R.v.V. 289
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over het ontwerp van K.B. houdende preventieve en andere maatregelen ter beperking van de milieuverontreiniging door voertuigen en ter bevordering van een duurzame productiewijze van voertuigen.
Brussel, 4 december 2002
De Raad voor het Verbruik, die op 26 september 2002 door de Minister van Leefmilieu verzocht werd een advies uit te brengen over het ontwerp van K.B. houdende preventieve en andere maatregelen ter beperking van de milieuverontreiniging door voertuigen en ter bevordering van een duurzame productiewijze van voertuigen, is op 4 december 2002 in plenaire vergadering, onder het voorzitterschap van de heer Robert Geurts, bijeengekomen en heeft huidig advies goedgekeurd. De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de Minister van Economie en aan de Minister van Leefmilieu.
ADVIES De Raad voor het Verbruik, Gelet op de brief van 26 september 2002 van de Minister van Economie waarin de Raad voor het Verbruik verzocht wordt een advies uit te brengen over het ontwerp van K.B. houdende preventieve en andere maatregelen ter beperking van de milieuverontreiniging door voertuigen en ter bevordering van een duurzame productiewijze van voertuigen; Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd bij de wet van 25 mei 1999, inzonderheid op artikel 28 § 1, 2°; Gelet op de Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken, inzonderheid de artikels 4, 8, § 1, 9 (partim); Gelet op de deelname aan de werkzaamheden op 22 oktober 2002 en 20 november 2002 van de Commissie Leefmilieu – Productie en Duurzame Ontwikkeling, onder het voorzitterschap van de heer Roels (Fedichem), van de volgende deskundigen: de dames Fremault (V.B.O.), Kevers (Bestuur Economische Betrekkingen) en Van Heers (Federauto), de heren Bert (Bestuur Economische Inspectie), Cornet (Federale Diensten voor het Leefmilieu), Deryckere (Bestuur Handelsbeleid), Peelman (FEBIAC), Van Poucke (O.I.V.O.), Vinckx (General Motors) en Willems (Bestuur Economische Betrekkingen); Gelet op de uitwerking van het ontwerpadvies door de heren Peelman (FEBIAC) en Van Poucke (O.I.V.O.).
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
2
1. Algemeen
De Raad ondersteunt de doelstellingen en bekommernissen die aan de grondslag van het ontwerp van K.B. liggen, met name: - het bevorderen van een preventief beleid teneinde milieuverontreiniging te voorkomen; - het bevorderen van de recyclage; - het weren van zware metalen; - het informeren van de koper over milieuaspecten en recyclage. De Raad stelt zich echter vragen bij de aanpak van het ontwerpbesluit en over de opportuniteit van bepaalde maatregelen. Het legt een aantal verplichtingen op aan de automobiel-sector die verder gaan dan de Europese Richtlijn 2000/53. Overeenkomstig artikel 176 van het EG-verdrag zal dit K.B. aan de Commissie ter kennis moeten worden gebracht. De Raad betreurt dat er in de toelichting bij het ontwerp van KB geen argumentatie wordt opgebouwd die de noodzaak van een eigen Belgische aanpak aantoont. Zo geeft de wetgever geen informatie over de milieuverontreiniging, door chemische stoffen, die autowrakken teweegbrengen in België. Verder ontbreekt de motivering waarom wordt afgeweken van de Europese wetgeving die enkel de toepassing van 4 zware metalen bij het ontwerp van nieuwe personenwagens en lichte bestelwagens verbiedt. De Raad vraagt zich af of er bij de opstelling van dit KB rekening werd gehouden met de economische implicaties voor zowel de automobielsector als de consument en of er een afweging is gebeurd tussen de te voorziene kosten voor de sector en de consument en de baten voor het leefmilieu. 2. Opmerkingen
Hoewel de Raad het preventiebeginsel volledig onderschrijft, is hij van mening dat dit principe in welomlijnde doelstellingen moet vertaald worden, zoals het verbod op het gebruik van zware metalen. De Raad meent dat dit mogelijk is zonder aan de automobielsector een grote administratieve last op te leggen. Het voorstel van Koninklijk Besluit gaat volgens de vertegenwoordigers van de productie, distributie en de middenstand verder dan de omzetting van de Europese richtlijn in België en zowel de inhoud als de filosofie ervan worden niet gerespecteerd. Zij wijzen in dat verband op de 2 volgende punten: - Er worden in dit voorstel van KB (art 4) zeer omslachtige administratieve verplichtingen aan de automobiel-sector opgelegd (in een tijdperk waarin de overheid probeert om de administratieve verplichtingen te verlichten), die erop gericht zijn om in detail te rapporteren over de aanwezigheid van meer dan vierhonderd chemische stoffen in de onderdelen van auto’s en lichte bestelwagens. - Artikel 11 voorziet een aantal verplichtingen die ten laste zijn van de verdelers van voertuigen met betrekking tot het informeren van de consument. Hetzelfde resultaat zou bereikt kunnen worden indien het voorstel zich beperkt tot het ter beschikking stellen van informatie op de websites van de fabrikanten/invoerders van de merken, waar informatie over preventie en verwerking van afgedankte voertuigen gevonden kan worden. Naast de verplichtingen inzake rapportering, kent de ontwerptekst aan de minister van leefmilieu, verregaande bevoegdheden toe om specifiek nationale eisen te stellen o.a. inzake toepassingsgebied, codering en verboden materialen. De Raad acht een dergelijke nationale benadering weing opportuun en geeft de voorkeur aan geharmoniseerde Europese normen.
3
De Raad vindt dat het ontwerp van Koninklijk Besluit voorziet in verregaande sancties, tot en met het verbod om bepaalde modellen in België op de markt te brengen (art. 4, §3, art. 9, §1). De Raad stelt zich de vraag of dit verenigbaar is met de Europese typegoedkeuring voor personenwagens, die voorziet dat, éénmaal een Europese homologatie verkregen in één van de 15 lidstaten, het bewuste model overal in de EU moet worden toegelaten. Volgens de vertegenwoordigers van de productie, distributie en de middenstand is elke wetgeving met betrekking tot het gebruik van chemische stoffen gestoeld op de risico’s die chemische stoffen teweeg kunnen brengen voor het leefmilieu. Deze risico’s houden rekening met blootstelling, de hoeveelheid aanwezige stoffen e.d.. Op basis van de risico’s kunnen dan risicobeperkende maatregelen voorgesteld worden. De wetgever houdt tevens geen rekening met de huidige afvalwetgeving die stelt dat “elke stortplaats qua ligging en ontwerp moet voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden ter voorkoming van bodem, grondwater of oppervlaktewater,… (Vlarem II Art. 5.2.4.3.1)” De Raad wil met nadruk wijzen op de economische impact van de ontwerptekst. Volgens FEBIAC zou de gevraagde informatie over de materiaalsamenstelling van verschillende duizenden onderdelen per model enorme kosten met zich meebrengen. Een grote eersterangs toeleverancier heeft berekend dat het opstellen van een materiaalfiche per onderdeel 25 tot 40 manuur vraagt, hetgeen gemiddeld € 2500 kost. Per model moet men dit bedrag vermenigvuldigen met een factor 3000 tot 5000, het aantal onderdelen waaruit de wagen is samengesteld. Deze kosten zullen onvermijdelijk aan de consument worden doorgerekend. De vertegenwoordigers van de productie, distributie en de middenstand wijzen erop dat deze informatie veelal confidentieel is en door de toeleveranciers niet wordt vrijgegeven. De Raad betwijfelt of de reële meerwaarde voor het milieu in verhouding staat tot de voornoemde extra kosten veroorzaakt door het gevraagde administratieve werk. Autoconstructeurs spannen zich in om rekening te houden met het leefmilieu en bepalen op basis van de wetgeving en hun eigen milieustandaarden welke stoffen zij niet in hun voertuigen wensen aan te treffen. - De lastenboeken van de constructeurs bevatten naast technische eisen, ook heel wat (eigen) milieunormen die de toeleverancier moet naleven. - In het kader van een milieucertificatie zoals ISO 14000 of EMAS1 worden reeds heel wat chemische stoffen uitgesloten - Een integraal kwaliteitssysteem (ISO 9000) zorgt ervoor dat deze procedures systematisch worden toegepast voor alle toeleveranciers.
De vertegenwoordigers van de productie, distributie en de middenstand stellen dat er in artikel 2 van het ontwerpbesluit wordt verwezen naar bijlage II van het ontwerp K.B. dat verschillende lijsten met chemische stoffen bevat die gebaseerd zijn op internationale verdragen. De Europese Richtlijn maakt echter geen link naar deze conventies, waardoor dit ontwerp K.B. tegen de Europese regels van de interne markt indruist. De vrije circulatie van goederen, in casu auto’s, zal immers gehinderd worden in de Europese Unie.
• 1
De lijsten die het ontwerp K.B. vermeldt in bijlage II hebben daarenboven geen juridische basis om ze te gebruiken in regelgeving met betrekking tot autowrakken in België. Het is volgens deze vertegenwoordigers bijgevolg niet verantwoord ze te gebruiken als lijsten met prioritaire stoffen aangezien ze uit hun context gerukt worden: POP-conventie: de industrie onderschrijft de inhoud van de internationaal afgesproken POPconventie volledig. Deze dient echter correct (qua inhoud en timing) omgezet te worden in Eco-Management and Audit Scheme
4
• • •
Europees recht en Belgisch recht. Dit is echter nog niet gebeurd. De POP-conventie haalt op geen enkele plaats autowrakken aan en wordt bijgevolg in het ontwerp K.B. volledig uit zijn context gerukt. OSPAR-lijsten. De OSPAR commissie ontwikkelt programma’s om de emissie van gevaarlijke stoffen in het marien milieu te verminderen: Op basis van deze informatie doet ze raadgevingen aan verschillende overheden om eventueel wetgeving op te stellen. Het ontwerp K.B. houdt totaal geen rekening met het ‘aanbevelende’ en niet-juridisch bindende karakter van de OSPAR-commissie; Het ontwerp K.B. geeft niet aan welke lijst er juist bedoeld wordt (OSPAR list of chemicals for priority action, list of candidate substances, list of possible concern) en gaat totaal voorbij aan de risicogedreven werkmethodiek die op de lijsten toegepast wordt in de OSPAR-commissie. De wetgever houdt geen rekening met de risicobeheersingsmaatregelen die de OSPARcommmissie ontwerpt voor de chemische stoffen die op de lijsten staan. Het ontwerp K.B. gebruikt een lijst van chemische stoffen voor een K.B. over autowrakken terwijl de OSPAR-commissie emissies in het marien milieu betreft. De lijst wordt dus volledig uit zijn context gerukt. Lijst kaderrichtlijn water. Om de emissies van gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu te verminderen heeft de Europese Commissie een lijst van prioritaire stoffen en prioritair gevaarlijke stoffen opgesteld. Het ontwerp K.B. gebruikt de vermelde lijst in een totaal ander perspectief dan ze bedoeld is in de kaderrichtlijn water. Het is aan de Europese Commissie en de regio’s in België om de praktische modaliteiten naar emissiegrenswaarden te identificeren. De emissie via autowrakken van de vermelde prioritair gevaarlijke stoffen wordt door de kaderrichtlijn nergens in beschouwing genomen. Stoffen LRTAP: De stoffen die vermeld worden in deze conventies zijn stoffen die luchtverontreiniging teweegbrengen. In geen enkele van de vermelde LRTAP conventies worden auto’s vermeld als bron van verontreiniging. Deze lijst wordt dus ook hier in een totale andere en verkeerde context gebruikt.
De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties stellen dat de lijsten (bijlage II van het ontwerpbesluit) met milieugevaarlijke stoffen internationaal zijn overeengekomen. Deze lijsten bevatten stoffen waarvan werd aangetoond dat ze schadelijk zijn voor het milieu. Heel wat van deze stoffen zijn ook niet van toepassing op de automobiel-sector. In het kader van een preventiebeleid moeten dergelijke lijsten als een indicatief element worden beschouwd. 3. Reclame en informatie
De Raad twijfelt over de opportuniteit om op elke advertentie of reclameaffiche een vermelding over preventie aan te brengen, zoals voorzien in bijlage III van het ontwerpbesluit. Hoeveel consumenten zullen van deze informatie kennis nemen en wat kunnen ze ermee doen als consument ? Rekening houdend met de al door de wet verplichte vermeldingen in de reclame inzake brandstofverbruik en CO2-emissies2 en verkeersveiligheid 3 vreest de Raad dat de consument door de veelheid aan informatie verzadigd zal raken waardoor het beoogde effect verloren zal gaan. Volgens de Raad kan informatie over preventie en verwerking van afgedankte voertuigen niet in één of 2 zinnen worden afgedaan. Daarom is het van belang dat de consument relevante, precieze, 2 3
K.B. van 5 september 2001 Wet van 23 januari 2002 (zogenaamde Wet Ansoms)
5
objectieve en zo mogelijk gestandaardiseerde informatie op de internetsites van de invoerders en constructeurs kan terugvinden. Het zou daarom voor de Raad moeten volstaan een op reclameaffiches en advertenties het adres van de relevante internetsite te vermelden. Bovendien zal elke consument zal zich voor de aankoop van een wagen in een verkooppunt aanbieden. Daarom is de Raad er voorstander van om in de showroom de aandacht van de consument te vestigen op adressen van internetsites waar deze info kan gevonden worden - met name die van de constructeurs voor het preventieluik en die van Febelauto voor alles wat met afgedankte voertuigen te maken heeft - en zo mogelijk brochures te voorzien waarin deze informatie wordt opgenomen. Onverminderd deze algemene bedenking, heeft de Raad volgende opmerkingen over de artikels die betrekking hebben op de informatie aan de kopers: -
De Europese Richtlijn bevat geen definitie van "reclamemateriaal". In art. 9, laatste alinea wordt gezegd :"De producent moet deze informatie ter beschikking stellen van potentiële kopers. De informatie moet opgenomen worden in het reclamemateriaal dat bij de verkoop van het voertuig wordt gebruikt". De Raad merkt op dat in dit KB dezelfde definitie gehanteerd wordt als in het KB van 5 september 2001 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto’s. Nochtans is het thema recyclage veel complexer dan dit van het brandstofverbruik, hetgeen een specifieke aanpak rechtvaardigt. Art. 11 § 5 : gelet op de voorgestelde termijnen, vraagt de Raad zich af wat er zal gebeuren bij verandering van de mededeling (bv. ten gevolge van wijzigingen op het vlak van het ontwerp van voertuigen) die de instemming van de Minister behoeft? De Raad vreest dat telkens de informatie in de verkooppunten en in het reclamemateriaal zal moeten aangepast worden en dat dit heel wat kosten zal meebrengen. Bijlage III, punt 1: wat betreft de vermelding waar de informatie verkrijgbaar is, zal deze bepaling voor problemen en discussies vatbaar zijn: in een nationale campagne, welk adres zal er vermeld worden: het adres van de importeur of dat van de dealers? De Raad vraagt zich af of dit wel zinvol is voor de consumenten. Bijlage III, punt 2: de Raad vraagt zich af wat bedoeld wordt met een "informatief tekstgedeelte" Geldt deze bepaling slechts voor drukwerk of is het van toepassing op het geheel van het reclamemateriaal in eigenlijke zin (art. 1,7°), bv. affiches inbegrepen ? Wat gebeurt er indien een advertentie of een affiche alleen het voertuig afbeeldt plus de merknaam, zonder enige tekst of slechts met een subjectieve slogan? Bijlage III, punt 3: de Franse versie van dit punt is voor de Raad onbegrijpelijk. _____________________________
6
LEDEN EN DESKUNDIGEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 4 DECEMBER 2002 VOORGEZETEN DOOR DE HEER ROBERT GEURTS 1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw DE ROECK-ISEBAERT De heer DEMUELENAERE De heer DUCART De heer HOFFELT De heer MECHELS De heer VISEUR
(De Gezinsbond) (A.C.L.V.B.) (Test-Aankoop) (Febecoop) (Test-Aankoop) (R.C.R.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw DOMONT-NAERT De heer QUINTARD
(Test-Aankoop) (A.B.V.V.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS De heer van OLDENEEL
(V.B.O.) (B.V.B.) (B.V.K.) (FEDICHEM) (U.P.E.A.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw MANNES De heer DASTOT
(B.V.K.) (Raad voor de Reclame)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Effectief:
Mevrouw PINT
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Effectief:
De heer RIZZO
(U.C.M.)
5. Deskundigen: De heer VAN POUCKE (O.I.V.O.)
7