REG-ONDERHOUD. Dienstensector. Energetische exploitatie van verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties. > voor studiebureaus en architecten

Dienstensector > voor studiebureaus en architecten

REG-ONDERHOUD Energetische exploitatie van verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties Juli 2006

Informatie : www.leefmilieubrussel.be > ondernemingen > energie facilitator tertiaire sector: [email protected] 0800 85 775

Waarschuwing Gebruikswijze van dit document

Het Brusselse Gewest wil beheerders van technische installaties en onderhoudsfirma's een referentiebestek aanreiken voor het "energetisch" onderhoud van een verwarmings-, ventilatie- en klimaatregelingsinstallaties van tertiaire gebouwen. Het wil op die manier niet alleen de optimale exploitatie van bestaande installatis bevorderen, maar ook aansturen op verbeteringen met het oog op een betere energieprestatie. Door een dergelijk onderhoudscontract kan een "verantwoordelijk" partnerschap ontstaan tussen de exploitant die de installatie kent en de beheerder die de investeringen financiert, teneinde de milieuhinder te beperken. Deze aanbevelingen zijn niet limitatief en ontslaan de betrokken partijen niet van de plicht de geldende normen en voorschriften toe te passen. Om energiebesparingen te stimuleren, is het wenselijk kopieën te maken van delen van deze tekst of van de volledige tekst. Het is echter niet toegelaten de informatie die deze teksten bevatten op enige wijze commercieel te gebruiken. Elke gebruiker van dit document dient waakzaam en flexibel te zijn bij het opstellen van de definitieve bepalingen die hem zullen binden aan zijn onderhoudsfirma. In geen geval zullen het Brussels Gewest of de ontwerper van dit document enige verantwoordelijkheid op zich nemen bij een verkeerd of ongepast gebruik van de bepalingen in dit document. De uiteindelijke verificatie blijft de taak van de gebruiker.

Initiatief IBGE - BIM Brussels Instituut voor Milieubeheer

Gulledelle, 100 1200 Brussel

Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

Uitvoering Architecture et Climat – UCL Place du Levant, 1 1348 Louvain La Neuve Contact Tel.: 010 / 47.21.42 Fax: 010 / 47.21.50 E-mail: [email protected] Website: www-climat.arch.ucl.ac.be

versie van 18/09/2006 - p .2

Vandaag investeren in energie? 1. Een efficiënte exploitatie van de installatie loont! De eventuele "meerkosten" voor een efficiënt beheer zijn doorgaans laag in verhouding tot de daling van de exploitatiekosten van het gebouw.

2. Een gebouw efficiënt beheren vanuit energetisch oogpunt betekent dat men een zekere burgerzin aan de dag legt voor het milieubehoud en de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen.

3. De structurele tendens van de energiekosten over 20 of 30 jaar is stijgend! In dit document werd de rentabiliteit van de maatregelen berekend voor een brandstofprijs van 0,3 €/liter stookolie of 0,3 €/m³ aardgas, en voor een kostprijs van een kWh elektriciteit van 0,11 € tijdens piekuren, 0,065 € tijdens de daluren en 0,087 € bij continubedrijf. Gezien de stijging van de energieprijzen, begrijpt de lezer dus het groeiende belang van deze aanbevelingen. 4. Onder impuls van de Europese Unie worden de volgende jaren alle gebouwen onderworpen aan reglementeringen inzake energieprestatie. In geval van nieuwbouw of grondige renovatie van een gebouw, zal het makkelijker en minder duur worden het gebouw van meet af aan te voorzien van efficiënte exploitatiemiddelen.

Andere beschikbare hulpmiddelen Er bestaan nog twee aanvullende hulpinstrumenten:

De cd-rom

energie+: "energieontwerp en -renovatie van tertiaire gebouwen". Het betreft hier

een informatie-instrument voor de praktische uitvoering van de aanbevelingen en voor de evaluatie van de rentabiliteit van de verbeteringen in specifieke situaties. Online beschikbaar of gratis te bestellen op http://energie.wallonie.be.

De Bestekken "Energieontwerp": het betreft hier een aantal voorschriften voor het ontwerp van krachtige installaties (verwarming, sanitair warm water, airconditioning, verlichting). Deze staan op de cd-rom energie+.


versie van 18/09/2006 - p .3

Een energetische exploitatie? In een notendop... Dit is een partnerschap tussen Klant en Exploitant die hun best doen om: 1 1.1

De behoeften te beperken

-

door aangepaste temperatuur- en vochtigheidsinstructies. Bijvoorbeeld:

o omgevingstemperatuur tijdens verwarmingsperiode: aanbevolen: maximaal 21° C - vereist: maximaal 22° C

o omgevingstemperatuur tijdens koelperiode: aanbevolen: minimaal 25° C - vereist: minimaal 24° C relatieve vochtigheid: max. bevochtiging 40 % in de winter en ontvochtiging min. 60 % in de zomer door de behandelingstijd van de omgeving te beperken o

1.2

-

1.3

-

1.4

-

2

o

door regelmatig de programmering van de uitrusting te controleren afhankelijk van de effectieve bezetting (verwarming, ventilatie, verlichting, …)

o

door de aanvoer van hygiënische verse lucht uit te schakelen tijdens de startperiode 's ochtends

o

door te controleren of zoveel mogelijk uitrustingen 's nachts en tijdens het weekend zijn uitgeschakeld.

door de aanvoer aan verse lucht te beperken tot de hygiënische behoeften o debiet aan verse lucht: maximaal 36 m³/u per persoon door de warmtetoevoer te beperken tijdens de koelperiode o

door een goed beheer van de zonweringen

o

door minder verlichting te gebruiken

Geen energie te verspillen

2.1

-

door hygiënische lucht te verwarmen en de ruimte lokaal te koelen

2.2

-

door dezelfde lucht te verwarmen en te koelen voordat ze in de ruimte wordt verdeeld

2.3

-

door de ruimte tegelijkertijd te verwarmen en te koelen

3 3.1

3.2

3.3

4 4.1

Het rendement van de technische uitrusting verhogen -

-

-

voor de warmteen koudeproductie o

onderhoud en optimale afstelling van de verwarmingsketel en koelmachine

o

studie van de mogelijkheden om de koelmachine in de winter en het tussenseizoen overbodig te maken

voor de water- en luchtdistributie o

aanpassing van de warm- en koudwatertemperaturen afhankelijk van de lokale behoeften

o

isolatie van de leidingen

o

uitbalancering van de distributienetten

voor de warmteen koude-emissie o

controle van de goede werking van de thermostatische kranen

o

informatie van de bewoners inzake het correcte gebruik hiervan

De kosteloze energiebronnen te benutten -

door natuurlijke afkoeling van de vertrekken


versie van 18/09/2006 - p .4

o 4.2

-

met name door een organisatie van "free-cooling" 's nachts, indien mogelijk

door terugwinning van verloren energie o

met name van de afgevoerde luchtstroom

Een energetische exploitatie "aangemoedigd door het BIM" Een energetische exploitatie stimuleren Het BIM (Brussels Instituut voor Milieubeheer) heeft besloten zijn steun te geven aan een vrijwillige aanpak voor het energetisch onderhoud van verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties. In de praktijk:

Ligt het BIM aan de basis en ondersteunt het de inhoud van dit Bestek inzake energetisch onderhoud.

Wenst het BIM dit in ruime mate te verspreiden onder Bouwheren en Beheerders van installaties opdat zij het zouden gebruiken in hun contractuele relatie met hun onderhoudsfirma, aangevuld met een eventueel bijzonder bestek. Als het onderhoud intern wordt uitgevoerd, stelt het voor deze aanbevelingen toe te passen op de onderhoudsploeg van de instelling of de onderneming.

Het moedigt het BIM de onderhoudsfirma's aan een dergelijke dienst aan te bieden aan hun klanten. Een prijstoeslag is mogelijk en deze moet worden afgewenteld op de klant, maar deze profiteert van het resultaat van de exploitatiebesparingen.

Een partnerschap bevorderen.

Het lijkt abnormaal dat enkel de onderhoudsfirma de voorschriften van het onderhoudsbestek inzake REG toepast terwijl de gebruiker geen gedragswijzen of eisen aanneemt die in dezelfde richting gaan. REG is een zaak die beide partijen aanbelangen Een dergelijk REG Onderhoudscontract is slechts leefbaar in een geest van partnerschap, d.w.z. met wederzijdse betrokkenheid van de gebruiker van het gebouw en de "onderhoudsspecialist". • de gebruiker is bereid zich te engageren voor de naleving van de richtwaarden inzake temperatuur, vochtigheid en aanvoer van verse lucht, zonder verspilling, • de onderhoudsploeg is bereid de optimale exploitatie te verzekeren met de bestaande uitrustingen en informeert u over de mogelijke verbeteringen (regelmateriaal enz.). Als een eventuele meerprijs gevraagd wordt voor de uitvoering van dit onderhoud, zal deze vergeleken worden met de energiebesparingen die hieruit voortvloeien.

De rol van de onderhoudsploeg uitbreiden De verantwoordelijkheid van de interne of externe onderhoudsploeg wordt uitgebreid met het goede beheer van de middelen. Zij verbindt zich ertoe: Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .5

de zogenaamde "vereiste" voorschriften (maatregelen waarvan de terugverdientijd op minder dan 5 jaar wordt geschat) toe te passen; te onderzoeken of het interessant is de zogenaamde "aanbevolen" maatregelen (waarvan de rentabiliteit verschilt van de ene installatie tot de andere en een specifieke evaluatie vereist) toe te passen; periodiek een "energiecheck-up" van de installatie op te stellen, een dienst die niet altijd wordt aangeboden in de klassieke onderhoudscontracten. Wanneer investeringen nodig zijn om deze prestatie te leveren, zal de onderhoudsploeg de mogelijke verbeteringen van de installatie schriftelijk melden en op die manier proberen de besluitvormer te overtuigen door een evaluatie van de rentabiliteit van de renovatie. In geval van een externe onderhoudsfirma, kan deze de rol van derde investeerder spelen en de verbeteringen uitvoeren die renderen op minder dan 5 jaar. Het onderhoudscontract zal dan van langere duur zijn om de terugbetaling van de investeringen te kunnen garanderen door de gerealiseerde energiebesparingen.


versie van 18/09/2006 - p .6

INHOUD DEEL 1: ORGANISATIE VAN DE EXPLOITATIE ................ 9 1.

ACTOREN .............................................................................................................................................. 9

2.

PRESTATIES VAN DE KLANT .......................................................................................................... 9 2.1. 2.2. 2.3.

3.

BESCHIKBAAR STELLEN VAN EEN KRACHTIG "WERKINSTRUMENT" ..................................................... 9 "ENERGETISCH" ENGAGEMENT VAN DE KLANT .................................................................................... 9 INFORMATIE ....................................................................................................................................... 10 PRESTATIES VAN DE EXPLOITANT ............................................................................................ 10

3.1.

3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.

4.

ENERGETISCHE EXPLOITATIE .............................................................................................................. 10 3.1.1. Invoeren van een krachtig "Werkinstrument"........................................................................... 10 3.1.2. Optimalisatie van de bediening van de uitrustingen ................................................................ 10 3.1.3. Naleving van de reglementering.............................................................................................. 11 UITRUSTING ........................................................................................................................................ 11 OPLEIDING VAN HET EXPLOITATIEPERSONEEL .................................................................................... 11 EXPLOITATIEHANDBOEK..................................................................................................................... 12 LOGBOEK ............................................................................................................................................ 12 INFORMATIE EN ADVIES ...................................................................................................................... 13 3.6.1. Evaluatie van de verbeteringen ................................................................................................ 13 3.6.2. Premie voor audit ..................................................................................................................... 13 3.6.3. Gebreken .................................................................................................................................. 13 3.6.4. Niet-conformiteit van de installaties......................................................................................... 13 3.6.5. Advies ....................................................................................................................................... 14 CONTROLE ......................................................................................................................................... 14

4.1. 4.2. 4.3. 5.

OVERZICHTEN..................................................................................................................................... 14 OPVOLGING DOOR DE KLANT ............................................................................................................. 14 VERGADERINGEN................................................................................................................................ 14 EEN FILOSOFIE DIE ZICH AANPAST AAN ELK TYPE EXPLOITATIECONTRACT......... 15

5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 6.

EENVOUDIG ENERGETISCH ONDERHOUDSCONTRACT .......................................................................... 15 CONTRACT MET AANSPORING TOT ENERGIEBESPARINGEN .................................................................. 15 CONTRACT MET INVESTERING DOOR DE EXPLOITANT......................................................................... 15 CONTRACT MET VOLLEDIGE GARANTIE .............................................................................................. 15 ENERGETISCHE BOEKHOUDING ................................................................................................ 16

DEEL 2: TECHNISCHE BEPALINGEN......................................................................................................... 17 GEBRUIKSAANWIJZING ............................................................................................................................... 17 DE SYSTEMEN .................................................................................................................................................. 20 1.

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS VOOR DE VERSCHILLENDE SYSTEMEN ................. 20 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.

2.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 20 BEDIENING.......................................................................................................................................... 20 CONTROLE .......................................................................................................................................... 24 VERBETERING ..................................................................................................................................... 26 AANVOER AAN HYGIËNISCHE VERSE LUCHT........................................................................ 28

2.1. 2.2. 2.3. 2.4.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 28 BEDIENING.......................................................................................................................................... 28 CONTROLE .......................................................................................................................................... 29 VERBETERING ..................................................................................................................................... 30


versie van 18/09/2006 - p .7

3.

VERWARMING EN KOELING MET LUCHT ............................................................................... 33 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.

4.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 33 BEDIENING.......................................................................................................................................... 33 CONTROLE .......................................................................................................................................... 35 VERBETERING ..................................................................................................................................... 35 VERWARMING EN KOELING MET WATER .............................................................................. 38

4.1. 4.2. 4.3. 4.4.


GEMEENSCHAPPELIJKE COMPONENTEN.............................................................................................. 45 5.

WARMTEPRODUCTIE...................................................................................................................... 45 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.

6.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 45 BEDIENING.......................................................................................................................................... 46 CONTROLE .......................................................................................................................................... 48 VERBETERING ..................................................................................................................................... 49 KOUDWATERPRODUCTIE (OF "IJSWATER") .......................................................................... 51

6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 7.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 51 BEDIENING.......................................................................................................................................... 52 CONTROLE .......................................................................................................................................... 54 VERBETERING ..................................................................................................................................... 57 WATERVERDELING ......................................................................................................................... 60

7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 8.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 60 BEDIENING.......................................................................................................................................... 61 CONTROLE .......................................................................................................................................... 62 VERBETERING ..................................................................................................................................... 62 LUCHTBEHANDELING .................................................................................................................... 64

8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 9.

ONDERHOUD ....................................................................................................................................... 65 BEDIENING.......................................................................................................................................... 66 CONTROLE .......................................................................................................................................... 68 VERBETERING ..................................................................................................................................... 69 LUCHTVERDELING.......................................................................................................................... 70

9.1. 9.2. 9.3. 9.4.



versie van 18/09/2006 - p .8

DEEL 1: ORGANISATIE VAN DE EXPLOITATIE Dit deel vat de filosofie van het energetisch onderhoud en de rol van de verschillende actoren samen. Alle technische aspecten worden uiteengezet in deel 2.

1. Actoren De exploitatie van een installatie omvat de taken van het onderhoud, de bediening, de reparatie, de controle en de verbetering. Het gaat dus veel verder dan gewoon het jaarlijks onderhoud van de verwarmingsketel! Een energetisch efficiënte exploitatie garandeert het comfort van de bewoners en de veiligheid van de goederen en personen, met een minimaal energieverbruik. We onderscheiden: De Klant:

de Klant is de Beheerder, hij is verantwoordelijk voor het beheer van het gebouw en de technische installaties, en betaalt hiervoor de energiefacturen. Hij is de opdrachtgever. Hij kan eigenaar of huurder zijn.

De Exploitant: de Exploitant is belast met het onderhoud en de bediening van de technische installaties van het gebouw. De Exploitant kan een werknemer van de Klant zijn (intern verzekerde exploitatie) of een onafhankelijke exploitatieonderneming. De Exploitant kan een beroep doen op een onderaannemer voor het onderhoud van bepaalde gespecialiseerde uitrustingen van de installatie (bijvoorbeeld de koelmachines). Samen staan zij in voor de taken van de controle en verbetering van de installaties.

2. Prestaties van de Klant 2.1. Beschikbaar stellen van een krachtig "Werkinstrument" Om de Exploitant in staat te stellen zijn werk correct uit te voeren, moet de Klant zijn installatie voorzien van de instrumenten die het minstens mogelijk maken de onderhouds-, bedienings- en controletaken door te voeren die vermeld staan onder de titel "vereist" in het technische deel van dit bestek, door te voeren. Zo niet, zal hij door de Exploitant verzocht worden te investeren in de ontbrekende instrumenten (zie 3.1.1). Wetende dat de terugverdientijd van deze investeringen van de orde van maximaal 5 jaar is, zou het verwonderlijk zijn als hij hier geen gebruik van maakt, zelfs al kiest hij voor een contract met een derde investeerder (zie 5.3).

2.2. "Energetisch" engagement van de Klant Er wordt gestreefd naar een echt partnerschap tussen Klant en Exploitant met het oog op het verlagen van het verbruik. De Klant moet zich ertoe kunnen verbinden zijn eigen behoeften te beperken en de minimumeisen na te komen op het vlak van: - hygrothermisch comfort (temperatuur en relatieve vochtigheid), - debiet aan verse lucht, - luchtkwaliteit, - prestatie van de uitrustingen (rendement), die worden opgelegd in het technisch Bestek (bijvoorbeeld in paragraaf 1.2.1.). Aangezien er een zekere manoeuvreerruimte wordt bewaard, zal de Klant duidelijk definiëren welke resultaten de Exploitant moet halen binnen de toegelaten marge. De Klant mag niet afwijken van deze Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .9

vereisten, tenzij wegens bijzondere redenen die gemotiveerd worden tijdens de aanvaarding van de exploitatie (bijvoorbeeld bij de start van een maatregel die in strijd is met de Exploitant voor het bestaande materiaal). De Klant verbindt zich er eveneens toe -

de Exploitant regelmatig te informeren over de evolutie van de gebruiksperiodes van het gebouw;

-

de bewoners bewust te maken van het belang van een efficiënt energiebeheer (beheer van de zonweringen, beheer van de verlichting, …) en een goede samenwerkingsrelatie met de Exploitant met dit doel;

-

een persoon aan te duiden die door de bewoners erkend wordt als contactpersoon met de Exploitant. Deze persoon, die oproepen en klachten in ontvangst neemt, zal proberen de interne tegenstellingen te beheren zodat de Exploitant niet gekneld raakt tussen de energieeisen van het contract en de verhoogde comfortverwachtingen van de bewoners.

2.3. Informatie De Klant verbindt zich ertoe de Exploitant alle documentatie te bezorgen waarover hij beschikt, voor het opstellen het Exploitatiehandboek (zie 3.4). Hij verleent de Exploitant toegang tot de verschillende vertrekken van het gebouw, technische ruimten en woonvertrekken, teneinde hem in staat te stellen de omstandigheden in het gebouw te beoordelen en de werking van de installaties te optimaliseren (ook door bewustmaking van de bewoners). De Klant geeft de Exploitant de toelating alle meet- en controleapparatuur te installeren die nodig is voor de optimale bediening van de installaties. De Klant bezorgt de Exploitant regelmatig kopieën van de elektriciteits- en brandstofrekeningen.

3. Prestaties van de Exploitant 3.1. Energetische exploitatie 3.1.1. Invoeren van een krachtig "Werkinstrument" De Exploitant ziet erop toe dat de energieprestaties van de installaties waarvoor hij bevoegd is, in stand worden gehouden en desgevallend worden verbeterd. Hiervoor dient hij, als de installatie niet is uitgerust met de instrumenten die op zijn minst de mogelijkheid bieden de onderhouds-, bedienings- en controletaken uit te voeren die vermeld staan onder de titel "Vereist" in het technische deel van dit bestek, de Klant hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen, waarbij hij het belang van de investering benadrukt. Deze waarschuwing wordt opgenomen in het jaarverslag (zie 3.6.1) en herhaald zolang de investering niet is gerealiseerd. De Exploitant kan ook zelf investeren in deze uitrustingen, afhankelijk van het soort overeenkomst die hem aan de Klant bindt (zie 5.). 3.1.2. Optimalisatie van de bediening van de uitrustingen De Exploitant zorgt voor de afstelling en bepaalt de instelpunten die het mogelijk maken de energieprestaties van de systemen te optimaliseren: - rekening houdend met de comforteisen van de Klant binnen de grenzen vermeld in punt 2.2 hierboven, - zonder de levensduur van de uitrustingen in gevaar te brengen, Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .10

-

met vrijwaring van de veiligheid van goederen en personen.

Als de Exploitant vaststelt dat een van deze doelstellingen in tegenstrijd is met de eisen van dit technisch Bestek, zal hij hiervan afwijken en het BIM hiervan op de hoogte brengen om een eventuele aanpassing van dit technisch Bestek in de toekomst mogelijk te maken. Enkel de aangeduide Exploitant is bevoegd om een wijziging van de afstelling of een manipulatie van de regelapparaten (inclusief de kranen) door te voeren. De instelling van de parameters die toelaten de beoogde condities te bereiken (bijvoorbeeld: de verwarmingscurven) moet gebeuren door een persoon die in staat is het resultaat van elke instelling te controleren en zo nodig bij te stellen. Het is uitgesloten dat de afstelling gebeurt door een externe firma die het gebouw slechts bezoekt voor de installatie of het onderhoud van de uitrustingen.

3.1.3. Naleving van de reglementering De Exploitant verbindt zich ertoe alle wettelijke onderhoudsbeurten en controles volgens dit Bestek uit te voeren, alsook alle energieprestaties in acht te nemen die zouden worden opgelegd door de geldende wetgeving.

3.2. Uitrusting De Exploitant beschikt over alle meetapparatuur die nodig is voor de opvolging en de bediening van de installaties. Deze apparatuur kan draagbaar zijn of vast geïnstalleerd. De noodzakelijke apparatuur omvat onder andere: Vereist apparaat Vaste thermometers en digitale thermometer (bv. infraroodapparaat)

draagbare

Digitale draagbare thermometer contactsonde Hygrometer of nattebolthermometer Urenteller

met

Opteller Manometer

Anemometer Ampèremeter TH-meter of geleidingsmeter of colorimetrische tester (chloridegehalte) Watermeter

Recorder van omgevingstemperatuur, contacttemperatuur en relatieve vochtigheid

Voorbeelden van gemeten grootheden Temperatuur van het water in de leidingen (bij vertrek en bij terugkeer), van de verdeelde en teruggenomen lucht. Omgevingstemperatuur. Temperatuur van het water in de leidingen. Temperatuur van de koelleidingen. Relatieve luchtvochtigheid Werkingstijd van de apparatuur (werkingslogica controleren) Aantal schakelingen van de apparatuur. Druk van de pompen en ventilatoren (debietberekening). Weerstand van de filters. Debiet aan gepulseerde lucht. Opgenomen stroom door de machines. Mineralenconcentratie van het water van de koeltorens en de luchtbevochtigers. Waterverbruik van de koeltorens en de luchtbevochtigers. Watertoevoeging aan gesloten kringen Controle van de correcte werking van de regeling.

3.3. Opleiding van het exploitatiepersoneel De exploitant verbindt zich ertoe dat het personeel dat instaat voor het onderhoud en de bediening, permanent wordt bijgeschoold en perfect op de hoogte is van de opstelling, de werking en de bedieningswijze van de installaties. Overeenkomstig de norm NBN EN 378-4, dient de Exploitant meer bepaald te zorgen voor de opleiding van zijn personeel inzake de werking en het onderhoud van het koelsysteem waarvoor hij Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .11

bevoegd is, alsook met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen die in acht moeten worden genomen, de eigenschappen en de behandeling van de gebruikte koelvloeistof (opvolging van de vloeistoffen en handelingen verricht op de koelmachine in het Controleregister). Bij een oproep tot kandidaatstelling voor een functie als Exploitant, -

-

-

Dient de inschrijver de aard en de omvang van de technische middelen op te geven die worden ingezet om de door dit bestek gevraagde prestaties te verkrijgen (informatica-, communicatie-, transport-, opslag-, uitrustings-, bijkomende specifieke hulpmiddelen, enz.) Dient hij een kopie bij te voegen van de eventuele ISO- of andere certificaten waarover zijn onderneming beschikt in het domein waarover het hier gaat. Dient hij de kwaliteit en de omvang van het personeel op te geven dat de eventuele opdrachtnemer denkt in te zetten voor de uitvoering van deze opdracht. Hij dient met name de kwalificatie van de aan de sites toegewezen personen te preciseren. Dient hij de referenties van uitgevoerde werken te vermelden.

3.4. Exploitatiehandboek De Exploitant dient een Exploitatiehandboek op te stellen en bij te houden, dat de volgende elementen bevat:

-

de lijst van het materiaal waarvoor hij bevoegd is. De technische kenmerken van elke uitrusting moeten worden beschreven. Bijvoorbeeld: type, model, vermogen, bouwjaar, debiet, druk, snelheid,…; de plannen en technische schema's "as built" van de installaties; de beschrijving van de afstelwijze van de installaties (principeschema's "as built"); de gebruiksaanwijzing van de uitrusting, opgesteld in een begrijpelijke taal; de instelpunten, afstellingen en tijdstippen die in acht moeten worden genomen om de energieprestaties van de systemen te optimaliseren; de beschrijving van de alarmen en hoe deze kunnen worden opgeheven; de onderhoudsprocedures, -tijden en -frequentie (onderhoudsboekje) van elke uitrusting.

Meer bepaald dient het Onderhoudshandboek een handleiding te bevatten voor het onderhoud van de koelsystemen, overeenkomstig de norm NBN EN 378. Het Exploitatiehandboek moet ter plaatse worden bijgehouden of op een goed bereikbare centrale plaats. Er moet een volledige kopie ter beschikking worden gesteld aan de klant. Er moet een kopie van de gebruiksaanwijzing en van de basisparameters van de regelinrichtingen worden bewaard op een afgeschermde plaats in de nabijheid van de uitrusting. Bovendien moet het Exploitatiehandboek voor elke wijziging aan de installaties worden bijgewerkt. Opmerking: deze eisen moeten met "gezond verstand" worden opgevat. Zo hoeven voor het opnemen van de "plannen en technische schema's "as built" van de installaties" niet alle leidingen in heel het gebouw gedetailleerd te worden opgetekend. Wel moeten de principeschema's van de installatie een goed begrip en dus een goede bediening hiervan mogelijk maken. Ook moet er een goede overdracht van de informatie naar de nieuwe technicus plaatsvinden wanneer de vorige die "de installatie van buiten kent"… binnenkort gedurende 6 maanden afwezig zal zijn…

3.5. Logboek De Exploitant dient een manueel of elektronisch Logboek op te stellen dat ter inzage beschikbaar zal worden gesteld aan de Klant of elke controleur die door deze laatste wordt aangesteld. Dit Logboek dient de volgende element te bevatten: - de datums en de resultaten van de periodieke controles (inclusief de controles door de officiële instanties) en van de verschillende onderhouds- en reinigingsoperaties; - de klachten van de bewoners en de geboden oplossing; Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .12

-

elke wijziging van de parameters van de installatie, evenals de oorzaken van de wijziging en het verkregen resultaat; alle verbeteringen die zijn aangebracht aan de uitrustingen en de mantel van het gebouw, de periodieke opneming van de meters en sensoren, voorzien in het energiebestek; de periodieke test- en afstelrapporten van de uitrustingen, voorzien in het energiebestek.

Bovendien moet elke afwijkende toestand (overgang naar "manuele" werking) van een regelinrichting van meer dan 24 uur, rechtstreeks aan de Klant worden gemeld. De Exploitant dient aan de Klant de oplossing voor te stellen die hij wil toepassen om terug te keren naar "automatische" werking. Een elektronische versie van dit handboek vormt een automatische rapportage met gebruik van altijd identieke woorden, zodat het bijvoorbeeld mogelijk is alle manipulaties op een zelfde GP op te vragen. Om te vermijden dat de gegevens later worden gewijzigd, wordt het bestand elke maand naar de Klant gestuurd.

3.6. Informatie en advies 3.6.1. Evaluatie van de verbeteringen De Exploitant dient de Klant alle informatie te bezorgen over de kwaliteit van de beheerde installatie. Meer bepaald dient de Exploitant in een jaarrapport: -

-

elke verspilling te vermelden die inherent is aan de kenmerken van de installatie, d.w.z. elke prestatie die als onbevredigend wordt beschouwd of elke afwijking van de prestaties; de lijst op te stellen van alle verbeteringsmaatregelen vermeld onder de titel "Vereist" in het technisch bestek, die van toepassing zijn in de beheerde installatie (maatregelen waarvan de terugverdientijd op minder dan 5 jaar wordt geschat); een overzicht op te maken van de door te voeren energetische verbeteringen, dat begrijpelijk is voor een niet-technische besluitvormer.

Bovendien moet hij aan het eind van het eerste exploitatiejaar en vervolgens om de 5 jaar een gedetailleerde studie (kosten-batenanalyse) doen van minstens één maatregel, vermeld onder de titel "Aanbevolen", waarvan de toepassing in het specifieke geval van de beheerde installatie aangewezen lijkt om energie te besparen. 3.6.2. Premie voor audit Als de Exploitant dit wenst, meer bepaald bij de aanvang van het exploitatiecontract, kan hij zijn klant laten genieten van de premie die door het Brussels Gewest wordt toegekend voor de energieaudit van de installaties. Zijn analyse moet in overeenstemming zijn met het betreffende bestek. Als hij deze audit niet via interne middelen kan uitvoeren, mag hij de hulp inroepen van een gespecialiseerd ingenieursbureau. 3.6.3. Gebreken Elke uitrusting die gebreken vertoont en nodig is voor de optimale bediening van de installaties, moet zo snel mogelijk aan de Klant worden gemeld, gerepareerd of vervangen, na vaststelling van de oorzaken van de storing. In geval van een externe exploitatieonderneming zullen de modaliteiten voor de afhandeling van de reparaties en vervangingen (keuze van de interventiewijze, de in te zetten middelen, planning van de uitvoering en vergoeding) worden gepreciseerd in het bijzonder bestek en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Klant (zie 5.). 3.6.4. Niet-conformiteit van de installaties De Exploitant dient de Klant schriftelijk op de hoogte te brengen van: - elke niet-conformiteit van de installatie ten aanzien van de geldende voorschriften en normen; - elk ongevalrisico dat de veiligheid van goederen en personen in gevaar brengt. Indien het technisch onmogelijk is de wettelijke eisen met betrekking tot de aanwezige systemen na te leven, moet de Exploitant de Klant hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen, de functiestoring verantwoorden en een oplossing voorstellen ter verbetering.


versie van 18/09/2006 - p .13

3.6.5. Advies De Klant moet bij de exploitatieonderneming terechtkunnen voor al het mogelijke advies inzake: - vermindering van de milieuhinder van de installaties; - instandhouding van het materieel; - keuze van nieuwe uitrustingen, zodat de Exploitatie beantwoordt aan de keuzecriteria van de Klant; - keuze van de energievoorziening.

4. Controle 4.1. Overzichten De Exploitant dient de informatie te verzamelen die het mogelijk maakt de kwaliteit van de exploitatie te controleren: evolutie van het verbruik, kwaliteit van de binnenruimte, gemeten rendementswaarden,… Tenzij anders vermeld, dienen deze gegevens te worden genoteerd in het – manuele of elektronische – Logboek van de Exploitant (zie 3.5) en moet een verslag hiervan aan de Klant worden bezorgd.

4.2. Opvolging door de Klant De Klant moet instaan voor de controle van de prestaties van de Exploitant. Eventueel kan hij een extern controlebedrijf aanstellen om deze taak voor zijn rekening te nemen. De Exploitant verbindt zich ertoe zijn volle medewerking te verlenen aan dit bedrijf, met name door: -

deel te nemen aan de inspecties; toegang te geven tot alle installaties en technische ruimten; en door de controleur alle nodige inlichtingen te verstrekken (toelichtingen, verantwoordingen en details).

De Klant kan deze kwaliteitscontroles verrichten voor om het even welke uitrusting, operatie of personeel, op het ogenblik dat hij hiervoor geschikt acht. De controle dient te gebeuren: - op de verkregen resultaten (bereikte temperaturen, verbruik, …); - op de verrichte prestaties (periodiciteit van onderhoudsbeurten, vervangingen, …); - op de optimalisatie van de bediening. In geval van uitbesteding van de Exploitatie, dienen de controlemodaliteiten te worden vermeld in het bijzonder bestek (bijvoorbeeld automatische rapportage,…), evenals de modaliteiten voor de berekening van de standaard schadevergoedingen.

4.3. Vergaderingen Op regelmatige tijdstippen, overeengekomen in het Bijzonder bestek, komen de Exploitant en de Klant bijeen met het oog op de opvolging van: - de prestaties van de installatie; - de uitgevoerde en nog uit te voeren interventies (onderhoud, reparatie, …); - de doorgevoerde en nog door te voeren verbeteringen. Het verslag van deze vergaderingen moet worden opgetekend in het Logboek. Meer bepaald dient de Exploitant tijdens deze vergaderingen de volgende inlichtingen te verstrekken: - de werkingsprogramma's van de installaties; - de instelpunten van de installaties; - de resultaten van de metingen en controles; - de onderhoudsprogramma's, hun opvolging en de noodzakelijke aanpassingen hiervan; Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .14

- de werkingsproblemen en de oorzaken daarvan; - de uitgevoerde reparaties; - de energie- en wateranalyses; - de nodige voorstellen om dit verbruik te verlagen. De frequentie van de vergaderingen kan worden gebaseerd op het vermogen van de installaties (zie "periodieke" frequentie gedefinieerd in de Gebruiksaanwijzing van Deel 2: technische bepalingen) of op de oppervlakte van het gebouw: : vergadering 1 x/jaar - Opp. < 2 500 m² : vergadering 2 x/jaar - 2 500 < Opp. < 5 000 m² : vergadering 3 x/jaar - 5 000 < Opp. < 10 000 m² - Opp. ≥ 10 000 m² : elke maand vergadering

5. Een filosofie die zich aanpast aan elk type exploitatiecontract 5.1. Eenvoudig energetisch onderhoudscontract Een installatie kan onvolledig zijn (ontbreken van een programmaklok, een warmteterugwinningseenheid,…) en toch het voorwerp uitmaken van een energetisch onderhoud volgens dit Bestek. Aangezien de Exploitant verplicht is alle verbeteringen te melden waarvan de terugverdientijd korter is dan 5 jaar (verbeteringen vermeld onder de rubriek "Vereist"), mag men vertrouwen op het gezonde verstand van de Klant om te investeren.

5.2. Contract met aansporing tot energiebesparingen De Klant kan een energetisch efficiënte exploitatie en de toepassing van energetische verbeteringen door de Exploitant stimuleren door middel van een exploitatiecontract met winstdelingsclausules, die bijvoorbeeld bepalen dat de voordelen worden gedeeld in geval van een daling van het verbruik. Het BIM moedigt de ondertekening van een dergelijk contract ten zeerste aan, omdat elke partner er dan belang bij heeft het verbruik te doen dalen. De Exploitant stelt dan, in overleg met de Klant, het referentieverbruik van het contract vast en de regels voor de berekening van de energiebesparingen (rekening houdend met het klimaat, zowel 's winters als 's zomers, de bezetting van de vertrekken, de activiteit van de Klant,…). Ook al is deze raming niet eenvoudig, is het beter dit vooraf te bespreken dan achteraf.

5.3. Contract met investering door de Exploitant De Exploitant kan voorstellen zelf de energiebesparende investeringen te doen in de vorm van een formule van "derde investeerder". De investering wordt dan door de Klant terugbetaald naar evenredigheid van de energiebesparingen die ze oplevert. Doorgaans is dit contract dus van lange duur (10 jaar bijvoorbeeld) om de terugbetaling door de energiebesparingen van de gedane investeringen te kunnen garanderen.

5.4. Contract met volledige garantie Wanneer de Exploitant genoodzaakt is een "belangrijk" onderdeel te vervangen, moet in het kader van een contract onder volledige garantie de Klant worden geraadpleegd om hem in staat te stellen het belang van een beter geschikt onderdeel (vanwege zijn vermogen, zijn prestaties of zijn werkingsprincipe) voor de voortzetting van de exploitatie, niet alleen tot het einde van het contract maar ook nog nadat dit is afgelopen, te onderzoeken, met name rekening houdend met de evolutie van de techniek. Een in het contract opgenomen lijst dient minimaal alle als "belangrijk" beschouwde uitrustingen te vermelden. Aangezien het nieuwe materiaal duurder kan zijn dan het door identiek of zeer soortgelijk Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .15

materiaal te vervangen materiaal, dient in deze hypothese een overeenkomst tussen de partijen eventueel de contractuele modaliteiten van deze operatie vast te leggen.

6. Energetische boekhouding De Exploitant stelt de opvolging van het brandstof- en elektriciteitsverbruik op. Het brandstofverbruik wordt genormaliseerd op basis van de klimatologische omstandigheden van de betreffende periode. De opvolging zal over een jaar lopen. Op vraag van de Klant en meer bepaald om een abnormaal verbruik te onderzoeken, kan de opvolging ook per maand gebeuren. Hiervoor zal de Exploitant van de Klant een kopie van de facturen ontvangen. Als hij enkel over de maandelijkse graaddagen beschikt, zal de opneming van de brandstofmeters op de eerste werkdag van de maand plaatsvinden. Zo nodig zal de Exploitant aan de Klant voorstellen het meetsysteem te completeren om de controle van het verbruik en de bediening van de installaties te optimaliseren. De resultaten van deze boekhouding zullen aan de Klant worden voorgelegd in de vorm van grafieken die de evolutie van het verbruik in de tijd en afhankelijk van het klimaat tonen.


versie van 18/09/2006 - p .16

DEEL 2: TECHNISCHE BEPALINGEN GEBRUIKSAANWIJZING De 4 posten van de exploitatie De exploitatie kan worden opgesplitst in 4 processen die elk van invloed zijn op het energieverbruik: −

Het "Onderhoud" Het betreft hier de onderhoudstaken waarvan de kwaliteit en de frequentie van invloed zijn op de energetische efficiëntie. Bijvoorbeeld: - het algemene toezicht op de goede werking van de installaties; - de afstelling van de installaties om hun rendement te optimaliseren; - de reparatie van een uitrusting die de energetische prestaties van de installatie beïnvloedt; -…

−

De "Bediening" Het betreft hier de handelingen die voornamelijk te maken hebben met de afstelling en de bediening van de installatie: instellen van de regeltoestellen, programmeren van de instelwaarden,… Ook de onmiddellijke verbeteringen die in de installatie moeten worden doorgevoerd zonder wijziging van het bestaande systeem, vallen onder deze post. De bediening moet zodanig gebeuren dat de volgende 4 doelstellingen bereikt worden: • de veiligheid van goederen en personen; • energiebesparing; • het comfort van de bewoners; • het in goede staat houden van de installatie, zonder vroegtijdige slijtage.

−

De "Controle" Het betreft hier de handelingen die het mogelijk maken de kwaliteit van de exploitatie te controleren, met name aan de hand van de verkregen resultaten: evolutie van het verbruik, verkregen omgevingsomstandigheden, gemeten rendementswaarden,… Tenzij anders vermeld, dient elke controle te worden genoteerd in het Logboek van de Exploitant en moet een verslag hiervan aan de Klant worden bezorgd.

−

De "Verbeteringen" Het bestek heeft betrekking op de bestaande installaties. Het is de taak van de Exploitant de noodzaak ervan te evalueren en investeringen/aanpassingen van het systeem voor te stellen om zijn intrinsieke rendement te verbeteren of een optimale bediening mogelijk te maken: een regeltoestel plaatsen, een regelprincipe wijzigen, de uitrusting veranderen,…

Bepalingen "Vereist" en "Aanbevolen"


versie van 18/09/2006 - p .17

Om in te spelen op de klimaatveranderingen, zijn alle energetische maatregelen welkom en is het wenselijk deze te integreren in de exploitatie van de gebouwen. Maar om binnen deze voorschriften prioriteiten te stellen, hanteert dit document twee verschillende bepalingen:

"VEREIST"

Eisen waaraan elke exploitatie moet voldoen om een minimale energetische prestatie te garanderen. Als deze gepaard gaan met een investering, wordt de gewone terugverdientijd hiervan op minder dan 5 jaar geschat. De Exploitant en de Klant zien erop toe dat deze zeer doeltreffende maatregelen niet geschrapt worden om het exploitatiebudget te drukken. Als de installatie niet is uitgerust met het passende beheermateriaal om deze toe te passen, zal de exploitant aan de Klant voorstellen dit aan te kopen.

"AANBEVOLEN"

Aanbevelingen die gericht zijn op een optimale energetische efficiëntie en waarvan de rendabiliteit verschilt van de ene installatie tot de andere. De Exploitant en de Klant dienen in hun specifieke situatie te evalueren wat de implicaties en het energetisch belang van deze aanbevelingen zijn.

Deze voorschriften worden aangevuld en/of verantwoord met cursief gedrukte opmerkingen.

Doel van de bepalingen Elke bepaling die een energetisch efficiënte exploitatie definieert, beantwoordt aan een van de volgende algemene doelstellingen: nr.

1

-

door instelwaarden voor temperatuur en vochtigheid te definiëren en in acht te nemen, aangepast aan het comfort

1.2

-

door de behandelingstijd van de ruimte te beperken in functie van de bezetting

1.3

-

door de aanvoer aan verse lucht te beperken tot de hygiënische behoeften

1.4

-

door de warmtetoevoer te beperken tijdens de koelperiode

-

door hygiënische lucht te verwarmen en de ruimte lokaal te koelen

2.2

-

door dezelfde lucht vóór de verdeling te verwarmen en te koelen

2.3

-

door de ruimte tegelijkertijd te verwarmen en te koelen

3.1

Bediening

Verbetering

Bediening

Verbetering

Onderhou

Verbetering

Geen energie verspillen:

2.1

3

Betreffende posten van de exploitatie:

De behoeften beperken

1.1

2

1

Doelstelling1

Het rendement verhogen van de uitrusting: -

voor de warmteen koudeproductie

De hier gehanteerde nummering wordt overgenomen als opmerking bij elk van de bepalingen van het bestek.


versie van 18/09/2006 - p .18

3.2

-

voor de water- en luchtdistributie

3.3

-

voor de warmteen koude-emissie

4

d

De kosteloze energiebronnen benutten:

4.1

-

door natuurlijke afkoeling van de vertrekken

4.2

-

door terugwinning van verloren energie

Bediening

Verbetering

Periodiciteit van de energetische check-up De essentie van het Energiebestek is gebaseerd op een resultaatgarantie: de onderhoudsperiodiciteit van de installaties is geen absolute verplichting (elke onderhoudsverantwoordelijke oordeelt zelf over de passende frequentie) maar de installatie moet bij een onaangekondigde externe controle in goed werkende staat verkeren. Enkel een periodieke "energetische check-up" is verplicht. Het betreft hier een reeks controles van de goede werking van de installatie. Deze worden in dit Bestek aangeduid met het symbool " ". De minimale periodiciteit van deze controle is afhankelijk van het warmte- of het koudeproductievermogen:

Warmteproductieof koudeproductievermogen < 200 kW van 200 kW tot 600 kW van 601 kW tot 1 200 kW meer dan 1 201 kW

Minimale periodiciteit van de energetische controle van elke installatie (warmte en koude) 1 x per jaar 2 x per jaar 3 x per jaar Elke maand

Het is het totale warmte- of koudeproductievermogen van de volledige site (alle gebouwen, alle verwarmingsketels samen) die in aanmerking zal worden genomen. Het betreft hier de minimale periodiciteit om het niveau van het Energetisch onderhoud van een installatie te waarborgen, maar dit belet de Klant niet zich veeleisender op te stellen om een betere kwaliteit te halen of voor een toepassing die een strengere opvolging vereist.


versie van 18/09/2006 - p .19

DE SYSTEMEN 1. Gemeenschappelijke regels voor de verschillende systemen 1.1. Onderhoud Nr.

Vereist / Aanbevol en

Bepaling

Doel

1.1.1.

Vereist

De systemen worden onderhouden volgens de voorschriften van hun fabrikant.

3

1.1.2.

Vereist

De plaatsen die nodig zijn om de systemen te inspecteren, moeten te allen tijde toegankelijk blijven.

3

1.1.3.

Vereist

De Exploitant dient ervoor te zorgen dat er geen waterlekken voorkomen ter hoogte van de installaties, met name bij de ventielen, kleppen,...

3

1.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Instelwaarden 1.2.1.

Vereist

De Klant dient duidelijk de volgende elementen te definiëren:

-

-

de dagelijkse, wekelijkse en maandelijkse gebruikstijden van het gebouw. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene bezetting en uitzonderlijke bezetting (in tijd of ruimte);

1.1

de opgegeven omgevingsomstandigheden die in acht moeten worden genomen in de verschillende vertrekken, afhankelijk van de gebruikstijden en eventueel het seizoen.

1.2

De toe te passen omgevingswaarden zijn: Kantoren, vergaderzalen en gelijkgestelde vertrekken: 1.1

-

omgevingstemperatuur tijdens verwarmingsperiode: 1.3

o aanbevolen: maximaal 21° C o vereist: maximaal 22° C De instelwaarde 22° C is te begrijpen als het gebouw nog is


versie van 18/09/2006 - p .20

uitgerust met enkele beglazing.

-

omgevingstemperatuur tijdens koelperiode:

o aanbevolen: minimaal 25° C o vereist: minimaal 24° C Het verdient aanbeveling deze insteltemperatuur te compenseren naarmate de buitentemperatuur stijgt, zodanig dat er maximaal 5 K verschil blijft tussen binnen- en buitentemperatuur.

-

minimale omgevingstemperatuur die elke schade aan het gebouw en aan de installaties voorkomt: maximaal 12° C

-

relatieve vochtigheid die de luchtbevochtiging stuurt: maximaal 40 %

-

debiet aan verse lucht: maximaal 36 m³/u per persoon

-

CO2-concentratie: maximaal 1 200 ppm De waarde 36 m³/u.pers. voldoet aan het ARAB (30 m³/u.pers.) en stemt overeen met een gemiddeld kwaliteitsniveau volgens de nieuwe norm NBN EN 13 779. Het is mogelijk te dimensioneren op basis van 45 m³/u.pers. en te exploiteren op 36 m³/u.pers. Dit geeft een reserve voor als de populatiedichtheid stijgt en biedt in afwachting de mogelijkheid de energieverliezen te beperken.

De Exploitant ziet erop toe dat er in één en dezelfde ruimte een "zwevende" zone bestaat tussen de instelwaarde die de warmteproductie inschakelt en de instelwaarde die de koudeproductie activeert:

o aanbevolen: minimaal 3 K o vereist: minimaal 2 K De Exploitant dient er eveneens op toe te zien dat de instelwaarde voor de omgevingstemperatuur bij koeling met systemen op basis van straling hoger is dan bij convectiesystemen (bijvoorbeeld instelwaarde 26° C voor koeling via koelplafonds in plaats van 25° C voor ventilator-convectoren). De bovenvermelde instelwaarden moeten worden geïnterpreteerd als gemiddelden per zone. Voor een bepaalde ruimte is een tolerantie van +/- 1 K op de temperatuur en +/- 5 % op de relatieve vochtigheid toegelaten. In geval van wijziging dient de exploitant de instelwaarden zeer geleidelijk aan te passen om geen subjectieve reacties van de bewoners op te wekken. Een simulatie op een kantoorgebouw toonde aan dat een instelwaarde voor koeling van 24° C, door de stijging van de werkingsduur van de installatie over een heel seizoen leidt tot een meerverbruik van 29 % in vergelijking met een instelwaarde van 25°.


versie van 18/09/2006 - p .21

Technische ruimten met menselijke bezetting (werkplaats,…)

-

instelwaarde voor verwarming: maximaal 18°C

-

minimale temperatuur die elke schade aan het gebouw en aan de installaties voorkomt: 10° C

-

relatieve vochtigheid die de luchtbevochtiging stuurt: maximaal 40 %

-

debiet aan verse lucht: maximaal 36 m³/u per persoon

-

CO2-concentratie: maximaal 1200 ppm

Niet-gebruikte ruimten

-

minimale temperatuur die elke schade aan het gebouw en aan de installaties voorkomt: 6° C (="vorstvrij houden")

-

ventilatiedebiet van 1,3 m³/u per m² vloeroppervlakte, gerealiseerd door middel van lucht afkomstig van gebruikte ruimten (wat overeenstemt met 0,5 luchtverversingen per uur voor een hoogte onder verlaagd plafond van 2,6 m).

Onderbreking 1.2.2.

Vereist

De warmteen koudeafgifte in de vertrekken zal op basis van een tijdsprogrammering worden onderbroken gedurende de periodes dat deze niet bezet zijn.

1.2

Deze onderbreking kan per vertrek, per zone of voor heel het gebouw gebeuren. Gedurende de onderbrekingsperiodes moet de minimaal te behouden temperatuur verenigbaar zijn met de instandhouding van het gebouw en de installaties. Wanneer de buitentemperatuur beneden de basistemperatuur daalt die gebruikt werd voor de dimensionering van de installatie, is de opheffing van de verwarmingsonderbreking tijdelijk toegestaan. De opheffing van deze onderbreking dient te gebeuren in samenspraak met de Klant. 1.2.3.

Vereist

De Exploitant ziet erop toe dat de herinschakeling van de verwarming en van de koeling zo laat mogelijk gebeurt. Indien er geen optimizer aanwezig is, dient hij minstens om de drie maanden (bij de verandering van de seizoenen) de schakelklok van de installaties aan te passen. Indien er wel een optimizer aanwezig is, dient hij na te gaan of de geprogrammeerde inschakeltijden wel overeenstemmen met de gebruikstijden en niet met de vermoede starttijden van de installatie. Opmerking: In de koelperiode is het wenselijk de koeling te verzekeren aan het einde van de nacht (herinschakelperiode) in plaats van aan het einde van de dag, om te profiteren van de natuurlijke afkoeling van de


versie van 18/09/2006 - p .22

nacht, de betere temperatuuromstandigheden bij de condensoren van de koelgroepen en een voordeliger elektriciteitstarief. 1.2.4.

Aanbevol en

De Exploitant zorgt ervoor dat de start van de elektrische installaties trapsgewijs gebeurt om de belasting optimaal te verdelen in de loop van de dag en om de kwartuurvermogenspiek te beperken. Als het tarieftype dat van toepassing is deze piek bestraft, dient de Exploitant in overleg met de Klant erop toe te zien dat de werking van grote stroomverbruikers in deze periodes beperkt wordt. Hij ziet erop toe dat tests van elektrische machines plaatsvinden buiten de piekuren, en zelfs tijdens de daluren.

1.2.5.

Aanbevol en

In geval van vertrekken met variabele maar op korte termijn planbare bezetting, dient de Exploitant ervoor te zorgen dat de werkingsduur van de installaties zo nauwkeurig mogelijk de gebruiksperiode omvat (programmering via klok, manuele herinschakeling, mogelijkheid tot afwijking met automatische terugkeer naar nullastbedrijf,…)

1.2

Informatie van de gebruikers 1.2.6.

Vereist

De Exploitant dient de gebruikers te informeren (hetzij rechtstreeks indien afgesproken, hetzij via de Klant) over:

1.1 1.4

-

de bediening van de eindapparaten en regelorganen die hen ter beschikking staan

-

de overige passende handelingen

de

lokale

om een passend comfort zonder verspilling te verkrijgen. Met name dient hij informatie te verstrekken met betrekking tot: -

het sluiten van deuren en vensters;

-

de lokale instelwaarden die moeten worden geprogrammeerd (afhankelijk van de mate van isolatie van het gebouw, het seizoen en het soort activiteit); we denken hier aan de stand van de thermostatische kranen, de lokale aircoregelaars of de ventilator-convectoren, enz.;

-

de invloed van de grootte van de eindapparaten op de warmteemissie;

-

de invloed van de interne bijdragen aan de opwarming (kantoorapparatuur, verlichting,…);

-

het gebruik van de zonweringen.

Algemeen principe voor het niet verspillen van energie 1.2.7.

Vereist

De omgevingstemperatuur in een ruimte mag niet het resultaat zijn van een gelijktijdige warmteen koude-emissie.

2

Toepassingen 1.2.8.

Aanbevol

In het ideale geval zal de Exploitant erop toezien dat de productie


2

versie van 18/09/2006 - p .23

en

van warm en gekoeld water niet tegelijkertijd in werking is. Aan het begin van het warme seizoen zal de Exploitant dus de koudeproductie pas opnieuw inschakelen nadat de verwarmingsketels zijn uitgeschakeld, en omgekeerd aan het begin van het koude seizoen. Deze bediening mag geautomatiseerd gebeuren op basis van de buitentemperatuur.

1.2.9.

Vereist

Als de warmteen koudeproductie gelijktijdig in werking worden gehouden en verwarmingsen koelsystemen eenzelfde ruimte behandelen, mag hun respectieve werking in geen geval overlappend zijn. Er moet minstens een dood gebied van 2 K (aanbevolen: 3 K) bestaan tussen de uitschakeling van de ene uitrusting en de inschakeling van de andere.

2.3

Deze eis heeft betrekking op: -

de ventilator-convectoren met 4 buizen; de inductie-convectoren; de koelplafonds gekoppeld aan radiatoren; de warmteen koudebatterijen van luchtbehandelingsgroep; …

eenzelfde

Als een wijziging van de afstelling toegankelijk is voor de bewoners (bv. thermostatische kranen), dient de Exploitant hen te informeren over de passende instelwaarden die moeten worden geprogrammeerd en te controleren of deze in acht worden genomen in de tijd. 1.2.10.

Vereist

Als de warmteen koudeproductie gelijktijdig in werking worden gehouden, dient de Exploitant jaarlijks te controleren of de regelkranen voor warmte en koude van eenzelfde behandelingsinstallatie goed dicht zijn. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de luchtkleppen van de inductie-convectoren.

2

1.2.11.

Aanbevol en

Als de warmteen koudeproductie gelijktijdig in werking worden gehouden, en als de regelinrichting het toelaat, zal de Exploitant proberen te voorkomen dat een ruimte op één en dezelfde dag wordt verwarmd en vervolgens wordt gekoeld (bijvoorbeeld 's ochtends verwarmd en in de namiddag gekoeld).

2.3

Bepaling

Doel

1.3. Controle Nr.


Controle van de temperaturen 1.3.1.

Vereist

De Exploitant dient in verschillende referentieruimten, aangeduid door de Klant (minimaal 1 per zone van 400 m²), over een mogelijkheid te beschikken om de temperaturen te meten. Het betreft hier een gewone thermometer om klachten te objectiveren of een sonde die verbonden is met de technische centrale beheereenheid


1.1

versie van 18/09/2006 - p .24

De reële temperaturen die worden bereikt in deze ruimten, moeten periodiek* worden gecontroleerd en opgetekend in het Logboek. Er dient eveneens een verslag van de metingen aan de Klant te worden bezorgd, die zal nagaan of de gedefinieerde instelwaarden werden nageleefd. Registratie van de temperaturen 1.3.2.

Vereist

De Exploitant dient gedurende een week in één referentieruimte per distributiekring de temperatuur- en vochtigheidswaarden te registreren die werden bereikt. -

minimaal éénmaal gedurende het verwarmingsseizoen

-

eveneens eenmaal in de zomer voor de gekoelde gebouwen

1.1

Daarnaast moet er een temperatuursensor op een eindzender of zijn voeding (lokaal of in de stookruimte) worden geplaatst. De verkregen waarden worden vergeleken met de instelwaarden en met de opgelegde onderbrekingstijden. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de temperaturen die worden gehaald buiten de gebruikstijden. In geval van onregelmatigheden dient de Exploitant de volgende elementen te controleren: -

de programmering (instelwaarden en tijden) van de regelaars (lokale regeling en centrale regeling);

-

of er rekening is gehouden met de omschakeling tussen zomeren wintertijd;

-

de correcte werking van de regelaars, de regelkleppen, de servomotoren, de sondes en de meters die hij ter beschikking heeft. Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de werking van de hygrostaten;

-

de correcte werking van de klokken. Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de mogelijke afwijkende schakelingen.

Eventueel dringt zich een onmiddellijke herstelling op. Het verslag van de metingen en eventueel de interventies moet worden opgetekend in het Logboek. Er dient eveneens een exemplaar van de resultaten aan de Klant te worden bezorgd, die zal nagaan of de gedefinieerde instelwaarden werden nageleefd.

Controle van de uurroosters 1.3.3.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de lijst te bezorgen van de geprogrammeerde werkingstijden voor:

1.2 1.3

-

de secundaire warmteen koudekringen;


versie van 18/09/2006 - p .25

-

de ventilatoren (aanvoer en afvoer);

-

de inlaatkleppen voor de verse lucht.

Deze lijst dient het inschakelen onderbrekingstijdstip te vermelden (opening en sluiting voor de verseluchtkleppen). De tijdstippen moeten worden vergeleken met de gebruikstijden van het gebouw of van de betreffende zone en goedgekeurd door de Klant. De 2 tijdschema's moeten overeenstemmen. Deze gegevens moeten rekening houden met de dagen waarop de gebouwen uitzonderlijk niet in gebruik zijn.

1.4. Verbetering Nr.


Bepaling

Doel

Informatie van de gebruikers 1.4.1.

Aanbevol en

Als de informatie niet het gewenste effect heeft bij de gebruikers, dient de exploitant een wijziging van de regelaars van de eindapparaten voor te stellen. Bijvoorbeeld moet plaatsing worden overwogen van regelaars waarvan de afstelling onbereikbaar is voor de bewoners ("institutionele" thermostatische kranen,…) Bijvoorbeeld in een onderwijsinstelling.

Regelsondes 1.4.2.

Vereist

De Exploitant dient de plaatsing van de regelsondes te controleren en eventueel te corrigeren: buitensondes, binnensondes, thermostatische kranen, water- en luchttemperatuursondes, sonde voor de relatieve vochtigheid,... Deze moeten zich op een plaats bevinden die representatief is voor de te controleren ruimte.

1.2

Geen energievernietiging 1.4.3.

Aanbevol en

Als de warmteen koudeproductie gelijktijdig in werking worden gehouden en de warmteen koude-emissie in eenzelfde ruimte worden verzekerd door verschillende systemen, dient de Exploitant de installatie voor te stellen van een automatisch systeem dat interactie tussen beide onmogelijk maakt (in geval van aanwezigheid van radiatoren en airconditioning, radiatoren en koelplafonds).

1.4.4.

Vereist

De Exploitant dient aan de Klant te melden dat een scheiding noodzakelijk is tussen de behandelde (verwarmde of klimaatgeregelde) en de niet-behandelde zones.

1.4

Onderbreking 1.4.5.

Vereist

Eventueel dient de Exploitant de regeling of zijn afstelling zodanig aan te passen dat de onderbreking van de verwarming van de vertrekking gepaard gaat met de volledig onderbreking van de


1.2

versie van 18/09/2006 - p .26

warmteafgifte. Bijvoorbeeld: door volledige verlaging van nachtverwarmingscurven of door controle van binnentemperatuur van het niet-gebruikte gebouw omgevingsthermostaat. 1.4.6.

Vereist

de de door

Bij gebrek aan een regelaar die onderbreking mogelijk maakt, dient de plaatsing van een optimizer te worden aanbevolen aan de Klant. Afwijking

1.4.7.

Vereist

De Exploitant dient zich te schikken naar de eisen van de Klant inzake afwijking van het huidige tijdgestuurde werkingsprogramma.

1.2

Niettemin dient hij de mogelijkheid te bestuderen om de duur van de afwijking en de behandelde ruimte te optimaliseren. Hij dient de Klant te adviseren inzake de verbeteringsmogelijkheden. Hij stelt voor: - de afwijking te optimaliseren, maar met een gewaarborgde automatische terugkeer naar nullastbedrijf. Hiervoor kunnen verschillende oplossingen in aanmerking komen: - programmeerbare jaarklok; - drukknop met vertragingstijd; - contact dat een beeld geeft van de bezetting (deurcontact, aanwezigheidsdetector,…); - … - de oppervlakte van de met één bediening afwijkend geschakelde ruimten zoveel mogelijk beperken (wij raden af een behandelde zone van meer dan 25 % van de verwarmde oppervlakte van het gebouw afwijkend te schakelen).

Ongemak 1.4.8.

Vereist

De Exploitant mag niet voorstellen een probleem van lokale oververhitting op te lossen met behulp van een mobiel airconditioningssysteem waarbij permanent een venster moet openstaan voor de doorvoer van de verbindingen.

1.4

1.4.9.

Vereist

In geval van onmiskenbaar ongemak voor de bewoners, dient de Exploitant een analyseschema te bezorgen aan de Klant dat hem in staat stelt de oorzaak hiervan op te sporen. De voorgestelde oplossingen worden besproken met de Klant.

1.3

Verhoging van het vermogen van de uitrustingen, afwijkende schakeling van de regeling en verhoging (bij verwarming) of verlaging (bij koeling) van de insteltemperaturen, moeten de laatste oplossingen zijn die worden overwogen.


versie van 18/09/2006 - p .27

2. Aanvoer aan hygiënische verse lucht Definitie: een installatie voor de aanvoer van hygiënische verse lucht zorgt voor de passende luchtkwaliteit, regelt de handhaving van de binnentemperatuur niet maar moet er wel toe bijdragen om iedere energieverspilling te voorkomen.

Basisprincipes van de REG-exploitatie -

Het debiet aan verse lucht beperken tot de strikt noodzakelijke hygiënische behoeften.

-

De aanvoer van verse lucht stopzetten buiten de gebruikstijden.

-

Voorkomen dat de verse lucht wordt verwarmd wanneer het gebouw wordt gekoeld.

-

De calorieën of frigorieën van de afgevoerde lucht recupereren.

2.1. Onderhoud Zie hoofdstuk 8 (Luchtbehandeling) en hoofdstuk 9 (Luchtverdeling).

2.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Onderbreking 2.2.1.

Vereist

In geval van een mechanische ventilatie, dienen de aanvoer van verse lucht en de afvoer van vervuilde lucht automatisch te worden uitgeschakeld wanneer de gebouwen niet in gebruik zijn (afhankelijk van de weekprogrammering), met inbegrip van de herinschakelingsperiode van de thermische installaties (verwarming of koeling), behalve wanneer een nachtelijke koeling wordt georganiseerd. Voor de sanitaire afzuiginrichtingen is debietvermindering gewenst (ventilator met bijvoorbeeld).

1.2

eveneens een twee snelheden

In sommige gevallen mag het ventilatiedebiet eveneens worden aangepast op basis van de activiteit, in overleg met de Klant (bv. bezoekuren in een ziekenhuis, openingsuren van een cafetaria,…) De uitschakeling van de verseluchtaanvoer dient te gebeuren door uitschakeling van de ventilatoren en sluiting van de gemotoriseerde kleppen (rekening houdend met het vorstrisico en de eventuele noodzaak van een antivriesmiddel). Deze bepaling is van toepassing ongeacht het gebruikte klimaatregelingssysteem (gewone verwarming, klimaatregelingssysteem met directe expansie, met water of met Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .28

lucht). Aanvoertemperatuur 2.2.2.

Vereist

Wanneer de koeling van een ruimte verzekerd wordt door eindapparaten die onafhankelijk werken van het toevoernet voor hygiënische verse lucht (koeling door ventilator-convectoren, lokale airconditioningssystemen, DRV-klimaatregeling,…), moet de insteltemperatuur voor de aanvoer van hygiënische lucht tijdens de koelperiode verlaagd worden. Deze aanvoertemperatuur moet zo laag mogelijk zijn, bij voorkeur lager dan of gelijk aan 16° C (waarde aangepast naar gelang de buitentemperatuur, met een max. ∆T° van 9 K). De maximale aanvoertemperatuur die in acht moet worden genomen, moet worden genoteerd in het Exploitatiehandboek.

2.1

Deze eis laat toe het koelvermogen van de buitenlucht in het tussenseizoen optimaal te benutten en de periodes te beperken waarin de verse lucht moet worden voorverwarmd terwijl de ruimte wordt gekoeld. In de praktijk moeten de luchtopeningen zodanig worden gekozen en geplaatst dat ze een aanvoer bij zeer lage temperatuur verzekeren zonder ongemak te veroorzaken. Een alternatief kan er eveneens in bestaan de aanvoer van verse lucht te integreren in een eindapparaat. Simulaties uitgevoerd op een standaard kantoorgebouw hebben bijvoorbeeld aangetoond dat een verlaging van de aanvoertemperatuur van de ventilatielucht tot 16° C in plaats van 21° C, in de koelperiode van de vertrekken een besparing van 10 % opleverde op het totale warmteverbruik van het gebouw (bron Energie+).

2.2.3.

Vereist

De ventilatielucht van de garages wordt niet verwarmd.

1.1

Het gebruik van volle sectionaalpoorten die gesloten worden tijdens de koude periode, zorgt er bijvoorbeeld voor dat de verliezen beperkt worden. Indien nodig kan de uit het gebouw afgezogen lucht in de garages worden geblazen, na de eventuele warmteterugwinning.

2.3. Controle Nr.


Bepaling

Doel

Luchtdebiet 2.3.1.

Vereist

Tijdens het eerste jaar van het onderhoudscontract en daarna om de 3 jaar, moet de Exploitant per zone of in zijn totaliteit het verseluchtdebiet meten dat effectief wordt aangevoerd door de mechanische ventilatie-installatie. De waarde van het gemeten debiet in verhouding tot het effectieve aantal aanwezige personen moet worden opgetekend in het logboek.

1.3

Deze waarde moet worden vergeleken met de debietwaarden gedefinieerd in bepaling 1.2.1 in dit Exploitatiehandboek. Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .29

Enkel de aanwezigheid van een specifieke luchtvervuiling binnen kan een overdimensionering van het opgelegde maximumdebiet van hygiënische verse lucht verantwoorden. 2.3.2.

Aanbevol en

Het verseluchtdebiet mag de bovengenoemde waarden enkel tijdelijk overschrijden om een natuurlijke koeling van het gebouw te bekomen.

1.3 4.1

In dat geval dient de Exploitant zo nodig een aanpassing van de installatie te bestuderen om de hoeveelheid verse lucht te laten variëren in functie van de behoeften aan hygiënische ventilatie en in functie van de koelingsbehoeften. Let op de niet-lineariteit van de opening van de kleppen: vaak zal een controlemeting noodzakelijk zijn.

2.3.3.

Vereist

Het totale debiet aangevoerde verse lucht, evenals de verdeling ervan, moeten opnieuw worden bekeken als het gebruik of de bezetting van het gebouw verandert.

1.3

Het debiet moet worden gemeten ter hoogte van de aanzuiging, na een tamelijk lange leiding.

Aanvoertemperatuur 2.3.4.

Vereist

Voor elke groep moeten de luchtaanvoertemperaturen periodiek* (manueel of elektronisch) worden gemeten en opgetekend in het Logboek.

2.1

Er dient eveneens een verslag van de metingen aan de Klant te worden bezorgd, die zal nagaan of de gedefinieerde instelwaarden werden nageleefd.



Bepaling

Doel

Luchtdebiet 2.4.1.

2.4.2.

Vereist

Vereist

Als de debietwaarden de vereisten overschrijden, moet de exploitant een verlaging voorstellen door: -

wijziging van de riemschijven van de ventilatoren;

-

of verlaging van de motorsnelheid;

-

of verkleining van de opening van de verseluchtkleppen;

-

…

In geval van een klimaatregelingssysteem waarvan de verseluchtdebieten zijn overgedimensioneerd om een toereikende ontvochtiging, verwarming of koeling van de ruimte te garanderen (een situatie die vaak wordt aangetroffen in systemen die zijn uitgerust met inductie-convectoren, koelbalken of ventilatiesystemen gekoppeld aan koelplafonds), dient de Exploitant een oplossing voor te stellen om deze hoeveelheid verse lucht te verminderen, ten minste tijdens het verwarmingsseizoen.


1.3

versie van 18/09/2006 - p .30

Bijvoorbeeld door middel van een motor met 2 snelheden, een seizoensgebonden vermindering van de primaire lucht van de inductie-convectoren,… In geval van een éénzonesysteem is de organisatie van een vorm van recycling aanbevolen. Warmteterugwinning 2.4.3.

Aanbevol en

Als de installatie voorzien is van een mechanische aan- en afvoer (systeem met dubbele stroming), dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is een warmteterugwinningssysteem op de afgevoerde lucht te plaatsen om de verse lucht voor te verwarmen: -

als het verseluchtdebiet van de aanvoergroep in dagdienst (d.w.z. 10 uur per dag, 5 dagen per week) meer dan 5.000 m³/u bedraagt;

-

of als het verseluchtdebiet van de aanvoergroep continubedrijf meer dan 2.000 m³/u bedraagt;

-

of als om bepaalde redenen het verseluchtdebiet van een installatie met dubbele stroming de vereiste waarde van punt 1.2.1. overschrijdt.

4.2

in

De berekeningsmethode staat vermeld in Energie+.

Beheer van het luchtdebiet 2.4.4.

Aanbevol en

Wanneer de ventilatiegroep maar één ruimte voedt waarvan de bezettingsgraad variabel is (vergaderzalen, conferentiezalen,…), dient de Exploitant de debietregeling van de hygiënische lucht te bestuderen (ventilatorsnelheid, opening van de inlaatkleppen voor de verse lucht) in functie van de effectieve aanwezigheid van personen, indien met deze maatregel de behandeling kan worden vermeden van: -

2 000 000 [m³ verse lucht per warmteterugwinning op de afvoerlucht;

jaar]

-

2 000 000 x (100 / (100 - ηt)) [m³ verse lucht per jaar] met warmteterugwinning op de afvoerlucht (waarbij ηt het temperatuurrendement van de warmteterugwinning is in [%]).

1.3

zonder

Bijvoorbeeld in een kantoorgebouw blaast de ventilatieinstallatie van een vergaderzaal 2 000 m³/u. Als deze gedurende 1 000 uur per jaar zou worden uitgeschakeld (effectieve gebruikstijd van de zaal: ongeveer 50 % van de gebruikstijd van het gebouw), zou men de verwarming en het transport (en zelfs de koeling in de zomer) van 2 000 000 m³ per jaar voorkomen, goed voor een minimale energiebesparing van 300 euro/jaar. Hetzelfde resultaat kan worden verkregen als de zaal gedurende 2 000 u/jaar voor 50 % van zijn capaciteit wordt benut. Dit verantwoordt de plaatsing van een debietregelingssysteem. Dit systeem kan bijvoorbeeld bestaan uit: -


een aanwezigheidsdetector die de ventilator in-/uitschakelt of op lage/hoge snelheid schakelt,

versie van 18/09/2006 - p .31

-

een CO2of VOC-sonde (luchtkwaliteitsonde) in de ruimte, die een ventilator met variabele snelheid of de schuiven voor de verseluchttoevoer van een luchtbehandelingsgroep bedient.

De tweede oplossing geniet de voorkeur omdat de eerste de levensduur van het materiaal kan verkorten, vooral bij aandrijving met riemen. De berekeningsmethode staat vermeld in Energie+.

2.4.5.

Vereist

In mechanisch geventileerde garages dient de Exploitant het belang te bestuderen van een regeling van het verseluchtdebiet op basis van CO-sondes. Een klok moet de ventilatie sturen volgens een systeem met verschillende snelheden als het gebruiksrooster beperkt is tot welbepaalde periodes.


3.2

versie van 18/09/2006 - p .32

3. Verwarming en koeling met lucht Definitie: het betreft hier een installatie waarbij de verwarming en de koeling van de

vertrekken plaatsvinden via de voorbehandeling en het transport van lucht. Basisprincipes van REG-exploitatie (Rationeel EnergieGebruik) -

het koelend vermogen van de buitenlucht benutten (free cooling overdag of 's nachts)

-

de verseluchtaanvoer beperken tot de hygiënische behoeften, behalve in geval van free cooling

-

de behandeling onderbreken tijdens niet-gebruikte periodes, behalve in geval van free cooling

-

de lucht niet achtereenvolgens koelen en verwarmen alvorens ze te verdelen in de ruimte

-

de omgevingswaarden aanpassen aan de strikte comfortbehoeften De gemeenschappelijke eisen van hoofdstuk 8 "Luchtbehandeling" zijn van toepassing ter aanvulling van de volgende bepalingen.

3.1. Onderhoud Zie hoofdstuk 8 "Luchtbehandeling" en hoofdstuk 9 "Luchtverdeling".

3.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Free cooling 3.2.1.

Vereist

De exploitant dient de bestaande installatie zo goed mogelijk te valoriseren om het koelend vermogen van de buitenlucht tijdens de warme periode te benutten, zonder de verwarmingsbelasting in de koude periode te verhogen. In het ideale geval zal het verseluchtdebiet geregeld worden op basis van de vergelijking van de buitentemperatuur, de omgevingstemperatuur binnen en de insteltemperatuur binnen:

-

wanneer de binnentemperatuur lager is dan de insteltemperatuur, zal de hoeveelheid verse lucht op het hygiënische minimum gehandhaafd worden (dat variabel kan zijn, afhankelijk van de bezettingsgraad);

-

wanneer het te warm is in het vertrek en de buitentemperatuur is lager dan de kamertemperatuur, moet de verhoging van het verseluchtdebiet voorrang krijgen op de werking van de koudebatterij;

-

wanneer de reële kamertemperatuur hoger ligt dan de


1.3 4.1

versie van 18/09/2006 - p .33

insteltemperatuur (gekozen comforttemperatuur) en de buitentemperatuur hoger ligt dan de kamertemperatuur, moet de hoeveelheid verse lucht worden teruggebracht tot het hygiënische minimum. De regeling van het verseluchtdebiet gebeurt door in te grijpen op de gemotoriseerde kleppen voor verse lucht, afvoerlucht en gerecyclede lucht. Bij aanwezigheid van een warmteterugwinningssysteem, moet de buitentemperatuur die in aanmerking wordt genomen, stroomafwaarts van het terugwinningssysteem worden gemeten. Als er geen automatische regeling aanwezig is, dient de exploitant deze manueel te benaderen en een verbetering voor te stellen (zie 3.4.3). Onderbreking 3.2.2.

Vereist

De verwarmingsen koelinstallaties moeten worden uitgeschakeld tijdens niet-gebruikte periodes. De omschakeling moet plaatsvinden bij nulvermogen (bij verbreking) of maximumvermogen (bij herinschakeling) om de duur van de overgangsfasen tot een minimum te beperken.

1.2 1.3

De Exploitant dient aandachtig te zijn voor het uitschakelen van de verseluchtaanvoer en de bevochtiging in de herinschakelperiode van de luchtbehandelingsinstallaties in de winter.

In de koelperiode is het wenselijk de herinschakeling te verzekeren aan het einde van de nacht (herinschakelperiode) in plaats van aan het begin van de dag, om te profiteren van de natuurlijke afkoeling van de nacht, de betere temperatuuromstandigheden bij de condensoren van de koelgroepen en een voordeliger elektriciteitstarief.


Vereist

Overeenkomstig artikel 1.2.7. mag de Exploitant geen instelwaarden gebruiken die binnen een behandelingsgroep het risico van gelijktijdige warmteen koudeproductie met zich meebrengen. Zo moet de Exploitant dus in geval van aanwezigheid van een zogenaamde "dauwpuntregeling": -

hetzij de in punt 8.2.1. beschreven wijzigingen van het regelprincipe toepassen;

-

hetzij een variabele instelwaarde voor het dauwpunt gebruiken, afhankelijk van de buitentemperatuur of beter afhankelijk van de vochtigheid van de omgeving of de gemeten vochtigheid in de afvoerlucht;

-

in elk geval moet de bevochtigingsinstallatie worden uitgeschakeld en leeggemaakt wanneer de buitentemperatuur gedurende meer dan 24 bedrijfsuren van de luchtaanvoergroep hoger is dan 8° C.

2.2

Een automatisch ledigingssysteem (een hellende wasbak en 2wegkraan op de afvoer) is aanbevolen. Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .34

3.3. Controle Zie ook hoofdstuk 1 "Gemeenschappelijke regels voor verschillende systemen" en hoofdstuk 8 "Luchtbehandeling" Nr.


Bepaling

Doel

Regeling 3.3.1.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de coherentie van de stand van de inlaatkleppen voor verse lucht, gemengde lucht en afvoerlucht (met name verdeling tussen verse lucht en gerecyclede lucht) te controleren, afhankelijk van het toegepaste regelprincipe, de omstandigheden buiten en binnen, en de instelwaarden.

1.3 4.1

Het resultaat van deze controle (opgenomen temperaturen, stand van de kleppen, analyse) moet worden opgetekend in het Logboek. Eventueel dient de Exploitant de goede werking en correcte sturing van de kleppen van de uitrusting te controleren. Om de aanvoer aan verse lucht te beperken maar ook om de free-cooling te bevorderen wanneer de buitentemperatuur dit toelaat.



Bepaling

Doel


Aanbevol en

Het klimaatregelingssysteem mag geen vernietiging van energie veroorzaken door gelijktijdige productie van warmte en koude voor de behandeling van hetzelfde vertrek.

2.2

De Exploitant dient aan de Klant eventueel bijvoorbeeld de volgende verbeteringen voor te stellen:

a) "all-air" installatie met constant debiet voor meerdere zones: de lucht mag niet centraal worden afgekoeld en vervolgens in de verschillende vertrekken worden naverwarmd door eindapparaten (situatie in tussenseizoen bijvoorbeeld). Als de installatie op die manier is ontworpen, dient de Exploitant voor te stellen de installatie te wijzigen en hetzij te kiezen voor een "all-air" systeem met variabel debiet dat bij werking met het minimumdebiet toch het nodige comfort verzekert zonder naverwarmingsbatterijen, hetzij voor een ander klimaatregelingssysteem, of voor opsplitsing van het gebouw in homogenere thermische zones, enz…; Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .35

b) wanneer in een VAV klimaatregelingsinstallatie de thermische behoeften van verschillende vertrekken een centrale afkoeling van de lucht en een naverwarming ter hoogte van bepaalde vertrekken vereisen, dient de Exploitant te onderzoeken of het mogelijk is het minimumdebiet van de inblaasopeningen te verkleinen om lokale naverwarming en energievernietiging te voorkomen. Een alternatief kan er eveneens in bestaan een regelsysteem te plaatsen dat de algemene luchtaanvoertemperatuur verhoogt wanneer in alle vertrekken het minimumdebiet wordt toegepast; c) in een installatie met dubbele kanalen (zogenaamd "dual duct" systeem), waar de luchtbehandeling plaatsvindt door menging van verwarmde en gekoelde lucht, dient de exploitant een omvorming tot een systeem met variabel debiet voor te stellen, of een wijziging van het werkingsprincipe om over te schakelen van een systeem met 1 klep naar een systeem met 2 kleppen. Merk op dat dergelijke systemen in het kader van een grondige renovatie vaak volledig worden vervangen.

Systeem met "alleen verse lucht" 3.4.2.

Vereist

Het gebruik van een klimaatregeling met "alleen verse lucht" is verboden.

1.3

Indien echter om specifieke redenen een klimaatregelingssysteem met "alleen verse lucht" aanwezig is, dient de Exploitant een oplossing voor te stellen, -

-

hetzij om de hoeveelheid verse lucht (permanent of seizoensgebonden) te verminderen (als het debiet onmiskenbaar overgedimensioneerd is om de thermische behandeling van de ruimte te verzekeren); hetzij om een warmteterugwinningssysteem te installeren op de afvoerlucht om de verse lucht voor te verwarmen; hetzij om een recycling van de afvoerlucht te organiseren.

Free cooling 3.4.3.

Vereist

De Exploitant dient de plaatsing van een regelaar voor te stellen waarmee het aangevoerde verseluchtdebiet kan worden geregeld op basis van de vergelijking van de buitentemperatuur, de kamertemperatuur en de insteltemperatuur:

-

wanneer de binnentemperatuur lager is dan de insteltemperatuur, zal de hoeveelheid verse lucht gehandhaafd worden op het hygiënische minimum, dat variabel kan zijn, afhankelijk van de bezettingsgraad;

-

wanneer de kamertemperatuur hoger is dan de insteltemperatuur en de buitentemperatuur is lager dan de kamertemperatuur, heeft de verhoging van de hoeveelheid verse lucht voorrang op de werking van de koelbatterij;

-

wanneer de kamertemperatuur hoger is dan de insteltemperatuur binnen en de buitentemperatuur is hoger dan de kamertemperatuur, moet de hoeveelheid verse lucht worden teruggebracht tot het hygiënische minimum.


versie van 18/09/2006 - p .36

De regeling van het verseluchtdebiet gebeurt door in te grijpen op de gemotoriseerde kleppen voor verse lucht, afvoerlucht en gerecyclede lucht. Bij aanwezigheid van een warmteterugwinningssysteem, moet de buitentemperatuur die in aanmerking wordt genomen, stroomafwaarts van het terugwinningssysteem worden gemeten. In het ideale geval zal deze regeling plaatsvinden op basis van de enthalpieën van de binnenlucht en van de buitenlucht en afhankelijk van de aanwezigheid van personen. Indien er een warmteterugwinningssysteem met adiabatische koeling van de afvoerlucht (door verstuiving van water op de afvoerlucht) aanwezig is, is het interessanter de hoeveelheid verse lucht maximaal te houden terwijl de temperatuur van de verse lucht verlaagd wordt tot onder de binnentemperatuur, zonder dat er energie verbruikt wordt (behalve het extra verbruik van de ventilator). 3.4.4.

Aanbevol en

De Exploitant dient te onderzoeken of het interessant is de ventilatoren tijdens niet-gebruikte periodes van het gebouw opnieuw te starten, zonder luchtbehandeling, teneinde dit op natuurlijke wijze te koelen. Hij dient de exploitatiekosten van de ventilatoren te vergelijken met de werkingskosten van de koelmachine.

4.1

Zone-indeling 3.4.5.

Aanbevol en

Wanneer een multizone-installatie vertrekken behandelt waarvan de gebruikstijden niet homogeen zijn, dient de Exploitant de zoneindeling van de installatie te bestuderen teneinde een afzonderlijke regeling van elke zone mogelijk te maken.

1.2

Beheer van de ventilatoren 3.4.6.

Aanbevol en

In systemen met variabel luchtdebiet, moet de regeling van het inblaasdebiet daadwerkelijk een vermindering van de behandelde lucht en een daling van de rotatiesnelheid van de ventilatoren met zich meebrengen. Omleiden van de niet-ingeblazen lucht is niet toegelaten.

3.2

Als dit niet het geval is, dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is het systeem aan te passen.


versie van 18/09/2006 - p .37

4. Verwarming en koeling met water Definitie: het betreft hier een installatie waarbij de verwarming en/of de koeling van de vertrekken gebeurt door de behandeling en het transport van warm water of ijswater. Hieronder vallen ook de klassieke statische verwarmingsinstallaties

Basisprincipes van de REG-exploitatie -

De regeling van de warmte-, koude- en ventilatielevering coördineren om niet gelijktijdig warmte en koude te produceren in hetzelfde vertrek

-

De koudestralers en de koudeproductie laten werken bij de hoogst mogelijke watertemperatuur

-

De werking van de uitrustingen onderbreken gedurende niet-gebruikte periodes

-

Geen programmering van buitensporige lokale instelwaarden toelaten

-

Het water van de installaties die heel het jaar door moeten werken op natuurlijke wijze koelen (free chilling)

4.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

Doel

Onderhoud van de eindapparaten 4.1.1.

Vereist

De Exploitant dient de eindapparaten elk jaar een onderhoudsbeurt te geven: -

reiniging van de batterijen, controle van hun toestand;

-

vervanging van de filters;

-

reiniging van de zuig- en blaasroosters;

-

controle van de goede werking van de thermostaat en van de snelheidskiezer;

-

reiniging van de ventilator;

-

controle van de afdichting van de kleppen van de inductieconvectoren;

-

controle van de membranen van de pneumatische servomotoren (een luchtlek veroorzaakt de volledige opening van de verwarmingsbatterijen);

-

controle van de isolatie van de warm- / koudwaterleidingen;

-

controle op afwezigheid van microlekken (neerslagvorming


3.3

versie van 18/09/2006 - p .38

op de leidingen); -

werking van de manuele kleppen;

-

…

4.1.2.

Vereist

De correcte werking van alle thermostatische kranen moet eenmaal per jaar worden gecontroleerd. De eventuele defecte kranen moeten worden vervangen.

4.1.3.

Vereist

Minstens eenmaal per jaar en naar gelang de noodzaak dient de Exploitant de lucht uit de verwarmingselementen af te laten.

4.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Onderbreking 4.2.1.

Vereist

De Exploitant dient erop toe te zien dat de eindapparaten (voor warmte en koude) en hun hulpinrichtingen buiten de gebruikstijden van het gebouw volledig worden uitgeschakeld (niet gewoon een verlaging van de temperatuur van het verwarmingswater gedurende de nacht).

1.2

4.2.2.

Vereist

De herinschakeling moet gebeuren bij maximumvermogen, om de duur van de overgangsfasen tot een minimum te beperken.

1.2 1.3

Tijdens de uitschakelperiodes in de winter moeten het gebouw en de installaties worden beschermd tegen vorst. Deze vorstbeveiliging bestaat erin dat de circulatiepomp voor de warmwaterdistributie en de regeling opnieuw intermitterend in bedrijf worden gesteld voor de controle en het behoud van een minimale watertemperatuur. In de koelperiode is het wenselijk de herinschakeling te verzekeren aan het einde van de nacht (herinschakelperiode) in plaats van aan het begin van de dag, om te profiteren van de natuurlijke afkoeling van de nacht, de betere temperatuuromstandigheden bij de condensoren van de koelgroepen en een voordeliger elektriciteitstarief. 4.2.3.

Vereist

Buiten de gebruiksperiodes moeten de ventilatoren van de ventilator-convectoren en de circulatie van de waterleidingstelsels automatisch worden uitgeschakeld, maar met behoud van een vorstbeveiliging.

1.2

Watertemperatuur 4.2.4.

Vereist

De Exploitant dient de temperatuur van het ijswater aan te passen aan de behoeften, zodat: -

de eindapparaten worden gevoed met de hoogst mogelijke watertemperatuur;

-

gewerkt kan worden met een zo hoog mogelijke verdampingstemperatuur, passend bij de thermische


3

versie van 18/09/2006 - p .39

behoeften en de correcte werking van de koelmachine. De vertrektemperatuur van het koude water naar de eindapparaten moet bijvoorbeeld worden geregeld met een mengkraan, op basis van een sensor die gevoelig is voor de thermische behoeften van de vertrekken (naar gelang het geval afhankelijk van de buitentemperatuur, de zonneschijn, de binnentemperatuur,…). Belang: verhoging van de COP, vermindering van de distributieverliezen, vermindering van de ontvochtiging in de ventilator-convectoren en van de ontvochtigingsbehoeften voor de koelplafonds, mogelijkheid tot eventuele free-chilling voor de koelplafonds. Ontvochtiging 4.2.5.

Vereist

Bij aanwezigheid van koelbalken en koelplafonds, dient de exploitant de opzettelijke ontvochtiging van de hygiënische verse lucht tot het strikt noodzakelijke minimum te beperken. Als de watertemperatuur van de eindapparaten wordt verhoogd, neemt de ontvochtigingsbehoefte af. In het ideale geval moet een absolute vochtigheidssensor in de afvoerlucht toelaten de ontvochtiging te koppelen aan de afwezigheid van condensatie op de koelbalken en koelplafonds (de koelbatterij moet zodanig worden gestuurd dat de dauwpunttemperatuur van de omgeving net iets lager is dan de dauwpunttemperatuur van het voedingswater van de eindapparaten). Bij gebrek aan een controle in de afvoer, dient de dauwpunttemperatuur die de koelbatterij stuurt te variëren naar gelang de voedingswatertemperatuur van de eindapparaten. Er moet een maximaal verschil van 2 graden worden aangehouden tussen deze 2 temperaturen.


Vereist

Wanneer in eenzelfde vertrek een warmteen koudebron geïnstalleerd is (door middel van één enkel systeem of afzonderlijke systemen) dient de Exploitant ervoor te zorgen dat er in geen geval gelijktijdige emissie van warmte en koude plaatsvindt: - plaatsing van een gemeenschappelijke regeling; - regeling met een neutrale zone van minimaal 2 graden tussen de inschakelcommando's voor warmte-emissie en koude-emissie ("aanbevolen" zone: 3 graden); - geen overlapping van de werkingsperiodes van de warmteen koudeproductie.

2.3

Dit kan gebeuren door een gemeenschappelijke regelinrichting voor beide systemen of door afzonderlijke automatische regelinrichtingen of systemen waarvan een blokkering van de instelwaarden een overlapping van de werkingsgebieden verhindert. 4.2.7.

Vereist

Wanneer het gebouw is uitgerust met inductie-convectoren, dient de Exploitant voor te stellen de gelijktijdige voeding van de apparaten met warm en koud water te vermijden, teneinde de vernietiging van energie vanwege de ondichtheid van de kleppen te voorkomen.


2.3

versie van 18/09/2006 - p .40

4.2.8.

Vereist

In geval van eindapparaten voor de productie van warmte en warmte: -

de regeling van alle apparaten van eenzelfde vertrek mag enkel plaatsvinden op basis van één enkele bediening en één enkele meting ("master-slave" technologie);

-

als het aantal 'slaves' de regelcapaciteit van de 'master' overschrijdt en als er verschillende masters aanwezig zijn in hetzelfde vertrek, moet de neutrale zone tussen verwarming en koeling doelbewust worden vergroot om gelijktijdige werking van de verwarmingsen koelbatterijen met zekerheid te voorkomen.

2.3

Met dit "master-slave" systeem kan worden voorkomen dat verschillende instelwaarden van de apparaten of verschillende nauwkeurigheidsbereiken van de sensoren gelijktijdige warmteen koudeproductie veroorzaken op verschillende apparaten.

Verse lucht 4.2.9.

Vereist

Als de Exploitant bij aanwezigheid van koelplafonds het verseluchtdebiet verhoogt in vergelijking met het hygiënische minimum, om het koelvermogen of de ontvochtiging te verhogen, moet hij dit debiet tijdens verwarmingsperiodes verlagen (2 regimes).

1.3

4.2.10.

Vereist

Overeenkomstig artikel 2.2.2, wanneer de aanvoer van hygiënische lucht onafhankelijk is van de eindapparaten voor koeling (ventilatorconvectoren, statische koelbalken,…), moet de insteltemperatuur van de aanvoerlucht tijdens de koelperiodes van de vertrekken worden verlaagd. Deze aanvoertemperatuur moet zo laag mogelijk zijn en bij voorkeur lager dan of gelijk aan 16° C.

2.1

Bepaling

Doel

4.3. Controle Nr.


Controle van de watertemperaturen 4.3.1.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de coherentie van de regeling van de watertemperatuur van de secundaire distributiekringen voor warm en koud water te controleren.

3

Hij dient zich hiervoor te baseren op een maandoverzicht van de vertreken retourtemperaturen van elk van de secundaire distributiekringen voor warm en koud water, en van de buitentemperatuur. Deze overzichten moeten worden opgetekend in het Logboek. Onderbreking


versie van 18/09/2006 - p .41

4.3.2.

Vereist

Overeenkomstig bepaling 1.3.3. dient de Exploitant periodiek* de correcte werking te controleren van het tijdsbeheer (inclusief de toegepaste tijdschakelingen) van de eindapparaten, meer bepaald de uitschakeling van hun eventuele ventilator.

1.2

Hij dient in het Logboek de geprogrammeerde tijdstippen op te tekenen en te bevestigen dat deze overeenstemmen met het door de Klant bezorgde programma, en dat de klokken correct werken.


versie van 18/09/2006 - p .42



Bepaling

Doel

Onderbreking 4.4.1.

Vereist

4.4.2. 4.4.3.

De Exploitant dient de installatie van een automaat voor te stellen om buiten de gebruikstijden van het gebouw de onderbreking van de eindapparaten (voor warmte en koude) en hun hulpinrichtingen (bijvoorbeeld ventilatoren van ventilator-convectoren) te verzekeren (bijvoorbeeld programmeerbare zonethermostaten), en eventueel een afwijkingsmogelijkheid te voorzien met automatische terugkeer naar de onderbrekingsmodus. Inductie-convectoren

Vereist

Wanneer het gebouw is uitgerust met inductie-convectoren, dient de Exploitant de hoeveelheid primaire verse lucht van de installatie te evalueren en deze te vergelijken met het aantal aanwezige personen. Als deze de in artikel 1.2.1. voorgeschreven waarden overschrijdt, dient hij de mogelijkheid te onderzoeken om de gebruikte hoeveelheid verse lucht te verminderen: -

door deze tijdens verwarmingsperiodes te verminderen door middel van een snelheidsverandering van de ventilator en/of een regeling van de primaire lucht van de inductie-convectoren;

-

door een gedeeltelijke recycling van de afvoerlucht te organiseren;

-

of door een warmteterugwinningssysteem te installeren op de afvoerlucht.

1.3

Een gelijkaardige balans moet worden opgemaakt met de dynamische koelbalken. Free chilling 4.4.4.

Vereist

Als in het gebouw behoefte is aan koeling, bij buitentemperaturen lager dan 12° C (computerruimte, binnenruimten,…), die voldaan wordt door een leidingstelsel met ijswater, dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is gedurende een deel van het jaar het water van de kring te koelen zonder gebruik van de koelmachine, bijvoorbeeld door middel van een gesloten koeltoren of een luchtkoeler (free-chilling). Wanneer de buitentemperatuur daalt tot minder dan 8 tot 10° C, of zelfs 12° C, moet het ijswater rechtstreeks worden gekoeld door de buitenlucht en moet de koelmachine worden uitgeschakeld of slechts deeltijds werken.

Het wordt nog interessanter als de warmtewisselaars van de eindapparaten met "hoge" temperatuur werken: Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .43

koelplafonds (regime: 15-17° C of nog beter 17-19° C), overgedimensioneerde koelbalken of ventilator-convectoren voor werking in regime 12-16° C of 14-19° C,… Venstercontact 4.4.5.

Aanbevol en

In een gebouw dat is uitgerust met openslaande vensters, moet de Exploitant voorstellen contacten te installeren die bij opening de uitschakeling van de eindapparaten aansturen.

1.4

Bekleding van ventilator-convector 4.4.6.

Aanbevol en

Wanneer de ventilator-convector is uitgerust met een sierbekleding die niet ontworpen is door de fabrikant, dient de Exploitant na te gaan of er absoluut geen luchtrecycling plaatsvindt binnen deze bekleding. Eventueel adviseert hij het gebruik van een verbindingsmof tussen de batterij en het verdeelrooster.

3.3

De functie van deze mof is eveneens luchtrecycling binnen de bekleding te voorkomen en dus vermogensverlies te vermijden dat door de beheerder wordt gecompenseerd door een verlaging van de waterinsteltemperaturen. Wordt ook om akoestische redenen ingebouwd. Destratificatie 4.4.7.

Aanbevol en

In ruimten met een plafondhoogte van meer dan 6 m, dient de Exploitant op verschillende hoogten een temperatuurmeting te doen om de eventuele stratificatie te beoordelen. Eventueel, als het temperatuurverschil tussen de gebruikszone en de top van de ruimte meer dan 5 K bedraagt, moet een aanpassing van het emissiesysteem of destratificatie worden overwogen.


versie van 18/09/2006 - p .44

GEMEENSCHAPPELIJKE COMPONENTEN 5. Warmteproductie Definitie: Met warmteproductie worden de verwarmingsketels op gas of stookolie bedoeld die gebruikt worden voor de productie van warm water voor verwarming of voor de productie van warm sanitair water. Basisprincipes van de REG-exploitatie -

Het verbrandingsrendement van de stookketels optimaliseren

-

De verliezen bij uitschakeling van de stookketels beperken

5.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

Doel

Stookruimte 5.1.1.

Vereist

De Exploitant dient de stookruimte onberispelijk schoon te houden. Hij dient te controleren of de branders geen bijtende producten of vaste deeltjes (stof, pluis,…) kunnen aanzuigen.

3.1

5.1.2.

Vereist

De Exploitant dient ervoor te zorgen dat de ventilatieopeningen boven en onder van de stookruimte te allen tijde vrij zijn.

3.1

5.1.3.

Stookketels en branders

5.1.4.

Vereist

Het onderhoud van de stookketels moet voldoen aan de geldende wettelijke voorschriften in het Brussels Gewest.

3.1

5.1.5.

Vereist

De Exploitant dient in te staan voor:

3.1

-

de goede werking van de branders;

-

de sluiting van de luchtinlaatklep van de ventilatorbranders bij uitschakeling van de brander;

-

de zuiverheid van de stookhaarden, hun afdichting;

-

de goede toestand van de isolatie van de stookketels;

-

de afdichting van de automatische afsluitkleppen van de stookketels en/of de afdichting van de manuele afsluitklep van de niet-gebruikte stookketels.

Verbrandingsrendement Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .45

5.1.6.

Vereist

De exploitant dient de stookketels die hij beheert optimaal te benutten. Hij dient ervoor te zorgen dat het verbrandingsrendement hoger is dan 91 %. Als deze minimumprestatie niet haalbaar is met het bestaande materiaal, dient hij de eigenaar hiervan op de hoogte te brengen en passende verbeteringen of zelfs vervanging van de ketel voor te stellen. (zie 5.4.1. en volgende)

3.1

De exploitant dient een zo hoog mogelijke CO2-concentratie te handhaven bij gebruik van een condensatieketel, teneinde te condenseren bij zo hoog mogelijke retourwatertemperaturen (minimaal overschot aan lucht). De meting van de eigenschappen van de rookgassen dient plaats te vinden in het verbindingskanaal naar de schoorsteen, op een afstand van de verwarmingsketel van maximaal 3-maal de diameter van het kanaal. De meting dient te gebeuren in het midden van de doorsnede van het kanaal. De omgevingstemperatuur van de stookruimte moet worden gemeten bij de aanzuiging van de brander. In geen geval mag tussen 2 onderhoudsbeurten •

de temperatuur van de rookgassen van de ketel meer dan 20 K hoger zijn dan de temperatuur die werd gemeten tijdens de afstelling;

•

de CO2-concentratie meer dan 2 punten lager zijn dan het gehalte dat gemeten werd tijdens de afstelling.

In geval van een systematische afwijking van deze parameters, dient de Exploitant de oorzaak hiervan op te sporen en te verhelpen.

Vermogen van de branders 5.1.7.

Vereist

Tijdens het onderhoud van de ventilatorbranders dient de Exploitant voor elk van de verbrandingstrappen het belaste vermogen van elke brander te noteren in het verbrandingsrapport.

3.1

Hij controleert of de in het Exploitatiehandboek vermelde referentie in acht wordt genomen. Dit vermeldt de instelkenmerken (soort sproeier, voedingsdruk,…) die worden aanbevolen voor een optimale werking.

5.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Brandstof 5.2.1.

Aanbevol en

Verwarmingsketels op stookolie worden gevoed met extra huisbrandolie met een zwavelgehalte van maximaal 50 mg/kg (50 ppm).


versie van 18/09/2006 - p .46

Cascaderegeling 5.2.2.

Vereist

De verschillende stookketels en de trappen van de branders moeten automatisch in cascade worden geregeld.

3.1

De Exploitant dient ervoor te zorgen dat de afstelparameters van de regeling een reële cascade mogelijk maken, afhankelijk van de behoeften. Meer bepaald mag het grote vermogen van de branders pas worden ingeschakeld als de kleine vlam effectief ontoereikend is. 5.2.3.

Aanbevol en

In installaties waar de inschakelvolgorde van de stookketels en de brandertrappen wordt gecoördineerd in één en dezelfde regeling, wordt aanbevolen de volgende schakeling toe te passen:

-

de start gebeurt op de laagste trap van de eerste verwarmingsketel. Vervolgens wordt hetzij de eerste trap van de volgende ketel of de tweede trap van de eerste ketel ingeschakeld;

-

wanneer de vraag naar warmte daalt, moet het vermogen van elke stookketel in werking worden verlaagd, te beginnen met de laatste. Enkele wanneer alle stookketels op de laagste trap werken, wordt de laatste ketel uitgeschakeld en daarna de volgende.

3.1

5.2.4.

Vereist

In geval van een gemengde stookruimte met een condensatieketel en een klassieke ketel, mag de klassieke verwarmingsketel pas worden ingeschakeld wanneer de condensatieketel zijn volle vermogen heeft bereikt.

3.1

5.2.5.

Aanbevol en

In geval van een verwarmingsinstallatie die bestaat uit verschillende condensatieketels met een modulerende brander, moeten de ketels parallel werken, waarbij hun vermogen simultaan wordt verhoogd naar gelang de behoeften.

3.1

5.2.6.

Vereist

De Exploitant dient de vertragingstijd bij opeenvolgende inschakeling van de in cascade geregelde verwarmingsketels zodanig te optimaliseren dat elke ongepaste inschakeling van een ketel wordt vermeden, bijvoorbeeld 's ochtends tijdens de herinschakeling.

3.1

In het ideale geval kan de Exploitant beslissen inschakeling van een of meer ketels te blokkeren basis van de buitentemperatuur (hangt af van interventiesnelheid in geval van storing van de werking blijvende verwarmingsketel). 5.2.7.

Aanbevol en

de op de in

Als de productie-installatie een condensatieketel bevat, dient de Exploitant ervoor te zorgen dat de temperatuur van het retourwater naar de ketels een optimale condensatie mogelijk maakt.

3.1

Verwarmingsketels met waakvlam 5.2.8.

Vereist

In geval van atmosferische gasketels met permanente waakvlam, dient de Exploitant het aantal ketels in werking te beperken naar gelang het seizoen, met uitdoving van hun waakvlam.


3.1

versie van 18/09/2006 - p .47

5.3. Controle Nr.


Bepaling

Doel

Verbrandingsrendement 5.3.1.

Vereist

De verwarmingsketels met een ventilatorbrander moeten periodiek* een meting van het verbrandingsrendement ondergaan.

3.1

Het resultaat van elke controle en regeling van de brander moet worden genoteerd op een onderhoudsattest dat beantwoordt aan de geldende voorschriften in het Brussels Gewest en aan de Klant moet worden bezorgd. De Exploitant dient desgevallend het verschil tussen de metingen en het beoogde rendement volgens artikel 5.1.5. te verantwoorden. De meting dient te gebeuren voor elke trap van de brander en in reële bedrijfsomstandigheden: stookketels op temperatuur, deuren van de stookruimte gesloten, … Indien nodig moet de installatie worden afgesteld. Deze afstelling omvat: de afstelling van de brander; de afstelling van de trekregelaar; de controle van de toestand van het rookkanaal (met name de toestand van de eventuele geleidingsplaten). Meer bepaald de afstelling van de brander omvat de controle en afstelling van: de verbrandingskop; de tussenafstand en de positie van de elektroden; het luchtdebiet en de luchtdruk; de sproeikring. Deze afstelling mag verwarmingsketel.

niet

gebeuren

op

een

vervuilde

Cascade van stookketels 5.3.2.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de goede werking van de regeling van de verwarmingsketels te controleren. Deze controle, opgetekend in het elektronische of manuele Logboek, dient zich te baseren op: -

de standen van de bedrijfsurentellers van de branders;

-

of de overzichten van de buitentemperatuur en de vertreken retourtemperaturen van elke verwarmingsketel.

3.1

De Exploitant dient te controleren of de waarden in overeenstemming zijn met het regelprincipe dat wordt toegepast en uiteengezet in het Exploitatiehandboek (glijdende temperatuurregeling, cascaderegeling, brandertrappen,…).


versie van 18/09/2006 - p .48


Vereist / Aanbevolen

Bepaling

Doel

Overdimensionering van de verwarmingsketels 5.4.1.

Vereist

De Exploitant dient de mate van overdimensionering van de bestaande verwarmingsketels te schatten, rekening houdend met de energetische verbeteringen van het omhulsel die hebben plaatsgevonden sedert de plaatsing van de installatie.

3.1

Eventueel dient hij het volgende voor te stellen: •

hetzij de volledige uitschakeling van één of meer stookketels (vegen, reiniging, onder water houden en sluiten van de afsluitkleppen), en alle maatregelen treffen om de verouderingsprocessen (bv. corrosieverschijnselen door condensatie) te stoppen of te vertragen in geval van onmiskenbaar overbodige ketels;

•

hetzij installatie van een cascaderegeling van de verwarmingsketels door middel van gemotoriseerde afsluitkleppen;

•

hetzij, in geval van één enkele ketel, verlaging van het maximumvermogen van de brander om het verbrandingsrendement van de verwarmingsketel te verbeteren en de werkingstijd van de brander te verhogen. Het vermogen moet evenwel binnen de door de fabrikant van de verwarmingsketel toegelaten grenswaarden blijven (condensatierisico), die een stabiele verbranding garanderen.

Wanneer het aantal verwarmingsketels in werking herleid is tot één, dient de Klant samen met de Exploitant de interventiemodaliteiten op te stellen in geval van storing van de ketel, rekening houdend met het risico op ongemak voor de aanwezige personen (op basis van de thermische inertie van het gebouw, de mate van isolatie, de thermische inertie van het systeem, de activiteit van de vestiging). De Exploitant dient regelmatig na te gaan of de in reserve gehouden verwarmingsketels niet beschadigd zijn en nog goed werken. Verbrandingsrendement Als de minimale verbrandingsparameters volgens punt 5.1.5. niet kunnen worden gehaald met de bestaande installatie, dient de Exploitant de Klant hiervan op de hoogte te brengen en de volgende verbeteringen te overwegen: •

plaatsing en afstelling van een trekregelaar;

•

controle van de toestand van het rookkanaal (met name de toestand van de eventuele geleidingsplaten);

•

vervanging van de brander of de verwarmingsketel (zie verderop).


versie van 18/09/2006 - p .49

Vervanging van de brander 5.4.2.

Aanbevolen

Als de bestaande ventilatorbrander -

niet toelaat een correct verbrandingsrendement te halen;

-

niet minimaal over 2 bedrijfstrappen beschikt (voor branders van meer dan 70 kW);

-

bij stilstand niet over een automatische sluiting van de luchtaanzuiging beschikt;

dient de Exploitant de vervanging van de brander of de verwarmingsketel voor te stellen (afhankelijk van de kwaliteit van de bestaande ketel). Vervanging van de verwarmingsketel 5.4.3.

Aanbevolen

Voor verwarmingsketels van meer dan 20 jaar oud, dient de Exploitant het jaarlijks rendement van de warmteproductie te evalueren en eventueel een vervanging van de installatie door krachtigere ketels voor te stellen.

3.1

Instandhouding van de verwarmingsketels in de zomer 5.4.4.

Aanbevolen

Wanneer de warmteproductie in de zomer in stand wordt gehouden, bijvoorbeeld om de productie van warm sanitair water te verzekeren, dient de Exploitant te overwegen of het mogelijk is de ketels waarvan het vermogen niet echt noodzakelijk is, uit te schakelen (met afsluiting van de doorstroming).

3.1

Condensatieketel 5.4.5.

Aanbevolen

Als de installatie geen koudwaterretour naar de condensatieketel bevordert (primaire kring, expansievat, te hoge vertrektemperatuur,…), dient de Exploitant een aanpassing van de afstelling en/of de hydraulische installatie voor te stellen (met inachtneming van de debietvoorschriften van de fabrikant). Opmerking: in het energiebestek worden oplossingen besproken voor het ontwerp van een verwarmingsinstallatie. Zone-indeling

5.4.6.

Aanbevolen

Als een gebouw moet worden verwarmd buiten de gebruikstijden van de rest van het gebouw (conciërgewoning, wachtruimte,…), moet een specifieke kring of een specifieke warmteproductie (onafhankelijke gasconvectoren, onafhankelijke stookketel) worden overwogen.

3.1

Ongemak 5.4.7.

Aanbevolen

In geval van herhaaldelijk gebruik van elektrische bijverwarmingstoestellen door de bewoners, dient de Exploitant de oorzaak van het ongemak te onderzoeken. Zijn analyse en de voorgestelde oplossingen moeten worden voorgelegd aan de Klant of zijn afgevaardigde.

3.1 3.2

Meting van het verbruik


versie van 18/09/2006 - p .50

5.4.8.

Vereist

In geval van een warmteproductie-installatie op stookolie, dient de Exploitant zich te voorzien van een nauwkeurig meetinstrument voor het verbruik: stookoliemeter, peilstok,…

6. Koudwaterproductie (of "ijswater") Definitie: Met koudwaterproductie bedoelen we één of meer koelmachines die eindapparaten (ventilator-convectoren, radiatoren, koelbalken en koelplafonds, enz…) voeden met koud water of ijswater. Basisprincipes van de REG-exploitatie -

Het productierendement van de koelmachines optimaliseren

-

Het verbruik van de hulptoestellen beperken

6.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

6.1.1.

Vereist

De Exploitant dient de onderhoudsvoorschriften van de 3.1 fabrikant van de koelgroep toe te passen. Deze voorschriften moeten exploitatiehandboek.

Doel

worden

overgenomen

in

het

Hij dient de eisen van de norm NBN EN 378-4 in acht te nemen: "Koelsysteem en warmtepompen – Veiligheids- en milieueisen – Deel 4: werking, onderhoud, reparatie en recuperatie." Waterbehandeling 6.1.2.

Vereist

De Exploitant dient zo nodig de correcte werking van de waterverzachtingsinstallatie van de koeltorens na te gaan. De Exploitant dient bovendien chemische producten toe te voegen zoals corrosieremmers en algdodende middelen.

3.1

6.1.3.

Vereist

De Exploitant dient de pH van het koelwater van watercondensoren op de optimale waarde te houden, gedefinieerd in het Exploitatiehandboek. Eventueel moet een passende waterbehandeling worden overwogen.

3.1

Koeltorens, luchtkoelers en luchtcondensoren 6.1.4.

Vereist

De Exploitant dient het debiet van het deconcentratiewater van de koeltorens te regelen om de geleidbaarheid van het water of de chlorideconcentratie in het optimale gebied te houden, vermeld in het Exploitatiehandboek.

3.1

6.1.5.

Vereist

De Exploitant dient de onderdelen van de koeltorens, de luchtkoelers en de luchtcondensoren in goed werkende en schone toestand te bewaren:

3.1


versie van 18/09/2006 - p .51

-

luchtaanzuigroosters (aanslag); ventilatoren (aanslag, spanning en uitlijning van de riemen, lagers, rollagers, cascaderegeling); sproeiers (verontreiniging, aanslag); warmtewisselaars (verontreiniging, beschadiging, aanslag); scheiders; deconcentratieklep.

-

In geval van beschadiging moeten de onderdelen worden vervangen door identieke stukken of volgens de voorschriften van de fabrikant, om de mate waarin waterdruppeltjes worden meegenomen, niet te wijzigen. Opmerking: beperking van het waterverbruik en het risico op verspreiding van legionellabacteriën. 6.1.6.

Vereist

Wanneer een koeltoren ook in de winter moet werken, dient de Exploitant de correcte afstelling van zijn vorstbeschermingsweerstand te controleren, zodanig dat deze enkel in werking treedt wanneer het nodig is en vooral niet wanneer de toren is afgelaten.

3.1

6.1.7.

Vereist

Watercondensoren die gekoeld worden door een open toren, moeten eenmaal per jaar worden gereinigd en ontkalkt volgens de regels van goed vakmanschap en volgens de voorschriften van de fabrikant.

3.1

6.1.8.

Vereist

In geval van een probleem in verband met het koelvermogen of een afwijkend temperatuurverschil tussen de koelvloeistof en het ijswater (zie verderop), dient de Exploitant de toestand van de waterverdampers te controleren.

3.1

6.1.9.

Vereist

De Exploitant dient in te staan voor het behoud van de juiste vulling met koelvloeistof van de installatie (controle via het kijkglaasje). Zo nodig moet hij lekken opsporen en onmiddellijk overgaan tot reparatie.

3.1

Een tekort aan koelvloeistof leidt tot vermogensverlies en een rendementsdaling van de machine. 6.1.10.

Vereist

De Exploitant dient ervoor te zorgen dat de isolatie van de onderdelen van de koelgroep in goede staat wordt gehouden.

3.1

Bepaling

Doel

6.2. Bediening Nr.


Koudwatertemperatuur 6.2.1.

Vereist

De koelmachine dient water te produceren met een zo hoog mogelijke temperatuur ten opzichte van de temperatuur van de grootste afnemer.

3.1

Deze temperatuur moet automatisch of manueel worden aangepast door de Exploitant (bijvoorbeeld naar gelang het seizoen).

3.3

Het

is

bijvoorbeeld


zeer

nuttig

de

evolutie

van

3.2

het versie van 18/09/2006 - p .52

temperatuurverschil (vertrek – retour) van het ijswater gedurende het jaar te volgen: een regime vertrek 6° - retour 8° in de winter gevolgd door een regime 6° - 11° in de zomer wijst erop dat het misschien mogelijk is de vertrektemperatuur in bepaalde periodes met geringe behoefte te verhogen. Condensatietemperatuur 6.2.2.

Vereist

De Exploitant dient er zich bij de fabrikant van te vergewissen dat de aan te houden minimale condensatietemperatuur is afgesteld op de laagst mogelijke waarde die verenigbaar is met de goede werking van het expansieventiel.

3.1

Uitschakeling en start van de machine 6.2.3.

Vereist

Wanneer de koudeproductie is samengesteld uit verschillende compressoren, moet een automatisch systeem een gelijktijdige start van de machines verhinderen. Een minimaal verschil van 15 minuten is vereist.

6.2.4.

Vereist

Wanneer de koudeproductie verzekerd wordt door verschillende koelgroepen die in cascade werken, dient de Exploitant zich ervan te vergewissen dat er geen watercirculatie aanwezig is in de stilstaande machines (met controle van de afdichting van de afsluitkleppen).

3.1

De vloeistofvermenging tussen machines in werking en stilstaande machines veroorzaakt een ongewenste verhoging van de vertrektemperatuur van het ijswater. Dit maakt dat men de verdampingstemperatuur moet verlagen om de gewenste watertemperatuur te verkrijgen, waardoor het rendement van de machine dus daalt. 6.2.5.

Vereist

De uitschakeling van de koudwaterproductie aan het einde van het warme seizoen moet gepaard gaan met de uitschakeling van de carterweerstanden. De herinschakeling van de installatie moet met 24 u vertraagd worden na herinschakeling van de weerstanden.

3.1

6.2.6.

Vereist

Buiten de gebruikstijden van het gebouw moet de koudeproductieinstallatie in de eerste plaats worden uitgeschakeld om gebruik te maken van de natuurlijke afkoeling 's nachts. Indien nodig, moet de herinschakeling aan het eind van de nacht worden georganiseerd, in de zogenaamde "daluren".

1.2

6.2.7.

Vereist

Na de uitschakeling (seizoensgebonden of onderbreking tijdens het warme seizoen) mag de Exploitant de herinschakeling van de ijswaterproductie enkel toelaten:

2

-

op basis van de buitentemperatuurgrens;

-

buiten de piekperiode wat het stroomverbruik van het gebouw betreft, als het elektriciteitstarief dat van toepassing is op het gebouw een component bevat die gekoppeld is aan de piek in het maximaal opgenomen vermogen;

-

als hij de garantie heeft dat er in geen enkele ruimte gevaar bestaat voor gelijktijdige emissie van warmte en koude (bijvoorbeeld door de uitschakeling van de


overschrijding

van

een

versie van 18/09/2006 - p .53

verwarmingsketels); -

als de aanvoertemperatuur van de hygiënische lucht naar beneden is aangepast. Bijvoorbeeld: door de herinschakeling van de koudeproductie in het begin van de maand te doen in plaats van aan het eind van de voorgaande maand, kan men vermijden dat de kwartierpiek voor deze laatste wordt opgedreven, ten koste van slechts enkele dagen of zelfs maar enkele uren ongemak. Te bestuderen op basis van het geldende tariefstelsel voor de Klant.

6.2.8.

Vereist

Bij aanwezigheid van free chilling (natuurlijke koeling van het waternet wanneer de buitentemperatuur laag is) dient de Exploitant het omschakelpunt tussen werking van de koelgroep en natuurlijke afkoeling te controleren. Deze waarde moet zo hoog mogelijk worden afgesteld.

4.1

Bepaling

Doel

6.3. Controle Nr.


Algemeen principe De controle van de ijswaterproductiemachines moet erin bestaan dat de bedrijfsparameters van de installatie worden gemeten en van jaar tot jaar en ten opzichte van de installatieparameters (oorspronkelijke afstelling) worden vergeleken. De resultaten van de metingen en controles moeten worden opgetekend in het Logboek. Meetapparaten 6.3.1.

en de

3.1

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de goede werking van de drukregeling van de koelgroepen, afhankelijk van de behoeften, te controleren, met name door interpretatie van de onderstaande metingen.

3.1

Vereist

De Exploitant dient maandelijks de werkingstijd (t) van de compressoren te noteren. Indien nodig dient de Exploitant de installatie uit te rusten met bedrijfsurentellers.

Vereist

De controle wordt gebaseerd op drukmeetapparaten die geijkt moeten aanbevelingen van de fabrikant.

temperatuurzijn volgens

Drukregeling 6.3.2.

6.3.3.

Hiermee kan de correcte werking van de machine (verlies van koelvloeistof,…), haar overdimensionering en de werking van de compressorcascade worden gecontroleerd. Een beoordeling van de beschadiging van het materiaal kan hoofdzakelijk door vergelijking met de metingen van de vorige jaren gebeuren. Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .54

6.3.4.

Vereist

De Exploitant dient elke maand het aantal startcycli van de compressoren (d) op te tekenen. Indien nodig dient de Exploitant de installatie uit te rusten met tellers. Referentie: een aantal startcycli hoger dan 4/uur wijst op een vermoedelijke storing van de vermogensregeling (rekening gehouden met de aanwezigheid van een kortecyclusbeveiliging van 10 minuten)

6.3.5.

Vereist

De Exploitant dient voor elke compressor maandelijks de waarde van de werkingscyclus (u/d) te berekenen. Referentie: een waarde lager dan 10 minuten/cyclus wijst op een te hoog vermogen van de installatie of een storing van de regeling. Watertemperaturen

6.3.6.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de coherentie van de vertreken retourtemperaturen van elk van de koelgroepen te controleren, afhankelijk van de regeling en de koelbehoeften (buitentemperatuur, zonneschijn,…).

3.1 3.2 3.3

Deze waarden moeten worden geprogrammeerde instelwaarden.

vergeleken

met

de

Prestatie van de koelmachine 6.3.7.

Vereist

De Exploitant dient bij nominaal vermogen periodiek* op elke fase de opgenomen stroomsterkte van de machine te meten met de ampèremetertang. De waarden moeten in de buurt van of onder de waarden op het kenplaatje en de waarden gemeten bij de eerste afstelling van de machine (Exploitatiehandboek) liggen.

3.1

Tijdens deze meting moet de werkintensiteit van de koelmachine worden geforceerd (bijvoorbeeld door de vraag bij de verdamper te verlagen). 6.3.8.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de prestatie van de koelmachine te controleren. Hij dient zijn analyse te baseren op een overzicht van de volgende parameters: -

-

-

-

3.1

de temperatuur van de uitlaatgassen (contactmeting) (een verhoging kan wijzen op beschadiging van de kleppen); de condensatietemperatuur (meting van de condensatiedruk) en de buitentemperatuur op dat ogenblik; de temperatuur van de vloeistoflijn (contactmeting vóór expansieventiel); de verdampingstemperatuur (meting van de verdampingsdruk) en de vertrektemperatuur van het ijswater; de oververhittingstemperatuur (contactmeting); de aanzuigdruk van de compressor.

Een afwijking van een van deze parameters moet worden verklaard en gecorrigeerd. Enkel de condensatietemperatuur mag schommelen naar gelang van de buitentemperatuur. De Exploitant dient onder andere te controleren of deze waarden niet abnormaal afwijken van de opgegeven waarden bij de inbedrijfstelling door de Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .55

installateur. Deze laatste Exploitatiehandboek.

moeten

worden

vermeld

in

het

De Exploitant dient bij stilstand in de luchtcondensoren te controleren of de verwachte overeenstemming tussen omgevingstemperatuur en druk bij stilstand inderdaad gegeven is. Zo niet, dient hij te besluiten dat er oncondenseerbare deeltjes aanwezig zijn in de kring die een drukstijging veroorzaken. 6.3.9.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de reinheid van de condensoren en de verdampers te controleren op basis van het feit dat de volgende temperatuurverschillen worden gehandhaafd bij volle belastingen:

-

tussen de condensatietemperatuur en het water bij de uitlaat van een watercondensor: minder dan 10 K;

-

tussen de condensatietemperatuur en de lucht bij de ingang van een luchtcondensor: minder dan 20 K;

-

tussen de verdampingstemperatuur en het water bij de uitlaat van de verdamper: minder dan 7 K;

-

tussen de condensatietemperatuur en de vloeistoflijn: meer dan 5 K (behalve bij capillair expansieventiel).

3.1

Indien het verschil blijft bestaan na reiniging en ontkalking van de warmtewisselaars en na controle van de goede werking van de ventilatoren, dient de Exploitant de correcte vulling met koelvloeistof te controleren (of uitbreiding van de warmtewisselaars te overwegen). 6.3.10.

Vereist

Als de installatie een thermische energiemeter bevat die 3.1 het totale ijswaterverbruik meet, en een elektriciteitsmeter die het totale verbruik van de koelproductie-installaties meet, dient de Exploitant jaarlijks de gemiddelde COP van de installatie vast te stellen. De gemiddelde COP is de verhouding tussen het genoemde energieverbruik door ijswater en het verbruik aan elektrische energie gedurende dezelfde periode. De Exploitant dient zich ertoe te verbinden een jaarlijkse minimale gemiddelde COP in acht te nemen, vastgesteld in overleg met de Klant tijdens de aanvaarding van de exploitatie en opgetekend in het Exploitatiehandboek. Opmerking: De Klant kan besluiten dat de nietinachtneming van deze energetische doelstelling aanleiding geeft tot de berekening van een schadevergoeding of een bonus, gelijk aan de meer- of minderkosten van het elektriciteitsverbruik, vastgesteld op basis van de gemiddelde prijs per eenheid elektrische energie over de beschouwde periode. Koeltorens, luchtkoelers en luchtcondensoren

6.3.11.

Vereist

De exploitant dient periodiek* de volgende elementen te meten:


versie van 18/09/2006 - p .56

-

opgenomen stroomsterkte door de ventilatoren;

-

het waterverbruik bij de voedingsmeter van de torens.

Als eerste schatting geldt een liter = 700 Wh x 2 voor het deconcentratiedebiet.

Hij dient de rotatierichting en de correcte werking van de cascaderegeling van de ventilatoren te controleren. 6.3.12.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de vertreken retourtemperatuur van de koelkring van de watercondensoren op te nemen. Deze waarden moeten worden geprogrammeerde instelwaarden.

vergeleken

met

3.1

de

Door het instelpunt van het ijswater te verhogen en het condensatie-instelpunt te verlagen, wordt het rendement van de koelmachine verhoogd. 6.3.13.

Vereist

Als de Exploitant vaststelt dat de debietschommeling van het deconcentratiewater van de koeltorens een dermate grote waterverspilling veroorzaakt dat een automatische regeling van dit debiet een investering zou betekenen die rendabel is op minder dan 5 jaar, dient hij de Klant hiervan op de hoogte te brengen.



Bepaling

Doel

Prestatie van de koelmachine 6.4.1.

Vereist Aanbevol en

Indien deze niet aanwezig zijn, dient de Exploitant voor te stellen de nodige meters te installeren voor de berekening van de gemiddelde COP van de installatie (thermische energiemeter die het totale ijswaterverbruik meet, en elektriciteitsmeter die het totale verbruik van de koelproductie-installaties meet).

3.1

Deze meting is "aanbevolen" op de koelgroepen van meer dan 80 kW nuttige koude en "vereist" op de installaties van meer dan 400 kW. 6.4.2.

Vereist

Als de geklimatiseerde oppervlakte groter is dan 400 m², moet minimaal een opvolging van het eigen stroomverbruik van de koelmachine worden georganiseerd. Verhoging van het vermogen

6.4.3.

Aanbevol en

In geval van veelvuldige inschakelingen van de koelmachine bij "hoge druk" gedurende hitteperiodes, dient de Exploitant de fabrikant van de machine te raadplegen om een verbetering van de bestaande machine te onderzoeken alvorens een verhoging van het koudeproductievermogen te voorzien. Bijvoorbeeld: -

3.1

verhoging van de hogedrukgrens;


versie van 18/09/2006 - p .57

-

een betere dimensionering van de condensor;

-

een verhoging van het luchtdebiet bij de condensor (grootte van de ventilatoren);

-

tijdelijke beperking van het vermogen van de compressor;

-

beschaduwen van de condensor;

-

lichte bekleding van het dak;

-

…

Onafhankelijke productie 6.4.4.

Aanbevol en

Indien een of meer ruimten die gevoed worden door de centrale koudeproductie-installatie van het gebouw permanent koeling vragen (bv. kleine computerzaal, binnenruimten,…), dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is hier een specifieke koudeproductie-installatie te plaatsen om een aangepaste en zuinige werking te garanderen in periodes dat de centrale installatie wordt uitgeschakeld (winter, 's nachts, WE, feestdagen,…). De beslissing zal afhankelijk zijn van het vermogen dat door deze ruimten gevraagd wordt, van het vermogen van de koelinstallatie van het volledige gebouw en van de manier waarop zij is geregeld (aanwezigheid van cascaderegeling en mogelijkheid tot modulatie).

3.1 3.2

Wanneer de behandeling van de ruimte beslist niet mag uitvallen (voor de bedrijfszekerheid van de computerruimten of een dispatching bijvoorbeeld), is het mogelijk de koudeproductie te splitsen: er zal dan in de betreffende ruimte eveneens een autonome productie worden geïnstalleerd. In de zomer moet deze kunnen worden uitgeschakeld terwijl de centrale installatie draait; in de winter wordt deze laatste in reserve gehouden. Het idee hierbij is dat de hoofdinstallatie tijdens de winterperiode wordt uitgeschakeld maar als noodinstallatie kan werken ingeval het lokale klimaatregelingssysteem zou uitvallen. Free chilling 6.4.5.

Vereist

Als de koelmachine met ijswater in werkelijkheid meer dan 3 maanden/jaar werkt, dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is een systeem te plaatsen waarmee het ijswater direct kan worden gekoeld met de buitenlucht, zonder dat de compressor hoeft te werken ("free chilling"). Er moet een technisch-economische haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd: - het 1e jaar van het contract o als P >= 750 kW o of als P > 400kW en Nw >= 3 maanden. - of het tweede jaar o als P < 400 kW o of als P > 400kW en 0 < Nw < 3 maanden. Nw = aantal maanden werking van de koudeproductie buiten de periode van juni tot augustus.

4.1

We denken hier bijvoorbeeld aan de plaatsing van een dry-cooler parallel aan de verdamper. Deze werkwijze zal des te efficiënter Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .58

zijn naarmate de installatie is uitgerust met eindapparaten met hoge temperatuur. Buffervat 6.4.6.

Aanbevol en

Als de thermische inertie van de koudwaterkring te gering wordt bevonden en de technologie van de compressor geen modulerende vermogenaanpassing toelaat, dient men te onderzoeken of het interessant is een extra buffervat te plaatsen.

3.1

Wanneer de thermische belastingen te laag zijn in verhouding tot het geïnstalleerde vermogen, schakelt de groep al te vaak aan en uit, wat nadelig is voor de levensduur van het materiaal. Koeltorens en luchtkoelers 6.4.7.

Vereist

De Exploitant dient te onderzoeken of het interessant is de ventilatoren van de luchtcondensoren en de koeltorens uit te rusten met snelheidsregelaars of motoren met verschillende snelheden.

6.4.8.

Vereist

De exploitant dient de installatie van een watermeter op de voeding van de koeltorens voor te stellen. Hij moet onderzoeken of het interessant is een continumeting van de geleidbaarheid met automatische deconcentratie te voorzien.

6.4.9.

Aanbevol en

De Exploitant dient te onderzoeken of het interessant is de luchtcondensoren naar vrije ruimten te verplaatsen waar ze beschut zijn tegen verontreinigingbronnen (stof, bladeren,…) en bij voorkeur ook tegen direct zonlicht.

3.1

3.1

Indien zou worden vastgesteld dat ter hoogte van de luchtcondensor recycling optreedt vanwege de nabijheid van een obstakel, dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is de installatie te verplaatsen naar een meer open plek. Overdimensionering en vermogenregeling 6.4.10.

Aanbevol en

De Exploitant dient de mate van overdimensionering van de koudeproductie-installatie en de veranderlijkheid van de thermische belasting te evalueren.

3.1

Zo nodig:

6.4.11.

Vereist

-

dient hij de correcte werking van de cascaderegeling van de vermogentrappen van de compressoren te controleren;

-

dient hij de installatie te overwegen van een regeling van het vermogen van de koelmachine op basis van de behoeften.

Vermogenregeling door "injectie van warme gassen" is niet toegestaan omdat het opgenomen vermogen hetzelfde blijft wanneer het koelvermogen afneemt.

3.1

Zo nodig dient de Exploitant samen met de fabrikant/leverancier een technisch-economische haalbaarheidsstudie uit te voeren met het oog op de vervanging (in het ideale geval door een regeling door verandering van de snelheid… hoewel dit weinig realistisch is voor een bestaande installatie). Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .59

6.4.12.

Aanbevol en

Als het elektriciteitstarief dat van toepassing is op het gebouw een component bevat die gekoppeld is aan de piek in het maximaal opgenomen vermogen, dient de Exploitant de installatie van een systeem voor te stellen dat de koudeproductie automatisch uitschakelt in piekperiodes (ontlasting).

7. Waterverdeling Definitie: leidingnet dat het verwarmingswater, het koelwater en het sanitaire water vervoert. Basisprincipes van de REG-exploitatie -

energieverliezen van het warmtedragende medium tijdens het transport beperken

-

energieverliezen via de wanden tijdens het transport beperken

en beperking van het corrosierisico van de installaties

7.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

Doel

Isolatie 7.1.1.

Vereist

De Exploitant verbindt zich ertoe de isolatie van de leidingen (warmwater- en ijswaterdistributie) en van de uitrusting (kleppen, flenzen, filters) waarop wordt ingegrepen, in goede staat te houden.

3.2

Lekken en waterkwaliteit 7.1.2.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* het waterverbruik van de verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties op te nemen. Deze periodieke uitlezing van de meters moet worden opgetekend in het Logboek.

3.1 3.3

Het waterverbruik per maand van elke meter mag niet bedragen dan *** m³ / kW verwarming of koeling. 7.1.3.

Vereist

7.1.4.

Aanbevol en

De Exploitant dient kleppen, aftapkranen, aansluitingen en andere elementen van de installatie periodiek* te controleren op de afwezigheid van lekken.

3.1

De Exploitant dient minstens eenmaal per jaar het water van de verwarmingskring en de ijswaterkring te analyseren, met inbegrip van een biologische analyse van de waterkwaliteit. Zo nodig dient hij aan de Klant een behandelingsprogramma voor te stellen.

3.1

3.3

3.3

Opmerkingen: om corrosierisico's en verstopping van de warmtewisselaars en dus rendementsverlies van de koelmachines, de ventilator-convectoren, enz. te beperken. Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .60

In de mate van het mogelijke moet toevoeging van glycol in het koelwater worden vermeden om de prestaties van het warmtedragende medium niet te verlagen (hogere viscositeit en dus grotere leidingverliezen, lagere soortelijke warmte, …)

7.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

IJswatertemperatuur 7.2.1.

Vereist

Overeenkomstig punt 6.2.1., moet de ijswatertemperatuur van de secundaire kringen manueel of automatisch worden aangepast aan de koelingsbehoeften, afhankelijk van het seizoen.

3.1 3.2 3.3


Aanbevol en

Wanneer de warmteproductie-installatie is uitgerust met een condensatieketel en de hydraulische het toelaat, moet de Exploitant overeenkomstig artikel 5.2.7. alles in het werk stellen om de voedingswatertemperatuur van de condensor zo laag mogelijk te houden.

3.1

Uitschakeling van de pompen 7.2.3.

Vereist

De uitschakeling van de verwarmingsinstallatie in de zomer of de airconditioningsinstallatie in de winter moet gepaard gaan met de uitschakeling van de circulatiepompen.

3.2

Wanneer deze automatisch gestuurd wordt op basis van de buitentemperatuur, moet de insteltemperatuur zoveel mogelijk worden verlaagd (voor verwarming) of verhoogd (voor koeling). Onbalans 7.2.4.

Vereist

Wanneer een onbalans van de waterdistributie-installatie ongemak veroorzaakt voor de aanwezige personen, mag de Exploitant deze laatsten niet tevreden stellen door de instelwaarden te veranderen (verhoging van de verwarmingscurve bij verwarming of verlaging van de ijswatertemperatuur bij koeling), aangezien dit tot meerverbruik zou leiden. De installatie moet dan in evenwicht worden gebracht op basis van de bestaande uitrusting. Deze afstelling dient zodanig te gebeuren dat het debiet en de druk van de secundaire en primaire pompen zo laag mogelijk blijven.


versie van 18/09/2006 - p .61

7.3. Controle Nr.


Bepaling

Doel

Controle van de watertemperaturen 7.3.1.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* de coherentie van de regeling van de watertemperatuur van de secundaire distributiekringen voor warm en koud water te controleren.

3

Hij dient zich hiervoor te baseren op een maandoverzicht van de vertreken retourtemperaturen van elk van de secundaire distributiekringen voor warm en koud water, en van de buitentemperatuur. Deze overzichten moeten worden opgetekend in het Logboek.



Bepaling

Doel

Isolatie 7.4.1.

Vereist

De Exploitant dient de isolering voor te stellen van de leidingen en kleppen in niet-verwarmde zones die niet voorzien zijn van isolatie. De toe te passen isolatiedikte dient in overeenstemming te zijn met de eisen van het "energiebestek voor klimaatregelingsinstallaties"

3.2

Watertoevoer 7.4.2.

Vereist

Indien er geen aanwezig is, dient de Exploitant de plaatsing van een volumemeter voor te stellen op de watertoevoer van de verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties. Distributiekring

7.4.3.

Vereist

De stroomrichting van de vloeistoffen in de installatie moet duidelijk zijn aangegeven op de leidingen, evenals de benaming van de verschillende secundaire kringen.

3.2 3.3

Balancering 7.4.4.

Aanbevol en

Als de installatie een sterke onbalans vertoont in de distributie en geen balanskleppen bevat, dient de Exploitant voor te stellen deze te plaatsen en de debieten van de secundaire distributiekringen te regelen.

3.2 3.3

Zo nodig dient de Exploitant eveneens de vervanging van de pompen of hun rotor te voorzien (zie verderop).


versie van 18/09/2006 - p .62

Dimensionering van de circulatiepompen 7.4.5.

Aanbevol en

De Exploitant dient het temperatuurverschil tussen het vertrek en de retour van de waterdistributiekringen te controleren. Als de waargenomen waarden flink lager zijn dan: -

15 K bij verwarming bij een buitentemperatuur beneden 0° C;

-

6 K bij koeling bij een buitentemperatuur hoger dan 28° C;

3.2

dient hij te overwegen de snelheid van de circulatiepompen te verlagen of zo nodig de rotor van de pompen of de volledige pomp te vervangen. 7.4.6.

Vereist

Wanneer de parallelle distributiekringen zijn uitgerust met een balansklep, mag de debietregeling in geen geval leiden tot de sluiting van alle kleppen.

3.2

Alvorens de kleppen worden gesloten, moet de snelheid van de circulatiepompen zoveel mogelijk worden verlaagd. Wanneer een circulatiepomp met verschillende snelheden door een sterk gesloten balansklep pompt, dient de Exploitant een nieuwe afstelling van de installatie te overwegen door de snelheid van de circulatiepomp te reduceren en de afstelling van de klep te herzien. Opmerking: de rol van de balanskleppen is niet de energie af te leiden maar het debiet bij te stellen. 7.4.7.

Vereist

Zowel bij verwarming als bij koeling, in geval van eindapparaten, batterijen of secundaire kringen die zijn uitgerust met een debietregeling (regeling via thermostatische kranen, modulerende 2-wegkranen), moet wanneer vervanging van een pomp of circulatiepomp noodzakelijk is, gekozen worden voor een pomp met variabele snelheid. Deze zal eveneens de drukregeling vervangen die verzekerd wordt door de eventuele verschildrukklep.

3.2

Uitzonderingen op de regel: -

De primaire hydraulische ijswaterkring moet het door de fabrikant opgelegde minimumdebiet blijven verzekeren ter hoogte van de verdamper van de koelgroep.

-

Wanneer de installatie bestaat uit één enkele kring (één stel pompen) die het water in de verdampers en naar de verbruikers verdeelt: zelfs met distributie met variabele debieten naar de verbruikers, blijven de pompen dus met constant debiet.

Er moet een circulatiepomp worden gekozen en zodanig worden afgesteld dat zij het nominale debiet levert dat nodig is voor de behoeften. Dit debiet mag niet worden verkregen door middel van een regelklep.


Aanbevol en

Wanneer de warmteproductie-installatie is uitgerust met een condensatieketel en in de hydraulische kring niet alles in het werk is


3.1

versie van 18/09/2006 - p .63

gesteld opdat de voedingswatertemperatuur van de condensor zo laag mogelijk is, dient de Exploitant overeenkomstig artikel 5.2.7. een wijziging van de installatie voor te stellen, waarbij de door de fabrikant opgelegde eisen inzake het minimumdebiet in de ketel in acht worden genomen. Opmerking: raadpleeg in dit verband het Energiebestek voor het ontwerp van verwarmingsinstallaties, opgenomen in Energie+.

8. Luchtbehandeling Definitie: Een luchtbehandelingsgroep heeft als taak de verdeelde lucht de thermische en hygiënische eigenschappen te geven die nodig zijn voor het comfort van de aanwezige personen. Het kan hierbij gaan om een groep die uitsluitend dient voor de behandeling van de hygiënische ventilatielucht of een groep die een onderdeel vormt van een airconditioningssysteem (die de door de programmering voorgeschreven eisen voor het binnenklimaat vervult). In het eerste geval gelden de hier vermelde bepalingen als aanvulling op de eisen van hoofdstuk 1, in het tweede geval vormen ze een aanvulling op de eisen van hoofdstuk 5. Een luchtbehandelingsgroep kan alle of een deel van de volgende componenten bevatten: -

een systeem van modulerende schuiven AN/AR; een filter; een voorverwarmingsbatterij; een koelbatterij; een verwarmingsbatterij; een warmteterugwinningssysteem; een bevochtigingssysteem; een motor-ventilator; …

Wanneer een component niet aanwezig is, zijn de desbetreffende bepalingen uiteraard niet van toepassing. Basisprincipes van de REG-exploitatie -

In de winter de bevochtiging en in de zomer de ontvochtiging beperken.

-

De regeling aanpassen en parametreren om gelijktijdige warmteen koudeproductie in eenzelfde groep te vermijden.

-

Tijdens niet-gebruikte periodes de luchtbehandeling uitschakelen.

-

Het koelend vermogen van de buitenlucht benutten.


versie van 18/09/2006 - p .64

8.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

Doel

Reinheid van de componenten 8.1.1.

Vereist

De Exploitant dient de batterijen en de volledige luchtbehandelingskast, inclusief de eventuele warmteterugwinningssystemen, schoon en mechanisch in perfecte staat te houden.

3.2

Hij dient minstens elk jaar de batterijen van alle stof te ontdoen en de luchtbehandelingskasten grondig te reinigen. 8.1.2.

Vereist

De Exploitant dient het aandrijfmechanisme van de warmtewisselaars op basis van een wiel of accumulatie in goed werkende toestand te houden.

4.2

Filters 8.1.3.

Vereist

Behalve in geval van een centraal alarmsysteem, dient de Exploitant om de 3 maanden na te gaan of de drukdaling in de filtersectie de maximaal toegelaten grens niet overschrijdt. Zo nodig dient hij de filter te vervangen. Bij inspectie van de filters moet meteen ook de dichtheid van de dichtingen en de slijtage hiervan worden gecontroleerd.

3.2

De Exploitant dient te controleren of de prestaties en het initiële drukverlies van de vervangingsfilters voldoen aan de eisen. 8.1.4.

Vereist

Het uitschakelen van de filtering, om welke reden ook, is niet toegestaan.

3.2

Indien nodig dient de Exploitant de correcte werking van de filters met automatische afwikkeling (een systeem dat stilaan verdwijnt) te controleren. In geval van een storing die een risico inhoudt dat er stof in de luchtbehandelingsgroep en het distributienet terechtkomt, dient de Exploitant het filtersysteem te vervangen. Luchtbevochtiger 8.1.5.

Vereist

De Exploitant dient de deconcentratieklep van de luchtbevochtigers en de vulsystemen met vlotter in goed werkende toestand te houden. Hij dient het debiet van het deconcentratiewater te regelen om de geleidbaarheid van het water of de chlorideconcentratie in het optimale gebied te houden, vermeld in het Exploitatiehandboek. Dichtheid van de groep

8.1.6.

Vereist

De Exploitant dient toe te zien op het behoud van de dichtheid van de luchtbehandelingsgroepen. Hij dient bijzondere aandacht te geven aan de dichtheid van de inspectiedeuren.


3.2

versie van 18/09/2006 - p .65

8.2. Bediening Nr.


Bepaling

Doel

Bevochtiging 8.2.1.

Vereist

Overeenkomstig punt 1.2.1., dient de Exploitant er in geval van een comfortairconditioning op toe te zien dat de bevochtiging in de winter niet leidt tot een luchtvochtigheidsgraad van meer dan 40 %.

1.1

Praktische voorbeelden:

Als de vochtigheidsgraad wordt gemeten in de afvoerlucht, dient de Exploitant zich ervan te vergewissen dat de temperatuur van de afvoerlucht overeenstemt met de omgevingstemperatuur. Als deze hoger is (bijvoorbeeld bij afvoer via verlichtingstoestellen), dient de Exploitant de instelwaarde voor de luchtvochtigheid bijgevolg te verlagen. Een instelwaarde van 40 % RV gemeten in afvoerlucht van 25° C, stemt bijvoorbeeld overeen met 50 % RV in een omgeving van 21° C, of een meerverbruik in de orde van 60 % voor de luchtbehandeling. Indien een groep is uitgerust met een adiabatische luchtbevochtiger ("luchtwasser") en geregeld wordt volgens het dauwpuntprincipe, moet de in de winter geprogrammeerde dauwpuntinstelling zoveel mogelijk verlaagd worden om een overmatige bevochtiging te vermijden. 8.2.2.

Vereist

De hygiënische lucht die wordt aangevoerd naar vertrekken waar veel vocht wordt ontwikkeld (restaurants, cafetaria,…) of vertrekken met slechts occasionele bezetting (archiefruimte,…) mag niet worden bevochtigd.

1.1

8.2.3.

Vereist

De luchtbevochtigers moeten worden uitgeschakeld wanneer het klimaat zodanig is dat de gemiddelde dagtemperatuur buiten hoger is dan 8° C (doorgaans van begin april tot eind oktober) (zie 3.2.3).

1.1

Algemene regels inzake niet-vernietiging van energie Voor de uiteindelijke emissie in het vertrek en na te zijn gekoeld, mag de lucht niet opnieuw worden verwarmd door een systeem dat energie verbruikt. Toepassingen 8.2.4.

Vereist

Vertrekken gekoeld door ventilator- of inductie-convectoren

2.2

Wanneer de luchtbehandelingsgroep een systeem voor hygiënische ventilatie voedt en de ruimte behandeld wordt door eindapparaten die zijn uitgerust met een condensaatafvoersysteem, is centrale ontvochtiging niet nodig. Als dus de groepen geregeld worden volgens het dauwpuntprincipe (bv. een groep uitgerust met een adiabatische bevochtiger):


versie van 18/09/2006 - p .66

-

-

moet deze dauwpuntinstelling, in het warme seizoen, ofwel zo dicht mogelijk in de buurt van de instelwaarde van de inblaastemperatuur worden afgesteld om te voorkomen dat de naverwarmingsbatterij wordt ingeschakeld na de koelbatterij; ofwel moet de Exploitant voorstellen de regeling zodanig aan te passen dat de koelbatterij wordt aangestuurd op basis van de aanvoertemperatuur of de omgevingstemperatuur of de afvoertemperatuur.

Vertrekken gekoeld met koelplafonds of koelbalken De exploitant dient te controleren of de ontvochtiging van de hygiënische lucht een luchtvochtigheid oplevert die zo dicht mogelijk in de buurt ligt van de waarde die op de eindapparaten tot condensatie leidt. Eventueel dient hij de dauwpuntinstelling van de koelbatterij te verhogen. "All-air" klimaatregeling In vertrekken met een "kantoorbezetting" en voor een jaar met de gemiddeld zomerklimaat, is het aantal uren dat de luchtvochtigheid hoger dreigt de worden dan 75 % (toegelaten comfortgrens) uitermate laag. Bijgevolg zijn de bedieningsvoorschriften die voor de installaties met ventilator- of inductie-convectoren beschreven werden, hier eveneens van toepassing. De regeling van de koelbatterij dient te gebeuren op basis van de temperatuur en niet op basis van de relatieve vochtigheid. Met andere woorden, de ontvochtiging op basis van de koeling volstaat in de zomer. Vertrekken met strikte omgevingsomstandigheden Wanneer de klimaatregeling bedoeld is om binnen zeer strikte omstandigheden in stand te houden (bijvoorbeeld in een computercentrale), moet de aan te houden vochtigheidsinstelling zodanig worden gekozen dat de energievernietiging als gevolg van de opeenvolgende bevochtiging en ontvochtiging van de lucht tot een minimum wordt beperkt. Deze moet zo gering mogelijk zijn. Bovendien moet de regeling van de koelbatterij de luchtontvochtiging zoveel mogelijk beperken, bijvoorbeeld via een ijswatertemperatuur die is aangepast aan de reële behoeften van de ruimte. In elk geval Wanneer een verwarmingsbatterij en een koelbatterij in cascade bediend worden op basis van eenzelfde regelsensor,

-

moet er een dode zone van minimaal 2 graden aanwezig zijn tussen de inschakeling van de verwarming en de inschakeling van de koeling (aanbevolen: 3 graden); moet de sturing gelijktijdige voeding van de batterijen met warm water en met koud water verhinderen.

Afwijking van de algemene regel De bovenstaande maatregelen zijn niet van toepassing op ruimten waar een strikte naleving van de instelwaarden voor temperatuur Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .67

en vochtigheid noodzakelijk is (cleanrooms of operatiezalen bijvoorbeeld). Onderbreking 8.2.5.

Vereist

Overeenkomstig paragraaf 3.2.2. moet elke luchtbehandelingsgroep automatisch worden uitgeschakeld op basis van de gebruikstijden van het gebouw. De bediening van de aanvoer- en de afvoergroepen moet worden gecoördineerd. Meer bepaald moeten de bevochtiging en de aanvoer van verse lucht automatisch worden uitgeschakeld tijdens niet-gebruikte periodes, inclusief de periodes waarin het gebouw opnieuw wordt opgewarmd. De uitschakeling van de inblaasventilator moet worden vertraagd ten opzichte van de uitschakeling van de bevochtiging, zodat er geen vochtaccumulatie veroorzaakt wordt in het distributienet.

1.2

8.2.6.

Vereist

De uitschakeling van een luchtbehandelingsgroep moet gepaard gaan met de uitschakeling van de watercirculatie door de warmtewisselaars.

1.2

Aanvoertemperatuur 8.2.7.

Vereist

Wanneer de koeling van de ruimte wordt verzekerd door apparaten die onafhankelijk werken van het aanvoernet van hygiënische lucht (koeling door ventilator-convectoren, lokale aircosystemen, …), moet de aanvoertemperatuur overeenkomstig punt 2.2.2. (Aanvoer van hygiënische lucht) zo laag mogelijk worden ingesteld, maar zonder ongemak te veroorzaken. Een aanvoertemperatuur gelijk aan of lager dan 16° C is aanbevolen, of een maximumverschil van 9 K tussen de omgevings- en de aanvoertemperatuur.

2.1

Bepaling

Doel

8.3. Controle Nr.


Bevochtiging 8.3.1.

Vereist

Tijdens het verwarmingsseizoen dient de Exploitant per luchtbehandelingsgroep periodiek* de luchtvochtigheid te meten in een gebruikte referentieruimte. Hij dient deze waarde te vergelijken met de vereiste minimumwaarde en met de werkwijze van de bevochtiger op het ogenblik van de meting.

Vereist

Bij aanwezigheid van een meter, dient de Exploitant om de maand het waterverbruik van de bevochtigers te meten gedurende hun werkingsperiode.

8.3.2.

1.1

Warmtewisselaar De Exploitant dient periodiek* te controleren of de spreidingswaarde van de warmtewisselaars niet meer dan 2 K groter is dan de nominale spreidingswaarden die in onderling overleg zijn vastgelegd door de Klant en de Exploitant tijdens de aanvaarding of de eerste inbedrijfstelling van de installaties. Anders moeten hiervoor de waarden worden genomen die werden Energiebestek - Verwarmings- en klimaatregelingsinstallaties

versie van 18/09/2006 - p .68

meegedeeld door de fabrikant of zijn afgevaardigde. De spreiding is het verschil tussen de uitgangstemperatuur van het uitgaande medium (afvoerlucht) en de ingangstemperatuur van het inkomende medium (verse lucht).

8.3.3.

Vereist

De Exploitant dient periodiek* te controleren of de terugwinningssystemen op de afvoerlucht correct zijn ingesteld (risico op bevriezing in de winter en op oververhitting in de zomer).

4.2

Bepaling

Doel



Filters 8.4.1.

Vereist

Indien er geen aanwezig is, dient de Exploitant de installatie van een differentiaalmanometer voor te stellen waarmee op elk ogenblik het drukverlies van de filter kan worden afgelezen en die het maximaal toelaatbare drukverlies voor de filter aangeeft.

3.2

De aanduiding van de maximale drukval moet worden vermeld op de filterkamer en in het Exploitatiehandboek. Warmtewisselaar 8.4.2.

Aanbevol en

De Exploitant dient te onderzoeken of het interessant is een regelsysteem voor de aanwezige warmtewisselaars te plaatsen.

4.2

Elektrische verwarming 8.4.3.

Vereist

Als de installatie elektrische batterijen omvat, centraal of als eindapparatuur, dient de Exploitant de werkingstijd en het verbruik hiervan te evalueren. Als dit meer dan 10 kWh/m² bedraagt (onder "m²"verstaat men de totale bruto oppervlakte van het verwarmde gebouw), dient hij te onderzoeken of het interessant is deze batterijen te verwijderen en te vervangen door batterijen op warm water.

3.1

Bevochtiging 8.4.4.

Vereist

De Exploitant dient de installatie voor te stellen van een regeling van de bevochtigers door middel van een vochtigheidssensor in de ruimte of in de gemeenschappelijke afvoerkoker. Deze sturing dient te gebeuren op basis van aan/uit, modulerend of trapsgewijs, afhankelijk van het type bevochtiger.

8.4.5.

Vereist

De Exploitant dient een voorstel te doen om over heel de installatie de watertoevoer van de bevochtigers uit te rusten met een watermeter, waarvan de prijs in het niets valt in vergelijking met een lek naar de riolering.


versie van 18/09/2006 - p .69

9. Luchtverdeling Definitie: netwerk voor het transport van de verwarmingsen de koellucht en de hygiënische verse lucht. Basisprincipes van de REG-exploitatie -

energieverliezen van het warmtedragende medium tijdens het transport beperken

-

energieverliezen via de wanden tijdens het transport beperken

-

lekken van de behandelde lucht beperken

9.1. Onderhoud Nr.


Bepaling

Doel

Ventilatoren 9.1.1.

Vereist

Voor de ventilatoren dient de Exploitant periodiek de volgende elementen te controleren: -

3.2

de spanning van de aandrijfriemen; de uitlijning van de aandrijfriemschijven; afwezigheid van speling in de aandrijving; …

Hij dient een jaarlijkse controle te doen van -

de reinheid van de ventilatoren (zo nodig van stof ontdoen); de smering van de lagers (volgens de voorschriften van de fabrikant).

Isolatie en dichtheid 9.1.2.

Vereist

De Exploitant dient de isolatie van de luchtkokers in goede staat te houden. Hij dient erop toe te zien dat de isolatie van de kokers na een interventie correct wordt teruggeplaatst.

9.1.3.

Vereist

Elk jaar dient de Exploitant visueel de dichtheid van de verdeelkanalen te controleren. Elk lek moet meteen worden gedicht.

9.2. Bediening Zie hoofdstuk 2, "Aanvoer van hygiënische verse lucht", hoofdstuk 3, "Verwarming en koeling met lucht", hoofdstuk 8, "Luchtbehandeling"


versie van 18/09/2006 - p .70

9.3. Controle Zie hoofdstuk 2, "Aanvoer van hygiënische verse lucht", hoofdstuk 3, "Verwarming en koeling met lucht", hoofdstuk 8, "Luchtbehandeling"



Bepaling

Doel

Markering van de uitrusting 9.4.1.

Vereist

Als dit nog niet gebeurd is,

3.2

-

moet de stroomrichting van de vloeistoffen in de installatie duidelijk zijn aangegeven op de leidingen, evenals de benaming van de verschillende distributiekringen;

-

moet de mate waarin de gemotoriseerde of manuele kleppen geopend zijn, duidelijk kunnen worden afgelezen op de installatie.

3.3

Vervanging van de ventilatoren 9.4.2.

Aanbevol en

In installaties van meer dan 3000 m³/u dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is de centrifugaalventilatoren met naar voor gerichte schoepen te vervangen door ventilatoren met naar achter hellende schoepen. Opmerking: mogelijk werkt dit niet op VAV-installaties.

Afdichting van het netwerk 9.4.3.

Aanbevol en

Als aanzienlijke ondichtheden niet kunnen worden gerepareerd, dient de Exploitant te onderzoeken of het interessant is bepaalde rechthoekige kokergedeelten te vervangen door cirkelvormige kokers met in de verbindingsstukken ingewerkte dichtingen. Opmerking: metingen uitgevoerd op verschillende gebouwen hebben aangetoond dat de kwaliteit van rechthoekige kokers en hun verwerking veel te wensen overlaat: gemiddeld 20 % van het luchtdebiet dat door een ventilator wordt ingeblazen, komt niet aan in de ruimten waarvoor de lucht is. Om toch het gewenste comfort te verkrijgen, vereist dit een verhoging van het aangevoerde verseluchtdebiet, wat dus een meerverbruik met zich meebrengt. Isolatie

9.4.4.

Vereist

De Exploitant dient een voorstel te doen voor de isolatie van alle luchtkokers volgens de eisen van de norm NBN D30-041.


versie van 18/09/2006 - p .71

Alle informatie over energie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op www.ibgebim.be (publicaties, facilitatoren, technische hulp, nieuws, seminaries, financiële steun, opleiding tot energieverantwoordelijke, …)

Toegang tot deze informatie op onze website via de tab "Ondernemingen", thema "Energie" – "REG"


versie van 18/09/2006 - p .72

Dienstensector > voor studiebureaus en architecten

REG-ONDERHOUD Energetische exploitatie van verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties Juli 2006

Informatie : www.leefmilieubrussel.be > ondernemingen > energie facilitator tertiaire sector: [email protected] 0800 85 775

EXPLOITER UN BÂTIMENT TERTIAIRE

CAHIER des CHARGES EXPLOITATION ÉNERGÉTIQUE DES INSTALLATIONS DE CHAUFFAGE ET DE CLIMATISATION

Avertissement Mode d’utilisation de ce document

La Région bruxelloise a souhaité fournir aux gestionnaires d'installations techniques et aux sociétés de maintenance un cahier des charges de référence pour la maintenance « énergétique » d’une installation de chauffage, ventilation et de climatisation d'un bâtiment tertiaire. Elle souhaite ainsi non seulement favoriser l'exploitation optimale d'une installation existante, mais en plus susciter des améliorations de celle-ci en vue d'une meilleure performance énergétique. Par un tel contrat de maintenance, un partenariat “responsable” peut s'engager entre l'exploitant qui connaît l'installation et le gestionnaire qui finance les investissements, en vue de réduire les nuisances environnementales. Ces recommandations ne sont pas exhaustives et ne dispensent pas d'appliquer les normes et prescriptions réglementaires en vigueur. Dans un but de promotion des économies d'énergie, des copies d’extraits ou de l'intégralité de ce texte sont souhaitées. Aucune activité commerciale relative à l’utilisation des informations qu’ils contiennent n’est cependant autorisée. Il appartient à chaque utilisateur de ce document de faire preuve de vigilance et de capacité d’adaptation lorsqu’il sera appelé à rédiger les clauses définitives qui le lieront à sa société de maintenance. En aucun cas, la Région bruxelloise ou le concepteur du présent document n’assumeront une quelconque responsabilité quant à une utilisation erronée ou inappropriée des clauses reprises dans le présent document. La vérification finale reste du ressort de l'utilisateur.

Initiative IBGE - BIM Institut Bruxellois pour la Gestion de l'Environnement

Gulledelle, 100 1200 Bruxelles

Réalisation Architecture et Climat – UCL Place du Levant, 1 1348 Louvain La Neuve Contact Tel : 010 / 47.21.42 Fax : 010 / 47.21.50 Courriel : [email protected] Site Internet : www-climat.arch.ucl.ac.be

Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 2

Investir dans l'énergie aujourd'hui ? 1. Exploiter efficacement son installation, c'est rentable ! Le “surcoût” éventuel pour une gestion efficace est généralement faible par rapport à la diminution des coûts d'exploitation du bâtiment. 2. Gérer efficacement un bâtiment d'un point de vue énergétique, c'est s'engager dans une démarche citoyenne pour le respect de l'environnement et la réduction des émissions de gaz à effet de serre. 3. La tendance structurelle du coût de l'énergie sur 20 ou 30 ans est à la hausse ! Dans le présent document, la rentabilité des mesures a été calculée pour un coût du combustible de 0,3 €/litre fuel ou 0,3 €/m³ gaz naturel, et pour un coût du kWh électrique de 0,11 € en Heures Pleines, 0,065 € en Heures Creuses et 0,087 € en fonctionnement continu. Le lecteur pourra apprécier, suite à la hausse du prix des énergies, l'intérêt croissant de ces recommandations. 4. Sous l'impulsion de l'Union Européenne, tous les bâtiments seront soumis dans les prochaines années à des contraintes réglementaires de performances énergétiques En cas de conception nouvelle ou de rénovation lourde d'un bâtiment, il sera plus facile et moins coûteux d'équiper le bâtiment dès le départ d'outils d'exploitation efficaces.

Autres outils disponibles A signaler l'existence de deux outils complémentaires : Le CD-Rom energie+ : “conception et rénovation énergétique des bâtiments tertiaires”. Il s'agit d'un outil d'information pour la mise en œuvre pratique des recommandations et pour l’évaluation de la rentabilité des améliorations dans des situations particulières. Disponible en ligne ou commande gratuite sur http://energie.wallonie.be. Les Cahiers des Charges “Conception Energétique” : il s'agit d'un ensemble de prescriptions pour la conception d'installations performantes (chauffage, eau chaude sanitaire, climatisation, éclairage). Ils sont repris dans le CD-Rom energie+.


Une Exploitation Energétique ? En bref… C'est un partenariat entre Client et Exploitant qui agissent au mieux pour : 1

Limiter les besoins

1.1

-

1.2

-

1.3

-

1.4

-

2

par des consignes de température et d’humidité adaptées. Exemple : o température ambiante en période de chauffe : conseillé : maximum 21°C - exigé : maximum 22°C o température ambiante en période de refroidissement : conseillé : minimum 25°C - exigé : minimum 24°C o humidité relative : humidification max. 40% en hiver et déshumidification. min. 60% en été en limitant les temps de traitement de l’ambiance o

en contrôlant régulièrement la programmation des équipements en fonction de l’occupation effective (chauffage, ventilation, éclairage, …)

o

en arrêtant la pulsion d'air neuf hygiénique en période de relance du matin

o

en vérifiant qu'un maximum d'équipement est arrêté la nuit et le WE.

en limitant les apports d’air neuf aux besoins hygiéniques o débit d’air neuf : maximum 36 m³/h par occupant en limitant les apports de chaleur en période de refroidissement o

par la bonne gestion des protections solaires

o

par la diminution de l'éclairage

Ne pas détruire d’énergie

2.1

-

en chauffant de l’air hygiénique et en refroidissant l’ambiance localement

2.2

-

en chauffant et refroidissant le même air avant sa diffusion dans l'ambiance

2.3

-

en chauffant et refroidissant en même temps l’ambiance

3 3.1

3.2

3.3

4 4.1

Augmenter le rendement des équipements -

-

-

de production de chaleur et de froid o

entretien et réglage optimal de la chaudière et de la machine frigorifique

o

étude des possibilités de by-passer la machine frigo en hiver et en mi-saison

de distribution d’eau et d’air o

adaptation des températures d'eau chaude et d'eau froide en fonction des besoins des locaux

o

isolation des conduits

o

équilibrage des réseaux de distribution

d’émission de chaleur et de froid o

vérification du bon fonctionnement des vannes thermostatiques

o

information des occupants sur leur usage correct

Valoriser les sources d’énergie gratuites -

en refroidissant naturellement les locaux o

4.2

-

notamment par une organisation de “free-cooling” de nuit, si c'est possible

en récupérant l’énergie perdue o

notamment sur l'air extrait des locaux


Une exploitation énergétique «encouragée par l'IBGE» Favoriser une exploitation énergétique L'IBGE (Institut Bruxellois pour la Gestion de l'Environnement) a décidé de soutenir une démarche volontaire de maintenance énergétique des installations de chauffage et de climatisation. En pratique : Il est à l'initiative et soutient le contenu du présent Cahier des Charges de maintenance énergétique. Il souhaite le diffuser largement aux Maîtres d'Ouvrage et aux Gestionnaires d'installation pour qu'ils l'utilisent dans leur relation contractuelle avec leur société de maintenance, tout en le complétant par un cahier spécial des charges éventuel. Si la maintenance est réalisée en interne, elle propose d'appliquer ces mêmes recommandations à l'équipe de maintenance de l'institution ou de l'entreprise. Il encourage les sociétés de maintenance à proposer un tel service auprès de leurs clients. Un supplément de prix est possible et devra être répercuté vers le client, mais celui-ci bénéficiera du résultat des économies d'exploitation. Favoriser un partenariat.

Il apparait anormal que seule la société de maintenance applique des prescriptions du CSC maintenance URE alors que l’utilisateur n’adopte pas des comportements ou exigences qui ne vont dans le même sens. Pratiquer l’URE cela se réalise à deux et ensemble. Un tel contrat Maintenance URE n’est viable que dans un esprit de partenariat ,c’est-à-dire avec une implication mutuelle de l’utilisateur du bâtiment et le « maintenancier ». • l’utilisateur est prêt à s’engager à un respect de consignes de température, d'humidité et d'apport d'air neuf sans gaspillage, • l'équipe de maintenance est prête à exploiter au mieux, avec les équipements existants et vous informe des améliorations possibles (matériel de régulation, etc.). Si un éventuel surcoût est demandé pour la mise en oeuvre de cette maintenance, il sera mis en regard avec les économies d'énergie qui en résulteront.

Elargir le rôle de l'équipe de maintenance L'équipe de maintenance, interne ou externe à l'entreprise, voit sa responsabilité accrue dans la bonne gestion des ressources. Elle s'engage : à mettre en oeuvre les prescriptions dites “Exigées" (mesures dont le temps de retour simple est réputé inférieur à 5 ans), à étudier l'intérêt d'appliquer les mesures dites “Conseillées" (dont la rentabilité est différente d'une installation à l'autre et demande une évaluation particulière),


à établir périodiquement un “check-up énergétique" de l'installation, service qui n'existe pas toujours dans les contrats de maintenance traditionnels. Lorsque des investissements sont nécessaires pour atteindre cette performance, l'équipe de maintenance signale par écrit les améliorations possibles de l'installation et tente de motiver ainsi le décideur par une évaluation de la rentabilité de la rénovation. Dans le cas d'une société de maintenance externe à l'entreprise, elle peut jouer le rôle de tiersinvestisseur et réaliser les améliorations rentables en moins de 5 ans. Le contrat de maintenance sera alors de plus longue durée afin de pouvoir garantir le remboursement des investissements par les économies d'énergie réalisées.


TABLE DES MATIERES PARTIE 1 : ORGANISATION DE L’EXPLOITATION ................................................................................. 9 1.

ACTEURS ............................................................................................................................................... 9

2.

PRESTATIONS DU CLIENT ............................................................................................................... 9 2.1. 2.2. 2.3.

3.

MISE A DISPOSITION D'UN « OUTIL » PERFORMANT .............................................................................. 9 DEFINITION DES OBJECTIFS ................................................................................................................... 9 INFORMATION ..................................................................................................................................... 10 PRESTATIONS DE L’EXPLOITANT .............................................................................................. 10

3.1.

3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.

4.

EXPLOITATION ENERGETIQUE ............................................................................................................. 10 3.1.1. Mise en place d'un « Outil » performant .................................................................................. 10 3.1.2. Optimalisation de la conduite des équipements ....................................................................... 10 3.1.3. Respect de la réglementation.................................................................................................... 11 EQUIPEMENT....................................................................................................................................... 11 FORMATION DU PERSONNEL D’EXPLOITATION .................................................................................... 11 MANUEL D'EXPLOITATION .................................................................................................................. 12 JOURNAL DE BORD ............................................................................................................................. 12 INFORMATIONS ET CONSEILS .............................................................................................................. 13 3.6.1. Evaluation des améliorations ................................................................................................... 13 3.6.2. Défectuosité .............................................................................................................................. 13 3.6.3. Non-conformité des installations.............................................................................................. 13 3.6.4. Conseils .................................................................................................................................... 13 CONTROLE ......................................................................................................................................... 14

4.1. 4.2. 4.3. 5.

RELEVES ............................................................................................................................................. 14 SUIVI PAR LE CLIENT .......................................................................................................................... 14 REUNIONS ........................................................................................................................................... 14 TYPES DE CONTRAT D’EXPLOITATION AVEC UNE SOCIETE EXTERNE ....................... 15

5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 6.

SIMPLE CONTRAT DE MAINTENANCE ENERGETIQUE ............................................................................ 15 CONTRAT AVEC INCITANTS AUX ECONOMIES D’ENERGIE .................................................................... 15 CONTRAT AVEC INVESTISSEMENT PAR L'EXPLOITANT ........................................................................ 15 CONTRAT AVEC GARANTIE TOTALE .................................................................................................... 15 COMPTABILITE ENERGETIQUE .................................................................................................. 16

PARTIE 2 : CLAUSES TECHNIQUES ........................................................................................................... 17 MODE D’EMPLOI............................................................................................................................................. 17 LES SYSTEMES................................................................................................................................................. 20 1.

REGLES COMMUNES AUX DIFFERENTS SYSTEMES ............................................................. 20 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.

2.

APPORT D'AIR NEUF HYGIENIQUE............................................................................................. 28 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.

3.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 20 CONDUITE........................................................................................................................................... 20 CONTROLE .......................................................................................................................................... 24 AMELIORATION .................................................................................................................................. 25

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 28 CONDUITE........................................................................................................................................... 28 CONTROLE .......................................................................................................................................... 29 AMELIORATION .................................................................................................................................. 30 CHAUFFAGE ET REFROIDISSEMENT PAR AIR ....................................................................... 32


3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 4.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 32 CONDUITE........................................................................................................................................... 32 CONTROLE .......................................................................................................................................... 34 AMELIORATION .................................................................................................................................. 34 CHAUFFAGE ET REFROIDISSEMENT PAR EAU ...................................................................... 37

4.1. 4.2. 4.3. 4.4.


LES COMPOSANTS COMMUNS.................................................................................................................... 43 5.

PRODUCTION DE CHALEUR.......................................................................................................... 43 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.

6.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 43 CONDUITE........................................................................................................................................... 44 CONTROLE .......................................................................................................................................... 46 AMELIORATION .................................................................................................................................. 46 PRODUCTION D'EAU FROIDE (OU “EAU GLACEE") .............................................................. 49

6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 7.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 49 CONDUITE........................................................................................................................................... 50 CONTROLE .......................................................................................................................................... 52 AMELIORATION .................................................................................................................................. 55 DISTRIBUTION D’EAU ..................................................................................................................... 58

7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 8.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 58 CONDUITE........................................................................................................................................... 59 CONTROLE .......................................................................................................................................... 60 AMELIORATION .................................................................................................................................. 60 TRAITEMENT DE L’AIR .................................................................................................................. 63

8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 9.

ENTRETIEN ......................................................................................................................................... 63 CONDUITE........................................................................................................................................... 64 CONTROLE .......................................................................................................................................... 67 AMELIORATION .................................................................................................................................. 67 DISTRIBUTION D’AIR ...................................................................................................................... 69

9.1. 9.2. 9.3. 9.4.



PARTIE 1 : ORGANISATION DE L’EXPLOITATION Cette partie synthétise la philosophie de la maintenance énergétique et le rôle des différents acteurs. Tous les aspects techniques sont développés en partie 2.

1. Acteurs L'exploitation d'une installation inclut les missions d'entretien, de conduite, de dépannage, de contrôle et d'amélioration. Elle dépasse donc le simple entretien annuel de la chaufferie ! Une exploitation énergétiquement efficace assure le confort des occupants et la sécurité des biens et personnes, avec une consommation énergétique minimale. On distingue : Le Client :

le Client est le Gestionnaire, il a la responsabilité de la gestion du bâtiment et des installations techniques, et en paye les factures énergétiques. C'est le donneur d'ordre. Il peut être propriétaire ou locataire.

L'Exploitant : l’Exploitant a en charge l'entretien et la conduite des installations techniques du bâtiment. L’Exploitant peut être un employé du Client (exploitation assurée en interne) ou une société d’exploitation indépendante du Client. L’Exploitant peut faire appel à une société sous-traitante pour l’entretien de certains équipements particuliers de l’installation (exemples, les machines frigorifiques). Ensemble, ils assurent les missions de contrôle et d'amélioration des installations.

2. Prestations du Client 2.1. Mise à disposition d'un « Outil » performant Pour permettre à l'Exploitant d'accomplir valablement son travail, le Client doit équiper son installation des outils permettant au minimum d'appliquer les actions d'entretien, de conduite et de contrôle reprises sous la mention “exigé" dans la partie technique du présent cahier des charges. A défaut, il sera invité par l'Exploitant à investir dans les outils manquants (voir 3.1.1). Sachant que le temps de retour de ces investissements est de l'ordre de 5 ans maximum, il serait étonnant qu'il n'en profite pas, quitte à choisir un contrat avec tiers-investisseur (voir 5.3).

2.2. Engagement “énergétique" du Client C'est un véritable partenariat qui est visé entre Client et Exploitant en vue de réduire les consommations. Le Client doit pouvoir s'engager à limiter ses propres besoins et à respecter les exigences minimales en terme de : - confort hygrothermique (température et humidité relative), - débit d'air neuf, - qualité de l’air, - performance des équipements (rendements), imposées dans le Cahier des Charges technique (par exemple au paragraphe 1.2.1.). Une certaine marge de manœuvre étant conservée, le Client définira clairement les résultats que devra obtenir l’Exploitant dans la plage autorisée. Ces exigences ne pourront être dérogées par le


Client que pour des raisons particulières motivées lors de la prise en charge de l’exploitation (par exemple au départ d’une mesure contradictoire avec l'Exploitant sur le matériel existant). Le Client s'engage également -

à communiquer régulièrement à l'Exploitant l'évolution des périodes d'occupation du bâtiment;

-

à sensibiliser les occupants à l'intérêt d'une gestion efficace de l'énergie (gestion des protections solaires, gestion de l'éclairage, …) et à la création d'une relation de partenariat avec l'Exploitant dans ce but;

-

à désigner une personne reconnue aux yeux des occupants comme personne de contact avec l'Exploitant. Chargée de recevoir les appels et les plaintes, cette personne tentera de gérer les oppositions internes afin que l'Exploitant ne soit pas coincé entre les exigences énergétiques du contrat et une attente de confort accru des occupants.

2.3. Information Le Client s’engage à fournir à l’Exploitant toute la documentation dont il dispose pour l’établissement du Manuel d'Exploitation (voir 3.4). Il permettra l’accès de l’Exploitant dans les différents locaux du bâtiment, locaux techniques et locaux occupés, de manière à lui permettre d'évaluer l’ambiance obtenue dans le bâtiment et à optimaliser le fonctionnement des installations (y compris par la sensibilisation des occupants). Le Client autorise l’Exploitant à installer tout équipement de mesure et de contrôle nécessaire à la conduite optimale des installations. Le Client communiquera régulièrement à l'Exploitant copie des factures d'électricité et de combustible.

3. Prestations de l’Exploitant 3.1. Exploitation énergétique 3.1.1. Mise en place d'un « Outil » performant L’Exploitant veillera à maintenir et, le cas échéant, à améliorer les performances énergétiques des installations dont il a la charge. Pour ce faire, si l’installation n'est pas équipée des outils permettant au minimum d'appliquer les actions d'entretien, de conduite et de contrôle reprises sous la mention “Exigé" dans la partie technique du présent cahier des charges, il devra en avertir le Client par écrit, en mettant en évidence l'intérêt de l'investissement. Cette information sera intégrée au rapport annuel (voir 3.6.1) et réitérée tant que l'investissement n'est pas réalisé. L'Exploitant peut également investir lui-même dans ces équipements, en fonction du type de convention qui le lie au Client (voir 5.). 3.1.2. Optimalisation de la conduite des équipements L’Exploitant effectuera les réglages et déterminera les points de consigne permettant d’optimaliser les performances énergétiques des systèmes, tout en : - s’adaptant aux exigences de confort du Client dans les limites précisées au point 2.2 cidessus, - ne mettant pas en péril la durée de vie des équipements, - assurant la sécurité des biens et des personnes.


Si l'Exploitant constate qu'un de ces objectifs est contradictoire avec les exigences du présent Cahier des Charges technique, il y dérogera et en informera l'IBGE afin de permettre une adaptation future éventuelle du présent Cahier des Charges technique. Seul l’Exploitant désigné est habilité à effectuer une modification de réglage ou une manipulation des appareils de régulation (y compris des vannes). Le réglage des paramètres de régulation permettant d’atteindre les conditions de consigne (exemple : les courbes de chauffe) doit être pris en charge par une personne à même de contrôler le résultat de chaque réglage et donc d’affiner ceux-ci. Il est exclu que le réglage soit assuré par une société extérieure ne fréquentant le bâtiment que pour l’installation ou l’entretien des équipements.

3.1.3. Respect de la réglementation L’Exploitant s’engage à mettre en œuvre tous les entretiens et contrôles légaux propres au présent Cahier des Charges, de même qu’à respecter toutes les performances énergétiques qui seraient imposées par la législation en vigueur.

3.2. Equipement L’Exploitant disposera de tout l’équipement de mesure nécessaire au suivi et à la conduite des installations. Ces équipements peuvent être portables ou installés de façon fixe. Parmi les équipements nécessaires, on retrouve : Appareil requis Thermomètres fixes et thermomètre portable digital (ex: appareil à infra-rouge) Thermomètre portable digital avec sonde de contact Hygromètre ou thermomètre à bulbe humide Compteur horaire Compteur incrémenteur Manomètre

Anémomètre Ampèremètre THmètre ou conductivimètre colorimétrique (taux de chlorures) Compteur d’eau

ou

testeur

Enregistreur de température ambiante, de température de contact, et d’humidité relative

Exemples de Grandeurs mesurées Température de l’eau dans les circuits (au départ et au retour), de l’air distribué et repris. Température ambiante. Température de l’eau des circuits. Température des conduites frigorigènes. Humidité relative ambiante Durée de fonctionnement des équipements (vérifier la logique de fonctionnement). Nombre d’enclenchements des équipements. Pression des pompes et ventilateurs (calcul du débit). Résistance des filtres. Débit d’air pulsé. Courant absorbé par les machines. Concentration en minéraux de l’eau des tours de refroidissement et des humidificateurs. Consommation en eau des tours de refroidissement et des humidificateurs. Appoint d’eau aux circuits fermés Contrôle du fonctionnement correct de la régulation.

3.3. Formation du personnel d’exploitation L’Exploitant s’engage à ce que le personnel assurant l'entretien et la conduite, soit en permanence qualifié et parfaitement au courant de la disposition, du fonctionnement et du mode de conduite des installations. En particulier, conformément à la norme NBN EN 378-4, l’Exploitant s’assurera de la formation de son personnel quant au fonctionnement et à l’entretien du système de réfrigération dont il a la charge, ainsi qu’en ce qui concerne les mesures de sécurité à observer, les propriétés et la manipulation du fluide frigorigène utilisé (suivi des fluides et opérations faites sur la machine frigorifique dans le Registre de Contrôle). Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 11

Lors d'un appel à candidature pour une fonction d'Exploitant, -

-

-

Le soumissionnaire indiquera la nature et l’importance des moyens techniques mis en œuvre pour obtenir les performances demandées par le présent cahier des charges (moyens informatiques, de communication, de transport, stock, d’outillage, d’aides spécifiques supplémentaires, etc.) Il joindra copie des éventuelles certifications ISO ou autres dont dispose son entreprise dans le domaine concerné ici. Il indiquera la qualité et l’importance des ressources humaines que l’éventuel adjudicataire compte affecter à l’exécution du présent marché. Il précisera notamment la qualification des personnes affectées aux sites. Il indiquera des références de travaux exécutés.

3.4. Manuel d'Exploitation L’Exploitant constituera et tiendra à jour un Manuel d'Exploitation qui comprendra : -

-

la liste du matériel dont il a la charge. Les caractéristiques techniques de chaque équipement seront décrites. Par exemple : type, modèle, puissance, année de fabrication, débit, pression, vitesse, … les plans et schémas techniques « as built » des installations, le descriptif du mode de régulation des installations (schémas de principe tels que construits), le mode d’emploi des équipements, établi dans un langage intelligible, les points de consigne, réglages et horaires à respecter pour optimaliser les performances énergétiques des systèmes, la description des alarmes et de leur acquittement, les procédures, horaires et fréquence, d’entretien (notice d’entretien) de chaque équipement.

En particulier, le Manuel d'Exploitation comprendra un manuel d’instruction pour l’entretien des systèmes de réfrigération, conforme à la norme NBN EN 378. Le Manuel d'Exploitation sera maintenu sur le site ou dans un lieu central accessible. Une copie complète sera mise à disposition du Client. Une copie du mode d’emploi et du paramétrage de base des régulateurs se trouvera dans un endroit protégé à proximité des équipements. En outre, toute modification des installations fera l’objet d’une mise à jour du Manuel d'Exploitation. Remarque : ces exigences doivent être comprises avec du “bon sens". Ainsi, le relevé des “plans et schémas techniques « as built » des installations" ne doit pas générer un repérage détaillé de tous les tuyaux dans tout le bâtiment. Mais bien l'établissement des schémas de principe de l'installation permettant une bonne compréhension de celle-ci et donc une bonne conduite. Ainsi qu'une bonne transmission de l'information vers le nouveau technicien quand l'ancien qui “connaît l'installation par cœur"… sera subitement absent pour 6 mois...

3.5. Journal de Bord L’Exploitant élaborera un Journal de Bord, manuel ou informatique, qui sera tenu à disposition du Client et de tout contrôleur mandaté par ce dernier. Ce Journal de Bord mentionnera : - les dates et les résultats des contrôles périodiques (y compris ceux effectués par les organismes agréés) et des différentes opérations d’entretien et de nettoyage - les plaintes des occupants et la solution apportée - toute modification du paramétrage de l’installation, ainsi que les causes de la modification et le résultat obtenu - toutes les améliorations des équipements et de l’enveloppe du bâtiment qui ont été réalisées. Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 12

-

le relevé périodique des compteurs et capteurs prévu dans le cahier des charges énergétique les rapports d’essai et de réglage périodique des équipements prévus dans le cahier des charges énergétique

En outre, toute mise en dérogation (passage en mode « manuel ») de plus de 24 h d’un équipement de régulation devra être directement signalée au Client. L’Exploitant présentera au Client la solution qu’il compte mettre en œuvre pour permettre un retour au mode « automatique ». Une version informatique de ce manuel constitue un reporting automatique avec l'utilisation de mots toujours identiques, permettant, par exemple, d'extraire toutes les manipulations sur un même GP. Avec d'éviter toute modification ultérieure des informations, le fichier sera envoyé au Client tous les mois.

3.6. Informations et conseils 3.6.1. Evaluation des améliorations L’Exploitant se devra de fournir au Client, toute information quant à la qualité de l’installation gérée. En particulier, dans un rapport annuel, l’Exploitant : -

-

signalera tout gaspillage inhérent aux caractéristiques de l’installation c’est-à-dire, toute performance jugée insuffisante ou toute dérive des performances. dressera la liste de toutes les mesures d'amélioration reprises sous la mention “Exigé" dans le cahier des charges technique qui sont d'application dans l'installation gérée (mesures dont le temps de retour simple est réputé inférieur à 5 ans), rédigera une synthèse des améliorations énergétiques à réaliser, compréhensible par un décideur non technicien.

De plus, à la fin de la première année d’exploitation et puis tous les 5 ans, il étudiera en détail (analyse coût/bénéfice) au minimum une mesure reprise sous la mention “Conseillé" dont l'application, dans le cas particulier de l'installation gérée, paraît pertinente en vue d’économiser l’énergie. 3.6.2. Prime à l'audit Si l'Exploitant le souhaite, tout particulièrement lors du démarrage du contrat d'exploitation, il pourra faire bénéficier son client de la prime accordée pour l'audit énergétique des installations par la Région Bruxelloise. Son analyse devra être conforme au cahier des charges correspondant. S'il ne peut réaliser cet audit par des ressources internes, il peut demander l'aide d'un bureau d'études spécialisé. 3.6.3. Défectuosité Tout équipement défectueux et indispensable à la conduite optimale des installations sera signalé au Client, réparé ou remplacé dans les plus brefs délais, après diagnostic des causes de la défaillance. Dans le cas d’une société d’exploitation extérieure à l’établissement, les modalités de prise en charge des réparations et remplacements (choix du mode d’intervention, des moyens à mettre en œuvre, planning d’exécution et rémunération) seront précisées dans le cahier spécial des charges et feront l’objet d’un accord avec le Client (voir 5.). 3.6.4. Non-conformité des installations L’Exploitant signalera par écrit au Client : - toute non conformité de l’installation vis-à-vis des règlements et normes en vigueur, - tout risque d’incident mettant en péril la sécurité des biens et des personnes. En cas d’impossibilité technique de respecter les exigences légales relatives aux systèmes en place, l’Exploitant devra en informer immédiatement le Client, justifier le dysfonctionnement et proposer une solution d’amélioration. 3.6.5. Conseils La société d’exploitation se tiendra à disposition du Client pour toute consultation en matière de : - diminution des nuisances des installations sur l’environnement, - conservation du matériel, Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 13

-

choix de nouveaux équipements, afin que l’Exploitation entre dans les critères de choix du Client, choix de l’approvisionnement en énergie.

4. Contrôle 4.1. Relevés L'Exploitant recueillera les informations permettant de contrôler la qualité de l’exploitation : évolution des consommations, qualité de l'ambiance intérieure, rendements mesurés, … Sauf mention contraire, ces informations seront consignées dans le Journal de Bord, manuel ou informatique, de l’Exploitant (voir 3.5) et un compte-rendu de celui-ci sera remis au Client.

4.2. Suivi par le Client Le Client doit assurer le contrôle des prestations de l’Exploitant. Le cas échéant, il pourra mandater une société de contrôle extérieure pour assurer cette tâche. L’Exploitant s’engagera à collaborer pleinement avec cette société, notamment en : -

participant aux visites, donnant accès à tous les équipements et locaux techniques, et en fournissant tous les renseignements nécessaires au contrôleur (explications, justifications et détails).

Le Client peut effectuer ces contrôles de qualité pour n’importe quel équipement, opération ou personnel, au moment où il le juge opportun. Le contrôle devra se faire : - sur les résultats obtenus (températures atteintes, consommations, …), - sur les prestations effectuées (périodicité des entretiens, des remplacements, …), - sur l’optimalisation de la conduite. Dans le cas d’une externalisation de l’Exploitation, les modalités de contrôle seront reprises dans le cahier spécial des charges (par exemple, reporting automatique, …), ainsi que les modalités de calcul des indemnités de défaut.

4.3. Réunions A intervalles réguliers convenus dans le Cahier spécial des charges, l’Exploitant et le Client se réuniront de manière à assurer un suivi : - des performances de l’installation, - des interventions réalisées (entretien, dépannage, …) et à réaliser, - des améliorations apportées et à apporter. Le compte-rendu de ces réunions sera consigné dans le Journal de Bord. En particulier, lors de ces réunions, l’Exploitant fournira les renseignements suivants : - les programmes de fonctionnement des installations, - les points de réglage des installations, - les résultats des mesures et contrôles, - les programmes d’entretien, leur suivi et leurs adaptations nécessaires, - les problèmes de fonctionnement et leur raison, - les dépannages réalisés, - les analyses d’énergie et d’eau, - les propositions nécessaires de diminution de ces consommations. Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 14

La fréquence des réunions peut être basée sur la puissance des équipements (voir fréquence “périodique" définie dans le Mode d'emploi de la Partie 2 : clauses techniques) ou être basée sur la surface du bâtiment : - S < 2.500 m² : réunion 1 x / an - 2.500 < S < 5.000 m² : réunion 2 x / an - 5.000 < S < 10.000 m² : réunion 3 x / an - S ≥ 10.000 m² : réunion chaque mois

5. Une philosophie qui s'adapte à tout type de contrat d’exploitation 5.1. Simple contrat de maintenance énergétique Une installation peut être incomplète (manque d'un programmateur, d'un équipement de récupération de chaleur, …) et pourtant faire l'objet d'une maintenance énergétique selon le présent Cahier des Charges. L'Exploitant étant tenu de signaler toutes les améliorations dont le temps de retour est inférieur à 5 ans (améliorations reprises sous la rubrique “Exigé"), on peut tabler sur le bon sens du Client pour investir.

5.2. Contrat avec intérêt aux économies d’énergie Le Client peut encourager une exploitation énergétiquement efficace et la mise en œuvre d’améliorations énergétiques par l’Exploitant au moyen d’un contrat d’exploitation incluant des clauses d’intéressement, par exemple avec partage des bénéfices en cas de diminution des consommations. L'IBGE encourage vivement la signature d'un tel contrat puisqu'il rend chaque partenaire intéressé à diminuer les consommations. Dans ce cas, l’Exploitant, en accord avec le Client, établira la consommation de référence du contrat et la loi régissant le calcul des économies d’énergie (tenant compte du climat, d'hiver comme d'été, de l'occupation des locaux, de l'activité du Client, …). Même si cette estimation est difficile, il est préférable d'en discuter avant qu'après.

5.3. Contrat avec investissement par l'Exploitant L'Exploitant peut proposer de réaliser lui-même les investissements économiseurs d’énergie sous la forme d’une formule « tiers-investisseur ». L’investissement est alors remboursé par le Client au prorata des économies d’énergie engendrées. Généralement, ce contrat est alors de longue durée (10 ans par exemple) afin de pouvoir garantir le remboursement par les économies d'énergie des investissements réalisés.

5.4. Contrat avec garantie totale Dans le cadre d’un contrat en garantie totale, lorsque l’Exploitant est amené à remplacer un matériel “important", le Client devra être consulté, afin de lui permettre d’examiner l’intérêt, compte tenu notamment de l’évolution de la technique, d’un matériel mieux adapté (par sa puissance, ses performances ou son principe) à la poursuite de l’exploitation, non seulement jusqu’à la fin du contrat, mais également au-delà de son expiration. Une liste intégrée dans le contrat précisera à minima tous les équipements jugés “importants". Dans cette hypothèse, le nouveau matériel pouvant être plus onéreux que celui à remplacer à l'identique ou très similaire, une convention entre parties fixera éventuellement les modalités contractuelles de cette opération.


6. Comptabilité énergétique L’Exploitant établira le suivi des consommations de combustible et d'électricité. Les consommations de combustible seront normalisées en fonction des conditions climatiques de la période concernée. Le suivi sera annuel. A la demande du Client, et notamment en vue d'interpréter une consommation anormale, le suivi peut être mensuel. Pour ce faire, l'Exploitant recevra copie des factures du Client. S'il ne dispose que des degrés-jours mensuels, le relevé des compteurs de combustible aura lieu le premier jour ouvrable du mois. Si nécessaire, l’Exploitant proposera au Client de compléter le système de comptage de manière à optimaliser le contrôle des consommations et la conduite des installations. Les résultats de cette comptabilité seront présentés au Client sous forme de graphiques montrant l’évolution des consommations dans le temps et en fonction du climat.


PARTIE 2 : CLAUSES TECHNIQUES MODE D’EMPLOI Les 4 postes de l’exploitation L’exploitation peut se décliner en 4 modes d’action ayant chacun un impact sur la consommation énergétique : −

L’ « Entretien » Il s’agit des actions de maintenance dont la qualité et la fréquence ont un impact sur l’efficacité énergétique. Par exemple, - la surveillance générale du bon fonctionnement des équipements, - le réglage des équipements pour optimaliser leur rendement, - le dépannage d'un équipement qui influence la performance énergétique de l'installation, -…

−

La « Conduite » Il s’agit des actions principalement liés à la régulation et au pilotage de l’installation : paramétrer des régulateurs, programmer des consignes, … Se retrouvent également dans ce poste, les améliorations immédiates qu’il y a lieu d’apporter à l’installation sans modification du système existant. La conduite doit être assurée de manière à concilier les 4 objectifs suivants : • la sécurité des biens et des personnes, • l’économie d’énergie, • le confort des occupants, • le maintien de l’installation en bon état, sans usure prématurée.

−

Le « Contrôle » Il s’agit des actions permettant de contrôler la qualité de l’exploitation notamment par les résultats obtenus : évolution des consommations, conditions ambiantes obtenues, rendements mesurés, … Sauf mention contraire, chaque contrôle sera consigné dans le Journal de Bord de l’Exploitant et un compte-rendu de celui-ci sera remis au Client.

−

Les « Améliorations » Le cahier des charges concerne les installations existantes. Il appartient à l’Exploitant d'évaluer la pertinence et de suggérer des investissements/modifications du système de manière à augmenter son rendement intrinsèque ou permettre une conduite optimale : placer un régulateur, modifier un principe de régulation, changer l’équipement, …

Clauses « Exigé » et « Conseillé »


Pour faire face aux changements climatiques, toutes les mesures énergétiques sont les bienvenues et devraient être intégrées dans l’exploitation des bâtiments. Mais dans le but de définir des priorités parmi ces prescriptions, le document comprend deux types de clauses :

“EXIGÉ"

Des exigences auxquelles doit répondre toute exploitation pour garantir une performance énergétique minimale. Si elles entraînent un investissement, le temps de retour simple de celui-ci est estimé inférieur à 5 ans L’Exploitant et le Client veilleront à ce que ces mesures très efficaces ne soient pas supprimées pour alléger le budget d’exploitation. Si l’installation n’est pas équipée du matériel de gestion adéquat pour les appliquer, l'exploitant en fera la proposition d'acquisition au Client.

“CONSEILLÉ"

Des recommandations qui visent l'efficacité énergétique maximale et dont la rentabilité est différente d'une installation à l'autre. L’Exploitant et le Client devront évaluer, dans leur situation particulière, les contraintes et l'intérêt énergétique de ces recommandations.

Des commentaires en caractères italiques accompagnent et/ou justifient ces prescriptions.

Objectif des clauses Chaque clause définissant une exploitation énergétiquement efficace répond à un des objectifs globaux suivant : n°

Objectif1

1

Limiter les besoins

1.1

-

en définissant et respectant des consignes de température et d’humidité adaptées au confort

1.2

-

en limitant les temps de traitement de l’ambiance en fonction de l’occupation

1.3

-

en limitant les apports d’air neuf aux besoins hygiéniques

1.4

-

en limitant les apports de chaleur en période de refroidissement

2

-

en chauffant de l’air hygiénique et en refroidissant l’ambiance localement

2.2

-

en chauffant et refroidissant le même air avant diffusion

2.3

-

en chauffant et refroidissant en même temps l’ambiance

3.1

1

Conduite

Amélioration

Conduite

Amélioration

Entretien

Amélioration

Ne pas détruire d’énergie :

2.1

3

Postes de l’exploitation concernés :

Augmenter le rendement des équipements : -

de production de chaleur et de froid

La numérotation établie est reprise en commentaire de chacune des clauses du cahier des charges.


3.2

-

de distribution d’eau et d’air

3.3

-

d’émission de chaleur et de froid

4

Valoriser les sources d’énergie gratuites :

4.1

-

en refroidissant naturellement les locaux

4.2

-

en récupérant l’énergie perdue

Conduite

Amélioration

Périodicité du check-up énergétique L'essentiel du Cahier des Charges Energétique est basé sur une garantie de résultats : la périodicité de l'entretien des installations n'est pas imposée (chaque responsable de maintenance jugera de la fréquence adéquate) mais l'installation doit être maintenue en bon état de fonctionnement lors d'un contrôle extérieur inopiné. Seul un “check-up énergétique" périodique est imposé. Il s'agit d'une série de contrôles du bon fonctionnement de l’installation. Elles sont repérées par la marque « » dans le présent Cahier des Charges. La périodicité minimale de ce contrôle dépendra de la puissance de la production de chaleur ou de la production de froid :

Puissance de la production de chaleur ou de la production de froid < 200 kW de 200 kW à 600 kW de 601 kW à 1200 kW supérieure à 1201 kW

Périodicité minimale du contrôle énergétique de chaque installation (chaud et froid) 1 x par an 2 x par an 3 x par an Tous les mois

C'est la puissance totale de chaud ou de froid de l'ensemble du site (tous bâtiments, toutes chaufferies confondues) qui sera prise en considération. Il s'agit de la périodicité minimale pour assurer le niveau de Maintenance Energétique d'une installation mais elle n'empêche pas le Client de se montrer plus exigeant pour une qualité meilleure ou une application qui requiert un suivi plus important.


LES SYSTEMES 1. Règles communes aux différents systèmes 1.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

1.1.1.

Exigé

Les systèmes seront entretenus suivant les prescriptions de leur fabricant.

3

1.1.2.

Exigé

Les endroits nécessaires pour inspecter les systèmes doivent rester en permanence accessibles.

3

1.1.3.

Exigé

L’Exploitant s’assurera de l’absence de fuite d’eau au niveau des installations, notamment aux soupapes, vannes, …

3

Clause

Objectif

1.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Consignes 1.2.1.

Exigé

Le Client définira clairement : -

-

les horaires d’occupation journalière, hebdomadaire et annuelle du bâtiment. Ceux-ci distingueront l’occupation générale et l’occupation exceptionnelle (dans le temps ou dans l’espace), les conditions ambiantes de consigne à respecter dans les différents locaux en fonction des horaires d’occupation, et éventuellement de la saison.

1.1

1.2

Les consignes ambiantes à appliquer sont : Bureaux, salles de réunion et locaux assimilés : 1.1 -

température ambiante en période de chauffe : 1.3 o

conseillé : maximum 21°C

o

exigé : maximum 22°C

La consigne de 22°C est compréhensible si le bâtiment est encore équipé de simple vitrage. -

température ambiante en période de refroidissement :


o

conseillé : minimum 25°C

o

exigé : minimum 24°C

Il est conseillé de compenser cette température de consigne en fonction de la hausse de la température extérieure, de telle sorte qu'un écart maximum de 5 K soit conservé entre intérieur et extérieur. -

température ambiante minimale évitant tout dégât au bâtiment et aux installations : maximum 12°C

-

humidité relative commandant l’humidification : maximum 40%

-

débit d’air neuf : maximum 36 m³/h par occupant

-

concentration en CO2 : maximum 1200 ppm La valeur de 36 m³/h.pers respecte le RGPT (30 m³/h.pers) et correspond à un niveau de qualité moyenne par la nouvelle norme NBN EN 13 779. Il est possible de dimensionner sur base de 45m³/h.pers et d'exploiter sur 36 m³/h.pers. Cela crée une réserve en cas d'augmentation de la densité de population et permet en attendant de limiter les pertes de charge.

L’Exploitant veillera à ce que, dans un même local, une zone « flottante » existe entre la consigne enclenchant la production de chaud et la consigne enclenchant la production de froid : o

conseillé : minimum 3 K

o

exigé : minimum 2 K

L’Exploitant veillera également à ce que la consigne de température ambiante de refroidissement des systèmes par rayonnement soit plus élevée que pour les systèmes basés sur la convection (par exemple, consigne de 26°C pour un refroidissement par plafonds froids au lieu de 25°C pour des ventilo-convecteurs). Les consignes indiquées ci-dessus seront interprétées comme des moyennes par zone. Une tolérance de +/-1 K sur la température et de +/- 5 % sur l'humidité relative sont admises pour un local particulier. En cas de modification, l'exploitant adaptera très progressivement les consignes afin de ne pas susciter de réactions subjectives des occupants. Une simulation sur un immeuble de bureaux a montré qu'une consigne de refroidissement à 24°C, entraîne une surconsommation de 29% par rapport à une consigne de 25°C par l’augmentation de la durée de fonctionnement saisonnière de l’installation. Locaux techniques à occupation humaine (atelier, …) -

consigne de chauffe : maximum 18°C

-

température minimale évitant tout dégât au bâtiment et aux


installations : 10°C -

humidité relative commandant l’humidification : maximum 40%

-

débit d’air neuf : maximum 36 m³/h par occupant

-

concentration en CO2 : maximum 1200 ppm

Locaux non occupés -

température minimale évitant tout dégât au bâtiment et aux installations : 6°C (=“maintien hors gel")

-

débit de ventilation de 1,3 m³/h par m² au sol, réalisé au moyen d’air en provenance de locaux occupés (ce qui correspond à 0,5 R/h pour une hauteur sous faux-plafond de 2,6 m).

Intermittence 1.2.2.

Exigé

L’émission de chaleur et de froid dans les locaux sera coupée en période d’inoccupation suivant une programmation horaire. Cette coupure peut se faire local par local, par zones ou pour tout le bâtiment. Pendant les périodes de coupure la température minimale à maintenir doit être compatible avec la conservation du bâtiment et des installations. Lorsque la température extérieure chute sous la température de base utilisée pour le dimensionnement de l’installation, la suppression de l’intermittence de chauffage est temporairement autorisée. La suppression de cette intermittence se fera en accord avec le Client.

1.2.3.

Exigé

L'Exploitant veillera à ce que la relance du chauffage et du refroidissement se fasse le plus tardivement possible. A défaut d'optimiseur, il adaptera au minimum trimestriellement (au changement de saison) l'horaire d'enclenchement des installations. En présence d'un optimiseur, il vérifiera que l'horaire d'enclenchement programmé corresponde bien à l'horaire d'occupation et non à l'horaire de démarrage imaginé de l'installation. Commentaire : En période de refroidissement, il est souhaitable d’assurer celui-ci en fin de nuit (période de relance) plutôt qu’en fin de journée, pour profiter du pouvoir rafraîchissant naturel de la nuit, de meilleures conditions de température aux condenseurs des groupes frigorifiques et d’un tarif électrique plus avantageux.

1.2.4.

Conseillé

L’Exploitant fera en sorte que le démarrage des installations électriques soit échelonné de manière à obtenir la meilleure répartition de la charge en cours de journée et à limiter la pointe de puissance ¼ horaire. Si le type de tarif en application pénalise cette pointe, l’Exploitant veillera, en accord avec le Client à limiter le


1.2

fonctionnement de gros consommateurs durant ces périodes. Il veillera à effectuer les essais de machines électriques en dehors des heures de pointe, voire durant les heures creuses. 1.2.5.

Conseillé

Dans le cas de locaux à occupation variable mais planifiable à court terme, l’Exploitant fera en sorte que la durée de fonctionnement des installations circonscrive au plus juste la période d’occupation (programmation par horloge, relance manuelle, possibilité de dérogation avec retour automatique au mode ralenti, …)

1.2

Information des utilisateurs 1.2.6.

Exigé

L’Exploitant informera les utilisateurs (soit directement si accord, soit par l’intermédiaire du Client) :

1.1 1.4

-

du mode de manipulation des unités terminales et des régulations locales qui sont à leur disposition,

-

des autres comportements adéquats,

permettant d’obtenir un confort adéquat sans gaspillage. Notamment, une information sera fournie quant : -

à la fermeture des portes et fenêtres,

-

aux consignes locales à programmer (en fonction du degré d’isolation du bâtiment, de la saison et du type d’activité); on pense ici à la position de réglage des vannes thermostatiques, des régulateurs de climatiseurs locaux ou des ventiloconvecteurs, etc.

-

à l’impact de l’encombrement des unités terminales sur l’émission thermique,

-

à l’impact des apports internes sur la surchauffe (bureautique, éclairage, …),

-

à l’utilisation des protections solaires.

Principe général de non destruction d’énergie 1.2.7.

Exigé

La température ambiante d’un local ne peut être le résultat d’une émission simultanée de chaud et de froid.

2

Applications 1.2.8.

Conseillé

Idéalement, l’Exploitant veillera à ce que les productions d’eau chaude et d’eau glacée ne soient pas en fonctionnement simultané.

2

Ainsi, en début de saison chaude l’Exploitant n’assurera la remise en route de la production de froid que lorsque les chaudières ont été mises à l’arrêt, et inversement en début de saison froide. Ces commandes peuvent être automatisées en fonction de la température extérieure. 1.2.9.

Exigé

Si les productions de chaud et de froid sont maintenues en fonctionnement simultané, lorsque des équipements de chauffage


2.3

et de refroidissement traitent une même ambiance, en aucun cas leur fonctionnement respectif ne peut se superposer. Au minimum, une plage morte de 2 K (conseillé : 3 K) doit exister entre le déclenchement de l’un des équipements et l’enclenchement de l’autre. Sont concernés par cette exigence : -

les ventilo-convecteurs 4 tubes, les éjecto-convecteurs les plafonds froids associés à des radiateurs, les batteries de chaud et de froid d’un même groupe de traitement d’air, …

Si une modification du réglage est accessible par les occupants (ex. vannes thermostatiques), l'Exploitant les informera des consignes adéquates à programmer et vérifiera leur respect dans le temps. 1.2.10.

Exigé

Si les productions de chaud et de froid sont maintenues en fonctionnement simultané, l’Exploitant vérifiera annuellement l’étanchéité des vannes de régulation de chaud et de froid d’un même équipement de traitement. Il en ira de même par exemple pour les clapets d’air des éjecto-convecteurs.

2

1.2.11.

Conseillé

Si les productions de chaud et de froid sont maintenues en fonctionnement simultané, et si l'équipement de régulation le lui permet, l’Exploitant tentera d'éviter qu’un local soit chauffé puis refroidi durant une même journée (par exemple, chauffé au matin et refroidi l'après-midi).

2.3

Clause

Objectif

1.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Contrôle des températures 1.3.1.

Exigé

L’Exploitant disposera d’un moyen de mesure des températures dans différents locaux témoins définis par le Client (au minimum 1 par zone de 400 m²). Il s'agit d'un simple thermomètre pour objectiver les plaintes ou une sonde reportée sur la GTC.

1.1

Les températures réellement obtenues dans ces locaux seront contrôlées périodiquement* et consignées dans le Journal de Bord. Un compte rendu des mesures sera également remis au Client qui vérifiera le respect des consignes définies. Enregistrement des températures 1.3.2.

Exigé

L’Exploitant enregistrera durant une semaine, les températures et humidités obtenues dans un local témoin par circuit de distribution : -

au minimum une fois durant la saison de chauffe,

-

également une fois en été pour les bâtiments refroidis.


1.1

De plus, un capteur de température sera placé sur un émetteur terminal ou son alimentation (localement ou en chaufferie). Les valeurs obtenues seront comparées aux consignes et aux horaires de coupures imposés. Une attention particulière sera portée aux températures obtenues en dehors des heures d’occupation. En cas d'anomalie, l’Exploitant vérifiera : -

la programmation (consignes et horaires) des régulateurs (régulation locale et régulation centrale),

-

la prise en compte des changements d'heures été/hiver,

-

le fonctionnement correct des régulateurs, des vannes de régulation, des servomoteurs, des sondes, et des compteurs à sa disposition. Une attention particulière sera portée au fonctionnement des hygrostats.

-

le fonctionnement correct des horloges. Une attention particulière sera portée aux mises en dérogation possibles.

Le cas échéant, une remise en ordre immédiate s’imposera. Le compte rendu des mesures et, le cas échéant, des interventions sera consigné dans le Journal de Bord. Un exemplaire des résultats sera également remis au Client qui vérifiera le respect des consignes définies

Contrôle des horaires 1.3.3.

Exigé

L’Exploitant fournira périodiquement* la liste des horaires de fonctionnement programmés pour :

1.2 1.3

-

les circuits secondaires de chaud et de froid,

-

les ventilateurs (pulsion et extraction),

-

les volets d’admission d’air neuf.

Cette liste comprendra l’heure de mise en route et de coupure (ouverture et fermeture pour les volets d’air neuf). Les horaires seront comparés aux horaires d’occupation du bâtiment ou de la zone concernée et approuvés par le Client. Les 2 horaires seront cohérents. Ces données devront tenir compte des jours d’inoccupation exceptionnels.

1.4. Amélioration N°

Exigé /

Clause


Objectif

Conseillé Information des utilisateurs 1.4.1.

Conseillé

Si l'information n'a pas l'impact souhaité auprès des utilisateurs, l'exploitant suggèrera une modification des régulateurs des unités terminales. Par exemple, le placement de régulateurs dont le réglage est inaccessible aux occupants sera envisagé (vannes thermostatiques “institutionnelles", …) Par exemple, dans un établissement scolaire.

Sondes de régulation 1.4.2.

Exigé

L’Exploitant vérifiera et, si nécessaire, corrigera l’emplacement des sondes de régulation : sondes extérieures, sondes d’ambiance, vannes thermostatiques, sondes de température d’eau et d’air, sonde d’humidité relative, … Celles-ci doivent être situées dans un endroit représentatif de l’ambiance à contrôler.

1.2

Non destruction d’énergie 1.4.3.

Conseillé

Si les productions de chaud et de froid sont maintenues en fonctionnement simultané et que les émissions de chaleur et de froid dans un même local sont assurées par des systèmes différents, l’Exploitant proposera l'installation d'un automatisme interdisant l’interaction entre ceux-ci (cas de la présence de radiateurs et de climatiseurs, de radiateurs et de plafonds froids).

1.4.4.

Exigé

L’Exploitant signalera au Client la nécessité de séparation entre les zones traitées (chauffées ou climatisées) et les zones non traitées.

1.4


Exigé

Le cas échéant, l’Exploitant modifiera la régulation ou son paramétrage de manière à ce que l’intermittence du chauffage des locaux se pratique par coupure complète de l’émission de chaleur.

1.2

Par exemple : par abaissement complet des courbes de chauffe de nuit ou par contrôle de la température intérieure du bâtiment inoccupé par thermostat d’ambiance. 1.4.6.

Exigé

En absence d'un régulateur permettant l'intermittence, le placement d’un optimiseur sera conseillé au Client. Dérogation

1.4.7.

Exigé

L’Exploitant se conformera aux exigences du Client en matière de dérogation au programme horaire de fonctionnement courant. Cependant, il étudiera la possibilité d'optimaliser la durée de mise en dérogation ainsi que l’espace traité. Il conseillera le Client quant aux possibilités d’améliorations. Il proposera : - d’automatiser la dérogation tout en assurant un retour automatique au mode de ralenti. Plusieurs solutions peuvent être envisagées : - horloge annuelle programmable, - bouton poussoir avec temporisation, - contact image de l’occupation (contact de porte, détecteur de présence,…), - …


1.2

-

de limiter au maximum la surface de locaux mise en dérogation par une seule commande (il est déconseillé de mettre en dérogation une zone traitée de plus de 25% de la surface chauffée du bâtiment).

Inconfort 1.4.8.

Exigé

L’Exploitant ne proposera pas de résoudre un problème de surchauffe locale au moyen d’un climatiseur de type mobile nécessitant l’ouverture permanente d'une fenêtre pour le passage des liaisons.

1.4

1.4.9.

Exigé

En cas d’inconfort flagrant des occupants, l’Exploitant remettra au Client une grille d’analyse permettant d’en définir la cause. Les solutions proposées seront discutées avec le Client.

1.3

L’augmentation de la puissance des équipements, la mise en dérogation de la régulation et l’augmentation (en chaud) ou l’abaissement (en froid) des consignes de température, seront les dernières solutions envisagées.


2.

Apport d'air neuf hygiénique Définition : une installation d'apport d'air neuf hygiénique assure le respect de la qualité de l'air, ne gère pas le maintien d'une température d'ambiance intérieure, mais doit y participer pour éviter toute destruction d'énergie.

Principes de base de l’exploitation URE -

Limiter les débits d’air neuf aux stricts besoins hygiéniques.

-

Stopper l’arrivée d’air neuf en dehors des périodes d’occupation.

-

Eviter de chauffer l’air neuf si le bâtiment est refroidi.

-

Récupérer les calories ou les frigories de l’air extrait.

2.1. Entretien Voir chapitre 8 (Traitement d’air) et 9 (Distribution d’air).

2.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif


Exigé

En présence d’une ventilation mécanique, l'admission d'air neuf et l’extraction d’air vicié seront automatiquement mises à l’arrêt en période d’inoccupation (en fonction d’une programmation hebdomadaire), y compris durant la période de relance des installations thermiques (de chauffage ou de refroidissement), excepté lorsqu'un rafraîchissement nocturne est organisé. Pour les extractions sanitaires, la réduction de débit est également souhaitée (ventilateur à deux vitesses, par exemple). Dans certains cas, le débit de ventilation peut être aussi modifié en fonction de l’activité, de commun accord avec le Client (ex : heures de visite dans un hôpital, heures de fonctionnement d'une cafeteria, …). L’arrêt de l’apport d’air neuf se fera par arrêt des ventilateurs et fermeture des registres motorisés (en évaluant le risque de gel et le besoin éventuel d'un antigel). Cette clause est d’application quel que soit le système de climatisation utilisé (simple chauffage, système de climatisation à détente directe, à eau ou à air)


1.2

Température de pulsion 2.2.2.

Exigé

Lorsqu'un refroidissement de l’ambiance est assuré par des unités terminales indépendantes du réseau d’amenée d’air hygiénique (refroidissement par ventilo-convecteurs, climatiseurs locaux, climatisation DRV,…), la consigne de température de pulsion d'air hygiénique sera abaissée en période de refroidissement. Cette température de pulsion sera la plus faible possible, de préférence inférieure ou égale à 16°C (valeur adaptée en fonction de la température extérieure, tout en gardant un ∆T° max de 9K). La température maximale de pulsion à respecter sera consignée dans le Manuel d’Exploitation.

2.1

Cette exigence permet de valoriser au maximum le pouvoir rafraîchissant de l’air extérieur en mi-saison et de limiter les périodes où l’air neuf doit être préchauffé alors que l’ambiance est refroidie. En pratique, les bouches seront choisies et positionnées pour assurer une pulsion à très basse température sans créer d’inconfort. Une alternative peut consister également à intégrer l'arrivée d'air neuf dans l'unité terminale. Par exemple, des simulations effectuées sur un immeuble de bureaux-type ont montré qu’abaisser la température de pulsion d’air de ventilation à 16°C au lieu de 21°C, en période de refroidissement des locaux permettait une économie de 10% sur la consommation thermique globale du bâtiment (source Energie+).

2.2.3.

Exigé

L’air de ventilation des garages ne sera pas réchauffé.

1.1

Par exemple, l'emploi de portes sectionnales pleines et fermées en période froide permettra de limiter les déperditions. Si nécessaire, l'air extrait du bâtiment pourra être pulsé dans les garages, après le récupérateur de chaleur éventuel.

2.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Débit d’air 2.3.1.

Exigé

Lors de la première année du contrat de maintenance et puis tous les 3 ans, l'Exploitant mesurera le débit d’air neuf effectivement pulsé par l’installation de ventilation mécanique par zone ou de façon globale. La valeur du débit mesuré mis en relation avec le nombre effectif d’occupants sera consignée dans le journal de bord. Cette valeur sera comparée aux débits définis à la clause 1.2.1 reprises dans le Manuel d’exploitation. Seule la présence d'une pollution intérieure particulière pourra justifier un surdimensionnement du débit d'air neuf hygiénique maximum imposé.


1.3

2.3.2.

Conseillé

Le débit d'air neuf ne pourra dépasser temporairement les valeurs ci-dessus que pour des raisons de rafraîchissement naturel du bâtiment.

1.3 4.1

Dans ce cas, si nécessaire, une modification de l’installation sera étudiée par l’Exploitant pour faire varier le taux d’air neuf en fonction des besoins de ventilation hygiénique et des besoins de rafraîchissement. On sera attentif à la non-linéarité de l'ouverture des clapets : une mesure de contrôle sera souvent nécessaire.

2.3.3.

Exigé

Le débit global d’air neuf pulsé, ainsi que sa répartition, seront réévalués en cas de changement de l’utilisation ou de l’occupation du bâtiment.

1.3

Le débit sera mesuré au niveau de l'aspiration, après un conduit assez long.


Exigé

Pour chaque groupe, les températures de pulsion d’air seront mesurées périodiquement* (sous forme manuelle ou informatique) et consignées dans le Journal de Bord.

2.1

Un compte rendu des mesures sera également remis au Client qui vérifiera le respect des consignes définies.


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Débit d’air 2.4.1.

2.4.2.

Exigé

Exigé

Si les débits dépassent les exigences, l'exploitant proposera une réduction par : -

modification des poulies des ventilateurs,

-

ou réduction de la vitesse du moteur,

-

ou réduction de l’ouverture des volets d’air neuf,

-

…

Dans le cas d’un système de climatisation dont les débits d’air neufs ont été surdimensionnés de manière à assurer une déshumidification, un chauffage ou un refroidissement suffisant de l’ambiance (situation fréquemment rencontrée dans les systèmes équipés d’éjecto-convecteurs, de poutres froides, ou système de ventilation associé à des plafonds froids), l’Exploitant proposera une solution pour réduire ce taux d’air neuf, au minimum durant la saison de chauffe. Par exemple, au moyen d’un moteur à 2 vitesses, une réduction saisonnière de l’air primaire des éjectoconvecteurs, … Dans le cas d’un système unizone, l’organisation d’un recyclage est recommandé. Récupération de chaleur


1.3

2.4.3.

Conseillé

Si l’installation comprend une pulsion et une extraction mécanique (système double flux), l’Exploitant étudiera l'intérêt du placement d’un récupérateur de chaleur sur l'air extrait pour préchauffer l'air neuf : -

si le débit d'air neuf du groupe de pulsion dépasse 5.000 m³/h en usage diurne (soit 10 heures par jour, 5 jours par semaine).

-

ou si le débit d'air neuf du groupe de pulsion dépasse 2.000 m³/h en usage continu.

-

ou si pour des raisons spécifiques le débit d'air neuf d'une installation double flux dépasse la valeur exigée au point 1.2.1.

4.2

La méthode de calcul est reprise dans Energie+.

Gestion du débit d’air 2.4.4.

Conseillé

Lorsqu’un groupe de ventilation alimente un seul local dont le taux d’occupation est variable (salles de réunions, de conférences, …), l’Exploitant étudiera la régulation du débit d'air hygiénique (vitesse de ventilateur, ouverture des volets d’admission d’air neuf) en fonction de la présence effective des personnes si cette régulation permet d'éviter le traitement de : -

2 000 000 [m³ d'air neuf par an] en absence de récupérateur de chaleur sur l’air extrait,

-

2 000 000 x (100 / (100 - ηt)) [m³ d'air neuf par an] en présence d’un récupérateur de chaleur sur l’air extrait (où ηt est le rendement en température du récupérateur de chaleur en [%]).

1.3

Par exemple, dans un immeuble de bureaux, l’installation de ventilation d’une salle de réunions pulse 2.000 m³/h. Si elle était arrêtée pendant 1.000 heures par an (temps d’occupation effectif de la salle : environ 50% du temps d’occupation du bâtiment), on éviterait le chauffage et le transport (voire le refroidissement en été) de 2.000.000 m³ par an, soit un gain énergétique minimum de 300 Euros/an. Un même résultat peut être obtenu si la salle est occupée à 50% de sa capacité durant 2000 h/an. Ce qui justifie la mise en place d'un système de régulation du débit. Ce système peut être par exemple : -

un détecteur de présence agissant en on-off ou en petitegrande vitesse sur le ventilateur,

-

une sonde CO2 ou COV (sonde de qualité d'air) dans l'ambiance agissant sur un ventilateur à vitesse variable, ou sur les registres d'apport d'air neuf d'un groupe de traitement d'air.

La deuxième solution est préférable car la première peut diminuer la longévité du matériel, surtout si entraînement par courroies. La méthode de calcul est reprise dans Energie+.

2.4.5.

Exigé

Dans les garages ventilés mécaniquement, l’Exploitant étudiera l'intérêt de réguler le débit d’air neuf en fonction de sondes CO.


3.2

Une horloge commandera la ventilation suivant un régime à plusieurs vitesses si l’horaire de fréquentation est circonscrit à des périodes bien définies.

3.

Chauffage et refroidissement par air Définition : il s'agit d'une installation où le chauffage et le refroidissement des locaux sont réalisés via la préparation et le transport d'air.

Principes de base de l’exploitation URE (Utilisation Rationnelle de l'Energie) -

favoriser le pouvoir rafraîchissant de l’air extérieur (free cooling diurne ou nocturne)

-

limiter l’apport d’air neuf aux besoins hygiéniques, sauf en cas de free cooling

-

interrompre le traitement en période d’inoccupation, sauf en cas de free cooling

-

ne pas refroidir et chauffer successivement de l’air avant diffusion dans le local

-

adapter les consignes ambiantes aux stricts besoins de confort Les exigences communes du chapitre 8 “Traitement de l’air" sont d’application, en complément des clauses suivantes.

3.1. Entretien Voir chapitre 8, “Traitement d’air", et chapitre 9, “Distribution d’air".

3.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Free cooling 3.2.1.

Exigé

L'exploitant valorisera au mieux l'installation existante de manière à favoriser le pouvoir rafraîchissant de l'air extérieur en période chaude, sans augmenter la charge de chauffage en période froide. Idéalement, le débit d'air neuf pulsé sera réglé sur base de la comparaison des températures extérieure, intérieure ambiante et intérieure de consigne : -

lorsque la température intérieure ambiante est inférieure à la température de consigne, le taux d'air neuf sera maintenu au minimum hygiénique (qui peut être variable en fonction du taux d’occupation).

-

Lorsqu'il fait trop chaud dans le local et que la température extérieure est inférieure à la température ambiante, l'augmentation du débit d'air neuf sera prioritaire au fonctionnement de la batterie froide.

-

lorsque la température intérieure ambiante est supérieure à la température intérieure de consigne et que la température


1.3 4.1

extérieure est supérieure à la température intérieure ambiante, le taux d'air neuf sera ramené au minimum hygiénique. Le réglage du débit d’air neuf se fera par action sur les volets motorisés d’air neuf, d’air rejeté et d’air recyclé. En présence d'un récupérateur de chaleur, la température extérieure considérée sera mesurée en aval du récupérateur. Si une régulation automatique n'est pas présente, l'exploitant s'en rapprochera de façon manuelle et proposera une amélioration (voir 3.4.3).


Exigé

Les installations de chauffage et de refroidissement seront mises à l’arrêt en période d’inoccupation. La commutation devra se faire à puissance nulle (lors de la coupure) ou maximale (lors de la relance) de façon à minimiser les durées des phases de transition.

1.2 1.3

L’Exploitant sera attentif à l’arrêt de l’apport d’air neuf et de l’humidification en période de relance des installations de traitement d’air en hiver.

En période de refroidissement, il est souhaitable d’assurer la relance en fin de nuit (période de relance) plutôt qu’en début de journée, pour profiter du pouvoir rafraîchissant naturel de la nuit, de meilleures conditions de température aux condenseurs de groupes frigorifiques et d’un tarif électrique plus avantageux.


Exigé

Conformément à l’article 1.2.7., l’Exploitant ne peut adopter des valeurs de consignes qui risquent d’entraîner, au sein d’un groupe de traitement, la production simultanée de chaud et de froid. Ainsi, dans le cas de la présence d’une régulation dite par « point de rosée » : -

soit l’Exploitant appliquera les modifications du principe de régulation décrites au point 8.2.1.

-

soit l’Exploitant adoptera une consigne de rosée variable en fonction de la température extérieure ou mieux en fonction de l’humidité ambiante ou mesurée dans la reprise d’air,

-

dans tous les cas, l’installation d’humidification sera mise à l’arrêt et vidangé lorsque la température extérieure dépasse 8°C durant plus de 24 heures de fonctionnement du groupe de pulsion.

Un système de vidange automatique (un bac laveur à pente et vanne 2 voies sur l'évacuation) est conseillé.


2.2

3.3. Contrôle Voir aussi chapitre 1 « Règles communes aux différents systèmes » et chapitre 8, « Traitement d’air » N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Régulation 3.3.1.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la cohérence du positionnement des volets d’admission d’air neuf, de mélange et de reprise (notamment répartition entre air neuf et air recyclé) en fonction du principe de régulation appliqué, des conditions extérieures, intérieures et des grandeurs de consigne.

1.3 4.1

Le résultat de ce contrôle (températures relevées, position des volets, analyse) sera consigné dans le Journal de Bord. Le cas échéant, l’Exploitant contrôlera le bon fonctionnement et l’asservissement correct des volets des équipements. Pour limiter l’apport d’air neuf mais aussi favoriser le freecooling lorsque la température extérieure le permet.


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif


Conseillé

Le système de climatisation ne pourra générer une destruction d'énergie par production simultanée de chaud et de froid pour le traitement d'un même local. Par exemple, le cas échéant, l’Exploitant proposera au Client les améliorations suivantes : a) installation “tout air" à débit constant multi-zones : l'air ne pourra être refroidi en centrale, puis postchauffé par des unités terminales dans les différents locaux (situation de mi-saison, par exemple). Si l’installation est conçue de la sorte, l’Exploitant proposera de modifier l’installation pour s'orienter soit vers un système “tout air" à débit variable dont le fonctionnement en débit minimum permet d'assurer le confort sans batteries de réchauffe, soit vers un autre système de climatisation, soit vers un découpage du bâtiment en zones thermiques plus homogènes, etc. b) Lorsque, dans une installation de climatisation VAV, les besoins thermiques de différents locaux entraînent un refroidissement central de l’air et un post-chauffage au niveau de certains locaux, l’Exploitant étudiera la possibilité de diminuer le débit minimal des bouches de pulsion de manière à éviter le post-chauffage local et la destruction de l’énergie. Une alternative peut consister également à mettre en place une


2.2

régulation qui rehausse la température globale de pulsion d'air lorsque le débit minimum est généralisé dans les locaux. c) Dans une installation à double conduits (dite “dual duct") où le traitement de l'ambiance est réalisé par mélange d'air réchauffé et d'air refroidi, l'exploitant proposera une conversion en un système à débit variable, ou une modification de principe pour passer d'un système à 1 clapet vers un système à 2 clapets. A noter que dans le cadre d'une rénovation lourde, de tels systèmes sont souvent totalement remplacés.

Système « tout air neuf » 3.4.2.

Exigé

L’utilisation d'une climatisation en “tout air neuf" est proscrite. Toutefois, si pour des raisons spécifiques un système de climatisation en “tout air neuf" est présent, l’Exploitant proposera une solution, -

-

soit pour diminuer (de façon permanente ou saisonnière) le taux d’air neuf (si le débit est manifestement surdimensionné pour assurer le traitement thermique de l’ambiance), soit pour installer un récupérateur de chaleur sur l'air extrait pour préchauffer l'air neuf, soit pour organiser un recyclage de l’air extrait.

Free cooling 3.4.3.

Exigé

L'Exploitant proposera le placement d'un régulateur permettant la régulation du débit d'air neuf pulsé sur base de la comparaison des températures extérieure, intérieure ambiante et intérieure de consigne : -

lorsque la température intérieure ambiante est inférieure à la température de consigne, le taux d'air neuf sera maintenu au minimum hygiénique qui peut être variable en fonction du taux d’occupation.

-

lorsque la température intérieure ambiante est supérieure à la température intérieure de consigne et que la température extérieure est inférieure à la température intérieure ambiante, l'augmentation du débit d'air neuf sera prioritaire au fonctionnement de la batterie froide.

-

lorsque la température intérieure ambiante est supérieure à la température intérieure de consigne et que la température extérieure est supérieure à la température intérieure ambiante, le taux d'air neuf sera ramené au minimum hygiénique.

Le réglage du débit d’air neuf se fera par action sur les volets motorisés d’air neuf, d’air rejeté et d’air recyclé. En présence d'un récupérateur de chaleur, la température extérieure considérée sera mesurée en aval du récupérateur. Idéalement, cette régulation sera réalisée sur base de la comparaison des enthalpies de l'air intérieur et de l'air extérieur et en fonction de la présence des occupants.


1.3

En présence d'un récupérateur avec refroidissement adiabatique de l'air extrait (par pulvérisation d'eau sur l'air extrait), il est plus intéressant de maintenir le taux d’air neuf à son maximum lorsque la température de l'air neuf est abaissée sous la température intérieure, sans consommation énergétique (excepté la consommation supplémentaire du ventilateur). 3.4.4.

Conseillé

L’Exploitant évaluera l’intérêt de relancer les ventilateurs, sans traitement de l’air, en période d’inoccupation du bâtiment dans le but de le rafraîchir naturellement. Il comparera le coût d'exploitation des ventilateurs au coût de fonctionnement de la machine frigorifique.

4.1

Zonage 3.4.5.

Conseillé

Lorsqu’une installation multizone traite des locaux dont les horaires d’occupation ne sont pas homogènes, l’Exploitant étudiera le zonage de l’installation de façon à permettre une régulation séparée de chaque zone.

1.2

Gestion des ventilateurs 3.4.6.

Conseillé

Dans les systèmes à débit d’air variable, la régulation du débit pulsé entraînera véritablement une diminution de l'air traité et une diminution de la vitesse de rotation des ventilateurs. Le by-pass de l'air non pulsé n'est pas autorisé. Si tel n'est pas le cas, l'Exploitant étudiera l'intérêt de modifier le système.


3.2

4.

Chauffage et refroidissement par eau Définition : il s'agit d'une installation où le chauffage et/ou le refroidissement des locaux est réalisé par préparation et transport d'eau, chaude ou glacée. Les installations de chauffage statique traditionnelles sont incluses


Coordonner les régulations de la fourniture de chaleur, de froid et de la ventilation pour ne pas produire du chaud et du froid simultanément dans le même local

-

Faire travailler les émetteurs de froid et la production de froid à la température d’eau la plus chaude possible

-

Interrompre le fonctionnement des équipements en période d’inoccupation

-

Ne pas permettre la programmation de consignes locales excessives

-

Refroidir naturellement l’eau des installations devant fonctionner toute l’année (free chilling)

4.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Entretien des unités terminales 4.1.1.

Exigé

Chaque année, l’Exploitant procédera à l’entretien des unités terminales : -

nettoyage des batteries, vérification de leur état

-

remplacement des filtres

-

nettoyage des grilles d’aspiration et de soufflage

-

vérification du bon fonctionnement du thermostat et du sélecteur de vitesse

-

nettoyage du ventilateur

-

vérification de convecteurs

-

vérification des membranes des servo-moteurs pneumatiques (une fuite d'air provoque l'ouverture en grand des batteries de chauffe).

-

vérification de l'isolant des tuyauteries eau chaude/eau froide

-

vérification de l'absence de micro-fuites (concrétions sur les tuyauteries)

l’étanchéité

des

clapets

des

éjecto-


3.3

-

fonctionnement des vannes manuelles

-

…

4.1.2.

Exigé

Le fonctionnement correct de toutes les vannes thermostatiques sera vérifié une fois par an. Le cas échéant, les vannes défectueuses seront remplacées.

4.1.3.

Exigé

Au minimum une fois par an et selon les besoins, l’Exploitant purgera l’air des corps de chauffe.

4.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif


Exigé

L’Exploitant veillera à la coupure totale des unités terminales (en chaud et en froid) et de leurs auxiliaires, en dehors des heures d’occupation du bâtiment (et non un simple abaissement de température de l'eau de chauffage durant la nuit).

1.2

4.2.2.

Exigé

La relance se fera à puissance maximale, de façon à minimiser les durées des phases de transition

1.2 1.3

Pendant les périodes de coupure hivernale, une protection contre le gel du bâtiment et des installations sera assurée. Celle-ci consiste en la remise en service intermittente du circulateur de distribution d’eau chaude et de la régulation pour le contrôle et le maintien d’une température d’eau minimale. En période de refroidissement, il est souhaitable d’assurer la relance en fin de nuit (période de relance) plutôt qu’en début de journée, pour profiter du pouvoir rafraîchissant naturel de la nuit, de meilleures conditions de température aux condenseurs de groupes frigorifiques et d’un tarif électrique plus avantageux. 4.2.3.

Exigé

En dehors des périodes d'occupation, les ventilateurs des ventiloconvecteurs et la circulation des réseaux d'eau doivent être automatiquement stoppés, avec maintien d’une sécurité antigel.

1.2

Température d’eau 4.2.4.

Exigé

L’Exploitant adaptera la température de l’eau glacée en fonction des besoins de manière : -

à alimenter les unités terminales avec la température d’eau la plus élevée possible

-

et à travailler avec une température d’évaporation la plus élevée possible, compatible avec les besoins thermiques et le fonctionnement correct de la machine frigorifique.

Par l'exemple, la température de départ d'eau froide vers les unités terminales sera régulée par vanne mélangeuse en fonction d'un capteur sensible aux besoins thermiques des locaux (suivant les cas, en fonction de la température extérieure, de l'ensoleillement, Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 38

3

de la température intérieure, …). Intérêt : augmentation du COP, diminution des pertes de distribution, diminution de la déshumidification dans les ventiloconvecteurs et des besoins de déshumidification pour les plafonds froids, possibilité de free-chilling éventuel pour les plafonds froids. Déshumidification 4.2.5.

Exigé

En présence de poutres et plafonds froids, l'exploitant veillera à limiter la déshumidification volontaire de l'air neuf hygiénique au strict nécessaire. Si la température de l'eau des unités terminales est augmentée, le besoin de déshumidification diminue. Idéalement, une sonde d'humidité absolue dans l'air repris permettra de lier la déshumidification à l'absence de condensation sur les poutres et plafonds froids (la batterie froide sera pilotée de sorte que la température de rosée de l'ambiance soit juste inférieure à la température de rosée de l'eau d'alimentation des unités terminales). A défaut d'un contrôle dans la reprise, la température de rosée commandant la batterie froide variera avec la température d'eau d'alimentation des unités terminales. Un écart maximal de 2 degrés entre ces 2 températures sera maintenu.


Exigé

Lorsque dans un même local une émission de chaud et de froid est installée (au moyen d’un système unique ou de systèmes séparés), l’Exploitant fera en sorte qu’en aucun cas, il y ait émission simultanée de chaud et de froid : - mise en place d’une régulation commune, - la régulation avec une plage neutre minimale de 2 degrés entre les commandes d’enclenchement de l’émission de chaud et de l’émission de froid (plage “conseillée" : 3 degrés), - non superposition des périodes de fonctionnement des productions de chaud et de froid.

2.3

Cela peut se faire par un régulateur commun aux deux systèmes ou par des régulateurs ou dispositifs automatiques séparés dont un blocage des consignes empêche un recouvrement des plages de fonctionnement. 4.2.7.

Exigé

Lorsque le bâtiment est équipé d’éjecto-convecteurs, l’Exploitant proposera d'éviter l’alimentation simultanée des appareils en eau chaude et en eau froide, de manière à prévenir la destruction d’énergie du fait des inétanchéités des clapets.

2.3

4.2.8.

Exigé

Dans le cas d’unités terminales destinées à produire du chaud et du froid :

2.3

-

la régulation de l’ensemble des unités d’un même local ne peut se faire qu’à partir d’une commande et d’une mesure unique (technique du “Maître – esclaves");

-

si le nombre d'esclaves dépasse la capacité de régulation


du Maître, et si plusieurs Maîtres sont présents dans le même local, la zone neutre entre chauffage et refroidissement devra être volontairement agrandie pour éviter tout fonctionnement simultané des batteries chaudes et froides. Ce système “Maître-esclaves" permet d'éviter que des consignes différentes en fonction des appareils ou que des plages de précision différentes des sondes ne génère simultanément du chaud et du froid sur des appareils différents.

Air neuf 4.2.9.

Exigé

En présence de plafonds froids, si l’Exploitant augmente le débit d’air neuf par rapport au minimum hygiénique, pour augmenter la puissance frigorifique ou la déshumidification, il doit appliquer une réduction de ce débit (2 régimes) en période de chauffe.

1.3

4.2.10.

Exigé

Conformément à l’article 2.2.2., lorsque la pulsion d'air hygiénique est indépendante des unités terminales de refroidissement (ventiloconvecteurs, poutres froides statiques, …), la consigne de température de pulsion d'air sera abaissée en période de refroidissement des locaux. Cette température de pulsion sera la plus faible possible et de préférence inférieure ou égale à 16°C.

2.1

Clause

Objectif

4.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Contrôle des températures d’eau 4.3.1.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la cohérence de la régulation de la température d'eau des circuits secondaires de distribution d’eau chaude et froide.

3

Il se basera sur un relevé mensuel des températures de départ et de retour de chacun des circuits secondaires de distribution d’eau chaude et froide et de la température extérieure. Ces relevés seront consignés dans le Journal de Bord. Intermittence 4.3.2.

Exigé

Conformément à la clause 1.3.3., l’Exploitant vérifiera périodiquement* le fonctionnement correct de la gestion horaire (y compris les horaires appliqués) des unités terminales, en particulier, la mise à l’arrêt de leur ventilateur éventuel. Il consignera dans le Journal de Bord, les horaires programmés et y confirmera leur adéquation au programme fourni par le Client, ainsi que le fonctionnement correct des horloges.


1.2


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif


Exigé

4.4.2. 4.4.3.

L’Exploitant proposera l'installation d'un automatisme pour assurer la coupure des unités terminales (en chaud et en froid) et de leurs auxiliaires (par exemple, ventilateurs de ventilo-convecteurs) en dehors des heures d’occupations du bâtiment. (par exemple, thermostats programmables de zone), tout en prévoyant éventuellement une possibilité de dérogation avec retour automatique au mode de coupure. Ejecto-convecteurs

Exigé

Lorsque le bâtiment est équipé d’éjecto-convecteurs, l’Exploitant évaluera le taux d’air neuf primaire de l’installation et le comparera au nombre d’occupants. Si celui-ci excède les valeurs prescrites à l’article 1.2.1., il étudiera la possibilité de réduire la quantité d’air neuf utilisée : -

en réduisant cette dernière en période de chauffe au moyen d’une variation de vitesse du ventilateur et/ou d'un réglage de l’air primaire de l’éjecto-convecteur.

-

en organisant un recyclage partiel de l’air extrait,

-

ou en installant une récupération de chaleur sur l’air extrait.

Un bilan similaire sera fait avec les poutres froides dynamiques. Free chilling 4.4.4.

Exigé

Si le bâtiment présente des besoins en refroidissement pour des températures extérieures inférieures à 12°C (local informatique, locaux intérieurs, …), satisfaits par un réseau d’eau glacée, l’Exploitant étudiera l’intérêt de refroidir naturellement, durant une partie de l’année, l’eau du circuit sans utiliser la machine frigorifique, par exemple au moyen d’une tour de refroidissement fermée, ou d’un aérorefroidisseur (free-chilling). Lorsque la température extérieure descend sous les 8 à 10°C, voire 12°C, l'eau glacée sera directement refroidie par l'air extérieur et la machine frigorifique sera mise à l'arrêt ou fonctionnera à régime partiel.

L'intérêt est augmenté si les échangeurs des unités terminales travaillent à “haute" température : plafonds froids (régime : 15-17°C ou mieux encore 17-19°C), poutres froides ou ventilo-convecteurs surdimensionnés pour travailler au régime 12-16°C ou 14-19°C,... Contact de fenêtre Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 41

1.3

4.4.5.

Conseillé

Dans un bâtiment équipé de fenêtres ouvrantes, l’Exploitant proposera d'installer des contacts commandant l’arrêt des unités terminales en cas d’ouverture.

1.4

Habillage de ventilo-convecteur 4.4.6.

Conseillé

Lorsque le ventilo-convecteur est équipé d’un habillage décoratif non conçu par le fabricant, l’Exploitant s’assurera qu’aucun recyclage d’air ne se fait au sein de l’habillage. Le cas échéant, il recommandera le recours à un manchon de raccord entre la batterie et la grille de diffusion. Le rôle du manchon est également d’éviter le recyclage d’air au sein de l’habillage et donc d’éviter une perte de puissance qui sera compensée par le gestionnaire par une diminution des consignes de température d’eau. Et aussi pour des raisons acoustiques. Déstratification

4.4.7.

Conseillé

Dans les locaux d’une hauteur sous plafond de plus de 6 m, l’Exploitant effectuera une mesure de température à plusieurs hauteurs de manière à évaluer la stratification éventuelle. Le cas échéant, si la différence de température entre la zone d’occupation et le sommet du local dépasse 5 K, une modification du système d’émission ou une déstratification sera envisagée.


3.3

LES COMPOSANTS COMMUNS 5.

Production de chaleur Définition : Par production de chaleur, on entend les chaudières fonctionnant au gaz ou au fuel, utilisées pour la production d’eau chaude de chauffage ou pour la production d’eau chaude sanitaire.


Optimaliser le rendement de combustion des chaudières

-

Limiter les pertes à l’arrêt des chaudières

5.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Local chaufferie 5.1.1.

Exigé

L’Exploitant maintiendra la chaufferie dans un état de propreté irréprochable. Il vérifiera que des produits corrosifs ou des particules solides (poussières, pluches, …) ne puissent être aspirés par les brûleurs.

3.1

5.1.2.

Exigé

L’Exploitant s’assurera du dégagement permanent des ventilations haute et basse de la chaufferie.

3.1

5.1.3.

Chaudières et brûleurs

5.1.4.

Exigé

L’entretien des chaudières respectera les exigences légales en vigueur en Région bruxelloise.

3.1

5.1.5.

Exigé

L’Exploitant assurera :

3.1

-

le bon fonctionnement des brûleurs,

-

la fermeture, à l’arrêt du brûleur, du clapet d’admission d’air des brûleurs à air pulsé,

-

la propreté des foyers, leur étanchéité,

-

la bonne tenue de l’isolation des chaudières,

-

l’étanchéité des vannes d’isolement automatique des chaudières et/ou l’étanchéité de la vanne d’isolement manuelle des chaudières inutilisées.

Rendement de combustion Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 43

5.1.6.

Exigé

L'exploitant tirera le meilleur parti des chaudières qu'il gère. Il veillera à assurer un rendement de combustion supérieur à 91 %. Si cette performance minimale est inaccessible avec le matériel en présence, il en informera le propriétaire et proposera les améliorations adéquates, voire le remplacement de la chaudière. (voir 5.4.1. et suivantes)

3.1

L'exploitant sera attentif à conserver un taux de CO2 le plus élevé possible en présence d'une chaudière à condensation de manière à condenser avec des températures d'eau de retour les plus élevées possibles (minimiser l'excès d'air). La mesure des caractéristiques des fumées de combustion se fera dans le conduit de raccordement à la cheminée, à une distance de la chaudière au maximum égale à 3 fois le diamètre du conduit. La mesure se fera au centre de la section du conduit. La température ambiante de la chaufferie sera mesurée à l’aspiration du brûleur. En aucun cas, entre 2 entretiens, •

la température des fumées de la chaudière ne pourra dépasser de plus de 20 K, la température obtenue lors du réglage.

•

le % CO2 ne pourra pas être inférieur de plus de 2 points, à la teneur obtenue lors du réglage.

En cas de dérive systématique de ces paramètres, l'Exploitant en cherchera la cause et y remédiera.

Puissance des brûleurs 5.1.7.

Exigé

Lors de l'entretien des brûleurs à air pulsé, l’Exploitant consignera dans le rapport de combustion la puissance de charge de chaque brûleur, pour chacune des allures de fonctionnement.

3.1

Il vérifiera le respect de la référence établie dans le Manuel d'Exploitation. Celui-ci reprend les caractéristiques de réglage (type de gicleur, pression d’alimentation, …) conseillées pour un fonctionnement optimal.

5.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Combustible 5.2.1.

Conseillé

Les chaudières fuel seront alimentées par du gasoil extra dont la teneur en souffre s’élève à 50 mg/kg (50 ppm) au maximum.

Régulation en cascade 5.2.2.

Exigé

Les chaudières multiples et les allures des brûleurs seront


3.1

automatiquement commandées en cascade. L’Exploitant s’assurera que les paramètres de réglage de la régulation permettent une réelle cascade en fonction des besoins. En particulier, la grande puissance des brûleurs ne pourra s’enclencher que si la petite flamme est effectivement insuffisante. 5.2.3.

Conseillé

Dans les installations dont les ordres d’enclenchement des chaudières et des allures de brûleur sont coordonnés dans une même régulation, il est conseillé d’adopter la commande suivante : -

Le démarrage se fait à l’allure la plus réduite de la première chaudière. Ensuite, soit la première allure de la seconde chaudière, soit la deuxième allure de la première chaudière s’enclenche.

-

Lors d’une décroissance de la demande de chaleur, la puissance de chaque chaudière en fonctionnement sera diminuée, à commencer par la dernière. Seulement quand toutes les chaudières fonctionnent à allure réduite, la dernière chaudière est déclenchée et ensuite les suivantes.

3.1

5.2.4.

Exigé

Dans le cas d’une chaufferie mixte comprenant une chaudière à condensation et une chaudière traditionnelle, la chaudière traditionnelle ne pourra s’enclencher que lorsque la chaudière à condensation aura atteint sa pleine puissance.

3.1

5.2.5.

Conseillé

Dans le cas d’une chaufferie composée de plusieurs chaudières à condensation équipées d’un brûleur modulant, les chaudières fonctionneront en parallèle, augmentant simultanément leur puissance en fonction des besoins.

3.1

5.2.6.

Exigé

L’Exploitant optimalisera la temporisation à l’enclenchement successif des chaudières régulées en cascade de manière à éviter tout enclenchement intempestif de chaudière, par exemple, lors de la relance matinale.

3.1

Idéalement, l’Exploitant peut également décider de bloquer l’enclenchement d’une ou plusieurs chaudières en fonction de la température extérieure (dépend de la rapidité d'intervention en cas de panne de la chaudière restant en fonctionnement). 5.2.7.

Conseillé

Si l’installation de production comprend une chaudière à condensation, l’Exploitant s’assurera que la température de l’eau de retour vers les chaudières permette une condensation optimale.

3.1

Chaudières avec veilleuse 5.2.8.

Exigé

En présence de chaudières gaz atmosphériques à veilleuse permanente, l’Exploitant réduira le nombre de chaudières en activité en fonction de la saison avec extinction de leur veilleuse.


3.1

5.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Rendement de combustion 5.3.1.

Exigé

Les chaudières à brûleur à air pulsé feront l’objet d’une mesure de rendement de combustion périodique*.

3.1

Le résultat de chaque contrôle et réglage de brûleur sera compilé sur une attestation d’entretien conforme à la réglementation en vigueur en Région bruxelloise et remise au Client. Le cas échéant, l’Exploitant justifiera l’écart entre les mesures obtenues et l'objectif de rendement de l’article 5.1.5. La mesure se fera pour chacune des allures du brûleur et dans les conditions réelles de fonctionnement : chaudières en température, portes de chaufferie fermées, … Si nécessaire, l’installation sera réglée. Ce réglage comprend : Le réglage du brûleur Le réglage du régulateur de tirage, La vérification de l’état du chemin des fumées (notamment l’état des turbulateurs éventuels), En particulier, le réglage du brûleur comprend le contrôle et le réglage : de la tête de combustion, de l’écartement et de la position des électrodes, du débit et de la pression d’air, du circuit de pulvérisation. Ce réglage ne pourra se faire sur chaudière encrassée. Cascade de chaudières 5.3.2.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* le bon fonctionnement de la régulation des chaudières. Ce contrôle, consigné dans le Journal de Bord, informatique ou manuel, se basera sur : -

les relevés des compteurs horaires de fonctionnement des brûleurs,

-

ou les relevés de la température extérieure et des températures de départ et de retour de chaque chaudière,

3.1

L’Exploitant vérifiera la cohérence des valeurs avec le principe de régulation appliqué et développé dans le Manuel d'Exploitation (régulation température glissante, régulation de cascade, allures de brûleur, …).


Exigé /

Clause


Objectif

Conseillé Surdimensionnement des chaudières 5.4.1.

Exigé

L’Exploitant estimera le degré de surdimensionnement des chaudières en place, en tenant compte des améliorations énergétiques de l’enveloppe qui ont été réalisées depuis la mise en place de l’installation. Le cas échéant, il proposera : •

Soit la mise à l’arrêt complet d’une ou plusieurs chaudières (ramonage, nettoyage, maintien sous eau et fermeture des vannes d’isolement), et prendre toutes dispositions pour stopper ou ralentir des processus de vieillissement (par ex., effets de corrosion par condensation), dans le cas de chaudières manifestement inutiles,

•

Soit l’installation d’une régulation en cascade des chaudières au moyen de vannes d’isolement motorisées.

•

Soit, dans le cas d'une chaudière unique, la réduction de la puissance maximale du brûleur de manière à améliorer le rendement de combustion de la chaudière et à augmenter les temps de fonctionnement du brûleur. La puissance restera cependant dans les limites admises par le fabricant de chaudière (risques de condensation), garantissant une stabilité de combustion.

Lorsque le nombre de chaudières en activité est réduit à l’unité, le Client établira avec l’Exploitant les modalités d’intervention en cas de panne de la chaudière, compte tenu du risque d’inconfort encouru par les occupants (fonction de l’inertie thermique du bâtiment, de son degré d’isolation, de l’inertie thermique du système, de l’activité de l’établissement). L’Exploitant s’assurera régulièrement de la non détérioration et du bon fonctionnement des chaudières ainsi maintenues en réserve. Rendement de combustion Si les paramètres minimaux de combustion imposés au point 5.1.5. ne peuvent être atteints avec l’installation existante, l’Exploitant en informera le Client et envisagera les améliorations suivantes : •

Placement et réglage d’un régulateur de tirage,

•

Vérification de l’état du chemin des fumées (notamment l’état des turbulateurs éventuels),

•

Remplacement du brûleur ou de la chaudière (voir ciaprès).

Remplacement de brûleur 5.4.2.

Conseillé

Si le brûleur à air pulsé existant, -

ne permet pas d’atteindre un rendement de combustion correct,

-

ne dispose pas au minimum de 2 allures de fonctionnement (pour les brûleurs de plus de 70 kW),


3.1

-

ne dispose pas d’une fermeture automatique de l’aspiration d’air à l’arrêt,

l’Exploitant proposera le remplacement du brûleur ou de la chaudière (en fonction de la qualité de la chaudière existante). Remplacement de chaudière 5.4.3.

Conseillé

Pour les chaudières âgées de plus de 20 ans, l’Exploitant évaluera le rendement annuel de la production de chaleur et le cas échéant proposera le remplacement de l’installation au profit de chaudières performantes.

3.1

Maintien des chaudières en été 5.4.4.

Conseillé

Lorsque la production de chaleur est maintenue en activité en été, par exemple pour assurer la production d’eau chaude sanitaire, l’Exploitant envisagera la mise à l’arrêt (avec arrêt de l’irrigation) des chaudières dont la puissance n’est pas nécessaire.

3.1

Chaudière à condensation 5.4.5.

Conseillé

Si l'installation ne favorise pas un retour d'eau froide vers la chaudière à condensation (boucle primaire, bouteille cassepression, température de départ trop élevée, …), l'Exploitant proposera une adaptation de la régulation et/ou de l’installation hydraulique (tout en respectant les prescriptions de débit du fabricant). Commentaire : des solutions sont développées dans le Cahier des Charges énergétique pour la conception d'une installation de chauffage. Zonage

5.4.6.

Conseillé

Si une partie du bâtiment doit être chauffée en dehors des heures d’occupation du reste du bâtiment (conciergerie, corps de garde, ….), un circuit spécifique ou une production spécifique (convecteurs gaz indépendants, chaudière indépendante) sera envisagée.

3.1

Inconfort 5.4.7.

Conseillé

En cas d’utilisation récurrente, par les occupants, de chauffages d’appoint électriques, l’Exploitant étudiera la cause de l’inconfort. Son analyse et les solutions proposées seront présentées au Client ou à son représentant. Mesure des consommations

5.4.8.

Exigé

Dans le cas d’une installation de production de chaleur fonctionnant au fuel, l’Exploitant se dotera d’un moyen de mesure des consommations précis : compteur fuel, jauge, ….


3.1 3.2

6.

Production d'eau froide (ou “eau glacée") Définition : Par production d'eau froide, on entend une ou plusieurs machines frigorifiques,

qui alimentent en eau froide ou glacée des unités terminales (ventilo-convecteurs, radiateurs, poutres et plafonds froids, etc.). Principes de base de l’exploitation URE -

Optimaliser le rendement de production des machines frigorifiques

-

Limiter les consommations des auxiliaires

6.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

6.1.1.

Exigé

L’Exploitant appliquera les prescriptions d’entretien du fabricant du groupe frigorifique. Ces prescriptions seront reprises dans le manuel d’exploitation.

3.1

Il respectera les exigences de la norme NBN EN 378-4 : « Système de réfrigération et pompes à chaleur – Exigences de sécurité et d’environnement – Partie 4 : fonctionnement, maintenance, réparation et récupération. » Traitement d'eau 6.1.2.

Exigé

Le cas échéant, l’Exploitant s’assurera du fonctionnement correct de l’installation d’adoucissement de l’eau des tours de refroidissement. L’Exploitant procédera en outre à l’adjonction de produits chimiques tels que inhibiteurs de corrosion et anti-algues.

3.1

6.1.3.

Exigé

L’Exploitant maintiendra le pH de l’eau de refroidissement des condenseurs à eau à la valeur optimale définie dans le Manuel d'Exploitation. Le cas échéant un traitement adéquat de l’eau sera envisagé.

3.1

Tours de refroidissement, aérorefroidisseurs et condenseurs à air 6.1.4.

Exigé

L’Exploitant réglera le débit d'eau de déconcentration des tours de refroidissement pour maintenir la conductivité de l’eau ou le taux de chlorures dans la plage optimale reprise dans le Manuel d'Exploitation.

3.1

6.1.5.

Exigé

L’Exploitant maintiendra le bon fonctionnement et l’état de propreté des éléments constitutifs des tours de refroidissement, des aérorefroidisseurs et des condenseurs à air :

3.1

-

grilles d’aspiration d’air (encrassement), ventilateurs (encrassement, tension et alignement des courroies, paliers, roulements, régulation en cascade), gicleurs (encrassement, entartrage), échangeurs (encrassement, détérioration, entartrage)


-

séparateurs, vanne de déconcentration.

En cas de détérioration, les pièces seront remplacées à l’identique ou suivant les prescriptions du fabricant de manière à ne pas modifier le taux d’entraînement de gouttelettes. Commentaire : limitation de la consommation d'eau et du risque de dispersion de légionelles. 6.1.6.

Exigé

Lorsqu’une tour de refroidissement est destinée à fonctionner également en hiver, l’Exploitant s’assurera de la régulation correcte de sa résistance anti-gel de manière à ce que celle-ci ne fonctionne qu’en cas de nécessité et a fortiori pas quand la tour a été vidangée.

3.1

6.1.7.

Exigé

Les condenseurs à eau refroidis par une tour ouverte seront nettoyés et détartrés une fois par an, suivant les règles de l’art et les prescriptions du fabricant.

3.1

6.1.8.

Exigé

En cas de problème de puissance frigorifique ou de dérive de l'écart de température entre fluide réfrigérant et eau glacée (voir ciaprès), l’Exploitant vérifiera l’état des évaporateurs à eau.

3.1

6.1.9.

Exigé

L’Exploitant s'assurera du maintien de la bonne charge en fluide frigorigène de l’installation (contrôle du voyant liquide). Le cas échéant, il procédera au repérage des fuites et à une réparation immédiate.

3.1

Un manque de fluide frigorigène entraînera une perte de puissance et une perte de rendement de la machine. 6.1.10.

Exigé

L’Exploitant assurera le maintien en état de l’isolation des éléments constitutifs du groupe frigorifique.

3.1

Clause

Objectif

6.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Température d’eau froide 6.2.1.

Exigé

La machine frigorifique produira de l’eau à une température maximale par rapport à la température de l’utilisateur le plus demandeur.

3.1

Cette température sera adaptée automatiquement ou manuellement par l’Exploitant (par exemple en fonction de la saison).

3.3

Par exemple, il sera très utile de suivre l’évolution de l’écart de température (départ - retour) de l’eau glacée durant l’année : un départ 6° - retour 8° en hiver suivi d’un régime 6° - 11° en été est signe qu’il est peut-être possible de remonter la température de départ à certaines périodes où les besoins sont faibles. Température de condensation


3.2

6.2.2.

Exigé

L’Exploitant s’assurera auprès du fabricant que la consigne de température de condensation minimale à maintenir est réglée sur la valeur la plus basse possible compatible avec le fonctionnement correct du détendeur.

3.1

Mise à l’arrêt et démarrage de la machine 6.2.3.

Exigé

Lorsque la production de froid est composée de plusieurs compresseurs, un système automatique empêchera le démarrage simultané des machines. Un décalage minimum de 15 minutes est exigé.

6.2.4.

Exigé

Lorsque la production de froid est assurée par plusieurs groupes frigorifiques fonctionnant en cascade, l’Exploitant s’assurera de l’absence de circulation d’eau dans les machines à l’arrêt (y compris vérification de l’étanchéité des vannes d’isolement).

3.1

Le mélange de fluides entre machines en service et à l'arrêt provoque un réchauffement non désiré de la température de départ eau glacée. Ceci conduit à devoir abaisser la température d'évaporation pour obtenir la température d'eau désirée et donc à dégrader le rendement de la machine. 6.2.5.

Exigé

En fin de saison chaude, la mise à l’arrêt de la production d’eau froide doit s’accompagner de la mise à l’arrêt des résistances de carter. La remise en route de l’installation sera temporisée de 24h après la remise en route des résistances.

3.1

6.2.6.

Exigé

En dehors des heures d’occupation du bâtiment, l’installation de production de froid sera, a priori, mise à l’arrêt afin de profiter du refroidissement naturel de la nuit. Si nécessaire, la relance sera organisée en fin de nuit, en période tarifaire dite d'heures “creuses".

1.2

6.2.7.

Exigé

Après mise à l’arrêt (saisonnière ou interruption durant la saison chaude), l'Exploitant n'autorisera la remise en route de la production d’eau glacée :

2

-

qu’en fonction du dépassement d'un seuil de température extérieure ;

-

qu’en dehors de la période de consommation électrique de pointe du bâtiment, si le tarif électrique appliqué au bâtiment comprend une composante liée à la pointe de puissance maximale appelée ;

-

que s'il a la garantie que dans aucun local, il n’y a de risque d’émettre simultanément de la chaleur et du froid (par exemple, par la mise à l’arrêt des chaudières) ;

-

que si la température de pulsion de l'air hygiénique a bien été revue à la baisse ; Par exemple : pratiquer la remise de route de la production de froid au début d’un mois plutôt qu’en fin du mois précédent permet d’éviter de gonfler la pointe ¼ horaire relative à ce dernier pour seulement quelques jours, voire quelques heures d’inconfort. A étudier en fonction du régime tarifaire en vigueur pour le Client.


6.2.8.

Exigé

En présence d’un free chilling (refroidissement naturel du réseau d’eau lorsque la température extérieure est basse), l’Exploitant vérifiera le point de consigne de basculement entre le fonctionnement du groupe frigorifique et le refroidissement naturel. Cette valeur sera réglée le plus haut possible.

4.1

Clause

Objectif

6.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Principe général Le contrôle des machines de production d’eau glacée consistera à mesurer les paramètres de fonctionnement de l'installation et à les comparer d'année en année et par rapport aux paramètres d’installation (mise au point initiale). Les résultats des mesures et des contrôles seront consignés dans le Journal de Bord. Appareils de mesure 6.3.1.

Exigé

Le contrôle se base sur des appareils de mesure de température et de pression qui doivent être étalonnés selon les recommandations du fabricant.

3.1

Régulation de puissance 6.3.2.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* le bon fonctionnement de la régulation de puissance des groupes frigorifiques en fonction des besoins, notamment en interprétant les mesures ci-dessous.

Exigé

L’Exploitant consignera mensuellement le temps de fonctionnement (t) des compresseurs. Si nécessaire, l’Exploitant équipera l’installation de compteurs horaires.

6.3.3.

Permet de contrôler le fonctionnement correct de la machine (perte de fluide frigorigène, …), son surdimensionnement et le fonctionnement de la cascade de compresseur. C'est essentiellement par comparaison avec les mesures des années antérieures qu'une évaluation de la détérioration du matériel peut avoir lieu. 6.3.4.

Exigé

L’Exploitant consignera mensuellement le nombre de démarrages des compresseurs (d). Si nécessaire, l’Exploitant équipera l’installation de compteurs. Référence : un nombre de démarrage supérieur à 4/heure indique une probabilité de dysfonctionnement de la régulation de puissance (compte tenu de la présence d'un anti-court cycle de 10 minutes)

6.3.5.

Exigé

L’Exploitant calculera mensuellement, pour chaque compresseur, la valeur du cycle de fonctionnement (h/d). Référence : une valeur inférieure à 10 minutes/cycle indiquera une surpuissance de l’installation ou un


3.1

dysfonctionnement de sa régulation. Températures d’eau 6.3.6.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la cohérence des températures de départ et de retour de chacun des groupes de froid en fonction de la régulation et des besoins de froid (température extérieure, ensoleillement, …).

3.1 3.2 3.3

Ces valeurs seront comparées aux grandeurs de consigne programmées Performance de la machine frigorifique 6.3.7.

Exigé

A puissance nominale, l’Exploitant mesurera, périodiquement*, l'intensité à la pince ampèremétrique absorbée par la machine, sur chaque phase. Les valeurs doivent être proches ou inférieures à celle de la plaque signalétique et des valeurs obtenues lors de la mise au point initiale de la machine (Manuel d’Exploitation).

3.1

L’allure de la machine frigorifique sera forcée pendant cette mesure (en abaissant la demande à l'évaporateur, par exemple). 6.3.8.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la performance de la machine frigorifique. Il basera son analyse sur un relevé des paramètres suivants : -

-

-

-

3.1

la température des gaz de refoulement (mesure de contact) (une augmentation peut indiquer une détérioration des clapets) la température de condensation (mesure de la pression de condensation) et la température extérieure à ce moment la température de la ligne liquide (mesure de contact avant détendeur) la température d’évaporation (mesure de la pression d’évaporation) et la température de départ de l'eau glacée la température de surchauffe (mesure de contact) la pression d’aspiration compresseur

Une dérive de l’un de ces paramètres sera interprétée et corrigée. Seule la température de condensation peut fluctuer en fonction de la température extérieure. Entre autres, l’Exploitant vérifiera que ces valeurs ne s’écartent pas anormalement des valeurs indiquées à la mise en service par l’installateur. Ces dernières devant être reprises dans le Manuel d’Exploitation. Dans les condenseurs à air, à l'arrêt, l'Exploitant vérifiera qu'à l'arrêt il y a bien la correspondance attendue entre température d'ambiance et pression. A défaut, il soupçonnera la présence d'incondensables dans le circuit, provoquant une hausse de la pression. 6.3.9.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la propreté des condenseurs et des évaporateurs sur base du fait que les écarts de température suivants sont respectés à pleine charge : -

entre la température de condensation et l’eau à la sortie d’un condenseur à eau : inférieur à 10K,


3.1

-

entre la température de condensation et l’air à l’entrée d’un condenseur à air : inférieur à 20K,

-

entre la température d’évaporation et l’eau à la sortie de l’évaporateur : inférieur à 7K.

-

entre la température de condensation et de la ligne liquide : supérieure à 5K (sauf détendeur à capillaire).

Si après nettoyage et détartrage des échangeurs, vérification du bon fonctionnement des ventilateurs, l’écart subsiste, l’Exploitant contrôlera le bon remplissage en fluide frigorigène (ou envisagera l’extension des échangeurs). 6.3.10.

Exigé

Si l'installation comprend un compteur d’énergie thermique mesurant la consommation générale d’eau glacée, et un compteur électrique mesurant la consommation globale des équipements de production frigorifique, l'Exploitant établira annuellement le COP moyen de l’installation.

3.1

Le COP moyen est le rapport entre ladite consommation énergétique d’eau glacée et la consommation d’énergie électrique durant la même période. L’Exploitant s’engagera à respecter un COP minimum moyen annuel établi de commun accord avec le Client lors de la prise en charge de l'exploitation et consigné dans le Manuel d'Exploitation. Commentaire : Le Client pourra décider que le non respect de cet objectif énergétique entraînera le calcul d’une indemnité ou d’un bonus équivalents au coût du surplus ou de la réduction de consommation électrique consécutifs, établi sur base du prix moyen de l’unité d’énergie électrique sur la période concernée. Tours de refroidissement, aérorefroidisseurs et condenseurs à air 6.3.11.

Exigé

L'exploitant mesurera périodiquement* -

l'intensité électrique absorbée par les ventilateurs,

-

la consommation d'eau au compteur d'alimentation des tours.

En première approximation, un litre = 700 Wh X 2 pour le débit de déconcentration.

Il vérifiera le sens de rotation et le fonctionnement correct de la régulation en cascade des ventilateurs. 6.3.12.

Exigé

L’Exploitant relèvera périodiquement* la température de départ et de retour du circuit de refroidissement des condenseurs à eau. Ces valeurs seront comparées aux grandeurs de consigne programmées Augmenter la consigne d’eau glacée et diminuer la consigne de condensation augmente le rendement de la machine frigo.


3.1

6.3.13.

Exigé

Si l'Exploitant constate que la variation du débit d'eau de déconcentration des tours de refroidissement conduit à un gaspillage d'eau tel qu'une régulation automatique de ce débit présenterait un investissement rentable en moins de 5 années, il en informera le Client.


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Performance de la machine frigorifique 6.4.1.

Exigé Conseillé

En cas d'absence, l’Exploitant proposera l'installation des compteurs nécessaires au calcul du COP moyen de l’installation (compteur d’énergie thermique mesurant la consommation générale d’eau glacée, et compteur électrique mesurant la consommation globale des équipements de production frigorifique).

3.1

Cette mesure est “conseillée" sur les groupes de froid de plus de 80 kW utile froid et “exigée" sur les installations de plus de 400 kW. 6.4.2.

Exigé

Au minimum, si la surface climatisée dépasse 400 m², un suivi de la consommation électrique propre de la machine frigorifique sera organisé. Augmentation de puissance

6.4.3.

Conseillé

En cas de déclenchements fréquents de la machine frigorifique en « haute pression » durant de fortes chaleur, l’Exploitant consultera le fabricant de la machine pour envisager une amélioration de la machine existante avant de prévoir une augmentation de puissance de production de froid. Par exemple, -

l’augmentation du seuil de haute pression,

-

un meilleur dimensionnement du condenseur,

-

une augmentation du débit d'air au condenseur (taille des ventilateurs),

-

limitation provisoire de la puissance du compresseur,

-

ombrage du condenseur,

-

revêtement clair de la toiture,

-

…

3.1

Production indépendante 6.4.4.

Conseillé

Si un ou plusieurs locaux alimentés par la production de froid centrale du bâtiment présentent un besoin de refroidissement permanent (ex : petite salle informatique, locaux intérieurs,…), l'Exploitant étudiera l'intérêt d'y placer une production de froid spécifique pour assurer un fonctionnement adapté et économique en période d'arrêt de la centrale de base (hiver, nuit, WE, jours


3.1 3.2

fériés, …). La décision sera fonction de la puissance demandée par ces locaux, de la puissance de l'installation de refroidissement de l'ensemble du bâtiment et de son mode de régulation (présence d'une cascade et possibilité de modulation). Lorsque le traitement du local ne peut connaître de défaillance (sécurité de fonctionnement des locaux informatiques ou d'un dispatching, par exemple), il est possible d'en dédoubler la production frigorifique : une production autonome sera également installée dans le local. En été, elle pourra être arrêtée au profit de l'installation centrale; en hiver, cette dernière sera conservée en réserve. Il est imaginé que l'installation principale est mise à l'arrêt en période hivernale, mais qu'elle puisse assurer une réserve en cas de défaillance du système de climatisation local. Free chilling 6.4.5.

Exigé

Si la machine frigorifique à eau glacée fonctionne en réalité plus de 3 mois/an, l’Exploitant étudiera l’intérêt du placement d’un système permettant le refroidissement direct de l'eau glacée par l'air extérieur, sans fonctionnement du compresseur (fonctionnement en “free chilling"). Une étude de faisabilité technico-économique est à réaliser : - la 1ère année du contrat o si P >= 750 kW o ou si P > 400kW et Nf >= 3 mois. - ou la seconde année o si P < 400kW o ou si P > 400kW et 0 < Nf < 3 mois. Nf = nombre de mois de fonctionnement de la production de froid en dehors de la période de juin à août.

4.1

On pense, par exemple, au placement d'un dry-cooler en parallèle à l'évaporateur. Ce mode de fonctionnement sera d'autant plus performant que l'installation est équipée d'unités terminales à haute température. Ballon tampon 6.4.6.

Conseillé

Si l'inertie thermique du circuit d'eau froide est jugée trop faible, et si la technologie du compresseur ne permet pas une adaptation modulante de la puissance, on étudiera l'intérêt de placer un ballon tampon complémentaire.

3.1

Lorsque les charges thermiques sont trop faibles par rapport à la puissance installée, le groupe démarre et s'arrête trop fréquemment, ce qui est préjudiciable à la durée de vie du matériel. Tours de refroidissement et aérorefroidisseurs 6.4.7.

Exigé

L’Exploitant étudiera l’intérêt d’équiper les ventilateurs des condenseurs à air et des tours de refroidissement de variateurs de vitesse ou de moteurs à plusieurs vitesses.

6.4.8.

Exigé

L'exploitant proposera l'installation d'un compteur d'eau sur


3.1

l'alimentation des tours de refroidissement. Il étudiera l'intérêt de prévoir une mesure en continu de la conductivité avec déconcentration automatique. 6.4.9.

Conseillé

L’Exploitant étudiera l'intérêt de déplacer les condenseurs à air vers des espaces dégagés, à l’abri des sources d’encrassements (poussières, feuilles, …) et de préférence à l’abri de l’ensoleillement direct.

3.1

S’il était constaté que, du fait de la proximité d’un obstacle, un recyclage se produisait au niveau du condenseur à air, l’Exploitant étudierait l’intérêt de déplacer l’équipement vers un endroit plus dégagé. Surdimensionnement et régulation de puissance 6.4.10.

Conseillé

L’Exploitant évaluera le degré de surdimensionnement de l’installation de production de froid et la variabilité de la charge thermique.

3.1

Le cas échéant :

6.4.11.

Exigé

-

il vérifiera le fonctionnement correct de la régulation en cascade des étages de puissance des compresseurs,

-

il envisagera l’installation d’une régulation de la puissance de la machine frigorifique en fonction des besoins.

La régulation de puissance par “injection des gaz chauds" est proscrite car la puissance absorbée reste la même lorsque la puissance de réfrigération diminue. Le cas échéant, l'Exploitant établira avec le fabricant/fournisseur une étude de faisabilité technico-économique en vue de son remplacement (idéalement par une régulation par variation de vitesse… quoique peu réaliste sur une installation existante).

6.4.12.

Conseillé

Si le tarif électrique appliqué au bâtiment comprend une composante liée à la pointe de puissance maximale appelée, l’Exploitant proposera l’installation d’un dispositif commandant la mise à l’arrêt automatique de la production de froid en période de pointe (délestage).


3.1

7.

Distribution d’eau Définition : réseau véhiculant l'eau de chauffage, l'eau de refroidissement et l'eau sanitaire.


limiter les pertes d'énergie de transport du fluide caloporteur

-

limiter les pertes d'énergie par les parois au cours du transport

tout en limitant le risque de corrosion des installations

7.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Isolation 7.1.1.

Exigé

L’Exploitant s’engage à maintenir en état l’isolation des conduites (distribution d’eau chaude et d’eau glacée) et des équipements (vannes, brides, filtres) sur lesquels il sera intervenu.

3.2

Fuites et qualité de l’eau 7.1.2.

Exigé

L’Exploitant relèvera périodiquement* les consommations en eau des installations de chauffage et de climatisation. Ce relevé périodique des compteurs sera consigné dans le Journal de Bord.

3.1 3.3

La consommation en eau par mois de chaque compteur ne pourra pas dépasser *** m³ / kW générateur chaud ou froid. 7.1.3.

Exigé

7.1.4.

L’Exploitant vérifiera périodiquement*, l’absence de fuite au niveau des vannes, purgeurs, raccords et autres éléments de l’installation.

3.1 3.3

Conseillé

L’Exploitant procédera au minimum une fois par an à une analyse de l’eau du circuit de chauffage et d’eau glacée, y compris une analyse biologique de la qualité de l'eau. Le cas échéant, il proposera au Client un programme de traitement. Commentaires : pour limiter les risques de corrosion et le bouchage des échangeurs et donc la perte de rendement des machines frigos, des ventilos-convecteurs, … Dans la mesure du possible, on évitera l'adjonction de glycol dans l'eau de refroidissement pour ne pas diminuer les performances du fluide caloporteur (viscosité plus élevé et donc pertes de charges accrues, chaleur massique plus faible, …)


3.1 3.3

7.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Température d’eau glacée 7.2.1.

Exigé

Conformément au point 6.2.1., la température d’eau glacée des circuits secondaires sera adaptée manuellement ou automatiquement aux besoins frigorifiques en fonction de la saison.

3.1 3.2 3.3


Conseillé

Conformément à l’article 5.2.7., lorsque l’installation de production de chaleur est équipée d’une chaudière à condensation et que le circuit hydraulique le permet, l’Exploitant mettra tout en œuvre pour que la température de l’eau alimentant le condenseur soit la plus froide possible.

3.1

Mise à l’arrêt des pompes 7.2.3.

Exigé

La mise à l’arrêt estivale de l’installation de chauffage ou hivernale de l’installation de climatisation doit être accompagnée de la mise à l’arrêt des pompes de circulation. Lorsque celle-ci est commandée automatiquement en fonction de la température extérieure, la consigne de température sera abaissée (en chauffage) ou élevée (en refroidissement) au maximum. Déséquilibre

7.2.4.

Exigé

Lorsqu’un déséquilibre de l’installation de distribution d’eau entraîne un inconfort des occupants, l’Exploitant ne pourra satisfaire ces derniers en modifiant les consignes de régulation (augmentation de la courbe de chauffe en chauffage ou diminution de la température d’eau glacée en refroidissement), ce qui entraînerait une surconsommation. Un équilibrage de l’installation devra être entrepris sur base des équipements existants. Ce réglage sera tel que le débit et la pression des pompes secondaires et primaire soient les moins élevés possibles.


3.2

7.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Contrôle des températures d’eau 7.3.1.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la cohérence de la régulation de la température d'eau des circuits secondaires de distribution d’eau chaude et froide.

3

Il se basera sur un relevé mensuel des températures de départ et de retour de chacun des circuits secondaires de distribution d’eau chaude et froide et de la température extérieure. Ces relevés seront consignés dans le Journal de Bord.


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Isolation 7.4.1.

Exigé

L’Exploitant proposera le calorifugeage des conduites et des vannes circulant dans des zones non chauffées et dépourvues d’isolant. L’épaisseur d’isolation à mettre en œuvre respectera les exigences du « cahier des charges énergétique pour les installations de climatisation ».

3.2

Alimentation en eau 7.4.2.

Exigé

En cas d'absence, L’Exploitant proposera le placement d’un compteur volumétrique sur les alimentations en eau des installations de chauffage et de climatisation. Circuit de distribution

7.4.3.

Exigé

Le cheminement des fluides dans l’installation apparaîtra clairement sur les conduites, de même que la dénomination des différents circuits secondaires.

3.2 3.3

Equilibrage 7.4.4.

Conseillé

Si l'installation présente un déséquilibrage majeur de distribution et ne comprend pas de vannes d’équilibrage, l’Exploitant proposera leur placement et le réglage des débits des circuits de distribution secondaires. Le cas échéant, l’Exploitant envisagera en parallèle remplacement des pompes ou de leur rotor (voir ci-après).

le

Dimensionnement des circulateurs


3.2 3.3

7.4.5.

Conseillé

L’Exploitant contrôlera l’écart de température entre le départ et le retour des circuits de distribution d’eau. Si les valeurs constatées sont nettement inférieures à : -

15 K en chauffage pour une température extérieure inférieure à 0°C,

-

6 K en refroidissement pour une température extérieure supérieure à 28°C,

3.2

il envisagera de réduire la vitesse des circulateurs ou, le cas échéant, de remplacer le rotor des pompes ou la pompe complète. 7.4.6.

Exigé

Lorsque les circuits de distribution parallèles sont équipés d’une vanne d’équilibrage, le réglage des débits ne peut en aucun cas conduire à la fermeture de toutes les vannes.

3.2

Avant fermeture des vannes, la vitesse des circulateurs sera réduite au maximum. Ainsi, lorsqu’un circulateur à vitesses multiples débite au travers d’une vanne d’équilibrage fortement fermée, l’Exploitant envisagera un nouveau réglage de l’installation en réduisant la vitesse du circulateur et en revoyant le réglage de la vanne. Commentaire : le rôle des vannes d’équilibrage n’est pas de dissiper de l’énergie, mais d’ajuster les débits. 7.4.7.

Exigé

En chaud comme en froid, dans le cas d’unités terminales, de batteries ou de circuits secondaires équipés d’une régulation du débit (régulation par vannes thermostatiques, vannes 2 voies modulantes), en cas de remplacement nécessaire de pompe ou circulateur, le choix se portera sur une pompe ou un circulateur à vitesse variable. Celui-ci remplacera également la régulation de pression prise en charge par l’éventuelle soupape de pression différentielle.

3.2

Exceptions à la règle : -

Le circuit hydraulique primaire d’eau glacée doit continuer à assurer, au niveau de l’évaporateur du groupe frigorifique, le débit minimal imposé par le fabricant.

-

Lorsque l'installation est composée d'un circuit unique (un seul ensemble de pompes) distribuant l’eau dans les évaporateurs et vers les consommateurs : même avec des distributions à débits variables vers les consommateurs, les pompes resteront alors à débit constant.

Un circulateur sera choisi et réglé in situ de telle sorte qu’il fournisse le débit nominal nécessaire aux besoins. Ce débit ne pourra être obtenu au moyen d’une vanne de réglage.


Conseillé

Conformément à l’article 5.2.7., lorsque l’installation de production de chaleur est équipée d’une chaudière à condensation, et si tout n'a pas été mis en œuvre dans le circuit hydraulique pour que la température de l’eau alimentant le condenseur soit la plus froide possible, l’Exploitant proposera une modification de l'installation,


3.1

tout en respectant les exigences de débit minimal à assurer dans la chaudière, imposées par le fabricant. Commentaire : on pourra consulter à ce sujet le Cahier des Charges Energétique de conception des installations de chauffage inclus dans Energie+.


8.

Traitement de l’air Définition : Un groupe de traitement d’air a pour mission de donner à l’air distribué les caractéristiques thermiques et hygiéniques nécessaires au confort des occupants. Il peut s’agir d’un groupe servant uniquement au traitement de l’air hygiénique de ventilation ou d’un groupe composant d’un système de climatisation à air (qui garantit les exigences de climat intérieur prescrites par la programmation). Dans le premier cas, les clauses reprises ici viennent en complément des exigences du chapitre 1 et dans le deuxième cas, en complément des exigences du chapitre 5. Un groupe de traitement d’air peut comprendre tout ou partie des équipements suivants : -

un système de registres modulants AN/AR, un filtre, une batterie de préchauffe, une batterie de refroidissement, une batterie de réchauffe, un système de récupération de chaleur, un système d'humidification, un moto-ventilateur, …

En absence d'un équipement, les clauses s'y rapportant ne sont évidemment pas d'application. Principes de base de l’exploitation URE -

Limiter l’humidification en hiver et la déshumidification en été.

-

Adapter et paramétrer la régulation pour éviter la production simultanée de chaud et de froid dans un même groupe.

-

Arrêter le traitement de l’air en période d’inoccupation.

-

Exploiter le pouvoir rafraîchissant de l’air extérieur.

8.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Propreté des équipements 8.1.1.

Exigé

L’Exploitant maintiendra les batteries et l’ensemble du caisson de traitement d’air, y compris les récupérateurs de chaleur éventuels dans un état mécanique et de propreté correct.

3.2

Il pratiquera au minimum annuellement un dépoussiérage des batteries et un nettoyage complet des caissons de traitement d’air. 8.1.2.

Exigé

L’Exploitant maintiendra dans un état de fonctionnement correct, le mécanisme d’entraînement des récupérateurs à roue ou à accumulation.


4.2

Filtres 8.1.3.

Exigé

Sauf dans le cas d’un système d’alarme centralisé, l’Exploitant vérifiera tous les 3 mois si la chute de pression dans la section filtre dépasse la limite maximale autorisée. Le cas échéant, il procédera au remplacement du filtre. L’inspection des filtres sera l’occasion d’un contrôle de l’étanchéité des joints et de leur usure.

3.2

L’Exploitant s’assurera du respect de la performance et de la perte de charge initiale des filtres de remplacement. 8.1.4.

Exigé

La suppression de la filtration, quelle qu’en soit la raison, est interdite.

3.2

Le cas échéant, l’Exploitant veillera au fonctionnement correct des filtres à déroulement automatique (système en voie de disparition). En cas de défaut, entraînant un risque de diffusion de poussière dans l’ensemble du groupe de traitement d’air et du réseau de distribution, l’Exploitant procédera au remplacement du système de filtration. Humidificateur 8.1.5.

Exigé

L’Exploitant maintiendra la vanne de déconcentration des humidificateurs, ainsi que les systèmes de remplissage à flotteur dans un état de fonctionnement correct. Il réglera le débit d'eau de déconcentration pour maintenir la conductivité de l’eau ou le taux de chlorures dans la plage optimale reprise dans le Manuel d'Exploitation. Etanchéité du groupe

8.1.6.

Exigé

L’Exploitant veillera au maintien de l’étanchéité des groupes de traitement d’air. Il sera particulièrement attentif à l’étanchéité des portes de visite.

3.2

Clause

Objectif

8.2. Conduite N°

Exigé / Conseillé

Humidification 8.2.1.

Exigé

Conformément au point 1.2.1., dans le cas d’une climatisation de confort, l'Exploitant veillera à ce que l’humidification hivernale ne conduise à un taux d’humidité ambiant de plus de 40%. Exemples pratiques : Si le taux d’humidité est mesuré dans la reprise d’air, l’Exploitant s’assurera que la température de l’air repris correspond à la température ambiante. Si celle-ci est plus élevée (par exemple, cas des extractions au travers des luminaires), l’Exploitant diminuera la consigne d’humidité en conséquence.


1.1

Par exemple, une consigne de 40%HR mesurée dans un air repris à 25°C, équivaut à 50%HR dans une ambiance à 21°C, soit une surconsommation de l’ordre de 60% pour le traitement de l’air. Dans le cas d’un groupe équipé d’un humidificateur de type adiabatique (“laveur d’air") et régulé suivant le principe de point de rosée, la consigne de rosée programmée en hiver sera abaissée le plus possible pour éviter une humidification excessive. 8.2.2.

Exigé

L’air hygiénique alimentant des locaux à forte production d’humidité (restaurants, cafétéria, …) ou des locaux à occupation occasionnelle (archives, …), ne pourra être humidifié.

1.1

8.2.3.

Exigé

Les humidificateurs seront mis à l’arrêt lorsque le climat est tel que la température moyenne diurne extérieure dépasse 8°C (couramment de début avril à fin octobre) (voir 3.2.3).

1.1

Règles générale de non-destruction de l’énergie Avant émission finale dans le local, et après avoir été refroidi, l’air ne peut être réchauffé par un dispositif générant une consommation d’énergie. Applications 8.2.4.

Exigé

Cas des locaux refroidis par ventilo ou éjecto-convecteurs Lorsque le groupe de traitement d’air alimente un réseau de ventilation hygiénique et que l’ambiance est traitée par des unités terminales équipées d’une évacuation des condensats, la déshumidification volontaire centralisée n’est pas nécessaire. Dès lors si les groupes sont régulés suivant le principe du point de rosée (cas d’un groupe équipé d’un humidificateur de type adiabatique) : -

-

soit cette consigne de rosée sera réglée, en saison chaude, le plus proche possible de la consigne de pulsion de manière à ne pas provoquer l’enclenchement de la batterie de post-chauffe après la batterie de refroidissement. soit l’Exploitant proposera la modification de la régulation de manière à commander la batterie de refroidissement en fonction de la température de pulsion ou de la température ambiante ou de la température de reprise.

Cas des locaux refroidis par plafonds ou poutres froides L'exploitant vérifiera que la déshumidification de l'air hygiénique génère une humidité de l'air ambiant la plus proche possible de celle générant une condensation sur les unités terminales. Le cas échéant, il augmentera la consigne de rosée de la batterie froide. Cas de la climatisation “tout air" Dans des locaux à occupation de type « bureaux » et pour une année au climat estival moyen, le nombre d’heures où l’humidité ambiante risque dépasser 70% (limite de confort admise), est extrêmement faible. Dès lors les prescriptions de conduite décrites pour les installations Cahier des Charges Energétique - Installations de chauffage et de climatisation- version du 18/09/2006 - p. 65

2.2

avec ventilo ou éjecto-convecteurs sont également d’application ici. La régulation de la batterie froide se fera en fonction de la température et pas en fonction de l'humidité relative. Autrement dit, la déshumidification sur base du refroidissement est suffisante en été. Cas des locaux avec conditions ambiantes strictes Lorsque la climatisation est destinée à maintenir des conditions intérieures strictes (par exemple dans un central informatique), la consigne d’humidité à respecter sera étudiée de façon à limiter au maximum la destruction d’énergie liée aux humidification et déshumidification successives de l’air. Elle sera la plus faible possible. En outre, la régulation de la batterie de refroidissement limitera autant que possible la déshumidification de l'air, par exemple via une température d'eau glacée adaptée aux besoins réels du local. Dans tous les cas Lorsque une batterie de chauffe et une batterie de refroidissement sont commandées en cascade en fonction d’une même sonde de régulation, -

-

une plage morte de minimum 2 degrés doit exister entre l'enclenchement du chauffage et l'enclenchement du refroidissement (conseillé : 3 degrés). la gestion doit interdire l’alimentation simultanée des batteries en eau chaude et en eau froide.

Dérogation à la règle générale Les mesures ci-dessus ne s'appliquent pas aux locaux avec nécessité d'un respect strict des consignes de température et d'humidité (salles blanches ou salles d'opération, par exemple). Intermittence 8.2.5.

Exigé

Conformément au paragraphe 3.2.2., tout groupe de traitement d'air devra être mis automatiquement à l'arrêt en fonction d'un horaire d'occupation du bâtiment. Les commandes des groupes de pulsion et d'extraction seront coordonnées. En particulier, l’humidification et l’apport d’air neuf devront être arrêtés automatiquement en période d’inoccupation, y compris en période de remise en température du bâtiment. L’arrêt du ventilateur de pulsion sera temporisé par rapport à l’arrêt de l’humidification de manière à ne pas provoquer d’accumulation d’humidité dans le réseau de distribution.

1.2

8.2.6.

Exigé

La mise à l’arrêt d’un groupe de traitement d’air doit être accompagnée d’un arrêt de la circulation d'eau au travers des échangeurs.

1.2


Exigé

Conformément au point 2.2.2. (Apport d’air hygiénique), lorsque le refroidissement de l’ambiance est assuré par des appareils indépendants du réseau d’amenée d’air hygiénique (refroidissement par ventilo-convecteurs, climatiseurs locaux,…), la température de pulsion sera réglée le plus bas possible, sans créer d’inconfort. Une température de pulsion égale ou inférieure à 16°C


2.1

est recommandée ou un écart maximal de 9K entre l'ambiance et la pulsion.

8.3. Contrôle N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Humidification 8.3.1.

Exigé

Durant la saison de chauffe, l’Exploitant relèvera périodiquement*, l’humidité ambiante dans un local témoin occupé, par groupe de traitement d’air. Il comparera cette valeur à la valeur minimale exigée et au mode de fonctionnement de l’humidificateur au moment de la mesure.

Exigé

En présence d'un compteur, l'Exploitant relèvera tous les mois la consommation d'eau des humidificateurs, durant leur période de fonctionnement.

8.3.2.

1.1

Récupérateur de chaleur L'Exploitant vérifiera périodiquement* que la valeur de pincement des échangeurs dépasse pas de plus de 2K les valeurs de pincement nominales définies contradictoirement entre le Client et l’Exploitant lors de la prise en charge ou à la première mise en service saisonnière des installations. A défaut, ces valeurs seront celles communiquée par le fabricant ou son représentant. Le pincement est l'écart entre la température de sortie du fluide sortant (air extrait), et la température d'entrée du fluide entrant (air neuf).

8.3.3.

Exigé

L’Exploitant vérifiera périodiquement* la régulation correcte des systèmes de récupération sur l’air extrait (risque de gel en hiver et de surchauffe en été)

4.2


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Filtres 8.4.1.

Exigé

En cas d'absence, l’Exploitant proposera l'installation d'un manomètre différentiel permettant de lire à tout moment la perte de charge du filtre et signalant la perte de charge maximale admissible pour le filtre.

3.2

L’indication de chute de pression maximale sera reprise sur la section de filtres et dans le Manuel d’Exploitation. Récupérateur de chaleur 8.4.2.

Conseillé

L’Exploitant étudiera l’intérêt de placer un système de régulation


4.2

des récupérateurs en place. Chauffage électrique 8.4.3.

Exigé

Si l’installation comprend des batteries de chauffage électriques, centrales ou terminales, l’Exploitant évaluera le temps de fonctionnement de celles-ci et leur consommation. Si celle-ci dépasse 10 kWh/m² (par « m² », on entend, la surface totale brute du bâtiment chauffé), il étudiera l'intérêt de leur suppression et de leur remplacement par des batteries à eau chaude. Humidification

8.4.4.

Exigé

L'Exploitant proposera l'installation d'une régulation des humidificateurs au moyen d’une sonde d’humidité ambiante ou située dans la gaine de reprise commune. Cet asservissement se fera en tout ou rien, de façon modulante ou par palier, en fonction du type d’humidificateur.

8.4.5.

Exigé

L’Exploitant proposera d'équiper l’alimentation en eau des humidificateurs d’un compteur d’eau sur toute installation, le prix étant ridicule par rapport au coût d'une fuite vers l'égout.


3.1

9. Distribution d’air Définition : réseau véhiculant l'air de chauffage, de refroidissement et l'air neuf hygiénique. Principes de base de l’exploitation URE -

limiter les pertes d'énergie de transport du fluide caloporteur

-

limiter les pertes d'énergie par les parois au cours du transport

-

limiter les fuites d'air traité

9.1. Entretien N°

Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Ventilateurs 9.1.1.

Exigé

Pour les ventilateurs, l’Exploitant vérifiera périodiquement : -

3.2

la tension des courroies d’entraînement, l’alignement des poulies d’entraînement, l’absence de jeux dans l’entraînement, …

Il vérifiera annuellement, -

l’état de propreté des ventilateurs (dépoussiérer si nécessaire), le graissage des paliers (suivant les prescriptions du fabricant)

Isolation et étanchéité 9.1.2.

Exigé

L’Exploitant maintiendra en état l’isolation des conduits de distribution d’air. Il veillera à la remise en place correcte de l’isolation des conduits après intervention.

9.1.3.

Exigé

Tous les ans, l’Exploitant vérifiera visuellement l’étanchéité des conduits de distribution. Toute fuite sera colmatée immédiatement.

9.2. Conduite Voir chapitre 2, « Apport d’air neuf hygiénique », chapitre 3, « Chauffage et refroidissement par air », chapitre 8, « Traitement d’air »


9.3. Contrôle Voir chapitre 2, « Apport d’air neuf hygiénique », chapitre 3, « Chauffage et refroidissement par air », chapitre 8, « Traitement d’air »


Exigé / Conseillé

Clause

Objectif

Repérage des équipements 9.4.1.

Exigé

Si ce n’est fait, -

le cheminement des fluides dans l’installation apparaîtra clairement sur les conduits, de même que la dénomination des différents circuits de distribution.

-

le degré d’ouverture des clapets d’air motorisés ou manuels doit clairement pouvoir être repérée sur l’installation.

Remplacement des ventilateurs 9.4.2.

Conseillé

Dans les installations de plus de 3000 m³/h, l’Exploitant étudiera l’intérêt de remplacer les ventilateurs centrifuges équipés d’aubes inclinées vers l’avant par des ventilateurs à aubes inclinées vers l’arrière. Remarque : cela peut ne pas marcher sur les installations VAV.

Colmatage du réseau 9.4.3.

Conseillé

Si d’importantes inétanchéités ne peuvent être réparées, l’Exploitant étudiera l’intérêt de remplacer certains tronçons de distribution rectangulaires par des conduits circulaires avec joints intégrés aux raccords. Commentaire : des mesures réalisées sur plusieurs bâtiments ont montrés que la qualité des conduits rectangulaires et de leur mise en œuvre laissait fortement à désirer : en moyenne, 20% du débit d’air pulsé par un ventilateur n’arrive pas dans les locaux de destination. Ce qui, pour satisfaire le confort, impose une augmentation des débits d’air neuf pulsé et donc une surconsommation. Isolation

9.4.4.

Exigé

L’Exploitant proposera l’isolation de tous les conduits d’air suivant les exigences de la norme NBN D30-041.


3.2 3.3

Toutes les informations sur l’énergie en Région de Bruxelles-Capitale sur www.ibgebim.be (publications, facilitateurs, aides techniques, actualité, séminaires, aide financière, formation responsable énergétique, …)

L’accès à cette information sur notre site via l’onglet “entreprises”, thème “énergie” – “URE”


REG-ONDERHOUD. Dienstensector. Energetische exploitatie van verwarmingsen klimaatregelingsinstallaties. > voor studiebureaus en architecten

Recommend Documents