rechtstreeks, 2004 - nr 2
rechtstreeks, 2004 - nr 2
Rechters en de media: Een knelkoppeling
rechtstreeks, 2004 - nr 2
Rechters en de media: een knelkoppeling
rechtstreeks 2/2004 Redactioneel
Colofon
Redactioneel
Rechtstreeks is een uitgave van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. Het blad stelt zich ten doel wetenschappelijke inzichten en bijdragen aan het publieke debat over de rechtspraak ter kennis te brengen van allen die beroepshalve bij de rechtspraak betrokken zijn. Redactieraad Mr. Th. Groeneveld (voorzitter) Lid van de Raad voor de rechtspraak Drs. M.J.G. Brackel Hoofd afdeling Kabinet en Communicatie, Raad voor de rechtspraak Mr. W. Duitemeijer President rechtbank Groningen Drs. R.W.C. Oerlemans Directeur bedrijfsvoering rechtbank Utrecht Prof. mr. M.A. Loth Hoogleraar Inleiding tot de rechtswetenschap en rechtstheorie Erasmus Universiteit Rotterdam Prof. dr. H. Franken Hoogleraar Informatierecht Universiteit Leiden
Redactie Dr. A. Klijn (eindredacteur) Adviseur wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak Mr drs. E.C.M. Bouman Beleidsadviseur Raad voor de rechtspraak Redactieadres Redactie Rechtstreeks Raad voor de Rechtspraak Afd. Ontwikkeling Postbus 90613 2509 LP Den Haag E-mail:
[email protected] Ontwerp Koeweiden Postma, Amsterdam Druk Spinhex & industrie, Amsterdam Oplage 5000 exemplaren Toezending Rechtstreeks wordt gratis toegezonden aan hen die tot de doelgroep behoren. Zij die menen voor toezending in aanmerking te komen worden verzocht hun naam, postadres en hun functie kenbaar te maken aan de redactie (zie redactieadres).
ISSN 1573-5322
Op het prikbord van de afdeling hangt al lange tijd een uitgeknipt artikel met daarin de geel gemarkeerde zinsnede: De rechter is een bolletje geworden; een bolletje in de knel. Het betreft hier het nieuwe logo van de rechtspraak waarin, volgens de auteur, de rechter verworden is tot een airbag tussen twee botsende partijen. En dat in een tijd die naar zijn mening schreeuwt om respect voor gezagsdragers.1 Ongewild verwoordt deze zin de positie van rechters ten opzicht van de media. Die verhouding vormt het thema van dit nummer. Onder de titel Responsieve rechters doen Van de Bunt, De Keijser en Elffers verslag van vijf discussies met strafrechters (uit de rechtbanken en de hoven) over de vraag hoe zij de druk vanuit de samenleving ervaren en hoe zij daarmee omgaan. Uitgangspunt vormt de gedachte dat de moderne strafrechter responsief is. Dat betekent nogal wat: hij moet niet alleen goed op de hoogte moeten zijn van allerlei maatschappelijke verwachtingen maar daarmee ook daadwerkelijk rekening houden bij zijn rechterlijk oordeel en dat oordeel weten uit te leggen. De rechters erkennen volmondig dat er een kloof gaapt tussen hen en
de burger getuige de kritiek op hun beslissingen. Ten onrechte die kritiek, vinden ze. Want als de burgers op straat net zo veel kennis zouden hebben van de zaken waarover zij beslissen, dan zouden ze heus niet tot veel sterk afwijkende beslissingen komen. Maar de burger krijgt die kennis niet aangereikt vanwege… de werkwijze van de media. In plaats van te informeren lijken die uit op entertainment en sensatie. Daar valt voor de rechters niet tegen op te boksen, zo vinden ze, het enige wat ze kunnen doen is hun eigen onafhankelijkheid zo goed mogelijk te bewaren. Dat ze daarin slagen, daarover twijfelen ze nauwelijks. Kortom: in de knel, maar onversaagd!
Malsch concretiseert in Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving het thema door de feitelijke omstandigheden van de gerechtelijke persvoorlichters enerzijds en die van rechtbankverslaggevers anderzijds te schetsen. Ze combineert dat met de opvattingen die men van het eigen werk en dat van de ander heeft. Een poging tot spiegeling dus, geheel conform het adagium audi et alteram partem. De omstandigheden blijken niet bepaald gunstig voor samenwerking.
rechtstreeks 2/2004 Redactioneel
De persvoorlichting van de zijde van de rechtspraak is versnipperd (over persrechters/-raadsheren en communicatieadviseurs) zowel in termen van feitelijke beschikbaarheid voor de pers als de mate waarin men informatie kan verschaffen. Gechargeerd gesteld: de kennis die men heeft omtrent de wereld van de journalist lijkt sterk gericht op hoe het lastige journalistenvolkje te beheersen. Voor de meeste journalisten geldt dat rechtbankverslaggeving een klein onderdeel van het werk is, waarvan ze inhoudelijk weinig weten. Geen wonder dat de wederzijdse oordelen over elkaars werk nogal negatief klinken. Het woord wantrouwen valt zelfs. Opnieuw: in de knel, maar samen! Al met al geen rooskleurig beeld zo op het eerste gezicht. Slechts uitzichtloos als men zou menen dat er niets aan te doen valt. Dat is niet zo. Zo kan men zich – in navolging van de onderzoekers Van de Bunt, De Keijser en Elffers – afvragen of het beeld dat de journalistiek van de rechtspraak (en de rechterlijke macht) geeft, ook het beeld van het grote publiek is. Zo’n vraag stellen op het eind van 1 2
4
rechtstreeks 2/2004 Redactioneel
een betoog is natuurlijk een voorzet voor een mooi doelpunt. Dat maakt men dan ook in een ander, met de hier gepubliceerde studie samenhangend onderzoek onder de titel: Het geloof in de kloof:wederzijdse beelden van rechters en publiek.2 Zoals de titel aangeeft, gaan de twee laatstgenoemde auteurs na in welke mate opvattingen van rechters over de kloof tussen hen en de samenleving een realiteit is en niet een perceptie aan de kant van de ZM en dan - juist of niet juist - wel juist is in zijn gevolgen. Het bekende Thomas-theorema.3 De onderzoekers legden rechters en (een steekproef uit) de bevolking stellingen voor over hoe men zelf denkt respectievelijk hoe men denkt dat de ander denkt over de mate waarin rechters responsief zijn en in welke mate rechters responsief zouden moeten zijn. De details buiten beschouwing gelaten blijkt dat rechters en burgers het gloeiend eens zijn over de geringe mate waarin rechters oog en oor voor de samenleving hebben. De kloof bestaat en ieder weet dat die bestaat. Rechters en burgers verschillen echter fundamenteel in hun opvatting in hoeverre rechters oor en oog voor de samenleving zouden
Geleijnse, De rechter is een bolletje, NRC/Handelsblad 15 februari 2004. Dat vormt hoofdstuk 4 in de bundel Het maatschappelijk oordeel van de strafrechter onder redeactie van J.W. de Keijser en H. Elffers, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2004
moeten hebben. Rechters denken dat de bevolking in dat opzicht veel meer van hen vraagt dan de bevolking in feite doet. De Nederlanders willen dat hun rechters op gepaste afstand blijven van de openbare mening! Kort samengevat: de rechters lijken slachtoffer van hun eigen vrees dan wel hun overschatting van de mate waarin de pers de vox populi ten gehore brengt. Ik kan u geen beter advies geven dan die analyse zelf te lezen als het even kan (er is tenslotte meer dan Rechtstreeks)! Nu kan het niet bij lezen alleen blijven. Voor zover de werkelijkheid niet deugt moet men ook de handen uit de mouwen steken. De bovenstaande analyse geeft daar alle aanleiding toe. Men kan de bevindingen verstaan als een opdracht aan de rechterlijke macht om op basis van het toegekende gezag zelf een duidelijke opstelling te kiezen bij het bepalen wat binnen de grenzen van vereiste openbaarheid hoort en wat niet. Laat men die domeinafbakening over aan de media dan dreigt openbaarheid verkruimeld tot een mixture van infotainment waar het de zaaksverslaggeving betreft en een zoektocht naar de mens achter
3 4
5
de behandelende rechters. Heldere verwoording van dit ongewenste verschijnsel treft men aan in het betoog van Connie Palmen.4 Zij onderscheidt in haar betoog een viertal beroepen (of beroepsrollen) waarvan het functioneren bepaald wordt door de precaire afbakening van privé en publiek: de psychiater, de non, de hoer en de acteur. Wat die vier volgens haar gemeen hebben is dat zij allen binnen een door hun beroep begrensd domein hun identiteit buiten spel zetten om zonder aanzien des persoons hun werk te doen. Mijn gedachtesprong naar de positie van de rechter is misschien op het eerste gezicht gewaagd. Maar neemt u even de tijd. Met een beetje medewerking van de weergoden kunt u zich in de komende tijd, even verlost van de dagelijkse druk, in de open lucht wellicht overgeven aan de genoemde betogen en enige reflectie over de passende begrenzing van uw domein en de consequenties daarvan voor een bewust publiciteitsbeleid. Gewoon doen! Albert Klijn
“If men define situations as real, they are real in their consequences”, aldus W.I. THomas (1863 - 1947). Connie Palmen, Iets wat niet bloeden kan, Stichting Maand van de filosofie.
rechtstreeks 2/2004
rechtstreeks 2/2004 Responsieve rechters
Responsieve rechters Henk van de Bunt, Jan de Keijser en Henk Elffers
Prof. dr. Henk G. van de Bunt,
Hoogleraar criminologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Is tevens directeur van de Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid. Zijn onderzoeksbelangstelling gaat uit naar vraagstukken op het gebied van rechtshandhaving, organisatiecriminaliteit en georganiseerde misdaad.
Dr. Jan W. de Keijser,
Senior onderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving Leiden (NSCR). Zijn onderzoeksbelangstelling gaat uit naar rechterlijke beslissingsprocessen, publieke percepties van criminaliteit en rechtshandhaving en factoren die van invloed zijn op de legitimiteit van het strafrechtelijk systeem,
Prof .dr. Henk Elffers
Hoogleraar rechtspsychologie aan de Universiteit Antwerpen en themacoördinator van het onderzoeksprogramma ‘Spreiding en verplaatsing van criminaliteit’ aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving Leiden (NSCR). Zijn onderzoeksbelangstelling gaat uit naar vragen psychologie van regelnaleving, rationele keuzetheorie en de rol van statistiek in het strafproces.
1
Zowel het oordeel in concrete strafzaken als het rechterlijk functioneren in het algemeen kunnen op dit moment in ons land rekenen op een kritische belangstelling. De rechter wordt vanuit verschillende invalshoeken en door verschillende disciplines kritisch belicht. Juristen discussiëren bijvoorbeeld over de plaats van de rechter en de rechterlijke rechtsvinding ten opzichte van de wetgever (Bogert en Kooijmans 2000; PMe en R. de Lange 2003; Dolman 2004). Rechtspsychologen besteden veel aandacht aan de wijze waarop de rechter in strafzaken de feiten vaststelt en oordelen over bewijs en betrouwbaarheid 'verankert' (Crombag, Van Koppen en Wagenaar 1994; Van Koppen en De Keijser 2002; Van Koppen 2003). In de samenleving wordt de roep om veiligheid sterker en de verwachting van de bijdrage daartoe door het strafrecht groter (De Roos 2000; Van den Brink 2000; Boutellier 2002). Deze roep om grotere maatschappelijke veiligheid vindt zijn weerklank in de politiek. Het parlement heeft zich de afgelopen jaren indringend met het strafrecht en de strafrechtspraak bezig gehouden. In die aandacht is ontevredenheid te beluisteren, niet alleen over de inhoudelijke toepassing van het strafrecht door rechters, maar ook over de wijze waarop strafrechters in hun oordeelsvorming naar vorm en inhoud met signalen uit de samenleving rekening houden. In de literatuur wordt gesproken van ‘het grote onbehagen' over de strafrechtspraak. Daarbij is niet alleen de rol van de rechter in het strafproces, maar ook zijn positionering tot de politiek, de samenleving en de wetgever in het geding. Een fundamentele vraag is bijvoorbeeld bij wie het primaat van de straftoemeting rust.1 Minstens zo complex is de vraag over de wijze waarop rechters aan in de samenleving bestaande opvattingen over straffen gehoor zouden kunnen geven en waar ter zake de grenzen liggen.
1
6
Het probleem: de maatschappelijke druk op de strafrechter
7
De politieke discussie over minimumstraffen kan hier illustratief zijn
rechtstreeks 2/2004 Responsieve rechters
rechtstreeks 2/2004 Responsieve rechters
De rechter is, zo stelt Paul Scholten, een “orgaan van de gemeenschap”. Daaruit volgt dat hij de opvattingen die binnen deze gemeenschap leven moet kennen. De rechter kan daar niet zo maar tegen in gaan. Scholten concludeert dat de rechter aan de ene kant rekening moet houden met de heersende opvattingen in de samenleving en aan de andere kant binnen zekere grenzen de vrijheid heeft zijn standpunt te bepalen (Scholten, 1931/1974, p.128). Er bestaat dus rechterlijke vrijheid, maar wel in maatschappelijke gebondenheid. Hiermee geeft Scholten het spanningsveld weer tussen de druk van de publieke opinie op de rechter en de rechterlijke onafhankelijkheid.
BOX 1 Responsiviteit De term responsiviteit is bekend geworden door de Amerikaanse rechtswetenschappers Philippe Nonet en Philip Selznick in hun boek: Law and Society in Transition. Toward responsive Law (1978).1 Zij onderscheiden drie typen van recht en rechtsvinding: ‘autonomous’, ‘repressive’ en ‘responsive’. Autonoom recht ontwikkelt zich volgens eigen juridische logica en doctrines. Het is de meest legistische variant van de drie, waarbij rechtszekerheid en formele gelijkheid belangrijke waarden zijn. Dit type van recht past bij samenlevingen die door continuïteit en politieke stabiliteit worden gekenmerkt. In een heel ander soort samenleving (autoritaire samenlevingen bijvoorbeeld) komt een ander type recht tot wasdom: repressief recht, dat effectiviteit en algemeen belang boven procedurele gerechtigheid in het individuele geval stelt. Het derde type recht, het responsieve recht, zit niet opgesloten in zichzelf en is evenmin werktuig van de machthebbers. Het is het recht dat volgens de auteurs past bij de moderne democratische samenleving. Het responsieve recht stelt zich in dienst stelt van de leniging van maatschappelijke noden en geeft gehoor aan de maatschappelijke verwachtingen. Uiteraard wel met inachtneming van belangrijke juridische waarden, zoals proportionaliteit en rechtmatigheid.
Rechtspraak wordt wel gedefinieerd als een sociale, bemiddelende praktijk, die tot stand komt in wisselwerking tussen maatschappelijke en (straf)rechtelijke cultuur. De rechter oefent zijn functie uit in een maatschappelijke context en is daarmee per definitie onderhevig aan invloeden van buitenaf (Beyens 2000). In hoeverre de rechter zich wenst te laten beïnvloeden is daarmee nog niet duidelijk. De huidige (maatschappelijke) teneur is dat de rechter (veel) meer rekening moet houden met de maatschappelijke werkelijkheid. De rechter bevindt zich ogenschijnlijk in een gevaarlijk spanningsveld. Als hij onvoldoende rekening houdt met maatschappelijke druk komt de acceptatie van zijn vonnis in het gedrang. Maar als hij een en al oor heeft voor wat er speelt in de samenleving, waar blijft dan zijn rechterlijke onafhankelijkheid?
1 Onlangs is een heruitgave verschenen met een nieuwe introductie door Robert A. Kagan (2001).
Van de moderne strafrechter wordt, verwacht dat hij responsief is. Hij zou niet alleen goed op de hoogte moeten zijn van allerlei maatschappelijke verwachtingen, noden en claims, maar hiermee ook daadwerkelijk rekening moeten houden in zijn rechterlijk oordeel. Hij zou ten minste in staat moeten zijn om zijn beslissingen en de bredere (juridische) context met overtuigingskracht uit te leggen aan het publiek (Van Dijk, 2003). (zie Box 1, pagina 9) Hoe reageert nu de rechter op deze maatschappelijke druk? Ervaren zij maatschappelijke druk? Vinden zij dat er een kloof bestaat tussen rechter en samenleving? Tot op welke hoogte kunnen en willen zij gehoor geven aan maatschappelijke druk? Ervaren zij hierin duidelijke spanningen met andere waarden, zoals het behoud van de rechterlijke onafhankelijkheid? Wat vinden zij van lekeninbreng? De opvattingen van de rechters over deze kwesties is tot nu toe onbekend. In deze bijdrage worden die opvattingen beschreven op basis van een vijftal groepsdiscussies die wij met rechters en raadsheren uit de strafsectoren van verschillende gerechten hebben georganiseerd. (zie Box 2, pagina 10)
8
9
rechtstreeks 2/2004 Responsieve rechters
BOX 2
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
2
De perceptie van het probleem door de rechters
Groepsdiscussies Groepsinterviews of ‘focus groups’ genoemd, is een voorbeeld van een kwalitatieve onderzoeksmethode die wordt gekenmerkt door een open en relatief ongestructureerd karakter.1 Deze methode is bij uitstek geschikt voor het inventariseren van denkbeelden en mogelijke meningsverschillen binnen (specialistische) beroepsgroepen. De discussie tussen deelnemers, die door de gespreksleider zo veel mogelijk wordt gestimuleerd, biedt de mogelijkheid om het spectrum van heersende opvattingen te verkennen en laat ruimte voor onverwachte maar relevante wendingen. Aan de deelnemers van de groepsdiscussies werd tevoren een uitnodigingsbrief toegestuurd waarin het begrip ‘responsiviteit’ en de probleemstelling van ons onderzoek werden omschreven. Een lijst van aan te snijden onderwerpen was afgeleid uit de volgende drie kernvragen:
• Worden maatschappelijke druk en kritiek als problemen gepercipieerd? • Hoe speelt de rechter hierop in, en hoe gaat hij om met het spanningsveld tussen responsiviteit en rechterlijke onafhankelijkheid? • Op welke wijze, met welke instrumenten, kan de strafrechter in de toekomst beter inspelen op maatschappelijke druk en kritiek; hoe kan zijn responsiviteit versterkt worden? Er zijn vijf groepsdiscussies gevoerd, in elk hofressort één. In de eerste helft van maart 2003 is via de Raad voor de rechtspraak een aankondiging van dit onderzoek uitgegaan naar de voorzitters van de strafsectoren bij de vijf gerechtshoven en de vijf rechtbanken die ressorteren in dezelfde steden als de hoven. Aan de sectorvoorzitters is gevraagd om rechters/raadsheren te interesseren voor deelname aan de groepsdiscussie. Via deze procedure zijn in totaal 28 rechters en raadsheren uit de strafsectoren van hoven en rechtbanken geworven voor deelname. De vijf groepsdiscussies zijn alle gehouden in april 2003.
2.1 Beeldvorming en media Het begrip ‘responsiviteit’ behoort niet tot het rechterlijk jargon. Toch overheerst bij de gespreksdeelnemers wel het gevoel dat er problemen zijn in het contact met de omgeving. De media-aandacht voor strafzaken is sterk gestegen en er wordt ook vaker openlijk kritiek geleverd op rechterlijke uitspraken. Ook politici en bestuurders laten zich niet onbetuigd in het geven van commentaar op het functioneren van de rechter. De rechters vinden deze kritiek lang niet altijd terecht. Er is naar hun mening sprake van selectieve aandacht. De media berichten niet over het gros van de zaken dat soepel en bevredigend wordt berecht, maar besteden onevenredig veel aandacht aan de incidentele, geruchtmakende zaken. De negatieve beeldvorming wordt volgens onze gesprekspartners nog eens versterkt door onjuiste berichtgeving over concrete zaken en over de rechtspraak in het algemeen. In alle groepsdiscussies wordt kritiek geuit op de lage kwaliteit van de pers, met name op hun onvermogen om duidelijk en correct weer te geven hoe de rechterlijke beslissing luidde en welke overwegingen er aan ten grondslag lagen. “We maken regelmatig mee dat wat in de krant komt absoluut niet conform het vonnis zelf is.” “Wij ervaren dat er vaak ongenuanceerd, onjuiste informatie in de pers komt.”
Voor iedere groepsdiscussie was twee uur gereserveerd. De gesprekken en discussies verliepen in een open en ontspannen sfeer. De vijf sessies werden op geluidsband opgenomen. Deze opnames zijn getranscribeerd. Na afloop van iedere sessie bespraken wij onderling de hoofdlijnen van de zojuist gevoerde discussie en maakten ook daar notities van. De transcripties, aantekeningen en notities vormden het basismateriaal voor de analyse. Onafhankelijk van elkaar hebben wij het materiaal bestudeerd en daaruit de hoofdlijnen gedistilleerd en met elkaar besproken.
1
Zie Bloor, Frankland, Thomas & Robson (2001) en ook Morgan (1993).
”Niet zo lang geleden werd ik gebeld door een journalist die vragen had over een beslissing van het hof. Ik merkte dat die het arrest niet had gelezen terwijl dat op internet stond. Toen ik dat aan hem vroeg zei die: ‘Nee, dat heb ik niet gelezen.’ Vervolgens vroeg hij: ‘Waar kan ik dat dan vinden?’”
Als gevolg van selectieve en onjuiste berichtgeving zou een onjuist beeld over het functioneren van rechters zijn ontstaan bij de bevolking. Rechters zouden afgeschilderd worden als formalistische beslissers die te weinig voeling hebben met de maatschappelijke realiteit. Zo zou er een kloof zijn ontstaan tussen de rechterlijke macht en de samenleving. In de ogen van de rechters is het echter niet alleen de journalistiek die hier debet aan is. Naast de negatieve invloed van de media op het imago van de rechter, worden nog enkele andere oorzaken van de kloof genoemd. Zo zou het falen van de overheid om een voldoende niveau van veiligheid te garanderen, geprojecteerd worden op de rechter (Boutellier, 2002). Het is bovendien de rechter die moet opkomen voor het belang van de rechtsbescherming,
10
11
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
zo oordelen de gesprekspartners. Dat is een ondankbare taak. Ook nu wordt weer gewezen op de rol van de media:
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
zich tegen dergelijke kritiek te verweren. Kritiek van politici en bestuurders wordt niet alleen als ongepast maar ook als riskant beschouwd (Vrij Nederland, 2003, p. 37).2 De onafhankelijkheid van de rechter zou in gevaar komen, evenals de scheiding der machten.
“Het gegeven dat wij er ook zijn om de rechten van een ieder te beschermen, dat sijpelt in de berichtgeving in ieder geval niet door en dat baart mij zorgen.”
Met enige regelmaat wordt in de groepsdiscussies gerept van het feit dat de huidige maatschappelijke kritiek op de rechter iets is waarin men maar moet berusten. Enkele discussianten plaatsen deze kritiek tegen een bredere maatschappelijke achtergrond; in de huidige samenleving wordt alles wat autoriteit is kritisch bejegend. Bovendien lijkt het in de strafrechtelijke keten zo te zijn dat elke schakel vroeg of laat onder vuur komt te liggen:
“Binnen de politiek bestaat aanzienlijk minder respect voor de trias.”
Een dergelijke geraaktheid blijkt ook uit een reactie van twee raadsheren in de media op het pleidooi van LPF-kamerleden om wettelijke minimumstraffen voor bepaalde geweldsmisdrijven in te voeren (NRC Handelsblad, 15 april 2003).3 In harde bewoordingen wordt dit voorstel bekritiseerd: “Uit het voorstel spreekt een ongemotiveerd wantrouwen ten opzichte van de rechter. En het ondermijnt één van de fundamenten van onze strafrechtspleging, namelijk dat de rechter de vrijheid heeft om na een weging van alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval (...) een rechtvaardige straf te bepalen of zelfs te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.”
“Er is een ontwikkeling: eerst was het de politie die in het glazen huisje kwam, toen kwam het OM in het glazen huisje, en nu is het de zittende magistratuur die onder het vergrootglas wordt gelegd, mede door toedoen van uitgebreide media-aandacht alom.”
Aan de ene kant is er dus de berusting, het besef van onvermijdelijkheid van kritiek. Aan de andere kant blijkt dat de kritiek moeilijk te verteren valt. Dit geldt vooral kritiek die ad hominem gericht is, die geen onderscheid maakt tussen de persoon van de rechter en zijn functioneren in toga. Enkele gespreksdeelnemers vinden dat op dit punt het maatschappelijke klimaat sterk verslechterd is. Een ervaren rechter zegt: “Ik zal je wel zeggen, ik woon in een heel klein dorp. Ik merk dat ik gevoeliger ben geworden. Ik heb verleden week gevraagd aan de journalist om mijn meisjesnaam te gaan gebruiken. Ik had een paar gevoelige zaken met verdachten waarvan ik denk: dat kan wel eens vervelende implicaties hebben. Dat komt toch door de veranderde samenleving.” “Optreden voor een politieke partij heb ik heel lang verdedigd, maar langzamerhand kom ik daar van terug. Ik denk dat we kwetsbaarder zijn geworden. Je integriteit en onafhankelijkheid worden als minder vanzelfsprekend aangenomen, en daardoor ben je bij eventuele conflicten of botsingen kwetsbaarder geworden.”
Beide bovenstaande uitspraken geven aan dat de betrokkenen zich kwetsbaarder zijn gaan voelen. De toga is kennelijk niet meer het hitteschild dat afdoende bescherming biedt. De deelnemers vinden het daarom van groot belang dat andere autoriteiten de bijzondere positie van de rechter in de samenleving vooral blijven respecteren en bekrachtigen. In de periode van onze groepsgesprekken (april 2003) deden enkele politici van zich spreken door kritiek te leveren op rechterlijke uitspraken. Onze rechters vinden dat dergelijk commentaar ontoelaatbaar en ongepast is. Er wordt zwaar geschut in stelling gebracht om
12
2.2 De kloof Wat bedoelen strafrechters nu eigenlijk als zij spreken over ‘de kloof’ met de samenleving? Het lijkt er op het eerste gezicht op dat vooral gedoeld wordt op het bestaan van sterk uiteenlopende opvattingen tussen de samenleving en de rechter over rechtvaardig en effectief straffen. Vanuit het perspectief van de rechter bezien zouden er discrepanties bestaan tussen de eisen, verwachtingen en opvattingen van het publiek en die van de rechterlijke macht. Scherp uitgedrukt, tussen de waan van de dag en het eigen, bezonken rechterlijk oordeel. Toch percipiëren rechters die kloof niet zozeer als een normatieve maar vooral als een cognitieve. Zij zijn van mening dat hun beslissingen door ‘het’ publiek gedeeld worden als ze maar goed zouden worden voor- en toegelicht. Het publiek staat in de ogen van de rechter open voor hun beslissingen. De maatschappelijke kritiek komt voort uit gebrek aan kennis en vertekende, eenzijdige beeldvorming en niet uit tegengestelde opvattingen en verwachtingen. In verschillende 2 Onze gesprekspartners verwoorden een kennelijk breed gedeelde opvatting. Uit een enquête onder rechters en officieren van Justitie door Vrij Nederland, blijkt dat 85% van de ondervraagden het eens is met de stelling dat politici zich niet mogen uitlaten over zaken die onder de rechter zijn.
3 Voor de acceptatie en legitimiteit van het rechterlijk oordeel zou procedurele rechtvaardigheid tenminste van even groot belang zijn als de beslissing zelf. De kernpunten van die procedurele rechtvaardigheid bestaan uit correcte bejegening, informatievoorziening over procedures en beslissingen, het uitleggen van beslissingen in gewone taal, en aan procesdeelnemers de gelegenheid geven actief te participeren en hun kant van het verhaal toe te lichten (‘voice’).
13
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
groepsgesprekken wordt door de rechters verwezen naar wetenschappelijk onderzoek waaruit zou blijken dat burgers in dezelfde strafzaken tot dezelfde straftoemeting zouden komen als rechters (in ieder geval niet zwaarder), indien zij over voldoende gedetailleerde informatie zouden beschikken. Dit onderzoek blijkt de rechters te steunen in de gedachte dat de kloof vooral een kennis-van-zaken-kloof is. Het valt te begrijpen waarom door rechters zo kritisch wordt geoordeeld over de media want juist die kunnen de kloof kleiner maken, maar sorteren door hun feitelijke wijze van berichtgeving precies het tegengestelde effect, zo is de perceptie van onze deelnemers (zie Box 3, pagina 15). Bij hun analyse van de kloof maken de gespreksdeelnemers doorgaans een onderscheid tussen twee soorten publiek. Enerzijds zijn er direct belanghebbenden. Dit zijn de verdachten en slachtoffers met hun achterbannen, getuigen, omwonenden, de publieke tribune, betrokken politiefunctionarissen, en dergelijke. Anderzijds bestaat het publiek uit indirect belanghebbenden, de mensen die op afstand oordelen: het grote publiek, de politici. De rechters vinden dat de kloof met het tweede type belanghebbenden het grootste is. Bij de eerste categorie zou je het als rechter grotendeels in eigen hand hebben of de betrokkenen je optreden zullen begrijpen en accepteren. Het is, naar het oordeel van de rechters, belangrijk dat je toont dat je goed kennis hebt genomen van het dossier, dat je alle details kent en ook op de hoogte bent van de verwachtingen en meningen van de betrokkenen. Het is dan vooral een kwestie van goede en normale communicatie op de terechtzitting en uitleggen wat je doet en waarom je een bepaalde beslissing neemt:
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
BOX 3 Onderzoek naar straftoemeting door rechters en leken Onderzoek waarin een vergelijking van straftoemeting door rechters en bevolking in ons land op basis van dezelfde strafzaken wordt gepresenteerd is ons onbekend. Het is niet onwaarschijnlijk dat de rechters verwezen naar de ervaringen die recentelijk zijn opgedaan in het door het Dagblad van het Noorden georganiseerde experiment met een jury. In het vorige nummer van Rechtsreeks is hierover al geschreven. Wel zijn ons (al wat oudere) onderzoeken bekend waaruit blijkt dat naarmate leden van de bevolking meer specifieke informatie krijgen over concrete misdrijven en de persoon van de dader, evenals over de verschillende soorten straffen en maatregelen die een rechter tot zijn beschikking heeft, men minder ongenuanceerd repressief blijkt te zijn dan uit simpele ééndimensionale vragen naar de gewenste hoogte van straffen. Zie voor Nederlands onderzoek vooral Van Dijk (1985) en Van der Laan (1993). Voor buitenlands onderzoek (met name uit de VS) kan worden gewezen z op het recente overzichtswerk Penal populism and public opinion: lessons from five countries van Roberts, Stalans, Indermaur & Hough (2003, met name hoofdstuk 2 en 6) en ook Public opinion about punishment and corrections van Cullen, Fisher & Applegate (2000). Het enige, ons bekende, onderzoek waarin het oordeel van rechters en bevolking voor dezelfde casus wordt vergeleken is het in België door Beyens (2000) uitgevoerde. Het betreft echter een zeer beknopte casus en bovendien een gering aantal rechters dat vergeleken wordt met een steekproef uit de bevolking. Daaruit blijkt enerzijds dat het publiek, gegeven dezelfde casus, (veel) vaker voor een taakstraf kiest dan de rechters doen. Anderzijds blijkt dat waar de keuze van het publiek naar gevangenisstraf uitgaat deze substantieel zwaarder is dan de gevangenisstraffen die rechters opleggen. Dit onderzoek vormt derhalve geen bevestiging van de veronderstelde overeenkomsten tussen publieke en rechterlijke oordelen.
“Het sleutelwoord is: communicatie ter zitting.”
Wat rechters als het maximaal haalbare zien is dat ook degenen die door hen in het ongelijk worden gesteld tenminste begrip kunnen opbrengen voor de genomen beslissing. Het lijkt er aldus op dat de belangrijkste lessen die de theorie van procedurele rechtvaardigheid predikt in belangrijke mate bij de zittende magistratuur bekend zijn (Tyler, 1990; Malsch, 2002; Sherman, 2002).4 In de directe omgang met deze belanghebbenden ervaren de rechters nauwelijks een kloof; zo leggen vooral bij politierechterzittingen, waarin deze direct vonnis uitspreekt, de veroordeelden zich meestal neer bij die uitspraak. Ook in andersoortige face-to-face contacten met burgers (de spreekwoordelijke verjaardags-feestjes) ervaren rechters dat zij er in slagen om kritiek en scepsis over het functioneren van de rechter weg te nemen, indien zij in de gelegenheid gesteld worden tekst en uitleg te verschaffen. 4 Volgens die theorie zou voor de acceptatie en legitimiteit van het rechterlijk oordeel procedurele rechtvaardigheid tenminste van even groot belang zijn als de beslissing zelf. De kernpunten van die procedurele rechtvaardigheid bestaan uit correcte bejegening, informatievoorziening over procedures en beslissingen, het uitleggen van beslissingen in gewone taal, en aan procesdeelnemers de gelegenheid geven actief te participeren en hun kant van het verhaal toe te lichten (‘voice’).
14
15
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
Het kloof-probleem concentreert zich hoofdzakelijk op de betrekkingen met de indirect belanghebbenden, ‘de’ politiek, ‘de’ media en vooral ‘de’ publieke opinie. De rechters zijn van mening dat het heel moeilijk is om door eigen toedoen de kloof met deze stakeholders te overbruggen. Want deze indirect belanghebbenden laten zich leiden door beelden over het rechterlijk functioneren die weinig raakvlakken zouden hebben met de werkelijkheid. Beeldvorming wordt gebaseerd op het uitzonderlijke. Uitzonderlijke gebeurtenissen krijgen de aandacht, worden gegeneraliseerd en kleuren zo het beeld negatief. De rechters zeggen op ‘macro-niveau’ een forum te missen dat tegendruk biedt aan de kracht van de huidige beeldvorming in de media. Zodoende ontstaat een gevoel van machteloosheid en berusting om het imago te kunnen kantelen. Ze zijn op dit punt somber gestemd over de toekomst en vermoeden dat politiek en media elkaar in de toekomst zullen versterken. Sommigen stellen zelfs dat het maatschappelijk onbehagen zich als een vlek verder zal uitbreiden.
rechtstreeks 2/2004 De perceptie van het probleem door de rechters
het sub iudice beginsel; evenmin werd de enquête gezien als (ontoelaatbare) inperking van de vrijheid van de rechter om in vrijheid de juiste straf op te leggen. Het resultaat werd besproken als een interessant feitje, waar de rechter rekening mee kan houden. Of misschien ook niet. Resumerend, het door ons gepostuleerde spanningsveld tussen maatschappelijke druk en rechterlijke onafhankelijkheid blijkt een non-issue te zijn voor onze respondenten. Wat wel als een zeer lastig en belangrijk probleem wordt gezien is de kloof met de samenleving. Die kloof wordt in essentie gezien als een probleem van cognitieve aard: kritiek van het grote publiek, de politiek en de media duidt er in de visie van de rechters op dat zij niet goed worden begrepen
2.3 Bedreiging van de rechterlijke onafhankelijkheid? Wij veronderstelden dat onze gesprekspartners het publieke onbehagen als een bedreiging zouden beschouwen voor hun onafhankelijkheid. Vroeger was er de bescherming van het sub iudice beginsel: als een zaak onder de rechter was, behoorde men stilzwijgen te bewaren zodat de rechter in vrijheid en onafhankelijkheid kon beslissen. Tegenwoordig staat de rechter bloot aan pressie van belanghebbenden, aan opvattingen van deskundigen en aan de emoties van slachtoffers, die in de media en de politiek worden geuit. Vooral bij de behandeling van grote, geruchtmakende zaken wordt de druk op de rechter almaar groter. Van de veronderstelde spanning tussen deze maatschappelijke druk en de rechterlijke onafhankelijkheid is in de optiek van de rechters echter geen sprake. Rechters blijken zich wel bewust te zijn van druk, maar laten zich er niet door van de wijs brengen. Een aardige illustratie hiervan bood een spontane gedachtewisseling tussen enkele rechters over de resultaten van een bevolkingsenquête naar de vraag welke straf gepast zou zijn voor Volkert van der G. Deze enquête vond plaats enkele maanden voordat de zaak in hoger beroep zou dienen. De meerderheid van de bevolking bleek volgens deze enquête voorstander te zijn van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf. Acht een rechter zich aan dit oordeel van de bevolking gebonden? Durft hij hiervan af te wijken? Tijdens de onderlinge gedachtewisseling kwamen deze vragen in het geheel niet aan de orde. Geen van onze gesprekspartners maakte bezwaar tegen de inbreuk van een dergelijke enquête op 4 Volgens die theorie zou voor de acceptatie en legitimiteit van het rechterlijk oordeel procedurele rechtvaardigheid tenminste van even groot belang zijn als de beslissing zelf. De kernpunten van die procedurele rechtvaardigheid bestaan uit correcte bejegening, informatievoorziening over procedures en beslissingen, het uitleggen van beslissingen in gewone taal, en aan procesdeelnemers de gelegenheid geven actief te participeren en hun kant van het verhaal toe te lichten (‘voice’).
16
17
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
3
Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
De rechter wordt langs twee wegen met maatschappelijke druk geconfronteerd. In de eerste plaats is er een rechtstreekse articulatie van opvattingen en verwachtingen jegens de rechter via de media of via face-to-face contacten. Dit is ‘druk van buiten’. De maatschappelijke druk komt ook nog langs andere weg tot de rechter, namelijk via zijn collega’s, de wetgever en andere betrokkenen bij de strafrechtspleging, zoals politie en Openbaar Ministerie. Maatschappelijke druk vindt zijn vertaling in wetswijzigingen, in toekenning van capaciteit, in vervolgingsprioriteiten waarmee de rechter in de praktijk geconfronteerd wordt. Deze indirecte maatschappelijke druk noemen wij ‘druk van binnenuit’. De wijzen van reageren op beide vormen van druk komen hierna aan de orde; uiteraard gaat het daarbij om de wijze waarop rechters zeggen te reageren.
3.1 Druk van buiten Onze rechters reageren niet defensief op maatschappelijke kritiek. Zij zoeken geen bescherming door afzondering, maar willen juist open staan en ontvankelijk zijn voor alle meningen die ten beste worden gegeven. Zij vinden het tot de specifieke taak van de rechter behoren om uit een baaierd van informatie, meningen en voorstellingen van zaken, datgene te distilleren wat rechtens relevant is en bijdraagt aan een rechtvaardige beslissing. De berichtgeving in de media over concrete zaken, die onder de rechter zijn, kan belangrijke informatie opleveren voor de rechter. Slechts één van onze gespreksdeelnemers probeerde zich zoveel mogelijk afzijdig te houden van de publiciteit rondom een zaak als die bij hem in behandeling is. “Ik vind dat je je in die 14 dagen zo veel mogelijk moet afzonderen. Als je in die tussentijd constant bestookt wordt met berichten in de media … en die zaak is aan de orde … dan moet je heel stevig in je schoenen staan... Ik tracht me daar zoveel mogelijk van vrij te houden. Oor in oor uit! Ik probeer me in ieder geval te blijven richten op datgene wat ik in het procesdossier aantref.”
Bij de andere gespreksdeelnemers leeft deze angst niet of nauwelijks. Zij nemen eenvoudigweg kennis van alles wat wordt gezegd en hebben niet de indruk dat hierdoor hun rechterlijke onafhankelijkheid wordt aangetast. Zelfs als het geprononceerde uitlatingen betreft van hoogleraren rechtspsychologie of strafrecht op de televisie. De rechter neemt dankbaar kennis van deze bron van extra informatie. Hooguit wekken kritische uitlatingen
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
van hoogleraren en politici ergernis omdat zij bijdragen aan het veronderstelde slechte imago van de rechter. De rechters zijn van mening dat zij met open ogen naar de samenleving moeten kijken, ook naar berichtgeving over zaken die onder de rechter zijn. Hierdoor, zo is de overtuiging van onze gespreksdeelnemers, is de rechter in staat voldoende ‘responsief’ te zijn, dat wil zeggen aan te voelen hoe er in de samenleving over misdaad en bestraffing wordt geoordeeld. Omdat zij deel uitmaken van de samenleving passen zij zich naar hun eigen oordeel gemakkelijk aan aan veranderingen in maatschappelijke opvattingen. Als voorbeelden worden genoemd de hogere strafmaten voor (zinloos) geweld en voor dodelijke verkeersongelukken onder invloed van alcohol. Meer in het algemeen wordt gesproken over de toename van punitiviteit in de samenleving, die ook door de rechter wordt gevoeld. Hoe deze opvattingen tot hen doordringen is de rechters zelf ook niet zo duidelijk. Zij spreken over de vele gelegenheden (media, verjaardagsfeestjes, verenigingen, schoolpleinen) waarop zij dagelijks dergelijke geluiden oppikken. Sommige rechters gaan hierbij gericht te werk. Zij lezen bijvoorbeeld stelselmatig de ingezonden brieven in de plaatselijke krant. Ogen en oren open dus, is het devies van onze gespreksdeelnemers. Van een zelf gekozen afzijdigheid mag geen sprake zijn. Bij de vraag naar een nadere specificatie van de grenzen en mogelijkheden van een dergelijke maatschappelijke participatie, blijken de rechters zichzelf overigens de nodige beperkingen op te leggen. Enkele rechters zeggen dat zij ook zelf een bijdrage aan het maatschappelijk debat willen leveren, door bijvoorbeeld mee te lopen in demonstraties of door hun mening te uiten in vakbladen of op opiniepagina’s van kranten. Maar de anderen tonen zich op dit punt veel terughoudender. Zij zijn huiverig om ex officio deel te nemen aan dergelijke debatten en vinden dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hier een taak zou hebben (Vrij Nederland, 2003, p. 37).5 Ook met het aanvaarden van nevenfuncties zouden rechters voorzichtig moeten zijn. De kans bestaat dat een organisatie of onderneming, waarvan een rechter bestuurslid of commissaris is, in opspraak komt. Onze gesprekspartners zijn vooral beducht voor het ontstaan van negatieve publiciteit over hun persoonlijke integriteit, hetgeen aansluit bij de eerder geconstateerde beduchtheid voor op de persoon gerichte kritiek.Onze gespreksdeelnemers benadrukken dat zij graag bereid zijn om te luisteren naar alles wat er gezegd en geschreven wordt, maar voegen daar wel aan toe dat de rechter zelf dient af te wegen in hoeverre hij er rekening mee houdt. Niet de stem van de hardste schreeuwer maar het oordeel van de rechter is bepalend.
5 Uit de enquête van Vrij Nederland blijkt dat rechters en officieren van Justitie menen dat zij zelf buiten de publiciteit moeten blijven. Daaruit bleek dat 86% van de rechters en officieren deze mening deelde.
18
19
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
“Maatschappelijke betrokkenheid tonen is niet hetzelfde als toegeven aan maatschappelijke druk.”
Daarbij lijken zij zichzelf heel goed in staat te achten om in alle objectiviteit en met professionele afstand alleen datgene te filteren en te selecteren dat zij in het algemeen of in een concrete zaak van belang vinden voor het vormen van een oordeel. Slechts één deelnemer maakt daarbij de kanttekening: “Je weet toch niet in hoeverre je beïnvloed wordt. Je praat met anderen en doet geluiden op.”
maar koppelt direct daaraan: “Het is meer de vraag: Wat doe je ermee?”
Een belangrijke vraag is echter of rechters werkelijk in staat zijn om zo bewust, objectief en afstandelijk met die informatie en geluiden van buitenaf (bijvoorbeeld in de media) om te gaan. Daarop komen we in de discussie terug. Geen van onze gesprekspartners stelt dat hij zich ooit (te veel) heeft laten leiden door maatschappelijke druk. Witte marsen, politieke ophef, massale media-aandacht – al deze uitingen van maatschappelijke opwinding worden vooral gezien als een aansporing om zorgvuldig en nauwkeurig te werken. Een van onze rechters wees vonnis in een geruchtmakende zaak van zinloos geweld. Hij vertelt dat de rechtbank er toen wel behoefte aan had om een “muur” op te trekken tussen alle externe opwinding en de eigen besluitvorming. De rechtbank heeft ook expliciet in de strafmotivering gesteld dat de rechterlijke beslissing op de eigen merites van de zaak was gebaseerd, en niet was beïnvloed door de maatschappelijke verontwaardiging. Hij zegt hierover: “ (alle commotie) gaf ons kracht om er voor te zorgen dat wij bij de zaak moesten blijven. Het belangrijkste blijven de stukken uit het dossier en de indrukken over de persoon van de dader.”
“Ik merk wel de druk van aanwezig publiek dat betrokken is bij de zaak. Dan ben je er nog scherper op hoe je je woorden kiest. Hoe pas je je woorden aan aan je gehoor? Hoe maak je de tribune bekend met het veld waarin je als rechter moet opereren? Dat probeer je als rechter aan de mensen uit te leggen. Dat scherpt je in je motivering. Ik vind dat alleen maar stimulerend.”
In het verleden werden rechterlijke beslissingen veelal verantwoord met begrippen als ‘eer en geweten’ of ‘naar beste weten en kunnen’. Magistraten verantwoordden beslissingen tegenover anderen en ook zichzelf door te stellen dat deze naar hun eigen overtuiging juiste beslissingen waren. Uiteindelijk was dit de ultieme rechtvaardiging van oordelen over de bewezenverklaring en de strafmaat. Tegenwoordig worden deze begrippen minder gebruikt. ‘Eer en geweten’ hebben plaatsgemaakt voor gewone, alledaagse uitdrukkingen. Maar evenals vroeger wordt nog steeds sterk gehecht aan het belang van een zelfstandig, eigen rechterlijk oordeel, dat bestand is tegen alle druk van buitenaf. Een van de gespreksdeelnemers vatte het zeer bondig samen: “Ik wil ’s nachts rustig wakker kunnen worden en kunnen zeggen: ik heb het tòch goed gedaan!”
3.2 Druk van binnenuit Maar hoe ‘eigen’ is het rechterlijke oordeel? Alle mooie beweringen over de rechterlijke onafhankelijkheid ten spijt, is er ook nog een andere realiteit. De realiteit van de rechter als schakel in de strafrechtelijke keten, en de rechter als lid van een professionele organisatie. In beide posities wordt op de individuele rechter ‘druk’ uitgeoefend. Een gespreksdeelnemer: “De waan van de dag via tv en kranten, daar lachen we om. (…) Effectieve maatschappelijke druk verloopt indirect. Als het je eenmaal lukt om in het systeem binnen te komen dan heb je effect. Via peer pressure komt maatschappelijke druk tot je door.”
Moeilijker wellicht is de druk die impliciet of expliciet door de direct-belanghebbenden wordt uitgeoefend, het zichtbare leed van een concreet slachtoffer of de aanwezigheid van luidruchtige betrokkenen in de zaal. Ook onder deze druk trekt de rechter zich als het ware terug op zijn rechterlijke vaardigheden:
De ‘peer pressure’ wordt vooral gevoeld door jongere magistraten en nieuwkomers. Zij ervaren dat er veel routines en standaarden zijn, bijvoorbeeld over straftoemeting. Het betreffen niet alleen straflijstjes of oriëntatiepunten, maar ook impliciete ‘manieren van doen’. In dit verband wordt van het lokale strafklimaat, van de couleur locale, gesproken. Enkele rechters waren in de afgelopen jaren van standplaats veranderd en werden op deze wijze geconfronteerd met lokale verschillen in strafklimaat.
20
21
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
Door deze ervaring werd men zich er van bewust dat er een zekere druk uitgaat van de directe professionele omgeving. Het is eenvoudigweg ‘not done’ om je te blijven verzetten tegen dergelijke conventies. Je zou binnen de eigen groep al snel als een Don Quichot te boek staan. Besprekingen over dergelijke inhoudelijke kwesties verzanden volgens enkele rechters meestal snel in beschouwingen over werkdruk en efficiëntie. Ook dit is indirect gerelateerd aan maatschappelijke druk:
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
Het meest genoemde voorbeeld betreft de bolletjesslikkers. Geïnstigeerd door de Tweede Kamer en de minister wordt door het OM veel van deze zaken bij de rechter aangebracht. Enkele rechters geven te kennen dat zij zelf de prioriteit hiervan niet onderschrijven, maar zich als laatste schakel in de keten eenvoudigweg bij de hausse aan zaken moeten neerleggen. Onderkend wordt dat deze OM-weg de natuurlijke manier is waarop maatschappelijke druk of politieke prioriteit doorwerking krijgt in de strafrechtspleging:
“De maatschappij wil steeds meer efficiëntie, minder tijd per zitting. Dat leidt tot capaciteitsproblemen.”
Er wordt door de individuele rechter ook druk gevoeld vanuit de strafrechtelijke keten. De officier van Justitie is dominus litis. Zijn opsporings- en vervolgingsprioriteiten bepalen en beperken de rechterlijke werkzaamheden. In dit opzicht worden de marges van de rechterlijke onafhankelijkheid voor een deel bepaald door het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie. In de groepsgesprekken komt in het kader van de doorwerking van maatschappelijke druk nadrukkelijk deze afhankelijke positie van de rechter ten opzichte van het OM ter sprake. Niet alleen beïnvloedt de officier van Justitie als de ‘volumeregelaar’ in de strafrechtelijke keten de capaciteitsproblemen van de rechters, via het OM sijpelen tevens de maatschappelijke gevoelens omtrent criminaliteit en straftoemeting door. Enkele gespreksdeelnemers zeggen zelfs dat de rechter aan de ‘leiband’ van het OM loopt. Als dominus litis kan het OM de maatschappelijke druk op de strafrechtspleging kanaliseren door middel van een politiek gericht opsporings-, vervolgings- en requireerbeleid. Dit is een gegeven waarmee de rechter moet leven. “Als rechter kun je daar niet veel aan doen als zaken eenmaal door het OM worden aangebracht ter uitvoering van Tweede Kamer-beleid. In bepaalde opzichten is dat de tragiek van de rechter.”
Aan de ene kant respecteren onze gespreksdeelnemers de kanaliserende rol van het OM, maar aan de andere kant, zo wordt gesteld, dient het OM ook als buffer te fungeren tegen te verregaande politieke invloed op de strafrechtspleging. Wanneer het OM al te gemakkelijk doorgeefluik is van politieke wensen, kan de rechterlijke onafhankelijkheid aan het wankelen worden gebracht. Zo ver is het naar het oordeel van de rechters nog niet, maar bepaalde signalen en voorbeelden geven hen te denken.
22
“De Tweede Kamer wil dat ze allemaal vervolgd worden, het OM moet deze lijn volgen en de ZM ontkomt er niet aan, maar raakt wel gedesorganiseerd door de overload aan zaken.”
Maar er worden wel kanttekeningen geplaatst bij manier waarop de prioritering casu appointering) van deze zaken wordt afgedwongen, namelijk door deze in te kopen: “Sowieso heb je het maar te slikken, voor wat betreft de zaken die het OM aandraagt. Dan merk ik wel de druk als je niet alleen bolletjesslikkers wilt. Dan ga je onderhandelen en als er dan met de geldbuidel gezwaaid wordt dan dreigt er wel een gevaar.”
Wij legden in de groepsgesprekken een concrete casus voor: De lokale driehoek verheft straatroof tot een van de prioriteiten en stelt een ‘top-10’ samen van straatrovers. De afspraak in de driehoek is dat een verdachte die opgepakt wordt en in de top-10 voorkomt, met voorrang wordt aangebracht en tegen hem een aansprekende straf geëist wordt. In hoeverre kan de rechter actief meewerken aan dit pakket van afspraken? Maakt het voor de rechter verschil of hij een straatroofdossier met of zonder top-10 sticker voorgelegd krijgt? Een enkele rechter zegt dat hij in zijn strafmaat rekening houdt met het top-10 beleid: “Ik vind de omstandigheid dat daar extra aandacht voor bestaat aanleiding om daar rekening mee te houden in de strafmaat”
Dit punt blijkt een gevoelige snaar bij onze gespreksdeelnemers te raken. In duidelijke bewoordingen wijzen zij af dat er vooraf afspraken gemaakt worden over speciale straftarieven. Het wordt aldus voor ons duidelijk dat er wel degelijk een spanningsveld bestaat tussen de maatschappelijke druk en de rechterlijke onafhankelijkheid, die langs een indirecte weg verloopt: de OM-weg. Evenals bij de discussie over de kritiek van politici het geval was, worden opeens harde woorden gebruikt en defensieve stellingen betrokken. Een gespreksdeelnemer verwoordt het gevoelen als volgt:
23
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
“Het gevaar dreigt dat je de stempelautomaat van het OM wordt.”
Op het vlak van de logistiek acht men afspraken wel verdedigbaar; voor sommige rechters is het ook mogelijk om afspraken te maken over de inbewaringstelling en het (niet) schorsen van de voorlopige hechtenis, om te bereiken dat er een lik-op-stuk-beleid kan worden uitgevoerd. Geen afspraken vooraf dus over hogere straffen voor een specifieke categorie verdachten. Maar wat als er een top-10 verdachte ter zitting komt? Onttrekt de rechter zich dan aan het driehoeksbeleid of houdt hij er toch rekening mee? Bij de beantwoording van deze vragen liepen de meningen uiteen, van ‘niets van aantrekken’ tot ‘er rekening mee houden’. Regelmatig werd echter ook naar de gulden middenweg gewezen. De redenering is dat de dossiers van top-10 verdachten zo uitgebreid zullen zijn (alle zaken zullen uitgerechercheerd zijn) en het OM zal zo sterk de maatschappelijke onrust belichten, dat er vanzelf een hogere straf uit komt zonder dat dit wijst op commitment aan OM-beleid: “Ik voer niet de filosofie uit achter een bepaald veiligheidsbeleid. Ik kijk naar wat de man aan individueel dossier met zich meebrengt.”
Hoe gevoelig het ligt, blijkt uit het volgende voorbeeld. Een rechter vertelt dat het OM in zijn arrondissement enige tijd geleden besloten had om dossiers betreffende top-10 verdachten in een afwijkend gekleurd mapje aan de rechter voor te leggen. De voorzitter van de strafsector heeft toen, namens zijn collega-rechters, laten weten dit niet te accepteren: "We hebben principieel deze dossiers geweigerd. Wij vonden dat we niet geïnvolveerd moesten worden met de beleidsafspraken die in andere gremia gemaakt worden."
Enkele gespreksdeelnemers merken op dat er binnen de rechterlijke macht te weinig wordt gediscussieerd over de nouveautés van het OM, zoals tramverboden en buurtverboden, verpakt in het 'niet opvolgen van ambtelijk bevel'. Zij constateren dat de rechters te gemakkelijk de beleidslijnen van het OM volgen. In vergelijking tot een dergelijk, goed georkestreerd OM-beleid is de rechterlijke reactie niet goed georganiseerd. Het gevolg hiervan is dat de rechter zich wellicht te gemakkelijk conformeert aan het OM:
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
3.3 Wat is rechterlijke onafhankelijkheid? Tijdens de groepssessies tekenden zich twee typen opvattingen af over de betekenis van het begrip rechterlijke onafhankelijkheid. Deze opvattingen kwamen niet alleen bij het onderwerp OM-richtijnen aan de orde, maar vooral bij de bespreking van de wenselijkheid van wetsvoorstellen die de straftoemetingsvrijheid zouden verkleinen. Het primaat van de straftoemeting ligt, daarover bestaat geen discussie, bij de wetgever. De Nederlandse wetgever kent de rechter een grote beslisruimte toe om in individuele gevallen een beslissing op maat te nemen. In de afgelopen tijd is, onder meer door enkele Tweede Kamerleden, echter gepleit voor een verkleining van de rechterlijke straftoemetingsvrijheid door het invoeren van specifieke strafminima. Op deze manier zou de volksvertegenwoordiging zijn primaat in de straftoemeting beter tot gelding kunnen brengen. Komt hierdoor de rechterlijke onafhankelijkheid in de knel? Sommige rechters vinden van niet. Zij zijn van mening dat een rechter zich altijd binnen de bestaande wettelijke kaders dient te bewegen. Het is aan de wetgever om die kaders vast te stellen, en hier binnen kan de rechter nog altijd in alle onafhankelijkheid zijn standpunt bepalen. Deze opvatting komt overeen met het standpunt van Scholten (eerder verwoord) over door de samenleving getrokken grenzen waarbinnen de rechter vrij kan beslissen. Voor wat het wettelijk inperken van de rechterlijke vrijheid betreft, wijst (of waarschuwt?) een van de deelnemers in dit verband wel op een duidelijk gevolg: "Het is aan de politiek om de grenzen aan te geven. Binnen die grenzen ben je even vrij als in het oude systeem. Maar je krijgt wel een ander systeem met een andere manier van straffen en daar hoort een andere rechter bij."
De opvatting wordt door andere gespreksdeelnemers weersproken. Zij stellen zich op het standpunt dat beperking van de huidige straftoemetingsvrijheid door het instellen van minimumstraffen een wezenlijke aantasting inhoudt van de rechterlijke onafhankelijkheid. Het versmallen van de wettelijke marges (minimum-maximum) zou afbreuk doen aan de essentie van de straftoemeting. Immers, de rechter kan niet langer de relevante omstandigheden van het concrete geval ten volle laten mee wegen. Beknotting van de straftoemetingsvrijheid beperkt de rechter in zijn vrijheid om zijn werk te doen: rechtvaardig vonnissen.
"Over de strafmaat inzake overtreding van het tramverbod wordt door ons niet gediscussieerd. We nemen dan dus dat beleid zonder meer over (…). Soms hoor je een collega zeggen: oh, daar zijn richtlijnen over. En dat blijken dan richtlijnen van het OM te zijn."
24
"De vrijheid tot het bepalen van een strafmaat is wezenlijk voor je mogelijkheid om een rechtvaardige beslissing te nemen. Dat wordt je uit handen geslagen met een strafminimum."
25
rechtstreeks 2/2004 Hoe reageren rechters op de maatschappelijke druk?
Op dit punt is er dus sprake van een principieel verschil van mening tussen de gespreksdeelnemers. Voorstanders van de tweede opvatting zullen - in geval van de wettelijke inperking van de straftoemetingsvrijheid- al snel oordelen dat de maatschappelijke druk op een ontoelaatbare wijze de rechterlijke onafhankelijkheid aantast. Resumerend kan worden gesteld dat de gespreksdeelnemers van oordeel zijn dat zij voldoende opgewassen zijn tegen maatschappelijke druk en kritiek. Zij zoeken geen beschutting in afzijdigheid noch in het volgen van het sub iudice beginsel. Zij staan open voor alle informatie, maar bij erg geruchtmakende zaken hebben zij soms wel de neiging om zich extra op hun rechterlijke vaardigheden toe te leggen. Zo beschouwd lijkt er geen spanningsveld tussen maatschappelijke druk en de rechterlijke onafhankelijkheid te bestaan. Wij vroegen ons hierbij af, gegeven de zeer open opstelling naar de samenleving toe, in hoeverre de rechter in staat is om onbewuste beïnvloeding uit te sluiten. Wanneer ook de 'druk van binnenuit', als onderdeel van maatschappelijke druk, erbij wordt betrokken, wordt door de rechters -naar eigen zeggen- wel een duidelijk spanningsveld ervaren. Via veranderingen in wetgeving, capaciteitstoedeling, OM-beleid, en dergelijke, dringen maatschappelijke en politieke signalen wel degelijk door en hebben ze direct gevolg voor de praktijk. Onderling bestaan er verschillende meningen over de mate waarin deze indirecte maatschappelijke druk kan worden geaccepteerd. Sommigen vinden dat de grenzen van de rechterlijke onafhankelijkheid overschreden worden, anderen accepteren dat de positie van de rechter met zich meebrengt dat hij opereert binnen door de samenleving (wetgever, OM) bepaalde grenzen.
rechtstreeks 2/2004 Hoe ziet men de toekomst?
4
Hoe ziet men de toekomst?
Op de vraag hoe men in de toekomst beter zou kunnen omgaan met maatschappelijke druk en kritiek verwijzen rechters veelvuldig naar mogelijkheden om de voorlichting omtrent het rechterlijke functioneren te verbeteren. In dit verband worden uiteenlopende methoden genoemd, zoals vaker en meer open dagen in de gerechtsgebouwen, voorlichtingsreeksen en televisie in de rechtszaal. Ook wordt enkele keren gewezen op het belang van het onderwijs. Waarom wordt er in het basis- en middelbaar onderwijs zo weinig over recht en rechtspraak verteld? Uiteraard wordt ook ingegaan op het verbeteren van berichtgeving in de media. Geen rechter die twijfelt aan het bestaansrecht van de persrechter, maar tegelijkertijd wordt wel het effect ervan gerelativeerd. Het is volgens een van de gespreksdeelnemers een ‘druppel op de gloeiende plaat’. In hun zucht naar duidelijke en nieuwswaardige uitspraken zouden journalisten eerder bij de advocaat van de verdachte te rade gaan dan bij het genuanceerde betoog van de persrechter. Onze gespreksdeelnemers zien weinig mogelijkheden om hiermee het grote publiek te bereiken. Zoals al eerder is gesteld, vertrouwen de rechters sterk op hun vaardigheden om het rechterlijk oordeel in het strafproces overtuigend over het voetlicht te brengen. Maar over het bereiken van het grote publiek en de politiek zijn zij aanzienlijk somberder gestemd. Een rechter stelt onomwonden dat het bij grote zaken erg ingewikkeld is om duidelijke uitleg te geven. Juist bij grote zaken ontstaat veel procedurele strijd die gemakkelijk over de hoofden van de burgers heen gaat: "Ik geloof helemaal niet in uitgebreide voorlichting bij grote zaken die grotere publiciteit trekken. Bij dat soort zaken worden door de raadslieden als uit een toverdoos allerlei verweren getoond. Die moet je dan als rechter met een soort toverformules gaan bezweren. Dat spel, daar begrijpt niemand wat van. Leg dat maar eens uit aan de gewone krantenlezer. Dan krijg je toch het stempel opgedrukt dat wat je zegt onbegrijpelijk is."
Terwijl de reeds genoemde communicatie ter terechtzitting door de rechters een zeer belangrijk instrument wordt gevonden, worden de mogelijkheden om volledig in lekentaal te spreken, ook bij de gewonere strafzaken, niet erg hoog ingeschat. Natuurlijk, de rechter moet zich niet van al te formalistische taal bedienen. Hij zou bijvoorbeeld niet over "wederrechtelijke toe-eigening" moeten spreken maar van "stelen". Maar in zijn vonnis kan de rechter niet om de juridische termen heen. Dit geldt met name voor de wijze waarop het vonnis gemotiveerd wordt.
26
27
rechtstreeks 2/2004 Hoe ziet men de toekomst?
In de directe contacten in de rechtszaal kan de politierechter zich nog wel van spreektaal bedienen, maar in de grotere zaken die in hoger beroep zullen gaan, moet de rechter zich vooral tot de juristen (d.w.z. de appèlrechter) richten en niet tot het publiek. De deelnemers benadrukken overigens wel dat zij hun uitspraken beter en uitgebreider zouden moeten motiveren, mits de tijd het toelaat. Hoewel de wet geen bijzondere motiveringsplicht oplegt met betrekking tot bijvoorbeeld bewijsbeslissingen, onderkennen onze gespreksdeelnemers wel het belang ervan. In het algemeen staan zij kritisch tegenover de praktijken zoals die nu gegroeid zijn. "We hebben onlangs in de strafsector een vergadering over de motivering gehad en kwamen tot de conclusie dat we daar zelf niet tevreden over zijn."
rechtstreeks 2/2004 Hoe ziet men de toekomst?
Er wordt eigenlijk nauwelijks serieus op deze voorstellen ter verbetering van de communicatie tussen de rechter en de samenleving ingegaan. In de eerste plaats kan men zich er nauwelijks een voorstelling van maken dat leken een relevante inbreng kunnen hebben in de strafrechtspraak. De ervaringen met rechter-plaatsvervangers stemmen al somber. Zij moeten, zo wordt gesteld, al zo vaak bij de hand genomen worden dat het eenvoudigweg ondenkbaar is dat niet-juristen in het systeem zouden kunnen functioneren. In de tweede plaats wordt opgemerkt dat het weinig zinvol is. De inbreng van leken is niet nodig om te weten wat er in de samenleving speelt. De kloof met de samenleving wordt, zoals al eerder aan de orde kwam, vooral toegeschreven aan een gebrek aan kennis bij het publiek en niet aan een tekort aan inlevingsvermogen van de rechter.
“Wat mij betreft zou je voor goed begrip van de burger niet moeten volstaan met alleen maar opsomming van de bewijsmiddelen, maar ook moeten aangeven waarom je op grond van die bewijsmiddelen tot je conclusie komt (…) Wat is nou precies datgene dat de rechter ertoe gebracht heeft dat het wettig en overtuigend bewezen is?"
Nog los van een eventuele kloof wordt verbetering van de motivering doorgaans als eigenstandige kwaliteitsverbetering van de rechtspraak opgevat (PROMIS).6 Lekentaal en uitvoerige motivering kunnen weliswaar een bijdrage leveren aan de verkleining van het kennistekort bij de burgers, maar het belang ervan moet niet worden overschat, zo luidt het oordeel van de gespreksdeelnemers. Hoe zit het met eventuele 'normatieve' verschillen? Zouden eventuele verschillen tussen rechters en de bevolking over de ernst van bepaalde misdrijven en de straf die hierop past verkleind kunnen worden door leken een duidelijke stem te geven (Cleiren en De Roos, 2002)?7 In dit kader stelden wij de vraag wat de opvatting van de rechters is over spreekrecht voor slachtoffers. Interessant is dat onze gespreksdeelnemers niet vanuit deze optiek over de kwestie spreken. Zij zien vooral technische bezwaren. Zo wordt geopperd dat het spreekrecht van het slachtoffer zich moeilijk verdraagt met diens positie als getuige. Ook wordt gesteld dat het slachtoffer te veel verwachtingen zou kunnen krijgen wanneer hem spreekrecht wordt toegekend. Geen van de deelnemers stelt dat spreekrecht van belang is omdat op deze manier de stem van het slachtoffer gehoord kan worden (Smit-de Vries, 2001; Groenhuijsen, 1996; De Keijser en Malsch, 2002).8 Ideeën over grotere lekeninbreng in de rechtspraak ontmoeten nog minder bijval. 6 Dat de daad bij het woord wordt gevoegd, blijkt uit het recent in het ressort Arnhem gestarte ‘project motiveringsverbetering in strafvonnissen’. 7 Voor een (rechtstheorethische en rechtsvergelijkende) analyse van de rol van leken binnen het Nederlandse strafproces. 8 Over praktische en juridische voor- en nadelen van een spreekrecht voor slachtoffers. 28
29
rechtstreeks 2/2004 Vier vragen ter beantwoording
5
Vier vragen ter beantwoording
Voor de rechters geldt dat zij een duidelijk onderscheid ervaren tussen de kwestie van responsiviteit, het adequaat omgaan met maatschappelijke verwachtingen en invloeden die op ze af komen bij het behandelen van een zaak, enerzijds en anderzijds de maatschappelijke kritiek die op hen afkomt nadat zij een beslissing hebben genomen. Met het eerste hebben zij geen moeite, zij achten het hun taak bij hun oordeel rekening te houden met maatschappelijke verwachtingen op een wijze die alleen hen als beslissende rechter uiteindelijk aangaat. Voorzover zij hier een probleem in zien, is het dat zij hun eigen beroepsgroep zien als, onder omstandigheden, te zeer geneigd tot toegeven aan druk die van het OM en van collega’s op hen afkomt. Met het tweede, het onbegrip en slechte imago dat hen ten deel valt naar aanleiding van uitspraken, zitten ze daarentegen wel degelijk in hun maag. Dat ervaren zij als een kloof. Zij menen dat dit onbegrip eigenlijk onnodig is daar het slechts voortkomt uit een cognitieve achterstand bij het publiek en niet uit een normatief verschillend standpunt. Bij het overbruggen van die kloof voelen zij zich door de media niet gesteund, maar tegengewerkt. Terwijl rechters het publiek niet direct kunnen bereiken, en dat derhalve via de media zou moeten geschieden, werken de media in hun optiek niet als doorgeefluik, maar als een instantie die een karikatuur van de rechterlijke macht aan het publiek opdringt. Het bovenstaande levert naar onze mening vier belangrijke vragen op; vragen die op een nadere beantwoording wachten. De eerste vraag betreft het beeld dat rechters van zichzelf hebben, dat hun onafhankelijkheid niet in het geding komt door maatschappelijke beïnvloeding. Is het zelfbeeld dat zij heel goed in staat zijn om fris en onvervaard alle invloeden op zich af te laten komen en dan datgene mee te wegen wat er echt toedoet, reëel? De tweede vraag raakt hun perceptie van de aard van de kloof met de samenleving. In hoeverre hebben rechters gelijk met hun hoop dat maatschappelijke verontwaardiging over vonnissen of arresten vooral het gevolg is van een cognitieve achterstand van het publiek en niet een normatief meningsverschil tussen publiek en rechter over wat juist is? Zeker waar rechters zich er zo over beklagen dat het publiek niet goed in staat gesteld wordt om reëel kennis te nemen van vonnissen en beslissingen, lijkt deze diagnose eerder ingegeven door wishful thinking dan door empirische onderbouwing. Is die stelling daarmee niet veel te optimistisch?
30
rechtstreeks 2/2004 Vier vragen ter beantwoording
De derde vraag raakt aan de perceptie van de rol van de media, de pers in het bijzonder. De pers, dat is hierboven zeer duidelijk geworden, speelt een hoofdrol in het grote onbehagen van rechters over de negatieve maatschappelijke beeldvorming van de rechtspraak en de kloof tussen rechter en samenleving. Dit onbehagen van de rechters gaat gepaard met (of wordt versterkt door) een gevoel van onvermogen om daaraan tegenwicht te bieden. De vraag van onze kant daarbij luidt of de rechters niet te snel tot een conclusie komen. Als er in de media veel negatieve, ongenuanceerde en vertekende verslaglegging plaatsvindt betekent dat dan automatisch dat het publieke beeld van de rechtspraak in het algemeen dit mediabeeld zonder meer volgt? Onze gespreksdeelnemers lijken te veronderstellen van wel (Beyens, 2000, p. 437).9 Hoewel de media zonder meer een belangrijke rol spelen in de publieke (en ook politieke) meningsvorming (Cullen et al., 2000; Roberts et al., 2003, H. 5), toch zetten wij vraagtekens bij deze impliciete veronderstelling. Het belang van die vraag zit daarin dat men – gegeven de naar het lijkt responsieve opstelling van de rechters - zich moet afvragen of de rechter responsief tracht te zijn naar feitelijke maatschappelijke gevoelens of naar een (gedeeltelijke) misperceptie (Ashworth en Hough 1996). Met andere woorden: laat de rechter zich misschien verleiden tot een vertekende beeldvorming van de publieke opinie ten gevolge van wat zij zelf in de krant lezen en op televisie zien? Ten slotte, maar in dit verband wellicht voor de rechtspraak zelf de meest interessante vierde vraag: die naar de eigen positionering van de rechtspraak ten opzichte van de media. Gedocumenteerd is door ons het gevoelde onvermogen van rechters om tegendruk te bieden aan de beeldvorming in de media. Dat gevoel berust op de impliciete aanname dat men tegendruk zou moeten bieden. Wij zouden in dit verband expliciet de vraag willen stellen of het sowieso wel de (pro-)actieve taak van de zittende magistratuur is om een dergelijk actief tegenwicht te bieden en of de magistratuur wel de mogelijkheden daartoe heeft. Men zich begeeft daarmee op een terrein dat zich functioneel zeer slecht verhoudt met haar primaire taak: rechtspreken. Die taak biedt de rechter in beginsel meer dan genoeg ruimte bieden om een correcte beeldvorming over de rechtspraak mogelijk te maken. Daarbij valt te denken aan de uiteenlopende kanten van openbaarheid en transparantie van de rechtspleging, de motivering en beschikbaarheid van vonnissen, en de communicatie met de pers zoals die zich thans voltrekt via persvoorlichters en persrechters. De zittende magistratuur hecht waarde aan deze aspecten en er zijn aanwijzingen te over dat daar nog veel verbetering mogelijk is (Malsch e.a. 2003; Tak 2003). Het lijkt ons beter dat de zittende magistratuur zich vooral hierop richt. 9 Uit het onderzoek van Beyens in België, blijkt overigens dat Vlaamse rechters daar niet veel anders over denken: “Bij de vraag naar de publieke opinie verwijzen magistraten vaak zelf spontaan naar de pers, en dit meestal in negatieve zin.”. De citaten van Belgische rechters, die Beyens weergeeft, hebben een opvallende gelijkenis met de uitspraken van onze Nederlandse rechters over de (kwalijke) rol van de pers.
31
rechtstreeks 2/2004 Literatuuropgave
rechtstreeks 2/2004 Literatuuropgave
Literatuuropgave Ashworth, A. & Hough, M. (1996). Sentencing and the climate of opinion. Criminal Law Review, 776-787. Beyens, K. (2000). Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting. Brussel: VUBpress.
slachtoffer. Delikt en Delinkwent, 32, 5-20. Koppen, P.J. van (2003). Verankering van rechtspraak: Over de wisselwerking tussen burger, politie, justitie en rechter. Deventer: Kluwer (oratie Vrije Universiteit).
Bloor, M., Frankland, J., Thomas, M. & Robson, K. (2001). Focus Groups in social research. London: Sage. Bogert, P.C. & Kooijmans T. (Red.) (2000). Over de grens van het legaliteitsbeginsel, SI-EUR-reeks Deel 23, Rotterdam-Deventer. Boutellier, J.C.J. (2002). De veiligheidsutopie: Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Bovend'Eert, P.P.T., De Groot-van Leeuwen, L.E. & Mertens, T.J.M. (Red.). (2003). De rechter bewaakt : Over toezicht en rechters. Deventer: Kluwer. Brink, G.J.M. van den (2000). Waar komt het grote onbehagen vandaan? Nederlands Juristenblad, 75, 2173-2178. Cleiren, C.P.M. & De Roos, T.A. (2002). Democratisering van de strafrechtspleging. In K. Boonen, C.P.M. Cleiren, R. Foqué & T.A. De Roos (Red.), De weging van 't Hart: Idealen, waarden en taken van het strafrecht (pp. 171-188). Deventer: Kluwer. Crombag H.F.M., Van Koppen, P.J. & Wagenaar, W.A. (1994). Dubieuze zaken (2de herziene druk). Amsterdam: Contact. Cullen, F.T., Fisher, B.S. & Applegate, B.K. (2000). Public opinion about punishment and corrections. In M. Tonry (Red.), Crime and Justice: A review of research (Vol. 27, pp. 1-79). Chicago: University of Chicago Press. Dolman, M.M. (2004). Actus regit locum? Delikt en Delinkwent, 34, 231-245. Dijk, F. van (2003). De rechter anno 2010. Trema(2), 41-47. Dijk, F. van & Lauwaars, F. (2003). De zittende magistratuur in verandering: Is moderniseren ook verbeteren? Justitiële verkenningen: Rechter en Samenleving (pp. 121-132). Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Dijk, J.J.M. van (1985). Criminaliteitsbestrijding en de openbare mening. Justitiële verkenningen(1), 5-24.
Koppen, P.J. van & De Keijser, J.W. (2002). Beslissende rechters. In P.J. Van Koppen, D.J. Hessing, H. Crombag & H. Merckelbach (Red.), Het Recht van Binnen: De Psychologie van het Recht (pp. 801-811). Arnhem: Gouda Quint. Kwak, A.-J. (2003). De moderne rechter in spagaat: Over legitimiteit vóór en áchter de rechter. In A.F.M. Brenninkmeijer, M. Hallers, A.-J. Kwak, A.T. Marseille, N.M. Mulder & G.K. Schoep (Red.), De Taakopvatting van de Rechter (pp. 63-73). Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Laan, P.H. van der (1993). Het publiek en de taakstraf: Een maatschappelijk draagvlak voor de taakstraf. Justitiele verkenningen, 19(9), 89-110. Malsch, M. (2002). De burger in de rechtspraak. Den Haag: Elsevier juridisch. Morgan, D.L. (Ed.). (1993). Successful Focus Groups: Advancing the State of the Art. London: Sage Public n den, Bruijn, I. de, Keijser, J.W. de & Nijboer, J.F. (2003). De ideale rechtbank:ations. Malsch, M., Berg, F. va Openbaarheid en gerichtheid op de buitenstaander. In M. Malsch (Red.), Ervaringen en percepties van niet-professionele procesdeelnemers (pp. 117-134). Den Haag: Elsevier. Roberts, J.V., Stalans, L.J., Indermaur, D. & Hough, M. (2003). Penal populism and public opinion: Lessons from five countries. New York: Oxford University Press. Roos, T.A. de (2000). Het grote onbehagen: Emotie en onbegrip over de rol van het strafrecht. Amsterdam: Balans. Scholten, P. (1931/1974). Mr. C. Asser's handleiding tot de beofening van het Nederlands burgerlijk recht: Algemeen deel (derde ed.). Zwolle: Tjeenk Willink. Sherman, L.W. (2002). Trust and confidence in criminal justice. NIJ Journal(248), 22-31. Smit-de Vries. (2001). Spreekrecht voor slachtoffers; juridisch een stap voorwaarts, maar wordt het slachtoffer er ook beter van? Nederlands Juristenblad, 28, 1304-1307.
Eshuis, R. & Voert, M. ter (2003). De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters: Van insidersnaar outsiderspectief. Justitiële verkenningen (Rechter en samenleving), 29(1), 74-90.
Sociaal en Cultureel Planbureau (1999). Sociaal en culturele verkenningen 1999. Den Haag: SCP.
Groenhuijsen, M.S. (1996). Straftoemeting en de consequenties van een delict voor het slachtoffer. Delikt en Delinkwent(7), 605-613.
Tak, P.J.P. (2003), Toezicht op de strafrechter. In Bovend'Eert, P.P.T., De Groot-van Leeuwen, L.E. & Mertens, T.J.M. (Red.), De rechter bewaakt: Over toezicht en rechters (pp 165-167). Deventer: Kluwer.
Huls, N.J.H., Mevis, P.A.M. & Visscher, N. (2003). De kloof tussen rechtspraak en samenleving: Hoe klantvriendelijk is de rechter?, Justitiële verkenningen: Rechter en Samenleving (pp. 11-31). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Tyler, T.R. (1990). Why people obey the law. New Haven: Yale University Press. Vrij Nederland. (2003, 11 oktober). Nr. 41.
Justitiële verkenningen. (2003). Rechter en samenleving. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Keijser, J.W. de & Malsch, M. (2002). Is spreken zilver en zwijgen goud? Spreekrecht en het ontstemde 32
33
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
rechtstreeks 2/2004
1
Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving Marijke Malsch1
Mr.dr. Marijke Malsch
Is verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving Leiden (NSCR) en is tevens betrokken bij het onderwijs aan de Universiteit Leiden (strafrecht en criminologie). Tevens is zij rechterplaatsvervanger aan
de Rechtbank Haarlem. Haar onderzoek betreft de volgende onderwerpen: deskundigen in de strafrechtspleging, de positie van het slachtoffer in het strafrecht, belaging, en de openbaarheid van de strafrechtspleging.
1.1 Openbaarheid van rechtspraak Rechtspraak in Nederland is openbaar. De openbaarheid van de rechtspleging is één van de fundamentele beginselen van het Nederlandse strafrecht. Het beginsel is in de Grondwet (art. 121) neergelegd. Ook de artikelen 6 lid 1 EVRM en 14 lid 1 IVBP verwoorden de eis van openbaarheid. Openbaarheid en transparantie worden geacht de legitimiteit van het rechtssysteem te bevorderen. Publieke tribunes en de media verschaffen het algemene publiek de mogelijkheid om controle over de rechtspraak uit te oefenen. Het openbaarheidsbeginsel betekent dat met een klein aantal uitzonderingen iedereen, zowel publiek als pers, zittingen en uitspraken kan bijwonen. Bij de feitelijke openbaarheid spelen derhalve zowel publieke tribune als de pers een belangrijke rol, waarbij een belangrijke vraag is wat de bijdrage van beide is. Er is reeds onderzoek verricht naar het bezoek van de publieke tribune (Malsch & Hoekstra, 1999; Malsch e.a., 2002), maar over de rol van de media bij de openbaarheid, en in verband daarmee de wijze waarop persrechters en communicatieadviseurs bij de gerechten hun werk doen, is nog niet veel bekend. In deze publicatie staat de informatieverschaffing door de gerechten, evenals die door de media, centraal. Bij het realiseren van een openbaar rechtssysteem speelt de pers een belangrijke rol. Slechts weinig mensen nemen de stap om zelf naar de publieke tribune te gaan om een strafzaak te aanschouwen. Diegenen die wél een strafzitting bezoeken, doen dit meestal omdat zij op de één of andere wijze betrokken zijn bij een zaak. Het ‘brede publiek’ is daarom voor zijn kennis over hoe strafzaken worden berecht en welke sancties er worden opgelegd, grotendeels afhankelijk van de media. En de media zijn op hun beurt voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze waarop de gerechten informatie over zaken beschikbaar stellen. De persvoorlichters bij de gerechten hebben als taak om de pers goed voor te lichten, en dus het rechtssysteem zo transparant en openbaar mogelijk te houden. Tegelijkertijd moeten zij ook zorgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
1
34
Ik dank drs. M.W. Verkuylen voor de verwerking van de data, en haar, drs. B. van Gestel, mr. U. van de Pol, prof.dr. P.J. van Koppen en dr. J.W. de Keijser voor hun commentaar op eerdere versies van deze publicatie. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit artikel berust echter volledig bij de auteur. De eerste resultaten van het hier beschreven onderzoek zijn gepresenteerd op de door de Raad voor de rechtspraak georganiseerde bijeenkomst Media en rechtspraak op 31 oktober 2003 in Utrecht.
35
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
van diegenen die bij de rechtspraak zijn betrokken, zoals onder meer verdachten, getuigen, slachtoffers en partijen. Rechtbankverslaggevers, op hun beurt, hebben tot taak via de media verslag te doen van zaken die op zitting komen. Ook journalisten zijn gebonden aan zekere regels ter bescherming van de privacy van procesdeelnemers en andere betrokkenen. In dit artikel komt alleen de verslaggeving van zaken die voor de rechter zijn gekomen aan de orde; de fase voorafgaand aan de zitting komt dus, met een enkele uitzondering, niet ter sprake. De Raad voor de rechtspraak heeft opdracht gegeven aan Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) om onderzoek naar persvoorlichting en rechtbankverslaggeving te verrichten (zie Box 1, pagina 39).2 Hieronder wordt eerst ingegaan op de rol die de media spelen bij de openbaarheid. Vervolgens wordt het onderzoek naar persvoorlichting en rechtbankverslaggeving besproken. Aan de orde komen onder meer de taken van persrechters, communicatieadviseurs en journalisten, de communicatie tussen de verschillende genoemde professionals, de oordelen over de kwaliteit van persvoorlichting en rechtbankverslaggeving en het gebruik van de Landelijke Persrichtlijn. De publicatie wordt besloten met conclusies en aanbevelingen.
1.2 Openbaarheid en publiciteit Op de publieke tribune is het mogelijk om de behandeling van zaken door de rechter integraal te volgen. Het gehele onderzoek ter terechtzitting, vanaf het uitroepen van de zaak tot en met de uitspraak van het vonnis, kan gezien en gecontroleerd worden. Dit is wat wel de ‘ouderwetse’ openbaarheid wordt genoemd (Schuyt, 1998; Buruma, 1997). Bij het bezoek van een strafzitting kan het publiek de verdachte zien, hoort zijn naam, en neemt bovendien kennis van uitermate privacygevoelige gegevens die in eventuele psychologische, psychiatrische of reclasseringsrapportage is neergelegd. Ook over de achtergronden van slachtoffers en getuigen komen bezoekers van strafzittingen soms intieme details te weten. In dit opzicht is een bezoek aan de publieke tribune een middel waarmee men – althans in Nederland – veel dieper kan doordringen in de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en eventuele getuigen of slachtoffers dan het kennisnemen via de media. Bezoekers van de publieke tribune krijgen echter meestal geen toelichting op de zaak, wat bij de televisie en de radio vaak wel het geval is.
2 De begeleidingscommissie, die geadviseerd heeft over de opzet van de vragenlijsten en de rapportage, bestond uit Mw. drs. A. Pouw, Afdeling Voorlichting, Raad voor de rechtspraak; Mw. drs. I. van Egmond, Afdeling Communicatie, Rechtbank Utrecht; Mr. R. Elkerbout, Persrechter, Rechtbank Den Haag; Mw. mr. M.J. Grootscholten, Afdeling Communicatie, Rechtbank Amsterdam; Dhr. dr. A. Klijn, Afdeling Ontwikkeling, Raad voor de rechtspraak. 36
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Box 1 Onderzoeksvraag, opzet en enkele responskenmerken De vraagstelling: wat is de mening van persrechters, communicatieadviseurs en journalisten over de verschillende aspecten van de openbaarheid, en wat is hun eigen rolopvatting? Dataverzameling: benaderd zijn alle persrechters/-raadsheren (60) en alle bij de gerechten en hoven werkzame communicatieadviseurs (40).* Rechtbankverslaggevers (voortaan: journalisten) zijn bereikt (150) door aan de communicatieadviseurs de namen te vragen van hen waarmee zij beroepshalve contact hebben. De respondenten zijn benaderd via e-mail; de persvoorlichters door PRISMA, de journalisten door NIPO. De beide databestanden zijn geanalyseerd door het NSCR. Respons: 32 persrechters (53%), 31 communicatieadviseurs (78%) en 95 journalisten (63%). Totale respons bedraagt 158 (63%). Van alle persrechters (N=32) zijn16 man en 16 vrouw. Van alle communicatieadviseurs (N=31) zijn 3 man en 28 vrouw. Van alle journalisten die de vraag naar hun geslacht hebben beantwoord (N=59), zijn 43 man en 16 vrouw. Achtergronden persvoorlichters: Van de 32 persrechters hebben er 24 een opleiding of cursus gevolgd om deze functie adequaat te kunnen uitoefenen, waarvan 14 de ‘Mediatraining bij Anne Boermans’. Op het moment van ondervraging waren ze gemiddeld ongeveer 9 jaar werkzaam bij de rechterlijke macht (exclusief hun RAIO-tijd) waarvan gemiddeld sinds 2 jaar werkzaam als persrechter. De communicatieadviseurs waren gemiddeld sinds 3 jaar als zodanig werkzaam. De meeste persrechters waren voor alle sectoren van het gerecht werkzaam als persrechter. Achtergronden journalisten: Van de respondenten werkten 30 bij de landelijke pers, 46 bij de regionale pers en 19 bij ANP of andere persbureaus. De meeste (27 van de 60; 45%) journalisten zijn voor een kwart of minder van hun werktijd werkzaam als rechtbankverslaggever, 13 (22%) voor ongeveer de helft en 20 (33%) voor meer dan de helft van hun werktijd werkzaam als zodanig. Slechts bij een kleine groep journalisten vormt rechtbankverslaggeving dus het belangrijkste deel van hun werk. De verschillende functies die de meewerkende journalisten uitoefenen omvatten (niet limitatief): bureauredacteur justitie, (radio)correspondent, eindredacteur, journalist, freelance justitie-verslaggever, verslaggever radio specialisme rechtbankverslaggeving, politie/misdaadverslaggever en bureauredacteur. Vrijwel allen (99%) hebben het afgelopen half jaar verslag gedaan van een of meerdere strafzaken. Daarnaast hebben ze - in volgorde van aflopende belangrijkheid - verslag gedaan van kort gedingen, bestuursrechtzaken, vreemdelingenzaken, familiezaken en handelszaken. Aan de journalisten is de vraag gesteld of zij een juridische opleiding hebben gevolgd of juridische achtergrondkennis hebben opgedaan. Van de 58 journalisten die hierop antwoord gaven stelden 28 (48%) een dergelijke opleiding te hebben gevolgd of deze achtergrondkennis te hebben opgedaan, en 30 (52%) dat dit niet het geval was.
* In het vervolg zullen de beide groepen worden aangeduid met ‘persvoorlichters’ of ‘persvoorlichting’. Waar dat noodzakelijk of gewenst is zal een onderscheid tussen de beide groepen worden aangebracht
37
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Dit kan als gevolg hebben dat zaken voor hen minder begrijpelijk zijn dan voor de televisiekijker. Van zowel de bezoekers op de publieke tribune als de aanwezigheid van de media kan een prikkel uitgaan in de richting van de professionele procesdeelnemers om hun werk extra zorgvuldig te verrichten (Groenhuijsen, 1997). Dit is een effect dat wenselijk is vanuit het oogpunt van de externe openbaarheid, maar het is hier niet voldoende voor. De media spelen een steeds belangrijker rol bij het realiseren van de openbaarheid. Het gevolg daarvan zou omschreven kunnen worden als de overgang van ‘openbaarheid’ naar ‘publiciteit’. ‘Publiciteit’ zou, in tegenstelling tot de ouderwetse openbaarheid, voornamelijk op het verzorgen van amusement zijn gericht. Dit kan volgens Groenhuijsen een bedreiging opleveren voor de kwaliteit van het strafgeding doordat het risico van ‘trial by media’ in het leven wordt geroepen. Om strafzittingen waarover wordt bericht spannender te maken worden wellicht de aanwijzingen voor schuld van de verdachte en de schade die slachtoffers hebben geleden aangedikt. Dit kan in strijd komen met de onschuldpresumptie. Bovendien vindt er selectie plaats tussen aspecten die een zaak nieuwswaardig maken en aspecten die in dit opzicht niet interessant lijken. Aan het optreden van de media is dus een aantal potentiële neveneffecten verbonden die niet in alle opzichten positief zijn. De media hebben eigen belangen die niet altijd samenvallen met die van een objectieve berichtgeving. De media zijn - noodzakelijkerwijze - selectief in hun berichtgeving. Er wordt door de media zelden verslag gedaan van gehele terechtzittingen; meestal wordt volstaan met een deel van de zitting of met alleen de uitspraak. Er bestaat op grond van een journalistieke code de verplichting om terughoudend te zijn in de berichtgeving (Brants, 1992). Bovendien wordt alleen van ‘nieuwswaardige’ zaken verslag gedaan en meestal niet van doorsneezaken. Montage kan ook een vertekening in de berichtgeving met zich meebrengen: uit hun verband gerukte passages kunnen een onevenwichtig beeld van een zaak geven. Berichtgeving door de media impliceert dus selectie, die niet hoeft te bestaan bij het bezoek van de publieke tribune. Maar niet alleen de media selecteren, de gerechten doen dit óók. Het bezwaar van de selectiviteit geldt derhalve al vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden: persrechters en communicatieadviseurs beslissen welke informatie over welke zaken naar buiten wordt gebracht. Ook bepalen zij de wijze waarop deze informatie wordt gepresenteerd, en op welk tijdstip de informatie naar buiten komt. Daarmee wordt al in een vroeg stadium van de zaak beslist over welke informatie de journalisten kunnen beschikken en welke informatie wordt ‘achtergehouden’.
38
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Verschillende auteurs hebben gewezen op mogelijke negatieve gevolgen van berichtgeving door de media. Mediaberichtgeving in een vroeg stadium van een zaak (bijvoorbeeld tijdens het politieonderzoek) kan leiden tot een inbreuk op de onschuldpresumptie en een schending van het sub iudice beginsel (Von Schmidt auf Altenstad , 2000).3 Dit risico bestaat vooral bij de berichtgeving via de televisie. Ook bestaat de kans op schending van het beginsel als de procesdeelnemers de media als – selectief - instrument gaan gebruiken om hun standpunt al in een vroeg stadium voor het voetlicht te brengen (Franken, 1997; Pagano, 1990). De berichtgeving via de media verpersoonlijkt de strafzaken vaak: het lijkt niet meer te gaan om het proces maar om de rol van (en de strijd tussen) de verschillende procesdeelnemers. Het gevaar bestaat dat de ‘troetelkinderen van de media’ er als verdachte beter van af komen dat zij die dat niet zijn. Het risico van een oppervlakkige berichtgeving die primair op sensatie is gericht, speelt volgens Franken vooral bij de audiovisuele media. Op het moment dat de media de agenda gaan bepalen en gerechten de regie over de informatie die naar buiten komt verliezen, kan dit gevolgen hebben voor de evenwichtigheid van de berichtgeving aan het publiek (Van Gestel, 2002). Waarschijnlijk benadrukken de media andere aspecten van een zaak dan de gerechten zelf doen. Er zijn aanwijzingen dat de berichtgeving in de media het oordeel over zaken beïnvloedt. In zijn algemeenheid beïnvloedt publiciteit in de voorfase het oordeel van mensen, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek. Het zien van de verdachte op televisie kan de houding van de kijkers doen veranderen (Studebaker en Penrod,1997). De vraag die door de bovengenoemde tegenstelling tussen ‘openbaarheid’ en ‘publiciteit’ wordt opgeworpen is in hoeverre het mogelijk is om feitelijke, objectieve berichtgeving te scheiden van het presenteren van zaken op een wijze die primair de kijk-, luister- en leescijfers verhoogt. Het probleem met dit onderscheid begint al op het moment dat een keuze moet worden gemaakt tussen zaken waarover wél wordt bericht en zaken waar geen aandacht aan wordt geschonken. Bij deze eerste keuze spelen aspecten een rol als de te verwachten belangstelling van het publiek voor deze zaak en de hoeveelheid mediaaandacht die deze zal genereren. Doorsneezaken, hoe belangrijk ook voor de ervaringen van de direct-betrokkenen, worden meestal door het grote publiek niet zo interessant gevonden. De door Groenhuijsen zo verfoeide ‘amusementswaarde’ speelt dus bij deze allereerste selectie al meteen een belangrijke en niet te vermijden rol. Dit geldt zowel voor de persvoorlichters bij de gerechten die in sommige gevallen op eigen initiatief informatie verspreiden, als voor de journalisten die besluiten om van een bepaalde zaak verslag te doen.
3
Volgens sommigen geldt het sub iudice beginsel heden ten dage niet meer, omdat tegenwoordig vaker dan vroeger al vóór, maar ook tijdens, de zitting informatie wordt verspreid over de verdachte en de zaak, en soms zelfs ministers zich uitlaten over de gewenste straf in bepaalde zaken. Toch kan verdedigd worden dat de Nederlandse berichtgeving in de meeste zaken voorafgaand aan de zitting nog steeds redelijk terughoudend is, zeker in vergelijking met die in sommige andere landen. Het hier gepresenteerde onderzoek geeft daar aanwijzingen voor.
39
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Ook in latere fasen van het proces spelen aspecten die te maken hebben met de amusementswaarde een rol die nauwelijks te onderscheiden is van feitelijke, objectieve aspecten. Gezien het gebrek aan tijd en ruimte dat zowel journalisten als persrechters en communicatieadviseurs hebben, moet er ook tijdens de informatieoverdracht en de berichtgeving geselecteerd worden: over welke aspecten van de zaak wordt wel bericht en welke aspecten laat men achterwege? Schenkt men aandacht aan de motivering van de bewezenverklaring en van de straf of de maatregel, of vindt men het belangrijker om de mening van de slachtoffers of van omstanders weer te geven? Het lijkt er dus op dat het onderscheid tussen openbaarheid en publiciteit vloeiend is dat het moeilijk zal zijn om harde criteria voor de beide aspecten te geven. Bovendien kan een zekere amusementswaarde de overdracht van informatie ook bevorderen: dodelijk saaie rechtszittingen trekken geen bezoekers en pers, waardoor het grote publiek ook niet geïnformeerd wordt over de behandeling van zaken in de praktijk. Bij boeiende zaken is dat wel het geval, waardoor er meer mensen geïnformeerd worden over hoe rechters zaken behandelen. Het is dus weinig wenselijk om ‘objectieve informatieoverdracht’ en de ‘amusementswaarde’ als pure tegenstellingen te beschouwen - de attractiviteit van bepaalde rechtszaken kan de informatieoverdracht wel degelijk vergroten. Bovendien is het de vraag of moet worden tegengegaan dat berichtgeving over strafzaken tegemoet komt aan de behoefte aan amusement bij het grote publiek. Strafrecht heeft altijd mede de functie vervuld van het amuseren van om het grote publiek. In vroeger tijden was de executie van de straf, bijvoorbeeld door ophanging of de schavotstraffen, openbaar, en deze trok toen veel publiek. Tegenwoordig zijn primair de zitting en de uitspraak openbaar, en over de executie van de straf wordt niet veel bekend gemaakt. De berichtgeving in de media over - vooral - strafzaken voorziet duidelijk in een behoefte bij de burgers, en het valt moeilijk uit te maken in hoeverre dit een behoefte is aan amusement of aan feitelijke, ‘objectieve’ informatie. Het lijkt weinig zinvol om krampachtig het amusementsaspect uit de berichtgeving te willen filteren om alleen ‘objectieve’ mediaverslagen toe te laten. Het is reëler om te accepteren dat (straf)recht nu eenmaal publieke belangstelling trekt, en om daar op een prudente wijze mee om te gaan. Onderdeel van een dergelijke prudente werkwijze is in ieder geval dat niet-professionele procesdeelnemers (evenals overigens de professionele procesdeelnemers) recht hebben op een zekere bescherming van hun persoonlijke levenssfeer en dat de verdachte zoveel mogelijk voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is vastgesteld. Het betekent eveneens dat ministers zich in principe niet uitlaten over de gewenste straf in zaken die nog onder de rechter zijn. De behoefte aan berichtgeving en amusement kan wel
40
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
meebrengen dat er over zaken wordt bericht vóórdat de zaak op zitting komt, maar dan moet enige terughoudendheid worden betracht.
1.3 De eerste persofficieren en persrechters In de jaren zeventig zijn de eerste persofficieren van justitie aangesteld, later gevolgd door persrechters en communicatieadviseurs. Er werden bovendien gedragsregels en richtlijnen voor de omgang met journalisten ontworpen. Uitgangspunten voor deze nieuwe regels waren - en zijn nog steeds - terughoudendheid, objectiviteit en een zakelijke toonzetting. Toen de eerste persrechters en persofficieren werden aangesteld werden zij geïnstrueerd in het omgaan met de media (Corstens, 2003). Volgens Corstens was een van de belangrijkste adviezen aan deze voorlichters: weet dat journalisten, zoals zovele anderen, liever lui dan moe zijn en altijd tegen deadlines moeten werken. Formuleer je boodschap daarom in heldere taal die door journalisten wordt verstaan, dan heb je de grootste kans dat je boodschap vrijwel letterlijk wordt overgenomen. Met andere woorden: de kans is dan het grootst dat de gerechten de agenda blijven bepalen en niet de media. Persberichten die uitgaan van de gerechten worden echter (nog steeds) niet altijd correct weergegeven door de media. Zo worden soms herzieningszaken door de pers als rechterlijke dwalingen gepresenteerd. Corstens stelt dat de enige oplossing voor dit type ‘misverstanden’ is dat de zaken nog beter en nog duidelijker uiteen worden gezet: “Jip-en-Janneke taal”. Hij stelt dat het gebruik van eenvoudige taal niet bedoeld is om de media te beïnvloeden of te sturen, maar ten doel heeft om de feiten zo objectief mogelijk te presenteren. Het publiek kan dan zelf zijn conclusies kan trekken, zonder eerst door journalisten in een bepaalde richting te zijn gestuurd. De opmerkingen van Corstens stellen een aantal belangrijke vragen aan de orde: begrijpt de pers uit zichzelf de informatie die door de gerechten wordt gepresenteerd, of moeten de persvoorlichters eerst een concrete vertaalslag maken? Mogen rechters ervan uitgaan dat de behandeling van zaken ter zitting en de rechterlijke uitspraken zonder nadere toelichting en uitleg begrijpelijk zijn voor de pers, of moeten zij - al dan niet vanuit de overweging dat de pers de informatie kan gaan vertekenen - zorgen voor een vereenvoudiging die de feitelijkheid van de informatie in stand laat? In hoeverre vertekenen de persvoorlichters de informatie aan de media? En een volgende vraag die essentieel is voor de openbaarheid luidt dan: is de pers in staat om voor de vertaling zorgen die noodzakelijk is om het grote publiek adequaat voor te lichten, mede gezien de (juridische) kennis van de journalisten? (zie Box 2, pagina 45) Heeft de pers daar de benodigde tijd voor, en wil de pers dat ook? Of zijn journalisten uitsluitend uit op het amuseren van het publiek?
41
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Bij het stellen van deze vragen speelt op de achtergrond mee dat het Nederlandse strafproces zeer professioneel van aard is (De Keijser en Elffers, 2004). Participatie van leken ontbreekt grotendeels in ons rechtssysteem, waardoor er weinig aanmoediging is om de rechtstaal en de behandeling van zaken begrijpelijk te houden (Malsch, 2003). Het meeste onderzoek in strafzaken wordt vóór de zitting gedaan door politie, rechter-commissaris en deskundigen. Van dit onderzoek wordt verslag gedaan in een lijvig dossier dat ter zitting door de rechter met de andere procesdeelnemers wordt besproken. Het onmiddellijkheidsbeginsel speelt in Nederlandse strafzaken een geringe rol in vergelijking met de meeste buitenlandse rechtssystemen. Getuigen en deskundigen leggen slechts in een klein deel van de zaken ter zitting een verklaring af (Malsch en Nijboer, 1999). Nederlandse strafzaken zijn voor een belangrijk deel ‘papieren zittingen’, die als gevolg daarvan soms moeilijk te begrijpen zijn voor nietingevoerden. Men kan verwachten dat daarom de taak van rechtbankverslaggevers in Nederland gecompliceerder is dan in landen die meer waarde hechten aan het onmiddellijkheidsbeginsel en waar dus in principe wél alle getuigen en deskundigen op de zitting worden gehoord. De Nederlandse journalist kan over het algemeen slechts terugvallen op wat ter zitting ter sprake wordt gebracht, en dat geeft niet altijd een compleet en helder overzicht van de zaak. Bovendien wordt de taak van de rechtbankverslaggever nog verder bemoeilijkt door de juridische vaktaal die in de Nederlandse zaken wordt gesproken en geschreven. De informatie en hulp die persvoorlichters kunnen verschaffen kan dus van groot belang zijn. Een goede voorlichting door de gerechten aan journalisten kan hen aanzienlijk helpen bij hun berichtgeving. Dit roept de vraag op hoe aan de persvoorlichting en de rechtbankverslaggeving in de praktijk wordt vormgegeven en wat de mening van de betrokkenen daar over is. Deze vraag stond centraal in het onderzoek dat hieronder wordt besproken.
42
rechtstreeks 2/2004 Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving
Box 2 Vaardigheden van persvoorlichters en journalisten De kwaliteit van de voorlichting over de rechtspraak berust op de kwaliteit van de betrokken professionals. In het onderzoek is getracht enig zicht te krijgen op de mate waarin verschillende vaardigheden bij de betrokkenen aanwezig zijn. Om begrijpelijke redenen leek het niet gewenst om rechtstreeks de vraag te stellen hoe hoog men zelf eigen vaardigheden waardeert. Gekozen is derhalve voor een indirecte weg: de vraag naar welke vaardigheden men miste of zou willen verbeteren.
Vaardigheden die persrechters zouden willen verbeteren* Mediatrainingen Omgaan met lastige journalisten Presentatietechnieken Uitleg geven aan niet-juristen Persberichten schrijven Journalistiek schrijven Megazaken
12 11 8 6 5 2 2
* meerdere antwoorden waren mogelijk De vaardigheden die gericht zijn op het mondelinge contact met de media en journalisten en de wijze waarop informatie wordt gepresenteerd, worden het meest door de persrechters gemist. De nadruk die wordt gelegd op de mediatrainingen en op het omgaan met lastige journalisten geeft aan dat persrechters het belangrijk vinden om informatie adequaat te kunnen presenteren. Op het gebied van de wat ‘afstandelijker’ vormen van communicatie, te weten het schrijven van persberichten en het journalistiek schrijven, en het behandelen van mega-zaken, ervaren de persrechters minder behoefte aan opleidingen of cursussen. Aan de journalisten is in aansluiting op de vraag naar hun juridische kennis gevraagd of zij een aanvullende juridische opleiding zouden willen volgen. Vijfentwintig journalisten van de 30 die geen juridische achtergrond hebben gaven aan dit te willen. De aard van de opleidingen waaraan behoefte bestaat bij journalisten ligt vooral op het gebied van het strafrecht. Een kleiner deel van de respondenten heeft behoefte aan kennis op het gebied van het civiele recht, het bestuursrecht of de belastingrechtspraak. Een enkeling maakt duidelijk basiskennis nodig te hebben op het gebied van de rechtspraak in zijn algemeen.
43
rechtstreeks 2/2004 De organisatie van de persvoorlichting
2
rechtstreeks 2/2004 De organisatie van de persvoorlichting
De organisatie van de persvoorlichting
Van elke taak wordt afzonderlijk het percentage aangegeven dat die taak neemt van de totale tijd. Zij geven informatie over zowel individuele zaken als over de gang van zaken binnen het gerecht of over het rechtssysteem in het algemeen. In Tabel 2.1 staan de taken genoemd die persrechters en communicatieadviseurs mogelijk hebben te vervullen. Van elke taak wordt afzonderlijk het percentage aangegeven dat die taak neemt van de totale tijd die zij besteden aan de persvoorlichting. Bij het lezen van de tabel moet worden bedacht dat communicatieadviseurs voor een groter deel van de tijd zijn aangesteld ten behoeve van de voorlichting dan de persrechters (ruim 8 uur versus bijna 3 uur).
2.1 Communicatie tussen zaaksrechters, persrechters, en communicatieadviseurs
Tabel 2.1 Tijdverdeling over taken door persrechters en communicatieadviseurs (in procenten)
Taak
Persrechters
Communicatieadviseurs
35 6
8 6
12
20
24
28
Geven van mondelingen toelichting op rechterlijke uitspraken Schrijven van persberichten Geven van algemene informatie over de rechtspraak Opzoeken en navragen van achtergrondgegevens Regelen van audiovisuele media in de zittingszaal Adviseren collega’s inzake persvoorlichting Plaatsen van uitspraken op Rechtspraak.nl Schrijven van actualiteiten op Rechtspraak.nl Totaal Door afrondingen tellen de percentages niet op tot 100
Uit de tabel blijkt dat persrechters de meeste tijd besteden aan het geven van mondelinge toelichting op rechterlijke uitspraken, gevolgd door het opzoeken en navragen van achtergrondgegevens. De communicatieadviseurs besteden de meeste tijd aan het opzoeken en navragen van achtergrondgegevens en aan het geven van algemene informatie over de rechtspraak. De communicatieadviseurs besteden aan alle activiteiten gemiddeld meer tijd dan de persrechters, met uitzondering van het ‘geven van mondelinge toelichting op rechterlijke uitspraken’. Hieraan besteden persrechters gemiddeld een uur per week, en communicatieadviseurs gemiddeld 40 minuten.
6
12
12
10
6
8
-
8
100
100
Persrechters en communicatieadviseurs zijn voor een deel van hun taak afhankelijk van de informatie die door de zaaksrechters kan worden verschaft. De ‘interne’ communicatie binnen de gerechten is dus van belang voor het werk van de persvoorlichters. Aan persrechters en communicatieadviseurs is de vraag gesteld of zij ten behoeve van hun zaaksgebonden voorlichting inzage krijgen in conceptvonnissen.4 Tabel 2.2 geeft de antwoorden op deze vraag weer. Tabel 2.2. Inzage in conceptvonnissen (in procenten)
Vaak Regelmatig Soms Nooit Totaal
Communicatieadviseurs
30 33 23 13
4 10 45 41
100
100
Door afrondingen tellen deze percentage niet op tot 100
Uit deze tabel blijkt dat persrechters veel vaker dan communicatieadviseurs inzage krijgen in conceptvonnissen. In totaal 63% van de persrechters en slechts 14% van de communicatieadviseurs krijgen met enige regelmaat inzage in de conceptvonnissen. Een aanzienlijk deel van de persrechters (36%) en van de communicatieadviseurs (86%) krijgt nooit of soms inzage in de conceptvonnissen.
4
44
Persrechters
Waar ‘vonnis’ staat kan ook ‘arrest’ worden gelezen.
45
rechtstreeks 2/2004 De organisatie van de persvoorlichting
Persrechters geven, naar hun eigen zeggen, nooit nadere motiveringen bovenop de motiveringen die in het vonnis staan. Zij geven wel toelichtingen in andere bewoordingen dan die van het vonnis, maar blijven daarbij heel dicht bij wat er in het vonnis staat. Slechts twee communicatieadviseurs geven aan wel eens aanpassingen te suggereren.Zij onderschrijven het belang van het kunnen vertalen van de juridische vraag in ‘gewone mensentaal’: “Ik blijf heel dicht bij de tekst van het vonnis, maar heb de vrijheid om de hoofdpunten er uit te lichten en in meer gebruikelijk Nederlands te formuleren.” Aan de persvoorlichters is de vraag voorgelegd op welk tijdstip zij de concept-vonnissen ontvangen van de zaaksrechters. De antwoorden laten een wisselend beeld zien. Van de 30 persrechters geven er 25 (83%) aan de vonnissen ‘altijd op tijd’ of ‘soms niet op tijd’ te krijgen; 3 van hen zeggen de vonnissen ‘altijd veel te kort van tevoren’ te krijgen of zelfs ‘pas na de uitspraak’. Van de 29 communicatieadviseurs krijgen maar liefst 10 (35%) het vonnis ‘altijd veel te kort van tevoren’ of ‘pas na de uitspraak’. Daarentegen stellen 15 van hen (52%) het vonnis ‘altijd op tijd’ of ‘soms niet op tijd’ te krijgen. In het bijzonder de antwoorden van de communicatieadviseurs laten dus een wat wisselend beeld zien: sommige respondenten krijgen het vonnis op tijd, anderen juist helemaal niet. Het is echter de vraag of de late ontvangst hun taakuitoefening in negatieve zin beïnvloedt, omdat het geven van toelichting op vonnissen meestal door de persrechters gebeurt en niet door de communicatieadviseurs. Zowel de persrechters als de communicatieadviseurs krijgen de vonnissen meestal niet automatisch maar moeten er zelf om vragen.
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
3
Communicatie met de media
3.1 Bereikbaarheid Een soepel lopende communicatie tussen de gerechten en journalisten is van essentieel belang voor een adequate en correcte berichtgeving over de rechtspraak, en daarmee voor de openbaarheid hiervan. In het onderzoek zijn verschillende vragen gesteld over hoe de communicatie tussen persvoorlichters en journalisten wordt ervaren en wat de knelpunten zijn. De bereikbaarheid van persvoorlichters bij de gerechten is één van de onderwerpen geweest waar vragen over zijn gesteld. Tijdens werktijd zijn de communicatieadviseurs meer bereikbaar dan de persrechters. Het grootste deel van de communicatieadviseurs (57%) stelt zelfs dat zij in de werkuren de volledige tijd bereikbaar zijn, terwijl slechts 13% van de persrechters dit zegt te zijn (zie Tabel 3.1). De helft van de persrechters (50%) stelt 60% van de tijd bereikbaar te zijn. Tabel 3.1 Bereikbaarheid tijdens werktijd (in procenten) Persrechters
Communicatieadviseurs
13 20 50 13 3
57 30 7 3 3
100
100
Voor 100% van de tijd Voor 80% van de tijd Voor 60% van de tijd Voor 40% van de tijd Voor 20% of minder van de tijd Totaal Door afrondingen tellen de percentages niet op tot 100
De bereikbaarheid van persvoorlichters buiten werktijd is klein. Van de communicatieadviseurs zegt 83% dat zij nooit of slechts incidenteel bereikbaar zijn buiten werktijd. Van de persrechters is 67% nooit of incidenteel bereikbaar buiten kantooruren. Slechts 5 persrechters en 3 communicatieadviseurs geven aan dat zij ‘heel vaak’ tot ‘altijd’ bereikbaar zijn buiten werktijd.
46
47
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
De journalisten hebben eveneens hun oordeel over de bereikbaarheid van de persvoorlichters gegeven. Dit oordeel is overwegend negatief. Van hen geeft 67% aan de bereikbaarheid van de gerechten voor voorlichting tijdens werktijd ‘(zeer) ontoereikend’ te vinden. En maar liefst 95% van hen vindt de bereikbaarheid buiten kantooruren van de gerechten ‘(zeer) ontoereikend’. Ook vinden zij de snelheid van reageren van de gerechten (84%), de servicebereidheid (75%) en de bekendheid met de werkwijze van de journalistiek (78%) ontoereikend. De journalisten merken op dat zij niet altijd met hun vragen bij de communicatieadviseurs terecht kunnen. In veel gevallen moet toch de persrechter worden benaderd. Dit heeft tot gevolg dat er een langere wachttijd is voor de journalist voordat deze aan de benodigde informatie komt, en deze tijd heeft de journalist meestal niet. De antwoorden van de journalisten kunnen in een aantal categorieën worden gegroepeerd. Deze categorieën omvatten: 1. De bereikbaarheid van persvoorlichters bij de gerechten. 2. De problemen die er zijn om de juiste persoon aan de telefoon te krijgen. 3. De onwetendheid van de communicatieadviseurs over wat wel en niet gezegd mag worden. 4. De moeite die het kost om vonnissen te krijgen als de journalist niet zelf op de zitting was, of om achter de motivering voor een uitspraak te komen. De klacht die door veel journalisten wordt geuit is dat er geen rekening wordt gehouden met de deadlines waar journalisten mee werken. Er is vaak onduidelijkheid over welke informatie op welk moment aan de journalist zal worden gegeven. De persvoorlichters nemen graag het zekere voor het onzekere en wensen de informatie goed te onderzoeken voordat zij deze aan de journalisten verstrekken. Deze tijd hebben journalisten echter vaak niet, en dit vormt een bron van irritatie tussen hen en de voorlichters bij de gerechten. Hierbij kan meespelen dat de meeste communicatieadviseurs, die vaak als eerste aanspreekpunt fungeren, de concept-vonnissen niet of slechts af en toe krijgen van de zaaksrechters. Dit bemoeilijkt wellicht mede een effectieve communicatie met de pers.
3.2 Beschikbaar stellen van stukken door de gerechten Door de gerechten wordt met enige frequentie stukken ter beschikking gesteld aan de pers. Van de persrechters stelt 80% regelmatig of vaak uitspraken aan de pers ter beschikking, en van de communicatieadviseurs 66%. De meeste journalisten geven echter aan dat zij slechts zelden vonnissen of arresten via de gerechten krijgen. Als zij de beschikking
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
krijgen over een vonnis halen ze dat vaak van de webpagina Rechtspraak.nl. Vonnissen worden in een klein aantal gevallen, op verzoek door de rechtbank verzonden, worden na de uitspraak verstrekt of worden door de journalist bij de rechtbank opgehaald. De website heeft derhalve inmiddels een belangrijke plaats gekregen als bron voor informatie over vonnissen. Een aantal journalisten maakt opmerkingen over de verkrijgbaarheid van vonnissen: “Bij sommige griffies bestaat er een zekere weigerachtigheid om afschriften van vonnissen te verstrekken. Dan moet eerst de persrechter benaderd worden, waarna het plotseling geen enkel probleem blijkt te zijn.” Een eenduidig beleid op het punt van het verstrekken van uitspraken lijkt binnen en tussen de gerechten te ontbreken. Iets meer dan de helft van de persrechters zegt regelmatig dagvaardingen te verstrekken, evenals iets minder dan de helft van de communicatieadviseurs. Processen-verbaal van de zitting en jurisprudentie worden vrijwel nooit door de gerechten ter beschikking gesteld van de journalisten.
3.3 Methoden van communicatie tussen de gerechten en de pers De wijzen waarop door de gerechten informatie beschikbaar wordt gesteld aan journalisten omvatten: • Per telefoon (‘regelmatig’ tot ‘vaak’ door zowel persrechters als communicatieadviseurs). • Per fax (‘soms’ tot ‘regelmatig’ door de persrechters; de communicatieadviseurs maken wat vaker gebruik van de fax dan de persrechters). • Zowel e-mail als de reguliere post worden door de beide groepen voorlichters ‘soms’ of ‘nooit’ gebruikt voor het verschaffen van informatie aan de pers. De telefoon en de fax worden door de gerechten het meest gebruikt om informatie te geven aan journalisten. Zowel e-mail als de reguliere post worden vrijwel nooit gehanteerd. Het geringe gebruik van de gewone post kan verklaard worden door de deadlines van journalisten die maken dat de ontvangst via de post meestal niet kan worden afgewacht. E-mail is een veel snellere methode om informatie te versturen dan de gewone post. Het is niet geheel duidelijk waarom e-mail weinig wordt gebruikt.5
5 Niet alleen journalisten worden geconfronteerd met gering gebruik van e-mail. Hier kan ook mijn eigen ervaring als rechter-plaatsvervanger genoemd worden: hoewel al ruim zeven jaar in die functie, heb ik pas sinds ongeveer twee jaar via e-mail contact met de rechtbank. Er kunnen overigens bepaalde veiligheidsoverwegingen ten grondslag liggen aan de keuze om geen gebruik te maken van e-mail in het contact met de media, en wellicht speelt ook een zekere initiële afkeer van technologie bij de rechters hier een rol.
48
49
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
3.4 Conflicten en verschillen van mening Persvoorlichters nemen soms contact op met journalisten naar aanleiding van een publicatie. Ruim de helft van de persrechters (52%) en 63% van de communicatieadviseurs stelt dit wel eens te hebben gedaan. Ook aan de journalisten is de vraag voorgelegd of iemand van een rechtbank of hof wel eens contact met hen heeft opgenomen naar aanleiding van een publicatie. Van de journalisten gaf 35% aan dat dit wel eens is gebeurd. In Tabel 3.3 staan de redenen voor het opnemen van contact met een journalist (niet elke respondent heeft deze vraag beantwoord). Tabel 3.3 Aanleiding voor het opnemen van contact met een journalist
Foutieve berichtgeving Compliment over het bericht Onvolledige berichtgeving Onjuiste uitleg van juridische begrippen Schending privacy betrokkenen bij de zaak
Persrechters
Comm.adv.
Journalisten
7 2 1 2
13 1 2
10 8 4 5 1
Een foutieve berichtgeving werd het meest genoemd als reden voor het opnemen van contact met een journalist. Opvallend is dat zowel persrechters als communicatieadviseurs stellen nooit contact te hebben opgenomen met een journalist om hem of haar een compliment te geven over het bericht, maar dat acht journalisten vermelden dat hun dat wel eens is overkomen. Van alle journalisten zeggen er 16 wel eens een conflict te hebben gehad met een persrechter of communicatieadviseur; 7 van hen hebben zelfs vaker dan eenmaal een dergelijk conflict gehad. Persrechters geven als voorbeelden van conflicten die zij wel eens met journalisten hebben gehad dat er een onjuiste weergave van de zaak door de journalist was gedaan, dat tekenaars zich niet aan de afspraken hielden of dat er een Persrichtlijn was geschonden. Vaak willen journalisten meer dan mag volgens de richtlijnen. Een persrechter heeft ruzie gehad met een journalist omdat deze zijn voornaam had vermeld in zijn verslag. Sommige journalisten ervaren argwaan bij de gerechten tegen de pers. Een communicatieadviseur signaleert onwil van journalisten om te luisteren naar uitleg die door persvoorlichters wordt gegeven.
50
Volgens persrechters zouden bepaalde conflicten kunnen worden voorkomen door meer uitleg te geven over procedures, en door meer begrip te kweken voor het feit dat de “voortgang van het primaire proces bij ons terecht een hoge prioriteit heeft.” Een betere kennis van het recht, de regels en de (on)mogelijkheden van het gerecht bij de journalist, zouden volgens de persrechters ook kunnen helpen.
3.5 Bronnen van informatie voor journalisten Aan de journalisten is gevraagd aan te geven wie voor hen belangrijke bronnen van informatie zijn bij hun rechtbankverslaggeving. In Tabel 3.4 staan de antwoorden, waarbij steeds per bron is aangegeven welk deel van de journalisten deze noemde als belangrijke bron. Tabel 3.4 Bronnen van informatie voor journalisten (in procenten)
Persofficier of parketvoorlichter Advocaat Persrechter Communicatieadviseur Politie Zaaksrechter
85 81 49 38 28 7
Opvallend in dit overzicht is de belangrijke rol die persofficieren of parketvoorlichters spelen als verschaffer van informatie aan journalisten, en de relatief beperkte rol die communicatieadviseurs en persrechters spelen. Het lijkt erop dat de journalisten een grotere voorkeur voor de ‘partijen’ hebben bij het zoeken naar informatie dan voor de daarvoor aangestelde persvoorlichters van de gerechten. Een aantal andere functionarissen of personen is eveneens genoemd als belangrijke bron: griffie, betrokkenen, bode, correspondent, parketmedewerker, en partijen. “De meeste informatie haal ik uit de behandeling ter zitting door de rechter, het requisitoir van de officier en het verhaal van de advocaten”, “Slachtoffers, nabestaanden, verdachten”.
3.6 De Landelijke Persrichtlijn Sinds mei 2003 is er een Landelijke Persrichtlijn. De richtlijn beoogt journalisten inzicht te verschaffen in de regels die de gerechten in Nederland als richtlijn hanteren ten aanzien van de media. Bij de vaststelling van de richtlijn is enerzijds de openbaarheid van de rechtspraak en zijn anderzijds de privacy van betrokkenen en de ongestoorde behandeling van het proces in aanmerking genomen.
51
rechtstreeks 2/2004 Communicatie met de media
Van de persrechters geeft 97% aan de Persrichtlijn te kennen, en van de communicatieadviseurs kent 100% de richtlijn. Bij de journalisten geeft 43% aan de richtlijn te kennen. Met name journalisten van de audiovisuele pers zijn niet op de hoogte van de bestaan van de richtlijn. Over het algemeen wordt de richtlijn adequaat gevonden door alle drie de groepen. Er is ook een vraag gesteld naar de afwijking van de richtlijn. Van de persrechters geeft 41% aan wel eens van de richtlijn af te wijken, evenals 64% van de communicatieadviseurs. Afwijking vindt in het bijzonder plaats ingeval een journalist van de audiovisuele pers een verzoek doet. Een aantal persrechters merkt op dat zij in dat geval vaak meer service aan de pers verlenen. Een aantal respondenten heeft opmerkingen gemaakt over de Landelijke Persrichtlijn. Een journalist merkt op: “De richtlijn houdt een te ver doorgeschoten informatiedemping in onder het argument van privacybescherming. Het gros van de Nederlandse media kent zelf een adequate zeef als het om privacygevoelige informatie gaat.” Andere journalisten vinden dat er teveel argwaan bestaat jegens journalisten en dat de Persrichtlijn de mogelijkheden voor adequate verslaggeving beperkt.
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
4
De pers als intermediair
Persvoorlichting en rechtbankverslaggeving vormen beide een schakel in de keten tussen strafzaken en het grote publiek. Persrechters besteden relatief veel tijd aan het geven van toelichting op rechterlijke uitspraken, en communicatieadviseurs geven voornamelijk algemene informatie over de rechtspraak. Journalisten richten zich vrij exclusief op de berichtgeving op individuele zaken. Voor een deel is er overlap tussen de taken van de persvoorlichters van de gerechten en die van de journalisten: het verschaffen van informatie over zaken. Voor een deel is er ook verschil tussen de taken van persvoorlichters en journalisten. De controlefunctie is specifiek voor de journalistiek, en ook het verschaffen van amusement ligt meer op de weg van de rechtbankverslaggevers dan op die van de persvoorlichters. Daarentegen zullen persrechters en communicatieadviseurs vaker bij willen dragen aan begrip voor uitspraken van rechters en het vertrouwen in de rechtspraak willen verhogen. Onafhankelijke journalisten zullen zich dat waarschijnlijk niet ten doel stellen. Journalisten vinden het wellicht ook van belang om betrokkenen, zoals het slachtoffer of familieleden, een stem te geven, terwijl de persvoorlichters dit niet als hun taak beschouwen.
De hierboven gepresenteerde gegevens over de communicatie tussen de gerechten en de media laten zien dat deze niet vlekkeloos verloopt. De externe oriëntatie van de gerechten lijkt nog niet geheel tot ontwikkeling te zijn gekomen. Journalisten vinden de persvoorlichters moeilijk bereikbaar en weinig servicegericht. Zij benaderen liever ándere functionarissen voor informatie dan de persvoorlichters. Er bestaat onduidelijkheid over welke informatie de communicatieadviseurs verschaffen en welke de persrechters. Deze onduidelijkheid kost tijd en daarover beschikken de journalisten vaak niet. Een goede informatieverschaffing aan de journalisten kan vereisen dat een snel medium wordt gebruikt, dat niet uitsluitend over foutieve berichtgeving wordt gecommuniceerd maar dat er ook vaker een complimentje wordt gegeven, dat stukken vrijelijker ter beschikking worden gesteld en dat de voorlichter die de beste informatie kan verschaffen goed bereikbaar is.
In het onderzoek is getracht te weten te komen hoe over de verschillende functies van zowel persvoorlichting als rechtbankverslaggeving wordt gedacht door de respondenten. Waar mogelijk zijn de twee groepen met elkaar vergeleken. Eerst wordt nu aandacht geschonken aan de persvoorlichting door de gerechten.
52
53
4.1 Functies persvoorlichting door de gerechten Persvoorlichting door de gerechten kan verschillende functies hebben, die variëren van het verschaffen van puur feitelijke informatie over de rechtspraak aan de pers, tot het vergroten van het vertrouwen in de rechtspraak of het bijdragen aan een positief beeld ervan (zie Tabel 4.1). De eerstgenoemde functie is de meest objectieve en neutrale: bij het verschaffen van informatie spelen geen nevendoelen een rol zoals bijvoorbeeld het willen creëren van een positief beeld van de rechtspraak of het willen uitoefenen van invloed op de burger. Dit is wel het geval bij de functie van vergelding, normbevestiging en preventie. Daar wordt aangehaakt bij doelen die vanouds tot het strafrecht zelf behoren: leedtoevoeging als vergelding voor het strafbare feit, en beïnvloeding via preventie van het gedrag van de verdachte en anderen. Van beïnvloeding is ook sprake bij het bijdragen
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
aan het begrip voor uitspraken van rechters, het vergroten van het vertrouwen in de rechtspraak en het bijdragen aan een positief beeld van de rechtspraak. Er wordt bij deze laatstgenoemde doelen wederom niet volstaan met het verschaffen van puur feitelijke informatie, maar er wordt gehoopt dat de ontvanger van de informatie ook een positief oordeel ontwikkelt over de rechterlijke uitspraak of de rechter in zijn algemeen. Aan de respondenten is gevraagd het belang van deze verschillende functies van persvoorlichting door de gerechten aan te geven. In Tabel 4.1 volgen de antwoorden. De antwoorden van de persrechters en de communicatieadviseurs zijn daarbij samengenomen onder het kopje ‘persvoorlichters’. Tabel 4.1 Oordelen over functies persvoorlichters door de gerechten* (in procenten)
informatiefunctie vergelding, normbevestiging, preventie bijdragen aan begrip voor uitspraken van rechters vergroten van vertrouwen in rechtspraak bijdragen aan positief beeld van de rechtspraak
Persvoorlichters
Journalisten
(N=58)
(N=60)
100
86 **
67
66
85
52 ***
95
32 ***
81
9 ***
* Vermeld zijn slechts de respondenten die de betreffende functie ‘belangrijk’ of ‘zeer belangrijk’ vonden. ** Significantie: p < .01; *** Significantie: p < .001. Gebruikte toetsen: Chi Kwadraat en Fisher’s exact test
Met name de 95% persvoorlichters die het vergroten van het vertrouwen in de rechtspraak als belangrijke functie van de persvoorlichting beschouwt (bijna evenveel als de ‘hoofdfunctie’ van het verschaffen van informatie) valt op. Daarnaast wordt het door deze respondenten belangrijk gevonden dat er begrip komt voor uitspraken van rechters en dat er een positief beeld wordt geschapen van onze rechtspraak. De persvoorlichters hechten dus veel belang aan een bepaalde presentatie van de informatie, namelijk een presentatie die vertrouwen wekt en een positief beeld schept. Een dergelijke presentatie kan afwijken van een puur feitelijke weergave van de zaak. Zoals in de inleiding van dit artikel al is gesteld, houdt ook de informatieverschaffing door de persvoorlichters een zekere selectie in.
4.2 Begrijpelijkheid rechterlijke uitspraken Aan de journalisten is gevraagd hoe begrijpelijk zij de uitspraken in de verschillende rechtsgebieden, te weten het civiele recht, het strafrecht en het bestuursrecht, vinden. Uitspraken in strafzaken worden door de journalisten het meest begrijpelijk gevonden, en die in bestuursrechtelijke zaken het minst begrijpelijk. Van de verschillende onderdelen van de uitspraken vonden journalisten de motivering het minst begrijpelijk. Dit is een opvallend resultaat omdat de motivering juist bedoeld zou moeten zijn om de beslissing in een zaak te verhelderen. Deze bevinding duidt erop dat de opstellers van de motivering (zo deze al aanwezig is in het vonnis) de explicatiefunctie van de motivering, die erop gericht is de uitspraak te verhelderen voor de buitenwereld, minder belangrijk vinden dan de controlefunctie, die het de hoger beroepsrechter mogelijk moet maken na te gaan of het vonnis al dan niet dient te worden vernietigd (Knigge, 2002). Aan de journalisten is ook gevraagd een oordeel te geven over de begrijpelijkheid van het taalgebruik van rechters, zowel tijdens zittingen, tijdens mondelinge uitspraken als in schriftelijke vonnissen. De antwoorden op deze vraag staan in Tabel 4.2. Tabel 4.2 De begrijpelijkheid van het taalgebruik van rechters.* (in procenten)
Over de eerste twee functies van persvoorlichting door de gerechten bestaat een zekere mate van overeenstemming: de informatiefunctie en de functie van vergelding, normbevestiging en preventie worden door zowel persvoorlichters als journalisten belangrijk gevonden. De andere functies geven meer aanleiding tot verschil van mening: journalisten vinden het veel minder belangrijk dan de anderen dat persvoorlichting bijdraagt aan begrip voor uitspraken van rechters, het vertrouwen in de rechtspraak vergroot of een positief beeld van de rechtspraak verschaft of bevordert.
Tijdens zittingen Tijdens mondelinge uitspraken In schriftelijke vonnissen
54
55
51 52 27
* De percentages geven de antwoorden weer van journalisten die het taalgebruik (zeer) begrijpelijk vonden.
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
De tabel laat zien dat de journalisten het taalgebruik van rechters over het algemeen weinig begrijpelijk vinden. Het taalgebruik tijdens zittingen en mondelinge uitspraken wordt door slechts iets meer dan de helft van de journalisten ‘(zeer) begrijpelijk’ gevonden. Slechts iets meer dan een kwart van de journalisten vindt het taalgebruik in de vonnissen ‘(zeer) begrijpelijk’. Journalisten worden geacht de inhoud van rechtszaken op een voor de leek begrijpelijke wijze te verslaan in de media. Het is de vraag of zij hiertoe voldoende in staat worden gesteld als de rechtstaal niet goed te begrijpen is. Het gebrek aan juridische opleiding en achtergrondkennis bij journalisten kan bij hun antwoorden een rol spelen, maar dat neemt niet weg dat rechtstaal in de zittingszaal en in vonnissen ook voor niet-juristen (grotendeels) te begrijpen zou moeten zijn. Als rechtbankverslaggevers de rechtstaal al moeilijk te begrijpen vinden, dan zal het grote publiek dat zittingen bijwoont deze taal zeker niet begrijpelijk vinden. Een begrijpelijke rechtstaal zou een punt van aandacht moeten vormen voor de rechterlijke macht. Recent afgerond onderzoek heeft laten zien dat het mogelijk is om strafrechtelijke vonnissen in begrijpelijker taal om te zetten zonder dat deze daardoor juridisch minder adequaat worden (Malsch e.a., 2004).
4.3 Kwaliteiten persvoorlichters Aan de respondenten is gevraagd aan welke kwaliteiten persvoorlichters zouden moeten voldoen. Alle drie de groepen achten het ‘zich in begrijpelijk Nederlands kunnen uitdrukken’ een zeer belangrijke kwaliteit: alle persvoorlichters en 61 van de 63 journalisten geven aan dit een zeer belangrijke kwaliteit te vinden. Blijkbaar zijn de respondenten zich wel bewust van het belang van begrijpelijke taal. In de praktijk komt men echter nog niet goed toe aan het hanteren daarvan in de schriftelijke vonnissen, gezien de hierboven gepresenteerde gegevens. Persvoorlichters leggen meer dan journalisten de nadruk op het ‘weten wat er onder het grote publiek leeft’ (90% versus 67%; p < .01). De journalisten vinden daarentegen de kennis van de journalistieke werkwijze en het beschikken over brede juridische kennis weer iets belangrijker, zij het dat deze verschillen niet significant zijn. Over de vraag of persvoorlichters mediageniek moeten zijn verschillen de drie groepen respondenten met elkaar van mening. Communicatieadviseurs vinden mediagenieke persvoorlichters relatief het belangrijkst (71% geeft aan dit (zeer) belangrijk te vinden). Persrechters vinden dit aspect minder belangrijk (43%). Journalisten hechten nog minder belang aan dit aspect; zij staan óf onverschillig ten opzichte van een mediagenieke voorlichter, óf ze hechten er geen waarde aan (14%).6 Het relatief grote belang dat communicatieadviseurs hechten aan mediagenieke persvoorlichters hangt waarschijnlijk
6
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
samen met de aard van hun functie, die sterker dan die van de persrechters gericht is op de presentatie van informatie.
4.4 Functies rechtbankverslaggeving Rechtbankverslaggeving kan verschillende functies vervullen, variërend van het informeren van het publiek over de rechtspraak tot het bieden van ontspanning en verstrooiing.Daarbij is er soms overlap met de functies van persvoorlichting door de gerechten, maar is soms ook sprake van functies die geheel eigen zijn aan de rechtbankverslaggeving. Naar analogie van wat hierboven is besproken bij de functies van de persvoorlichting door de gerechten, kan gesteld worden dat de informatiefunctie de meest objectieve en neutrale is: bij het berichten over zaken spelen geen nevendoelen een rol zoals bijvoorbeeld het willen creëren van een positief beeld van de rechtspraak of het bieden van ontspanning (zie Tabel 4.3). De tweede genoemde functie, te weten het bijdragen aan de controle op een eerlijke procesgang, laat een nevendoel van de verslaggeving zien die van belang kan zijn bij de realisering van de externe openbaarheid van de strafrechtspleging. Een belangrijk argument vóór een openbare rechtspleging is immers dat daardoor de controle op de rechter mogelijk wordt gemaakt. De derde genoemde functie betreft de ‘amusementsfunctie’ (het bieden van ontspanning) waarover eerder in deze publicatie ook al is gesproken. De media krijgen vaak het verwijt puur op amusement uit te zijn en daarbij hun objectiefinformerende functie te verwaarlozen. En tenslotte de laatstgenoemde functie, het zichtbaar maken van de maatschappelijke betekenis van de rechtspraak, lijkt enigszins aan te sluiten bij de functies van de persvoorlichting die de nadruk leggen op het vergroten van het vertrouwen in de rechtspraak. In Tabel 4.3 staan de verschillende functies en de waarderingen hiervan door de respondenten. Onder het kopje ‘Persvoorlichters’ zijn wederom de persrechters en de communicatieadviseurs samengenomen, waarbij is aangegeven waar er een substantieel verschil in de antwoorden tussen die twee groepen is. Alle respondentgroepen vinden de informatiefunctie gemiddeld het belangrijkst en het bieden van ontspanning het minst belangrijk. De adhesie voor de informatiefunctie is iets lager dan bij de persvoorlichting door de gerechten (zie Tabel 4.1). De terughoudendheid van de groep journalisten op het punt van het bieden van ontspanning (11%) verbaast, omdat van de media verwacht kan worden dat zij (mede of voornamelijk) op het verzorgen van amusement zijn gericht.
De verschillen tussen de drie groepen zijn significant: Chi Kwadraat = 29.4; df = 2, p < .01
56
57
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
Communicatieadviseurs zijn de enigen die substantieel belang hechten aan de bijdrage die door de pers kan worden geleverd aan een controle op een eerlijke procesgang (85%). Zelfs journalisten lijken weinig, en zelfs minder sterk dan de andere twee groepen, een dergelijke rol van de pers te onderschrijven (28%), terwijl van hen toch verwacht kan worden dat zij een belangrijke rol spelen in het realiseren van de externe openbaarheid van de strafrechtspleging. Gezien de kritische rol die journalisten geacht kunnen te vervullen ten opzichte van de rechtspraak, vallen de beoordelingen van hun eigen functie op dit punt dan ook tegen. Een mogelijke verklaring van hun lage waardering van de controlefunctie kan zijn dat de journalisten door de geringe toegankelijkheid van de rechtspraak niet worden geïnspireerd om hun controlerende functie vorm te geven.
4.5 De kwaliteit van de rechtbankverslaggeving Aan de respondenten is gevraagd een oordeel te geven over de rechtbankverslaggeving door journalisten. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de schrijvende pers en de audiovisuele pers. Tevens is gevraagd om een oordeel te vellen over verschillende aspecten van de verslaggeving, zoals de juridische kennis, de objectiviteit van de verslaggeving, de volledigheid ervan, enzovoorts. In Tabel 4.4 staan de percentages positieve waarderingen van de schrijvende pers en die betreffende de audiovisuele pers.
Tabel 4.4 Oordelen over de kwaliteit van de pers* (in procenten) Over:
Schrijvende pers
Audiovisuele pers
Tabel 4.3. Oordelen over functies rechtbankverslaggeving* (in procenten) Oordeel van:
informatiefunctie bijdrage controle op eerlijke procesgang
Persvoorlichters
Journalisten
(N=57)
(N=63)
29 persr. 28 comm.
bieden van ontspanning zichtbaar maken maatschappelijke betekenis rechtspraak
88
75 **
45 85 13
28 *** 11
59
55
* Vermeld zijn slechts de respondenten weer die de betreffende functie ‘belangrijk’ of ‘zeer belangrijk’ vonden. ** Significantie: p < .01: *** Significantie: p < .001. Gebruikte toets: Chi Kwadraat
Hierboven is reeds ingegaan op het vloeiende onderscheid tussen objectieve informatieoverdracht en de amusementsfunctie. Toen is gesteld dat het moeilijk te bepalen is waar het verschaffen van informatie ophoudt en de nadruk overwegend op het verzorgen van amusement komt te liggen. Hier kan dat betoog worden herhaald. De nadruk die alle drie de groepen leggen op de informatiefunctie neemt niet weg dat waarschijnlijk velen ook de ontspanningsfunctie zouden willen onderschrijven, maar wellicht dan toch liever sociaal wenselijk antwoorden en de amusementsfunctie een lage waardering geven. Binnen het beperkte kader van het onderzoek was het niet mogelijk een dergelijk effect te onderzoeken.
58
juridische kennis objectiviteit/distantie weergave achtergrond/ context zaak volledigheid verslaggeving
Persv.
Journ.
Persv.
Journ.
(N = 56)
(N = 70)
(N = 56)
(N = 68)
15 34
37 ** 60 ***
9 13
19 34 **
34 18
60 *** 43 **
16 9
16 12
* Vermeld zijn slechts de respondenten die een positief oordeel gaven. ** Significantie: p < .01; *** Significantie: p < .001. Gebruikte toets: Chi Kwadraat
De tabel laat zien dat het oordeel over de verslaggeving van zowel de schrijvende als de audiovisuele pers weinig positief is. Het meest positief zijn de oordelen van de journalisten zélf over de schrijvende pers: 60% van de journalisten is positief over de objectiviteit/distantie en de weergave van de achtergrond/context zaak door de schrijvende pers. De verslaggeving door de audiovisuele pers wordt overwegend negatief beoordeeld. Het meest negatief wordt geoordeeld over de aspecten ‘juridische kennis’ en de ‘volledigheid van de verslaggeving’ (beide 9% positieve waarderingen door de persvoorlichters). Als alle oordelen over alle aspecten tezamen worden genomen blijkt dat het algemene oordeel over de schrijvende pers gemiddeld beter is dan dat over de audiovisuele pers: 39% van de respondenten vindt dat de schrijvende pers adequaat over rechtszaken bericht tegen slechts 17% bij de audiovisuele pers. Bijna de helft van alle respondenten (46%) vindt de berichtgeving door de audiovisuele pers niet adequaat.
59
rechtstreeks 2/2004 De pers als intermediair
Bij de beantwoording van de open vragen zijn veel opmerkingen gemaakt over de gebrekkige juridische kennis van veel verslaggevers, met name die van de audiovisuele media. Persrechters en communicatieadviseurs, maar ook veel collega-journalisten, vinden de rechtbankverslaggeving vaak tendentieus, onjuist, en te kort en te bondig. Met name televisieverslaggevers zouden niet voldoende juridisch onderlegd zijn en soms niet het verschil weten tussen een officier van justitie en een rechter. De manier van overbrengen van het nieuws is volgens sommigen onder de maat. “Wat er op de televisie aan rechtbankverslaggeving wordt vertoond heeft de inhoud van een poffertje”, aldus een journalist. “De audiovisuele pers is sterk in uitvergroting en uiterst zwak in nuancering.” De rechtbankverslaggeving is bovendien “(...) te betrokken, blijkt onder andere uit de vele gesprekken met nabestaanden/slachtoffers. Die worden vaak als de ware rechters, in moreel opzicht, opgevoerd, als de rechter over de rechters.” Persrechters vinden journalisten soms “onbetrouwbaar”, zij komen afspraken en richtlijnen niet na. Er is volgens persrechters te weinig juridische kennis om een goede ‘vertaalslag’ te kunnen maken naar het publiek, wat de facto een onvolledige en soms zelfs onjuiste voorlichting van het publiek tot gevolg heeft. Uit de opmerkingen van de journalisten is een aantal verklaringen voor de gebrekkige verslaggeving af te leiden. Een eerste verklaring is dat veel journalisten niet full time als rechtbankverslaggever werken. Velen hebben dus geen of weinig routine opgebouwd bij het verslaan van rechtszaken. Een tweede verklaring is dat veel verslaggevers geen juridische opleiding of achtergrond hebben waardoor het hen soms ontbreekt aan elementaire juridische kennis. Meer dan de helft van de verslaggevers heeft immers geen juridische opleiding gevolgd of juridische achtergrondkennis opgedaan. Een derde verklaring is dat journalisten werken onder een hoge tijdsdruk. Zij hebben strikte deadlines waar ze zich aan moeten houden. Daarbij komt dat de ruimte (zowel in het aantal woorden als in het aantal minuten) die zij hebben voor een artikel of uitzending zeer beperkt is. De journalisten wijten de niet-toereikende verslaggeving aan hun eigen gebrek aan tijd, ruimte en opleiding.
rechtstreeks 2/2004 Aspecten van openbaarheid
5
Aspecten van openbaarheid
De grenzen van de openbaarheid staan regelmatig ter discussie. Aan de openbaarheid van de strafrechtspleging kan vorm worden gegeven door de in de wet voorgeschreven toelating van publiek en pers tot zittingen en uitspraken. Daarnaast hebben het geven van toestemming om te filmen, het (laten) publiceren van namen van alle betrokkenen in een zaak, het beschikbaar stellen van dossiers aan journalisten en het verschaffen van privé-gegevens over rechters aan de pers eveneens te maken met het beginsel van openbaarheid, als men uitgaat van een ruime conceptie van het begrip ‘openbaarheid’ (Malsch e.a., 2002). Aan de drie respondentgroepen is hun mening gevraagd over verschillende aspecten van de openbaarheid. Deze aspecten worden hieronder besproken. Het publiceren van de volledige naam van de verdachte Van de persrechters en de communicatieadviseurs is 83% tegen het publiceren van de naam van de verdachte, en 56% van de journalisten is tegen. De belangrijkste redenen die hiervoor worden betreffen de noodzaak om de verdachte tegen publieke terechtstellingen te beschermen, en het feit dat het om de zaak gaat, en niet om de persoon. Alle drie de groepen willen tot op zekere hoogte de privacy van de verdachte beschermen. Bij publieke figuren vervalt deze consideratie met de persoonlijke levenssfeer van de verdachte echter bij sommige respondenten: “Dan hoeven we niet roomser te zijn dan de paus”, en, “Helaas hoort dat bij het Bekende Nederlanderschap”. Acht journalisten noemden de situatie dat een Bekende Nederlander optreedt als verdachte of partij,waardoor zij zich ontslagen voelen van de verplichting om zijn of haar persoonlijke levenssfeer te handhaven.
De wensen en eisen van de journalisten sluiten bovendien niet altijd aan bij de mogelijkheden van de persvoorlichters. Persrechters en communicatieadviseurs zijn niet altijd goed bereikbaar, en communicatieadviseurs geven meestal geen toelichting op vonnissen; als een journalist meer wil weten over een uitspraak moet de persrechter worden ingeschakeld. Dat kost tijd, en die tijd hebben journalisten meestal niet. Het gevolg is dikwijls een gebrekkige aansluiting tussen persvoorlichting en rechtbankverslaggeving.
Het publiceren van herkenbare foto’s en audiovisuele opnamen van de verdachte De meeste respondenten zijn tegen het publiceren van herkenbare foto’s en audiovisuele opnamen van de verdachte: 90% van de persrechters en de communicatieadviseurs, en 59% van de journalisten. Ook hier is de voornaamste reden het gevaar van schending van de privacy. “Het is hier Engeland niet”, en, “Louter bevrediging van de publieke nieuwsgierigheid” zijn opmerkingen die door journalisten zijn gemaakt als toelichting op hun keuze.
60
61
rechtstreeks 2/2004 Aspecten van openbaarheid
Pagano heeft de huiver voor televisie-uitzendingen waarin de verdachte voluit in beeld komt als volgt verwoord: “Ik zou ook niet voor het front van televisiekijkend Nederland (...) terecht willen staan. Het lijkt me geen pretje om als verdachte met naam en toenaam bekend te worden. Het is al niet leuk als er zonder jouw instemming over je geschreven wordt zonder dat je verdachte bent. (...) Trouwens, voor de directe omgeving van de verdachte, familie bijvoorbeeld, is het nog erger, want die raken helemaal buiten hun verantwoordelijkheid betrokken bij het mediaspektakel” (Pagano, 2001). Het integraal uitzenden van rechtszittingen op televisie Voor het integraal uitzenden van rechtszittingen op televisie is duidelijk meer adhesie dan voor de hierboven genoemde aspecten van de openbaarheid. Het grootste deel van de respondenten is vóór. Van de persrechters en de communicatieadviseurs is 54% vóór of kiest voor een middenpositie, en van de journalisten 72%. Vanuit het oogpunt van de openbaarheid zijn er belangrijke argumenten vóór een integrale uitzending van zittingen: deze vindt ongecensureerd plaats, waardoor intermediairs niet eerst een keuze maken tussen gedeeltes die door hen relevant worden gevonden en gedeeltes die zij oninteressant vinden. Het publiek kan dan zelf kiezen wat het tot zich neemt en wat niet. De effecten van ‘publiciteit’, zoals hierboven in de inleiding van dit artikel omschreven, worden dan teruggedrongen ten behoeve van de (ouderwetse) ‘openbaarheid’. Ook hier worden privacyargumenten als belangrijke reden tegen een dergelijke volledige uitzending genoemd. Het uitzenden van volledige rechtszittingen kan een belangrijke maatschappelijke functie hebben, maar kan ook te snel overgaan in puur entertainment en leedvermaak, zo vindt een aantal respondenten. Sommige journalisten zijn van mening dat het aan de journalist is om een rechtszaak te bekijken, samen te vatten, te duiden en voor te leggen. Journalisten van de schrijvende pers zijn dikwijls tegen een dergelijke volledige uitzending vanuit het oogpunt van de bescherming van de eigen markt: “Ik ga mezelf hier niet brodeloos zitten praten”, en, “Liever geen concurrent voor mijn verhalen in de krant.” Andere journalisten zijn zich bewust van het feit dat veel zittingen moeilijk zijn te begrijpen voor het grote publiek: “Ik denk dat in veel gevallen een rechtszaak weergegeven in een degelijk verslag de voorkeur heeft, in plaats van een integraal uitgezonden zaak waar de kijker niks van snapt.” Behalve privacyargumenten zijn er dus ook andere argumenten die pleiten tegen het uitzenden van de hele zaak: waarschijnlijk zal de kijker lang niet alles begrijpen, en is een vertaalslag door de pers nodig.
62
rechtstreeks 2/2004 Aspecten van openbaarheid
Het publiceren van de volledige naam van het slachtoffer Het publiceren van de volledige naam van het slachtoffer wordt vrij algemeen afgewezen. Van de persrechters en de communicatieadviseurs is 84% tegen, en van de journalisten 54%. Ook hier worden argumenten van privacy veelvuldig genoemd als reden om tegen publicatie van de naam van het slachtoffer te zijn: “Slachtoffers hebben nooit om publiciteit gevraagd, verdachten roepen het min of meer op zich af”. Sommigen maken dus een verschil tussen de verdachte en het slachtoffer, hoewel ook van de eerste nog niet in rechte vaststaat dat hij de dader is. Het argument dat het slachtoffer niet nogmaals slachtoffer hoeft te worden wordt door een aantal journalisten genoemd. Sommigen vinden dat er slachtoffers zijn, zoals bijvoorbeeld winkeliers, die baat kunnen hebben bij publiciteit. En enkele respondent stelt dat de naam van een overleden slachtoffer wel genoemd zou mogen worden, evenals die van Bekende Nederlanders die slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit. Een financieel journalist is van mening dat de vraag of namen van slachtoffers mogen worden genoemd door de journalist zelf moet worden bepaald. Een andere journalist stelt vast dat in de buitenlandse media het wél gebruikelijk is om volledige namen van verdachten en slachtoffers te noemen. Het verschaffen van informatie over privé-gegevens van de rechter De antwoorden op de vraag of privé-gegevens van rechters, zoals naam, adres en hobby’s die in de vrije tijd worden beoefend, zouden mogen worden verschaft, laten een vrij algemene afkeuring zien. Van de persrechters en de communicatieadviseurs is 89% tegen en van de journalisten 57%. Journalisten die tegen zijn vinden het overbodig en onzinnig om dit te doen: “Wat heeft dat voor nut? Is niet ongevaarlijk met al die idioten”. De algemene teneur is dat de persoon van de rechter volstrekt irrelevant is, tenzij er sprake is van een of andere persoonlijke betrokkenheid bij de zaak: “De toga moet mijns inziens blijven, al was het alleen maar om de anonimiteit van de ambtenaar te waarborgen.” “Om eventuele represailles te voorkomen behoort niemand te weten waar de rechter woont of wat hij in zijn vrije tijd doet.” Het beschikbaar stellen van het dossier aan de media Bij het beschikbaar stellen van het dossier aan de media is er een substantieel verschil van mening tussen enerzijds de journalisten en anderzijds de persrechters en de communicatieadviseurs. Voorstanders van het beschikbaarstellen van het dossier zijn met name te vinden onder journalisten (68%); deze zijn er niet onder de persrechters en er is slechts één voorstander te vinden onder de communicatieadviseurs. Ook hier staat de privacy volgens veel respondenten in de weg aan verstrekking van het dossier:
63
rechtstreeks 2/2004 Aspecten van openbaarheid
“Strafdossiers staan doorgaans bol van de vertrouwelijke gegevens. Niet alleen over een verdachte, maar ook over getuigen. Deze moeten niet ongecontroleerd op straat gesmeten worden, want dat schaadt het strafproces en het functioneren van de rechtspraak.” Opvallend bij de antwoorden op deze vragen naar verschillende aspecten van de openbaarheid is dat alle drie de groepen terughoudend zijn bij de vraag in hoeverre verschillende als privé te beschouwen gegevens naar buiten mogen worden gebracht. Zowel bij het publiceren van namen van niet-professionele procesdeelnemers als bij het naar buiten brengen van privé-gegevens over de rechter staan de drie groepen terughoudendheid voor. Een duidelijk verschil is er wel op de punten van het toelaten van audiovisuele opnamen in de rechtszaal en het beschikbaar stellen van het dossier aan de media; voor deze vormen van openbaarheid zijn beduidend meer voorstanders te vinden bij de journalisten dan bij de persvoorlichters van de gerechten.
rechtstreeks 2/2004 Conclusies
6
Conclusies
De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat de communicatie tussen persvoorlichting en journalisten niet soepel verloopt. Journalisten vinden persrechters en communicatieadviseurs slecht bereikbaar. Persvoorlichters reageren bovendien niet altijd snel en adequaat op verzoeken uit de pers. De verslaggeving door journalisten, vooral die van de audiovisuele pers, is vaak onder de maat. De juridische kennis is te gering, de verslagen zijn te kort en te bondig en er zitten vaak onjuistheden in. Bovendien lijkt er veel argwaan te bestaan tussen de voorlichters bij de gerechten en de journalisten.Een goede communicatie tussen de gerechten en de pers is een voorwaarde voor de externe openbaarheid van de rechtspleging, en daarom zijn deze resultaten reden voor ongerustheid. Het grote publiek is immers voor een belangrijk deel afhankelijk van de berichtgeving door de pers over hoe zaken worden berecht en hoe rechters hun werk doen. Aan de voorwaarden voor een adequate berichtgeving over zaken is op dit moment niet voldaan. De informatievoorziening door de gerechten wordt door twee typen functionarissen ter hand genomen: de persrechter en de communicatieadviseur. Zij verzorgen ieder een deel van de communicatie met de journalisten, maar zij hebben daarbij verschillende taken: communicatieadviseurs verschaffen algemene informatie en de persrechters geven toelichting op de vonnissen en arresten. De onderlinge afstemming tussen persrechters en communicatieadviseurs is niet optimaal; soms moet eerst onderling contact plaatsvinden voordat de journalist de informatie krijgt die hij of zij nodig heeft. De meest toegankelijke van de twee typen persvoorlichters, de communicatieadviseur, is meestal niet bevoegd tot het geven van toelichting op de rechterlijke uitspraken. Dit leidt tot verwarring en irritatie bij de journalisten. Een tweede probleem wordt gevormd door de begrijpelijkheid van de informatie zelf. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste journalisten de rechtstaal ontoegankelijk vinden. Het taalgebruik tijdens zittingen en tijdens uitspraken wordt door slechts ruim de helft van de journalisten begrijpelijk gevonden. Bijna driekwart van de journalisten vindt het taalgebruik in schriftelijke vonnissen moeilijk te begrijpen. De journalisten geven aan dat zij de motivering het minst begrijpelijk vinden van alle onderdelen van uitspraken. De motivering van de uitspraak is bedoeld om deze te verhelderen: als veel journalisten de motivering onbegrijpelijk vinden is er iets essentieel mis hiermee. In de geringe begrijpelijkheid van de rechtspraak ligt een ernstig probleem voor de communicatie tussen de gerechten en de buitenwereld: als rechtbankverslaggevers de rechtstaal al moeilijk
64
65
rechtstreeks 2/2004 Conclusies
vinden, hoe kunnen zij er dan een juist en adequaat verslag van doen? En als zíj de gebruikte taal al moeilijk vinden, dan vindt het ‘grote publiek’ dit zeker. Overigens kan ook nog veel worden verbeterd aan de juridische achtergrondkennis van de journalisten: het lijkt er op dat deze zwaar onvoldoende is. Een derde obstakel bij de berichtgeving over zaken is de behoefte bij de persvoorlichters om een positief beeld te schetsen van de rechtspraak. Van hen vindt 95% het een belangrijke functie van de persvoorlichting om het vertrouwen in de rechtspraak te vergroten. Ook vinden persvoorlichters het van groot belang om bij te dragen aan begrip voor uitspraken van rechters (85%) en om een positief beeld van de rechtspraak te verschaffen (81%). Deze behoefte aan het scheppen van een positief beeld kan eventueel tot een selectie of zelfs kleuring van informatie leiden. Een presentatie van de informatie op een wijze die het vertrouwen in de rechter vergroot wordt wellicht belangrijker gevonden dan een evenwichtige weergave van de zaak. De journalisten laten, van hun kant, zien dat zij de functie van controle op de rechter niet als essentieel onderdeel van hun werk beschouwen - slechts 28% van de journalisten zegt deze functie van rechtbankverslaggeving van belang te vinden. Het lijkt erop dat de media hun rol bij het realiseren van de externe openbaarheid, zoals geschetst in de inleiding op dit artikel, niet erg serieus nemen. Dit is spijtig omdat is gebleken dat de publieke tribune ook niet in staat is om een dergelijke functie te verschaffen. Wellicht wordt de rechtspraak door journalisten dermate onbegrijpelijk gevonden dat zij hun eigen controlefunctie al bij voorbaat onmogelijk achten?
rechtstreeks 2/2004 Conclusies
Op sommige punten is er een substantieel verschil van mening: journalisten vinden het belangrijker dan de anderen om audiovisuele opnamen te kunnen maken in de rechtszaal en om over het dossier te kunnen beschikken, terwijl de andere twee groepen hier niet veel in zien. Communicatieadviseurs vinden het belangrijk dat een persvoorlichter mediageniek is; persrechters en journalisten hechten hier minder waarde aan. Er lijkt sprake te zijn van onderling wantrouwen. Ook hier zou overleg tussen de beroepsgroepen enige verbetering kunnen brengen.
Er blijkt een zekere mate van overeenstemming tussen de gerechten en de journalisten te bestaan over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachten, slachtoffers en partijen, maar ook van rechters: het grootste deel van de respondenten, inclusief de journalisten, vindt dit van belang. Ook over bepaalde functies van persvoorlichting en rechtbankverslaggeving bestaat een in principe overeenstemming: de informatievoorziening wordt bij beide het belangrijkste gevonden. Alle drie de groepen vinden het van belang dat persvoorlichters zaken in begrijpelijk Nederlands kunnen uitleggen. Deze overeenstemming tussen de groepen respondenten geeft mogelijkheden om te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie. Door middel van onderling overleg zou gesproken kunnen worden over het wegnemen van de belangrijkste knelpunten: de geringe bereikbaarheid van de persvoorlichters, de geringe begrijpelijkheid van de rechtstaal, de beperkte juridische kennis van journalisten en hun te beknopte verslaggeving. Tegelijk moet worden gerealiseerd dat er altijd tegenstellingen zullen blijven bestaan tussen de doelstellingen van de media en die van de gerechten.
66
67
rechtstreeks 2/2004 Discussie
7
Discussie
Onderzoek van de Britse Home Office heeft aangetoond dat als aan burgers feitelijke informatie over de afdoening van zaken en de opgelegde straffen wordt verstrekt, zij hun houding ten opzichte van het strafrechtssysteem en straffen in het algemeen, in positieve zin wijzigen (Chapman et al., 2002). Goed geïnformeerde burgers vinden minder vaak dat er te laag wordt gestraft. Bovendien vergroot informatie hun vertrouwen in het strafrechtssysteem en reduceert het hun angst voor criminaliteit. Dit tekent het belang van goede, evenwichtige informatie die wordt verspreid onder de bevolking en waarop burgers hun mening kunnen baseren.
rechtstreeks 2/2004 Discussie
Deze mengeling van effecten van publiciteit, angsten, onveiligheidsgevoelens en onwetendheid bij de bevolking, de rol van de media bij het verzorgen van amusement rondom criminaliteit, en de intitiatieven van politici om stemmen te winnen door de pleiten voor repressief optreden, is door de Britse onderzoekers benoemd als ‘penal populism’: het vooropstellen door politici van hun eigen belang om zoveel mogelijk kiezers te trekken, boven andere beleidsdoelstellingen die verstandiger zouden zijn. Het verschaffen van feitelijke, evenwichtige informatie over de werking van het strafrechtssysteem blijkt de bevolking een reëler beeld te geven van de criminaliteit en straffen die worden opgelegd, en aldus de effecten van penal populism tegen te gaan (Chapman, et al., 2002) De media, evenals de voorlichtingsfunctionarissen bij de gerechten, kunnen bijdragen aan het verschaffen van deze evenwichtige informatie. Maar ook overheidsinstanties zouden een rol kunnen spelen bij het verstrekken van dit type algemene informatie (Malsch, 2004).
De algemene kennis van de bevolking van het strafrechtssysteem en de straffen die worden opgelegd is echter gering, zo liet dit onderzoek ook zien. Als gevolg van deze ontoereikende kennis zijn veel mensen wellicht punitiever ingesteld dan zij zouden zijn als ze over meer informatie beschikten, zijn zij van oordeel dat de criminaliteit alleen maar toeneemt, en verwachten zij veel van hogere straffen en langdurige opsluiting. Hun mening wordt in deze situatie voornamelijk bepaald door de berichtgeving in de media, die is gebaseerd op ernstige misdrijven (veelal moorden) die tot grote angst en onrust in de maatschappij hebben geleid. Informatie over de gewone gang van zaken binnen gerechten bereikt hen meestal niet. De mening van onvoldoende geïnformeerde burgers berust niet op een evenwichtig beeld van de criminaliteit en de werking van het strafrechtssysteem. Politici, althans een deel van hen, spelen in op deze onrustgevoelens door wetgeving voor te stellen die straffen verhoogt of daaraan minima wil stellen (Van Kalmthout en Tak, 2003),8 of die meer bevoegdheden aanreikt aan politie en justitie om inbreuk te maken op grondrechten van verdachten en andere burgers. Met deze initiatieven hopen sommige politici hun populariteit te verhogen en zo stemmen te trekken (Roberts et al., 2003).
8
Zie onder meer het wetsvoorstel om minimumstraffen in te voeren en het onderzoek daarnaar van Van Kalmthout en Tak (2003). Hieruit blijkt dat de ‘effectiviteit’ van de invoering van minimumstraffen niet vooraf eenvoudig is vast te stellen.
68
69
rechtstreeks 2/2004 Literatuuropgave
rechtstreeks 2/2004 Literatuuropgave
Literatuuropgave
Brants, C. (1992), De persweeën van het strafrecht, Recht en Kritiek, p. 360-375.
Malsch, M, F. van den Berg, I. de Bruijn, J. de Keijser & H. Nijboer (2002), De ideale rechtbank: openbaarheid en gerichtheid op de buitenstaander. In M. Malsch (red.), De burger in de rechtspraak. Ervaringen en percepties van niet-professionele procesdeelnemers (p. 117-134). Den Haag: Elsevier.
Buruma, Y. (1997), Invloed van de media op de rechtspraak, Trema, p. 305-312. Chapman, B., C. Mirrlees-Black & C. Brawn (2002). Improving public attitudes to the criminal justice system: the impact of information, London: Home Office Research, Development and Statistics Directorate.
Malsch, M., C.J. de Poot, M.W. Verkuylen & G. Wolters (2004), Hoe helder is de rechter? Leesbaarheid en begrijpelijkheid van strafrechtelijke vonnissen. Nederlands Juristenblad, 2004, p. 1112-1118. Pagano, M.R. (1990), Publiciteit als element van straftoemetingsbeleid. Nederlands Juristenblad, 12, 1851-1853.
Corstens, G. (2003), De media meester? Nederlands Juristenblad, 38, 2014-2015. Franken, H. (1997), Onafhankelijk en verantwoordelijk, Rede uitgesproken ter gelegenheid van de Dies Natalis van de Rijksuniversiteit Leiden Gestel, B. van (2002), Media en criminaliteitsbestrijders: wie beïnvloedt wie? Justitiële Verkenningen, 2, 29-41.
Pagano, M.R. (2001), Een oude vraag in de ‘Nieuwe Tijd’, in A. Ellian & I.M. Koopmans (red.), Media & strafrecht (p. 55-76), Deventer: Gouda Quint, p. 63. Roberts, J.V., L.J. Stalans, D. Indermar & M. Hough, Penal populism and public opinion: lessons from five countries. Oxford: Oxford University Press, 2003. Dit boek is besproken door J.A.W. Lensing in Trema, 2003, Straftoemetingsbulletin 3, p. 92-94.
Groenhuijsen, M.S. (1997), Openbaarheid en publiciteit in strafzaken, Delikt & Delinkwent, p. 417-422. Schmidt auf Altenstad, P.J.M. von (2000), Het doel heiligt de media, Advocatenblad, 36. Kalmthout, A.M. van en P.J.P Tak (2003), Ups en downs van de minimumstraf. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Schuyt, C.J.M. (1998), Het strafrecht in het brandpunt van de belangstelling, Delikt & Delinkwent, p. 207-214. Keijser, J.W. de en H. Elffers (2004), Het maatschappelijk oordeel van de strafrechter: de wisselwerking tussen rechter en samenleving. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Studebaker, C.A. en S. Penrod (1997), Pretrial publicity: The media, the law and common sense. Psychology, Public Policy, and Law, p. 428-460.
Knigge, G. (2002), Databank en strafmotivering: Catch-22? Trema, 1, 5-10. Malsch, M. (2003), De leek als rechter en de rechter als leek, Justitiële Verkenningen, 1, 47-61. Malsch, M. (2004), De aanvaarding en naleving van rechtsnormen door burgers: participatie, informatieverschaffing en bejegening. In P. de Beer & C.J.M. Schuyt (red.), Bijdragen aan waarden en normen (WRR-Verkenning 2). Amsterdam: Amsterdam University Press. Malsch, M. en R. Hoekstra (1999), De publieke tribune: controlemiddel voor de rechtspraak of opvangruimte voor daklozen? Delikt & Delinkwent, 29, 737-755. Malsch, M. en J.F Nijboer (eds.) (1999), Complex cases: perspectives on the Netherlands criminal justice system, Amsterdam: Thela Thesis.
70
71
72