rechtstreeks
2006 - nr 3
De meervoudige rechter: gezaghebbend, neutraal, efficiënt en coöperatief
rechtstreeks
2006 - nr 3
De meervoudige rechter: gezaghebbend, neutraal, efficiënt en coöperatief
Rechtstreeks is een periodiek van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. Het blad stelt zich ten doel wetenschappelijke inzichten en bijdragen aan het publieke debat over de rechtspraak ter kennis te brengen van allen die beroepshalve bij de rechtspraak betrokken zijn. Opname in Rechtstreeks betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft. Redactieraad Mr. Th. Groeneveld (voorzitter) Lid Raad voor de rechtspraak. Drs. M.J.G. Brackel Hoofd Kabinet & Communicatie Raad voor de rechtspraak, Mr. W. Duitemeijer President rechtbank Groningen Prof. Dr. H. Franken Hoogleraar Informatierecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden Prof. mr. J. Gaakeer Bijzonder hoogleraar Rechtstheorie Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit Rotterdam Rechter rechtbank Middelburg Mr. Dr. H. Gribnau Universitair hoofddocent fiscale methodologie en formeel belastingrecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Tilburg Dr. J.W. de Keijser Senior onderzoeker Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), Leiden Mr. J.J.M. de Laat Vice-president inhoudelijk adviseur, sector kanton Rechtbank Utrecht Mr. Th.C.M. Willemse Rechter rechtbank Zutphen
Redactie Dr. A. Klijn (eindredacteur) Adviseur wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak Mr. Drs. E.C.M. Bouman Beleidsadviseur Raad voor de rechtspraak J. de Waard (secretaris) Programmamanager wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak
rechtstreeks 3/2006 Redactioneel
Redactioneel ‘Waartoe zijn wij op aarde?’ Als deze vraag u enigszins bekend voorkomt, dan kan het niet anders of uw herinnering keert terug naar de jaren vijftig. Nog specifieker: de woordkeus voert u terug naar een lagere katholieke jongens- of meisjesschool want de geslachten werden zowel op zondag – in de kerk – als op de doordeweekse dagen – op school – gescheiden gehouden. Onderdeel van de daar onderwezen leerstof vormde de catechismus: een catalogus van vragen en antwoorden waarin de Rooms Katholieke leer en het daarbij passende deugdzame leven werden verwoord. Vraag 1 was de hierboven geciteerde. Ieder die dit boekwerkje onder ogen heft gehad, kent nu nog het antwoord op die vraag uit het hoofd. Het koppelde dienstbaarheid aan gelukzaligheid, zowel hier als in het hiernamaals. 1 Ik mag er, letterlijk gesproken, misschien een woordje naast zitten, belangrijker is de strekking van de missie. Een (bijna) onuitwisbare inprenting van ‘corporate identity’ en ‘core business’; een
1 2
3
ideaaltype voor onze dagen gekenmerkt als die zijn door aandacht voor marketing en management. Over de kern van de Rechtspraak en de identiteit van de rechter gaat dit nummer. Waartoe spreken wij recht? Een gewetensvraag zowel als een wezensvraag, zij het dan in oubollig taalgebruik gesteld. Wordt er in deze dagen waarin naar beweerd ‘productiecijfers‘ het modewoord aan de Kneuterdijk zou zijn, eigenlijk nog wel gereflecteerd over het waartoe en de zin van rechtspraak? Voor de narrig-negatieve lezer, geef ik ten overvloede het antwoord: jazeker, dat wordt er. 2 The Legal Junction – de titel van een in de herfst van vorig jaar door de auteur van dit nummer verdedigd proefschrift – valt te lezen als een hedendaagse variant van de onderhavige catechismusvraag. Omdat er redenen zijn te veronderstellen dat het overgrote deel van ons leespubliek geen kennis zou
Het antwoord luidde: “Wij zijn op aarde om God en onze naasten te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn.” Overigens, dergelijke reflectie over zinnige rechtspraak ontkomt ook niet aan het zich buigen over het meetbaar maken van de beoogde kwaliteit. Juist in deze dagen laait zo’n discussie weer op in de media naar aanleiding van het advies ‘Zinnige en duurzame zorg’ van de Raad voor de Volksgezondheid (Google levert u desgewenst een pdf-versie daarvan). Voor hen die bij voorbaat argwanend zijn ten opzichte van de noodzaak van kwantificering van kwaliteit: Govert den Hartogh (hoogleraar ethiek Universiteit van Amsterdam) karakteriseert het pleidooi van de Raad voor de noodzaak van een cijfermatige aanpak, als een dronken man die zijn hoed zoekt onder een lantaarnpaal, niet omdat hij die hoed daar verloren heeft, maar omdat het daar tenminste licht is (Doormodderen is beter dan slecht meten; Trouw, 14 juli 2006).
rechtstreeks 3/2006 Redactioneel
nemen van deze poging om weer eens orde op inhoudszaken te stellen, leek het de redactie gepast een beknopte versie daarvan te presenteren. ‘Het juridisch kruispunt’, ‘De rechter als kameleon’, ‘Van oude en minder oude eisen gesteld aan de moderne rechter’, en ten slotte: ‘De meervoudige rechter’; zie hier de titels van de vier conceptversies die voorafgingen aan de tekst die nu in druk voorligt. Tja, reflecteren is nu eenmaal een proces dat in zijn verloop zelden gekenmerkt wordt door de kortst denkbare verbinding tussen twee punten. Vier kernen – natuurkundig gesproken een onmogelijkheid naar ik mij heb laten vertellen – worden volgens de auteur in het inmiddels sterk uitdijend rechts-politieke en rechtsfilosofische universum onderscheiden. Hoe en vooral, óf men als rechter vier meesters kan dienen, dat is de wezensvraag. Denkend aan de opgave om het thema in te leiden, kreeg ik een typische vakantieassociatie: de geruststelling dat het op de autokaart als kruispunt aangegeven eerstvolgende moment waarop een beslissing genomen moet worden hoe de tocht voort te zetten, in werkelijkheid een rotonde blijkt. In dat laatste geval kan er namelijk
4
niets meer mis gaan. Maar mocht de kaart identiek zijn aan de werkelijkheid en men onverbiddelijk moet kiezen – rechtsaf, rechtdoor of linksaf – dan ontstaat een dilemma als zich de verwachte bestemming niet eenduidig en vlot laat aflezen van de richtingwijzer(s). Snelheid is immers geboden! De cirkel van de rotonde echter biedt het genot van een naar believen uitstel van het de te maken keus. Kan vanuit het strikt eigen perspectief enige twijfel ontstaan over de taakvervulling bij een meervoudige rondrit, de gemiddelde andere verkeersdeelnemer krijgt slechts de indruk dat de chauffeur die men voor zich heeft, doelgericht handelt. Als de dagelijkse rechtspraktijk de vergelijking met het kruispunt oproept, dan biedt lezing van dit nummer u, naar ik hoop, weer even dat rotondegevoel. Lezing, schreef ik. Dat woord voert me terug tot het Redactioneel van de vorige editie. Het gaf reden tot klagen juist op het punt van de leesbaarheid vanwege de te lichte kleur. Rechtstreeks stelt zich weliswaar verlichting van zware kost ten doel, maar toch liever via andere manieren dan deze vorm van esthetiek. Er was dan ook simpel sprake van een foutje. Naar verluidt bevatte
rechtstreeks 3/2006 Redactioneel
de gebruikte inkt 10 procent te weinig kleurstof. Zo’n verschil roept bij mij onmiddellijk een andere associatie uit de jaren vijftig op: ‘én 10% én betere waar’. De slagzin van De Gruyter. Wie weet er beter van de onverbrekelijke eenheid kwaliteit-kwantiteit dan een kruidenier? Albert Klijn
5
Arie-Jan Kwak
Na een rechtenstudie in Leiden studeerde hij filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna was hij als AIO verbonden aan de Erasmus universiteit te Rotterdam waar hij in 2005 zijn proefschrift – The Legal Junction, The complex promise of modern legal professionalism – afrondde. Zoals uit de titel valt af te leiden, handeldt dat over de veranderende eisen en verwachtingen die aan juridische professionals worden gesteld in relatie tot een veranderende (want) moderne samenleving. Sinds augustus 2006 is hij werkzaam bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid universiteit Leiden, binnen de afdeling Encyclopedie van het departement Metajuridica.
rechtstreeks 3/2006 Inleiding
De meervoudige rechter: gezaghebbend, neutraal, efficiënt en coöperatief Arie-Jan Kwak 1
Inleiding
Wat doen rechters nou eigenlijk? Wat is hun taak, wat proberen rechters te bereiken? Of in managementjargon: wat is de ‘core business’ van de rechter precies? Het korte antwoord is dat rechters conflicten beslechten. Maar dat doen ze niet door een muntje op te gooien. Dus moet er een langer antwoord volgen: rechters houden zich bezig met het beslechten van conflicten op een manier die de burgers in de samenleving als gerechtvaardigd ervaren. Het opgooien van een muntje zal misschien worden gezien als een aanvaardbare manier om te bepalen wie mag aftrappen bij een voetbalwedstrijd, maar niet om te beslissen hoeveel gevangenisstraf we moeten opleggen of hoeveel schadevergoeding we gaan toewijzen. Om tot een aanvaardbare beslissing te komen in dat soort kwesties moet er iets meer gebeuren. Als we rechters om het lange antwoord vragen, dan is het goed mogelijk dat ze heel verschillende dingen zeggen. Een rechter kan bijvoorbeeld stellen dat hij het gedrag van mensen toetst aan maatschappelijk aanvaarde (en in het recht erkende) normen en waarden om tot een maatschappelijk aanvaardbaar oordeel te komen. Het publiek zal een beslissing als gezaghebbend ervaren als het zich kan identificeren met de waarden en normen waarop de beslissing gebaseerd is, als de burgers deze als hún waarden en normen herkent. Een ander langer antwoord zou kunnen luiden dat de rechter juist een aanvaardbare beslissing neemt als deze het product is van een neutrale procedure en gebaseerd is op wettelijke regels en controleerbare feiten zodat de betrokkenen zich niet willekeurig behandeld hoeven te voelen. Het gaat er om een conflict te ontdoen van alle emoties, macht, en belangen, en vervolgens duidelijkheid en zekerheid te verschaffen. De rechter ziet dan neutraliteit en objectiviteit als het belangrijkste doel van rechtspraak. Nog weer een ander, nogal nuchter antwoord zou kunnen luiden: de rechter produceert vonnissen. Een rechtbank is een productiebedrijf net als vele andere, een vonnissenfabriek
7
rechtstreeks 3/2006 Inleiding
waarin rechters proberen zo goed mogelijk aan de maatschappelijke vraag naar effectieve en efficiënte conflictbeslechting te voldoen. Om dat te bereiken moet hij binnen de organisatie zo goed mogelijk samenwerken omdat de organisatie als geheel meer kan en weet dan de som der delen en de rechter moet resultaatgericht en kostenbewust te werk gaan. Misschien is er zelfs nog een vierde, iets idealistischer antwoord denkbaar. In een moderne samenleving als de onze is maatschappelijk aanvaardbare conflictbeslechting een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de rechter en de burger samen. De rechter voelt zich dan misschien vooral een soort ‘mediator’ die een maximaal draagvlak probeert te creëren voor beslissingen door deze zoveel mogelijk in samenwerking met de burger tot stand te laten komen. Een goede rechter weet de burger zo te betrekken bij de oordeelsvorming in de voortdurende discussie die het recht is dat deze zich kan vinden in de beslissingen. Het hierna volgende betoog handelt over die vier mogelijke antwoorden. Ik zal daarin de stelling verdedigen dat een rechter in een moderne samenleving op de hier gestelde vraag, alle voorgaande antwoorden kan verdedigen. Dat kan omdat ze vanuit verschillende waarden worden gerechtvaardigd. Die waarden zijn: gezag, neutraliteit, efficiency en coöperatie. Dit leidt echter niet alleen tot een complex, maar ook tot een innerlijk tegenstrijdig antwoord. We kunnen in een onze complexe en tegenstrijdige wereld misschien ook niet veel anders verwachten. In dit langere antwoord wil ik deze vier waarden verbinden met eisen en verwachtingen die we aan de professionaliteit van rechters kunnen stellen. Dit levert vier verschillende rechterbeelden op: de gezaghebbende, de neutrale, de efficiënte en de coöperatieve rechter. Een goede rechter weet welke houding onder welke omstandigheden gepast is en dat is een kwestie van ervaring, van oordeelsvermogen en een zekere praktische wijsheid. Er bestaat geen handleiding voor een vastomlijnd antwoord op de vraag wat de omstandigheden in een bepaald geval precies vereisen. Ik kan slechts – afgaand op mijn uitgebreide lezing van rechtsfilosofische en rechts-politieke literatuur – beargumenteren waarom deze waarden voor de praktijk van de rechter relevant zijn en ik zal vervolgens laten zien hoe we vanuit deze waarden bepaalde instituties kunnen begrijpen. Elke paragraaf van het betoog wordt op dezelfde manier opgebouwd zodat de contrasten tussen de vier rechtersbeelden zo scherp mogelijk – welhaast verabsoluteerd – worden. Eerst zal ik een omschrijving geven van de betreffende waarde binnen de maatschappelijke context en vervolgens zal de ik het met die waarde corresponderende type recht omschrijven. Ik eindig met een karakterisering van de bijbehorende rol van de rechter. In de boxen die men in de tekst aantreft, zal ik steeds relevante en illustratieve citaten uit de literatuur
8
rechtstreeks 3/2006 Inleiding
plaatsen zodat de verschillende deelnemers aan het debat een voor de lezer herkenbare plaats krijgen toegewezen. Omdat het één van de traditionele legitimerende waarden is, begin ik met het verabsoluteren van de waarde van gezag. Dat beeld fungeert als achtergrond voor de rest van het betoog. Het vervolgens ‘verabsoluteren’ van de waarde van neutraliteit, efficiëntie en coöperatie levert het onvermijdelijke spanningsveld op. Schuiven we de vier paragrafen over elkaar heen dan verschijnt het beeld van de ‘meervoudige rechter’: een rechter die weet dat hij aan alle eisen moet voldoen en daarop kan worden afgerekend. Dat is geen eenvoudige zaak, maar de meervoudige rechter weet dat iedere meer vereenvoudigde voorstelling van zijn taak en verantwoordelijkheden met scepsis zal worden benaderd.
9
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
2
De gezaghebbende rechter
2.1 Het gezag van de gemeenschap Het eerste kabinet Balkenende heeft geprobeerd om een brede maatschappelijke discussie te beginnen over de normen en waarden van de Nederlandse samenleving. Er moeten in een moderne pluralistische samenleving, ondanks alle verschillen, toch een kern van gedeelde waarden zijn omdat anders (aldus de website Regering.nl) conflicten ‘onoverbrugbaar’ worden. Aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is gevraagd te rapporteren over de vraag welke gemeenschappelijke waarden de samenleving binden en over welke waarden conflicten kunnen ontstaan. Dit resulteerde in het WRR rapport ‘Waarden, normen en de last van het gedrag’ dat in 2003 uitgekomen is. Het is alweer een tijdje wat rustiger op dit terrein, maar het blijft, zeker voor rechters die zich dagelijks bezighouden met het ‘overbruggen van conflicten’, een belangrijk thema. Waarom dat zo is, laat zich mooi illustreren met een anekdote die Geert Mak vertelt over kerstavond 1914 aan het westelijke front. Box 1 Begrip en verbroedering “Henri Barbusse spreekt in zijn autobiografische roman over twee verschillende werelden: het front, ‘waar teveel ongelukkigen zijn,’ en het achterland, ‘waar teveel geluk is.’ Dat onderlinge begrip leidde soms tot uitbarstingen van verbroedering. Op de plek van de huidige IJzertoren bij Diksmuide vierden op 24 december 1914 Belgische en Duitse soldaten bijvoorbeeld gezamenlijk kerstavond, waarbij de Duitsers de Belgen volgooiden met schnaps. Een Duitse officier gaf een gestolen monstrans terug aan de Belgen. Ook elders kwam het in die dagen op grote schaal tot verbroederingen. In één sector ging het om negen Britse divisies, die langs een frontlijn van bijna vijftig kilometer een ketting van wapenstilstanden hadden georganiseerd.” Geert Mak, In Europa, Reizen door de twintigste eeuw Uitgeverij Atlas Amsterdam Antwerpen 2004, p. 154.
De Duitse, Belgische en Duitse soldaten aan het front deelden een verschrikkelijke werkelijkheid en konden zich dus beter identificeren met de soldaten aan de overkant dan met de mensen veilig in het achterland. Dit kon leiden tot ‘onderling begrip’ en zelfs tot ‘uitbarstingen van verbroedering’ tussen soldaten die daarvoor opgehitst waren om elkaar tot de dood te bevechten. Dat dit op kerstavond gebeurde was waarschijnlijk geen toeval. Niet alleen deelden de soldaten aan beide zijden de schokkende ervaring van de loopgravenoorlog, ze deelden ook een Christelijke cultuur waarin kerstavond een bijzondere betekenis heeft. Ondanks dat ze verdeeld werden gehouden door een verschillende taal, geschiedenis, nationaliteit en belangen, inspireerde het idee van kerstavond hen om (heel even) het ideaal van ‘vrede op aarde’ te verwerkelijken.
10
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Wederzijdse herkenning en het delen van een cultuur kan dus helpen om grote tegenstellingen te overwinnen. Onderling begrip maakt conflicten beter beheersbaar en het ligt dus voor de hand dat juristen het ‘waarden en normen debat’ met belangstelling hebben gevolgd. Gedeelde waarden en normen hebben een integrerende werking in de groep omdat ze helpen gedrag te coördineren en om conflicten te voorkomen. Als er toch een conflict ontstaan dan kan het onder verwijzing naar deze waarden en normen tot een voor alle partijen aanvaardbare beslechting komen. Rechters, professionele beslechters van conflicten, zullen dus zonder twijfel geïnteresseerd zijn in het uitgebrachte WRR rapport. (In de volgende paragraaf kom ik hier op terug.) Box 2 ‘Normen en waarden’ en recht “In dit perspectief zijn waarden op te vatten als de algemene en ethische of preferentiële beginselen van een samenleving. Normen zijn de vertaling van dit soort noties in concrete, ongeschreven, intrinsieke gedragsregels. De geschreven regels en wetten vormen de explicitering van waarden en normen. Een voorbeeld uit het wegverkeer: zich gezamenlijk zo snel en veilig mogelijk willen verplaatsen (waarde); allemaal aan dezelfde kant rijden (norm); allemaal rechts (of links) rijden (geschreven regel in verkeerswet). Het belang van waarden en normen bestaat er dus in dat ze als onderliggend fundament en voedingsbodem van de formele regels de smeerolie vormt voor de maatschappelijke samenwerking vormen. […] Gemeenschappelijke waarden zijn daarbij van belang aangezien er zonder gemeenschappelijkheid geen intrinsiek gedragen normen kunnen bestaan en de overheid dan niets anders rest dan de kostbare coördinatie van het collectieve handelen op basis van formele regels.” Frank den Butter & Robert Mosch, ‘Het nut van tegeltjeswijsheid, Waarden en normen als maatschappelijke smeerolie’ Hollands Maandblad 2003, 12, pp. 35, 40.
“De rechter zoekt naar wat recht is in een gegeven situatie. Dat is niet afhankelijk van hoe zijn pet staat. Als de wet zwijgt, moet hij naar aanknopingspunten zoeken in hetgeen in de maatschappij aan normen en waarden leeft. Hij moet met behulp daarvan toetsen wat maatschappelijk aanvaardbaar is.” Rechter M.C. Fliek in: Molenaar, B., Rechters, De opkomst van de zwarte macht, Aramith uitgevers Bloemendaal 1990, p. 47.
“Recht is moraal en burgerlijk recht is burgerlijke moraal.” Hans Nieuwenhuis, Confrontatie en compromis, recht, retoriek en burgerlijke moraal, Kluwer Deventer 1992, p. 5
11
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Als de geschreven regels daadwerkelijk de explicitering vormen van ‘de algemene en ethische beginselen van een samenleving’ dan zijn de waarden en normen in de gemeenschap het fundament van de formele rechtsregels. Zoals Hans Nieuwenhuis het vrij boud formuleert, het recht is dan ten diepste moraal. Veel rechtsfilosofen zijn het er wel over eens dat het recht in een min of meer open verbinding staat met de zich voortdurend ontwikkelende waarden en normen in de gemeenschap. (De vraag is vooral steeds hoe we die verbinding moeten denken; als een open kanaal of als een systeem met dammen en sluizen, bijvoorbeeld.) Deze verbinding is belangrijk omdat, als de rechtsregels niet ‘intrinsiek gedragen’ worden door de burgers, het handhaven van die regels een zeer kostbare zaak wordt. En dan niet alleen in economische zin. Als de rechtsregels niet worden er- en herkend als gebaseerd op de waarden en normen van de groep dan zal het recht geen gezag hebben in de gemeenschap, en dat geldt dan ook voor diegenen die het recht vertegenwoordigen. Dat zou rampzaling zijn want ‘het recht vraagt uit zijn aard naar gezag’, aldus Paul Scholten (in zijn Algemeen Deel). Als burgers zich herkennen in de waarden en normen van de gemeenschap die worden ingeroepen, zijn ze vaak wel bereid om hun individuele eigenbelang te offeren ten gunste van het belang van de gemeenschap. Sterker nog, het offeren van je eigenbelang ten gunste van dat van het grotere geheel is een typische karakteristiek van moreel handelen. Moraal laat zich dan ook begrijpen als het geheel van cultureel bepaalde waarden en normen die de gemeenschap bindt. Het ondergeschikt maken van je eigenbelang aan de waarden en normen van de gemeenschap wordt over het algemeen ook gezien als prijzenswaardig en eervol. De ultieme morele daad is zelfs je leven geven voor de grotere gemeenschap en Geert Mak verhaalt hoe de soldaten, toen ze nog de wereld van het achterland deelden, ‘vol moraal’ naar het front marcheerden. Van die moraal bleef in de loopgravenoorlog snel weinig over en diegenen die de eersten weken overleefden ervoeren de begeestering aan het thuisfront al gauw als onbegrijpelijk. Het ‘wij-gevoel’ dat nu kon ontstaan met de soldaten aan de overkant leidde tot het spreekwoordelijke ‘gebrek aan moraal’ die door de officieren en de achtergeblevenen als laf en defaitistisch werd gezien. Nu lijken er dus weer zorgen over een gebrek aan moraal. Na een aantal schokkende gebeurtenissen is Balkenende I op zoek gegaan naar wat ons (nog) bindt in moderne westerse samenlevingen. ‘Wat hebben we nu nog samen?’ Een belangrijke vooronderstelling in dit debat is dat er een verband bestaat tussen gemeenschap en gezag.
12
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Box 3 Gemeenschap en gezag “In point in fact, the permanence and survival of any society, – or, at any rate, its governing structures – depends on some mix of force and authority. Authority is basic.” Friedman, L. M., The Republic of Choice, Law, Authority, and Culture, Harvard University Press Cambridge Mass. 1990, p. 211
“[A] claim for – or against – the authority of an institution or a set of practices is always, among other things, an invitation to create a community, both with one’s interlocutor and with those others one speaks about, a community for which authority is claimed.” White, J. B., Acts of Hope, Creating Authority in Literature, Law, and Politics, Chicago University Press Chicago 1994, p. xii
“Gezag moet […] omschreven worden als de mogelijkheid of de kans om op grond van een moreel overwicht en dus met afzien van welke vorm van geweld of dwang dan ook het handelen (dat wil zeggen: het voelen, denken en doen) van mensen te beïnvloeden. […] Op grond van een respect afdwingend, moreel overwicht is gezag in staat het handelen van mensen te beïnvloeden, inclusief het handelen van machtshebbers.” Zijderveld, A. C., ‘De dynamiek van macht en gezag,’ oratie Rotterdam Vuga Den Haag 1985, pp. 11, 13, 15
Geen enkele gemeenschap kan bestaan zonder gezagsstructuren, dat wil zeggen zonder de verticale machtsverhoudingen die door haar leden – om wat voor reden dan ook – als noodzakelijk en gerechtvaardigd worden ervaren. Een gemeenschap die gebaseerd is op dwang alleen is geen lang leven beschoren. Dat is eigenlijk helemaal geen gemeenschap want de normen en regels blijven ‘extrinsiek.’ Omdat ze niet worden gedragen door de burgers zullen zij zich niet vrijwillig conformeren en er zal dus ook geen gezag bestaan. Een gezaghebbende persoon kan het handelen van mensen, zonder gebruik te maken van geweld of dwang, beïnvloeden omdat hij of zij mensen weet aan te spreken als lid van de groep. Gezag kan worden omschreven als ‘zachte macht,’ als macht die niet fysiek hoeft te worden en dus (in tegenstelling tot ‘harde’ macht) opereert op het niveau van de ideeën, op het niveau van gedeelde angsten, verlangens en aspiraties. Gezag kan ‘inspireren’ tot moreel handelen. Werkelijk gezag wordt ervaren als een ‘moreel appel’, als een beroep om bepaalde waarden, normen en belangen als ‘hoger’ te ervaren dan het individuele eigenbelang en om gehoor te geven aan de stem van de gemeenschap. Iedere goede bemiddelaar zal dus proberen om de ‘spreekbuis van de groep’ te zijn en om namens de groep een beroep te doen op de ‘burgerzin’ van de strijdende partijen. Als ‘zoon politikon’ – als gemeenschapswezen – is de mens over het algemeen niet ongevoelig voor een dergelijk appel.
13
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
2.2 De ivoren toren Het is duidelijk waarom gezag voor het recht en voor rechters zo belangrijk is en waarom recht ‘uit zijn aard vraagt om gezag.’ Als de burgers het beroep dat het recht op hen doet om het conflict op een geweldloze wijze te beëindigen als een moreel beroep ervaren (als ze een ‘moreel overwicht’ ervaren van het recht en haar instituties en vertegenwoordigers) dan leggen ze zich eerder bij de door het recht voorgeschreven oplossing neer. Het verklaart ook waarom rechters niet alleen in het brede maatschappelijke ‘waarden en normen debat’ geïnteresseerd zijn, maar over het algemeen een goed gevoel moeten hebben voor wat in brede kringen in de gemeenschap als ‘behoorlijk’ en als ‘redelijk en billijk’ wordt ervaren. Het recht ontwikkelt zich, wil het gezaghebbend blijven in de gemeenschap, in een open verbinding met de moraal. Gezaghebbend recht is een breed gedragen, ‘gejuridiseerde moraal’ en het recht vertegenwoordigt als zodanig de morele aspiraties van de gemeenschap. Dit betekent echter dat het recht in een complexe verhouding komt te staan tot de maatschappij. Het recht ‘spiegelt’ de morele aspiraties die in de maatschappij leven. Het spiegelt de ideale gemeenschap, de gemeenschap die het zou moeten zijn, maar die de moderne maatschappij feitelijk meestal niet is. De verleidingen zijn groot en het vlees is zwak, de gedeelde waarden, normen en daarop gebaseerde regels worden dus nogal eens met voeten getreden. Van deze feitelijke maatschappij probeert het recht zich in zekere mate te distantiëren. Een klassiek sociologisch onderscheid, het onderscheid tussen Gemeinschaft en Gesellschaft (dat door Ferdinand Tönnies in de negentiende eeuw werd bedacht), kan hier behulpzaam zijn. Een Gemeinschaft is een harmonieuze samenleving gebaseerd op gewoonten, waarden en normen die werkelijk gedeeld worden en dus intrinsiek door haar leden gedragen worden. Een Gesellschaft is echter het product van een moderne vrije markteconomie waarin de individuele burgers in hoofdzaak hun eigenbelang nastreven (en hoogstens nog vanuit een ‘verlicht eigenbelang’ rechtsnormen en regels aanvaarden als noodzakelijk voor de coördinatie van gedrag en het voorkomen van conflicten.) Sommige Negentiende-eeuwse romantici vonden dat de, sinds de Middeleeuwen gedegenereerde, Westerse maatschappijen de naam ‘gemeenschap’ niet meer verdienen. Maar het recht vertegenwoordigt de gemeenschap die we zouden moeten zijn, de gemeenschap die we aspireren te zijn, en is zo als norm boven de maatschappij gesteld. Het recht normeert een maatschappij, een maatschappij vol verleidingen om, als dat zo uitkomt, je weinig gelegen te laten liggen aan de gedeelde waarden, normen en regels. Als het recht zijn morele overwicht wil behouden, dan moet het zich zo veel mogelijk associëren met normen, waarden
14
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
en aspiraties van de Gemeinschaft. Dat betekent dus ook dat het zich dus zoveel mogelijk distantiëren van de moderne Gesellschaft waar het nastreven van het individuele eigenbelang de norm is. Het recht laat zich dus ook kenmerken door een zekere afstandelijkheid, afzijdigheid en afscherming van een dergelijke maatschappij. Individueel eigenbelang en gezag dat gebaseerd is op ‘moreel overwicht’ gaan niet goed samen. Box 4 Afzijdigheid en afscherming “Maar ondanks alle democratisering en modernisering is het rechterschap nog steeds bepaald geen doorsnee beroep. Rechtspraak is een bedrijf dat vraagt om afscherming en afstandelijkheid. Dat geldt zeker voor de strafrechtspraak, die immers het overheidsgezag van de bestraffende gerechtigheid moet uitstralen: streng, doch rechtvaardig. De toga’s, de brede tafel, het grote portret van de koningin symboliseren de autoriteit. De functionarissen die de rechtspraak uitvoeren – rechters, officieren van justitie, zelfs griffiers en ondersteuning – krijgen tot in hun persoonlijkheid iets mee van die afscherming en afstandelijkheid.” Theo de Roos in: Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 67
“ ‘Autoriteit moet je verdienen’, geeft Van Boven als motief voor de gebruikelijke afzijdigheid van rechters. ‘Maar negatieve beeldvorming bergt een gevaar in zich. Het oordeel van de rechter is niet zomaar een mening zoals iedereen er tegenwoordig één heeft. Het heeft een zwaarder gewicht, het oordeel heeft gevolgen, vaak ingrijpende gevolgen voor wie het aangaat.” Rechter Wouter van Boven in: ‘De rechter, het oordeel en de stem des volks’ ‘M’ augustus 2003, p. 49
Veel van de rituelen, gewoonten en instituties van het recht laten zich begrijpen vanuit dit streven het gezag van het recht en haar vertegenwoordigers te beschermen. Het recht moet een zekere onafhankelijkheid houden ten opzichte van de moderne maatschappij om voldoende moreel overwicht te hebben om de burgers op gezaghebbende wijze te kunnen normeren. Rechters moeten in staat worden gesteld om de gemeenschap te bewaken ten opzichte van alle mogelijke particuliere belangen, maar dat betekent dat de rechter ook zelf in staat worden gesteld om zijn eigen belangen te overstijgen. Werkelijk onafhankelijk is alleen hij aan wie een bepaalde (economische) zekerheid en autonomie is gegarandeerd want ‘wiens brood men eet, wiens woord met spreekt.’ Door middel van een systeem van licenties, monopolies, coöptatie, zelfbestuur en andere privileges (benoeming voor het leven, bijvoorbeeld, en bepaalde onschendbaarheden) wordt een beschermde omgeving gecreëerd. Een belangrijk aspect van het invloedrijke idee van Montesquieu om de macht van de overheid in drieën te delen en de drie machten elkaar te
15
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
laten controleren, is dat de rechter wordt afgeschermd van invloed door het bestuur en de wetgever. Maar rechters moeten ook beschermd worden tegen de invloed machtige partijen in de maatschappij. Rechters kunnen alleen de waarden en belangen van de gemeenschap dienen als ze niet hoeven te vrezen voor represailles van machtige partijen die hun zin niet kregen. Daarom is er een apart ‘bolwerk’ in de gemeenschap gecreëerd van waaruit rechters onafhankelijk en belangeloos het recht kunnen dienen. Het gezag van het recht en haar vertegenwoordigers is zeer kwetsbaar en dus moet ‘negatieve beeldvorming’ zoveel mogelijk worden vermeden. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat er erg voorzichtig wordt gecommuniceerd over lopende zaken en dat de rechter het liefst alleen via het vonnis tot de samenleving spreekt. Het leidt er ook toe dat bepaalde beraadslagingen in het geheim plaatsvinden en rechters moeten bij hun installatie beloven (of zweren) dat ze het ‘geheim van de raadkamer’ zullen respecteren. Als we dit allemaal samen nemen is het geen wonder dat het recht in de samenleving als een ‘ivoren toren’ wordt ervaren. 2.3 De gezaghebbende rechter ‘Rechters krijgen tot in hun persoonlijkheid iets mee van die afscherming en afstandelijkheid’, schrijft Theo de Roos. Gezag is een kwestie van vertrouwen, gezagsdragers die het vertrouwen beschamen kunnen van de ene op de andere dag hun gezag verliezen en vanaf dat moment worden ze niet meer ervaren als een betrouwbare vertegenwoordiger van de gemeenschap. Een moreel appel op de partijen om hun ‘betere ik’ te volgen en zich neer te leggen bij de waarden, normen en regels van de gemeenschap, zal dan als schijnheilig worden weggehoond. Een rechter die zijn gezag heeft verloren, kan niet meer als rechter functioneren en dit besef zal hun gedrag (als het goed is) sterk bepalen. Om hun gezag te bewaken moeten ze een zekere afstand houden tot alles wat hun ‘morele overwicht’ zou kunnen aantasten want het is gemakkelijker om het vertrouwen te verliezen dan om het weer terug te winnen. Zoals het spreekwoord zegt: ‘vertrouwen komt te voet maar gaat te paard.’
16
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Box 5 Rechterlijke deugd “ ‘We doen niets anders dan normen en waarden over de wereld uitstrooien,’ zegt Ingrid Corbey. ‘Dan moet je zelf het braafste jongetje van de klas zijn, anders ben je niet geloofwaardig.’ Een rechter wordt bovendien ontslagen als hij of zij een misstap maakt, zegt Brouwer. Het kost geen van de rechters moeite om in de pas te lopen. Ze zijn gewoon eerlijk, oprecht en voorspelbaar. Brave mensen. Geen beeldenstormers of wereldverbeteraars. ‘We zijn fatsoensrakkers van nature,’ glimt Bueno.” Rechters Ingrid Corbey, Harm Brouwer en Eddy Bueno in: ‘De rechter spreekt’ Volkskrant magazine 9 augustus 2003, p. 22
“Je moet je als rechter om goed te kunnen functioneren min of meer thuis voelen in de maatschappelijke ordening zoals wij die kennen.” Raadsheer mw. Mr. A. van der Putt- Lauwers in: Brouwer, J. G., Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht’, Boom juridische uitgevers 2005, p. 137
“Nee, de hoeders van het recht en de orde blijken privé geen aanhangers van een wilde levensstijl. Het lijstje met de onderwerpen waarin rechters en aanklagers het meest geïnteresseerd zijn, is braaf en het best te omschrijven als sociaal aanvaardbaar.” ‘Rechterlijke macht onder vuur’, VN- enquête in Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 35
Om de burgers aan te kunnen spreken op hun gedrag moeten rechters zelf wel ‘deugen.’ Dus zijn rechters vaak ‘fatsoensrakkers van nature’ en ‘brave mensen.’ Ze zijn zelfs vaak ‘het braafste jongetje van de klas’ om geloofwaardig te blijven. Met andere woorden, rechters identificeren zich vaak sterk met de (heersende) waarden en normen. Ze nemen deze niet alleen tot leidraad van hun handelen, maar maken deze tot hun ‘tweede natuur.’ Dat wil zeggen ze worden zelf ‘intrinsiek gedragen.’ Dit sluit goed aan bij de deugdenethiek van Aristoteles waarin goed handelen niet het product is van het volgen van regels, of het tot stand brengen van een gewenst resultaat, maar om het werkelijk ‘eigen maken’ van de waarden en normen van de gemeenschap. Maar de belangrijkste deugd – een ‘kardinale’ deugd – was vervolgens, volgens Aristoteles, om in het handelen vanuit die waarden en normen altijd ‘prudent’ te werk te gaan.
17
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Box 6 Prudentie of de kunst van de ‘voorzichtigheid’ “Het is bekend dat de Romeinen het Griekse phronèsis, in het bijzonder zoals dat door Aristoteles of de Stoïcijnen gebruikt werd, vertaalden met het begrip prudentia. Aristoteles stelde dat het hier gaat om een verstandelijke deugd omdat het gericht is op waarheid, kennis en redelijkheid. Prudentie is de (karakter-) eigenschap die iemand in staat stelt om juist te redeneren en de juiste afwegingen te maken over wat goed en slecht is (en dan niet wat goed en slecht is op zich, maar in de dagelijkse werkelijkheid, en niet wat goed en slecht is in algemene zin, maar in de specifieke omstandigheden van het geval). Daarna weet hij hoe hij hoort te handelen. We zouden het ‘gezond verstand’ kunnen noemen, maar dan gezond verstand dat geleid wordt door de goede wil. We kunnen het ook intelligentie noemen, maar dan intelligentie in dienst van de moraal. Op deze manier gaat prudentie vooraf aan alle andere deugden: geen enkele deugd weet zonder prudentie hoe er gehandeld moet worden, of hoe we het doel (het goede) van een dergelijke deugd moeten bereiken. […] De prudentie van de Klassieken (phronèsis, prudentia) reikt dus veel verder dan het alleen vermijden van gevaren, waartoe het huidige begrip prudentie zich vrijwel beperkt. De beide betekenissen hangen met elkaar samen en in de ogen van Aristoteles of Epicurus zou de hedendaagse betekenis deel uitmaken van de vroegere. Prudentie bepaalt wat we moeten kiezen en wat we moeten vermijden. Gevaar valt meestal in die laatste categorie: prudentie in de moderne betekenis van het woord (het mijden van onnodige risico’s en ‘voorzichtigheid’). Prudentie in de oude betekenis ontkent dit niet maar gaat hiervan uit. Prudentie is echter niet gebaseerd op angst of lafheid. Zonder moed zou het niet meer dan kleinzieligheid zijn, zoals moed zonder prudentie niet meer dan roekeloosheid en dwaasheid is.” Comte-Sponville, A., Petit Traité des Grandes Vertus, Presses Universitaire de France Paris 1995, pp. 49, 50, 54 eigen vertaling
Een gezaghebbend oordeel is een oordeel van iemand waarin (een zo groot mogelijk deel van) de gemeenschap haar ‘betere ik’ herkent. Van een dergelijk oordeel gaat een grote ‘zachte macht’ uit. Een goede rechter houdt dus voeling met de waarden en normen van de gemeenschap en beschikt over een standvastig karakter en over, wat Aristoteles noemde, ‘verstandelijke deugden’. Een goed gecultiveerd oordeelsvermogen – phronèsis – was volgens hem het product van jarenlange training en ervaring, en kan worden gezien als de vaardigheid om in een complexe wereld via een ‘gulden middenweg’ tussen alle klippen door te zeilen en steeds weer de verstandigste keuzen te maken. Hoe gaat een prudente rechter te werk? Ik beargumenteerde al dat het dienen van het recht gelijkstaat aan het dienen van de gemeenschap. De rechter moet dus proberen bij het vormen van een oordeel zijn eigen particuliere perspectief (en dat van partijen) te ‘overstijgen’ en het algemene perspectief van de gemeenschap in te nemen. De rechter probeert de partijen te bewegen tot wederzijds begrip en respect. Hij kan ook een ‘moreel overwicht’ krijgen door het conflict te ‘contextualiseren’ en het te zien vanuit de bredere maatschappelijke context, aan de ene kant, en vanuit de historische context, aan de andere.
18
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Maatschappelijke ‘gewoonten’ zijn de oorsprong van ieder rechtssysteem en blijven ook altijd een zelfstandige rechtsbron. Een rechter kan dus verwijzen maar naar gedeelde waarden, normen en gebruiken hier en nu in de gemeenschap. Een rechterlijk oordeel dat hierop gebaseerd is zal goed aansluiten bij de verwachtingen die burgers over en weer van elkaar hebben in de samenleving. Het recht beïnvloedt vervolgens de praktijk en de onderlinge verwachtingen in de gemeenschap weer. Als de burgers zich goed kunnen herkennen in het recht dan geeft het recht weer extra legitimatie aan de gebruiken en verwachtingen en het gezag van het recht zal vervolgens een belangrijke referentie worden van voor hoe het ‘hoort’ in de gemeenschap. Om tot een gezaghebbend oordeel te komen, kan de rechter het conflict ook in historische zin ‘contextualiseren’ door het te duiden vanuit een gemeenschappelijke geschiedenis. Met andere woorden, vanuit de juridische traditie. De gezamenlijke ervaring van juristen met gewoonten, instituties, waarden, regels en rechterlijke uitspraken die de tand des tijds hebben doorstaan, is door generaties juristen verwerkt tot een juridische traditie. Een traditie die zich langzaam maar zeker mee ontwikkelt met de veranderende samenleving. Ik verwijs hier naar het begrip ‘traditie’, omdat dit, veel meer dan een geheel van in abstracte wetten vastgelegde algemene regels, de ideale ‘drager’ of ‘bewaarplaats’ is van waarden, van waardevolle instituties en praktijken. Het vereist echter bepaalde vaardigheden – ‘verstandelijke karakterdeugden’ – om te weten wat de algemene maatschappelijke gebruiken en de juridische traditie in een concreet geval betekenen en wat ze onder specifieke omstandigheden precies vereisen. Een goede rechter ziet ‘het algemene in het bijzondere’ en ‘het bijzondere in het algemene’, zodat hij verstandige dingen kan zeggen over zaken waar hij niet zoveel van weet, maar ook weet te zwijgen als hij niets verstandigs weet te verzinnen. Ondanks dat een verstandige rechter weet dat de moderne samenleving bijzonder complex is en er dus oneindig veel is dat hij niet weet, moet er altijd een beslissing komen. De rechter moet dus verstandig en voorzichtig te werk gaan. Niet voor niets heeft prudentie ook voor ons nog die twee betekenissen: voorzichtigheid en praktische wijsheid. Vroeger noemde men Aristotelische phronèsis de ‘kunst van de voorzichtigheid.’
19
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Box 7 Beroepstrots “Eergevoel impliceert dat iemand er naar streeft eervol te handelen en daarin ook door anderen te worden erkend. Daarbij stelt iemand bepaalde objectieve eisen aan zijn eigen doen en laten, om in de ogen van zichzelf en anderen iets voor te stellen. […] Deze standaarden worden primair binnen een bepaalde beroepspraktijk vastgesteld en behoren tot de kunde en eer van dat beroep. […] Aristotelisch gesproken horen eer en deugd bij elkaar.” Verbrugge, A., ‘Geschonden beroepseer,’ in: Van den Brink, G., Jansen, T. & Pessers, D., Beroepszeer, Waarom Nederland niet goed werkt, Boom Amsterdam 2005, p. 113
Wat houdt deze onafhankelijke en afgeschermde rechter op de rails? Waarom kunnen we er op vertrouwen dat de rechter in zijn ivoren toren geen misbruik zal maken van zijn zachte macht en bevoegdheden in de gemeenschap? Wel, we mogen er op vertrouwen dat misbruik beneden zijn waardigheid is. Een goede rechter zal gezagsverlies als gezichtsverlies ervaren, en zijn beroepstrots beschermd hem tegen de verleidingen die de moderne samenleving biedt. Een goede rechter ervaart zijn verantwoordelijke beroep in dienst van de gemeenschap als een complete levensvervulling, als een roeping. In een dergelijk engagement horen eer en deugd bij elkaar, zoals Ad Verbrugge schrijft. Een goede en verstandige rechter mag best een beetje trots zijn want (in de woorden van Aristoteles) ‘trots is de kroon op alle deugden’.
20
rechtstreeks 3/2006 De gezaghebbende rechter
Relevante literatuur Bourdieu, P. ‘A Paradoxical Foundation of Ethics,’ in: Practical Reason, Polity Press Cambridge 1998 Den Butter, F. & Mosch, R. ‘Het nut van tegeltjeswijsheid, Waarden en normen als maatschappelijke smeerolie’ Hollands Maandblad 2003 Comte-Sponville, A. Petit Traité des Grandes Vertus, Presses Universitaire de France Paris 1995 Freidson, E. Professionalism, The Third Logic, Polity Press Cambridge UK 2001 Friedman, L.M. The Republic of Choice, Law, Authority, and Culture, Harvard University Press Cambridge Mass. 1990 Total Justice, Russell Sage Foundation New York 1985. Kronman, A.T. The Lost Lawyer, Failing Ideals of the Legal Profession, Harvard University Press Cambridge Mass. 1993. Mak, G. In Europa, Reizen door de twintigste eeuw, Uitgeverij Atlas Amsterdam Antwerpen 2004 Molenaar, B. Rechters, De opkomst van de zwarte macht, Aramith uitgevers Bloemendaal 1990 Nieuwenhuis, J. H. Confrontatie en compromis, recht, retoriek en burgerlijke moraal, Kluwer Deventer 1992 Shapiro, M. Courts, A Comparative and Political Analysis, The University of Chicago Press Chicago 1981 Verbrugge, A. ‘Geschonden beroepseer,’ in: Van den Brink, G., Jansen, T. & Pessers, D., Beroepszeer, Waarom Nederland niet goed werkt, Boom Amsterdam 2005 Vining, J. The Authoritative and the Authoritarian, The University of Chicago Press Chicago 1986 White, J.B. Acts of Hope, Creating Authority in Literature, Law, and Politics, Chicago University Press Chicago 1994. Wiarda, G. J. Drie typen van rechtsvinding, W. E. J. Tjeenk Willink Deventer 1999 (vierde door T. Koopmans bewerkte druk) Zijderveld, A. C. ‘De dynamiek van macht en gezag,’ oratie Rotterdam Vuga Den Haag 1985
21
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
3
De neutrale rechter
3.1 De liberale samenleving In moderne, liberale samenlevingen wordt gezag minder vanzelfsprekend. Mondige burgers eisen dat ze op een gelijkwaardige en respectvolle wijze worden behandeld door de autoriteiten en dat vertaalt zich in het recht vooral in een vraag naar neutraliteit, transparantie en objectiviteit. De burger wil het oordeel van de rechter kunnen voorspellen, verklaren en controleren omdat hij er niet meer voetstoots vanuit gaat dat de autoriteiten die macht over hem uitoefenen het beste met hem voor hebben. Al is het oordeelsvermogen van de rechter nog zo gecultiveerd en is het nog zo een deugdzaam en verstandig mens, de burger wil niet door de rechter beoordeeld worden, maar wil dat zijn handelen op een doorzichtige en controleerbare wijze aan het objectieve recht wordt getoetst. Alleen dan heeft de burger het gevoel dat hij gelijk wordt behandeld als de andere burgers en niet wordt achtergesteld (en anderen worden voorgetrokken.) Om te begrijpen waarom de rechter aan zachte macht inboet, is het interessant om terug te komen op het eerder genoemde WRR rapport. Box 8 De liberale samenleving “Pluriformiteit in waarden en normen is een kenmerk van een moderne samenleving. Door de maatschappelijke veranderingen van de afgelopen dertig jaar is een geïndividualiseerd waardepatroon beter mogelijk geworden, waarbij overigens de waarden van persoonlijke vrijheid en gelijkheid als centrale waarden van een burgerlijke samenleving onveranderd hoog worden gehouden. Een moderne samenleving staat voor de opgave om de grote mate van pluriformiteit te laten samengaan met voldoende eenheid en gemeenschappelijkheid. Men hoeft niet precies dezelfde redenen te hebben om bepaalde centrale waarden te onderschrijven, als men deze waarden maar in praktisch gedrag blijft ondersteunen. De waarden van de democratische rechtsstaat en de open samenleving vormen een gemeenschappelijke kern, die de pluriformiteit van waarden mogelijk maakt en zelf bepaalde waarden inhoudelijk ondersteunt. Die kern maakt het tegelijkertijd mogelijk om voldoende overeenstemming te behouden over de wijze waarop waardeconflicten moeten worden bijgelegd. Inhoudelijke waarden, die de open westerse samenleving hebben gevormd en die ook voor de toekomst blijven gelden als belangrijke richtinggevende waarden, zijn onder andere: geloof in de toekomst, de bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie, rede en redelijkheid, universaliteit, rechtvaardigheid en gelijkheid. Deze waarden zijn echter zo abstract, dat ze een dynamische ontwikkeling om aan deze waarden concrete inhoud en richting te geven, stimuleren. Dit geldt evenzeer voor de centrale waarden van de rechtsstaat, waaronder grondrechten die telkens een nieuwe, soms verruimende, soms beperkende interpretatie kunnen krijgen. Botsingen van waarden zijn onvermijdelijk, maar kunnen door de kracht van de rechtsstatelijke instituties in goede banen worden geleid.” Uit de samenvatting van het WRR rapport ‘‘Waarden, normen en de last van het gedrag’ 2003
22
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Moderne samenlevingen kenmerken zich door een vergaande individualisering en door ‘pluriformiteit van waarden’. De relatief grote mobiliteit van burgers is één van de oorzaken. Mensen leggen flinke afstanden af voor werk en vakantie, veranderen nog al eens van baan en verhuizen dan ook relatief vaak en gemakkelijk. De voor moderne maatschappijen typerende verstedelijking en (internationale) migratiestromen hebben van de meeste westerse landen tot multiculturele of -etnische samenlevingen gemaakt. Naast deze geografische mobiliteit zien we echter ook een grote sociale mobiliteit. Mensen bewegen zich sneller en gemakkelijker heen en weer tussen verschillende groepen, en op en neer op de sociale ladder. Bovendien zijn de onderlinge contacten in een dynamische moderne economie terloopser en oppervlakkiger. Daar waar in eerdere of andere samenlevingen mensen precies wisten ‘wie’ de ander was in termen van identiteit en status, laat de moderne samenleving zich, in de woorden van Alexis de Toqueville, eerder begrijpen als een ‘maatschappij van vreemdelingen.’ Ongetwijfeld biedt onze massale, vluchtige en multiculturele maatschappij veel minder gelegenheid om met iedereen intense en persoonlijke betrekkingen aan te gaan. Mensen blijven dus anoniemer en abstracter voor elkaar. Dat weerspiegelt zich in de moderne cultuur: ook de moderne cultuur laat zich karakteriseren als betrekkelijk abstract. Dit heeft twee voor de moderne rechter belangrijke gevolgen. In de eerste plaats is dat wat moderne mensen in een gemeenschap bindt, zoals het WRR rapport stelt, veel abstracter geworden. De bindende waarden zijn persoonlijke vrijheid en gelijkheid, en de waarden van de democratische rechtsstaat (grondrechten, inspraak) die deze ondersteunen. Opvallend aan deze waarden is natuurlijk niet alleen dat ze abstract zijn, maar ook dat er maar nauwelijks inhoudelijke gedragsvoorschriften uit af te leiden zijn. Dat kan ook niet anders want de burger eist vrijheid en wil dus niet voorgeschreven krijgen hoe hij een voorbeeldig leven leidt. Dat is het tweede wat opvalt aan een moderne cultuur. De burger wil in staat gesteld worden om zoveel mogelijk zelf te bepalen wat waardevol en het nastreven waard is, en dat betekent dat hij zich niet klakkeloos wil conformeren aan gemeenschappelijke normen en waarden. Maar dat betekent ook dat de burger niet afhankelijk wil zijn van anderen en zich niet gemakkelijk ondergeschikt maakt aan het oordeel van anderen. Met andere woorden, de moderne, mondige burger wil niet moralistisch of paternalistisch worden behandeld. In tegendeel, deze burger eist dat zijn zelfgekozen waarden en levensdoelen respecteert louter op basis van het feit dat hij ze zelf gekozen heeft.
23
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Box 9 De onafhankelijke burger “[T]he image of the self as free and independent, unencumbered by aims and attachments it does not choose for itself, offers a powerful liberating vision. Freed from the sanctions of custom and tradition and inherited status, unbound by moral ties antecedent to choice, the liberal self is installed as sovereign, cast as the author of the only obligations that constrain. More than the simple sum of circumstance, we become capable of the dignity that consists in being persons of our own creating, making, choosing.” Sandel, M., Democracy’s Discontent, America in Search of a Public Philosophy, Harvard University Press Cambridge Mass. 1996, p. 12
“ ‘Het is het meest destructieve element van die cultuur, die weerzin tegen afhankelijkheid. Dat geeft grote problemen in het publiek domein, maar ook op de werkvloer. Men heeft zich de notie eigen gemaakt dat je niet afhankelijk mag zijn van iemand die hoger op de maatschappelijke ladder staat dan jij. Op de werkvloer betekent het dat macht en autoriteit gescheiden worden. Praktisch gezien ben je nog altijd afhankelijk van je meerdere, ze zeggen wat je moet doen. Maar autoriteit betekent iets anders, het wil zeggen dat je je ondergeschikt maakt aan hun oordeel, zoals in het leger, in het vertrouwen dat ze zo goed mogelijk voor je zullen zorgen. Dat wordt tegenwoordig als iets beschamends gezien. Afhankelijkheid is zuiver negatief […].” ‘Afhankelijkheid is niet vernederend’, Richard Sennett, Amerikaans socioloog en pleitbezorger van sociaal kapitalisme’, in M augustus 2006, p. 11
Als ‘zachte’ macht een kwestie is van ‘moreel overwicht,’ dan ligt het voor de hand dat in een liberale samenleving gezag problematischer wordt. In een geïndividualiseerde ‘samenleving van vreemden’ waarin burgers niet afhankelijk willen zijn van het oordeel van anderen, ervaren burgers immers minder snel ‘moreel overwicht’ van gezagsdragers. Wat overblijft is ‘harde’ macht en dat zal het wantrouwen van de burger alleen nog maar versterken, tenzij er een manier wordt gevonden om de machtsuitoefening te rechtvaardigen. Het WRR rapport geeft daarvoor een aantal ingrediënten. ‘De bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie, rede en redelijkheid, universaliteit, rechtvaardigheid en gelijkheid’ spelen een belangrijke rol. Ik zal deze begrippen in de komende alinea’s allemaal laten voorbij laten komen. De bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie maakt de ‘emancipatie’ van het individu uit de greep van traditionele gemeenschappen en haar gezagstructuren mogelijk. Dit gebeurt door een proces van ‘demoralisering’ en ‘depolitisering’ van het publieke domein. Neutraliteit ten opzichte van de waarden, normen en opvattingen van de burgers is onder deze omstandigheden een fundamentele publieke waarde geworden. Vooral overheidsinstanties moeten neutraal zijn en geen enkele groep of individu voortrekken door op willekeurige wijze de waarden en normen van een deel van de samenleving tot norm van het geheel te maken. Dit heeft grote consequenties voor de rechtspraktijk.
24
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
3.2 Het glazen huis Tegelijkertijd met de emancipatie van het individu vindt er een massale ‘juridisering’ van alle sociale verhoudingen plaats. De bescherming van het individu vindt immers voor een belangrijk deel plaats door hem (grond-) rechten toe te kennen en door hem toegang te garanderen tot juridische procedures waar hij de handhaving van deze rechten kan afdwingen. Bijna alle verticale gezagsverhoudingen in de gemeenschap, die voorheen werden beheerst door de moraal en die gebaseerd waren op vertrouwen (zoals die tussen ouders en kinderen, tussen leraren en leerlingen, en tussen artsen en hun patiënten) worden nu door rechtsregels geregeld, regels waarvan de naleving door rechters kan worden gecontroleerd. De moderne, onafhankelijke burger heeft moeite met de combinatie van een verticale machtsrelatie en moralisme. Want dat noemen we paternalisme. Deze burger vindt het dus rechtvaardig om kinderen, leerlingen en patiënten minder afhankelijk te maken van ouders, leraren en artsen. Dit is een logisch uitvloeisel van het feit dat deze afhankelijkheid en onevenwichtige machtsrelatie strijdig zijn met het principe van (gelijk-) waardigheid van het individu. Dit principe voedt een groeiend wantrouwen ten opzichte van iedere vorm van gezag. Het recht lijkt het gat te vullen dat het ontmantelde traditionele gezag achterlaat. Het recht lijkt een substituut te zijn voor de door de traditioneel door de moraal beheerste verticale gezagsverhoudingen. De moderne burger wil een ‘rule of law and not of men’ en dus worden alle verhoudingen formeel bij wet geregeld. Ook het (persoonlijke) gezag van de rechter is niet meer vanzelfsprekend. De rechter die controleert of de rechten van de burger niet worden geschonden, is zelf ook een autoriteit in de gemeenschap die gecontroleerd moet kunnen worden. Het is redelijk dat de burger wordt gehouden aan de regels die democratisch zijn vastgesteld en die universeel, en dus voor iedereen gelijk gelden, maar de burgers willen dat een rechter daarbij nonjudgmental is, zoals de Engelsen het zo mooi zeggen. De burger wil niet beoordeeld worden door de rechter, maar wil dat zijn handelen wordt getoetst aan de rechtsregels. Deze toetsing kan, gemakkelijker dan een beoordeling, namelijk kunnen worden gecontroleerd. Box 10 ‘Majority rule, minority rights’ “Het hart van de rechtsstaat wordt gevormd door de bevoegdheid van de rechter om gehoor te geven aan de eis van een recidiverende pedofiel om een wet die gedwongen castratie mogelijk maakt, buiten toepassing te laten wegens strijd met zijn fundamentele rechten, vervat in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Majority rule, minority rights; dit is de onvertaalbare wapenspreuk van de democratische rechtsstaat.” Hans Nieuwenhuis, ‘De rechtsstaat is heel wat anders dan de Hema’ NRC Handelsblad Opinie 12 juli 2004, p. 7
25
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Maar dit heeft een sterke ‘formalisering’ van de rechtsspraak tot gevolg. Kort gezegd: beslissingen worden minder op inhoudelijke (morele) en meer op basis van formele gronden genomen omdat dit tot objectiviteit en dus tot voorspelbaarheid en controleerbaarheid leidt. De nadruk komt te liggen op rechten, gecodificeerde rechtsregels, en op procedures vanwege hun formele eigenschappen. Een ‘recht’ heeft een vorm en een inhoud: het is een door een daartoe bevoegd orgaan afgegeven garantie van de immuniteit of onschendbaarheid (vorm) om iets te doen of na te laten (inhoud). Burgerlijke vrijheidsrechten zoals die in de loop van de negentiende eeuw in de Grondwet zijn vastgelegd, zijn bijna helemaal formeel omdat ze niet specificeren wat je mag doen of nalaten, maar een zo groot mogelijke onschendbare ruimte willen garanderen aan de individuele burger om zijn eigen waarden te kiezen en zelf zijn levensplan te bepalen. Met andere woorden, deze burgerrechten zijn formeel omdat hun geldigheid in principe niet afhankelijk wordt gemaakt van inhoudelijke overwegingen, ze gaan vooraf aan de discussie over de doelen en waarden die de burgers nastreven. Het maakt dus niet uit wat de burger met zijn vrijheid doet, zijn rechten worden in de eerste plaats alleen beperkt door de rechten van anderen. Ze mogen vervolgens wel beperkt worden door de overheid maar om de burgers te beschermen worden aan die beperking belangrijke formele eisen gesteld: de beperking van de vrijheid mag alleen “bij algemene wet in formele zin gebeuren”. Daarover later meer. We kunnen concluderend stellen dat rechten vooral door hun vorm iets ‘objectiefs’ hebben en de moderne burger beroept zich ook op zijn rechten alsof het om een gegeven, om een vaststaand feit gaat. Soms worden rechten niet als een product van onze cultuur beschouwd, maar als iets met universele geldigheid. Vooral in het internationale recht heeft deze stelling een grote aantrekkingskracht. Het feit dat mensen bepaalde rechten hebben, volgt dan uit het feit dat de mens van nature een zekere waardigheid bezit – ‘menselijke waardigheid’ – die overal en altijd gerespecteerd moet worden en dus alle culturen overstijgt. Dergelijke mensenrechten lijken dus niet verankerd in een cultuur maar in de natuur der dingen – in de menselijke natuur. Veel objectiever kunnen ze, lijkt me, niet worden. De stelling dat mensenrechten ‘natuurrechten’ zijn, wordt echter (nog) niet wereldwijd aanvaard, maar dat terzijde. Ik wil het vooral gaan hebben over de moderne democratische rechtsstaat.
26
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Box 11 De democratische rechtsstaat “De democratische rechtsstaat is gebaseerd op enkele prachtideeën, die eind achttiende eeuw zijn ontstaan. De belangrijkste zijn goed samen te vatten. De overheid is gebonden aan regels. De bevolking bepaalt de inhoud van die regels, en ook wie belangrijke functies krijgt. Mensen hebben fundamentele rechten tegenover de overheid. Rechtspraak is onafhankelijk en onpartijdig. De staat, kortom, zou geen werktuig meer zijn van de machthebbers. Zij was er voortaan voor ons, om onze belangen te waarborgen en te dienen.” Maurits Barendrecht, ‘Pak klassieke kern van rechtsstaat aan; Regelgeving, geschiloplossing en democratie kunnen moderner worden georganiseerd,’ NRC Handelsblad Opinie 1 juli 2004, p. 9
De fundamentele rechten van de burger winnen vooral aan kracht (aan ‘objectiviteit’) als ze in het recht van een gemeenschap als zodanig worden erkend. Deze erkenning is ook een formele eigenschap van die rechten want het gaat weer om een aspect dat los staat van de inhoud. Morele rechten zijn zwakker en subjectiever dan juridische rechten want alleen deze laatste zijn middels juridische procedures af te dwingen. Maar dit maakt het belangrijk om, als er een beroep wordt gedaan op bepaalde rechten, te weten of deze juridisch wel of niet erkend zijn, en of deze vervolgens daadwerkelijk met behulp van de inzet van overheidsmacht kunnen worden gehandhaafd. Deze vraag leidt echter automatisch tot de vraag: wat is recht? (En wat niet?) Het antwoord op deze vraag is ook om een andere reden belangrijk. De mondige burger eist dat zijn handelen wordt getoetst aan het recht en niet aan zoiets vaags als de waarden en normen van de gemeenschap want dan voelt hij zich al gauw paternalistisch behandeld door de rechter. De burger wil niet weten of de rechter zijn handelen al dan niet behoorlijk of netjes vindt, maar wat zijn feitelijke rechtspositie precies is. Hij wil, kortom, horen wat zijn juridische rechten en plichten zijn. Dit vereist echter een scherp onderscheid tussen recht en moraal en dus is weer de vraag: wat is recht? (En wat is moraal?) Om hier objectiviteit mogelijk te maken werken juristen met ‘herkenningsregels’ en om recht van niet recht te onderscheiden wordt in moderne samenlevingen vaak weer een formeel criterium gebruikt. Rechtsnormen zijn, in tegenstelling tot andere normen, te vinden in een erkende ‘rechtsbron.’ De belangrijkste bron is de wet (in formele zin) omdat in een liberale democratie het volk zichzelf middels de wet regeert. Een wet herkennen we niet aan de inhoud maar aan bepaalde formele kenmerken waarvan de belangrijkste is dat ze afkomstig is van de bevoegde wetgever. In Nederland is dat de Regering en de Staten Generaal gezamenlijk, aldus de Grondwet.
27
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
De bevoegde wetgever mag dus regels afkondigen die de vrijheid van de burger beperken maar daar zal over het algemeen redelijk mee om worden gesprongen. In principe mag de wetgever deze vrijheid namelijk alleen beperken met behulp van algemene regels. Van belang is, het zal niet meer verrassen, hier ook weer niet de inhoud maar twee formele eigenschappen van dergelijke regels. In de eerste plaats bieden regels veel duidelijkheid omdat ze een ‘als … dan structuur’ hebben: hij die een iemand opzettelijk van het leven berooft wordt gestraft met … enzovoort. Hier hoeft alleen maar door een rechter te worden vastgesteld of aan de voorwaarde is voldaan (de feiten) om bepaalde (rechts-) gevolgen in het leven te roepen. Dit kan op een zakelijke en neutrale wijze gebeuren. In de tweede plaats is het belangrijk dat de rechtsregels algemeen zijn. Deze regels moeten universeel, voor iedereen in de gemeenschap gelijk gelden want dat maakt het redelijk voor de burgers om zich aan de regels te houden. Door het handelen te toetsen aan algemeen geldende regels wordt iedereen door de rechter precies gelijk behandeld. Maar er is nog een andere belangrijk aspect. Algemeen geldende regels gelden dus óók voor de overheid zelf (dat noemen we het legaliteitsbeginsel) en dit biedt óók een reden voor de burger om zich aan het recht te houden. De universele geldigheid van de regels en het legaliteitsbeginsel moeten namelijk de garantie bieden dat rechtsregels ook redelijke regels zullen zijn. Een overheid zal zichzelf immers niet willen binden aan willekeurig en onredelijk recht. (Dit is, losjes geformuleerd, de kern van het idee van de Volonté Générale van Jean-Jaques Rousseau, inderdaad een van de ‘prachtideeën’ uit de achttiende eeuw.) Tot slot wordt ook de gevolgde procedure belangrijk voor de legitimiteit van de uitspraak. De procedure is immers óók zuiver formeel en dus neutraal met betrekking tot de waarden en belangen van de individuele burger. Als de burger de juridische procedure in principe rechtvaardig acht, dan wordt het vaak als redelijk ervaren om in principe ook de uitkomst van de procedure te aanvaarden. Het ‘formele’ beïnvloed dus de manier waarop de beslissing, de inhoudelijke uitkomst, wordt ervaren. Dat geldt ook voor de andere formele aspecten van het recht. Een burger wil dat zijn handelen in een rechtvaardige procedure getoetst wordt aan, in wetten (in formele zin) vastgelegde, algemene regels. Deze formele aspecten van het recht maken objectiviteit mogelijk, zodat het recht als neutraal kan worden ervaren en rechters goed controleerbaar zijn. Rechtelijk handelen wordt zo geheel transparant en het recht een ‘glazen huis’ waar iedereen precies weet, of kan weten, waar hij aan toe is.
28
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
3.3 De neutrale rechter De democratische rechtsstaat is het product van ‘de bescherming van persoonlijke vrijheid en autonomie, rede en redelijkheid, universaliteit, rechtvaardigheid en gelijkheid’ en volgens de WRR worden deze waarden breed gedragen in de huidige samenleving. Het heeft een rechtsstaat opgeleverd waarin een sterke nadruk is komen te liggen op formele aspecten van het recht. De rechter hoeft in het ideale geval het handelen van de burger niet inhoudelijk te beoordelen, maar kan hij neutraal blijven door de feiten met het positieve recht te confronteren. Hier kan hij een beslissing uit af leiden. In een pluriforme liberale samenleving kan een rechter zo neutraal blijven en duidelijkheid en zekerheid bieden. Box 12 Zekerheid en duidelijkheid “Voor mij werd steeds meer helder dat juristen duidelijkheid en zekerheid brachten: ontdaan van allerlei andere aspecten (emoties, macht, belangen) werd gezegd wat recht was. Ja, die duidelijkheid, dat is toch steeds belangrijk gebleven. Dat vind ik nu nog. Er moet na een verschil van mening, na de strijd, duidelijkheid en rust komen. Daar is ieder mee gediend: anders wordt onzekerheid op onzekerheid gestapeld. Het recht schept duidelijkheid. De jurist is degene die heeft geleerd die duidelijkheid te geven – op grond van feiten en toepassing van regels.” Rechter J. S. van der Kolk in: Brouwer, J. G., Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht’, Boom juridische uitgevers 2005, pp.75, 76.
“Het probleem is echter dat de rechter niet op alle terreinen even deskundig is. In mijn filosofie moet de rechter zich bij zijn leest houden. De problemen in een juridische context vertalen en niet te zeer in een politieke of maatschappelijke context.” Rechter J. E. B. van Julsingha in: Molenaar, B., Rechters, De opkomst van de zwarte macht, Aramith uitgevers Bloemendaal 1990, p. 36
“Het is goed daarbij voorop te stellen dat de meeste wettelijke voorschriften gelukkig nog altijd zo duidelijk zijn dat hun toepassing geen enkele moeilijkheid oplevert en hoogstens bij het optreden van uitzonderlijke, atypische, situaties een rechtsvindingprobleem schept. Niet zelden kan daarom het denkproces waardoor de rechter tot zijn beslissing komt, beantwoorden aan hetgeen Montesquieu als ideaal voor ogen stond.” Wiarda, G. J., Drie typen van rechtsvinding, W. E. J. Tjeenk Willink Deventer 1999 (vierde, door T. Koopmans bewerkte druk), p. 19
Montesquieu is de bedenker van de rechter als ‘spreekbuis van de wet.’ (Een ander ‘prachtidee’ uit de Verlichting.) De wetgever is de bevoegdheid gegund om de wetten te maken en de rechter heeft slechts de bevoegdheid om concrete conflicten aan de hand van die wet te beslechten. Idealiter bevat de wet dus ook regels waarin helder en duidelijk de rechten en plichten van burgers worden vastgelegd en waarin aan bepaalde handelingen door het recht
29
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
bepaalde gevolgen worden verbonden. Zoals eerder gezegd, hoeft de rechter alleen vast te stellen of aan de voorwaarden is voldaan (de feiten) om bepaalde (rechts-) gevolgen in het leven te roepen. Dit lijkt bijna een ‘mechanisch’ proces te zijn en bijna net zo mechanisch te verlopen als oorzaak gevolg relaties in de natuur. Ook hier geldt, veel objectiever kan het niet worden. We vragen van de rechter niet meer dan analytische intelligentie en formele kennis van het positieve recht. Deze rechter zal proberen niet over de partijen te oordelen (de houding is nonjudgmental) maar zal louter hun handelen formeel toetsen aan de wet. Met andere woorden, er wordt hier geen bijzondere substantiële of kwalitatieve kennis verwacht die sterk verbonden is met de persoon van de rechter. Deze rechter is vooral een ‘expert’ op een gebied waar in principe iedereen kennis van kan nemen, al hebben we niet allemaal de tijd en de middelen om zelf ook expert op dit terrein te worden. Hij onderscheidt zich dus alleen van de leek door zijn formele kennis van het positieve recht. Deze rechter hoeft zich niet te onderscheiden door een persoonlijk engagement met de waarden van de gemeenschap en hoeft ook geen bijzondere deugden te bezitten. Sterker nog, de persoon van de rechter moet zo veel mogelijk op de achtergrond blijven. De vraag naar neutraliteit en objectiviteit vereist dat ‘het persoonlijke’ en ‘het subjectieve’ zoveel mogelijk verdwijnen. Een rule of law and not of men impliceert een scherpe scheiding tussen de professionele rol, aan de ene kant, en de privé-persoon, aan de andere. Het betekent echter ook dat het rechterschap een gewone baan wordt als alle andere. Box 13 Rechters als gewone mensen “ ‘Vroeger voelden rechters zich toch een beetje boven het volk verheven, ze vormden een elite. Het is goed dat het een normale baan wordt, waaraan gewone eisen kunnen worden gesteld. Weet je dat ik niet eens een vakantiekaart had… Kennelijk werd van rechters verwacht dat ze hun vakantie zelf bijhielden.’” Rechter Marc de Werd in: ‘Onder rechters’, Volkskrant magazine 9 december 2000 p. 27
“De rechter als gewone man: alle gesprekspartners onderstreepten het veranderingsproces binnen de rechterlijke macht. Een elite vormen rechters allang niet meer. Ze worden getutoyeerd, zelfs de rechtbankpresident. Meer dan de helft is vrouw. Ze zijn wel academisch gevormd, maar dat er slechts wordt gegolfd, gebridged en gewandeld, is een mythe.” ‘Onder rechters’, Volkskrant magazine 9 december 2000 p. 27
30
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
De eigen normen, waarden, smaakoordelen en emoties bewaart de ware professional voor zijn privé-leven. Het wordt als een kwaliteit beschouwt om je niet teveel emotioneel en persoonlijk te engageren; je moet niet teveel geïnvolveerd of te betrokken raken, maar je nuchter beperken tot de feiten en de regels. Een ware professional houdt een zekere distantie, is zakelijk en laat zich leiden door zijn technische expertise en niet door zijn persoonlijke voorkeuren, en al helemaal niet door zijn emoties. Omdat hij alleen specifieke formele kennis van het positieve recht en haar toepassing claimt, zal hij zich ook niet voorstaan op bijzondere persoonlijke eigenschappen en vaardigheden. De rechter is objectief controleerbaar in het werk dat hij doet en de verdere karaktereigenschappen of persoonlijke kwaliteiten doen er nu in principe net zo weinig toe als de persoonlijke eigenschappen van de technische ingenieur die een brug bouwt. Het maakt in principe dus ook niet uit wat deze rechter in zijn privé leven doet, als hij werk en privé maar goed gescheiden houdt. Het past trouwens goed in deze logica dat, als er toch onzekerheid is over de invulling van de publieke rol – over de beroepsethiek – van de rechter, er ook hier weer de neiging bestaat om te juridiseren. Recentelijk zijn er pogingen gedaan om beroepscodes te formuleren waar professionals zich aan vast kunnen houden en waar het publiek zich op kan beroepen als er reden is tot klagen over de integriteit van rechters, advocaten of notarissen. Als we onzeker zijn en bang voor willekeur, is de impuls om het te gaan ‘regelen,’ en objectiviteit na te streven door middel van regels, in moderne samenlevingen nauwelijks te weerstaan.
31
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Relevante literatuur Barry, B. Justice as Impartiality, Oxford University Press Oxford UK 1995 Berger, P., ‘On the Obsolescence of the Concept of Honor’ in: Hauerwas S., & MacIntyre, A., Revisions, Changing Perspectives in Moral Philosophy, University of Notre Dame Press Notre Dame In. 1983 Bourdieu, P., ‘The Force of Law’: Toward a Sociology of the Juridical Field, The Hastings Law Journal Vol. 38 July 1987 Brint, S. In an Age of Experts, The Changing Role of Professionals in Politics and Public Life, Princeton University Press Princeton NJ 1994 Brouwer, J. G. Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht, Boom juridische uitgevers 2005 Clarke, J., & Newman, J. The Managerial State, Sage Publications London 1997 Dahrendorf, R. The Modern Social Conflict, An Essay in the Politics of Liberty, University of California Press Berkeley Ca 1988 De Montesquieu, C. The Spirit of the Laws, Cambridge University Press Cambridge UK 1989 Friedman, L. M. Total Justice, Russell Sage Foundation New York, 1985 The Republic of Choice, Law, Authority, and Culture, Harvard University Press Cambridge Mass. 1990 Hart, H. L. A. The Concept of Law, Oxford University Press Oxford UK 1960 Loth, M. L. , & Gaakeer, A. M. P. Meesterlijk recht, Boom Juridisch Den Haag 2005 Rousseau, J.J. The Social Contract, Penguin Books London 1968 Sandel, M. Democracy’s Discontent, America in Search of a Public Philosophy, Harvard University Press Cambridge Mass. 1996 Sennett, R. The Fall of Public Man, Norton & Company New York 1992 Respect, The formation of character in an age of inequality, Penguin books 2003 Taylor, C. The Ethics of Authenticity, Harvard University Press Cambridge Mass. 1989
32
rechtstreeks 3/2006 De neutrale rechter
Wiarda, G. J. Drie typen van rechtsvinding, W. E. J. Tjeenk Willink Deventer 1999 Zijderveld, A. C. The Abstract Society, A Cultural Analysis of our Time, Doubleday & Company Inc. New York 1970
33
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
4
De efficiënte rechter
4.1 Consumentisme en ‘managerialism’ In de voorgaande twee paragrafen werd er een verticale verhouding tussen het recht en de burger veronderstelt. Het recht is boven de burger gesteld en normeert zijn doen en laten. In een democratie zijn de burgers echter zelf gezamenlijk de wetgever: met behulp van het recht regeert het volk zichzelf. ‘De staat was er voortaan voor ons, om onze belangen te waarborgen en te dienen,’ lazen we bij Maurits Barendrecht. Dan is het een kleine stap om de verhouding tussen burger en overheid en dus ook de verhouding tussen burger en recht, niet langer als verticaal, maar als horizontaal te zien. Daar waar het ooit vanzelfsprekend of ‘natuurlijk’ leek om de staat te zien als boven de burger gesteld, is het nu meer en meer vanzelfsprekend om de staat te beschouwen als het instrument van de burger om zijn belangen te dienen. Het recht is volgens minister Donner niet meer en niet minder dan een ‘gebruiksartikel,’ en een van de doelstellingen van zijn beleid is dan ook het ontwerpen van een ‘bruikbare rechtsorde.’ De belangen en behoeften van de burger zijn de norm – wat is anders de norm in een democratische samenleving? – en recht en overheid zijn de instrumenten om de belangenbehartiging en de behoeftebevrediging van de burger te faciliëren. De moderne mondige burger mag en kan daarbij best kritisch en veeleisend zijn. Maar hoe kritisch en veeleisend de burger ook is, het is ondemocratisch om de eisen die de burger stelt niet serieus te nemen. Box 14 Consumentisme en democratie “Democratisering van het bestuur – door allerlei vormen van inspraak, maar ook het mantra ‘de kiezer heeft altijd gelijk’ – maakten de burger nog zelfverzekerder tegenover autoriteiten. Elke beslissing waarmee hij het niet eens is, ervaart hij als een schending van zijn democratische rechten. De belangrijkste oorzaak is misschien dat directe behoeftebevrediging door steeds meer mensen als een recht wordt ervaren.” ‘Een ambulance en gauw een beetje, Agressie tegen politie en hulpverleners nemen toe’ in Zaterdags Bijvoegsel 5 augustus 2006, p. 10
“The ideology of consumerism contests the authority of specialists by asserting what might be called populist generalism. Populist generalism is deeply embedded in the assumptions of liberal economics and closely related to those of liberal democracy. Essentially, it asserts that average people with ordinary human abilities are capable of learning and knowing all that is necessary in order to make economic and political choices that will serve their own best interest without specialists to choose on their behalf. […] The customer is always right, and the people are always right. Specialized knowledge must serve rather than command in both the market and the polity.” Freidson, E., Professionalism, The third logic, Polity Press Cambridge UK 2001, p. 116
34
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Als de burger zelf het beste weet wat goed voor hem is, en als de overheid er is voor de burger en niet andersom, dan zijn de traditionele verhoudingen aan het veranderen. De huidige cultuur van ‘consumentisme’ sluit vrij naadloos aan bij een kritischer en veeleisender houding ten opzichte van de overheid. De burger stelt zich steeds vaker op als een kritische ‘consument’: hij beschouwd zich als een ‘klant’ van de overheid die recht heeft op een goed ‘product’ en op goede ‘service’ voor een redelijke prijs. Voor de traditionele overheid is dit echter een probleem. Hiërarchisch georganiseerde overheidsinstellingen zijn echter traditioneel niet gewend zich horizontaal tegenover de burger te verantwoorden. Overheidsdienaren waren gewend zich ‘bottom up’, oftewel ‘verticaal’ te verantwoorden ten opzichte van het bestuur en niet direct ten opzichte van de ‘klant’ die voor hen staat. Een dergelijke meer horizontale vorm van verantwoording betekent dat overheid meer naar buiten gericht moet zijn dan ze traditioneel gewend was. Het betekent dat ze meer open moeten staan voor de behoeften en belangen van de burgers en dat ze hun organisaties zodanig moeten inrichten dat deze behoeften daadwerkelijk serieus worden genomen. De overheid moet gemakkelijk toegankelijk zijn voor de individuele burger. De overheid moet misschien zelfs actief op onderzoek uitgaan wat de behoeften en belangen van de burger eigenlijk precies zijn en niet doen alsof ze daar ver boven verheven is. De cultuur van consumentisme sluit nu goed aan bij de cultuur van ‘managerialism.’ Professionele managers claimen namelijk dat ze weten wat klanten willen, dat ze ‘horizontaal’ verantwoording verschuldigd zijn en concreet kunnen worden afgerekend met betrekking tot prijs en kwaliteit van het ‘product,’ en dat ze kennis hebben van organisaties die de behoeften en belangen van de klanten efficiënt kunnen dienen.
35
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Box 15 ‘Managerialism’ “[…] managerial regimes stress accountability to users, and promise best service to customers, tested by customer satisfaction ratings and performance in league tables. […] The rationalism of managerialism provides a non-partisan (and depoliticised) framework within which choices can be made. Competing values are reduced to alternative sets of options and costs and assessed against their contribution to the organisation’s performance. […] The calculative technologies of managerialism thus provide a foundation for enacting the new logics of rationing, targeting and priority setting. Its quantitative and evaluative technologies form the basis for the new roles of contracting, audit and regulation. The scientific knowledges which they deploy position managers as neutral and impersonal.” Clarke, J. & Newman, J., The managerial state, Sage publications London 1997, p. 66
“De managementmodellen die worden gehanteerd pretenderen veelal een soort algemene ‘logische’ structuur bloot te leggen van organisaties. Daartoe vindt een formalisering plaats van de organisatiestructuur waarin de werkzaamheid ervan wordt opgevat als een ‘proces’ dat in bepaalde factoren kan worden ontleed. Het gaat erom dit proces zo efficiënt mogelijk in te richten en de grootst mogelijke effectiviteit van menselijke activiteit te genereren. […] De factoren van een ‘functie’ moeten worden vastgesteld en in termen van input en output berekenbaar worden gemaakt. Daarbij is men gericht op de efficiëntste inrichting van werk. Het management ontleedt het bedrijfsproces in factoren en controleert en stuurt aan op basis van ‘objectieve’ meetbare gegevens. Men wil kwantificeren.” Verbrugge, A., ‘Geschonden beroepseer,’ in: Van den Brink, G., Jansen, T. & Pessers, D., Beroepszeer, Waarom Nederland niet goed werkt, Boom Amsterdam 2005, pp. 118, 119
De moderne burger wil nog al wat van de overheid. In de verschillende politieke arena’s proberen burgers en hun belangenvertegenwoordigers om hun wensen op de agenda te krijgen en wordt gestreden om de politieke middelen om deze verlangens te realiseren. Dit blijft een strijd waarin een beroep op gedeelde waarden en normen vaak weinig hout zal snijden omdat we het daar in een pluriforme samenleving vaak niet over eens worden. In een pluriforme samenleving zijn de burgers verdeeld over de vraag welke waarden en belangen voorrang verdienen. Maar ondertussen zijn de verlanglijstjes eindeloos en de middelen schaars. We zullen dus, of we het nu willen of niet, een discussie moeten voeren over de optimale inzet van de middelen in dienst van de concrete belangen en behoeften van de burgers.
36
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
In de eerste plaats kunnen we, als we het inhoudelijk niet eens kunnen worden, een zuiver procedureel criterium hanteren voor de verdeling van de middelen: ‘de meeste stemmen gelden’ en de ‘kiezer heeft altijd gelijk’. Democratie wordt dan gezien als een geheel van instituties en praktijken om de behoeften en belangen in de maatschappij op het spoor te komen. Vervolgens moeten we, als we het inhoudelijk niet eens kunnen worden, de discussie aangaan over de verschillende opties en het ‘kostenplaatje’. ‘Competing values are reduced to alternative sets of options and costs,’ schrijven Clark en Newman. Dit biedt namelijk de mogelijkheid om in een verdeelde samenleving op een neutrale en effectieve manier toch tot compromissen en beslissingen te kunnen komen. In die discussie blijkt er dan toch één belang zijn dat iedereen deelt: het belang van efficiency. Als de verlanglijstjes van de burger eindeloos lang zijn, maar de middelen altijd schaars, dan zal niemand betwisten dat we zo weinig mogelijk middelen moeten verspillen. Hier kunnen de kennis en vaardigheden van de moderne professionele manager ook een belangrijke rol spelen. De manager vertegenwoordigt immers in het bijzonder kennis van efficiënte organisaties. Maar om de efficiency te meten en te verbeteren moeten het management het bedrijfsproces in kaart brengen en vervolgens controleren en aansturen “op basis van ‘objectieve’ meetbare gegevens” want er moet immers verantwoording worden afgelegd, managers moeten kunnen worden gecontroleerd en worden ‘afgerekend.’ En daarom wil men ‘kwantificeren.’ 4.2 De (quasi-) markt Een overheid die niet aan de verwachtingen voldoet, moet niet alleen de gelegenheid geven om te kunnen klagen zodat ze daar van kan leren. Ze moet ook concreet kunnen worden ‘afgerekend’ door de burger op haar falen. Maar als we over afrekenen gaan spreken, dan is het nog maar een kleine stap om in helemaal in ‘markttermen’ over de verhouding tussen de burger en de overheid te denken. Op de markt is klant immers ‘koning’ want daar kunnen klanten ‘stemmen met hun voeten.’ Dit maakt de markt bijzonder democratisch en het maakt de markt ook tot een institutie waarmee we de verhoudingen verder kunnen democratiseren.
37
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Box 16 Markt, democratie en recht “At the heart of the discourse of consumerism lies the notion that the best way of ensuring greater user choice and user power is through the market-place.” Clarke, J., and Newman, J., The Managerial State, Power, Politics and Ideology in the Remaking of Social Welfare, Sage Publications London 1997, p. 112
“The institution of the market is celebrated by its proponents because in their view it is democratic – each person brings to the market his own values and can ‘maximize’ them his own way – and because it is creative and open, leaving the widest room for individual choice and action. The market establishes a community based upon a competitive process which allows each person freedom to choose what to do with what is his.” White, J. B., Justice as Translation, An Essay in Cultural and Legal Criticism, The University of Chicago Press Chicago 1990, p. 62
“Wat maakt de rechtsstaat nu zo star? Wie naar de redenen zoekt, vindt er al snel zoveel dat zijn verontwaardiging omslaat in begrip. De centrale instituties van de rechtsstaat, zoals rechterlijke macht, Raad van State, wetgevingsafdelingen op ministeries, Openbaar Ministerie, Ministerie van Justitie en parlement, hebben een monopolie. Zij krijgen dus geen concurrentieprikkels tot innovatie.” Maurits Barendrecht, ‘Pak klassieke kern van rechtsstaat aan; Regelgeving, geschiloplossing en democratie kunnen moderner worden georganiseerd,’ NRC Handelsblad ‘Opinie & Debat’ 1 juli 2004, p. 9
De markt biedt prikkels aan de producenten om de belangen en behoeften van de consumenten serieus te nemen. Op de markt is de ‘macht aan de consument’ en dit zal over het algemeen leiden tot een zo divers mogelijk aanbod en voor een redelijke kwaliteit voor een lage prijs. De producenten beschouwen de vraag van de consument als een ‘gegeven’ en zullen niet geneigd zijn te gaan moraliseren. Elk individu kan dus zijn preferenties zelf bepalen en vervolgens zelf kiezen hoe hij zijn voorkeuren het beste kan realiseren. De markt is dus liberaal: de individuele voorkeuren van de consument zijn de norm. De markt is tegelijkertijd democratisch: de burger kan zelf kiezen uit een ruim aanbod en stemmen met zijn voeten als hij niet tevreden is. We mogen bovendien verwachten dat de burgers zich op de markt nuchter en zakelijk zullen gedragen. De oppervlakkige en instrumentele relaties die mensen met elkaar op de vrije markt aangaan, kunnen een grote bevrijding betekenen ten opzichte van de door moralisme en paternalisme gekenmerkte traditionele gemeenschappen. De combinatie van een gebrek aan onderlinge (emotionele) betrokkenheid en het gedeelde belang van een redelijke kwaliteit voor een lage prijs, leidt tot tolerantie en pragmatisme.
38
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
De Oostenrijkse econoom Ludwig von Mises stelde dat de vrije markt hét recept biedt tegen oorlog en dit was ook één van de ideeën die geleid hebben tot Europese Unie: een gemeenschappelijke markt en de resulterende economische samenwerking en onderlinge economische afhankelijkheid zou een nieuwe oorlog in Europa moeten voorkomen. Juist de pragmatische zakelijkheid op de markt voorkomt dat de burgers elkaar met een beroep op waarden en principes op leven en dood gaan bestrijden. De vrije markt heeft nog een derde belangrijke ‘selling point’. Mensen zijn over het algemeen niet uit zichzelf geneigd om efficiënt met schaarse middelen om te gaan. En de overheid dus ook niet. Dat is ook de voornaamste reden waarom economen nog al eens kritisch zijn over monopolies: organisaties en bedrijven met een monopolie positie krijgen geen ‘prikkels’ om zich veel van de wensen van de consumenten aan te trekken en om de kosten laag te houden. Op een vrije markt met meerdere aanbieders zullen consumenten de producenten echter ‘afrekenen’ als de prijs of prijs/kwaliteit-verhouding hen niet zint: ze gaan naar de concurrent. De vrije markt is dus niet alleen liberaal, democratisch en bevorderlijk voor de vrede, het biedt ook prikkels tot efficiency. De instituties en praktijken van het recht lijken niet erg democratisch en efficiënt. Sterker nog, de juristen en hun instituties lijken erg traditioneel, conservatief en dogmatisch te zijn. Barendrecht gebruikt het woord ‘star’ als hij de rechtsstaat beschrijft en betoogt dat het inderdaad te maken heeft met het feit dat juristen geen ‘prikkels’ krijgen om zich iets van de behoeften en belangen van de burger aan te trekken. Ze hebben immers een monopolie op juridische dienstverlening. Al zouden ze het willen, hun klanten kúnnen niet bij ze weglopen want er is geen alternatief. De klanten komen toch wel en dat maakt juridische professionals ontoegankelijk, gemakzuchtig, en duur. Sterker nog, de klanten komen steeds vaker en massaler. De vraag naar recht is de afgelopen decennia flink toegenomen.
39
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Box 17 Overvraagd recht “Natuurlijk vervult het openbaar ministerie een niet onbelangrijke rol in de samenleving. Maar soms voelt het of al het leed van de moderne maatschappij door de jongens en meisjes van het OM moet worden opgelost. De verwachtingen zijn te hoog gespannen.” Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 63
“Sinds de jaren tachtig en negentig zijn een heleboel feiten strafbaar geworden die dat naar mijn idee nooit hadden mogen worden. Het rechterlijk apparaat raakt daardoor geweldig overbelast.” Rechter Peter Bender in: Volkskrant magazine 9 augustus 2003, p. 18
“Soms is een boom in de tuin van de buren al reden voor een proces. Steeds meer Nederlanders stappen steeds sneller naar de rechter, meent vijfenzestig procent van de rechters en officieren van justitie. Het aantal bestuurs- en civiele procedures neemt schrikbarend toe. Twee derde van de ondervraagden begrijpt wel hoe dat komt. De afgelopen twaalf jaar is de samenleving veel ingewikkelder geworden. De kans op onderlinge conflicten en geweld neemt daardoor toe, denken de leden van de rechterlijke macht. Dat merken ze ook in het strafrecht, waar de VN- enquête op is toegespitst. De hoeders van orde en recht zien zich niet alleen geconfronteerd met almaar méér zaken, het gaat ook om zwaardere delicten. De burger voelt zich daardoor niet meer veilig; een hot item, ook in de politiek. De overheid heeft haar hoop gevestigd op een nouveauté: het afsluiten van ‘prestatiecontracten.’ Bewindslieden ondertekenen samen met burgemeesters, politiecorpsen en het openbaar ministerie convenanten. De politie heeft beloofd meer zaken aan te brengen bij het openbaar ministerie, dat heeft toegezegd meer verdachten te zullen vervolgen.” ‘Rechterlijke macht onder vuur, VN- enquête in Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 33
Het recht is hét instrument van de politiek om de verlanglijstjes van de burgers te realiseren en het lijkt dus bijna inherent aan de democratische samenleving dat het recht het middel lijkt om ‘al het leed van de moderne maatschappij’ op te lossen. We kunnen inderdaad stellen dat de ‘vraag’ naar recht enorm is toegenomen. Maar het aanbod niet, of veel minder. Het gevolg is dat er voortdurend grote achterstanden dreigen te ontstaan bij rechtbanken en dat juridische dienstverlening door advocaten en notarissen als duur en inflexibel wordt beschouwd. Economen zullen betogen dat er iets aan de ‘aanbodkant’ moet gebeuren om deze problemen op te lossen. Maar er speelt nog een belangrijke factor. De vraag naar recht is zelden een vraag naar recht in abstracto; het is zelden een vraag naar recht als een mooi systeem van regels en procedures. De regels zijn geen doel op zich, de burger wil bepaalde concrete doelen gerealiseerd zien: welvaart, sociale rechtvaardigheid, gezondheid, milieubescherming, noem maar op. Het zal
40
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
niemand ontgaan zijn dat de laatste jaren de behoefte aan veiligheid hoog op de politieke agenda staat en het recht is weer het belangrijkste instrument – ‘gebruiksartikel’ – om een complex geheel van beleidsdoelen op dit terrein te realiseren. De burger zal niet tevreden zijn als dit leidt tot een mooi geheel van regels en procedures, maar wil merken dat door de effectieve bestrijding van de criminaliteit zijn wijk veiliger wordt. De burger wil dus eigenlijk geen recht, maar wil concrete resultaten. Om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen, wordt geëxperimenteerd met ‘prestatiecontracten’ en hier komen het marktdenken en het recht dicht bij elkaar. Er wordt hier een soort ‘quasi-markt’ gecreëerd. De burgers geven te kennen dat ze meer ‘waar voor hun geld’ willen en dus tekent de overheid ‘convenanten’ waarin bepaalde prestaties worden beloofd. Bij voorkeur worden er concrete beleidsdoelen – ‘targets’ – geformuleerd waarna we kunnen controleren – ‘meten is weten’ – of ze gehaald worden door de overheid. Er kunnen sancties worden afgesproken voor het geval de overheid de afgesproken doelen niet haalt; bijvoorbeeld in de sfeer van de budgettering, of door middel van ‘outputfinanciering’. Deze komen in de plaats van de sancties die consumenten op een vrije markt hanteren: vertrek naar een concurrerende aanbieder. In de wereld van advocatuur en notariaat gaat men al verder dan het creëren van een quasimarkt. Hier wordt geëxperimenteerd met echte marktwerking om de klantvriendelijkheid en de efficiency van deze professionals te vergroten. De zekerheden, of de privileges, zoals het systeem van vaste declaraties die advocaten en notarissen traditioneel werd gegund, werden toch al met het nodige wantrouwen bekeken in de samenleving. Het gevoel leeft dat deze privileges juristen een zo veilige positie biedt dat ze het zich kunnen veroorloven om zich niet al te veel van de wensen in de maatschappij aan te trekken. In een vrije markt moet er echter worden gestreden voor de gunst van de klant en de hoop is dat de advocaten en notarissen nu meer vraaggericht en kostenbewust worden. De idee is dat de markt prikkels biedt om flexibeler, responsiever, en efficiënter te worden. 4.3 De efficiënte rechter In een overbelaste rechtsorde is effectiviteit en efficiency van groot belang, omdat de legitimiteit van het recht sterk zal lijden onder gebrek aan snelheid en resultaat. Deze nieuwe omstandigheden zullen juristen dwingen pragmatischer te worden en dat lijkt precies een doel van de ‘cultuurverandering’ die wordt nagestreefd. Er zijn twee aspecten van een dergelijke houding die van belang zijn voor een democratischer en efficiënter recht. Pragmatisme is een houding waarin een instrumenteel, toekomst- en resultaatgericht handelen voorop staat.
41
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Dit staat in schril contrast met de neiging van juristen om juist op het verleden gericht te zijn: wat is er precies gebeurd? Bovendien contrasteert het met de neiging om op de regels en niet op resultaten gericht te zijn. Resultaatgericht denken vereist echter dat juristen zich beter bewust zijn wat burgers concreet bereiken en hoe dit met zo een efficiënt mogelijke inzet van schaarse middelen kan gebeuren. Een pragmatische jurist stelt zich niet dogmatisch, formalistisch en moralistisch op maar dit impliceert, in de tweede plaats, ook een zeker relativisme met betrekking tot waarden en normen. Vooral in een structureel verdeelde moderne samenleving, lijkt het verstandig om waarden, ideeën en overtuigingen niet absoluut te nemen. Als je dergelijke waarden en ideeën beschouwt als een middel, en niet een doel op zich, biedt pragmatisme een manier van denken waarin we confrontatie kunnen mijden en gemakkelijker tot compromissen kunnen komen. We moeten dus niet al te principieel omgaan met de abstracties van ons denken (en van het recht) maar de blik gericht houden op concrete behoeften en belangen en op de efficiënte inzet van de schaarse middelen. Niet alleen advocaten, notarissen en officieren worden geconfronteerd met het feit dat de maatschappelijke realiteit heeft geleid tot nieuwe eisen aan professioneel handelen. Er is ook voor de rechter een nieuwe situatie ontstaan. De lange doorlooptijden, nodeloos formalisme en de slechte toegankelijkheid van de rechterlijke macht worden als klantonvriendelijk beschouwd. De rechter weet zich geconfronteerd met een roep om een grotere openheid voor de behoeften en belangen in de samenleving en de burger eist een snellere en efficiëntere afwikkeling van de procedures. De rechterlijke heeft macht ook een soort ‘prestatiecontract’ moeten tekenen waarin zij heeft moeten beloven om, in ruil voor een verruiming van de budgetten, de bedrijfsprocessen te moderniseren. De rechter betreedt daarmee de wereld van ‘modern management’, de wereld van ‘benchmarking,’ ‘audits’ en ‘outputfinanciering.’
42
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Box 18 De rechter-manager “Bij de bestuurlijke reorganisatie van de rechterlijke macht die in aantocht is, wordt wel de vrees uitgesproken dat rechtbanken kille vonnissenfabrieken zullen worden. Er moet efficiënter worden gewerkt, de minister eist meer rechtszaken voor zijn gulden. Maar eigenlijk zijn de rechtbanken al fabrieken, waar aan de lopende band uitspraken en vonnissen worden afgeleverd. In elk geval in Amsterdam.” Rechter Jan Peeters in: ‘Onder rechters’ Volkskrant magazine 9 december 2000 pp. 25, 26
“Sinds balpennen en briefpapier voor de rechtbank niet meer door het departement worden verstrekt maar Den Haag met een lump sum over de brug komt, verschoof de taakomschrijving voor rechtbankpresidenten van filiaalhouder geleidelijk in de richting van directeur van een onderneming. Ze voeren personeelsbeleid, zijn verantwoordelijk voor adequate huisvesting en bewaken budget, rendement en efficiency. ‘Het is hier een productiebedrijf, vindt de Rotterdamse rechtbankpresident Erik van de Emster. Het ‘product’ bestaat uit tientallen tot honderden vonnissen per dag.” Rechter Erik van de Emster in: Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 48
“De tijd dat de rechter zelf in alle zaken een uitspraak schreef ligt nagenoeg achter ons. ‘Delegatie’ is op dit moment het sleutelwoord binnen de gerechten. In het kader van efficiency- en kwaliteitsdenken worden verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau in de organisatie gelegd en dure krachten ingezet op zaken die daarom vragen. […] Onder ideale omstandigheden kan de rechter volstaan met het zetten van een handtekening.” Rechter H.C. Naves, Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht’, Boom juridische uitgevers 2005, p. 118
Als efficiëntie belangrijk wordt, dan zal de cultuur van ‘managerialism’ dominanter worden. De managers van de organisatie zullen hun positie ten opzichte van de professionals kunnen en moeten versterken. De managers zorgen dat ze op de hoogte zijn van wat de ‘klanten’ van het recht willen en zorgen dat de klanten op de meest efficiënte wijze worden bediend. De zakelijke en berekenende cultuur van managerialism zal echter niet alleen de rechterlijke organisatie veranderen, maar zal ook de houding van de professionals in de organisatie – van de rechters – beïnvloeden. Niet voor niets gaan de herstructureringen en reorganisaties ook vaak gepaard met een streven naar een ‘cultuurverandering.’ Omdat de organisatie moet ‘overleven’ in een met kritische consumenten bevolkte omgeving, moeten de professionals zelf ook managementkwaliteiten ontwikkelen. Dat wil zeggen, de moderne rechter is een ‘case manager’ die goed luistert naar wat de klanten precies willen en die vervolgens probeert efficiënt deze doelen te realiseren. Dit vereist responsiviteit, flexibiliteit, doelgerichtheid en kostenbewustzijn van rechters. Juridisch moralisme en
43
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
formalisme worden nu eerder een onderdeel van het probleem dan een oplossing. Dogmatisme en formalisme zijn voor de moderne pragmatische rechter-manager pejoratieve termen. Box 19 De pragmatische rechter “De ene rechter is geneigd zaken formalistisch te behandelen, en let bijvoorbeeld erg op termijnen, de ander bekijkt de zaak wat praktischer, en let meer op de uitkomst ervan.” Rechter Ellis Houweling in: ‘De rechter, het oordeel en de stem des volks’ ‘M’ augustus 2003, p. 57
“Als men zich afvraagt wat een goed jurist maakt, kan dit immers ook zien op de vraag wat een goed jurist tot stand brengt. […] Een succesvol goed jurist is een Macher: een persoon met daadkracht.” F. E. J. Beekhoven van de Boezem & D. C. baron van Wassenaer, ‘Over kennen, kunnen en doen’, in: Brouwer, J. G., Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht’, Boom juridische uitgevers 2005, p. 24
“But there is no intrinsic or fundamental difference between how a judge approaches a legal problem and how a businessman approaches a problem of production or marketing.” Posner, R. A., Law, Pragmatism and Democracy, Harvard University Press Cambridge Mass. 2003, p. 73
“The judge has to make a policy choice, and the choice is dictated by the results of surveying and evaluating the consequences of alternative choices: consequences for the rule of law, for the parties, for the economy, for public order, for civilization, for the future – in short for society.” Posner, R. A., Problems of Jurisprudence, Harvard University Press Cambridge Mass. 1990, p. 133
Het betrekkelijke relativisme, de responsiviteit, flexibiliteit en zakelijkheid van de efficiënte rechter maken dat er geen bijzonder persoonlijk engagement wordt gevraagd. De rechter hoeft zich niet in het bijzonder verantwoordelijk te voelen voor de waarden van de gemeenschap of voor het recht als een objectief systeem van regels. De nadruk komt immers meer te liggen op het behalen van (bij voorkeur meetbare en dus controleerbare) resultaten en op de manier waarop dit resultaat wordt behaald. De nadruk ligt niet meer op de vraag hoe beslissingen moreel of juridisch-technisch moeten worden gerechtvaardigd. De efficiënte rechter kan zakelijk, neutraal en onpersoonlijk blijven en in die zin is deze rechter een ‘expert’ net als de neutrale rechter van de vorige paragraaf. Voorzover hij concrete resultaten en efficiëntie nastreeft is hij berekenbaar en controleerbaar en dus hoeft hij niet persoonlijk betrokken te raken. Deze rechter zal ook geen bijzondere nadruk leggen op beroepstrots, of op zijn ‘professionele eer’ en ‘reputatie,’ want dat maakt de jurist juist
44
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
voor buitenstaanders juist vaak zo ontoegankelijk en gesloten. De efficiënte rechter voelt zich niet boven de behoeften en belangen van de burgers verheven maar is juist open en laagdrempelig. Hij zal niet oordelen maar faciliëren. Verder valt op dat deze rechter een sterke loyaliteit heeft ten opzichte van de organisatie waarin hij werkt. Hij realiseert zich dat de belangen van de organisatie ook zijn belangen zijn, en dat hij in een succesvolle efficiënte organisatie meer kan bereiken dan alleen. Een dergelijke organisatie maakt namelijk goede samenwerking en het delen van kennis mogelijk. Bovendien ‘worden verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau in de organisatie gelegd en dure krachten ingezet op zaken die daarom vragen,’ zoals Naves schrijft. Dat betekent dat de rechter zich kan beperken tot denkwerk over zaken die echt zijn aandacht vereisen. Rechters die niet mee willen veranderen met de organisatie, weigeren dat vaak met een beroep op andere loyaliteiten, zoals die aan het recht of aan de gemeenschap als geheel. Maar in een moderne organisatie kunnen rechters verwachten dat met behulp van prikkels uit de organisatie een cultuur- en mentaliteitsverandering kan worden geforceerd. Zoals advocaten en notarissen door marktprikkels pragmatischer moeten worden, zo zullen bijvoorbeeld productiequota de rechters motiveren om kostenbewuster en efficiënter te werken. Zo werkt modern management: productieprocessen in kaart brengen, kwantificeren en vervolgens met behulp van incentives de efficiency van de organisatie maximaliseren. Maar rechters die bloot worden gesteld aan dergelijke ‘prikkels’ zouden op hun beurt ook de burgers kunnen ‘prikkelen’ om pragmatischer te zijn. Niet alleen de rechter zelf moet gericht blijven op de feiten, op de toekomst en op concrete resultaten. Dit geldt dan net zo goed voor de burgers die in een conflict verwikkeld zijn. Het is vaak nuttig om de dogmatische en formalistische discussie over juridische waarden, regels en rechten kort te sluiten. Van een tijdrovend en emotioneel meningsverschil over het verleden moet de discussie veranderd worden in een constructief overleg over de toekomst, over concrete doelen en over de efficiënte inzet van schaarse middelen om die te bereiken. Een moderne overvraagde rechtsorde in een pluriforme samenleving kan niet overleven zonder dergelijk pragmatisme.
45
rechtstreeks 3/2006 De efficiënte rechter
Relevante literatuur Aubert, V. The Hidden Society, The Bedminster Press Inc. Totowa NJ 1965 Clarke, J., and Newman, J. The Managerial State, Power, Politics and Ideology in the Remaking of Social Welfare, Sage Publications London 1997 Friedman, L. M. The Horizontal Society, Yale University Press New Haven 1999 Freidson, E. Professionalism, The Third Logic, Polity Press Cambridge UK 2001 Geest, G. de, Hoe maken we van de rechtswetenschap een volwaardige wetenschap?, NJB 9 januari 2004 afl. 2 Hayek, F. von The Road to Serfdom, The University of Chicago Press Chicago Ill. 1994 Menand, L. The Metaphysical Club, A Story of Ideas in America, Farrar, Strauss and Giroux New York 2001 Newman, J. Modernising Governance, New Labour, Policy and Society, Sage London 2001 Nonet, P., & Selznick, P. Law & Society in Transition, Toward Responsive Law, Transaction publishers London 2001 Posner, R.A. The Problems of Jurisprudence, Harvard University Press Cambridge Mass. 1990 Overcoming Law, Harvard University Press Cambridge Mass. 1995 The Problematics of Moral and Legal Theory, Harvard University Press Cambridge Mass. 1999 Unger, R.M. Passion, An Essay of Personality, The Free Press New York 1984 Verbrugge, A. ‘Geschonden beroepseer,’ in: Van den Brink, G., Jansen, T. & Pessers, D., Beroepszeer, Waarom Nederland niet goed werkt, Boom Amsterdam 2005 White, J. B. Justice as Translation, An Essay in Cultural and Legal Criticism, The University of Chicago Press Chicago 1990 Zijderveld, A.C., The Institutional Imperative, The Interface of Institutions and Networks, Amsterdam University Press Amsterdam 2000
46
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
5
De coöperatieve rechter
5.1 De vervreemde samenleving De moderne samenleving wordt bevolkt door onafhankelijke, mondige burgers die snel naar juridische middelen grijpen om voor hun rechten op te komen. Bovendien zijn deze burgers gewend geraakt om problemen met consumentenvaardigheden op te lossen. Omdat de verhoudingen in de samenleving horizontaler zijn geworden, lijden de traditionele autoriteiten in de gemeenschap (waaronder overheidsdienaren) aan gezagsverlies. Dit heeft ook te maken met het feit dat onze gemeenschap door de individualisering en toenemende mobiliteit pluriformer is geworden. Het is dan ongetwijfeld moeilijker om uitspraken te doen waar iedereen zich even goed mee kan identificeren. Objectiviteit en efficiëntie zijn ook in het recht belangrijke waarden geworden en de moderne rechter moet zich aanpassen aan deze nieuwe maatschappelijke realiteit omdat hij anders niet kan functioneren. Het recht loopt daarmee in de pas met cultuurveranderingen die sinds de Verlichting in een steeds hogere versnelling plaatsvinden. Box 20 Cultuurkritiek “De moderne cultuurkritiek kent sinds de Verlichting een rijke traditie, waarin voortdurend dezelfde thema’s terugkeren: verlies van religieuze zingeving, toenemende vervreemding, dreigende desintegratie, oprukkend nihilisme, de macht van het geld, de technologie die mens boven het hoofd groeit. Tel je alle kwalen bij elkaar op, dan mag het een wonder heten dat we er nog zijn als beschaving. Maar ook wordt duidelijk dat alle remedies kennelijk vergeefs zijn geweest, want de ziekte is niet alleen nooit verdwenen maar, als we de opeenvolgende cultuurcritici mogen geloven ook nog verhevigd.” Arnold Heumakers, ‘De Fantoompijn van de God die verdween’, NRC Handelsblad ‘Boeken’ 30 juli 2004, p. 24
“Het hedendaags liberalisme lijkt steeds meer in het teken te staan van overmatig consumentisme (de vrijheid om te kopen) en van doorschietend gelijkheidsdenken, dat het liberalisme soms tot populisme maakt (alle meningen zijn gelijk, dus is de meest gehoorde mening maatgevend). Een veelgehoorde klacht is ook dat het liberalisme te sterk economisch en nauwelijks cultureel gemotiveerd is (de ongelimiteerde vrijheid om te verdienen). Het individualisme verwordt tot kortzichtig egoïsme (het gaat om mijn vrijheid, en wel nu).” ‘De moraal van de liberaal, Wat het hedendaags liberalisme nog steeds kan opsteken van John Stuart Mill, in ‘Boeken’ 4 augustus 2006, p. 16
47
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
Immanuel Kant schreef over de Verlichting als ‘de emancipatie van het individu uit de onmondigheid die het aan zichzelf te wijten heeft’. De idee van de individuele menselijke waardigheid en de onvervreemdbare vrijheidsrechten die deze waardigheid moet beschermen, had een enorme kritische potentie in de samenlevingen van achttiende eeuw en dat heeft het nog steeds. Het moderne recht bewaakt deze waardigheid en de liberale samenleving die haar serieus neemt. Een ander aspect van de Verlichting is echter ook steeds dominanter geworden in de moderne cultuur. De Verlichting bood ook een technologische kijk op mens en maatschappij – het idee van de ‘maakbare samenleving’ – dat in de loop van de tijd steeds dominanter werd en waarin het recht het belangrijkste instrument werd in dienst van de belangen en behoeften van de burger. Ook dit idee had een grote kritische potentie ten opzichte van de verhoudingen ten tijde van het ancien régime en nog steeds blijft het een vooronderstelling van een democratische samenleving dat deze belangen en de behoeften er wezenlijk toe doen. Het gezagsverlies van zowel traditionele autoriteiten – ‘vaderfiguren’ en ‘notabelen’ zoals dominees, priesters, juristen, artsen, onderwijzers en leraren – als van de dienaren van de moderne overheid – ‘vadertje staat’ – laat zich goed begrijpen vanuit de processen van liberalisering en democratisering. Maar als de kritische geest eenmaal uit de fles is, dan krijg je hem niet gemakkelijk meer terug. Verlichting is in essentie een kritische houding ten opzichte van de tijdgeest. Zij heeft een samenleving opgeleverd die zich nu ook kritisch verhoudt tot de vorm die liberalisering en de democratisering in de moderne samenleving heeft aangenomen. De kritiek richt zich op het ‘verlies van religieuze zingeving’, en op de ‘toenemende vervreemding, dreigende desintegratie, op oprukkende nihilisme, op de macht van het geld, en op de technologie die mens boven het hoofd groeit.’ Liberalisme dreigt te verworden tot egoïstisch consumentisme dat ‘te sterk economisch en nauwelijks cultureel gemotiveerd is.’ De Verlichting bijt zich in haar eigen staart, zouden we kunnen zeggen. Vooral de toenemende ‘vervreemding’ die Arnold Heumakers noemt lijkt een thema waarmee veel van de ongenoegens van de moderne burger zich laten verklaren. De burger ervaart een kloof tussen hem en de overheid en kan zich slecht identificeren met diegenen die deze overheid vertegenwoordigen. Dat zal bijvoorbeeld veel te maken hebben met het complexe en ontoegankelijke juridische en economische jargon dat gebruikt wordt om overheidsbeslissingen te rechtvaardigen. De voortdurende noodzaak van economische efficiency leidt tot een cultuur waarin kille rekensommen van zeer gespecialiseerde experts – managers en beleidsmedewerkers – de basis vormen van beslissingen die de burgers wel aangaan, maar die ze maar nauwelijks kunnen volgen. Bovendien heeft een ongebreidelde regelzucht een
48
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
‘woud’ van rechtsregels opgeleverd, waarin de burger al snel verdwaalt. Gespecialiseerde experts mogen dan de weg nog wel weten, het lukt vaak maar nauwelijks om beslissingen, die op basis van dit complexe systeem worden genomen, goed uit te leggen aan de betrokkenen. Box 21 Vervreemding van macht “Steeds minder mensen zijn actief betrokken bij politiek en bestuur. Gerard van Westerloo schreef een prachtig boek (Niet spreken met de bestuurder) over de gemeentepolitiek in Arnhem, waarin alleen nog de mensen met de politieke en bestuurlijke banen actief bleken te zijn. De gewone burger is uit zicht verdwenen.” Maurits Barendrecht, ‘Pak klassieke kern van rechtsstaat aan; Regelgeving, geschiloplossing en democratie kunnen moderner worden georganiseerd,’ NRC Handelsblad ‘Opinie & Debat’ 1 juli 2004, p. 9
“There is a false appearance of determinacy in the social world, and the false determinacy hides a true determination by human agency. In other words, people “alienate their powers. […] I suggest that it would be in some sense “better” to determine our fates without alienating our powers.” Kennedy, D., A Critique of Adjudication, Fin de Siècle, Harvard University Press Cambridge Mass. 1997, pp. 15, 19.
De burger voelt zich machteloos en overgeleverd aan experts die (omdat ze objectiviteit en efficiency nastreven) een voor leken ontoegankelijk jargon gebruiken. Als de kritische burger zich niet kan identificeren met de gang van zaken dan zal hij zich vervreemd voelen en een ‘kloof’ ervaren. De actieve ‘betrokkenheid’ van de burger met politiek en bestuur zal verminderen als de burger het gevoel heeft dat de experts niet in dezelfde wereld leven als hij. Hij zal dan gemakkelijk het gevoel krijgen dat hij als gewone burger ‘uit het zicht is verdwenen.’ Dit kan leiden tot een gevoel van crisis: ‘Er ontstaat een crisis in de democratie’ kopt een artikel in het NRC Handelsblad van 28 januari 2006, want “het vertrouwen van de bevolking in parlement, regering en rechterlijke macht daalt.” Maar deze experts handelen wel voortdurend in naam van de burger. Het ‘sociale contract’ dat ten grondslag ligt aan een liberale en democratische samenleving stelt immers dat de burger een deel van de rechten die hij in een ‘staatloze’ toestand heeft (het recht op eigenrichting bijvoorbeeld) overdraagt aan een centrale overheid. Deze overheid krijgt vervolgens (soms vergaande) bevoegdheden die nodig geacht worden om de belangen en behoeften van de burger te dienen. De burger heeft dus een deel van de macht die hij heeft om zijn eigen lot te bepalen uit handen gegeven aan de overheid. Deze ‘vervreemding’ in juridische en economische zin dreigt echter voortdurend gepaard te gaan met een ‘vervreemding’ in een morele en politieke zin.
49
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
Box 22 Forum en participatie “Markt is een naam voor allerlei vormen van economische transactie, waarbij allerlei soorten ruil plaatsvinden. Je accepteert iets van een partner en deze ontvangt iets van jou. Bij forumachtige activiteiten hebben we met een heel ander proces te maken, waarbij kopen en verkopen in tal van gevallen zelfs verboden is. Mensen proberen hier tot overeenstemming te komen, consensus te bereiken aangaande problemen in de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Forum is een naam voor allerlei vormen van politieke coördinatie en daar kunnen allerlei soorten handelingen mee gemoeid zijn: stemmen, debatteren, protesteren, demonstreren, intrigeren.” Lolle Nauta, Onbehagen in de filosofie, Van Gennep Amsterdam 2000, p. 100
“Indeed, participation has as its primary function the education of judgment. The citizen is the individual who has learned how to make civic judgments and who can evaluate goods in public terms. We often rank politicians and statesmen by their capacity for judgment. It is no different with citizens, whose responsibility is not merely to choose but to judge options and possibilities.” Barber, B., Strong Democracy, Participatory Politics for a New Age, University of California Press Berkeley Ca 1984, pp. 156, 157
Het gevoel van machteloosheid en van morele en politieke vervreemding kan worden bestreden door de burger meer te betrekken bij de overheid. Als de burger daadwerkelijk verantwoordelijkheid deelt en actief deelneemt aan de besluitvorming, dan zal hij zich beter herkennen in de uitkomst daarvan. Als, met andere woorden, de burger actief betrokken wordt bij de besluitvorming zal hij zich ook meer kunnen identificeren met de samenleving die het resultaat daarvan is, het is immers zijn eigen product. Burger en overheid leven dan niet meer in gescheiden werelden, de kloof is overbrugd. De hoop is bovendien dat deze ervaring vormend is voor de burger, dat het delen van de verantwoordelijkheid en de gezamenlijke besluitvorming zijn sociale vaardigheden, zijn oordeelsvermogen en zijn verantwoordelijkheidsgevoel versterkt. Het versterken van deze eigenschappen en vaardigheden kan ook de betrokkenheid en de burgerzin versterken en sommige idealisten hopen dat dit zelfs zou kunnen leiden tot nieuwe vormen van gemeenschap. We moeten daartoe niet over de maatschappij spreken als over één grote markt, maar we zouden haar meer moeten zien als een ‘forum.’ Een forum waar burgers met elkaar verantwoordelijkheid delen en dus voortdurend met elkaar de dialoog aangaan om gezamenlijk vorm te geven aan hun gemeenschap. Het cruciale verschil tussen het idee van het recht als markt en het idee van het recht als forum is dat de burger ‘als consument’ betrekkelijk passief blijft. De consument wil geen
50
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
verantwoordelijkheid delen en hoeft niet zo nodig te ‘participeren’ en mee te ‘delibereren.’ De consument heeft het al druk genoeg. Hij wil niet worden opgezadeld met problemen die veel tijd en energie kosten, maar waar hij niet veel verstand van heeft. Het is voldoende als hij in staat wordt gesteld om ‘met zijn voeten te stemmen’ en daartoe voldoet het als de samenleving voor alle mogelijke producten en diensten voldoende keuzemogelijkheden biedt. De koele zakelijkheid, de vluchtigheid, oppervlakkigheid en de berekenbaarheid van de relaties op de vrije markt werken bevrijdend ten opzichte van de hoge morele verwachtingen en verplichting binnen de traditionele gemeenschappen (kerk, gezin, buurt), zoals ik al schreef. Maar de keerzijde is dat de burgers op de markt van elkaar vervreemden en dat de gemeenschap uiteen dreigt te vallen, dat de gemeenschap dreigt te ‘desintegreren’. De mens is misschien in hoge mate een ‘homo economicus’ maar hij is óók een gemeenschapswezen dat zich wil kunnen identificeren met anderen en dat zich verbonden wil voelen met een groter geheel. De burger wil zich dus engageren en actief participeren in een gemeenschap. 5.2 Het forum Als de mens niet alleen door economische motieven, maar ook door gemeenschapidealen wordt gedreven, dan ontstaat er behoefte aan het idee van de samenleving als een ‘forum’ waar kan worden gedebatteerd, gedelibereerd en geoordeeld over een gemeenschappelijke toekomst. Als we in een pluriforme moderne samenleving geen gedeelde waarden en normen aantreffen, dan is het forum de plek waar burgers actief, vanuit verantwoordelijkheidsgevoel en een maatschappelijke betrokkenheid, met elkaar op zoek blijven naar waarden en belangen die hen binden. Als de kritische burger zich vervreemd voelt van de overheid, dan ligt het voor de hand dat de rechterlijke macht de dans niet ontspringt. Het verlangen naar controleerbaarheid en objectiviteit heeft het recht tot een, voor de burger, ontoegankelijk systeem van regels gemaakt. Een systeem van regels dat bovendien ook nog met de dag door de wetgever lijkt te worden veranderd. De juridische gronden waarop rechters hun uitspraken baseren zijn dus complex en veranderlijk. Al was er genoeg tijd om het allemaal goed uit te leggen, dan nog moeten burgers veel maar op goed vertrouwen van de experts aannemen want ‘die hebben er voor gestudeerd.’ Hoewel de burger het belang van efficiency en pragmatisme zal onderstrepen, levert deze houding ook niet een rechtssysteem op waar de burger zich altijd even gemakkelijk mee kan identificeren.
51
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
Box 23 Recht en kritiek “Tegelijkertijd is er veel kritiek. De dagelijkse incidenten leveren veel gesputter op, maar daarin klinken altijd weer een paar grondtonen door. Het gaat dan om problemen die ieder kabinet weer op de agenda heeft, maar waarin nooit een echte doorbraak wordt bereikt. Een voorbeeld is het teveel aan regels. De administratieve lasten van die regels voor het bedrijfsleven bedragen 17 miljard euro per jaar. Een ander voorbeeld is het strafrecht, dat de balans maar niet kan vinden tussen het garanderen van veiligheid en het tonen van respect voor individuen, slachtoffers zowel als daders. Wat ook steeds terugkeert, zijn klachten over de ontoegankelijkheid van de rechtspraak. Wie onhandelbare buren heeft, of een probleem met een aannemer, zal moeten slikken, want een gang naar de rechter duurt jaren en kost vele duizenden euro’s. Het recht lijkt geschillen op scherp te zetten en ze in een graaierige claimcultuur te trekken.” Maurits Barendrecht, ‘Pak klassieke kern van rechtsstaat aan; Regelgeving, geschiloplossing en democratie kunnen moderner worden georganiseerd,’ NRC Handelsblad ‘Opinie & Debat’ 1 juli 2004, p. 9
De vergaande juridisering, of de ‘overregulering’ van de samenleving is een voortdurende bron van kritiek. De burger die iets wil ondernemen krijgt vaak te maken met een enorme hoeveelheid regels en voorschriften waarvan hij het nut niet ziet, maar die hem wel dwingen tot duur juridisch advies. Als hem de lust al niet helemaal vergaan is. Maar de juridisering leidt ook in de rechtsspraak tot problemen. De betrokken partijen herkennen soms, als de experts het conflict grondig gejuridiseerd hebben, hun conflict niet meer terug zodat ze na de beslissing niet het gevoel hebben dat hun conflict is opgelost. Volledig vervreemd is hij die het gevoel heeft dat er net zo goed een muntje had kunnen worden opgegooid. Veel principiële morele kwesties worden tot een platte geldkwestie gereduceerd omdat het vaak praktischer is om partijen tot een compromis te dwingen met betrekking tot hun (financiële) belangen, dan een debat aan te gaan over de normen en waarden die partijen tot elkaar zouden kunnen brengen. Hier ontstaat het beeld dat het moderne recht niet alleen een arena is waar het eigenbelang hoogtij viert, maar dat het zelf een van de structurele oorzaken is van het ontstaan van een ‘claimcultuur’ waarin materialistische hebzucht de norm is geworden. Dit voedt de angst voor ‘Amerikaanse toestanden,’ dat wil zeggen een rechtsstaat die niet gericht is op rechtvaardigheid en verzoening, maar waar de macht van het geld regeert. Maar vooral het strafrecht staat natuurlijk voortdurend in het middelpunt van de belangstelling. Als we het hebben over de kritische burger die zich vervreemd voelt van het recht dan gaat het meestal over de manier waarop het strafrecht functioneert. Een structureel probleem is dat de burger zich vooral met het slachtoffer identificeert en vervolgens ziet
52
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
dat de rechters het slachtoffer negeren en zich alleen maar bezig houden met de dader! Een rechter die formalistisch een checklist zit af te strepen – die de bestanddelen van de delictsomschrijving naast de als bewezen verklaarde feiten legt en een strafmaat berekend – kan dan op weinig sympathie rekenen. De burger voelt zich net als het slachtoffer: genegeerd en onbegrepen. Met andere woorden, de drang naar objectiviteit en neutraliteit in het strafrecht kan leiden tot vervreemding frustratie in de samenleving. Box 24 Innovatie en samenwerking “Hoe kunnen we de instellingen van de rechtsstaat beter voor ons laten werken? Laten we beginnen met niet meer vanzelfsprekend vinden wat deze instituties doen. Juist deze oude organisaties moeten indringend worden geconfronteerd met de manier waarop soortgelijke dingen elders in de huidige samenleving worden gedaan. Laten we ze bevragen. Waarom geen normale communicatie, in normale taal? Hoe maken andere organisaties keuzes als zij overbelast dreigen te raken? Wat weten jullie van onze behoeften? Wat doen jullie aan ontwikkeling van nieuwe diensten? Wat worden onze kansen en mogelijkheden als jullie echt zouden innoveren? […] Cruciaal is goede en directe communicatie over elkaars ergernissen, behoeften en zorgen. Creativiteit bij het zoeken naar oplossingen is ook belangrijk, en algemeen aanvaarde normen voor verdeling van voor- en nadelen. Dat geldt bij ruzie over een erfenis net zo goed als bij een meningsverschil tussen Ahold en haar aandeelhouders. Rechtspraak, de service van de overheid als mensen er samen niet uitkomen, zou daarop kunnen aansluiten. Maar rechtspraak is nog georganiseerd als een schriftelijke uitwisseling van standpunten, zonder werkelijke dialoog, en met formalistische procedureregels. Wie er ooit mee heeft gewerkt, voelt dat dit negentiende-eeuwse systeem achterhaald is. Zelfs rechters raden mensen standaard hun eigen dienstverlening af: ‘Vindt op de gang alsnog een oplossing, of ga naar een mediator’ is de dagelijkse boodschap in de rechtszaal aan MKB-ers die een probleem met een leverancier hebben, of aan anderen met een gewoon geschil. Bevreemdend. Waarom innoveert de rechterlijke macht niet, zodat de overheidsgeschiloplossing onze problemen snel en goed aanpakt, met behulp van de modernste kennis over geschillen? Het zal moeilijk zijn, en ingrijpend. Maar de rechtsstaat, de basisorganisatie van onze samenleving, is goud waard. Het kan veel effectiever en inventiever. Misschien ook wel speelser, want de rechtsstaat neemt zichzelf dodelijk serieus. En waarschijnlijk prettiger, warmer, menselijker. Voor ons.” Maurits Barendrecht, ‘Pak klassieke kern van rechtsstaat aan; Regelgeving, geschiloplossing en democratie kunnen moderner worden georganiseerd,’ NRC Handelsblad ‘Opinie & Debat’ 1 juli 2004, p. 9.
“Zowel binnen de gerechten, tussen gerechten als in de relatie tot ketenpartners komt het aan op het vermogen om samen met elkaar iets tot stand te brengen. Dat iets is in alle gevallen hetzelfde: het verzorgen van rechtspraak van niveau en op maat.” Rechter H.C. Naves, Wat maakt een goed jurist? Over academische vorming en het recht’, Boom juridische uitgevers 2005, p. 118
53
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
De vervreemding van de burger kan legitimatieproblemen opleveren voor de rechter en zal het gezag van de rechterlijke macht kunnen aantasten. We zouden moeten beginnen het idee te laten varen dat de huidige gang van zaken noodzakelijk is. De huidige praktijk is een toevallig product van een toevallige geschiedenis en we hoeven juridische instituties dus niet als ‘vanzelfsprekend’ of ‘noodzakelijk’ te beschouwen. In de woorden van Duncan Kennedy ‘There is a false appearance of determinacy in the social world, and the false determinacy hides a true determination by human agency.’ De juridische instituties zijn mensenwerk en als we dat nodig vinden kunnen we hoe we werken veranderen. Als de burger de experts van het recht niet meer vertrouwt, dan dreigt het gevaar dat hij het recht weer in eigen hand neemt. Om dit te voorkomen moet het recht misschien gedeeltelijk terug in eigen hand. Hoe kan de burger meer bij de rechtspraak worden betrokken? In de eerste plaats lijkt ‘communicatie in gewone mensentaal’ wel een belangrijke voorwaarde. ‘Cruciaal is goede en directe communicatie over elkaars ergernissen, behoeften en zorgen,’ schrijft Barendrecht die voorstelt om rechtspraak te zien als ‘de service van de overheid als mensen er samen niet uitkomen’. Dit vereist een open en creatieve houding van rechters. Maar de rechter moet niet alleen openstaan voor de materiële behoeften en belangen in de samenleving, maar ook voor de ideeën en initiatieven die het mogelijk maken voor de burger zich beter te herkennen in het recht en de rechtspraak. Box 25 Participatie “Dergelijke voorstellen kunnen model staan voor wat onze magistratuur […] te doen staat: niet alleen ervoor zorgen dat de procedures deugen en op een deskundige en integere wijze worden toegepast, maar ook aan het brede publiek duidelijk maken dat het geleverde ‘product’ deugt. Dat kan niet zonder maximale openheid, en het zoeken naar mogelijkheden om het publiek bij de rechtspraak te betrekken. Vanuit dat gezichtspunt is het jammer dat in ons systeem geen enkele rol voor de leek is weggelegd in de strafrechtspleging. Men behoeft niet direct aan de invoering van een jurysysteem te denken; daaraan zijn grote praktische nadelen verbonden en het past slecht in onze nationale cultuur. Maar er zijn andere, beperktere vormen van lekenparticipatie denkbaar (en in vele landen ook bekend), die actieve betrokkenheid van de burgers gestalte geven. Dat komt het begrip voor en het draagvlak van de rechtspraak ten goede.” Theo de Roos in: Vrij Nederland 11 oktober 2003, p. 69.
Een voorbeeld van zo een idee is het invoeren van vormen van lekenparticipatie. Theo de Roos bepleit dat het op deze manier betrekken van burgers bij de strafrechtspleging zal leiden tot een groter begrip in de samenleving en dat dit het draagvlak voor rechterlijke beslissingen kan vergroten. Ook het slachtofferspreekrecht kan hieraan een bijdrage leveren.
54
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
Het betrekken van het slachtoffer bij het proces wordt bekritiseerd omdat het met betrekking tot de objectiviteit geen enkele bijdrage levert. Sterker nog, het gevaar is dat het leidt tot een meer subjectieve oordeelsvorming en dit kan de neutraliteit van de rechter aantasten. Daar staat echter tegenover dat niet alleen het slachtoffer zich niet meer genegeerd voelt. Ook alle burgers die zich sterk met het slachtoffer identificeren kunnen nu het gevoel hebben dat hun emoties en verontwaardiging een plaats hebben gekregen. 5.3 De coöperatieve rechter In een voortdurend veranderende samenleving moet de rechterlijke macht bereid zijn om zich voortdurend te vernieuwen. Sterker nog, innovatie is een waarde in een democratische samenleving waarin burgers gezamenlijk vorm moeten kunnen geven aan hun eigen wereld. Rechters zijn echter geneigd om een bepaalde afstand tot de Gesellschaft te houden, ze zijn dus ‘voorzichtig’ en geneigd zich in een ivoren toren te verschansen. Het zal dus niet altijd even eenvoudig zijn voor rechters om zich open op te stellen en om burgers de ruimte moet geven om actief te participeren en verantwoordelijkheid te delen. Natuurlijk past hier ook wel enige voorzichtigheid. De rechter heeft zelf ook verantwoordelijkheden en kan niet op zijn beurt “een passief instrument worden deze participerende burger” – dan zijn de rollen en gezagsverhoudingen echt volledig omgedraaid. Zowel de burger als de rechter moeten zich dus ten opzichte van elkaar tegelijkertijd kritisch én responsief opstellen. Ze moeten zoveel mogelijk samenwerken in het zoeken naar oplossingen en naar een rechtvaardige inrichting van samenleving. We kunnen relatie tussen burger en rechter op het forum zien als een gelijkwaardige ‘partnerschap’ en de ideale rechter laat zich kenmerken door een kritische maar open en coöperatieve opstelling. Deze rechter creëert een sfeer van gedeelde verantwoordelijkheid en inspireert de partijen en de burger tot goede wil, tot samenwerking en tot gezamenlijke deliberatie en oordeelsvorming. Dit vraagt natuurlijk om heel specifieke vaardigheden van de rechter. Om te beginnen vereist dit zowel een kritische visie op recht en de moderne maatschappij als een oprecht engagement met haar voortdurende vernieuwing. Het recht kan nooit verworden tot een praktijk waarin ‘anything goes.’ De rechter heeft in zijn publieke rol bijzondere verantwoordelijkheden en deze verbieden hem opportunistisch de waan van de dag te volgen en te vervallen tot gemakkelijk populisme. Om zijn professionele integriteit te bewaren, zal hij een kritische visie op recht en maatschappij als richtinggevend hanteren. De vraag die de rechter zichzelf steeds stelt is: leidt deze vernieuwing werkelijk tot een grotere participatie en identificatie in de maatschappij? Of wordt het recht hier juist gebruikt om burgers buiten te sluiten en (individuele of maatschappelijke) deelbelangen na te streven?
55
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
De rechter moet zijn beslissingen vervolgens op een begrijpelijke manier kunnen uitleggen en beargumenteren. Dit vereist, zoals Barendrecht schrijft, ‘normale communicatie, in normale taal.’ De rechter is dus laagdrempelig en gaat een open dialoog aan met de burger over de vraag waar het in dit geschil in het bijzonder, en (zonodig) waar het met recht en samenleving naar toe moet. De rechter praat deze burger echter niet naar de mond. Het is een partnerschap en dus moet er werkelijk worden samengewerkt en overlegd. Dit vereist ook dat de rechter een goede ‘team worker’ is, iemand die een goed evenwicht weet te vinden tussen eigen en gedeelde verantwoordelijkheid en bereid is tegelijkertijd te sturen en gestuurd te worden. De rechter moet midden in de samenleving staan en niet teveel nadruk leggen op zijn beroepstrots ‘professionele eer’ of ‘reputatie’ want dat maakt juridische instituties ontoegankelijk voor de buitenwereld. De rechter moet echter óók niet een te scherpe scheiding aanleggen tussen zijn persoon en zijn rol, in een poging zo onpersoonlijk en objectief mogelijk te zijn want hierin schuilt het risico dat de rechter de ‘zielloze bureaucraat’ wordt waar de socioloog en cultuurcriticus Max Weber voor waarschuwde. De rechter moet ook voorkomen dat hij conflicten steeds reduceert tot een belangenstrijd want dat versterkt ook de vervreemding. De efficiënte rechter neemt het risico dat de burger zich als discussiepartner niet serieus genomen voelt in zijn waarden, normen en engagement. De rechter toont een persoonlijk maatschappelijk engagement, maar heeft voldoende aanpassingsvermogen om flexibel te manoeuvreren tussen de verschillende waarden, belangen en verwachtingen. Het is echter net zo min democratisch om kritiekloos de wil van de meerderheid te volgen, als dat het democratisch is om de macht en bevoegdheden van het recht te gebruiken om jouw wil aan de samenleving op te leggen. Het gaat vooral om de kwaliteit van de ideeën en de mate waarin er werkelijk een open en constructief debat plaatsvindt. Een kwalitatief hoogstaand debat vereist creativiteit, begeestering en communicatieve vaardigheden. Er moeten bovendien zo weinig mogelijk taboes zijn en een rechter moet grensverleggend kunnen (mee) denken. Hij moet ook de durf hebben om met bestaande praktijken te breken en te experimenteren met nieuwe ideeën en institutionele vernieuwing. Hij moet misschien soms zelf initiatieven nemen en voorop lopen in de vernieuwing van onze rechtsorde. Dat vereist een onafhankelijke kritische geest en de moed om tegen de stroom in te zwemmen. Het doel moet echter steeds zijn om burgers te betrekken bij het recht, om ze te stimuleren en motiveren tot participatie en samenwerking. Het doel is een ‘prettiger, warmer, menselijker’ recht.
56
rechtstreeks 3/2006 De coöperatieve rechter
Relevante literatuur Barber, B. Strong Democracy, Participatory Politics for a New Age, University of California Press Berkeley Ca 1984 Berman, M. All that is Solid Melts into Air, The experience of modernity, Penguin Books 1988 Bourdieu, Language and Symbolic Power, Harvard University Press Cambridge Mass. 1991 Dupré, L. The Enlightenment and the Intellectual Foundations of Modern Culture, Yale University Press New Haven and London 2004 Fukuyama, F. Trust, The Social Virtues & the Creation of Prosperity, The Free Press New York 1995 Giddens, A. The Consequences of Modernity, Polity Press Cambridge 1990 Held, D. Models of Democracy, Polity Press Cambridge 1996 (second edition) Hertogh, M. ‘Hoezo Edelachtbare? Rechtsvinding en de groeiende externe oriëntatie van de rechterlijke organisatie’, in: Broers, E. J., & Van Klink, B., De rechter als rechtsvormer, Boom Den Haag 2001 Himmelfarb, G. The Demoralization of Society, From Victorian Virtues to Modern Values, Vintage Books New York 1994 Kelman, M. A Guide to Critical Legal Studies, Harvard University Press Cambridge Mass. 1987 Kennedy, D. A Critique of Adjudication, fin the siècle, Harvard University Press Cambridge Mass. 1997 Luban, D. Legal Modernism, The University of Michigan Press Ann Arbor 1994 Schumpeter, J. Capitalism, Socialism and Democracy, Georg Allen & Unwin London 1976 Sennett, R. The Corrosion of Character, The Personal Consequences of Work in de the New Capitalism, W.W. Norton & Company New York London 1998
57
rechtstreeks 3/2006 Ter afronding: de meervoudige rechter
6
Ter afronding: de meervoudige rechter
In de inleiding is de vraag opgeworpen wat rechters nou eigenlijk precies doen. Het korte antwoord is dat rechters conflicten beslechten. Maar dat doen ze niet door een muntje op te gooien. Het langere antwoord op deze vraag is in het voorgaande gegeven. Daarbij zijn vier typen rechters beschreven, elk geconstrueerd vanuit één waarde. De gezaghebbende rechter vooronderstelt gemeenschappelijke normen die hij belichaamt. Een rechter die de normen, waarden en aspiraties van de gemeenschap verpersoonlijkt zal (door hen die zich tot deze gemeenschap rekenen) als gezaghebbend worden ervaren. De rechter deelt met de gemeenschap de inhoud van de normen en doet een moreel appel op de burgers. Deze rechter kenmerkt zich door een persoonlijke betrokkenheid en hij zal het belangrijk vinden moreel van onbesproken gedrag te zijn. Hij stelt daar ook eer in. Hij is als het ware de betere ik van de burgers in de samenleving. Burgers die zich echter niet kunnen herkennen in de normen, waarden en aspiraties, zullen deze rechter niet als gezaghebbend zien, maar als ‘moralistisch.’ Ze zullen zich buitengesloten en miskend voelen en het rechterlijke optreden ervaren als ‘autoritair.’ In een samenleving waarin gemeenschappelijkheid van normen niet meer vanzelfsprekend is, kan het gezag niet altijd ontleend worden aan gemeenschappelijke normen. De burger in een dergelijke samenleving vat rechtvaardigheid niet meer op in inhoudelijke, maar in procedurele zin. Het is een samenleving waarin burgers rechtszekerheid eisen, en waarin burgers willen kunnen controleren of ze niet willekeurig worden behandeld door de rechter. Daar is juridisch formalisme een grote verworvenheid. De burger is dan niet langer afhankelijk van autoritaire en moralistische rechters, maar onderworpen aan een objectief en neutraal systeem van algemene regels en procedures. De massale juridisering van de moderne samenleving getuigt van het feit dat deze objectiviteit van grote waarde voor ons is. Hier hoort een neutrale rechter bij van wie niet méér gevraagd wordt dan analytische intelligentie en formele kennis van het positieve recht. De rechter oordeelt niet in morele zin, maar toetst het handelen aan het recht. De rechter is een expert die zich niet hoeft te onderscheiden door persoonlijk engagement of moreel hoogstaand gedrag. De professionele rol en de privé-persoon zijn strikt gescheiden. De keerzijde van de medaille is echter dat het recht onpersoonlijk en star wordt. Het rechterschap wordt een gewone baan. Als de betrokken partijen bovendien hun waarden en belangen niet meer herkennen in de abstracties van het recht, kan de juridisering van het conflict heel vervreemdend werken. Zelfs in die
58
rechtstreeks 3/2006 Ter afronding: de meervoudige rechter
mate dat de burger het gevoel krijgt dat er net zo goed een muntje had kunnen worden opgegooid. Dan is de kwalificatie ‘positivist’ of ‘formalist’ geen compliment meer. Star formalisme wordt ook niet zo gewaardeerd als burgers graag snel bepaalde doelen willen realiseren en de regels en procedures dus niet als een doel op zich zien (zoals de formalistische rechter geneigd is te doen). We hebben het dan over een samenleving waarin de burger de klant is die door de overheid en ook door de rechtspraak bediend wordt. Ze vragen om een resultaatgerichte houding en efficiënt handelen: we moeten niet denken maar doen. Omdat de middelen altijd schaars zijn, hebben burgers moeite met juristen die zich de kosten van het volgen van de regels en procedures niet bewust zijn. Gevraagd wordt om een efficiënte rechter die zich bewust is van wat de klanten precies willen en die deze doelen zo efficiënt mogelijk probeert te verwezenlijken. Hij is responsief, flexibel, doelgericht en kostenbewust. Moralisme en formalisme zijn eerder een onderdeel van het probleem dan van de oplossing. Van een tijdrovend en emotioneel meningsverschil over het verleden, moet de discussie veranderd worden in een constructief overleg over de toekomst, over concrete doelen en over efficiënte inzet van schaarse middelen om die te bereiken. Deze rechter identificeert zich ook met de organisatie die door managers wordt geleid en kopieert het ‘managerial’ gedrag. Persoonlijk engagement is niet nodig en de rechter hoeft zich niet te identificeren met de waarden van de gemeenschap of het recht als een objectief systeem van regels. Pragmatisme, dat wil zeggen resultaatgericht en efficiënt handelen, kan echter afglijden naar opportunisme. In een samenleving waarin gemeenschappelijke waarden niet vanzelfsprekend zijn en waarin de verhoudingen horizontaal zijn, is wellicht meer behoefte aan een rechter die zich kritisch opstelt en die aan de burger tegenwicht biedt als dat nodig is. De burgers worden betrokken bij de vormgeving van de samenleving en het recht zodat het legitimatieprobleem van de rechter als gezagsdrager wordt ondervangen. De coöperatieve rechter stelt zich op als een ‘partner’ van de burger in het oplossen van geschillen en het vormgeven van de rechtsorde. De partners delen de verantwoordelijkheid voor het grotere geheel en de gezamenlijke deliberatie zal het mogelijk maken dat burgers zich meer in het recht herkennen. De rechter moet een kritische visie hebben op het recht en de moderne maatschappij en een persoonlijk engagement met haar voortdurende vernieuwing. Hij heeft een publieke rol en moet bewaken dat er geen recht gedaan wordt volgens de waan van de dag. Ook moet
59
rechtstreeks 3/2006 Ter afronding: de meervoudige rechter
hij communiceren op een begrijpelijke manier. Hij is laagdrempelig en gaat een open dialoog aan met de burger en de samenleving. Vereist is ook dat de rechter een goede ‘teamworker’ is die een evenwicht weet te vinden tussen de eigen en de gedeelde verantwoordelijkheid; hij moet bereid zijn tegelijkertijd te sturen en gestuurd te worden. Hij reduceert conflicten niet steeds tot een belangenstrijd maar neemt waarden en normen van de veranderende omgeving in acht. Het doel is de burgers te betrekken bij het recht, om ze te stimuleren en motiveren tot participatie en samenwerken zodat een ‘prettiger, warmer, menselijker’ recht ontstaat. Maar ook hier ligt een hellend vlak. De rechter kan proberen als een gelijkwaardige partner de dialoog aan te gaan, maar deze coöperatieve en faciliërende opstelling kan ook leiden tot morele karakterloosheid en vergaand relativisme. Recht ‘vraagt uit zijn aard om gezag’ en dat maakt de rechtszaal veel minder geschikt voor een dialoog tussen gelijkwaardige partners. De hele gemeenschap kijkt over de schouder mee en soms moet de rechter met de hamer op tafel slaan, de oeverloze dialoog afkappen en doen wat juist is. Daarmee maken we de cirkelgang van rechterbeelden rond. Als we de vier typen over elkaar heen schuiven, dan verschijnt het beeld van de ‘meervoudige rechter’. Dit is een rechter die zich goed bewust is van het feit dat er voortdurend met meerdere maten zal worden gemeten. Hij weet bovendien dat elke maat een keerzijde heeft en dat rechterlijke deugden onder omstandigheden gemakkelijk kunnen omslaan in hun tegendeel. De meervoudige rechter voelt dus goed aan wat de situatie van hem vraagt en weet moreel overwicht om te zetten in gezag, weet het positieve recht toe te passen, werkt doelgericht en efficiënt en betrekt burgers zodanig dat ze betrokken zijn en zich in het recht herkennen. De meervoudige rechter voelt feilloos aan welke maat hem in welke situatie wordt genomen. Misschien is dat wel de belangrijkste kwaliteit die recht in een moderne samenleving van hem eist. Dit is een kwestie van ervaring, van oordeelsvermogen en een zekere praktische wijsheid, schreef ik in de inleiding. Maar wie denkt dat die opgave moeilijk te vervullen is, heeft gelijk. Niemand kan feilloos bepalen wat de situatie van hem vraagt. De meervoudige rechter zoals hier getekend is bovendien een tegenstrijdige figuur; een figuur uit meer dan één stuk, zou je kunnen zeggen, die per context zijn prioriteiten stelt en zijn houding bepaalt en daarbij altijd de juiste keuze maakt. Het is duidelijk, de meervoudige rechter is een ‘ideaaltype’ in de oorspronkelijke betekenis van het woord, en daarmee voorbij de menselijke maat.
60
Colofon Redactieadres Redactie Rechtstreeks Raad voor de rechtspraak Afd. Ontwikkeling Postbus 90613 2509 LP Den Haag E-mail:
[email protected] Ontwerp Koeweiden Postma, Amsterdam Druk Spinhex & Industrie, Amsterdam Oplage 4500 exemplaren Toezending Rechtstreeks wordt gratis toegezonden aan hen die tot de doelgroep behoren. Zij die menen voor toezending in aanmerking te komen worden verzocht hun naam, postadres en hun functie kenbaar te maken aan de redactie (zie redactieadres). ISSN 1573-5322
© Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, in een voor anderen toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen of worden openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad voor de rechtspraak. De toestemming wordt hierbij verleend voor het verveelvoudigen, in een gegevensbestand toegankelijk maken of openbaar maken waarvoor geen geldelijke of andere tegenprestatie wordt gevraagd en ontvangen en waarbij deze uitgave als bron wordt vermeld.
Rechtstreeks is een periodiek van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. In de rechts-politieke en rechtsfilosofische literatuur buitelen de eisen die gesteld worden aan de rechter over elkaar heen. In dit nummer staan ze kort samengevat: gezaghebbend, neutraal, efficiënt en coöperatief. Maar kan dat menselijkerwijs wel?
Recent verschenen 2006 - nr 2 2006 - nr 1 2005 - nr 4
Toedeling van zaken binnen het gerecht: regels en praktijk in vijf Europese landen en in Nederland Europa en de Nederlandse rechtspraak: de praktische gevolgen Meer van minder in de rechtspraak: over toetredingskansen van etnische minderheden