van Loon-arrest. Voorts zijn de omvang en de duur van een invaliditeitspensioen afhankelijk van de graad van arbeidsongeschiktheid; dus van strikt individuele, soms wisselende omstandigheden waarin de rechthebbende verkeert. Ten slotte wijkt de aard van het invaliditeitspensioen af van het ouderdomspensioen. Immers, invaliditeit leidt niet alleen tot verlies van arbeidsinkomsten, maar ook tot vermindering van de mogelijkheden tot levensgeluk en tot verdere ontplooiing. Het pensioen zal in de praktijk mede noodzakelijk zijn om aan de hieruit voortvloeiende achterstand het hoofd te kunnen bieden. Conclusie: het invaliditeitspensioen valt niet in de huwelijksgemeenschap en de waarde ervan kan niet verrekend worden. 4.2. Aard van het goed II De aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, is doorslaggevend voor het oordeel of een goed – in welke mate of vorm – verknocht is aan de persoon van de rechthebbende echtgenoot. In het eerste Whiplash-arrest9 waren partijen gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw had tijdens het huwelijk een whiplash opgelopen en vóór de ontbinding van het huwelijk de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aangesproken tot vergoeding van haar materiële en immateriële schade. Nog tijdens het huwelijk keerde de verzekeraar een voorschot (fl. 12.000) uit dat bij scheiding bij helfte is verdeeld. De vraag was vervolgens of de aanspraken ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding voorzover vóór de ontbinding van het huwelijk nog niet voldaan, aan de vrouw in zoverre verknocht waren, dat zij buiten de verdeling moesten blijven. De Hoge Raad onderschreef het oordeel van het Hof. Zowel de aanspraak op vergoeding van materiële scha-
De aard van het goed is doorslaggevend voor het oordeel of een goed verknocht is aan de persoon van de rechthebbende echtgenoot
7
RFR06/7.
8
HR 23 december 1988, NJ 1989, 700, m.nt. EAAL (Invaliditeitspensioen).
9
HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 693, m.nt. WMK (Whiplash).
de als van immateriële schade – voorzover deze het reeds voor de ontbinding van het huwelijk ontvangen bedrag van fl. 12.000 te boven gaan – zijn in zoverre aan de vrouw verknocht, dat zij bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling dienen te blijven. Ten overvloede had het Hof nog overwogen dat, voorzover zou moeten worden aangenomen dat de aanspraak op vergoeding van materiële schade en/of die op vergoeding van immateriële schade wèl in de gemeenschap zou vallen – de eisen van redelijkheid en billijkheid, die partijen bij de verdeling jegens elkaar in acht hebben te nemen, in ieder geval meebrengen dat de schadevergoeding, voorzover het bedrag van fl. 12.000 te boven gaande, zonder nadere verrekening aan de vrouw moet worden toebedeeld. Ik benadruk dat aanspraken ‘in zoverre aan de vrouw zijn verknocht, dat zij bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling dienen te blijven’. Dit impliceert dat zij goederenrechtelijk wél tot de gemeenschap behoren, maar dat deze anders wordt verdeeld dan bij helfte,10 immers zodanig dat de vrouw de gehele aanspraak ontvangt en daarnaast de helft van het restant van de gemeenschap. Het gegeven dat de aanspraak wel tot de gemeenschap behoort heeft directe invloed op de verhaalspositie van crediteuren.
5. Alleen bij echtscheiding? In hoeverre de vermelding van ‘echtscheiding’ als grond voor de huwelijks-/gemeenschapsontbinding van belang is valt te bezien. Zou de vrouw reeds een lump sum hebben ontvangen en zou het huwelijk door haar overlijden zijn ontbonden, zouden dan uitsluitend haar erfgenamen aanspraak op (het restant van) bedoeld bedrag hebben en niet haar weduwnaar uit hoofde van het huwelijksvermogensrecht? De aard van het goed moet worden bepaald bij de verkrijging ervan; dat wil zeggen: dit goed blijft bij echtscheiding buiten de verdeling. Nu echter het fenomeen echtscheiding zich niet voordoet is er geen reden een uitzondering te maken op de hoofdregel van art. 1:100 BW: verdeling bij helfte en moet men het goed in de verdeling betrekken. Dit zal echter niet het geval zijn indien de ontbinding het gevolg is van het overlijden van (i.c.) de man. Ook
bij de verdeling, volgend op deze ontbinding, moet de vrouw ervan verzekerd zijn dat de uitkering haar geheel ten goede komt. De uitkering zal men dan ook buiten de verdeling aan de vrouw moeten doen toekomen.
De aard van het goed komt helder voor het voetlicht in het tweede Whiplash-arrest
Een soortgelijke vraag _ is echtscheiding decisief? _ kan men ook stellen bij het lezen van het RensingPolak-arrest.11 Is het beroep op het vervalbeding verbonden aan een periodiek verrekenbeding gedaan buiten de echtscheidingsituatie in beginsel wél in overeenstemming met de redelijkheid en de billijkheid? Ik neem aan dat in zowel het eerste Whiplash-arrest als in het arrest Rensing-Polak de vermelding van ‘echtscheiding’ van beslissende betekenis is. Het gegeven dat het huwelijk door echtscheiding is of wordt ontbonden werpt rechtens een bijzonder licht op de positie van het goed in de vermogensrechtelijke relatie van de echtelieden. De omstandigheid die leidt tot de ontbinding van de gemeenschap en de gevolgen daarvan wijken voor partijen sterk af van die welke zouden ontstaan door ontbinding van het huwelijk ten gevolge van overlijden.
6. Aard van het goed III De aard van het goed komt helder voor het voetlicht in het tweede Whiplash-arrest.12 Wederom heeft de echtgenote een whiplash opgelopen en tijdens het huwelijk een uitkering voor immateriële en materiële schade ontvangen. De vrouw meent dat de schadevergoeding, voorzover deze betrekking heeft op ná het huwelijk te lijden schade, aan haar verknocht is. De Hoge Raad beslist dat het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de antwoorden op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, afhangt van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Voor de bepaling dat een goed naar maatschappelijke opvattingen verknocht is, is interessant het betoog van de man en de reactie daarop van het Hof in dit arrest. De man betoogde dat de vrouw na het einde van het huwelijk geen schade meer zou lijden. Het Hof oordeelde echter: “Anders dan de man blijkbaar meent, is niet doorslaggevend of de vrouw ook na de
10
Art. 1:100 BW.
11
HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617, m.nt. WMK. Hoge Raad: “Een en ander brengt mee dat een beroep op het vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht in een geval waarin een van de gewezen echtgenoten na hun echtscheiding verrekening vordert van in het verleden overgespaarde inkomsten (...).” 12
HR 3 november 2006, Jurisprudentie @ctueel 2006-374.
April 2007 | Estate Planner
5
ontbinding van het huwelijk nog schade ondervindt van het verkeersongeval, maar of de vrouw en de verzekeraar bij de vaststelling van de hoogte van de materiële schadevergoeding daarvan uitgingen (cursivering VdB).” Het Hof neemt aan dat de vrouw en de verzekeraar bij hun onderhandelingen ervan uitgingen dat de vrouw van het ongeval blijvende medische beperkingen zou ondervinden en dat die schade ook vergoed diende te worden. Het Hof concludeert dat het gedeelte van de materiële schadevergoeding dat strekt tot vergoeding van de vóór de ontbinding van het huwelijk geleden schade wél in de gemeenschap is gevallen en het gedeelte van de schadevergoeding dat betrekking heeft op de daarna geleden schade niet.
6
April 2007 | Estate Planner
7. Verdeling anders dan bij helfte of het goed buiten de gemeenschap? Significant is dat in het eerste Whiplash-arrest werd beslist dat bedoelde aanspraken ‘in zoverre aan de vrouw zijn verknocht, dat zij bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling dienen te blijven’. Met andere woorden: de relativiteit van de verknochtheid wordt gereleveerd met het ‘in zoverre’. In het tweede Whiplash-arrest besliste het Hof echter dat het gedeelte van de schadevergoeding, dat betrekking heeft op de na de ontbinding van de gemeenschap geleden schade, niet in de gemeenschap valt. Met andere woorden: de aanspraken behoren niet tot de gemeenschap en aldus kent de Hof een absoluut rechtsgevolg toe aan de vaststelling dat de aanspraken de verknochtheid zijn.
De relativiteit van de verknochtheid wordt gereleveerd met het ‘in zoverre’
Deze beslissing is van directe invloed op de verhaalspositie van de crediteuren van de echtgenoten. De Hoge Raad overwoog dan ook ten aanzien van het gebezigd criterium van de maatschappelijke opvattingen: “Deze objectieve maatstaf dient de rechtszekerheid welke ten aanzien van de omvang van de huwelijksgemeenschap haar gewicht in de schaal werpt in verband met de mogelijke rechten van derden.” De vraag dringt zich op wat in casu de reden kan zijn geweest om aan de verknochtheid dit verderstrekkend gevolg toe te kennen. Ik meen dat ook in dit geval de vrouw recht zou zijn gedaan met een verdeling anders dan bij helfte, zodanig dat zij de gehele aanspraak toegedeeld zou hebben gekregen naast de helft van het restant van de gemeenschap. Bij een dergelijk oordeel zou ook de relativiteit van de verknochtheid in stand zijn gebleven: bij ontbinding van de gemeenschap door overlijden van de vrouw zou de uitkering in de gemeenschap liggen. Of moeten wij deze relativiteit hinein interpretieren: impliciet in de uitspraak lezen omdat de casus nu eenmaal ziet op de echtscheidingssituatie: voor dát geval geldt dat de aanspraak buiten de gemeenschap valt en als het Hof/de Hoge Raad te oordelen krijgt over de ontbinding door overlijden dan komen deze (wellicht) tot een ander oordeel (?).
8. Stellen en bewijzen Evenals op andere terreinen van het recht moet het betrokkenen duidelijk zijn dat zij in rechte slechts erkenning voor de door hun gewenste rechtpositie kunnen verkrijgen, indien zij één en ander voldoende stellen en bewijzen. Daarin was de man in gebreke in de zaak van 3 november 2006.13 De man, slachtoffer van een bedrijfsongeval, had wegens opgelopen letsel een bedrag van fl. 15.000 ontvangen. Het Hof overwoog, dat het enkele feit dat de man de uitkering had verkregen op grond van een bedrijfsongeval onvoldoende is om tot verknochtheid van die uitkering te concluderen. Ten overvloede woog het Hof mee, dat de man in zijn verweerschrift had gesteld dat hij de uitkering in 2003 aan de vrouw ter hand had gesteld om er op te passen en om de echtelijke woning te kunnen inrichten. “De man had derhalve kennelijk de bedoeling om de uitkering in de gemeenschap te laten vloeien en derhalve mede aan de vrouw ten goede te laten komen. Dat de vrouw niet lang daarna te kennen
heeft gegeven dat zij van de man wilde scheiden kan er niet toe leiden dat de uitkering dan ineens als aan de man verknocht moet worden beschouwd.” Het beroep in cassatie faalde!
Het arrest HR 3 januari 1986, NJ 1987, 73 mag men gezien de twee Whiplash-arresten hopelijk als rechtshistorie beschouwen
9. Kunnen wij dit arrest vergeten? Het arrest HR 3 januari 198614 mag men gezien de twee Whiplash-arresten hopelijk als rechtshistorie beschouwen. In 1977 was de man een ernstig bedrijfsongeval overkomen. Op 30 december 1981 trouwde hij te Paramaribo, Suriname, in algehele gemeenschap van goederen, maar een ‘lang-en-gelukkig’ zat er niet in: op 2 november 1983 werd tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De man had inmiddels een schadevergoedingsactie jegens zijn werkgever ingesteld. Het Hof van Justitie omschreef welke pijn en hinder, op geestelijk en lichamelijk gebied, de man na het ongeval had ondervonden, terwijl het tevens zeer aannemelijk werd geacht dat de man ook in de toekomst psychische hinder van zijn blijvende letsels zou ondervinden. Op grond van die overwegingen waardeerde het Hof van Justitie op 20 december 1983 het door de man hoogst persoonlijk ondergaan immateriële leed pro resto op NAF 30 000 als schadevergoeding . De man meende dat deze vergoeding aan hem verknocht was. De Hoge Raad overwoog echter dat het recht op vergoeding van immateriële schade moet worden aangemerkt als een goed in de zin van art. 1:94 lid 1 BW, wanneer een vordering ter zake is ingesteld vóór of staande het huwelijk van de echtgenoten. “Naar de hoofdregel van lid 1 omvat de gemeenschap ‘alle’ tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten. Er is volgens de Hoge Raad geen reden voor een geval als het onderhavige een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen: de enkele omstandigheid dat het hier naar ,s Hofs vaststelling gaat om een vergoeding voor ‘door de man hoogst persoonlijk ondergaan leed’ brengt niet mee dat hier sprake is van een ‘verknochtheid’ in de zin van lid 3, die zich ertegen verzet dat dit recht in de gemeenschap valt.” Annotator Luijten merkte terecht op: “Toch past. i.c. de vraag of het resultaat van de uitspraak het rechtsgevoel wel geheel bevredigt. Ik wijs hier op de zeer korte duur van het huwelijk – nauwelijks twee jaar – en op het feit, dat bij de bepaling van het bedrag der
13
Jurisprudentie @ctueel 2006-370. 14
NJ 1987, 73, m.nt. EAAL.
April 2007 | Estate Planner
7
schadevergoeding niet alleen gelet was op geleden pijn maar ook op toekomstig leed, dat in de gegeven situatie na de huwelijksontbinding zou worden ondergaan.”
10. Conclusie: onderscheid goederen- en verbintenisrechtelijk “De aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald”15 beslist over het al dan niet verknocht zijn van bepaalde goederen aan één der echtgenoten. Het rechtsgevolg daarvan staat dan echter nog niet vast. Art. 1:94 lid 1 BW is de hoofdregel en de uitzondering daarop ten gevolge van verknochtheid moet zo minimaal mogelijk zijn, één en ander afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De verknochtheid zal daarom in geval van overlijden van de rechthebbende doorgaans geen rechtsgevolg hebben, daar nu juist degene waarmee het goed een bijzondere relatie had, is weggevallen. Anders gezegd: met zijn overlijden is de verknochtheid vervallen en moet men het goed in de verdeling betrekken. Deze conclusie lijkt evenwel te worden gelogenstraft door het tweede Whiplash-arrest dat aan de verknochtheid een verderstrekkend goederenrechtelijk effect toekent: de aanspraak vormt géén gemeenschapsgoed of mag men de uitspraak beperkt opvatten: dit oordeel geldt slechts bij scheiding. Rechtstheoretisch (goederenrechtelijk en ook anderszins) kan men deze uitleg echter moeilijk verklaren. Het overlijden van i.c. de vrouw zou een verkrijging door de gemeenschap ten gevolge hebben: ineens omvat zij wél de aanspraken. De titel voor een dergelijke verkrijging bestaat niet. De rechtsgevolgen van verknochtheid kunnen goederenrechtelijk dan ook géén
8
April 2007 | Estate Planner
wijziging ondergaan door ontbinding van de gemeenschap ten gevolge van het overlijden van één der echtgenoten. Deze goederenrechtelijke onmogelijkheid laat onverlet dat de omstandigheden van het concrete geval wél verbintenisrechtelijke gevolgen voor partijen impliceren. Er kunnen gronden zijn vermogensrechtelijk af te wijken van de aanvankelijk vastgestelde goederenrechtelijke rechtsgevolgen van de verknochtheid. Oftewel: door verrekening moet men in voorkomende gevallen afwijken van de verdeling van de gemeenschap bij helfte. In 2004 heeft de Hoge Raad geheel in zijn lijn sinds 194416 ons daar nog een voorbeeld van gegeven. In dit geval waren in wettelijke gemeenschap gehuwde partijen staande huwelijk huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Zij hadden zich echter niets aan deze overeenkomst gelegen laten liggen en hadden hun huwelijk gecontinueerd als bestond tussen hen nog steeds een algehele gemeenschap. De Hoge Raad oordeelde, dat een krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is, voorzover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.17 De Raad tekende daarbij aan, dat bij de beantwoording van de vraag of bij de afrekening tussen voormalige echtelieden na ontbinding van het huwelijk op grond van redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden, zeer wel belang kan worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dat gedrag afweek van de huwelijkse voorwaarden. In casu was een verrekening als ware men in algehele gemeenschap gehuwd geboden. Kortom: naast de hiervoor gereleveerde relativiteit van de verknochtheid mag men het in het huwelijksvermogensrecht alom tegenwoordige onderscheid goederen- en verbintenisrechtelijk – of externe en interne werking – niet uit het oog verliezen.
Er kunnen gronden zijn vermogensrechtelijk af te wijken van de aanvankelijk vastgestelde goederenrechtelijke rechtsgevolgen van de verknochtheid
15
HR 23 december 1988, NJ 1989, 700, m.nt. EAAL (Invaliditeitspensioen).
16 HR 21 januari 1944, NJ 120 (Van de Water Van Hemme; Eerste conversie-arrest)
17
Vgl. o.m. HR 25 november 1988, nr. 13363, NJ 1989, 529, en HR 29 september 1995, NJ 1996, 88.