RECHTSTREEKS¬
¬ ¬NR¬¬
AZ`ZcZchigV[gZX]iZghkZg\ZaZ`Zc/ LV\ZcVVgh¼gVVY`VbZgdcYZgodZ`ZcYZ Y^hXjhh^ZhdkZgejc^i^k^iZ^iZcaZ`Zc^cWgZc\
rechtstreeks
2008- nr 3
Leken en strafrechters vergeleken: Wagenaars’ raadkameronderzoek en de discussies over punitiviteit en lekeninbreng
Rechtstreeks is een periodiek van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. Het blad stelt zich ten doel wetenschappelijke inzichten en bijdragen aan het publieke debat over de rechtspraak ter kennis te brengen van allen die beroepshalve bij de rechtspraak betrokken zijn. Opname in Rechtstreeks betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft. Redactieraad Mr. Th. Groeneveld (voorzitter) Lid Raad voor de rechtspraak Drs. M.J.G. Brackel Hoofd Kabinet & Communicatie Raad voor de rechtspraak Mr. W. Duitemeijer Raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Arnhem Prof. mr. dr. A.M.P. Gaakeer Bijzonder hoogleraar Rechtstheorie Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit Rotterdam Rechter Rechtbank Middelburg Prof. mr. J.L.M. Gribnau Bijzonder hoogleraar Kwaliteit van fiscale regelgeving, Universiteit Leiden en hoofddocent fiscale methodologie, Universiteit van Tilburg Dr. C. M. Klein-Haarhuis Onderzoeker Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie centrum (WODC), Den Haag Mr. J.J.M. de Laat Vice-president inhoudelijk adviseur, sector kanton Rechtbank Utrecht Mr. Th.C.M. Willemse Rechter Rechtbank Zutphen
2
Redactie Dr. A. Klijn (eindredacteur) Adviseur wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak Mr. drs. E.C.M. Bouman Beleidsadviseur Raad voor de rechtspraak M.I. Scholtz (secretaris) Programmamanager wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak
rechtstreeks 3/2008 Redactioneel
Redactioneel Wast Wagenaar witter? Een doordenkertje, dat voelt u wel aan. De meesten van ons soort mensen, zo schat ik op basis van introspectie, moeten niet veel hebben van de aanprijzingen in de trant van ‘geheel vernieuwd’ of ‘nieuwe formule’. Het is ons eigen: die OMO-twijfel. We weten ook waarom. De vernieuwingsdrift komt immers slechts voort uit de wens een marktaandeel te vergroten of in elk geval ons als consument aan een nieuw product te krijgen terwijl het bestaande nog adequaat is. Nee, wij weten beter; de bef wordt wit genoeg met het oude vertrouwde wasmiddel. Maar hoe zit het bij het verschijnen van een nieuw onderzoek? Negen van de tien keer gaan we direct af op de nieuwe uitkomsten, nietwaar? De opinieonderzoeken duikelen over elkaar en zelden wordt tegen een nieuwe uitslag als argument aangevoerd dat een vorig onderzoek anders uitwees. En – nog lastiger – waarom niet direct de nieuwe bevindingen te omarmen als ze prettig in het gehoor liggen en de wereld opeens een meer aangename aanblik geven. Nu wéér, dat Wagenaar-onderzoek; weer een onderzoek naar de kloof! Hoe vaak hebben we al gehoord dat de gemiddelde
Nederlander gehakt maakte van de straffen door rechters opgelegd. Dat was nou toch iets wat niet meer onderzocht behoefde te worden; waarom opnieuw onderzoeksgeld besteed aan dit issue? Onderzoek verandert heus niets aan de publieke opinie. Nog meer zout in de wond! Het COB - het Continu onderzoek burgerperspectieven; de SCPbarometer van het institutionele vertrouwensklimaat - laat het zien: onveranderlijk! Door maar te blijven vragen naar het oordeel van de burger over ons graven we immers ons eigen vertrouwensgat. Maar ja, nu beweert die Wagenaar iets heel anders: niks kloof tussen u als rechter en de gemiddelde Nederlander! Wat nu? Meegaan met de commentator van het dagblad Trouw? Die noteerde: “Zeker, het betreft hier een door de Raad ingesteld onderzoek”; immers cuius regio eius et religio (wiens brood….). Om te vervolgen: “Nochtans is er weinig reden om aan de uitkomst te twijfelen. Het onderzoek was in handen van van de boven iedere twijfel verheven emeritus hoogleraar Willem Albert Wagenaar .” Immers, zo werd door de auteur kennelijk bekend verondersteld, die Wagenaar is een van de vaak genoemde criticasters van de huidige strafrechtpraktijk. Inderdaad.
3
rechtstreeks 3/2008 Redactioneel
Onder de spraakmakende titel: ‘Vincent plast op de grond’ schreef hij eerder op basis van zijn ervaringen als getuige-deskundige in veel strafprocessen, over structurele tekortkomingen in zowel de regelgeving binnen de rechtspraak als het gebrek aan kennis bij rechters op gebieden buiten het strikt juridische domein. Dat bracht hem tot de provocerend bedoelde uitspraak: “De rechter is niet geïnteresseerd in de waarheid”.1 Dus als hij de kloof ontkent… Toch slim van de Raad om hem nog eens een onderzoek naar de kloof te laten doen. Want ga maar na: stel de uitkomsten waren in lijn met vroeger onderzoek, dan hadden de uitkomsten geen verdere afbreuk gedaan aan het slechte imago van de rechters en was de naam Wagenaar geruisloos bijgeschreven bij de lijst van andere onderzoekers. Maar nu het beeld anders uitpakt, is er sprake van een ware win-win situatie. Tja, dat ‘new public management’ (waarvoor duur betaald wordt) levert wel wat op!
Al met al bent u daarmee nog niet van uw twijfel verlost. Wat te doen; wat te geloven? Kan het oude onderzoek nu de prullenbak in? Die vraag is overigens niet een actueel publicitair niemendalletje. Het is een vraagstuk van alle tijden, getuige de navolgende anekdote over een ontmoeting van de filosoof Immanuel Kant die keizer Frederik II op een wandeling tegen kwam. De Keizer, vol hoogachting voor de wetenschap naar men zegt, stelde het boegbeeld van kennis beleefd de vraag: “Na, Herr Professor, gibt’s noch wat Neues in der Wissenschaft?“. Waarop het onvermoede antwoord van die zijde luidde: “Ihre Majestät kennen wohl das Alte?” Gepaste argwaan dus tegen het nieuwe. Dit nummer van Rechtstreeks helpt u oud en nieuw te combineren. Albert Klijn
1 Dat bracht hem in het hol van de leeuw. NOVUM – jrg 8, nr. 10 november 2006 – doet verslag van een debat met de strafrechtspraak onder de kop: “Rechters u moet ingrijpen” 4
rechtstreeks 3/2008 Redactioneel
5
Marnix Croes
Is als onderzoeker werkzaam op het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie.
Henk Elffers
Is als senior onderzoeker verbonden aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) te Leiden. Hij is tevens parttime hoogleraar Empirische bestudering van de strafrechtpleging aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Albert Klijn
Is verbonden aan de Raad voor de rechtspraak als Adviseur wetenschappelijk onderzoek. Is tevens eindredacteur van Rechtstreeks.
6
rechtstreeks 3/2008 Inleiding
Leken en strafrechters vergeleken: Wagenaars’ raadkameronderzoek en de discussies over punitiviteit en lekeninbreng Marnix Croes, Henk Elffers, Albert Klijn 1
Inleiding
De afgelopen jaren is er veel gezegd en geschreven over de mate waarin de Nederlandse strafrechtspraak qua straftoemeting op onbegrip onder het publiek zou stuiten. Deels in het verlengde daarvan wordt er gediscussieerd omtrent het nut, de noodzaak en de mogelijk heden om leken meer te betrekken bij de rechtspraak. Het gaat enerzijds om een weten schappelijke discussie, waarin in de loop der jaren diverse wetenschappers een bijdrage hebben geleverd, anderzijds om een maatschappelijk debat, waarin politici, magistratuur, de publieke opinie en wetenschappers elkaar trachten te overtuigen van de noodzaak bepaalde maatschappelijke consequenties te trekken uit de stand van zaken. Recent is onder de titel Strafrechtelijke oordelen van rechters en leken het eindrapport gepubliceerd van een onderzoek dat in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is verricht door de emeritus hoogleraar psychologie Willem Albert Wagenaar. Dit onderzoek – voortaan aangeduid als het raadkameronderzoek – omvat een omvangrijke empirische studie naar hoe leken en hoe rechters in een negental ernstige strafzaken tot een beslissing over de schuldvraag en de strafmaat komen, en hoe die beslissing dan uitpakt. In menig opzicht is het een unieke studie. De auteur had in alle negen gevallen toegang tot de beraadslagingen van de meervoudige kamer die de zaak behandelde, en kon wat daar voorviel vergelijken met de beraadslagingen van lekenpanels die parallel aan de meervoudige kamer over dezelfde zaak oordeelden. Elk lekenpanel had tevoren het strafdossier bestudeerd, was aanwezig bij de behandeling ter zitting, en trok zich na afloop net als de ‘echte’ meervoudige kamer terug voor beraadslaging over de schuldvraag en de straftoemeting. Alle overwegingen in de raadkamers van rechters en leken werden geanalyseerd en vergeleken, en ook de resulterende beslissingen konden worden vergeleken. Dit onderzoek kan een nieuw licht werpen op beide discoursen. Vandaar dit nummer gewijd aan het onderzoek.
7
rechtstreeks 3/2008 Inleiding
Wagenaars publicatie is een ‘technisch rapport’, een gedetailleerd en feitelijk verslag van hoe het onderzoek werd opgezet, welke methodiek werd ontwikkeld en gebruikt om redeneringen en uitslagen van beraadslagingen te analyseren, en het presenteert de uitkomsten. Deze Rechtstreeks is gewijd aan dit onderzoek. Metaforisch gesproken: dit nummer vormt het boekje bij de CD. Op een CD hoort men de uitvoering van het betreffende stuk en wordt men niet geïnformeerd over de opbouw van het stuk, over de traditie waarin de componist staat of over de muzikale inbedding van het stuk. Ook hoort men niet welke betekenis men aan het werk moet toekennen. Dat alles treft men – als het goed is – ter vergroting van het luister genot in het boekje aan. Wie meer weet, luistert anders, zo is de achterliggende gedachte. Zo ook in dit geval. Het rapport doet verslag van het onderzoek; Rechtstreeks biedt – getrouw aan de missie – een korte weergave daarvan en plaatst die in een bredere context. Wij menen dat er behoefte is aan een afgewogen confrontatie van Wagenaars resultaten met het bestaande onderzoek en de bovengenoemde wetenschappelijke en maatschappelijke discussies. Het feit dat na de publieke presentatie van het rapport op een bijeenkomst van de Raad voor de rechtspraak verschillende kranten de resultaten van het onderzoek op soms diametraal verschillende wijze in die discussie plaatsen, onderstreept dat.2 In deze beschouwing zullen wij de resultaten van Wagenaars onderzoek plaatsen in de bovenaangehaalde discussies over de tussen publiek en rechters bestaande punitiviteitskloof en de discussie over de wenselijkheid van lekeninbreng. Wij gaan hierbij als volgt te werk: • De eerste stap is een schets van het decor waartegen het raadkameronderzoek moet worden bezien. Dat decor bestaat uit twee panelen: het bestaande onderzoek over de punitiviteitskloof (in paragraaf 2) en de theorie waarvan Wagenaar gebruik maakte bij zijn analyse: de theorie van Verhaal & Verankering (paragraaf 3). • De tweede stap bevat een korte presentatie van de uitkomsten van het raadkameronderzoek; paragraaf 4 is daaraan gewijd. • De derde stap omvat weer twee onderdelen. In paragraaf 5 maken we de balans op van waar we in de punitiviteitskloofdiscussie staan na Wagenaars onderzoek. Wat betekent Wagenaars bevinding van een grote mate van overeenkomst tussen leken en rechters in de straftoemeting? Is de kloof kleiner geworden of definitief gedicht, zoals de redactie van het dagblad Trouw de lezers berichtte? Of, een derde mogelijkheid, zien we de kloof nu preciezer? Hierbij zullen we soms wat gedetailleerder ingaan op de analyses over strafmaat die Wagenaar heeft gepresenteerd.
2 http://www.nrc.nl/binnenland/article2014552.ece/Leek_straft_niet_zwaarder_dan_rechter http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1075343.ece/Lekenrechter_straft_soms_zwaarder_dan_ echte_rechter http://www.trouw.nl/digitalekrant/ 8
rechtstreeks 3/2008 Inleiding
In paragraaf 6 gebeurt hetzelfde, nu met betrekking tot de discussie over de (on)wenselijkheid van lekenrechtspraak. De bevindingen werpen een nieuw licht op argumenten die in de huidige discussie door voor- en tegenstanders worden aangedragen. Bij wijze van een nabeschouwing besteden we in paragraaf 7 aandacht aan de vraag waarom de bevindingen van het raadkameronderzoek voor de rechtspraak van groot belang zijn. Ter afsluiting van deze introductie nog iets over onszelf, de auteurs van dit nummer. Wij maakten gedrieën deel uit van de begeleidingscommissie van het onderzoek. In die hoedanigheid hebben we uitvoerig gedebatteerd over de opzet, de analyse en de presentatie van het onderzoek. Het feit dat we nu daarnaast nog een boekje open doen, moet niet beschouwd worden als een besmuikte vorm van kritiek. Integendeel, wij beogen op deze wijze dit bijzondere onderzoek nogmaals te belichten en het belang van de resultaten te onderstrepen.
9
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
2
Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
Voor menig niet-onderzoeker leidt de verschijning van een nieuw onderzoeksrapport tot een zucht van óf meewarigheid óf van verwarring. Het eerste is het geval als de nieuwe uitkomsten niets anders lijken te doen dan te bevestigen wat ‘we al lang wisten’. Waar is dat toch goed voor, al dat onderzoek? Het tweede treedt op als er weer eens iets anders het geval blijkt dan voorheen werd beweerd. Wat nu te geloven? Beide reacties miskennen de cumulativiteit van onderzoek. Bevestiging van een eerder juist gebleken gedachte is, vanuit het denken in vooruitgang van kennis, bepaald niet overbodig als de onderzochte situatie nieuw of de wijze van onderzoek beter is en weerlegging van een mogelijk niet altijd geldende gedachte kan helpen om verkeerde beslissingen te voorkomen. Kortom: het is zinvol te weten hoe men het raadkameronderzoek van Wagenaar moet plaatsen in de bestaande discussie binnen het vakgebied. Uit het in de voorgaande jaren verrichte opinieonderzoek onder de Nederlandse bevolking naar het gewenste strafklimaat komt met grote regelmaat naar voren dat het Nederlandse publiek vindt dat rechters te licht straffen. Die publieke opinie wordt doorgaans gemeten aan de hand van een algemene stellingen waar men het in min of meerdere mate mee eens dan wel oneens kan zijn. Een bekend voorbeeld daarvan is een stelling die het SCP lange tijd aan de bevolking heeft voorgelegd: ‘Misdaden worden in Nederland over het algemeen te licht bestraft’. De laatste jaren beamen minstens vier van de vijf Nederlanders steeds die stelling: in 2002 stemde 91 procent van de Nederlanders hiermee in (SCP, 2002), in 2003 was dat 85 procent. Evenzeer valt te verwijzen we naar de uitkomsten van het periodieke opinie onderzoek dat in opdracht van het ministerie van Justitie sinds 1998 is gehouden (tot 2005). In die periode kreeg de stelling: ‘Misdadigers worden in ons land te licht gestraft’ steeds de instemming van 80 tot 85 procent van de bevolking. Dit schreven De Keijser, Elffers en Van Koppen (2006) ter introductie van hun mede door de Raad voor de rechtspraak mogelijk gemaakte onderzoek Op de stoel van de rechter (verder aangeduid als het ‘stoel-onderzoek’). Die mededeling vormde de opmaat voor hun kritiek op de in die onderzoeken gehanteerde werkwijze – een kritiek waarin ze niet alleen stonden overigens – welke er op neer kwam dat hier op een veel te abstracte wijze tewerk werd gegaan. De interpretatie van de enquêteresultaten is immers niet zo eenvoudig: over welk type zaken velden burgers nu precies welk oordeel? En zouden ze dat oordeel ook gegeven hebben als ze over dezelfde informatie zouden beschikken waarop de rechter zijn uitspraak baseerde?
10
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
2.1 De informatiehypothese Deze kritiek valt te lezen als de bewering dat oordelen van burgers over de strafmaat van rechters aan waarde winnen naarmate de vergelijking op gelijksoortige zaken betrekking heeft. Dat betekent dat men burgers over dezelfde typen zaken zou moeten laten oordelen waarbij zij dezelfde informatie als rechters zouden hebben. De vaak geconstateerde kloof tussen rechters en publiek zou dus het gevolg van jumping to conclusions kunnen zijn. De vraag is dan: tot op welke hoogte? Op die laatste vraag hebben De Keijser, Elffers en Van Koppen een antwoord trachten te geven door onder gecontroleerde omstandigheden na te gaan of het publiek net zo oordeelt als de rechter wanneer het over dezelfde informatie beschikt als die rechter. Concreet stond daarbij de volgende vraag centraal: is er sprake van een punitiviteitskloof tussen strafrechters en leken wanneer beide groepen hun strafoordeel baseren op exact dezelfde informatie Box 1 De informatiehypothese De these die ten grondslag lag aan het onderzoek ‘Op de stoel van de rechter’ laat zich als volgt formuleren: Naarmate leken over meer en meer genuanceerde informatie beschikken in zaken waarover rechters oordelen, zullen de strafoordelen van leken meer overeenkomen met de strafoordelen van de rechters. De these werd bevestigd via een vergelijking van de oordelen van leken die in eenzelfde zaak slechts beschikten over een krantenbericht met de oordelen van leken die een dossier van die zaak hadden. Onderstaande figuur betreft de uitkomst van de casus waarin sprake was van een zware mishandeling. Dit omdat die casus het meest overeenkomt met de zaken in het raadkameronderzoek. De tendens van de bevindingen was in de andere twee zaken in het ‘stoelonderzoek’ identiek.
CASUS¬ZWARE¬MISHANDELING (ET¬GEKLEURDE¬GEBIED¬ ¬ BEGRENSD¬DOOR¬EENMAAL¬ DE¬STANDAARDDEVIATIE¬VAN¬ DE¬GEMIDDELDE¬STRAF¬n¬ ¬ GEEFT¬DE¬GRENS¬AAN¬ WAARTUSSEN¬¬VAN¬DE¬ STRAFFEN¬LIGGEN
$E¬GEMIDDELDE¬DOOR¬ RESPONDENTEN¬GEGEVEN¬ STRAF¬
RESPONDENT OP¬KRANTEN BERICHT
RESPONDENT OP¬COMPLEET DOSSIER
WERKELIJK OORDEEL RECHTER
11
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
zoals neergelegd in reële en gedetailleerde strafdossiers? Strafrechters en leken werden verzocht een oordeel te geven over de passende straf voor een geval van woninginbraak, van zware mishandeling, ofwel van eenvoudige mishandeling. Wat bleek bij de vergelijking van de oordelen? De leden van het publiek (de leken) verschilden onder deze omstandig heden weliswaar minder van rechters dan wanneer zij niet het volledige strafdossier onder ogen hadden gekregen, maar desondanks waren hun strafvoorkeuren nog steeds veel strenger dan wat de strafrechters passend achtten. De auteurs concludeerden daarom dat er (in ieder geval in Nederland) sprake was van een substantiële kloof bestaat tussen strafrechters en publiek die geen artefact is van de methode. 2.2 Vijf beperkingen Of met het experimentele ‘stoel-onderzoek’ de existentie van de kloof in de werkelijkheid eens en voor altijd was aangetoond? Goed beschouwd was dat niet het geval, want het onderzoek kende, zoals elk onderzoek, ook beperkingen. Ook in het ‘stoel-onderzoek’ valt immers nog wat af te dingen op de strikte vergelijkbaarheid van de situaties waarin leken en rechters hun oordeel gaven. Wij noemen hier vijf punten. 1 Van de deelnemers aan het onderzoek werd, anders dan in een werkelijk strafproces, verwacht zich een oordeel te vormen enkel en alleen op basis van een schriftelijk dossier, zonder de verdachte te zien en te horen ter terechtzitting. 2 Deelnemers aan het onderzoek misten een duidelijk referentiekader, waarin ze de voor liggende zaak konden plaatsen. Rechters hebben uit hoofde van hun professie wel zo’n kader waardoor ze, impliciet of expliciet, een voorliggende zaak vergelijken met een scala aan andere strafzaken. 3 De zaken in het onderzoek concentreren zich enkel en alleen op de straftoemeting doordat de bewijsbeslissing in alle drie de gevallen klip-en-klaar was. De bewijsbeslissing en de straftoemeting dienen los van elkaar te worden beschouwd. Rechters blijken daar goed toe in staat3, maar het is niet duidelijk of leken dat ook zijn. 4 Het onderzoek was beperkt tot een bepaald type ernstige strafzaken (tweemaal geweld pleging en een woninginbraak waarbij ook geweld aan de orde was). 5 Anders dan wat het geval is bij levensechte zaken wisten de deelnemers dat hun beslissing geen consequenties zou hebben voor betrokkenen van vlees en bloed.
3 De Keijser, J. W., & Van Koppen, P. J. (2007). Paradoxes of proof and punishment: Psychological pitfalls in judicial decision making. Legal and criminological psychology, 12, 189-205. 12
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
Uiteraard is het aanstippen van deze kanttekeningen bij het ‘stoel-onderzoek’ niet voldoende om te suggereren dat het opheffen ervan ook de kloof tussen leken en rechter zou doen verdwijnen. Echter, zolang het beschikbare onderzoek beperkingen kent, is het moeilijk de betekenis van de resultaten ervan te duiden. Is er werkelijk sprake van een kloof (rechters en leken denken echt anders over de gewenste strafzwaarte), en zo ja, in welk type zaken is dat het geval, of is er toch sprake van een artefact (de gevonden kloof komt op rekening van het onvoldoende vergelijkbaar zijn van de situaties waarin rechters en leken hun oordeel gaven)? Het is daarom aanbevelenswaardig te bezien of het mogelijk is onderzoek te doen, of al gedaan is, dat in enigerlei mate aan die beperkingen tegemoet probeert te komen. De vijfde beperking is tot op grote hoogte onvermijdelijk. Binnen de Nederlandse rechtsstaat is het onmogelijk om leken de rechterlijke functie feitelijk te laten vervullen. Men kan slechts onderzoek zo goed mogelijk dusdanig inrichten dat de betrokkenheid van de leken optimaal is, en vrijblijvendheid wordt geminimaliseerd. Inmiddels is er ten aanzien van de eerste twee beperkingen nader empirisch onderzoek beschikbaar. Wat betreft het effect van het bijwonen van de zitting (beperking 1) valt te verwijzen naar het evaluatieonderzoek van de lezersjury van het Brabants Dagblad waarin leden van zo’n ‘jury’ strafzittingen bijwoonden.4 Door vergelijking van hun punitiviteit voor en na zo’n zitting bleek dat er bij deze groep leken door het bijwonen van een zitting geen verandering in hun punitiviteit optrad. Weliswaar konden zij meer begrip opbrengen voor de rechter, maar ze prefereerden toch nog steeds zwaardere straffen dan die welke, naar ze meenden, door rechters zoal worden opgelegd. Op basis van dit – bescheiden – onderzoek zou men geneigd zijn aan deze beperking niet zo veel gewicht toe te kennen en te opperen dat het wèl bijwonen van de zitting de kloof tussen rechters en leken niet substantieel zal verkleinen. Ook ander onderzoek liet zien dat van een grotere betrokkenheid bij het strafproces geen wonderen van mildheid kunnen worden verwacht. De tweede beperking raakt een lastig punt. Op het eerste gezicht is het een open deur. Men kan nu eenmaal niet leken ten behoeve van een vergelijking als het ware een rechterlijke ‘mental map’ meegeven. De vergelijking wordt daarmee immers teniet gedaan: leken houden dan op leken te zijn. Dat wil niet zeggen dat men hier geen belangrijk punt raakt, maar eerder dan het een beperking te noemen gaat het om een mogelijke factor ter verklaring van eventueel te vinden verschillen tussen rechters en leken onder overigens zo identiek mogelijke omstandigheden. Overigens lieten De Keijser en Elffers zien dat in een experimentele setting 4 Elffers, H., J.W. de Keijser, P.J. van Koppen & L. van Haeringen (2007), Newspaper Juries, A field experiment concerning effect of information on attitudes toward the criminal justice system. Journal of Experimental Criminology 2007/3, 163-182. Vergelijk ook: Elffers, H. en J.W. de Keijser (2007). De strafrechter en de burger. Zij konden bijeen niet komen … Rechtstreeks, 2007/2, 7-30. 13
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
het effect van een (bescheiden) referentiekader leken helemaal niet matigde in hun punitiviteit, maar veeleer de kloof met rechters nog verwijdde.5 Ten aanzien van de derde en vierde beperking is geen recent onderzoek beschikbaar. 2.3 Hoe het raadkameronderzoek de beperkingen ondervangt In welke mate komt de opzet van het raadkameronderzoek aan een aantal van de bovenstaande beperkingen tegemoet en wordt er dus vooruitgang geboekt? Allereerst gaat het om een studie met reële strafzaken, terwijl eerder onderzoek gebruikt maakte van fictieve, door onderzoekers met behulp van deskundigen geconstrueerde, dossiers. Daarnaast vergroot de opzet de vergelijkbaarheid van rechters en leken op het punt van de beschikbare informatie. De betrokken leken kregen niet alleen gedurende een aantal uur inzage in het betreffende dossier waarbij ze desgewenst nadere informatie konden krijgen over zaken die ze niet begrepen, maar ook woonden ze de complete strafzitting bij en waren daarbij dusdanig gepositioneerd dat ze de verdachte recht in de ogen konden kijken. Vergeleken met de voorgaande settings is hier de informatiegraad hoger en is daarmee de test van de informatiethese dus strenger. Zou onder deze omstandigheden de punitiviteitskloof niet kleiner worden, dan zou dat strijdig zijn met de hypothese over informatieverstrekking. Er blijft overigens nog steeds een belangrijk verschil tussen rechter en leek bestaan: de rechter bestuurt de zitting, bepaalt waarover met de verdachte en anderen wordt gesproken en welke vragen nog worden gesteld. Die regie krijgen de leken niet en in hun discussie in de raadkamer bleek menigmaal dat ze graag nog andere dingen aan de orde hadden willen zien gesteld, en dat ze zich erover verbaasden dat de rechter zich met een bepaald antwoord tevreden stelde. De derde stap voorwaarts raakt de vijfde hierboven genoemde beperking: de vrijblijvendheid van het lekenoordeel. Om die vrijblijvendheid in psychologische zin zo gering mogelijk te maken, moesten de leken met elkaar raadkameren en komen tot een gezamenlijk gedragen beslissing. Daarbij komt dat ze voor de aanvang van hun deelname officieel werden beëdigd als buitengriffier. In geen van de voorgaande onderzoeksprojecten is een vergelijkbare mate van betekenisgeving aan het oordeel gerealiseerd.6 De achterliggende verwachting hierbij is – dat spreekt voor zich – dat de mate van gewichtigheid van het oordeel het verschil in beslissituatie tussen rechters en leken zal verkleinen. Uiteraard kon dit niet zo ver worden door gezet dat de beslissing van de leken ook rechtskracht zou verkrijgen: slechts het oordeel van de ‘echte’ raadkamer telt. Overigens is deze raadkamer-modaliteit niet alleen een voordeel. 5 Keijser, J. W. de, & Elffers, H. (2008). Straffen in context: Het effect van referentiekaders op de publieke opinie over straf. Tijdschrift voor Criminologie, 50, 3, 233-247. 6 Uit de duur en de intensiteit van het raadkameren viel af te leiden dat leken hun taak uitermate serieus hebben genomen. 14
rechtstreeks 3/2008 Voorgaand onderzoek naar punitiviteit
Voor zover uit de onderhavige studie een kleinere of grotere kloof zou blijken dan uit het ‘stoel-onderzoek’ weten we niet zeker of dat toe te schrijven is aan de verkleining van het informatieverschil of aan het raadkameren. Daarbij komt de moeilijkheid dat uit de literatuur niet eenduidig valt af te leiden of het nemen van beslissingen en comité tot minder extreme oordelen leidt dan individueel beslissen of dat het eerder polariserend werkt (zie Malsch, 2007, met name pp.73 e.v.). Een vierde stap voorwaarts ten opzichte van het bestaande onderzoek is dat niet alleen de strafmaat, maar ook de bewijsbeslissing aan de orde komt. Dat is uiteraard interessant op zich zelf, en het maakt het mogelijk ook de vraag te beantwoorden of er sprake is van een ‘bewezenverklaringskloof’, naast een punitiviteitskloof. Er bestaat geen Nederlands onderzoek dat dat in vivo bestudeert. Aandacht voor bewezenverklaring vergroot ook de vergelijkbaarheid tussen rechters (die altijd al beide beslissingen nemen) en leken. Bovendien valt zo na te gaan of eventuele strafmaatverschillen niet te herleiden zijn op verschil in wat bewezen wordt verklaard. Ook ten aanzien van de bedenking dat het ‘stoel-onderzoek’ zich op een bepaald type strafzaak richtte, is in het huidige onderzoek enigszins tegemoetgekomen. Het gaat nu om 9 zaken, die, als meervoudige kamerzaken, uiteraard wel allemaal vrij ernstig zijn, zo is er veelal weer sprake van een vorm van gewelddadigheid, maar de zaken vertonen toch wat grotere verschillen (zie: box 4 in paragraaf 4). Tenslotte maakt de waarneming van het raadkameroverleg het mogelijk na te gaan of even tueel aan het licht tredende verschillen in strafmaat (en bewezenverklaring) terug zijn te voeren op een verschillende argumentatiestructuur. In vergelijking met voorgaand onderzoek opent Wagenaar hier een geheel nieuwe onderzoekslijn. Hij tracht verschillen, als ze worden aangetoond, te verklaren, waar eerder onderzoek daartoe geen mogelijkheid had. Als zodanig is dit wellicht het grootste verschil tussen het ‘stoel-onderzoek’ en het ‘raad kameronderzoek’. Niet verrassend is een belangrijk onderdeel van het rapport van Wagenaar dan ook op de analyse van de argumentatiestructuur gericht. Het kennisnemen van het redeneren van de leken en dat van de rechters maakt het mogelijk om de samenhang tussen de (ernst van de) daad en de (hoogte en aard van de) straf te traceren.
15
rechtstreeks 3/2008 De theorie van Verhaal & Verankering
3
De theorie van Verhaal & Verankering
De methodiek die Wagenaar hanteert is gebaseerd op de theorie van Verhaal en Verankering; een theorie die hij in samenwerking met collegae Crombag en Van Koppen heeft uitgewerkt in hun boek Dubieuze Zaken (1992). Om de uitkomsten van het onderzoek op hun merites te kunnen beoordelen moet de lezer enig inzicht hebben in die theorie. Een beknopte weergave ter opfrissing of ter introductie dus. De theorie van verhaal en verankering begint met de constatering dat rechters in strafzaken moeten beslissen over logisch onoplosbare problemen. Het aantal scenario’s voor wat er in feite is gebeurd, is oneindig groot, en de informatie is per definitie onvoldoende om alle mogelijke scenario’s op-één-na logisch uit te sluiten. De ontoereikendheid van de informatie wordt door verschillende factoren veroorzaakt. Ten eerste doordat niet alle benodigde informatie verkregen kan worden. Maar daarnaast ook doordat de wel verkregen informatie niet volledig betrouwbaar is. Hoe in deze precaire situatie te handelen? De rechter krijgt door de officier een geheel van beweringen en de daarbij passende bewijsmiddelen voorgelegd. Als de verdachte ontkent dan staat de rechter in de kern genomen voor het probleem te kiezen tussen twee elkaar uitsluitende hypothesen: de tenlastelegging is waar of onwaar. Het is de opgave van de rechter om na te gaan of de aangedragen bewijsmiddelen hem nu verder van het vermoeden van schuld afbrengen dan wel dat vermoeden slechts versterken. Daartoe moet de rechter van de aangevoerde bewijsmiddelen de diagnostische kracht bepalen. De wijze waarop een rechter dat doet, is door gebruik te maken van vuist regels: redeneringen (generalisaties) die in de praktijk hebben bewezen meestal adequaat te werken, hoewel zij niet waterdicht zijn en af en toe ook fouten opleveren. De structuur van de redeneringen van de rechter vormt het object van de theorie. 3.1 Het goede verhaal Het is de rol van de officier om een goed verhaal te presenteren, aldus de theorie van Verhaal en Verankering. Zo’n verhaal is niet een aaneenschakeling van losse beweringen maar een geheel van beweringen en – vaak door de verteller in het midden gelaten – verbanden. Het zijn die verbanden die een geheel geloofwaardig maken (of niet). In Dubieuze Zaken staat een voorbeeld van de kracht van dergelijke verbanden. Wanneer is een verhaal nu een goed verhaal? De auteurs stellen dat het verhaal een gemakkelijk te identificeren handeling moet bevatten en een context die een gemakkelijke inter
16
rechtstreeks 3/2008 De theorie van Verhaal & Verankering
pretatie van die handeling toelaat. Dat laatste brengt met zich mee dat er geen dubbelzinnigheden, onvolledigheden of tegenstrijdigheden in moeten staan. Ze presenteren vervolgens een aantal voorwaarden waaraan een goede structuur herkenbaar is. “Ieder verhaal begint met een weergave van een samenstel van omstandigheden (…die) de aanleiding vormen tot zekere lichamelijke en psychologische toestanden van de hoofdpersoon en die op hun beurt, rechtstreeks of via een omweg van de door de hoofdpersoon te vormen doelen, aanleiding geven tot of reden geven voor een handeling, die zekere gevolgen veroorzaakt” (curs. van ons). Schematisch weergegeven: Box 2 De structuur van een goed verhaal
/MSTANDIGHEDEN
!
0SYCHOLOGISCHE¬TOESTANDEN
!
!
,ICHAMELIJKE¬TOESTANDEN
!
$OELEN
! !2
!2
,EGENDA !¬!ANLEIDING¬GEVEN¬TOT 2¬2EDEN¬GEVEN 6¬6EROORZAKEN
(ANDELINGEN
2
6
'EVOLGEN
3.3 De verankering Een goede structuur is het halve werk, maar er komt nog iets meer bij kijken wil het verhaal overtuigen. Er moeten een aantal bewijsmiddelen worden toegevoegd. Dat nu heet: de verankering aan de werkelijkheid. Hoe gaat dat, verankeren? De rechter moet nagaan of een bepaalde bewering strookt met de werkelijkheid. Daarbij kan hij/zij afgaan op een getuigenverklaring. Maar hoe weet men of die getuigenverklaring
17
rechtstreeks 3/2008 De theorie van Verhaal & Verankering
correct is? Kon de getuige zien wat gesteld is dat hij zag? Onder welke omstandigheden zag hij dat? Zijn er redeneren om te twijfelen aan die verklaring? Zo kunnen er steeds vraag tekens achter een bepaald antwoord worden geplaatst. Maar dat plaatsen van vraagtekens moet omwille van tijd eens ophouden terwijl het ook onmenselijk is om maar door te vragen. Sommige beweringen behoeven geen verificatie meer. Dat punt heet een ‘anker’ voor een bewering: het is het stoppunt; het antwoord waarmee we als ‘feit’ genoegen nemen. In algemene zin verwoord is verankeren: het schuiven van een oordeel over een concrete situatie onder een algemeen geldende regel. Verankeringen kunnen verschillen in hun veiligheid. De auteurs stellen als algemene regel: hoe specifieker de regel die men gebruikt als stoppunt, hoe betrouwbaarder – veiliger – het anker. Ankers zijn beweringen die kennelijk voor de beslisser niet langer aanleiding zijn tot verder doorvragen en die kennelijk door de beslisser, impliciet of expliciet, als juist worden ervaren. Als men de term specifiek grafisch vertaalt in termen van dieptekennis, dan kan het onderstaande plaatje het verankeringsproces goed zichtbaar maken. Verschillende onderdelen van een tenlastelegging worden op verschillend niveau voor waar gehouden. Kort door de bocht: naarmate de pijlen meer berusten op toppen, ligt het verhaal minder veilig vast. Box 3 De structuur van de Verankering
6%2(!!,
$EELVERHAAL
$EELVERHAAL
$EELVERHAAL
$EELVERHAAL
$EELVERHAAL
+ENNIS¬VAN¬DE¬WERELD IN¬DE¬VORM¬VAN¬REGELS¬DIE¬MEESTAL¬GELDEN
18
rechtstreeks 3/2008 De theorie van Verhaal & Verankering
In het ‘raadkameronderzoek’ zijn de transcripties van op audioband opgenomen beraad slagingen geanalyseerd wat betreft de verankering van de argumentatie. Dit verankeringsproces, de dwingendheid van de redenering, vormt daarmee de indicator voor de kwaliteit van het (rechterlijk) beslissen. De argumentatie van de panels wordt door Wagenaar weergegeven in de vorm van boomstructuren, waarin elke bewering wordt ontleed in subbeweringen, die zelf zonodig weer aan analyse worden onderworpen. Voor de analyse in het kader van het ‘raadkameronderzoek’ heeft Wagenaar de beslissingsbomen van lekenpanels en rechters, zoals gereconstrueerd uit de waargenomen discussies in de raadkamers, vergeleken op zaken als verankeringsbreedte (aantal ankers per boom), verankeringsdiepte (gemiddeld aantal tussenstappen tot een anker is bereikt) en complexiteit (totaal aantal tussenstappen). Bovendien heeft hij de aard van de ankers gekwalificeerd naar herkomst: ontleend aan het dossier, ontleend aan de behandeling ter zitting, ‘van algemene bekendheid’, ontleend aan de jurisprudentie, of nergens aan (‘ongegrond’). Ten slotte heeft hij de ankers van algemene bekendheid verder gekwalificeerd als al of niet van twijfelachtige aard. Ongegronde en twijfelachtige ankers worden samen als ‘onveilig’ gekwalificeerd.
19
rechtstreeks 3/2008 Het raadkameronderzoek
4
Het raadkameronderzoek
Het onderzoek vond plaats in de rechtbank Utrecht in de periode tussen het voorjaar 2006 en de herfst 2007. In die tijd zijn negen ernstige strafzaken beoordeeld door 2 lekenpanels en (uiteraard) de meervoudige kamer (dat voortaan wordt aangeduid als het rechterspanel). In werkelijkheid zijn er meer zaken in het onderzoek betrokken geweest, maar die zijn om verschillende redenen uiteindelijk niet in de analyse betrokken. Per zaak zijn er twee lekenpanels ingezet – een hoog opgeleid en een modaal opgeleid – om redenen die later nog zullen worden toegelicht. Al met al beschikken we dus over 27 beraadslagingen. 4.1 De strafzaken Negen strafzaken werden geselecteerd op grond van het vermoeden dat ze in één zitting konden worden behandeld. De zaken staan kort beschreven in box 4. Per zaak werd een panel van drie leken met een middelbare opleiding samengesteld, en een panel met drie leken met een hogere opleiding. Rechtbank en beide panels bestudeerden het dossier van de zaak, ieder afzonderlijk. De rechtbank behandelde de zaak ter zitting, waarbij beide panels aanwezig waren. Na de zitting trok de rechtbank zich terug om te beslissen over hetgeen bewezen werd verklaard en welke straf eventueel diende te worden opgelegd. Ook beide panels trokken zich, elk afzonderlijk, terug om te raadkameren. Daarbij werden de panels bijgestaan door een gerechtssecretaris die niet aan de beraadslagingen deelnam, maar voor feitelijke en veelal juridische vragen beschikbaar was. De lekenpanels werd expliciet gevraagd te noteren wat ze bewezen verklaarden, en welke straf ze oplegden. De beraadslagingen in zowel de raadkamer van de rechters als die van de panels werden op band opgenomen.
20
rechtstreeks 3/2008 Het raadkameronderzoek
Box 4 De negen zaken 1 De roekeloze vrachtwagenchauffeur Een vrachtwagenchauffeur moet bij een uitrit op een tweebaansweg naar rechts. Laat eerst een voetganger van links passeren en trekt dan op. Ziet een ook van links komende fietser over het hoofd en overrijdt deze, met dodelijke afloop. 2 De doorrijdende automobilist Tijdens een inhaalmanoeuvre van twee motorrijders door de automobilist – op een bochtige dijk en rijdend met grote snelheid – valt een van hen, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel en blijvende lichamelijke beperkingen. De automobilist rijdt door. 3 De onnodig remmende automobiliste De verdachte is meerdere malen kort voor het slachtoffer op snelweg gaan rijden en heeft zonder noodzaak enkele malen geremd waardoor het slachtoffer in paniek raakte en naar links uitweek. Een ernstig verkeersongeval is het gevolg; de verdachte reed door. 4 Aanranding door werkgever Aangeefster en verdachte werkten samen in schoenmakerij. Verdachte zou haar viermaal hebben aangerand; aangeefster bleef werken om niet haar baan te verliezen. Verdachte zegt dat aangeefster instemde en dat hij af zag van seksueel contact toen zij geen contact meer wenste. 5 De vrouw met keukenmes en schaar Verdachte vrouw had met twee mannen een relatie; ten laste gelegd wordt dat zij een van hen met groot keukenmes in been heeft verwond en de ander met een schaar. 6 Aanranding van patiënte Patiënte in een psychiatrische kliniek beschuldigt schoonmaker van aanranding. Haar verhaal klopt niet maar dat doet het zijne evenmin. 7 Inrijden op politieman Bij een relletje tussen jongeren waar politie optreedt springt verdachte in een auto. De auto wordt staande gehouden en verdachte geeft eerst dreigend gas en rijdt dan weg. Een politieman kan net weg springen voor de zonder lichten rijdende automobilist. 8 Verkrachting na relatie Aangeefster ging met verdachte, met wie ze een soort van relatie had gehad, naar het casino om geld te winnen zodat verdachte het van aangeefster geleende geld kon terugbetalen. Maar in plaats van naar casino gingen ze naar huis van verdachte waar delict zou hebben plaatsgevonden. 9 De stalkende ex Nadat verkering tussen aangeefster en verdachte uit is geraakt, is de laatste haar blijven lastig vallen en daar eerder voor veroordeeld. Hij is daar opnieuw mee begonnen (o.a. smsjes zenden met bedreigende boodschap) nadat hij voorlopig vrij was gelaten. Verdachte ontkent.
21
rechtstreeks 3/2008 Het raadkameronderzoek
4.2 Vraagstellingen en bevindingen De resultaten van het raadkameronderzoek vatten we in deze paragraaf kort samen om er in volgende hoofdstukken dieper op in te gaan. De bewezenverklaring De eerste vraag luidde: Beslissen leken en rechters anders over de bewezenverklaring? Het antwoord op die vraag is bevestigend. Dat antwoord is gebaseerd op meer dan negen gevallen, omdat er in een zaak veelal meer dan één feit ter discussie staat voor de panels, onder andere door meervoudige tenlastelegging en subsidiaire tenlastelegging. In totaal onderscheidt Wagenaar 45 subvragen in de negen zaken. Zich daarop baserend concludeert hij dat rechters meer geneigd zijn onderdelen van het ten laste gelegde als niet bewezen te kwalificeren. In de 9 zaken is er sprake van 35 schuldig verklarende en van 10 niet-schuldig verklarende beslissingen door rechters- en lekenpanels.7 Van die laatste 10 zijn er zeven afkomstig van de rechters en drie van de leken. Dat verschil is te groot om het aan toeval te wijten. De straftoemeting De tweede vraag luidde: Beslissen leken anders dan rechters over de strafmaat? Het antwoord op die vraag – in voorgaand onderzoek altijd bevestigend beantwoord – is ditmaal over het geheel genomen ontkennend. Dit antwoord berust op een analyse van de uiteindelijke zwaarte van in onderdelen van elkaar verschillende strafbeslissingen. Dat is niet zo eenvoudig, omdat opgelegde straffen nogal samengesteld van aard kunnen zijn: al of niet voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf, boete en bijkomende straffen en maatregelen zoals ontzegging van de rijbevoegdheid of reclasseringstoezicht. De moeilijkheid die hier overwonnen moest worden, is die van logische dominantie van straffen. Men spreekt van dominantie wanneer de ene straf in alle onderdelen zwaarder is dan de andere. Twee jaar gevangenisstraf plus 240 uur taakstraf domineert één jaar gevangenisstraf plus 180 uur taakstraf. Er is geen dominantie wanneer het ene bestanddeel van de straf zwaarder is, maar het andere lichter. Wanneer de strafeis van het Openbaar Ministerie wordt meegerekend, zijn er uit de vier straffen per zaak zes paren van toegemeten straffen te vormen; in totaal dus 54 paren. Van deze 54 paren hadden er 12 een niet-gedefinieerde dominantie. De oplossing voor deze situaties vond Wagenaar door deze onbesliste paren voor te leggen aan een panel van 25 derdejaars (rechts)psychologie studenten van de universiteit Utrecht. Zij moesten bepalen welke van de twee straffen zij het zwaarste vonden. Dat leverde een betrouwbaar resultaat op om de rangorde van de straffen mee te bepalen. Met behulp van deze methode is per zaak vastgesteld welk van de vier beoordelaars (OM, middelbaar opgeleid panel, hoger opgeleid panel, meer-
7 Het OM meent uiteraard dat in alle gevallen een schuldigverklaring op zijn plaats is. 22
rechtstreeks 3/2008 Het raadkameronderzoek
voudige kamer) de laagste, een na laagste, een na hoogst en hoogste straf oplegde. Vrijspraak telde per definitie als de lichtste straf.8 Vervolgens zijn deze rangnummers gemiddeld over de panels. Het resultaat staat vermeld in figuur 1.9
GEMIDDELDE¬RANGNUMMER¬STRAFZWAARTE
Figuur 1: Gemiddelde rangnummers van strafzwaarten van OM, rechtbank en lekenpanels
/PENBAAR -INISTERIE
-ODAAL¬ OPGELEID¬ LEKENPANEL
(OGER¬ OPGELEID LEKENPANEL
2ECHTBANK
Ofschoon er op het eerste gezicht sprake is van stevige verschillen tussen de panels, is dat statistisch niet hard te maken. Wagenaar toonde aan dat – hoewel de vier groepen niet identiek scoren – de statistisch significante verschillen geheel op rekening komen van het OM dat strengere straffen requireert dan de panels uiteindelijk opleggen. Hij kon geen statistisch significant verschil tussen de lekenpanels en de rechters aantonen. Wagenaars combineert vervolgens de antwoorden op de eerste en tweede vraag: gemiddeld over de negen zaken straffen leken en rechters ongeveer even zwaar. Maar de lekenpanels achten wat meer bewezen dan de rechters. Deze twee bevindingen op elkaar betrekkend concludeert Wagenaar dat per bewezen verklaard feit leken dus zelfs wat milder straffen dan rechters.
8 Wagenaar heeft zijn analyse ook herhaald met weglating van de drie zaken waarin een of meer panels tot vrijspraak besloten. Dat bleek niet tot saillant andere uitkomsten te leiden. 9 Dit is een grafische weergave van tabel 2 uit het eindrapport op p. 21 23
rechtstreeks 3/2008 Het raadkameronderzoek
De argumentatiestructuur De derde vraag van het onderzoek luidde: Beslissen de drie groepen op verschillende manieren? Daarmee werd gedoeld op eventueel verschillende argumenten voor deze beslissingen en/of het op verschillende wijze verankerd zijn daarvan. Zoals al gezegd, deze vraag is gesteld binnen het kader van een theoretisch kader betreffende hoe rechterlijke beslissingen worden onderbouwd, de zogeheten theorie van ‘verhaal en verankering’. De theorie en de toepassing ervan zijn eerder kort beschreven. Met behulp van de gekwantificeerde kenmerken laat Wagenaar zien dat er gemiddeld gesproken betrekkelijk weinig verschillen tussen leken en rechters worden aangetroffen in hun argumentatiestructuur. Zeker, er zijn verschillen, maar de verschillen tussen lekenpanels en rechterspanels zijn relatief bescheiden. In ieder geval is het niet zo dat er een radicaal andere argumentatiestructuur zichtbaar is. Ten slotte gaat Wagenaar in op de inhoud van de argumentatie, en ook daar is hij van oordeel dat er geen sprake is van systematische verschillen. Wij wijzen er op dat deze samenvatting de rijkdom van Wagenaars rapport volstrekt onder belicht. Uiteraard staat er veel meer en veel meer genuanceerds in het rapport. Vooral de analyse van de argumentatiestructuur is eigenlijk het pièce de résistance van Wagenaars rapport. Als voorbeeld: uit de analyse van de argumentatie ten aanzien van de bewezenverklaring komen geen verschillen tussen rechters en leken naar voren: noch in aantal ankers, noch in de breedte van de verankering. De complexiteit van de redeneringen verschilt dus niet. Wel gebruiken leken vaker andersoortige ankers: meer onveilige. Bij de rechters maken twijfelachtige ‘feiten van algemene bekendheid’ dan wel ongegronde aannames 8% van hun argumenten uit, bij het hoogopgeleide panel 15% en bij modaal opgeleide panel is dat 22%. Uit de kwalitatieve analyse van de argumentatie blijkt vervolgens dat er een opmerkelijk verschil bestaat tussen rechters en leken op het gebied van zedenzaken. Drie van de zeven vrijsprekende beslissingen hadden betrekking op zedenzaken: (zaak 4) aanranding door werkgever; (zaak 6) aanranding van patiënte en (zaak 8) verkrachting na relatie. Alleen het modaal opgeleide panel kwam in één van deze drie zedenzaken tot een vrijspraak (in zaak 6). Dat wij hier en détail weinig aandacht besteden aan de argumentatieanalyse uit het raad kamerrapport vindt daarin zijn grond dat dit onderdeel voor ons doel – het betrekken van Wagenaars resultaten op de punitiviteitskloofdiscussie en de discussie over lekeninbreng – niet nodig is. Wie meer wil weten over kwesties rond de argumentatiestructuur zij verwezen naar het originele onderzoekrapport.
24
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
5
De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
Wat betekenen de resultaten van dit onderzoek nu voor de discussie over ‘de kloof’: de afstand tussen de rechter en de huidige Nederlandse burgers waar het gaat om bestraffing van criminaliteit? In Rechtstreeks nr. 2 van 2007 werd de situatie treffend verbeeld via de verwijzing naar de middeleeuwse ballade van de twee ‘Koninghs kindren’. Zij kunnen bijeen niet komen want het water is veel te diep. De auteurs – eerder betrokken bij het ‘stoel-onderzoek’ waarin ze concludeerden dat er een substantiële kloof tussen leken en rechters in strafmaten bestond – kwamen een jaar later tot dezelfde slotsom. “Alles bijeen menen wij dat de kloof bestaat, flink is en niet gemakkelijk te dichten valt, omdat hij hoogstwaarschijnlijk op een werkelijk normatief verschil van inzicht ten aanzien van de gewenste strafmaat tussen rechters en het publiek berust” (Elffers & De Keijser, 2007: 23). Het raadkameronderzoek komt nu met een andere conclusie: de kloof kon niet worden aangetoond. Wij bespraken in paragraaf 2 de vijf beperkingen die aan de methodiek van de eerdere onderzoekslijn kleven. Het raadkameronderzoek is aan enkele daarvan tegemoet gekomen en komt tot de conclusie dat er betrekkelijk weinig verschil tussen rechters en leken wordt waargenomen, in ieder geval wat betreft de opgelegde straffen. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat het slechten van die bedenkingen het resterende deel van de punitiviteitskloof tussen leken en rechters daadwerkelijk heeft gedicht. Is dat zo? We gaan een paar mogelijke tegenwerpingen tegen het raadkameronderzoek na. 5.1 Het onderzoek is klein van omvang Het eerste probleem dat wij tegenkomen bij deze interpretatie is uiteraard het beperkte aantal gevallen dat in het onderzoek werd bestudeerd. Voor de vergelijking van panels zijn slechts negen gevallen beschikbaar. Misschien zult u zeggen “maar dat is toch nog altijd driemaal zoveel als in het ‘stoel-onderzoek’ dat maar 3 casus bestudeerde?”. Dat is echter niet een juiste voorstelling van zaken. In het ‘raadkameronderzoek’ zijn de eenheden van analyse de casus, in het ‘stoelonderzoek’ zijn het de oordelen van individuele leken of rechters. In laatstgenoemde studie werden de gemiddelde oordelen van 136 á 150 leken op één dossier vergeleken met de gemiddelde oordelen van 22 á 27 rechters op datzelfde dossier (en dat dan driemaal, voor drie verschillende dossiers). In het ‘raadkameronderzoek’ worden de oordelen op negen casus vergeleken tussen telkens een panel en een ander panel (van drie mensen, maar met één oordeel).
25
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
De kracht van de vergelijking tussen de lekenpanels en de rechters is door dit geringe aantal bescheiden. Als er gigantische verschillen in de geprefereerde straffen zouden zitten, dan vindt men die ook wel met negen zaken. Echter, als de verschillen weliswaar reëel zijn maar bescheiden van formaat, dan heeft men een grootschalig onderzoek nodig om ze te kunnen vinden. Bij onderzoek gebaseerd op steekproeven geldt immers dat het niet kunnen aantonen van verschil niet impliceert dat men heeft aangetoond dat er geen verschil is. Misschien is er in werkelijkheid wel een verschil dat kleiner is dan dat men met de bescheiden middelen van het onderzoek kan aantonen. Men kan een statistisch onderzoek gebaseerd op een steekproef van gevallen vergelijken met het hanteren van een vergrootglas. Als we weinig waar nemingen (zaken) bestuderen, is het vergrootglas een eenvoudige loep, maar als we veel waarnemingen hebben, kijken we door een microscoop. En met een microscoop kunnen we kleinere verschillen opmerken die we met een loep zouden missen. Met negen waar nemingen ziet men niet zo veel. Maar had dat niet bij de opzet van het onderzoek kunnen worden bedacht? Natuurlijk wel maar men moet zich realiseren dat er grenzen zijn aan de praktische haalbaarheid van een onderzoek. De logistieke complexiteit van dit project was al gigantisch; wie daarover meer wil weten zij verwezen naar de betreffende bijlage van het rapport. En die overwegingen golden des te meer omdat in het geheel geen ervaring met een dergelijk onderzoeksopzet was opgedaan. Dat alles is uit overwegingen van statistische aard te betreuren, maar helaas een feit. En ook met negen zaken kan men, zoals gezegd, grote verschillen doorgaans wel aantonen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat een verschil in geprefereerde strafzwaarte tussen OM en de panels wel kon worden aangetoond. Strikt genomen weten we niet of er in de totaliteit van strafzaken wel een verschil zou zijn tussen leken en rechters. Eigenlijk is daarmee het betoog afgelopen: met deze negen zaken kunnen we niet concluderen dat lekenpanels qua strafzwaarte anders opereren dan rechters. Als er al een verschil zou zijn, dan is het niet erg groot. 5.2 De spreiding in de strafzwaarten Toch is het verleidelijk nog wat nader op de resultaten in te gaan, en wel door de spreiding van strafzwaarten van een panel over de zaken te bestuderen. Een dergelijke exercitie gaat strikt gesproken niets aantonen, maar we kunnen de gevonden resultaten uiteraard wel gebruiken om hypothesen te opperen, die mogelijkerwijs interessant zijn om in nader onderzoek op de proef te stellen.
26
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
In figuur 2 laten we behalve de gemiddelde rangorde (zoals in figuur 1) ook de minimale en maximale rang in straftoemetingen zien die de panels voor de zaken tonen. We hebben dat gedaan mèt en zonder weglating van vrijspraken. Figuur 2: Spreiding van rangnummers van straffen gegeven door OM, rechtbank en lekenpanels RANGORDE¬VAN¬STRAFZWAARTEN
MINIMALE¬RANG EXCLUSIEF¬VRIJSPRAAK GEMIDDELDE¬RANG
GEMIDDELDE¬RANG EXCLUSIEF¬VRIJSPRAAK MAXIMALE¬RANG
/PENBAAR -INISTERIE
-ODAAL¬ OPGELEID¬ LEKENPANEL
(OGER¬ OPGELEID LEKENPANEL
2ECHTBANK
Gemiddelden, minima en maxima zijn per panel over de negen zaken berekend (zes zonder de vrijspraken)
Uit deze grafiek rijst het beeld op dat het hoger opgeleide panel en de rechters nagenoeg een gelijk profiel hebben, terwijl het modaal opgeleide panel een wat grotere spreiding laat zien: zij zijn soms de mildste (zonder de vrijspraken mee te tellen), soms de strengste. Het OM is nooit de mildste, rechters en hoger opgeleid panel zijn nooit de strengste. Ten overvloede wederom: suggesties, geen bewijzen. De burgers verschillen onderling De eerste hypothese die wij opperen is dat hoger opgeleide leken qua strafzwaarte niet sterk verschillen van rechters, terwijl modaal opgeleide leken wel een hogere straf prefereren dan rechters. Nogmaals, dit wordt slechts gesuggereerd door de data, niet aangetoond. Toch is die gedachte niet pure speculatie want de onderzoeker Kuhn vond in een vignettenstudie onder
27
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
de Zwitserse bevolking dat het verschil in punitiviteit tussen rechters en leken zich bij een bepaald deel van de bevolking voordeed terwijl een meerderheid zich niet van de rechters onderscheidde.10 Als die hypothese waar zou zijn, komt de punitiviteitskloof plots in een ander licht te staan. Dan lijkt de tegenstelling niet meer die tussen beroepsrechters en leken, maar die tussen lager en hoger opgeleide mensen (onder welke laatste ook de rechters vallen). Deze interpretatie is niet zonder steun in de literatuur. Minder hoog opgeleide mensen maken zich ook meer zorgen om criminaliteit en zijn ook vaker voorstander van de doodstraf dan hoger opgeleiden. Valt deze interpretatie te rijmen met het feit dat het OM, ook allemaal gestudeerde mensen, juist wel hoger uitvalt qua zware straffen dan de anderen? We zijn geneigd hier de bijzondere situatie van het OM, die ook door Wagenaar wordt verwoord, in herinnering te roepen. Het OM acht, uiteraard, alle ten laste gelegde feiten bewijsbaar, terwijl de andere panels dat lang niet altijd overnemen. In de negen zaken werd van de 45 te nemen beslissingen over bewezenverklaringen niet minder dan 10 keer de zaak niet bewezen geacht. Dat betekent dus dat het OM bijna 30 procent meer bewezen acht en daarvoor ook straf wenst te zien. Toch is deze verklaringen juist ten opzichte van de lekenpanels niet houdbaar, omdat veruit de meeste van de niet-bewezenverklaringen niet door hen, maar door de rechters worden geuit. Ofschoon het OM stelt dat ze niet ‘overvragen’ bij strafeisen, met het oog op de bijstelling naar beneden die veelal plaatsvindt bij de uitspraak door de rechter, komt het ons voor dat we hier toch wel enige evidentie in die richting ontwaren. Het komt ons voor dat een mogelijke herinterpretatie van de punitiviteitskloof alleszins nader onderzoek verdient. Die herinterpretatie luidt dat het niet de tegenstelling beroepsrechters versus leken is die een kloof voortbrengt, maar een tegenstelling lager-hoger opgeleide oordelaars. Bedenk wel dat aan het ‘raadkameronderzoek’ geen laag opgeleide personen deelnamen: de modaal opgeleide panels bestonden uit mensen die een LBO, MBO of MAVO – diploma bezaten. Men zou kunnen opperen dat voor ongeschoolden en schoolverlaters het effect nog sterker zou kunnen zijn. Het is voorstelbaar dat een herinterpretatie een geheel nieuw licht op de punitiviteitsdiscussie zou werpen en ook de toon van het debat over de lekeninbreng zou kunnen veranderen. Maar daarbij moet wel worden bedacht dat de kans om zelf te worden geconfronteerd (of dat de naasten worden geconfronteerd) met criminaliteit voor veel lager of middelbaar opgeleiden hoger is dan voor hoger opgeleiden. Het verschil in punitiviteit tussen hoger en lager of middelbaar opgeleiden hoeft, kortom, niet in de opleiding te zitten.
10 Kuhn, A. (2002) Public and judicial attitudes to punishment in Switzerland. In: J.V. Roberts & M. Hough (eds.) Changing attitudes to punishment: Public opinion, crime and justice (pp. 115-217). Cullompton: Willan. 28
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
Voor het nader uitspitten van de tegenstellingen binnen de bevolking en hun eventuele samenhang met punitiviteit, heeft het de voorkeur als over het veronderstelde mechanisme en de operationalisering daarvan goed wordt nagedacht. Opleiding, zoals in het raadkameronderzoek gebruikt, is wellicht een wat grove manier om achter verschillen een vinger te krijgen.11 Ook het ‘stoel-onderzoek’ liet immers zien dat opleiding maar een bescheiden bijdrage levert als het gaat om de verklaring van de voorkeur voor streng straffen. De auteurs stelden daar onder andere de vraag met welke kenmerken de mening van burgers dat er strenger moest worden gestraft, samenhangt. Als belangrijk veronderstelde kenmerken keken ze naar het geslacht van de respondent, de leeftijd, het opleidingsniveau, hun interesse in nieuws over criminaliteit, hun perceptie van de rechter als eerlijk en onafhankelijk, hun perceptie van de ontwikkeling van de criminaliteit, hun perceptie van de trend in de straftoemeting, hun kijkgedrag van actualiteitenprogramma’s, hun kennis van de rechtspraakorganisatie en hun politieke voorkeur. Wat bleek? Hoewel opleidingsverschil wel significant samenhangt met de opvatting of er al dan niet strenger gestraft moet worden – hogere opleiding gaat samen met een geringere mate van instemming met de stelling – de betekenis van dat kenmerk is zeer gering. Het draagt dus nauwelijks bij tot de verklaring van de opstelling (De Keijser e.a., 2006: 24 e.v.). Alvorens dus een groter onderzoek te ondernemen om de strengere straffers te lokaliseren, is nadere conceptualisering van het onderscheid dat er toe zou doen wenselijk. Wellicht is, in een maatschappij die als geheel een steeds hogere opleiding heeft, niet zozeer de opleidingssegmentatie, maar veeleer de culturele segmentatie van belang. Aan te sluiten valt bij de door Elchardus en Smits12 naar voren gebracht onderscheid tussen burgers die zich wel en niet identificeren met de ‘gevestigde maatschappij’, of bij onderzoek naar verschillende leefstijlen of burgerschapstijlen, zoals die binnen de sociologie en de marketing worden onderscheiden.13 Burgers zitten tussen OM en ZM in Een tweede hypothese is dat geprefereerde strafzwaarten van de lekenpanels tussen het OM en de ZM zitten. Dat is een kwestie die in eerder onderzoek nooit aan de orde is geweest, maar die wij hier toch als interessant naar voren willen schuiven. Voorzover een verschil in geprefereerde strafzwaarte gezien wordt als kritiek op de rechtspraak, observeren we hier toch dat het publiek in ieder geval door het openbaar ministerie op zijn wenken schijnt te worden bediend; sterker nog: meer krijgt dan het wenst. 11 Ten overvloede: dit is geen kritiek op het ‘raadkameronderzoek’, daar was het onderscheiden van hoog en middelbaar opgeleide panels primair gericht op de gedachte dat deze mogelijkerwijs andere argumentatiestructuur zouden vertonen. 12 Mark Elchardus en Wendy Smits, 2002, Anatomie en oorzaken van het wantrouwen, Brussel, VUB Press. 13 Bijvoorbeeld de typologie: bedreigde, berustende en bedrijvige burgers, zoals ontwikkeld door van Gabriel van den Brink (2002): Mondiger of moeilijker? Een studie naar de politieke habitus van hedendaagse burgers. Den Haag, Sdu. 29
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
Gemiddelden en ook maxima en minima zijn samenvattende kenmerken van reeksen gegevens, en die samenvattingen zijn minder veelzeggend naarmate we minder waarnemingen beschikken. Het is daarom ook goed eens alle zaken in een rangorde-grafiek te plotten. Dan kunnen we zien hoezeer de gemiddeldelijn van figuur 1 of 2 het geheel weet te vatten. Dat komt erop neer dat we de vorige grafiek ‘opvullen’ met de rangoordelen voor de individuele zaken.14 Figuur 3: Spreiding van rangnummers van straffen voor alle zaken afzonderlijk, per panel
RANGORDE¬VAN¬STRAFZWAARTEN
/PENBAAR MINISTERIE
-ODAAL¬ OPGELEID¬ LEKENPANEL
(OGER¬ OPGELEID LEKENPANEL
2ECHTBANK
ZK¬¬$E¬ROEKELOZE¬VRACHTWAGENCHAUFFEUR
ZK¬¬!ANRANDING¬VAN¬PATIÑNTE
ZK¬¬$E¬DOORRIJDENDE¬AUTOMOBILIST
ZK¬¬)NRIJDEN¬OP¬POLITIEMAN
ZK¬¬$E¬ONNODIG¬REMMENDE¬AUTOMOBILISTE
ZK¬¬6ERKRACHTING¬NA¬RELATIE
ZK¬¬!ANRANDING¬DOOR¬WERKGEVER
ZK¬¬$E¬STALKENDE¬EX
ZK¬¬$E¬VROUW¬MET¬KEUKENMES¬EN¬SCHAAR
De zaken 2 en 5 hebben hetzelfde verloop evenals de zaken 4 en 8 hebben hetzelfde verloop
van het bij het onderzoeksrapport los bijgevoegde ‘Overzicht 2’. 14 Aldus krijgt men een grafische weergave 30
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
Op het eerste gezicht lijkt dit een nogal chaotische figuur en dat is ook precies wat we eraan moeten zien. Er zit weinig systeem in hoe de panels zich tot elkaar verhouden. Voor sommige zaken is het ene panel relatief streng, maar voor andere is datzelfde panel juist weer mild. Ook het in figuur 1 opvallende ‘ongeveer gelijk’ uitvallen van rechters en hoger opgeleid panel is maar betrekkelijk. Daaronder gaat nog een wirwar van verschillen schuil, waarin nu eens de rechters, dan weer het lekenpanel strenger blijkt. Nu is dat natuurlijk niet geheel onverwacht. We weten immers dat ook rechters onderling in strafmaat flink kunnen verschillen. Het ligt dan voor de hand dat dit ook tussen rechters en leken zo zal zijn. Nu leidt de observatie dat het nogal wat uitmaakt welke zaak je gebruikt om rechters en leken te vergelijken, onvermijdelijk tot de vraag of de hier bestudeerde negen zaken in enigerlei zin als doorsnee mogen worden beschouwd van meervoudige kamerzaken in het algemeen. De bestudeerde zaken zijn vooral begrensd doordat het onderzoek uitvoerbaar moest blijven. Nu we hebben gezien dat over verschillende zaken door verschillende panels strenger of juist milder wordt geoordeeld, komt de aanbeveling op om dit onderzoek, wellicht zonder de argumentatiefase, op wat grotere schaal te herhalen met een nog meer gespreide reeks misdrijven die ten laste wordt gelegd. Dat verhelpt uiteraard ook het ‘kleine aantallen’ probleem. 5.3 De absolute strafzwaarten Tot op heden hebben we, in navolging van Wagenaar, gekeken naar de relatieve strengheid; is het ene panel strenger of milder dan het andere? Voor zover er een bepaald type straf is opgelegd of geëist, kunnen we ook een vergelijking maken tussen de absolute zwaarte van die straffen in termen van gevangenisstraffen in maanden, taakstraffen in uren, boetes in euro’s. Uiteraard beperkt dat de vergelijkingsbasis nog verder, omdat zo’n type straf niet altijd wordt gegeven. Laten we allereerst eens naar onvoorwaardelijke gevangenisstraf kijken, een straf die in zes van de negen zaken door tenminste één panel is opgelegd/geëist. Figuur 4 laat dat zien.15
15 De figuur is een grafische voorstelling van de gegevens over onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit ‘Overzicht 2’ van het onderzoekrapport. 31
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
Figuur 4: Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor alle zaken afzonderlijk, per panel*
ONVOORWAARDELIJKE¬GEVANGENISSTRAF¬IN¬MAANDEN
/PENBAAR¬-INISTERIE -ODAAL¬OPGELEID¬PANEL (OGER¬OPGELEID¬PANEL 2ECHTBANK
ZK
¬¬ $E ¬RO EK ELO ZE ¬ VR AC HTW AG ZK EN ¬¬ CH !A AU NRA FFE UR¬ ND ¬ ING ¬DO OR ¬ WE ZK RKG ¬¬ EV !A ER NRA ND ING ¬VA N¬P ATI ZK ÑN ¬¬ TE )NR IJD EN ¬OP ZK ¬PO ¬¬ $E LITI ¬DO EM AN OR RIJD EN DE ¬AU TO MO ZK BIL ¬¬ IST 6E RKR AC HTI NG ¬NA ¬RE LAT IE ZK ZK ¬¬ ¬ ¬ $E $E ¬ S ¬ON TAL KE NO ND DIG E¬E ¬RE X MM ZK E ¬¬ ND $E E¬A ¬ VR UTO OU MO W¬ BIL ME IST T¬K E EU KE NM ES ¬EN ¬SC HA AR
* Vrijspraken zijn niet opgenomen in de grafiek (zaken 4,6,8 voor de rechters, zaak 6 voor het modaal opgeleide panel) Opm: In geval van een vrijspraak (voor de rechters: zaak (4) aanranding door de werkgever, (6) aanranding van een patiënte, (8) verkrachting na relatie; voor het modale panel: ook zaak 6) is geen symbooltje in de figuur geplaatst, dus ook niet op 0. Een symbooltje op 0 betekent dat het panel wel veroordeelde maar geen gevangenisstraf oplegde.
32
rechtstreeks 3/2008 De kloof: verdwenen, kleiner, helderder?
We zien dat in de helft van de zaken – zaken 8, 9, 3 en 5 – flinke verschillen optreden, en dat in de andere er vrij veel overeenstemming is (namelijk dat geen gevangenisstraf moet worden opgelegd). Ook hier zien we weer dat verschil van mening geen glashelder patroon geeft in de zin dat de modale panels aan de hoge kant zitten, met als uitschieter zaak 5, waarin ze meer dan vier maal zo veel straf opleggen als elk ander panel. Deze analyse versterkt de eerder getrokken conclusie dat er grote verschillen zijn voor bepaalde zaken, en kleine voor andere. Vergelijkbare figuren zijn te maken voor voorwaardelijke gevangenisstraffen, taak (werk- en leer-) straffen, en voor boetes. We laten ze hier achterwege omdat ze weinig hebben toe te voegen: gemiddeld gesproken zijn er geen verschillen tussen OM, de rechtbank en de lekenpanels, maar afhankelijk van welke casus wordt beoordeeld, kunnen er behoorlijke verschillen zijn, nu eens de ene, dan weer de andere kant op. Daarnaast kan men kijken naar twee zaken waarin er sprake is van een bewust toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In zaak 5 – de vrouw met keukenmes en schaar – gaf de rechtbank acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het modaal opgeleide panel drie jaar onvoorwaardelijk en het hoog opgeleide panel zes maanden onvoorwaardelijk. In zaak 7 – het inrijden op politieman – gaf de rechtbank zes maanden onvoorwaardelijke ontzegging, het modaal opgeleide panel zes maanden waarvan drie voorwaardelijk en het hoog opgeleide panel twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk. Toegegeven, het zijn slechts 2 zaken, maar hier manifesteren zich duidelijke verschillen binnen de lekenpanels. 5.4 Ter afronding Samenvattend kunnen we zeggen dat het raadkameronderzoek wederom heeft bijgedragen aan een verdere nuancering van de punitiviteitskloof . Er is reden te veronderstellen dat in de beter (dan in eerder onderzoek) vergelijkbare context van het raadkameronderzoek de punitiviteitskloof tussen rechters en leken verder wordt verminderd. Om deze hypothese te toetsen, zal meer vergelijkend onderzoek – met meer en sterker gespreide zaken – moeten worden gedaan. Ten opzichte van het stoelonderzoek verschilde het raadkameronderzoek vooral op twee punten: de deelnemers waren ter zitting aanwezig, en zij moesten raadkameren. In het onderzoeksrapport wordt geen poging gedaan uiteen te rafelen welk van beide verschillen het meest heeft bijgedragen aan het feit dat nagenoeg geen kloof meer wordt waargenomen. Dat blijft een intrigerende opgave, omdat door de observatie van het beraadslagingsproces wellicht te achterhalen is of de dempende invloed op extreme individuele oordelen zijn werk doet en hoe sterk die demping dan is. Het verdient daarom aanbeveling om in ieder geval de banden van de lekenpanels op dit onderwerp nog eens nader te beluisteren.
33
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
6
Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
Wat betekenen de resultaten van Wagenaars onderzoek nu voor de discussie over de wenselijkheid van het betrekken van leken bij strafrechtspraak? Weliswaar heeft de minister van Justitie Hirsch Ballin ruim een jaar geleden de vaste Tweede Kamercommissie voor Justitie laten weten het betrekken van leken bij de strafrechtspleging af te wijzen.16 Daarmee is de maatschappelijke discussie niet afgesloten. De mede door hem ingestelde commissie Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat verzoekt in haar rapport de Rechtspraak expliciet om die discussie te blijven voeren. Bovendien zijn na Hirsch Ballins afwijzing zowel binnen de rechtspraak17 als in kringen van de wetgever18 nieuwe pogingen gedaan om lekenrechtspraak op de agenda te krijgen. In dit verband kunnen we wijzen op een eerder nummer van dit periodiek: Leken en rechtspraak: moet, mag en wil de burger meedoen? (Rechtstreeks nr. 1, 2007). Daarin treft men tal van argumenten voor en tegen het betrekken van burgers bij de strafrechtspraak. Welke van deze argumenten worden door de bevindingen van Wagenaar versterkt dan wel verzwakt? Overigens, ter vermijding van elk misverstand moet hierbij worden aangetekend dat de discussie over lekenparticipatie in het strafrecht niet in eerste instantie van wetenschap pelijke aard is, hoewel wetenschappelijke argumenten wel worden gebruikt. Een ingreep in het stelsel is in de eerste plaats een politieke beslissing waarbij tal van overwegingen een rol spelen.19 6.1 Argumenten op een rij Als voorstander van lekenrechtspraak bepleitte het voormalig Tweede Kamerlid voor de LPF Joost Eerdmans in het eerder genoemde nummer van Rechtstreeks de invoering ervan als middel om de kloof te dichten die volgens onderzoek naar het vertrouwen in de rechtspraak tussen burger en rechterlijke macht zou bestaan. Ter opfrissing van het geheugen: verschillende enquêteresultaten wijzen er op dat er een forse minderheid bestaat die ontevreden is over het functioneren van de rechtspraak in Nederland (SCP 2007). Een drietal illustraties hiervan staan hiernaast.
16 http://www.justitie.nl/images/standpunt%20lekenrechtspraak_tcm34-77713.pdf 17 http://www.nrc.nl/opinie/article1874910.ece/Leek_oordeelt_net_zo_goed_als_een_rechter 18 http://www.spitsnieuws.nl/archives/binnenland/2008/04/verdonk_wil_jury_bij_rechtszak.html 19 Dat argument is ook met kracht verdedigd door Wagenaar bij de presentatie van het rapport tijdens de persconferentie in Perscentrum Nieuwspoort toen hem die vraag voorgelegd werd. 34
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
Tabel 1: Vertrouwen in het justitiële apparaat in Nederland, 1981-1999, in procenten van de bevolking van 18 jaar en ouder 1981
1990
1999
12
10
5
53
53
43
31
31
43
5
6
8
‘zou u mij voor elk van de [volgende, op een kaart vermelde] instellingen kunnen vertellen of u er heel veel, tamelijk veel, niet zo veel of helemaal geen vertrouwen in heeft?’ Voor het justitiële apparaat golden de scores: • heel
veel vertrouwen
• tamelijk • niet
veel vertrouwen
zo veel vertrouwen
• helemaal
geen vertrouwen
Bron: European Values Studies 1981 - 1999, gewogen resultaten
Tabel 2: Vertrouwen (veel/onbeperkt) in instituties, 1991-2006, in procenten van de bevolking van 16 jaar en ouder ‘Hoeveel vertrouwen heeft u in...?’* 1991
1998
2004
2006
het onderwijs
46
43
45
46
de rechtspraak
37
27
33
31
het bedrijfsleven
21
23
24
31
kerken en religieuze organisaties
18
22
18
18
de regering
13
19
10
14
gemiddelde
27
27
26
28
*
Antwoordmogelijkheden: onbeperkt vertrouwen; veel vertrouwen; enig vertrouwen; zeer weinig vertrouwen; helemaal geen vertrouwen; en weet niet. Vermeld is ‘onbeperkt’ en ‘veel’ als percentage van alle antwoorden. In 1991 en 1998 werd de vraag schriftelijk gesteld na het mondelinge interview; in 2004 en 2006 werd de vragenlijst door de respondent op een laptop gelezen en ingevuld tijdens het mondelinge interview.
Bron: Culturele Veranderingen in Nederland/International Social Survey Program
35
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
Figuur 5: Instemming met de stelling ‘de rechters in Nederland doen hun werk goed’, 1999-2005
0ERCENTAGE¬INSTEMMING
Bron: Justitie Issue Monitor (N=400 per peiling), gewogen resultaten
Eerdmans memoreerde in dit verband dat in landen als Zweden, Denemarken en Duitsland lekenrechtspraak bestond en dat het vertrouwen daar volgens de European Value Survey en de Eurobarometer (SCP 2004) hoger was dan in Nederland. Toeval? Eerdmans meende eigenlijk van niet. Hij veronderstelde dat de invoering van lekenrechtspraak in Nederland een viertal effecten zou hebben: het zou de democratische legitimatie van rechtspraak verhogen; het zou de strafrechtspraak toegankelijker maken; het zou de capaciteitsproblemen van de rechtspraak helpen verminderen en het zou de in Nederland gebezigde strafmaten verhogen. Een toename van het vertrouwen in de rechtspraak zou van deze zaken het te verwachten resultaat zijn. In datzelfde nummer van Rechtstreeks keerde Marc Groenhuijsen zich tegen het betrekken van leken bij rechtspraak. Zijn belangrijkste argument had betrekking op de kwaliteit van de rechtspleging. Hij meende dat leken minder goed dan de daartoe opgeleide professional over de bewijsvraag kunnen oordelen; minder goed in staat zijn om de gecompliceerde verbanden tussen feiten en recht te zien en minder goed in staat zijn om de juiste strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit te kiezen. De kwaliteit van rechtspraak zou als gevolg hiervan onder de invoering van lekenbetrokkenheid gaan leiden. Groenhuijsen betwijfelde daarbij sterk of lekenrechtspraak tot een toename van het vertrouwen in de rechtspraak zou leiden (Groenhuijsen, 2007).
36
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
Groenhuijsen herhaalde hiermee een van de argumenten van Theo de Roos die, naar aan leiding van een verzoek van de Tweede Kamer, in opdracht van de toenmalige minister van Justitie Donner in 2007 een advies publiceerde over de wenselijkheid van de invoering van lekenrechtspraak. In wezen was dit argument het spiegelbeeld van dat van Eerdmans: De Roos voerde aan dat hoewel Nederland geen en Duitsland wèl lekenbetrokkenheid bij strafrechtspleging kent, beide landen zich in de mate van het publiek vertrouwen in de rechtspraak niet van elkaar onderscheiden (De Roos 2007: 86). In dezelfde lijn merkte Groenhuijsen (2007) op dat het vertrouwen in de rechtspraak in België zelfs lager was dan in Nederland, terwijl België wel en Nederland geen deelname van leken aan de strafrechtspraak kent. Dergelijke vergelijkingen van Eerdmans, De Roos en Groenhuijsen zeggen echter weinig. Zelfs wanneer zou worden aangenomen dat het vertrouwen in de rechtspraak in de België, Denemarken, Duitsland en Zweden op een identieke en valide wijze zou zijn gemeten, wat onvoldoende duidelijk is, dan is het nog best mogelijk dat Duitsland zich in de mate van vertrouwen in de rechtspraak niet wezenlijk van Nederland onderscheidt juist omdat Duitsland lekenrechtspraak heeft. Het vertrouwen in de rechtspraak zou er zonder lekenrechtspraak immers best lager dan in Nederland kunnen zijn. Iets soortgelijks geldt voor België. Wie zegt dat zonder lekenbetrokkenheid het vertrouwen in de rechtspraak er niet nog lager zou kunnen zijn dan nu al het geval is? Of voor Denemarken: misschien zou het vertrouwen in de rechtspraak er nog hoger zijn zonder lekenbetrokkenheid. De vraag of lekenrechtspraak een positief effect heeft op de mate van vertrouwen in de rechtspraak is op deze wijze niet te beantwoorden. De Roos (2007) koos in zijn advies aan de minister van Justitie vijf invalshoeken om de stand van de discussie over lekenbetrokkenheid bij rechtspraak te belichten. Hij komt op basis daarvan tot een overwegingen die verwijzen naar: 1 de historie, de traditie en de rechtscultuur; 2 de democratie en de participatiegedachte; 3 het vertrouwen, de legitimiteit, begrijpelijkheid, motivering, en de punitiviteit; 4 de rolverdeling tussen beroepsrechters en leken; 5 en de gevolgen van eventuele invoering van lekenrechtspraak voor de vormgeving van de procedure. Binnen ons kader zijn lang niet alle overwegingen relevant. De resultaten van Wagenaars’ onderzoek hebben immers voornamelijk betrekking op de overwegingen drie en vier, die behandelen we daarom hieronder. Het gaat daarbij om de empirische betekenis van het begrijpelijkheidsargument en dat over de rolverdeling tussen leken en rechters.
37
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
6.1 Het begrijpelijkheidargument Eén van de resultaten van het onderzoek van Wagenaar is dat de leken in het onderzoek veel moeite hadden met het klassiek juridische jargon. ‘Zij verwarden verdachte en dader, eis en vonnis, voorwaardelijke en onvoorwaardelijke straf, voorwaardelijke straf en proeftijd, werkstraf en leerstraf. Zij begrepen soms niet dat je geen proeftijd kan opleggen zonder dat een voorwaardelijke straf wordt geformuleerd, dat je geen levenslange proeftijd kan geven, of dat de proeftijd pas ingaat wanneer de onvoorwaardelijke straf is uitgediend. Zij dachten soms dat je kunt straffen zowel voor het primair tenlastegelegde als voor het subsidiair tenlastegelegde.’ (2007: 57). Dit was het geval ongeacht of ze middelbaar of hoog waren opgeleid, het niveau van hun opleiding deed hiervoor dus niet ter zake. Het algemene probleem met het jargon is een interessant gegeven. Niet alleen omdat uit Wagenaars onderzoek het beeld naar voren komt dat de leken over het algemeen goed begrepen wat er op de zitting en in de zaak speelde, maar ook omdat De Poot, Verkuylen en Malsch eerder hebben laten zien dat de begrijpelijkheid van rechtspraak niet of niet alleen het juridische jargon betreft.20 Op basis van hun onderzoek concludeerden zij dat het kennisnemen van in goed Nederlands herschreven vonnissen vergeleken met de originele vonnissen voor leken (en juristen) wel de leesbaarheid vergrootte, maar voor leken niet de begrijpelijkheid. Hun onderzoek beperkte zich echter tot schriftelijke vonnissen en besloeg niet de zitting en het raadkameren, zoals bij Wagenaar het geval was. Het zou in dit verband interessant zijn om te onderzoeken of het begrip van (herschreven) vonnissen groter is wanneer de leken aan de zitting hebben deel genomen, of wanneer de rechter vertelt wat het vonnis behelst zonder hierbij jargon te bezigen. Zoals we hierboven hebben gezien, menen voorstanders van de invoering van lekenrechtspraak dat het de begrijpelijkheid van rechtspraak verhoogt. Het gaat daarbij primair om wat zich ter zitting afspeelt: Bovend’Eert (2001: 9 e.v.) heeft gesuggereerd dat rechters vanwege de deelname van leken aan het strafproces gedwongen zouden worden minder jargon te gebruiken en alles beter uit zouden moeten leggen. Dit zou betekenen dat rechtspraak (het proces, en wellicht ook het vonnis) begrijpelijker wordt; iets dat op zijn beurt wordt verondersteld tot een groei van het vertrouwen in de rechtspraak te leiden (De Keijser & Elffers 2007). De aard van de lekenbetrokkenheid bij rechtspraak speelt hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol. Empirisch onderzoek van Esther Pasqual (1999) suggereert dat in Spanje de invoering van juryrechtspraak voor sommige misdrijven in 1995 vergaande gevolgen voor het in de rechtszaal gebezigde taalgebruik had. Haar onderzoek richtte zich echter niet op de rechter, maar op de officier van justitie wiens rol in het proces als gevolg van de invoering van juryrechtspraak drastisch veranderde. Was zijn requisitoir voorheen een van juridisch jargon 20 Poot, C. de, Verkuylen, M. & Malsch, M. (2007) Leesbaarheid maakt gebrek aan kennis zichtbaar. Over de begrijpelijkheid van schriftelijke vonnissen. In: Malsch, M. & Manen, N.F. van (red.) (2007). De begrijpelijkheid van de rechtspraak. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. (pp. 49-62). 38
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
doorspekte en in schrijftaal geschreven monoloog gericht op het aan de rechter overbrengen van de bewijsstukken die de schuld van de verdachte onderbouwden, de invoering van lekenrechtspraak maakte er een in spreektaal vervatte ‘dialoog’ met de jury van, met retorische trucs en vragen die de aandacht van de juryleden moest vasthouden en hen van de schuld van de verdachte moest overtuigen. Of dergelijke effecten ook bij andere vormen van lekenbetrokkenheid bij strafrechtspraak zijn te verwachten, staat te bezien. Het publiek had daar zelf in ieder geval hoog gespannen verwachtingen over, zoals uit een eind 2006 in opdracht van het WODC en in samenwerking met de Raad voor de rechtspraak gehouden onderzoek naar voren kwam. Van de 1056 respondenten waren er 971 voor een vorm van betrokkenheid van leken bij rechtspraak die tot het wederzijds informeren van rechter en leek zou leiden maar niet zou betekenen dat leken enige serieuze invloed op de uitspraak of de strafmaat zouden kunnen uitoefenen. Concreet ging het hierbij om alternatieven als: 1 het organiseren van open dagen door de Rechtspraak; 2 het actief uitnodigen van burgers voor bijeenkomsten waar zij de mogelijkheid zouden krijgen om te discussiëren met rechters, officieren van justitie en politiemensen over zaken die spelen in de samenleving (bijvoorbeeld de aanpak van criminaliteit); 3 het organiseren van lekenpanels die op basis van een echte zaak achteraf mee zouden denken over de schuldvraag en de strafmaat. Rechters zouden zo beter weten hoe burgers over rechtspraak denken. Eén van de belangrijkste redenen van de 971 respondenten om positief te staan tegenover tenminste één van deze informerende vormen van lekenparticipatie, was dat het tot een grotere begrijpelijkheid van de uitspraken van de rechter zou leiden. Van de respondenten was 74 procent deze mening toegedaan. Daarnaast meende 69 procent van hen dat één of meerdere van de bovengenoemde vormen van lekenparticipatie de betrokkenheid van burgers bij rechtspraak zou vergroten.
39
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
Van de participerende vormen van lekenbetrokkenheid bij rechtspraak, waarbij er door de leken invloed uitgeoefend zou kunnen worden op de schuldvraag en of de strafmaat, werd dat minder verwacht. Concreet ging het bij deze participerende vormen om alternatieven als: 1 burgers wonen een rechtszaak bij en geven een advies over de schuldvraag en de eventuele strafmaat aan de rechter(s); 2 burgers beslissen mee over de schuldvraag maar niet over de strafmaat, die wordt bepaald door de rechter(s); 3 burgers beslissen mee over de schuldvraag en beslissen mee over de strafmaat; of 4 burgers nemen de taken van professionele rechters over als het om eenvoudige zaken gaat. Van de 504 voorstanders van een of meerdere van deze vormen van lekenparticipatie was 38 procent van mening dat het tot een grotere begrijpelijkheid van de uitspraken van de rechter zou leiden en 52 procent dacht dat het de betrokkenheid van burgers bij rechtspraak zou vergroten. Deze percentages zijn weliswaar kleiner dan die welke bij de informerende participatievormen hoorden, maar nog steeds aanzienlijk. De hamvraag in dit verband is of de grotere begrijpelijkheid van de uitspraken van rechters en de grotere betrokkenheid van burgers bij de rechtspraak werkelijk tot meer vertrouwen in de rechter of het rechtsysteem leidt. In het WODC/Rvdr-onderzoek was deze vraag niet zo gesteld, maar was wel aan de respondenten de vraag voorgelegd of lekenparticipatie in adviserende of participerende zin hun vertrouwen in de rechter of het rechtsysteem zou verhogen. Van de 1056 respondenten gaf 43 procent te kennen dat adviserende of participerende lekendeelname aan rechtspraak hun vertrouwen in de rechter zou verhogen, en voor 48 procent gold dat voor wat betreft hun vertrouwen in het rechtssysteem. Deze percentages waren hoger voor de voorstanders van de informerende vormen van lekendeelname aan strafrechtspraak en aanzienlijk hoger voor de voorstanders van de participerende vormen van lekendeelname. De bijdrage van Wagenaar aan deze discussie is met name dat zijn onderzoek aannemelijk maakt dat rechtspraak voor leken niet ‘te moeilijk’ is, zolang voor het jargon maar een oplossing word gevonden. Tegelijkertijd zou echter kunnen worden gesteld dat zijn bevinding dat leken en rechters over het geheel genomen in de mate van punitiviteit weinig van elkaar verschillen de voorstanders van de invoering van lekenrechtspraak een argument uit handen neemt.
40
rechtstreeks 3/2008 Lekenrechtspraak: argumenten versterkt of verzwakt?
6.3 De rolverdeling tussen beroepsrechters en leken Hierboven werd al gerefereerd aan de argumenten van Groenhuijsen om tegen de deelname van leken aan strafrechtspraak te zijn: het zou afbreuk doen aan de kwaliteit van de strafrechtspleging. Welke resultaten van het ‘raadkameronderzoek’ zijn hier relevant? Wagenaar laat zien dat de wijze waarop lekenpanels en rechterspanels hun bewijsbeslissingen en straftoemeting onderbouwen even complex is. Leken en rechters gebruiken evenveel ankers en maken evenveel stappen tussen beslissing en verankering. Leken en rechters lijken in de formele structuur van hun redeneringen met betrekking tot de schuldvraag en strafmaat dus sterk op elkaar. De gedachte van Groenhuijsen dat leken te veel van rechters verschillen om zonder kwaliteitsverlies bij de rechtspleging te worden betrokken, lijkt in het onderzoek van Wagenaar op het eerste gezicht geen steun te vinden. Naast overeenkomsten tussen leken en rechters blijken er echter ook verschillen in hun wijzen van redeneren. Op grond van dezelfde informatie lijken leken vaker meer bewezen te achten dan rechters. Van lekenparticipatie lijkt daarom te kunnen worden verwacht dat het vaker tot de schuldigverklaring van daders zal leiden. Op grond van dezelfde informatie vaker schuldig verklaren van de verdachte lijkt echter ook te zullen leiden tot een grotere kans op het schuldig verklaren van onschuldigen, temeer daar leken vergeleken met rechters hun redenering wat vaker onveilig verankeren. In de discussie over lekenrechtspraak is het niet onbelangrijk erop te wijzen dat een flink deel van het publiek dat als reden aanwijst om tegen de vormen van lekendeelname te zijn die tot lekeninvloed op schuldvragen en straf maten zou leiden. 6.4 Ter afronding Al met al, hoewel de lekenparticipatie niet het punt van overweging vormde bij de opzet van het ‘raadkameronderzoek’ heeft het toch ook voor dat aspect belangrijke betekenis. Twee van de in die discussie ter tafel gebrachte vermoedens lijken voorzien van een empirische referentie. Daarbij stimuleert het onderzoek van Wagenaar tot het verder onderzoeken van verschillen en overeenkomsten tussen leken en rechters- zaken die in de discussie over de wenselijkheid van de invoering van lekenrechtspraak van groot belang zijn.
41
rechtstreeks 3/2008 Hoe verder?
7
Hoe verder?
Deze vraag kan men in tweeërlei zin verstaan: als onderzoeksvraag of als beleidsvraag. In het eerste geval gaat het erom hoe we verder inzicht krijgen in omstandigheden die belangrijk zijn voor het oordeel van de burgers over het optreden van rechters en de gedragsmechanismen die er spelen. In het tweede geval gaat het om de wijze waarop in rechterlijke kringen gebruik gaat worden gemaakt van de reeds nu voorhanden zijnde kennis in het maatschappelijke en politieke debat. De processen van kennisverwerving en de positionering in het publieke debat verlopen weliswaar tegelijkertijd maar doen dat niet synchroon. Bovendien voltrekken zij zich binnen verschillende gremia. De gelijktijdigheid eist van de magistratuur dat men op beide fronten actief is; het verschil in karakter en daarmee ook het gremium waarbinnen ze spelen vergt daarbij een duidelijk verschil in insteek en verwoording. Beide processen verdienen hier – ter afronding – aandacht. 7.1 De onderzoeksagenda Zoals het voorgaande al illustreert, het hier besproken onderzoek vormt geen eindstation. Het heeft de toetsing van de informatiethese een stuk verder gebracht (zover zelfs dat het binnen de bestaande procedure niet doenlijk is condities te creëren waarin leken nog sterker gelijkende informatiepositie te krijgen als rechters), maar heeft daarover niet het laatste woord gesproken. Daarnaast heeft het onderzoek een geheel nieuw domein gepresenteerd: dat van de wijze van redeneren door leken en rechters binnen de strafrechtelijke procedure. We beschikken nu over een eerste beschrijving van wat 16 jaar geleden (in het boek Dubieuze zaken) werd geponeerd als een kader waarmee men het rechterlijk beslissen kon begrijpen en beoordelen. Het ligt voor de hand dat een dergelijke beschrijvingsvraag zich breder laat stellen en dat daarmee andere rechterlijke beslissingssessies ook in beeld komen. Vergelijkingsvragen en verklaringsvragen zullen hier op hun beurt uit volgen. Wat de specifieke vraag naar de punitiviteitskloof betreft: hier is de bestaande kennis verfijnd. Een ieder die nu nog ongedifferentieerd spreekt over ‘de’ kloof tussen de burger en de rechter, en daarbij valt niet in de laatste plaats aan de media te denken, heeft onvoldoende oog voor wat het wetenschappelijk onderzoek tot zover heeft opgeleverd. Er zijn aanwijzingen dat er wel verschillen bestaan in het strafoordeel, maar dat geldt zeker niet in alle typen zaken. Bovendien, DE leek bestaat niet! Uit het onderzoek van Wagenaar en onze daarbij gemaakte kanttekeningen vloeit het vermoeden voort dat niet primair verschillen tussen enerzijds rechters, anderzijds leken de hoofdrol spelen, maar veeleer maatschappijbrede verschillen in culturele en morele zin – zo men wil: in leefstijlen. Het gaat dan uiteindelijk om
42
rechtstreeks 3/2008 Hoe verder?
verschillende opvattingen over welke doelen de overheid zou moeten nastreven en welke middelen legitiem zijn om hiervoor in te zetten. Daarnaast heeft het raadkamer-onderzoek van Wagenaar voor het eerst aandacht besteed aan de bewezenverklaring, naast de aandacht voor de strafmaat. Op dit stuk werd juist wèl verschil tussen leken en rechters aangetroffen, en trouwens ook tussen de leken en de door het OM geformuleerde tenlastelegging. We zagen dat leken lang niet altijd alle onderdelen van de tenlastelegging overnemen, en minder vrij spreken dan de rechters. Dat roept de vraag op welke factoren hierbij een verklarende rol spelen. Nader onderzoek is nodig willen we op beide punten nadere kennis verwerven. Als het alleen om vragen betreffende strafmaat en bewijsbeslissing gaat, ligt het in de rede om een deel van het onderzoekdesign – lekenpanels van meet af aan tot en met het raadkameren laten meedraaien – te herhalen. Men kan in dat geval afzien van de arbeidsintensieve vastlegging van de argumentatieprocessen bij rechters en leken, en de ontleding daarvan. Dat laatste vormde juist de hoofdmoot in Wagenaars onderzoek. Uiteraard vergen verdere vragen omtrent argumentatieprocessen wel een dergelijke opzet. Die argumentatiestructuur, daarover geen misverstand, vormt een belangrijk onderwerp om dieper op in te gaan. Eén van de zich aandienende vragen luidt: in hoeverre de consensuele besluitvorming heeft bijgedragen aan de matiging van de opgelegde straffen. Alles bijeengenomen heeft het raadkameronderzoek bijgedragen aan een verfijndere ontrafeling van publiek ongenoegen dat aanvankelijk alleen verwoord werd in termen van verschillen in strafzwaarte. Dat ongenoegen lijkt op de keper beschouwd minder groot, aangenomen dat burgers zich kunnen verenigen met de spelregels van het recht en de rechtspraak. Dat lijkt het geval. Hoewel er klachten bestaan over de wijze waarop rechtspraak tot stand komt en er over rechtspraak met het publiek wordt gecommuniceerd, is er geen serieuze reden om te twijfelen aan de grote maatschappelijke steun voor rechtspraak als zodanig. De betrokkenheid van de lekenpanels in het onderzoek ondersteunt deze suggestie. 7.2 De positionering in het maatschappelijke debat Het onderzoekprogramma van de Raad voor de rechtspraak (c.q. van de Rechtspraak als organisatie) vindt zijn legitimatie in de beleids- en strategievorming ondersteunende en signalerende functie van onderzoek. Dit impliceert dat op basis van de verworven kennis wordt ingezet op borging en verbetering van de kwaliteit van de rechtspraak en/of de positionering van de Rechtspraak binnen de maatschappelijke ontwikkelingen. Concreet krijgt dat de vorm
43
rechtstreeks 3/2008 Hoe verder?
van het afscheid nemen van feitelijk onjuiste gedachten, door een einde te maken aan ineffectieve, inefficiënte of tegen rechtstatelijke waarden indruisende praktijken en door in te zetten op of voort te gaan met nieuwe wijzen van aanpak van de ‘zaken’. Het vraagt van de rechterlijke macht naar ons idee echter ook dat men zich uitspreekt in het publieke debat. Zoals de alledaagse ervaring doet vermoeden en tevens door onderzoek wordt bevestigd: ‘de’ rechter is voor de gemiddelde burger de strafrechter. Door de politiek en de journalistiek wordt de strafrechtspraak met grote regelmaat de kwalitatieve maat genomen. Daarbij, ook dat ligt voor de hand, vormen incidenten en opmerkelijke beslissingen veelal de aanleiding. Welhaast onvermijdelijk heeft de rechterlijke macht hier een defensieve rol: het verantwoorden van de gang van zaken. Het onderhavige onderzoek biedt naar onze mening een uitgelezen kans om opgedane kennis in deze zinin het publiek debat in te brengen. Het publieke vertrouwen, of breder: het publieke onbehagen over de rechtspraak is onderwerp van vele journalistieke bijdragen en politieke debatten. Geheel volgens de hierboven beschreven spelverdeling wordt de rechter bekritiseerd: het beeld van de ‘softe’ rechter figureert in de discussie over lekenrechtspraak, die over de taakstraf en die over ‘de kloof ’. Verschillende onderzoeken die door de Raad voor de rechtspraak werden geïnitieerd of gestimuleerd – De Keijser & Van Koppen, 2004; Elffers & De Keijser, 2007; Klijn e.a., 20081– hebben laten zien, of ten minste aannemelijk gemaakt, dat dit beeld onvoldoende recht doet aan de praktijk van de (straf)rechtspraak. Het lijkt dan voor de hand te liggen dat vanuit de rechtspraak de politiek en media van repliek worden gediend wanneer eerder weerlegde beweringen of te grove generaliseringen weer te berde worden gebracht. Wanneer vanuit de rechtspraak hiervan wordt afgezien, lijkt er voor de buitenwacht sprake van schuldbewuste instemming: wie zwijgt, stemt toe. Zo’n opstelling kan in een self-fulfilling prophecy ontaarden. Onweersproken feitelijk onjuiste of op zijn minst discutabele beelden kunnen immers meer afbreuk doen aan het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak dan ons lief is, of zou moeten zijn. Het lijkt zaak dat de rechterlijke macht zich dat realiseert. Om met een parafrase te eindigen van een uitspraak toegeschreven aan Leon Trotsky: de rechterlijke macht mag (eventueel) niet geïnteresseerd zijn in deelname aan het maatschappelijk debat, maar het maatschappelijk debat is geïnteresseerd in de deelname van de rechterlijke macht.
44
#OLOFON¬ 2EDACTIEADRES GZYVXi^ZGZX]ihigZZ`h GVVYkddgYZgZX]ihegVV` 6[Y#Dcil^``Za^c\ EdhiWjh.%+&( '*%.AE9Zc=VV\ :"bV^a/gZX]ihigZZ`h5gZX]ihegVV`#ca /NTWERP >ceaVY^7K!8j^_` $RUK D7I!9Zc=VV\ /PLAGE )#'*%ZmZbeaVgZc 4OEZENDING GZX]ihigZZ`hldgYi\gVi^hidZ\ZodcYZcVVc]ZcY^Zidi YZYdZa\gdZeWZ]dgZc#O^_Y^ZbZcZckddgidZoZcY^c\ ^cVVcbZg`^c\iZ`dbZcldgYZckZgodX]i]jccVVb! edhiVYgZhZc]jc[jcXi^Z`ZcWVVgiZbV`ZcVVcYZ gZYVXi^Zo^ZgZYVXi^ZVYgZh#
>HHC&*,("*(''
¥¬¬3TAAT¬DER¬.EDERLANDEN¬¬ 2AAD¬VOOR¬DE¬RECHTSPRAAK Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, in een voor anderen toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen of worden openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad voor de rechtspraak. De toestemming wordt hierbij verleend voor het verveelvoudigen, in een gegevensbestand toegankelijk maken of openbaar maken waarvoor geen geldelijke of andere tegenprestatie wordt gevraagd en ontvangen en waarbij deze uitgave als bron wordt vermeld.
¬2ECHTSTREEKS¬IS¬EEN¬PERIODIEK¬VAN¬DE 2AAD¬VOOR¬DE¬RECHTSPRAAK¬EN¬RICHT¬ZICH OP¬DE¬PRAKTIJK¬EN¬DE¬ONTWIKKELING¬VAN DE¬RECHTSPRAAK¬IN¬.EDERLAND "REAKING¬.EWS¬GEEN¬KLOOF¬TUSSEN¬DE¬RECHTER EN¬DE¬BURGER¬ALS¬HET¬OP¬STRAFFEN¬AANKOMT !LDUS¬7AGENAARS¬RECENTE¬ONDERZOEK¬7EG¬AL¬ HET¬BURGERLIJKE¬ONGENOEGEN¬%EN¬BEWIJS¬DAT DE¬LEEK¬OP¬DE¬RECHTERSTOEL¬KAN¬GAAN¬ZITTEN¬ )N¬DIT¬NUMMER¬ENKELE¬KANTTEKENINGEN¬BIJ¬EEN¬ EN¬ANDER¬,ASTIG¬DIE¬WETENSCHAPPERS¬ZE¬LIJKEN¬ HET¬NOOIT¬EENS¬
Recent verschenen
'%%-"cg'
9ZhigV[gZX]iZgZc]ZikdgbkZgoj^b/ ^che^gZgZcYZgZX]ihegVV`kVc]Zi 6bZg^`VVchZ=dd\\ZgZX]ih]d[ 7Z\^chZaZckVcY^\^iVa^hZg^c\gZX]ihegVV`/ ZZcVVcoZiidiWZljhildgY^c\ EZZggZk^ZlW^_egd[Zhh^dcVah/ _ZaViZcWZ`^_`ZcYddg\Za^_`Zc
'%%-"cg& '%%,"cg)