rechtstreeks Rechtspraaklezing 2006
Wat is de rechter waard? Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
rechtspraaklezing 2006 Redactioneel
Rechtstreeks is een periodiek van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. Het blad stelt zich ten doel wetenschappelijke inzichten en bijdragen aan het publieke debat over de rechtspraak ter kennis te brengen van allen die beroepshalve bij de rechtspraak betrokken zijn. Opname in Rechtstreeks betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft. Redactieraad Mr. Th. Groeneveld (voorzitter) Lid Raad voor de rechtspraak. Drs. M.J.G. Brackel Hoofd Kabinet & Communicatie Raad voor de rechtspraak, Mr. W. Duitemeijer President rechtbank Groningen Prof. Dr. H. Franken Hoogleraar Informatierecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden Prof. mr. J. Gaakeer Bijzonder hoogleraar Rechtstheorie Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit Rotterdam Rechter rechtbank Middelburg Dr. H. Gribnau Universitair hoofddocent fiscale methodologie en formeel belastingrecht Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Tilburg Dr. J.W. de Keijser Senior onderzoeker Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), Leiden Mr. J.J.M. de Laat Vice-president inhoudelijk adviseur, sector kanton Rechtbank Utrecht Mr. Th.C.M. Willemse Rechter rechtbank Zutphen
Redactie Dr. A. Klijn (eindredacteur) Adviseur wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak Mr. Drs. E.C.M. Bouman Beleidsadviseur Raad voor de rechtspraak Raad voor de rechtspraak J. de Waard (secretaris) Programmamanager wetenschappelijk onderzoek Raad voor de rechtspraak
Redactioneel Op 16 mei 2006 opende H.M. de Koningin het nieuwe gebouw van de Raad voor de rechtspraak aan de Kneuterdijk 1 in Den Haag. Om deze gebeurtenis voor de toekomst vast te houden heeft de Raad besloten om jaarlijks een Rechtspraaklezing te laten plaatsvinden. Ieder jaar zal iemand van binnen of buiten de juridische wereld gevraagd worden zijn of haar licht te laten schijnen over onderwerpen die betrekking hebben op de plaats en de rol van de Rechtspraak in de samenleving. De eerste Rechtspraaklezing werd voorafgaand aan de opening uitgesproken door de voorzitter van de Raad mr. A. H. van Delden. Het thema van zijn voor de gelegenheid beperkt van omvang gehouden lezing was ‘Wat is de rechter waard?’. Onder dit motto gaf hij een beeld van de verschillende perspectieven van waaruit men de waarde van rechtspraak en rechter voor de samenleving kan benaderen en besteedde hij aandacht aan een tweetal actuele discussies, die voor het behoud van die waarde van grote betekenis kunnen zijn, namelijk die over de betrokkenheid van leken bij rechtspraak en over de introductie in ons land van de mogelijkheid tot het geven van zogeheten ‘dissenting opinions’.
De bijzondere gelegenheid vormde tevens aanleiding om ook nog op een andere wijze aandacht aan de positionering van de Rechtspraak aandacht te besteden: het huis van de Rechtspraak als een van de hoekpunten van de driehoek Binnenhof, Paleis Noordeinde en de Raad voor de rechtspraak. Het symbolische karakter van de ligging werd onderstreept met een terugblik op het verleden van de locatie door prof. F. C. J. Ketelaar, hoogleraar archiefwetenschap aan de universiteit van Amsterdam. Ook zijn betoog – ‘Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde’ – treft u hierbij aan. Zoals opgemerkt: de jaarlijkse Rechtspraak lezing dient te fungeren als een moment van reflectie. De lezing vormt onderdeel van het onderzoeksprogramma van de Raad en het is daarom dat de tekst ervan verschijnt binnen het kader van Rechtstreeks. De redactie
rechtspraaklezing 2006 Opening Kneuterdijk
rechtspraaklezing 2006 Opening Kneuterdijk
rechtspraaklezing 2006
Mr. A.H. van Delden
Is voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. Dit sedert 1 januari 2002, de datum waarop de Raad bij wet werd ingesteld. Hij is sedert 1966 werkzaam binnen de rechterlijke macht. Vanaf 1990 tot zijn benoeming tot voorzitter van de Raad was hij president van de Rechtbank Den Haag.
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Wat is de rechter waard? Bert van Delden Inleiding De oprichting van de Raad is ingegeven door de lang gevoelde wens om de Rechtspraak beter dan voorheen in staat te stellen in te spelen op en gelijke tred te houden met de ontwikkelingen op het gebied van veranderende wetgeving en in de samenleving. Op dit punt is een aardige analogie te maken tussen de Rechtspraak en het nieuwe gebouw van 1 de Raad aan de Kneuterdijk . Het gebouw – voorheen een bankgebouw – oogt van buiten monumentaal, klassiek en gesloten, maar is na de indrukwekkende verbouwing van binnen modern en transparant. De Rechtspraak heeft, zeker in de uitingsvormen naar de burger toe, zoals de toga, ook iets monumentaals, klassieks en geslotens. Van de Rechtspraak kunnen wij nog niet zeggen dat de verbouwing al voltooid is, maar wel dat het iets zou moeten opleveren dat lijkt op dit gebouw: het met behoud van de klassieke elementen realiseren van meer transparantie en moderniteit. En waar het gaat om het rechtspreken zelf: de ietwat stijve, deftige vorm zal altijd wel blijven, maar de inhoud dient modern te zijn en met een voor burger herkenbaar gevoel voor de noden en behoeften van de tijd. Moge de Rechtspraaklezing aan dit resultaat een belangwekkende bijdrage leveren! De vraag die in de onderhavige lezing centraal staat is ‘Wat is de rechter waard?’. Al zoekend naar het antwoord op deze vraag wil ik in het navolgende een beeld geven – zij het beslist geen volledig beeld – van de bijdrage die de rechtspraak, met als zijn belangrijkste exponent de rechter, levert aan de Nederlandse samenleving, zowel in staatsrechtelijke, maatschappelijke als ook in financieel-economische zin. Daarbij zal ik uw aandacht vragen voor een aantal actuele discussies die voor het behoud van die waarde in de toekomst van grote betekenis zijn.
1 D egenen die geïnteresseerd zijn in de historie en architectuur van het gebouw worden verwezen naar de bijdrage van P.P. Lampe en Barbara Lampe, Het nieuwe huis van de Raad voor de rechtspraak, TREMA 2006, p. 205-209 en de special van het blad ‘Smaak’, uitgegeven door de Rijksgebouwendienst, van mei 2006, die geheel aan het gebouw is gewijd.
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
De zorg voor stabiliteit en continuïteit Ik wil mijn zoektocht laten beginnen zo’n honderd jaar geleden op een steenworp afstand van de plek waar wij vandaag bijeen zijn. Toen de minister van Justitie mr. Eduard Ellis van Raalte op zaterdag – toen nog een gewone werkdag – 16 februari 1907 tegen lunchtijd van zijn departement aan het Plein naar zijn woonhuis aan de Amaliastraat wandelde, werd hij door een man met een revolver beschoten. Drie kogels misten hun doel volledig en een vierde ketste vermoedelijk af op het knoopje waarmee het lintje van de onderscheiding Ridder Nederlandsche Leeuw op ’s ministers jas was bevestigd. Van Raalte bleef ongedeerd. De ter plaatse ingerekende dader bleek een gefrustreerde onderkapelmeester van een militair muziekkorps. Hij wilde, omdat hij nergens gehoor voor zijn grieven vond, een daad stellen. 2 Dat Van Raalte het slachtoffer van zijn onvrede werd was puur toeval. Het strafproces dat volgde verschilde niet wezenlijk van dat wat de verdachte in de huidige tijd zou hebben gekregen. Daarmee illustreert dit incident een primaire waarde van de rechtspraak, namelijk de zorg voor stabiliteit en continuïteit in de samenleving, het herstel van de ‘rechtsvrede’. Met alles wat er sinds honderd jaar gelden is veranderd en nu nog te veranderen is aan de rechtspraak – en daar kom ik nog op terug – de essentie blijft het garanderen van een goed en eerlijk proces volgens de normen van de democratische rechtsstaat. Dat was toen zo, en dat is nu nog zo. En dat is goed. Aan sommige zaken moet men beter niet morrelen, althans niet aan de essentie ervan. 3
Men moet daarmee echter niet denken dat aan veranderingen geen behoefte bestaat. De paradox is namelijk dat de zo-even bedoelde waarde van de rechtspraak alleen dan tot volledige gelding kan komen als de rechtspraak zich weet aan te passen aan de veranderende eisen van de tijd. Dit is een continu proces, dat kan voelen als het lopen op een lopende band. Omdat zowel de prestaties als de eisen toenemen, lijkt het soms alsof weinig vooruitgang wordt geboekt en lijken de discussies steeds dezelfde te zijn.
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Zo werd in de tijd dat de aanslag op van Raalte plaatsvond door de rechters geklaagd over de sterke toename van het aantal zaken, vooral tengevolge van de invoering van nieuwe wetten zoals de Leerplichtwet en de Kinderwetten, terwijl de justitiabelen zich bekreunden over de te lange duur van de procedures. Nu, ruim een eeuw verder, komt dit alles ons bekend voor: ook nu kampen rechters met werklast en de klacht over de traagheid waarmee procedures worden afgedaan wordt nog steeds gehoord. De betekenis van snelheid Toch is er meer bereikt dan men op het eerste gezicht zou denken. De nabestaanden van een man die in 1903 tussen Delft en Den Haag uit de trein was gevallen moesten ruim vijf jaar wachten op een uitspraak van de rechter – in eerste aanleg – over hun eis tot schadevergoeding op de ‘Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij’. Cijfers over doorlooptijden in die tijd zijn er niet, maar een uitzondering vormde deze zaak zeker niet. In de huidige tijd zou een dergelijke procedure geen vijf jaar, maar afgaande op de huidige zo geheten ‘mediane’ doorlooptijd van ‘een handelszaak’, zoals wij dat plegen te noemen, waarschijnlijk zo’n 14 maanden duren. De versnelling van de doorlooptijd die de Rechtspraak heeft gerealiseerd mag er dus zeker zijn. Om in de sfeer van de zojuist genoemde casus te blijven: de versnelling van doorlooptijden kan, nu de hogesnelheidslijn hier te lande nog (steeds) niet rijdt, de vergelijking met de versnelling die de spoorwegen in dezelfde periode 4 heeft bereikt doorstaan! Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat die versnelling is bereikt in een periode waarin het aantal zaken zeer sterk is toegenomen. Dit niet alleen tengevolge van de exponentiele toename van het aantal wetten en regels, maar ook door ontwikkelingen in de samenleving, zoals de toegenomen mondigheid en assertiviteit van 5 de burger, de veelbesproken juridisering en de opkomst van de claimcultuur. Om u een indicatie te geven van de groei waarmee wij in de huidige tijd te maken hebben: het aantal zaken dat is ingestroomd in 2005 lag 43% hoger dan in 1995 en 54% hoger dan in 1999 (zie Box 1). Het zal duidelijk zijn dat het niet eenvoudig is om tegen die wassende stroom in te zorgen voor een snellere afdoening en daarbij ook de kwaliteit ten minste constant te houden.
2 M eer over het incident is te lezen in I. van Erpecum (samenstelling), ‘Naar eer en geweten’, De geschiedenis van Justitie in vogelvlucht, 1798-1998, p. 32 ev. en in M.E. Verburg, Geschiedenis van het Ministerie van Justitie. Deel II 1898-1940, Den Haag 2001, p.71-74. Zie ook het artikel in Trouw van 10 mei 2002, ‘Terugblik/De vergeten aanslag op Nederlandse minister’. 3 Voor de liefhebber, het ging ongeveer als volgt. De dader werd psychiatrisch onderzocht met als conclusie dat hij volledig ontoerekenbaar was en als krankzinnig moest worden beschouwd. Het OM concludeerde dienovereenkomstig tot ontslag van rechtsvervolging en plaatsing in een krankzinnigeninrichting. De raadsman vond dat met een ontslag van rechtsvervolging volstaan moest worden, en de dader betoogde – het zal de strafrechters ook nu vertrouwd in de oren klinken – dat hij nog liever 15 jaar gevangenisstraf zou ondergaan dan in een krankzinnigengesticht opgenomen te worden. De rechtbank kwam tot de slotsom dat de dader van rechtsvervolging ontslagen moest worden en in een krankzinnigeninrichting verpleegd diende te worden.
4 D e maximale snelheid van de trein lag aan het begin van de 20 eeuw tussen de 40 en 50 kilometer per uur. Heden ten dage is dit zo rond de 180 à 200 km/u, maar is de maximale toegestane snelheid 140 km/u (en i.g.v de Thalys 160 km/u). 5 Zie over de in dit verband relevante maatschappelijke trends nader het rapport ‘Justitie over morgen’, Den Haag
e
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
BOX 1 In tal en duur Het aantal zaken dat de rechtspraak behandelt, is in de loop der tijd behoorlijk gestegen. Zo verdrievoudigde het aantal door de rechter behandelde civiele zaken tussen 1960 en 1995, terwijl het aantal bestuurszaken bijna vervijfvoudigde. Het aantal door de rechter behandelde misdrijfzaken verdubbelde in dezelfde periode ‘slechts’. Ook de laatste 10 jaar is er nog sprake van groei. Het aantal door de rechter behandelde civiele zaken steeg tussen 1995 en 2005 met 56%, het aantal bestuurszaken met 15% en het aantal strafzaken met 31%. Het totale aantal zaken steeg daarmee in de laatste 10 jaar met 43% De resultaten van de beleidsinspanningen met betrekking tot de verkorting van de doorlooptijd in de rechtspraak kunnen weergegeven worden aan de hand van de ontwikkeling van de afhandelingsduur van bodemzaken door de civiele sectoren. In de jaren 1994-1996 bedroeg de mediaan – de middelste waarneming in een reeks waarnemingen – van procedures op tegenspraak 525 dagen (Eshuis, 1998). In 2003 was die mediaan gedaald tot 336 dagen (Eshuis, 2005). Uit de meest recente meting die betrekking heeft op het jaar 2005, blijkt dat de mediaan ligt op 294 dagen. Dit betekent dat ruim de helft van deze zaken binnen 10 maanden wordt afgedaan. De inspanningen van de civiele sectoren beginnen dus vrucht af te werpen. De onderstaande grafiek brengt de huidige situatie (2005) in beeld. Het beeld maakt duidelijk waarom de mediane waarde zo relevant is. Want zichtbaar is het grote verschil in doorlooptijd (in dagen) tussen het laatste percentiel en de daaraan voorafgaande. Het zijn de 10 procent langstdurende zaken die veel langer duren en die de waarde van een rekenkundig gemiddelde fors optrekken!
Tegelijkertijd vraagt de samenleving dit wel van de organisatie. Dit blijkt niet alleen uit de klantwaarderingsonderzoeken die de gerechten periodiek onder hun klanten houden, maar bijvoorbeeld ook uit een vorige maand in opdracht van een televisieprogramma gehouden opinieonderzoek: 75% van de ondervraagden was het eens met de stelling dat het rechtssysteem zaken niet snel en efficiënt genoeg afhandelt. Het is te eenvoudig om dit af te doen met de badinerende opmerking dat de ondervraagden onvoldoende zicht hebben op de situatie om hierover een gefundeerd oordeel te kunnen geven. Laten wij de burger serieus nemen en er van uit gaan dat men vindt dat het beter moet. En dit is terecht. Het gaat namelijk wel ergens over als we het hebben over rechtspraak. Rechtspraak raakt mensen zeer persoonlijk. Voor degenen die betrokken zijn bij een procedure, zowel mensen als bedrijven, staat er vaak heel veel op het spel. Zij worden niet voor niets betiteld als ‘rechtzoekenden’, zij zoeken naar rechtvaardigheid en gerechtigheid en plaatsen daartoe hun vertrouwen in de rechter. Rechtspraak is voor de betrokkenen emotioneel beladen. Mensen zitten vaak met spanning op een uitspraak te wachten. Die uitspraken kunnen diep ingrijpen in iemands gezins- of werk situatie. Het zal dan ook maar weinig voorkomen dat iemand zijn rechtszaak uit het hoofd kan zetten.
aantal dagen
Percentielen, afdoening contradictoire bodemzaken in 2005, bij Sector Civiel 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 percentage afgedane zaken
De financieel-economische waarde Dat de rechtspraak en de snelheid waarmee recht wordt gesproken ook een waarde in financieel-economische zin vertegenwoordigt is een inzicht van vrij recente datum. Onlangs is berekend dat het totale geldelijke belang dat is gemoeid met civiele dagvaar dingszaken op tegenspraak zo’n 4,4 miljard Euro bedraagt (zie Box 2). En dit betreft dan nog maar één categorie van zaken, zij het een belangrijke. Op basis van dit gegeven is berekend wat het netto effect is van een bekorting van de doorlooptijden van die zaken. De uitkomst van de berekening was dat de investeringen die nodig zijn om tot een verantwoorde versnelling te komen slechts een fractie bedragen van de economische en maatschappelijke baten die daarmee behaald kunnen worden. Ik wil hier dan ook een lans breken voor verder onderzoek in dit opzicht. Instandhouding en verbetering van de juridische infrastructuur zijn zeker niet minder belangrijk dan verbetering van ons wegennet. Wat we nu vaak zien is dat de Rechtspraak door die onderschatting maar moeilijk kan wedijveren met beleidsterreinen waarvan het economische belang veel directer duidelijk is.
Bron: Interne registratiegegevens, Raad voor de rechtspraak. R. Eshuis, Een kwestie van tijd. Onderzoek naar de afdoening van civiele bodemprocedures, 1998, WODC Den Haag R. Eshuis, Sneller procederen: empirisch onderzoek naar de afdoening van civiele bodemprocedures, Rechtstreeks nr. 2 2005
10 1800
11
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Men vindt het, terecht, vanzelfsprekend dat bij landen in ontwikkeling het versterken van de rechtspraak een belangrijke voorwaarde is voor het bevorderen van handel en investeringen en daarmee voor de economische groei. Onder meer de Europese Unie en de Wereldbank hebben daarom ook forse hulp- en investeringsprogramma’s hiervoor opgezet. Zo weinig vanzelfsprekend wordt het echter helaas gevonden dat ook een kwalitatief hoogwaardige rechtspraak, zoals in ons land bestaat, niet als een ‘rustig bezit’ mag worden gezien, maar om continue aandacht en investeringen vraagt.
BOX 2 Het geldelijk belang anno 2006 Het geldelijk belang van de handelszaken met verweer/civiele dagvaardingszaken op tegenspraak kan geschat worden met behulp van gegevens uit de registratiesystemen van de rechtbanken. Ten behoeve van het heffen van de griffierechten wordt in dagvaardingszaken geregistreerd wat het geldelijk belang is van de vordering in een zaak. Van de 46.244 dagvaardingszaken die in 2005 bij de rechtbank zijn geregistreerd, is van 31.494 het geldelijk belang bekend. Het gemiddelde bedraagt F 102.629. Op basis van dit gemiddelde bedrag wordt het totale geldelijke belang van alle zaken (inclusief de zaken die worden ingetrokken of bij verstek worden afgedaan) geschat op F 5,3 mld . Deze schatting is ten gevolge van een aantal onzekerheden wat aan de te hoge kant te beschouwen. Aan de ander kant is de schatting te laag vanwege het feit dat verzoekschriftprocedures – faillissementen, schuldsanerings zaken (WSNP) en ontbinding van arbeidsovereenkomsten op gemeenschappelijk verzoek – niet in de schatting zijn betrokken. En verfijning is mogelijk door gebruik te maken van de steekproef die Eshuis in zijn onderzoek ter evaluatie van het versnellingsbeleid in de civiel rechtspraak (Eshuis, 2005) heeft betrokken. Daarbij stelde hij vast dat van de handelszaken/civiele dagvaardingszaken 83% wordt afgedaan op tegenspraak. Wanneer we de schatting van het geldelijk belang voorzichtigheidshalve daartoe beperken komt dat uit op een waarde van F 4,4 mld. Bron: Kosten en baten van doorlooptijden in de rechtspraak, Raad voor de rechtspraak 2006 (in voorbereiding) R. Eshuis, Sneller procederen: empirisch onderzoek naar de afdoening van civiele bodemprocedures, Rechtstreeks nr. 2 2005
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
De staatsrechtelijke waarde Het is dáárom zo belangrijk dat wij er voor zorgen dat de rechtspraak blijft beantwoorden aan de eisen van de tijd, en dus ook het veranderende tempo van deze tijd, omdat de waarde van de rechtspraak ook dáárin is gelegen, dat zij als één van de drie staatsmachten een pijler van de rechtsstaat is. Zonder een onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak is er geen rechtsstaat. Met de instelling van de Raad voor de rechtspraak heeft men beoogd die pijler nog steviger dan voorheen te funderen. Deze instelling viel – achteraf bezien – samen met de aanvang van een in maatschappelijk en politiek opzicht wel bijzonder woelige periode. Tussen de drie staatsmachten is daarbij ook een wat ander spanningsveld ontstaan, al was het maar omdat oude terreinafbakeningen niet meer als vanzelfsprekend in acht werden genomen. Het is dan ook goed geweest dat de Tweede Kamer het initiatief heeft genomen dat heeft geresulteerd in de begin dit jaar gehouden conferentie over de Trias Politica. Uit die bijeenkomst heb ik de indruk overgehouden dat politici, bestuurders en rechters, het inzicht delen dat zij weliswaar gescheiden verantwoordelijkheden en soms schurende bevoegdheden hebben, maar uiteindelijk wel hetzelfde achterliggend en hogere belang dienen: dat van instandhouding van de rechtsstaat, van de democratie en van een geordende samenleving. De Trias moet dan ook samenwerken om het tanende vertrouwen van de burger in de overheidsinstituties niet verder te laten wegglijden, maar terug te winnen.
De vertrouwenswaarde De sleutel voor dat vertrouwen ligt overigens wat betreft de rechtspraak niet zozeer in handen van Raad, als wel in die van de ruim 2000 rechters en 7000 andere medewerkers aan wie de Raad zijn bestaansrecht ontleent. Op de Raad rust vooral de niet geringe taak te bewerkstelligen dat zij voldoende geïnstrumenteerd worden om hun taak te verrichten. Om mij nu verder op de waarde van de rechter te concentreren: het rechtersambt gaat gepaard met grote bevoegdheden en verantwoordelijkheden en er worden daarom terecht hoge eisen gesteld aan de selectie en de benoeming. De Amerikaanse rechtsfilosoof Ronald Dworkin heeft het over de rechter als ‘a lawyer of superhuman skill, learning, patience and acumen’. Zo’n figuur is natuurlijk zijn gewicht in goud waard, en er zijn wel rechters die een dergelijke honorering passend zouden vinden. De typering van Dworkin, hoe gewichtig ook, behoort overigens wel tot richtsnoer genomen te worden. Een zorgvuldige selectie en het stellen van hoge eisen loont. Het vertrouwen in de rechter is in ons land groot. Uit een recent in opdracht van een televisieprogramma
12
13
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
gedaan onderzoek blijkt dat 68% van de ondervraagden tamelijk veel tot heel veel vertrouwen heeft in de rechters in Nederland. Dat cijfer strookt met onderzoek dat in 2004 in opdracht van de Raad door het SCP is uitgevoerd en dat onlangs is herhaald. Daarmee bevindt ons land zich al jaren aan de bovenkant van de middenmoot in vergelijking met de andere Europese landen. Een nationale vergelijking met het vertrouwen in andere instituties laat verder zien dat de rechtspraak aanzienlijk hoger scoort dan bijvoorbeeld de regering en de Tweede Kamer (zie Box 3). Ik constateer dit overigens niet met enige triomf, te minder omdat ik net heb betoogd dat deze drie staatsmachten uiteindelijk niet buiten elkaar kunnen.
BOX 3 Vertrouwen – in politiek en rechtspraak – gemeten Vertrouwen in instituties vormt een belangrijke indicator voor het tot uitdrukking brengen van de kwaliteit van samenlevingen. In dit verband wordt er een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde high trust en low trust samenlevingen. Beperkt tot Europa zijn de Scandinavische landen (Zweden, Finland en Denemarken) en Nederland vertegenwoordigers van de eerste categorie, Zuid-Europese landen (als Griekenland, Italië en Portugal) voorbeelden van de tweede. Het is zinvol om een nader onderscheid te maken tussen politiek en rechtspraak. De ontwikkelingen van het vertrouwen in ons land in de instituties binnen beide sferen vertonen namelijk opmerkelijke verschillen. Gegevens uit zowel internationale als nationale bronnen wijzen uit dat het vertrouwen in de politiek in ons land de laatste jaren sterk afgenomen is. Op basis van cijfers over het gemiddeld vertrouwen in politieke instituties – zoals het nationale parlement, de nationale regering, politieke partijen, justitie en de politie – over de jaren 2001 tot en met 2004 wordt geconcludeerd dat nergens in Europa dat vertrouwen zo constant en zo sterk gedaald is als in ons land. Dat vertrouwen daalde van 60 (2001) naar 49% (2004). Lag het vertrouwen in 2001 in ons land nog 11% boven het Europese gemiddelde, in 2004 was dat gedaald tot het Europees gemiddelde. De auteurs vragen zich zelfs af of we daarmee nog wel tot de high trust categorie mogen worden gerekend (Dekker & van der Meer, 2006). Het vertrouwen in de rechtspraak lijkt gedurende de jaren negentig ook aan erosie onderhevig te zijn geweest maar het niveau schijnt zich recent gestabiliseerd te hebben. De Eurobarometer laat zien dat het vertrouwen van de Nederlanders van 15 jaar en ouder in de combinatie ‘justitie/rechtspraak’ 61% (in 1999), 64% (in 2001) en 58% (in 2004) bedroeg. Het vertrouwen in de regering daarentegen bedroeg in 1999 66%, loopt vervolgens op tot 73% in 2001 om daarna pijlsnel te dalen tot 38% in 2004. Er valt en verschil te constateren in de waardering van de institutie op zichzelf en de personen die daarbinnen werkzaam zijn. Uit de periodieke opiniepeiling die door het ministerie van Justitie wordt gehouden – de zogenaamde Justitie Issue Monitor – blijkt het oordeel over de mate waarin de rechters in Nederland hun werk naar tevredenheid van de bevolking verrichten een grote mate van stabiliteit te hebben. Sinds eind van de jaren negentig schommelt het aantal burgers dat tevreden is over de wijze waarop de rechter zijn werk doet, te schommelen rond de 60%. Bron: Paul Dekker & Tom van der Meer, Vertrouwen in de rechtspraak nader onderzocht, Raad voor de rechtspraak (te verschijnen in najaar 2006)
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Lekendeelname aan de rechtspraak Maar met alle gevoel voor de relativiteit waarmee men cijfers als deze moet benaderen, zijn zij wel interessant in het licht van een discussie die de afgelopen maanden in volle hevigheid is uitgebarsten. Bijna wekelijks verschijnen er bespiegelingen van politici en anderen over de wenselijkheid van de invoering van jury- en/of lekenrechtspraak in ons land. Tot op heden heeft de Raad weinig van zich laten horen, terughoudend als de Rechtspraak nu eenmaal is waar het gaat om discussies met een duidelijk politieke inslag. Vandaag wil ik toch een duit in het zakje doen omdat ik mij zorgen maak over het verloop en de kwaliteit van de discussie. Als argument wordt steeds aangevoerd ‘het vergroten van het vertrouwen van de burger’. Het is scoren voor open doel om aan te voeren dat, als de politiek zo goed weet hoe het vertrouwen van de burger in een bepaalde institutie vergroot kan worden, het toch wat vreemd overkomt dat het vertrouwen in de politiek zelf zo laag blijkt. Maar er valt meer over dit onderwerp te zeggen. Toch. kan men er misschien begrip voor opbrengen dat er bij de Rechtspraak enige scepsis bestaat over het beoordelingsvermogen van de politiek in dit opzicht. Daarbij wil ik voorop stellen dat de Rechtspraak alleszins bereid is om een serieuze discussie over de voor- en nadelen van juryrechtspraak en de deelneming van leken aan de rechtspraak aan te gaan. De Agenda van de Rechtspraak voor de jaren 2005-2008, die in juli 2004 is verschenen stelde al vast dat Nederland het enige land in Europa is dat een rechtspraak kent die uitsluitend door beroepsrechters wordt uitgeoefend. Daarom zou bezien moet worden of er geen mogelijkheden zijn om burgers op zinvolle wijze nauwer bij de rechtspraak te betrekken. Inmiddels zijn wij een eind op streek met deze verkenning en dit 6 najaar zal de Raad een conferentie organiseren waarop dit onderwerp centraal staat. Zoals ik al aangaf bevindt het vertrouwen in de rechtspraak zich op een zowel in nationaal als internationaal opzicht relatief hoog niveau. Dat zou een reden moeten zijn om de discussie over invoering van jury- of lekenrechtspraak met omzichtigheid te voeren. Daarbij moet niet worden vergeten dat ons stelsel van rechtspraak, net zoals dat in andere landen het geval is, het resultaat is van een historische ontwikkeling en verbonden is met onze cultuur. Een radicale breuk met dat stelsel brengt grote risico’s met zich. Die risico’s moeten door de deelnemers aan het debat onder ogen worden gezien. En het debat moet op de juiste gronden worden gevoerd. Het vertrouwen in de rechtspraak in ons land is niet, zoals wel is beweerd, lager dan in landen waar jury- of lekenrechtspraak bestaat. 6 T en behoeve van de verkenning is mr. A. Penn-te Strake, coördinerend vice-president van de rechtbank Maastricht gedetacheerd bij de Raad voor de rechtspraak. De bedoelde conferentie staat gepland voor 30 november 2006.
14
15
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Lekenrechtspraak, iets anders dan juryrechtspraak, is ook niet altijd wat het lijkt. Engeland kent zo’n 30.000 magistrates (leken), maar die blijken zich in de praktijk vooral – en volgens insiders gelukkig maar – te laten leiden door hun juridisch geschoolde beroepsgriffiers. Verder: als men het heeft over het succesvol deelnemen van leken aan de rechtspraak wordt vaak verwezen naar landen als Zweden en Denemarken. Het is de vraag of men zich daarbij wel realiseert dat in die landen de benoeming van leken geheel in handen is van de politieke partijen en dat het resultaat dan ook is dat slechts actieve partijleden voor benoeming in aanmerking worden gebracht. Is dat passend binnen de Nederlandse verhoudingen, waarbij ik maar daar laat dat, zoals enige tijd terug in het Belgische dagblad De Standaard werd opgemerkt, de Nederlandse politieke voorkeur de laatste jaren de wendbaarheid van een school sprot vertoont. En dan zijn er bijvoorbeeld nog het Duitse en Oostenrijkse stelsel van de Schöffengerichte waar lekenrechters en professionele rechters samen tot een oordeel komen. Al de genoemde stelsels verschillen niet alleen in de wijze waarop zij burgers bij rechtspraak betrekken, maar vooral ook in de wijze waarop zij die burger dan ook daadwerkelijke invloed en beslissingsbevoegdheid geven. Ook het beroep dat op de tijd en inspanningen van burgers zal worden gedaan en de kosten die met de invoering gepaard gaan zullen totaal verschillend uitpakken. De ervaring in andere landen leert dat de behandeling van omvangrijke, en daarom langdurige, strafzaken een aanzienlijke psychische en fysieke belasting voor burgers oplevert. Dat geldt zowel voor lekenrechters als juryleden. Zeker nu niet iedereen even gemotiveerd blijkt te zijn om zijn burgerplicht te vervullen leidt dit er nogal eens toe dat leken het ‘niet meer aankunnen’ en ziek worden. In Duitsland, waar deze gegevens uit onderzoek naar voren komen, kan dit tot gevolg hebben dat, als het onderzoek ter zitting langer dan zes weken onderbroken is, dat onderzoek van voren af aan moet beginnen. Waar het gaat om de kosten kan nu al worden gezegd dat de invoering van lekenrechtspraak voor de zaken waarop de discussie zich vooral richt, de zwaardere strafzaken, tot een aan zienlijke hogere werklast voor de professionele rechters en daarmee tot hogere kosten zal leiden (zie Box 4). Althans, als men de kwaliteit van de behandeling van deze zaken ten minste op peil wil houden. De Raad voor de rechtspraak en de gerechten hebben kort geleden een plan van aanpak vastgesteld, dat ten doel heeft de kwaliteit en de professionaliteit van de behandeling 7 van strafzaken te bevorderen. Dit als gevolg van het feit dat deze zaken de laatste jaren een steeds bewerkelijker en zwaarder karakter hebben gekregen en de rechters steeds vaker en indringender worden geconfronteerd met complexe vragen van niet-juridische aard.
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Ter zake zal juist meer deskundigheid moeten worden opgebouwd. Het kan daarom geen optie zijn om rechters te vervangen door leken. Dit betekent dat bij het professionele drietal al gauw een tweetal leken zal moeten aanschuiven. Het laat zich raden dat daardoor de behandeling van de zaak en in ieder geval de beraadslaging in raadkamer meer tijd zal vergen. Wil men bij een gelijkblijvend aantal zaken de doorlooptijden niet laten oplopen, dan zal met de invoering van lekenrechtspraak dus ook het aantal professionele rechters moeten uitgebreid. Het zal dus eerder duurder dan goedkoper worden. En dan heb ik het nog niet over vergoeding die juryleden of lekenrechters zouden moeten ontvangen ter compensatie van de tijd die zij besteden aan de vervulling van hun burgerplicht.
BOX 4 Lekenrechtspraak duurder Uit een internationale vergelijking met 10 andere Europese landen – België, Denemarken, Duitsland, Engeland/ Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Zweden – blijkt dat Nederland hoog in de middenmoot zit waar het de kostprijs per strafzaak zit: gemiddeld F 980. Alleen Zweden, Oostenrijk en Duitsland scoren hoger. Ook de gemiddelde kostprijs per civiele zaak ligt in Europees perspectief bezien hoog: F 57. Alleen Italië en Zweden zijn duurder. Omdat de kostprijs een resultante is van kenmerken van zowel de bredere justitiële infrastructuur als de inrichting van de Rechtspraak in strikte zin, is het lastig tot een zuivere kostprijsvergelijking te komen voor zoveel landen. Naast het berekenen van gemiddelde prijzen, zoals hier gedaan, is er een alternatieve manier om de vraag naar de kosten te beantwoorden: nagaan welke kenmerken binnen de justitiële infrastructuur bijdragen tot de hoogte van de kostprijs van rechtszaken. Uit die analyse blijkt een verband tussen de kostprijs per zaak en de aanwezigheid van lekenrechtspraak: waar meer lekenrechtspraak is, is de kostprijs per zaak hoger. De moeilijkheid bij de interpretatie hiervan is overigens dat lekenrechtspraak diverse effecten kan hebben, die hier niet kunnen worden onderscheiden. Leken zijn enerzijds ‘goedkope’ rechters, maar anderzijds kan het inwerken en instrueren van leken de reguliere rechters extra tijd kosten zodat een kostenbesparing geheel of gedeeltelijk teniet wordt gedaan. Onze analyse suggereert in ieder geval niet dat het gebruik van lekenrechtspraak gemiddeld over de 11 landen aanwijsbaar drukkend effect op de kostprijs heeft. Bron: A. Klijn en F. Van Tulder, De Rechtspraak internationaal bezien: Nederland en Denemarken vergeleken, Rechtstreeks nr. 1 2005, pp. 48-50
7 R aad voor de rechtspraak, ‘In het belang van goede strafrechtspaak’, Den Haag 2006. Het plan werd gepresenteerd tijdens de presentatie van het jaarverslag van de Rechtspraak op 10 mei 2006. 16
17
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
Ik heb mij vaak afgevraagd hoe het toch komt dat in de ons omringende landen ook degenen die bepaald niet kritiekloos zijn ten opzichte van de rol die leken in hun rechtspraak spelen, die rol toch behouden willen zien. En in het verlengde daarvan dus waarom wij in Nederland niet zonder meer zouden moeten zeggen: dat nooit. Misschien is een antwoord daarvoor wel te vinden in wat de bekende Engelse rechtsgeleerde Atiyah nu alweer zo’n 20 jaar geleden heeft geschreven: ‘In a sense the jury performs in the legal process a function not dissimilar to that performed by the back-bench member of Parliament in the politicial process. Both of them represent the lay element in an increasingly professionalized process – the law on the one hand, the administration of government on the other. Both of them can bring into their respective processes bigotry and prejudice as well as sheer incompetence; both of them generally co-operate with and are controlled by the professionals around them – judges on the one side and civil servants on the other. But in the last resort both have the power to demonstrate to 8 the professionals that there are some things the public simply will not tolerate’. Echt overtuigend vind ik deze verklaring niet, zeker niet binnen de Nederlandse context. Reden te meer waarom ik vind dat het debat moet worden voortgezet en dat ik uitkijk naar het congres dat in voorbereiding is. Een scherper profiel voor de rechter Zelf denk ik vooralsnog, dat waar het gaat om de relatie tussen rechter en burger de band tussen beide ook op andere wijze kan worden versterkt. Behalve aan bijvoorbeeld het toegankelijker motiveren van uitspraken, denk ik hierbij, aan wat ik zou willen noemen, het ‘persoonlijker’ maken van de rechtspraak. De Nederlandse rechter is het waard om meer gezicht te krijgen en zijn waarde zou wel eens kunnen worden versterkt door hem dan ook meer gezicht te geven. Het feit dat de Hoge Raad een journalist binnen zijn toch bijkans heilig geachte hallen heeft toegelaten juich ik daarom toe en ik betreur het dat dit initiatief door sommigen onmiddellijk langs een politieke millimeter maatlat is gelegd. Uiteraard heeft de rechter, en zeker de hoogste rechter, er baat bij iets ‘mythisch’ om zich heen te houden. Dat hangt samen met de belangrijke functie van de rechtspraak waaraan ik eerder refereerde om bij te dragen aan de stabiliteit en continuïteit in de samenleving. Daarbij horen ook de rituele trekjes van het proces, de mystiek en de symboliek van weeg schaal en toga. We moeten dit zeker niet overboord zetten en ernaar streven de individuele rechter meer in de krant of op de televisie te krijgen. En bepaald ongelukkig is het als,
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
zoals een enkele keer gebeurt, uitgespit wordt wat de persoonlijke achtergronden zijn van de rechters die in een bepaalde zaak zullen optreden. Men mag van een rechter enige professionele distantie verwachten en het is daarom misplaatst om zijn privé leven al op voorhand binnenstebuiten te keren. Maar anderzijds moeten we niet ontkennen dat een rechterlijke uitspraak een persoonlijke dimensie heeft, net zo min als we moeten ontkennen dat het recht geen exacte wetenschap – volgens sommigen trouwens helemaal geen wetenschap, maar louter geleerdheid – is. Binnen het recht met al zijn dogmatiek, systematiek, algemene beginselen, precedenten en wettelijke normen, is er steeds ruimte voor interpretatie en appreciatie. Het gewicht van de persoonlijke inkleuring kan daarbij niet worden ontkend en dat zouden wij ook niet moeten willen. Het rechtspreken is geen automatische exercitie. Dat weet de burger ook en het is niet verstandig om te pretenderen dat het anders is. Die burger weet immers heel goed dat de ene rechter niet in alle opzichten aan de andere gelijk is. Ons systeem van rechtspraak door een meervoudige kamer is ook gebaseerd op de veronderstelling dat rechters met elkaar in debat zullen gaan en dat juist dat debat tot de beste beslissing zal leiden. In dit verband is het interessant dat onlangs de discussie over de bij ons niet bestaande mogelijkheid van een dissenting opinion, die ruim dertig jaar geleden al tot twee fraaie preadviezen van H. Drion en O. de Savornin Lohman voor de Nederlandse JuristenVereniging heeft geleid, nieuw leven is ingeblazen. Door twee leden van de Hoge Raad werden de dissenting opinion en het geheim van de raadkamer wederom op de agenda 9 geplaatst. Ik hoop dat de discussie die dertig jaar geleden tot weinig heeft geleid nu vruchtbaarder zal verlopen (zie Box 5). Uiteraard is in een uitspraak van een meervoudige kamer het oordeel van de meerderheid doorslaggevend. Maar als er in feite geen sprake is van een unaniem oordeel is het de vraag of de hedendaagse samenleving niet meer gebaat is bij een uitspraak waarbij ook de minderheid van zich heeft doen horen dan bij een beslissing waarin slechts in schijn sprake is van een gesloten front.
8 P.S. Atiyah, Law and Modern Society, 1983 Oxford University Press, Oxford New York.
9 W .M.E. Thomassen, Het geheim van de raadkamer en de dissenting opinion, NJB 2006, p. 685 ev. en W.D.H. Asser, Het geheim van de raadkamer en de vrijheid van publicatie, NJB 2006, p. 691 ev.
18
19
rechtspraaklezing 2006 Wat is de rechter waard?
rechtspraaklezing 2006
BOX 5 Een meerderheid voor invoering van dissenting opinions Tijdens de ledenvergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging in 1973 tijdens welke de preadviezen van Drion en De Savornin Lohman werden besproken was het volgende vraagpunt aan de orde. Is het gewenst de mogelijkheid te openen, dat individuele leden van (nederlandse) rechterlijke colleges hun minderheidsstandpunt bij de beslissing kenbaar maken? In navolging van de beide preadviseurs beantwoordde de meerderheid van de aanwezige leden deze vraag bevestigend voor alle instanties en voor alle rechtsgebieden. Men was verder van oordeel dat dit zich niet zou moeten beperken tot rechtsvragen of vragen van straftoemeting, maar zou moeten uitstrekken over het gehele oordeel, en dat het openbaar maken van afwijkende oordelen in beginsel met naamsvermelding diende te geschieden. Voor preadviseur Drion was het zwaarstwegende argument voor bevestigende beantwoording, dat ‘dit zal kunnen leiden tot een bredere motivering van het meerderheidsoordeel in tegenspel met de afwijkende opinies, tot een wat meer ‘dialogerende’ redelijkheid (wat voor mij bijna een pleonasme is), en dat die motivering verrijkt zal worden door motiveringsthema’s die nu maar zelden in rechterlijke uitspraken naar buiten treden’. De Savornin Lohman achtte het verstandig de dissenting opinion niet meteen in te voeren bij alle colleges die daarvoor in aanmerking komen, maar te beginnen bij de Hoge Raad. Bron: Handelingen 1973 der Nederlandse Juristen-Vereniging, Zwolle 1973. De preadviezen zijn besproken door J.C.M. Leyten, in NJB 1973, p. 649 ev.
Het huis van de rechtspraak Het zal U duidelijk zijn dat ik de waarde van de Nederlandse rechter hoog schat, juist omdat hij zich niet in een ivoren toren pleegt terug te trekken, maar bereid is om aan het maatschappelijke debat deel te nemen. En, zoals u zag, voer voor debat is er genoeg. Wat dit betreft kan de nieuwe huisvesting van de Raad vragen doen rijzen. Er is in Den Haag immers nauwelijks een pand te vinden dat van meet af aan zo uit de tijd is geweest als het bastion aan de Kneuterdijk 1. Een pand ook dat alleen maar gebouwd is kunnen worden omdat bepaalde krachten zo machtig waren dat zij in staat waren de regels naar hun hand te zetten. Maar ik kan U gerust stellen. Sedert de jaren twintig van de vorige eeuw is er veel veranderd. U zult nu een pand treffen dat zijn historie niet verloochent, maar van binnen uit geheel vernieuwd is en, net als de rechtspraak zelf, aan deze tijd is aangepast. Het nieuwe onderkomen van de Raad is mede door zijn ligging de rechtspraak waardig en ik ben ervan overtuigd dat de Rechtspraak in de komende jaren zal bewijzen dit eigen huis waard te zijn.
20
21
rechtspraaklezing 2006
Prof. dr. F.C.J. Ketelaar
Is hoogleraar in de Archiefwetenschap in de Afdeling Mediastudies van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en honorary professor in de Faculty of Information Technology, Monash University, Melbourne. Van 1989-1997 was hij algemeen rijksarchivaris. Van 1992-2002 was hij deeltijd hoogleraar Archiefwetenschap in de afdeling Geschiedenis van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. http://www.archivistics.nl
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde1 Eric Ketelaar Het is dinsdag 6 mei 1664, de Haagse kermis op het Lange Voorhout is in volle gang. De Franse ambassadeur Godefroi d’Estrades stuit er op de jonge prins van Oranje, 2 Willem III (zie Box 1). Beiden uiteraard in hun koets. Al is de rijweg breed genoeg voor twee karossen, geen van beide koetsiers wil wijken van het hekwerk, dat de rijweg scheidt van de wandelweg in het midden. D’Estrades heeft de balie links, de prins rechts. Uitwijken zou betekenen dat de ambassadeur van de Franse koning voorrang verleent aan een 13 jarige prins die niet regeert – we zijn nog in het stadhouderloze tijdperk. En omgekeerd: een prins van den bloede, kleinzoon van de Engelse koning, hoeft toch niet voor een ambassadeur te wijken? Het volk loopt te hoop – dankzij de kermis heeft iedereen vrij – ‘avec force murmure et menaces’. De stemming wordt dreigend, men is beducht voor ‘de très grandes et de très malheureuses extremitez’. De gouverneur van de prins, Zuylestein, haast zich naar paleis Noordeinde, naar prinses Amalia, de grootmoeder van de prins. Zij stuurt hem terug naar het Voorhout met voor haar kleinzoon de boodschap uit de koets te stappen en te voet de kermis te bezoeken. Later kan de prins naar zijn verblijf op het Binnenhof terugkeren. De lege Oranjekoets wijkt, zodat de Franse ambassadeur, op de ereplaats naast de balie, naar zijn logis kan rijden: Kneuterdijk, thans nr. 22, dat hij huurde van de dochter van Johan van Oldenbarneveldt.
1 In verkorte vorm uitgesproken in de bijeenkomst in Diligentia te ’s-Gravenhage voorafgaande aan de opening van het gebouw van de Raad voor de rechtspraak, 16 mei 2006. 2 J.A. Worp (ed.), De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687) VI (’s-Gravenhage 1917) blz. 61; Lettres, mémoires et nécogiations de monsieur le comte d’Estrades II (Londres 1743) 429-430; J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat (Groningen 1961) 498-500. D’Estrades’ relaas kent aan Johan de Witt een rol toe, maar daarover zwijgt prinses Amalia in haar verslag aan Huygens. Reeds N. Japikse, Prins Willem III, de stadhouder-koning I (Amsterdam 1930) 116 achtte het bericht van d’Estrades ‘niet zeer duidelijk’. D’Estrades is ontmaskerd als een fantast die zijn zaken mooier voorstelde dan de werkelijkheid: Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, 500; L. Augustus, ‘De rol van graaf d’Estrades, gouverneur van Maastricht, bij de geheime vredesonderhandelingen van 1674-1675’, in: Campus Liber. Bundel opstellen... aangeboden aan mr. dr. H.H.E. Wouters (Maastricht 1982) 226-248. Het incident is ook beschreven in: Thera Wijsenbeek-Olthuis (red.), Het Lange Voorhout. Monumenten, mensen en macht (Zwolle en Den Haag 1998) 74; Luc Panhuysen, De ware vrijheid: de levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2005) 300. Over de residentie van d’Estrades: Haags Gemeentearchief, notariële archieven, inv. nr. 274, fol. 204, 206 en inv. nr. 280, fol. 552. 22
23
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
BOX 1 Willem III Willem III, prins van Oranje-Nassau, werd geboren op 14 november 1650. Acht dagen eerder was zijn vader Willem II overleden. De Staten van Holland hadden direct besloten de stadhouderlijke rechten aan zich te trekken. De andere gewesten volgden: het begin van het stadhouderloze tijdperk, behalve in Friesland, Groningen en Drente waar Willem Frederik van Nassau (een neef van Willem de Zwijger) stadhouder werd. Koningin Beatrix is een rechtstreekse afstammeling van Willem Frederik van Nassau. De voogdij over Willem III kwam voor de helft aan zijn moeder, Mary Stuart (dochter van de Engelse koning Charles I), de andere helft aan Willems grootmoeder Amalia van Solms (weduwe van stadhouder Frederik Hendrik) samen met haar schoonzoon Friederich Wilhelm van Brandenburg (getrouwd met een dochter van Frederik Hendrik en Amalia). In 1672 verklaren Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen de oorlog aan de Republiek (Spaanse successie-oorlog): het volk is redeloos, de regenten radeloos, het land lijkt reddeloos. Willem III wordt tot opperbevelhebber benoemd, aanvankelijk voor slechts één veldtocht, een paar maanden later echter wordt hij stadhouder (behalve in de noordelijke gewesten) en kapitein- en admiraal-generaal van de Republiek.
Dit incident om aanzien en voorrang, maar ook om macht van hoge heren aan de Kneuterdijk en van het Binnenhof eindigde dankzij interventie vanuit het Noordeinde. Drie plaatsen, die als lieux de mémoire ook opgevat mogen worden als plaatsen van de macht. Aan de Kneuterdijk – maar dan in nr. 1 – situeren we de rechterlijke macht, in het Binnenhof huist de wetgevende macht en Paleis Noordeinde is het huis van de koningin, die niet alleen samen met de ministers de regering vormt, maar meer nog wetgever, rechter en bestuur 3 representeert.
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Scheiding der machten De scheiding der drie machten is ons zo vertrouwd. Als axioma is de Trias echter nog geen 250 jaar oud (1758). Toch kende men ook voordien, in de tijd van het incident op het 4 Voorhout, een onderscheid tussen wetgeving, rechtspraak en bestuur als overheidsfuncties. Ten dele viel dat samen met een onderscheid in organen. Geen Trias, maar de dyade politie en justitie kenmerkte de Nederlandse staat onder de Republiek. Justitie was rechtspraak, terwijl politie of politiek alles was wat wij nu onder bestuur en wetgeving vatten. Justitie en politie waren over verschillende organen verdeeld. Justitie was de hoofdtaak van het Hof van Holland en Zeeland, in 1428 opgericht als grafelijke raad, en van de in 1582 in het leven geroepen Hoge Raad van Holland en Zeeland. Recht werd gesproken ‘vanwegen de hoege overicheyt ende graeffeliickheyt’. Die overheid werd in Holland gerepresenteerd door de Staten, de voornaamste wetgever op gewestelijk niveau. De stadhouder ontleende zijn bevoegdheden aan de Staten, maar had als bijzondere taak de zorg voor de openbare orde en voorts het soevereine recht van gratie. Bovendien was de stadhouder kapiteingeneraal en dus opperbevelhebber (zie Box 2).
BOX 2 Nederlandse Staat onder de Republiek ‘Geen enkel orgaan was in een staat als die onzer oude Republiek uitsluitend met wetgeving belast. Wat de rechtspraak aangaat, de gewestelijke Hoven en de Hoge Raad van Holland en Zeeland hadden wel de rechtspraak als het zeer overwegende deel hunner taak, maar in de lagere instanties was het rechterlijke orgaan òf tevens zelf met wetgeving en bestuur belast, of wel het maakte een overwegend deel uit van het wetgevende en hoge besturende orgaan (de magistraat). … Bestuursorganen als de Raad van State, de Gecommitteerde Raden (Gedeputeerde Staten) der provinciën hadden een goed stuk (bestuurs-)rechtspraak tot hun last; de burgemeesters colleges der steden en de overeenkomstige functionarissen ten plattenlande vormden tevens met schout en schepenen het wetgevende orgaan, zo ze al niet – ten plattenlande – daarmede geheel identiek waren. Sterker nog, we zullen zien hoezeer de wetgever/bestuurder in de rechtspraak, hoezeer ook de rechters in het bestuur en de wetgeving ingrepen; hoe er dus niet slechts naar de organen, maar ook naar de functies geen consequente afscheiding in acht werd genomen, ja zelfs deze ook niet als wenselijk werd beschouwd. De éénheid der overheid, in de plaatselijke magistraat, maar ook in het samenstel der gewestelijke souvereine organen, was voor de burgers onder de oude staat een veel reëler verschijnsel dan het funktionele onderscheid.’ Bron: S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek (Amsterdam 1961) 97.
3 Jaarverslag 2006 Raad van State, 22.
4 J .V. Rijpperda Wierdsma, Politie en justitie. Een studie over Hollandschen staatsbouw tijdens de Republiek (Zwolle 1937); J. Drion, Administratie contra rechter tot de intrekking van het Conflictenbesluit (‘s-Gravenhage 1958); S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek (Amsterdam 1961); R.H. Hartog, Onrechtmatige overheidsdaden in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Een onderzoek naar de toenmalige rechtspraktijk (Deventer 1971).
24
25
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
De raden van justitie (Hof en Hoge Raad) vormden met de Staten en de stadhouder misschien geen Trias, maar wel een driehoek. De driehoek werd bepaald door de wederzijdse beïnvloeding – soms afhankelijkheid – van deze drie organen. Welke invloed had de stadhouder op Hof en Hoge Raad en omgekeerd hoe was de verhouding tussen de rechters en Oranje? Wat had de rechter te maken met de wetgever en omgekeerd wat was de bemoeienis van de Staten met de rechtspraak? Op deze twee vragen in twee richtingen wil ik ingaan. Slechts zijdelings komt de derde zijde van de driehoek – de verhouding tussen stadhouder en Staten – aan de orde (zie Box 3). Stadhouder en rechtspraak Willem III, prins van Oranje werd stadhouder in het rampjaar 1672 (u weet nog: redeloos, radeloos, reddeloos). Korte tijd later kwam hij in aanvaring met het Hof over de jurisdictie 5 in militaire zaken. In 1675 werd Willem de Wolff, raad en vroedschap van Gorinchem, op last van de krijgsraad gedetineerd in de herberg van het Hof van Holland, de Gevangen poort. De Wolff werd ervan beschuldigd in Deventer de wacht te hebben geforceerd, een misdrijf waarop in de artikelbrief (het reglement op de krijgstucht) straf was bepaald. De detentie verwekte opschudding ‘in de mont van al de werrelt (sic)’ en ongenoegen bij het Hof van Holland. De beklaagde diende niet voor de krijgsraad, maar voor de ‘politycken reghter’ te komen, hetzij de rechter in Deventer waar het delict was gepleegd, hetzij voor het gerecht van Gorinchem. De gevangenneming was niet door een bevoegde rechter gedaan en dus krachteloos. In 1651, zo betoogde het Hof in een lange missive aan de prins, heeft de Grote Vergadering van de verenigde provinciën – bijeen in de Ridderzaal – besloten dat alle delicten begaan door niet militairen door de ordinaris justitie worden gestraft. Niemand kan uit eigen hoofde enige rechtsmacht uitoefenen, anders dan die door de soeverein is toegestaan: ‘Alle jurisdictie moet afvloeyen van de Prince van den lande’ (bedoeld wordt: de soeverein), gelyck de beeckjens van de fonteijn’. Bovendien zou berechting door de krijgsraad, voor een groot deel bestaande uit vreemdelingen, in strijd zijn met het oude privilege de non evocando dat Hollandse burgers vrijwaart van onttrekking aan de inheemse rechter. Het Hof wijst nog op ‘de gevaerlycke consequentie die in desen steeckt doordien niet ene borger met gerustigheyt soude connen gaen in een plaetse daer garnisoen leyt, uijt vrese van door die maght off ander militair gecommandeert te werden onder het een ofte ander opgeraept pretext waerdoor dan dagelycx grote onheylen ende beroerten soude comen te ontstaen.’
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Willem III heeft daarop niet veel verweer. Hem ontbreekt ook de tijd er eens rustig met de raden over te confereren: hij staat immers op het punt te velde te trekken, in de campagne tegen Lodewijk XIV in de zuidelijke Nederlanden. De prins stelt een voorlopige regeling voor: publieke of burgerlijke personen kunnen niet voor de krijgsraad worden gedagvaard “tenwaere de voorn. criminele saecken sodanighen militairen delict impliceerden ende met sich braghten dat alleen tot kennisse van den kryghsraedt soude behooren te specteren.’ Dat voorstel slikt het Hof niet: gelijk zijne hoogheid weet heeft het Hof niet tot taak ‘om wetten te connen maecken, maer om ons nae de gemaeckte te moeten reguleren, versoeckende dienvolgende seer gedienstelyck, dat uw hoogheijt te bequamer gelegentheijt syne hooghwijse gedaghten daerheenen believe te laeten gaen ende dese saecke soodanigh te dirigeren, dat wij seeckerlyck mogen weten waarnaer wij ons met gerustigheijt, sonder 6 te pecceren tegens onsen eed ende instructie, sullen connen en moeten gedraegen.’ Het Hof verweerde zich dus tegen de stadhouder, onder meer door zich te beroepen op de onderschikking aan de wetgever van zowel de rechter als de prins. Een paar jaar later ging het om ingrijpen in de rechtspraak.
BOX 3 Hoven van Justitie ‘De Sententien van den Hoogen Raad … worden gehouden voor Arresten, aan geenerhande hooger beroep hoegenaamd onderworpen. Dog vermits en de billijkheid en het algemeene Recht medebrengen, dat aan ieder Ingezeten behoord vrij te staan de recursus ad Principem, waarvan echter het gevolg niet behoord te zijn, dat eene met rijpe deliberatie van raade uitgebragte Sententie door de Politique auctoriteit, die naar haaren aart zulk een bedaard en naauwkeurig onderzoek niet toelaat, zoo maar op eenmaal zoude worden vernietigt; heeft de Practijcq ingevoert, dat iemand, zig bij eene Sententie van den Hoogen Raad bezwaard achtende, kan verzoeken, dat ditzelfde Collegie het proces opnieuw overzie, teffens met bijvoeging van een zeker getal persoonen, die nomine Principis daartoe speciaal gecommitteert worden. Dit middel is men gewoon te noemen Revisie.’ Bron: Joannes van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq, of form van procedeeren voor de Hoven van justitie in Holland gebruikelijk… I (Leyden 1794) 372-373.
5 N ationaal Archief, Hof van Holland, inv. nr. 3644 en nr. 436, fol. 84v-91; Koninklijk Huisarchief, prins Willem III, A16-XIb, nrs. 48 en 229. Zie ook L.M. Rollin Couquerque, ‘Legerbestuur ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis (1949) 67-163.
6 D e missive van de prins van 19 mei 1675 is opgenomen in Cornelis Cau, Groot placaet-boeck… VIII (’s-Gravenhage 1795) 837-838, naar ik vermoed niet vanwege de daarin door de prins voorgestelde (hiervoor geciteerde) uitzondering maar vanwege de door de prins geformuleerde algemene regel dat militairen in civiele en criminele zaken voor de gewone rechter dienden te verschijnen.
26
27
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Administratie contra rechter Pieter Ardes – tot 1671 thesaurier van prins Willem III – werd voor het Hof van Holland 7 gedaagd om rekening af te leggen over zijn beheer. Hangende het proces publiceerde Ardes een aan de prins gericht vertoog. De prins beschouwde het als een smaadschrift, en vroeg het Hof om de schrijver te vervolgen. Ardes werd veroordeeld: hij moest een geldboete betalen en persoonlijk voor het Hof verschijnen om het geschrift eigenhandig te verscheuren. Willem III ‘was hoogst ontevreden over die uitspraak; hij vond de straf onevenredig licht; hij deelde dit aan het Hof mede en gaf daarbij als zijne meening te kennen, dat een man, die zooveel tegen Zijn persoon en Zijn gezag had geschreven, uit Den Haag moest worden 8 gebannen.’ Het Hof handhaafde echter zijn vonnis, waarop de prins zich tot burgemeesters en schepenen van Den Haag (de magistraat) wendde. Die beval op 2 juli 1680 de verbanning van Ardes. Ardes echter riep de bescherming van het Hof van Holland in: niet met het argument dat hij al was veroordeeld door het Hof – uitzetting werd gezien als een bestuursmaatregel. Ardes beriep zich op onbevoegdheid van burgemeesters en schepenen: hij was als advocaat bij het Hof ingeschreven en daarom – zoals alle suppoosten van het Hof – aan de rechtsmacht van het Haagse gerecht onttrokken. Het Hof vonniste dat het bevel tot verbanning moest worden ingetrokken, met verbod aan de magistraat om een dergelijk besluit opnieuw te nemen. De magistraat stoorde zich er niet aan en maakte aanstalten Ardes uit te zetten. Ardes wendde zich nu tot de Hoge Raad, die hem in het bezit van zijn suppoostschap handhaafde en de magistraat opdroeg de verbanning teniet te doen. Indien de magistraat niet zou gehoorzamen, dreigde de Hoge Raad met gijzeling. De Haagse burgemeesters en schepenen deden nu een beroep op de prins en vroegen hem te bepalen dat de Hoge Raad apprehensie zou opschorten totdat de Staten van Holland beslist zouden hebben over de bevoegdheid van de Raad. Willem III sprak met commissarissen van de Hoge Raad en zei hen de gijzelingsprocedure op te schorten. Maar diezelfde avond nog vernam de prins dat de Hoge Raad toch order had gegeven burgemeesters en schepenen vast te zetten. De prins richtte zich tot de Staten oordelende dat de Hoge Raad hem ‘grootelijcks’ had benadeeld in de door de Staten aan de stadhouder opgedragen autoriteit ‘te beletten dat in dese provincie alle saecken buyten feytelijckheydt souden mogen blyven.’ De Staten bedanken de prins ‘voor de goede en voorsichtige conduite’ en besluiten dat de Hoge Raad de procedure moet opschorten totdat de Staten hebben besloten. Acht dagen later besluiten de Staten, na onderzoek van de rekesten van de Haagse magistraat en van Ardes, dat aan de Hoge Raad de kennisneming van de zaak wordt ontnomen en dat de Raad ‘geene proceduyren op de voorschreve dachvaerdinge sal laten voortgaen.’
De prins was de uiteindelijke winnaar: het verzet van Ardes tegen verbanning uit Den Haag en de steun daarvoor van de Hoge Raad waren gebroken. Daartoe hadden de Staten moeten ingrijpen in een lopende rechtszaak, nadat de prins tevergeefs had geprobeerd het Hof van Holland te beïnvloeden, maar met succes het lokale Haagse bestuur had aangespoord tot politieke uitzetting wegens een vergrijp waarvoor Ardes al door de justitie was veroordeeld – alles in onze ogen ondenkbare aantastingen van rechterlijke autoriteit.
7 R esolutien van de Heeren Staten van Hollandt ende Westvrieslandt, 23 juli en 1 augustus 1680; J.B.J.N. De van der Schueren, ‘De jurisdictie-geschillen tusschen het Hof van Holland en den Magistraat van Den Haag III’, Jaarboek Die Haghe (1906) 272-348; Hartog, Onrechtmatige overheidsdaden, 89-92; Pieter Wagenaar, ‘Haagse bestuurders en ambtenaren’, in: Th. Wijsenbeek en E. van Blankenstein (red.), Den Haag. Geschiedenis van de stad. 2. De tijd van de Republiek (Zwolle 2005) 93. 8 De van der Schueren, ‘De jurisdictie-geschillen’, 343.
9 P. Tjeenk Willink, Publiekrechtelijke geschillen in de Republiek der Vereenigde Nederlanden (Haarlem 1893) 12-17. 10 Joannes van der Linden, Verhandeling over de judicieele practijcq, of form van procedeeren voor de Hoven van justitie in Holland gebruikelijk… I (Leyden 1794) 373. 11 E.M. Meijers – A.S. de Blécourt – H.D.J. Bodenstein (eds.), Cornelii van Bijnkershoek… Observationes tumultuariae I (Harlemi 1926) nr. 523: ’Et sic judices, quam nemini debent nisi Deo O.M., Ordinibus rationem suae sententiae reddere compelluntur. Vergit ea res in perniciem justitiae.’
28
29
Conferenties met de Staten Ingrijpen, zei ik, door de Staten in een lopende rechtszaak – maar zo zouden de Staten het niet hebben genoemd. Naar hun opvatting was het een zaak van politie, niet van justitie. Dat argument is vaker gebruikt, ook wanneer het niet om politieke uitzetting ging. Maar de Staten schroomden evenmin voor beïnvloeding van de justitie, veelal in de vorm van 9 een conferentie van commissarissen van de Staten met de heren van Hof of Hoge Raad. De Staten van Holland kenden een vaste commissie van justitie, altijd voorgezeten door de stad Haarlem. In het archief van gedeputeerden van Haarlem vindt men tientallen dossiers van burgerlijke en strafzaken waarin de Statencommissie bemiddelde of ingreep of alleen maar advies aan de rechter vroeg. Uiteraard stond aan iedereen de recursus ad Principem open, waarvan echter – zo waarschuwt Joannes van der Linden – ‘het gevolg niet behoord te zijn, dat eene met rijpe deliberatie van raade uitgebragte Sententie door de Politique auctoriteit, die naar haaren aard zulk een bedaard en naauwkeurig onderzoek niet toelaat, 10 zoo maar op eenmaal zoude worden vernietigt.’ En Cornelis van Bynckershoek, president van de Hoge Raad (1724-1743), veroordeelt het gemak waarmee de Staten zich laten gebruiken door burgers die het niet eens zijn met een uitspraak van de Hoge Raad. Zelfs de vraag van de Staten om uitleg over een arrest acht Van Bynckershoek neigen tot schade 11 voor de justitie: de rechter is alleen aan God verantwoording schuldig. Dat zijn andere argumenten dan u, mijnheer de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, een paar maanden geleden gebruikte ‘De politicus of bestuurder die de indruk wekt invloed te willen uitoefenen op een concrete rechterlijke beslissing gaat over de schreef,’ zei u in de Parlementaire Triasconferentie ‘Stoelendansen met de macht’ op 27 januari 2006. Maar in bezorgdheid over inmenging in de rechtspraak door wetgever en bestuur doet de huidige Raad niet onder voor de Raden van weleer.
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Rechterlijke macht als medewetgever Over de ‘tegenligger’ – beïnvloeding van de wetgever door de rechter – is uw Raad tevreden. In datzelfde referaat zei de heer Van Delden: ‘De huidige situatie, waarin de rechtspraak adviseert over wets- en beleidsvoorstellen die gevolgen hebben voor de dagelijkse praktijk van de rechtspleging functioneert naar tevredenheid.’ Niet iedereen deelt die mening en is gelukkig met de manier waarop ‘de ongehoorzame rechter’ zich 12 beweegt ‘tussen staat en straat’. Voor wat het ancien régime betreft staat ‘Het onderzoek naar de bevoegdheden van de hogere hoven van justitie op het gebied van de regelgeving… nog in zijn kinderschoenen,’ 13 aldus de rechtshistoricus Remco van Rhee. Toch kon hij er wel iets over vinden, vooral 14 in het onvolprezen handboek van Paulus Merula.
12 L.E. de Groot-van Leeuwen, Rechters tussen Staat en Straat. De positie van de rechterlijke macht in de democratische rechtstaat. Rede uitgesproken ter gelegenheid de aanvaarding van het ambt van hoogleraar rechtspleging aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen, 21 januari 2005 (Nijmegen 2005). De ongehoorzame rechter. Rechters versus andere rechters, de wetgever, de bevolking en het Europees recht (Deventer 2006). 13 C.H. van Rhee, ‘Bevoegdheden van de hogere hoven van justitie op het terrein van de regelgeving vóór de codificatie’, in: E.J.M.F.C. Broers en B.C.M. Jacobs (eds.), Interactie tussen wetgever en rechter vóór de Trias Politica (Den Haag 2003) 131-155, citaat op blz. 131. 14 Paulus Merula, Synopsis praxeos civilis, Maniere van procederen in dese provintien Hollandt, Zeelandt ende e e West-Vrieslandt, belanghende civile saken (Amsterdam 1592) en vele drukken in de 17 en 18 eeuw. De ondertitel van de vierde druk (Delft 1705) geeft aan uit welke bronnen Merula putte: (zie illustratie p. 31). 30
31
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Hof en Hoge Raad waren zeker bevoegd de procesorde zelf te regelen, maar ook meer: regelgeving was een bevoegdheid van de soeverein, die deze kon delegeren ook aan de e e hoven van justitie. Hof en Hoge Raad waren in de 17 en 18 eeuw wel degelijk bij het wetgevingsproces betrokken, al moet er nog veel archiefonderzoek plaatsvinden om de 15 precieze rol van de rechter vast te stellen. De Staten vragen herhaaldelijk aan Hof en Hoge Raad om advies – onder meer over authentieke interpretatie door de Staten van 16 hun wetten – of om wetgeving te ontwerpen. In 1725 bijvoorbeeld vragen de Staten om middelen te beramen tot bekorting van de processen – een euvel van alle tijden! Hof en Hoge Raad doen een voorstel voor een reglement, zowel civiel als crimineel, te besluiten door de Staten van Holland en Zeeland. In 1729 ontwerpt het Hof, op verzoek van de Staten, een placaat tegen ‘het divulgeeren van secreeten van staat’, dat vervolgens bij de Staten-Generaal wordt ingediend. In 1731 beraamt een commissie van Statenleden en raadsheren wetgeving aangaande confiscatie van goederen. Het jaar daarop besluiten de Staten met de hoven te zullen beraadslagen over wijziging van de Criminele ordonnantie uit 1570. Een paar jaar eerder hadden de Staten gevraagd of Hof en Hoge Raad een wetboek, een Corpus Juris Hollandici, konden samenstellen, maar die moeilijke opdracht werd in een onderonsje tussen Van Bynkershoek en de nieuwe raadpensionaris Simon van 17 Slingelandt in 1727 opgeschort – lees in het vergeetboek bijgeschreven (zie Box 4).
BOX 4 Merula ‘Heeren Stadhouder, President ende Raaden … hebben magt ende auctoriteyt, Ordinantien ende Acten te maaken op ’t stuk van den Style ende anders, dienende tot expeditie ende vorderinge van de Processen … Want zy daartoe van allen tyden geprivilegeert zijn. … Wat zy in ’t stuk van Ordinantien doen boven ‘tgeene gesegd is, werden zy verstaan te doen van wegen ende uyt den naame van de Hooge Overigheyd. Want de Prince van den Lande mag niet alleen by zig selven, maar ook door andere Gecommitteerde, Ordinantien tot welvaren van zyne Ondersaten maken ende uytgeven: ... Overmids geen groot onderscheyd en is, of yet door een ander, by mynen Wil, Weten, Consent ende goed-duncken gedaan ende uytgericht werde, of dat ik sulcx selfs doe sonder yemands hulpe daartoe te nemen of te versoecken.’ Bron: Paulus Merula, Synopsis praxeos civilis, Maniere van procederen in dese provintien Hollandt, Zeelandt ende West-Vrieslandt, belanghende civile saken (Delft 1705) I.4.4.
32
15 B.C.M. Jacobs, ‘Gewestelijke justitiehoven en het proces van wetgeving’, in: E.J.M.F.C. Broers en B.C.M. Jacobs (eds.), Interactie tussen wetgever en rechter vóór de Trias Politica (Den Haag 2003) 157-178 16 Nationaal Archief, Staten van Holland, inv. nr. 6373. Op grond van dorsale aantekeningen op verscheidene stukken vermoed ik dat deze band (over de jaren 1726-1763) behoord heeft tot het archief van Gedeputeerden van Haarlem. 17 E.M. Meijers – A.S. de Blécourt – F.J. de Jong – K.N. Korteweg – G.J. ter Kuile – W.S. van Spengler – B.M. Telders (eds.), Cornelii van Bijnkershoek… Observationes tumultuariae III (Harlemi 1946) nr. 2342; Rijpperda Wierdsma, Politie en justitie, 98-99, 102-103. 33
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Buurten aan de Kneuterdijk Van Bynkershoek was beducht voor het extra werk verbonden aan wetgeving – niet ongelijk aan het argument van prof. De Groot-van Leeuwen: ‘Elk uur besteed aan samenwerking in de trias kan immers niet besteed worden aan de rechtspraak zelf en, mede langs die weg, aan de relatie met de bevolking. Maar sterker nog, ieder uur besteed aan die samenwerking vormt een risico voor de relatie met de bevolking, omdat samenwerking het wantrouwen 18 voedt.’ Waarom wantrouwen? Omdat, in haar visie, het ‘buurten’ van rechters bij ambtenaren en parlementariërs, de dubbelfuncties, de advisering door de Hoge Raad, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de rechtspraak tot vertroebeling van de trias leiden. Nu is buurten aan de Kneuterdijk, het Voorhout en de Kazernestraat, tussen Binnenhof en Noordeinde, heel gemakkelijk. Zo beschouwd is de residentie van de Raad voor de rechtspraak strategisch gelegen. Dat we zoveel weten van wat zich in dit gebied twee-, driehonderd jaar geleden afspeelde, in het verkeer op straat en tussen de staatsorganen, danken we – u raadt het al – aan de archieven. De brieven van prinses Amalia aan Huygens, de rapportages van ambassadeur d’Estrades aan Parijs, de missives van de prins aan de Staten en het Hof van Holland, de resoluties, arresten en adviezen, de geheime aantekeningen van Van Bynkershoek – al deze archivalia overbruggen de tijd en geven ons inzicht in wat de Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde verhandelde.
rechtspraaklezing 2006 Trias: Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde
Archieven worden aangelegd en bewaard als bewijsstukken van het handelen van een organisatie of individu, omdat we de menselijke memorie wantrouwen en omdat wan trouwen kan worden bestreden door rekenschap af te leggen. Rekenschap in openbaarheid. Die openbare rekenschapsfunctie hebben ook de archieven van de rechterlijke macht, de wetgever en het bestuur, waardoor ze een effectief wapen vormen tegen wantrouwen van de burger en tegen vertroebeling van de trias (zie Box 5). De Trias wordt in woorden en door daden bevestigd, maar we kunnen haar ook tegenkomen in de ‘plaatsen van herinnering’ waaraan dit oude hofgebied zo rijk is. Kneuterdijk 1 was voorheen al zo’n plek: de plaats van het huis Egmond (later Van Wassenaer) en van het 19 e Haagse logement van de heren van de VOC (1632-1659). In de 20 eeuw was hier het hoofdkantoor van ‘de Koninklijke’ (Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië) (na 1907 ook van de Bataafsche Petroleum 20 maatschappij) en vanaf 1920 de Haagse zetel van die andere koninklijke schepping: de Nederlandsche Handel Maatschappij. Als we in ’s-Gravenhage een Freedom trail zouden hebben, zoals in Boston, dan zou Kneuterdijk 1 daarin zeker passen, vooral nu, door de vestiging van de Raad voor de rechtspraak, de Trias terug is in de ‘staatkundige architectuur’ van Kneuterdijk tussen Binnenhof en Noordeinde.
BOX 5 De waarde der archieven ‘Archieven worden in een organisatie gevormd ter ondersteuning en sturing van het werk, om vast te leggen waarom, wanneer, in welke functie en door wie welke handelingen verricht zijn. Met deze directe functie van het archief houdt de archiefwetenschap of archivistiek zich vooral bezig. Deze wetenschap stelt vragen als: wat is het in een samenleving of organisatie dat haar archieven doet vormen en gebruiken zoals ze doet. Kunnen we, door een beter inzicht in de wijze waarop mensen in organisaties archieven vormen en gebruiken, uitspraken doen over een effectief en efficiënt archiefbeheer? Wij kijken dus naar de samenlevingen, de organisaties en de mensen die archieven vormen en gebruiken. Archivistiek is daarom óók sociale en culturele archivistiek. Haar object is het continuum van archiefschepping, archiefverwerking en archiefgebruik, wat omvat de vastlegging, opslag, ordening, beschrijving, selectie, het bewaren en het gebruiken.’ Bron: F.C.J. Ketelaar, Archivalisering en archivering. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de archiefwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, (Alphen aan den Rijn 1998) 6.
18 De Groot, Rechters tussen Staat en Straat, 35.
19 F.W. Stapel en C.W.Th. baron van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam (eds.), Pieter van Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I (’s-Gravenhage 1927) 408-409. 20 Max van Rooy, Honderdzes adressen in Den Haag. De Koninklijke en de Residentie (Den Haag 1986) 21-27.
34
35
rechtspraaklezing 2006
36