R.v.V. 267
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over de basis-bankdienst (evaluatie van het charter inzake een basis-bankdienst en wettelijke initiatieven ter zake)
Brussel, 28 maart 2002
SAMENVATTING ADVIES 267 Advies over de basisbankdienst De Raad voor het Verbruik gaat in dit advies over tot een tweede evaluatie van het charter van de Belgische Vereniging der Banken betreffende een basisbankdienst. Hij besluit dat een wettelijk kader terzake gegrond is. Hij heeft vooral het wetsvoorstel tot invoering van een universele bankdienst bestudeerd (Kamer, doc. 50,1370/001). De Raad stelt voor om elke consument het recht op een basisbankdienst te garanderen bij de kredietinstelling van zijn keuze, mits er bepaalde voorwaarden worden geëerbiedigd. Die basisbankdienst moet een reeks verrichtingen mogelijk maken die geen debetsaldo kunnen teweegbrengen. Er zouden twee mogelijke formules zijn (met of zonder debetkaart). Het forfaitair tarief zou niet meer mogen bedragen dan € 12. Wat het beroep betreft is de Raad voorstander van een buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen. Hij heeft echter geen akkoord kunnen bereiken over de voor de banksector te voorziene modaliteiten.
2
De Raad voor het Verbruik die, in het kader van een nieuwe evaluatie van het Charter inzake een basisbankdienst, op 28 maart 2002 bijeengekomen is onder het voorzitterschap van de heer R. Geurts heeft het hiernavolgend advies uitgebracht. De Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht om dit advies over te maken aan de Minister van Economie en aan de Minister van Consumentenzaken. ADVIES De Raad voor het Verbruik, Gelet op de studie van de Reseau Financement Alternatif met betrekking tot de instelling van een basisbankdienst; Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik nr 165 van 10.07.1997 over een charter inzake een basisbankdienst, opgesteld door de BVB; Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik nr 199 van 03.06.1999 over de evaluatie van het charter opgesteld door de BVB inzake een basis-bankdienst; Gelet op het wetsvoorstel tot instelling van een universele bankdienstverlening (Kam., doc 50, 1370/001); Gelet op het wetsvoorstel tot invoering van een basisdienstverlening door banken op grond waarvan elke burger het recht op een bankrekening gewaarborgd wordt (Sen., doc 50, 811/001); Gelet op het wetsvoorstel betreffende de invoering van sociale bankrekening en de niet-vatbaarheid voor beslag van de sommen die op die rekeningen worden gestort (Kam., doc 50, 1555/001); Gelet op het wetsvoorstel betreffende de instelling van sociale bankrekeningen en de onvatbaarheid voor beslag van de op die rekeningen gestorte bedragen (Sen., doc 50, 786/001); Gelet op de beslissing van 20 december 2001 van het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik om de Commissie "Financiële Diensten", ingevolge een studie uitgevoerd door het Reseau Financement Alternatif over de uitwerking van een universele bankdienst, te gelasten een advies voor te bereiden over de evaluatie van het Charter van de BVB inzake een basis-bankdienst; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie "Financiële Diensten" tijdens haar vergaderingen van 23 januari, 12 en 26 februari, 8 en 20 maart 2002; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen : De dames Marlier (M.E.Z) et Wastchenko (Union des Villes et des Communes), De heren Van Bulck (BVB), Van Poucke (OIVO), Ernotte (Union des Villes et des Communes); Gelet op het ontwerpadvies opgesteld door de heren Van Bulck (BVB) en Van Poucke (OIVO);
BRENGT HET VOLGEND ADVIES UIT :
3
I. Inleiding Op haar vergadering van 20 december 2001, heeft het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik beslist dat de Raad advies zal geven over de evaluatie van het Charter van de Belgische Vereniging van Banken inzake een basis-bankdienst. Dit Charter, uitgewerkt en opgesteld door de Belgische Vereniging van Banken, heeft het voorwerp uitgemaakt van een advies van de Raad voor het Verbruik op 10 juli 1997 en een advies van de Raad op 3 juni 1999. Het advies van 10 juli 1997 voorzag in punt 2.4 de mogelijkheid het Charter te evalueren na een bepaalde tijd en bij de hoofdacteurs, meer bepaald de OCMW’s, de kredietinstellingen en de betrokken Ombudsmannen. Het is in dat kader dat het advies van 3 juni 1999 moet worden geplaatst. Dit advies van 3 juni 1999 stelde in haar algemene conclusie dat “het wenselijk zou zijn dat er tegen eind 2000 in overleg met de OCMW’s, de ombudsman van de banken en met de representatieve organisaties van de Raad een nieuwe evaluatie wordt voorzien.” Aangezien zulke evaluatie in 2000 niet heeft plaatsgehad, heeft het Dagelijks Bestuur, waarvan in punt 1.1. sprake, beslist alsnog deze evaluatie te doen. Het is in dit kader dat huidig advies moet gesitueerd worden. Naast het voorgaande moet ook melding gemaakt worden van de parlementaire initiatieven die recent aangaande de problematiek van de basis-bankdienst zijn genomen en voor behandeling zijn ingediend in het Parlement. Het zijn de volgende wetsvoorstellen: - wetsvoorstel tot instelling van een universele bankdienstverlening, ingediend door mevrouw Karine Lalieux (Kamer, doc 50, 1370/001); - wetsvoorstel tot invoering van een basisdienstverlening door banken op grond waarvan elke burger het recht op een bankrekening gewaarborgd wordt, ingediend door Françis Poty (Senaat, doc 50, 811/001). Met deze wetsvoorstellen zal rekening dienen te worden gehouden. Zij zullen dus aan bod moeten komen in het advies van de Raad. Eveneens werden in de loop van 2001 enkele wetgevende initiatieven genomen aangaande de problematiek van de “sociale rekening”, zijnde een bankrekening waarop de niet voor beslagvatbare uitkeringen (vb. gezinsbijslagen) zouden kunnen worden opgestort. Hoewel dit probleem niet zomaar onder dezelfde noemer als de basis-bankdienst kan worden behandeld, zijn er uiteraard wel enkele raakvlakken. Met deze wetgevende initiatieven moet in dit kader van dit advies ook rekening te worden gehouden. Het zijn de volgende documenten: - wetsvoorstel betreffende de invoering van sociale bankrekening en de niet-vatbaarheid voor beslag van de sommen die op die rekeningen worden gestort, ingediend door Daniel Bacquelaine en Olivier Chastel (Kamer, doc 50, 1555/001); - wetsvoorstel betreffende de instelling van sociale bankrekeningen en de onvatbaarheid voor beslag van de op die rekeningen gestorte bedragen, ingediend door de heren Poty en Mahoux (Senaat, doc 50, 786/001); - amendement van mevrouw D’Hondt tot invoeging van artikel 28bis in het ontwerp van programmawet (Kamer, doc 50, 1503/009, verworpen amendement nr. 73).
4
Ten slotte moet ook nog verwezen worden naar twee in de loop van 2001 uitgevoerde studies betreffende de “bankuitsluiting” (zie infra punt 3). - een eerste studie werd uitgevoerd door Test Aankoop in het voorjaar van 2001 (gepubliceerde resultaten in najaar 2001); - de tweede studie werd uitgevoerd in het najaar van 2001 door “Reseau Financement Alternatif”, in opdracht van de Minister van Economische Zaken. II. Bankuitsluiting en toepassing van het Charter II.1. Bankuitsluiting: omschrijving van het probleem en de oorzaken ervan Bankuitsluiting is het fenomeen waarbij sommige personen uitgesloten worden van het klassieke betalingsverkeer daar zij niet over een bankrekening beschikken om welke reden dan ook. Hiervoor zijn verschillende oorzaken. Uit het verslag van het onderzoek, uitgevoerd door “Reseau Financement Alternatif” (blz. 39) blijken er verschillende oorzaken te zijn van bankuitsluiting: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
onvoldoende inkomsten volgens de bank; te weinig verrichtingen op de bankrekening; rekening te lang in negatief; bestaan van andere schulden in hoofde van de titularis; beperking van de loketverrichtingen aan het loket; de moeilijkheid voor de cliënt om de verrichtingen uit te voeren via de nieuwe technieken (self-, home- en phonebanking); 7. moeilijke persoonlijke relatie met de bank; 8. de door de cliënt te hoog bevonden kostprijs van de bankrekening en de verrichtingen; 9. geen officiële woonplaats; Aan dit lijstje worden door de Raad de volgende oorzaken toegevoegd: 10. beroepssituatie aanvrager; 11. geen loondomiciliëring; 12. het feit dat beslag kan worden gelegd op de rekening, zonder dat er rekening wordt gehouden met de “beschermde stortingen van het gerechtelijk wetboek” (zie infra); 13. het feit dat er altijd mensen zullen zijn die om louter persoonlijke redenen geen rekening wensen. Uit het voorgaande kan men vier groepen van personen vaststellen die te maken van hebben met bankuitsluiting: 1. De grootste groep van personen die niet over een bankrekening kunnen beschikken (oorzaken 1 tot en met 5, deels ook 6 en 8, en oorzaken 10 en 11); 2. De groep van personen die over een bankrekening kunnen beschikken, maar om diverse redenen zich uitgesloten voelen (oorzaken deels 6 tot en met 8); 3. de groep waarvoor enkel door een specifieke reglementering van het probleem (woonplaats en problematiek van beslag op rekening) een oplossing kan worden gevonden voor hun probleem van bankuitsluiting (oorzaken 9 en 12); 4. de groep die om louter persoonlijke redenen geen bankrekening wensen (oorzaak 13).
II.2. Bankuitsluiting: vaststelling en erkenning van het probleem II.2.1. Enquête Test-Aankoop (B&R, nr. 158, september/oktober 2001) Test-Aankoop ontving spontaan klachten van consumenten (werklozen en personen met weinig inkomsten) dat ze door verschillende banken werden geweigerd wanneer ze vroegen om een zichtrekening te openen. Op basis van deze getuigen nam Test-Aankoop contact op met enkele hoofdzetels van grote banken met de vraag wat hun politiek terzake is. Alle banken antwoordden dat “ze iedereen aanvaarden en aangezien ze het charter hebben ondertekend er geen sprake is dat ze iemand zouden weigeren”. Test-Aankoop besloot de proef op de som te nemen aan de hand van een steekproef in een aantal agentschappen van 7 verschillende (grote) banken. Het resultaat van deze steekproef: op 29 aanvragen om een zichtrekening te openen: 13 positieve en 16 weigeringen. Test-Aankoop stelt dan ook vast dat er een wereld van verschil is tussen het officiële discours van de hoofdzetels en de concrete feiten van de agentschappen die zij bezochten. Uit deze steekproef blijkt dat de beroepssituatie en de inkomsten in de praktijk belangrijke criteria zijn om een zichtrekening te kunnen krijgen. Sociale discriminatie door de banken bestaat wel degelijk doordat bepaalde (minderbedeelde) consumenten geen zichtrekening kunnen krijgen. II.2.2. Studie Réseau Financement Alternatif (Elaboration d’un service bancaire universel1). Op vraag van de Minister van Economie onderzocht het Réseau Financement Alternatif de huidige toestand van de door de banken gegarandeerde basis-dienstverlening: hoeveel personen worden door de banken uitgesloten? welk type van de bevolking hebben de banken op het oog?, is de toestand er de laatste jaren op vooruitgegaan?, welke remedies kan men toedienen?, … Het probleem van bankuitsluiting werd onderzocht op basis van een drievoudige complementaire aanpak: een enquête op het terrein (OCMW’s en andere sociale organisaties)2, een onderhoud met betrokkenen, het verzamelen van statistische gegevens. De studie toont aan dat het probleem van bankuitsluiting bestaat en dat dit probleem groeit. Uit deze studie blijkt dat de toegang tot en het behouden van een zichtrekening voornamelijk afhangt van het inkomen van de aanvrager of de titualaris. Banken beperken hun aanbod naargelang het inkomen van de betrokkenen. Bankuitsluiting treft voornamelijk personen met een laag inkomen: 45% van de betrokkenen beschikt over een inkomen van minder dan 620 € en 85% over een inkomen lager dan 870 €. De betrokkenen zijn meestal laaggeschoolde jongeren, steuntrekkers of werklozen. De studie heeft tevens een andere vorm van bankuitsluiting aangetoond, met name de onmogelijkheid van de titularis van een zichtrekening om deze te gebruiken.
1 Premiére partie – L’accès ou le maintien d’un compte bancaire. Deze studie is te raadplegen op de website van het Ministerie van Economische zaken, www.mineco.fgov.be/protection_consumer/index_nl.htm. 2 Op basis van de étude (1996) sur l’exclusion bancaire des personnes à revenus modestes van het Centre Coopératif de la Consommation
6
II.2.3. Ombudsman voor de cliënten van de banksector en de beursvennootschappen. Uit het jaarverslag van de Ombudsman (editie 2000) blijkt dat sinds de inwerkingtreding van het Charter (in 1997) 35 verzoeken tot tussenkomst werden ingediend. Volgens dit jaarverslag kon de aanvrager telkens rekenen op een snelle oplossing van het gestelde probleem (opzegging van bestaande rekening of niet toekenning van de basis-bankdienst). Meestal lagen rendabiliteitsoverwegingen hiervan aan de basis, of was de rekening in debet geraakt. Een feit is dat de banken in al die gevallen in het ongelijk werden gesteld. Het verslag van de Ombudsman wordt jaarlijks bezorgd aan alle OCMW’s en aan alle steden en gemeenten van het land. Hij verwijst steeds specifiek op het bestaan van het Charter en de mogelijkheid beroep te doen op zijn tussenkomst in geval van problemen. Om welke reden dan ook blijft dit beroep op de Ombudsman beperkt. II.3. Conclusie De Raad stelt vast dat, hoewel de oorzaken van bankuitsluiting en de mogelijke oplossingen divers zijn, er in de praktijk personen zijn die geen toegang hebben tot een bankrekening. De toepassing van het bankcharter, uitgewerkt en opgesteld door de Belgische Vereniging van Banken, heeft dit slechts ten dele kunnen verhinderen. III. Universele bankdienst III.1. “basis-bankdienst” De interventies van de dames Struyven en Sweerts, de heren Felix, Vandeplas, van Oldeneel tot Oldenzeel en Walschot (vertegenwoordigers van de productie), mevrouw Pint en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie) en mevrouw Van Campenhout (vertegenwoordigster van de middenstand) zullen zich voornamenlijk concentreren tot het zoeken van oplossing voor de eerste groep (zie punt II.1). Het Charter van de BVB heeft als uitgangspunt: enerzijds, te voorkomen dat de enige zichtrekening van niet rendabele cliënten eenzijdig door de bank wordt opgezegd, anderzijds, de mogelijkheid te bieden aan iedereen om over één zichtrekening te kunnen beschikken gekoppeld aan een aantal noodzakelijke basisverrichtingen. Voor de de heren Hoffelt, De Muelenaere, Ducart, Mechels, Quintard en Viseur (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) is het belangrijk dat de invulling van een “recht op een basis-bankdienst” een mogelijke oplossing biedt voor alle personen die geconfronteerd worden met het fenomeen van bankuitsluiting. Het is volgens hen noodzakelijk dat het begrip “basisbankdienst” een invulling krijgt die daadwerkelijk is aangepast aan de noden van de consument. III.1.1 De inhoud van het Charter: III.1.1.1. Algemene kenmerken van de basis-bankdienst: - de basis-bankdienst is een zichtrekening, geopend door een particuliere cliënt, teneinde de storting toe te laten van de belangrijkste inkomsten (loon, vervangingsinkomens, pensioen, ...), dit ongeacht hun periodiciteit of hun bedrag; - geen voorwaarde inzake een aan te houden minimaal saldo; - wordt niet afhankelijk gesteld van de aankoop van andere producten en diensten; - de aanvrager mag niet reeds over een zichtrekening beschikken bij een andere instelling; - kan niet negatief staan.
7
III.1.1.2. De drie basis-verrichtingen: a. Overschrijvingen De overschrijvingen kunnen manueel of elektronisch gebeuren. Er bestaat een mogelijkheid te betalingen te domiciliëren. b. Geldstortingen en –afhalingen Onder storting dient te worden verstaan het storten in contanten, het boeken op rekening van cheques, postassignaties en/of circulaire cheques. De opsomming is niet limitatief. Afhalingen kunnen eventueel, afhankelijk van de bank, elektronisch gebeuren met een debetkaart. c. Rekeninguittreksels De terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels gebeurt op periodieke wijze. Dit kan elektronisch zijn. III.1.2. Beoordeling van de basis-bankdienst en de drie basisverrichtingen van het Charter De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand menen dat met de omschreven kenmerken van de “basis-bankdienst” en de weerhouden drie basisverrichtingen een volwaardige bankrekening wordt aangeboden. Zij benadrukken dat manuele verrichtingen (papieren overschrijvingen, afhalingen aan het loket, ...) mogelijk blijven. Deze manuele verrichtingen zijn onderworpen aan het door de bank gehanteerde normale tarief voor zulke verrichtingen (zie punt 1.1.2). Een basis-bankdienst moet volgens de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties in de eerste plaats aangepast zijn aan de behoeften van de consument. Belangrijke oorzaken van bankuitsluiting (blz. 37 verslag “Reseau Financement Alternatif”) zijn de weigering door de banken om aan het loket verrichten te doen en de weigering om een bankkaart te geven. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties stellen ondertussen vast dat meer en meer banken overschakelen op een geautomatiseerde dienstverlening. Deze automatisering leidt voor bepaalde consumenten (bijv. ouderen) tot bankuitsluiting. Het uitvoeren van manuele verrichtingen in alle bankkantoren is een basisvereiste in het kader van een universele bankdienst. De consumenten moeten steeds de keuze behouden om manuele verrichtingen uit te voeren. Verder moet een basis-bankdienst uitdrukkelijk voorzien in een debetkaart (zonder mogelijkheid om negatief te gaan) aan de consument die erom vraagt. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand herhalen dat manuele verrichtingen steeds mogelijk blijven. Het feit of de titularis een debetkaart heeft of niet speelt hierbij geen rol. De tarificatie van zulke verrichtingen kan wel anders zijn indien de titularis de mogelijkheid heeft al dan niet elektronisch de verrichtingen te doen. Wat de toekenning van de debetkaart zelf betreft en de eis dat er een debetkaart (type bancontact en zonder de mogelijkheid om negatief te gaan) moet worden gegeven aan iedere consument die er om vraagt, benadrukt de banksector dat vandaag de banken, op enkele uitzonderingen na, (nog) niet “online-real-time” zijn met Banksys. Het zal nog jaren duren alvorens het principe “on-line en real-time” de regel zal uitmaken. De eis tot aflevering van zulke debetkaart kan dus om technische redenen niet in alle gevallen worden ingewilligd.
8
Concreet betekent het voorgaande dat vandaag technisch niet kan worden gegarandeerd dat er door het gebruik van een debetkaart (type Bancontact) geen debetstand kan ontstaan. Om deze reden kennen de banken die over een self-banking systeem beschikken slechts een debetkaart toe, bruikbaar enkel op dit privatief netwerk, daar zulk netwerk wel on-line en real-time werkt. Banken zijn uiteraard vrij om al dan niet in te gaan op een verzoek van een consument om een debetkaart (type Bancontact) af te leveren, om welke reden dan ook (bijvoorbeeld: bank beschikt niet over een privatief netwerk, bank is reeds on-line-real-time, ... ). In dat geval gaat het om een beslissing “intuitu personae” waarin het element “vertrouwen” een grote rol speelt. Van een verplichting kan echter geen sprake zijn. III.1.3. Het tarief van de basis-bankdienst van het Charter Het Charter voorziet dat de gebruikelijke voorwaarden inzake tarifering zullen worden toegepast III.1.3.1. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand. Zoals reeds gesteld in 1999 in het advies van de Raad voor het Verbruik menen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand dat deze sector ernstige inspanningen heeft geleverd wat het tarief betreft: - de basis-bankdienst (= overschrijvingen, geldstortingen en afhalingen en het beschikken over rekeninguittreksels) wordt door alle banken die het Charter hebben onderschreven (op dit ogenblik 19 banken wat neer komt op meer dan 10.000 kantoren en agentschappen) voor een tarief van minder dan 16 EUR per jaar. In de gevallen dat de bank beschikt over een privatief net van ATM’s, zullen de cliënten kunnen beschikken over een debetkaart die enkel gebruikt kan worden op deze toestellen. - wil men naast de zuivere basis-bankdienst ook Bancontact: mister Cash en/Proton dan kan dit in heel wat gevallen onder de vorm van een goedkoop pakketje (basis-bankdienst + debetkaart + proton + phone-banking + ...): forfaitaire kostprijs schommelt tussen de 15 en 20 EUR per jaar, afhankelijk van de bank en de inhoud van het pakketje. III.1.3.2. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties herinneren eraan dat in het Charter geen enkel voorstel wordt gedaan inzake de tarieven. Nochtans is de tarifering van de basis-bankdienst een fundamentele kwestie ten behoeve van de consument en in het kader van een universele bankdienst. Nergens in de tekst van het charter is er sprake van de mogelijke kosteloosheid van de bestanddelen van de basis-bankdienst of van het feit dat de consument moet worden begeleid in het zoeken naar de goedkoopste diensten. Gelet op enerzijds de snelle evolutie van de banksector naar meer concentratie en automatisering en anderzijds om de waarborg van toegankelijkheid tot een basis-bankdienst te verzekeren, zijn de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties voorstander van een door de overheid opgelegde maximale prijs3. Dit tarief zou het aantal verrichtingen moeten vermelden die tegen deze prijs worden uitgevoerd.
3 De vertegenwoordigers van de verbruikersorgansaties verwijzen naar hun standpunt in advies 224 van 27 juni 2000 over een wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, met een artikel 2bis, betreffende de tarifering van sommige financiële diensten.
9
III.2. Wettelijke initiatieven inzake de basis-bankdienst Zoals reeds in de inleiding vermeldt, werden recent 2 wetsvoorstellen aangaande de problematiek van de basis-bankdienst genomen en voor behandeling ingediend in het Parlement, met name het wetsvoorstel van Mevr. Lalieux in de Kamer en het wetsvoorstel van Dhr. Poty in de Senaat. De Raad zal zich hier verder toespitsen op het wetsvoorstel van Mevr. Lalieux. Het wetsvoorstel Lalieux wil de “bancaire uitsluiting” bestrijden door de invoering van een universele bankdienstverlening die zou bestaan uit een aantal basisverrichtingen die gratis zouden blijven. Van de kredietinstellingen zou alleen De Bank van De Post de universele bankdienst moeten leveren. Andere kredietinstellingen zouden daaraan op vrijwillige basis mogen deelnemen. De kosten voor de voorgestelde regeling zouden door het geheel van de kredietinstellingen – via een door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen beheerde compensatieregeling – worden gedragen. Verder voorziet het wetsvoorstel nog in de oprichting van een geschillencommissie bevoegd voor de behandeling van geschillen inzake deze basisbankdienst. III.2.1. Opportuniteit van een wetgeving III.2.1.1. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand menen dat de kritiek op het Charter van de BVB niet zozeer de inhoud betreft als wel de toepassing ervan door de banken die het Charter hebben onderschreven. Een concrete sanctieregeling dient te worden opgenomen. Zij zijn aldus voorstander de inhoud van het Charter te laten opnemen in een wet, aangevuld met een concrete sanctieregeling. De basis-bankdienst dient te worden aangeboden en gegarandeerd door alle kredietinstellingen die aan de consument zichtrekeningen aanbieden. III.2.1.2. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties Het beschikken over een bankrekening en het kunnen verrichten van financiële diensten worden algemeen beschouwd als onmisbare elementen in onze samenleving. Bankuitsluiting leidt onvermijdelijk tot sociale uitsluiting. Zoals de hogervermelde studies (van Test-Aankoop en van het Reseau Financement Alternatif) hebben aangetoond, heeft de zelfregulering (charter inzake een basisbankdienst) uitgewerkt door de banksector geen oplossing geboden aan het probleem van bankuitsluiting. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties zijn dan ook nadrukkelijk voorstander van een wettelijk kader dat de consumenten een “recht op een basis-bankdienst” garandeert. Dit recht op een basis-bankdienst moet iedere consument de toegang tot een zichtrekening garanderen bij de bank van zijn keuze. III.2.2. Inhoud en voorwaarden van een wettelijke basis-bankdienst In tegenstelling tot het wetsvoorstel Lalieux is de Raad voorstander om geen onderscheid te maken tussen de bank van de Post en de andere kredietinstellingen op het vlak van de basis-bankdienst. Iedere kredietinstelling die een zichtrekening aan de consument aanbiedt, moet de basis-bankdienst garanderen. Zoniet bestaat het gevaar dat een “bank van de armen” wordt gecreëerd.
10
De Raad vindt artikel 3 van het wetsvoorstel Lalieux een goede basis voor de invulling van een basisbankdienst. De Raad stelt voor om iedere consument een recht op een basis-bankdienst bij de kredietinstelling van zijn keuze te garanderen, voorzover: - het één zichtrekening betreft. De aanvrager mag dus niet reeds over een basis-bankdienst of een zichtrekening beschikken bij een kredietinstelling; - het aanbieden van zichtrekeningen aan natuurlijke personen behoort tot de activiteiten van deze kredietinstelling; - de aanvrager zijn woonplaats in België heeft (onder voorbehoud van de verenigbaarheid van een dergelijke voorwaarde met het Europees recht); - in hoofde van de aanvrager geen oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte, fraude of witwassen van kapitalen is geschied. De Raad meent dat het toekennen van de basis-bankdienst verder niet afhankelijk mag worden gesteld van bepaalde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld: -
de aankoop van andere producten of diensten; een vast te houden minimum saldo; een minimum aantal verrichtingen; loon domiciliëren.
Voor de Raad moet de basis-bankdienst bestaan uit: 1° het openen, beheer en sluiten van de rekening; 2° de ter beschikkingstelling van overschrijvingen. Deze overschrijvingen kunnen handmatig of, afhankelijk van de bank, ook elektronisch gebeuren. 3° doorlopende opdrachten te geven en facturen te domiciliëren; 4° de mogelijkheid in België geld in deposito te geven. Onder deposito moet worden verstaan: de storting van contanten, de boeking van cheques en circulaire cheques, …; 5° de mogelijkheid geld af te halen in België aan het loket of, afhankelijk van de bank, ook elektronisch; 6° de periodieke terbeschikkingstelling van rekeningsuittreksels in België. De verrichtingen uitgevoerd in het kader van de basis-bankdienst worden niet uitgevoerd wanneer zij leiden tot een debetstand. De Raad stelt voor om in de mogelijkheid te voorzien dat de Koning de lijst waaruit de basis-bankdienst bestaat, kan aanvullen na raadpleging van de Raad voor het Verbruik. Overeenkomstig zijn bovenvermelde opmerkingen, is de Raad voorstander om artikel 4 van het wetsvoorstel Lalieux (oprichting van een bijdragefonds) te schrappen. De Raad is voorstander dat de beslissing tot weigering of tot opzeg schriftelijk wordt overgemaakt aan de aanvrager. De beslissing moet worden verzonden binnen een termijn van vijf werkdagen na de schriftelijke aanvraag. Indien de zichtrekening wordt opgezegd moet een opzegtermijn de titularis het mogelijk maken een nieuwe instelling te vinden. Deze termijn moet minstens 30 dagen bedragen. In geval van zware fout of grove nalatigheid moet geen opzegtermijn worden gerespecteerd. De Raad stelt voor dat de aanvragen voor het openen van een basis-bankdienst schriftelijk zou gebeuren aan de hand van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld door de kredietinstelling. De aanvrager zal een kopie van de aanvraag ontvangen. De beslissing tot weigering of opzeg dient op het aanvraagformulier te worden aangebracht. Op dit formulier zal o.a. een expliciete vermelding worden opgenomen van de volledige naam, het adres en het 11
telefoonnummer van de bevoegde geschillendienst ter betwisting van een weigering tot opening of een opzeg van deze basis-bankdienst. Hierdoor worden de rechten van de consument hem duidelijk schriftelijk meegedeeld. De vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand benadrukken dat zij in dit deeltje van het advies enkel de punten of principes hebben weerhouden waarover de Raad het eens is. Concreet betekent dit dat, naar aanleiding van de parlementaire behandeling, de banksector amendementen zal voorstellen die in bijkomende punten of preciseringen voorzien. III.2.3. Het tarief van de basis-bankdienst De Raad stelt voor dat de kredietinstellingen vrij het tarief voor de basis-bankdienst kunnen bepalen. Het tarief voor de basis-bankdienst kan echter in geen geval hoger zijn dan de som van dezelfde maar buiten het kader van de basis-bankdienst aangeboden producten, zoals opgenomen in de tarieflijst van de betrokken kredietinstelling en niet hoger zijn dan de maximale opeisbare prijs, opgelegd via een K.B.. De Raad is van oordeel dat, rekening houdende met de hieronder beschreven inhoud en het aantal verrichtingen, er twee pakketten mogelijk zijn (basis-bankdienst met debetkaart (pakket 1) en een basisbankdienst zonder debetkaart (pakket 2)). In beide gevallen is het forfait maximaal 12 EUR. Niets belet kredietinstellingen om beide pakketten aan de consument aan te bieden. Pakket 1 en 2 kunnen eventueel van prijs verschillen maar moeten zich houden aan de maximaal, opeisbare prijs van 12 EUR. Er zijn echter inhoudelijke verschillen. Naast de mogelijkheid voor de Koning dit tarief aan te passen, moet worden voorzien in een jaarlijkse indexatie en een opname van de aangeboden basis-bankdienst in de tarieflijst van de betrokken kredietinstelling (K.B. 23 maart 1995). Onder het maximale forfait van 12 EUR wordt begrepen: Pakket 1. In geval van een debetkaart4 (alleen voor het gebruik in België), al dan niet beperkt tot de private automaten van de rekeninghoudende instelling: - opening, beheer en sluiting van deze zichtrekening; - een onbeperkt aantal elektronische verrichtingen in België (zoals geldafnames, elektronische overschrijvingen, ... ); - een onbeperkt aantal overschrijvingen van deze zichtrekening naar de spaarrekening binnen dezelfde bank; - een onbeperkt aantal doorlopende opdrachten en domiciliëringen; - 36 manuele debetverrichtingen (zijnde geldafhalingen aan het loket en manueel uit te voeren overschrijvingen). Bijkomende manuele verrichtingen zullen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichting; - een onbeperkt aantal stortingen in contanten5, boeking van binnenlandse cheques of circulaire cheques op de betrokken rekening; - elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels.
4 van het type Bancontact (betalingsfunctie in de winkel) of van het type self-banking (zonder deze betalingsfunctie). 5 met uitzondering van abnormale grote hoeveelheden muntstukken waarvoor het normale tarief van toepassing is
12
Pakket 2. In geval er geen debetkaart ter beschikking wordt gesteld: - opening, beheer en sluiting van deze zichtrekening; - een onbeperkt aantal overschrijvingen van deze zichtrekening naar de spaarrekening binnen dezelfde bank; - een onbeperkt aantal doorlopende opdrachten en domiciliëringen; - 72 manuele debetverrichtingen (geldafhalingen aan het loket en manueel uit te voeren overschrijvingen). Bijkomende manuele verrichtingen zullen worden getarifeerd aan het normale tarief dat van toepassing is voor zulke verrichting; - een onbeperkt aantal stortingen in contanten6, boekingen van binnenlandse cheques of circulaire cheques op de betrokken rekening; - elektronische terbeschikkingstelling van de rekeninguittreksels. Wanneer er geen elektronische terbeschikkingstelling is van de rekeninguittreksels is in het maximum tarief van 12 EUR eveneens inbegrepen de tweewekelijkse terbeschikkingstelling van de uittreksels op het kantoor of agentschap. De vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties eisen dat elke kredietinstelling ten minste het pakket 2 zou aanbieden in het kader van een universele bankdienst. Gelet op het feit dat automatisering in bepaalde gevallen tot bankuitsluiting leidt, mag de basis-bankdienst geen verplichting invoeren om elektronische betaalmiddelen te gebruiken. Zij dringen er tevens op aan dat de consument op zijn minst op de hoogte zou worden gebracht (bijv. via het rekeningsuittreksel) indien het aantal manuele verrichtingen binnen het forfait zou worden overschreden. III.2.4. De geschillenregeling III.2.4.1. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand. Ten einde de eventuele geschillen te regelen tussen een aanvrager van een basis-bankdienst en een kredietinstelling of tussen een titularis en zijn kredietinstelling, stellen de vertegenwoordigers van de productie, de distributie en de middenstand voor dat zij een aangepaste buitengerechtelijke klachtenprocedure instellen, waarin een zelfstandig orgaan wordt voorzien. Hierbij kan worden gedacht aan de grondig hervormde Ombudsdienst voor de cliënten van de kredietinstellingen, de beursvennootschappen en de kredietmaatschappijen. De banksector denkt concreet aan haar voorstel tot oprichting van een paritair samengesteld college binnen de structuur van de Ombudsman. Dit college zou zich inlaten met de behandeling van principiële vragen. Onder dit laatste zou men kunnen verstaan: een geschil, onafhankelijk van het bedrag ter discussie, waarvan het advies een algemene draagwijdte kan hebben voor andere dossiers omdat er een advies wordt verstrekt inzake een interpretatieprobleem van een bepaalde reglementering (wet, KB, protocols, ...) Dit zelfstandig orgaan is bevoegd voor de geschillen naar aanleiding van een betwisting over een weigering of een opzeg van de basis-bankdienst. Dit orgaan kan bij kredietinstelling bemiddelen. Desgevallend zal het zijn advies over de gegrondheid van de redenen van weigering of opzeg, alsook over de opzegtermijn, te kennen geven en sancties uitspreken.
6 idem als voetnoot 5
13
In geval van gegronde weigering of opzeg zal het orgaan, op voorwaarde dat de aanvrager of titularis te goeder trouw is geen zichtrekening heeft bij een andere instelling, bemiddelen bij het zoeken naar een nieuwe kredietinstelling. De tussenkomst zal, zoals vandaag reeds het geval is, prioritair gebeuren met het oog op een oplossing binnen een termijn van ten hoogste 2 à 3 dagen. De vertegenwoordigers van de banksector wijzen er bovendien op dat de huidige ombudsman voor de cliënten van banken en beursvennootschappen voldoet aan een reeks criteria zoals opgelegd door de Europese Commissie (onafhankelijk, deskundigheid, ...). Hij is er dan ook door erkend en maakt officieel deel uit van het Europees netwerk van buitengerechtelijke behandeling van geschillen inzake financiële diensten (het zogenaamde FIN-NET), net zoals de bij koninklijk besluit opgerichte Ombudsman van De Post. Ten slotte weze benadrukt dat Europa zulke vormen van buitengerechtelijke geschillenregeling stimuleert zoals blijkt uit heel wat recente regelgeving (vb. richtlijn 97/5/EG betreffende de grensoverschrijdende overmakingen, omgezet door de wet van 9 januari 2000). III.2.4.2. Beoordeling door de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties Zoals de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties in het verleden reeds meermaals benadrukten, zijn zij initiatieven die op een vlugge, goedkope en efficiënte wijze consumentengeschillen oplossen gunstig gezind. Nochtans wordt de consument momenteel geconfronteerd met allerhande (ombuds)diensten, waarvan onzekerheid bestaat in hoeverre deze diensten voldoen aan de basisprincipes inzake alternatieve geschillenregeling, in het bijzonder wat hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid, doeltreffendheid en transparantie betreft. Het oprichten van een geschillencommissie daarentegen, die paritair wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de verbuikersorganisaties en van het bedrijfsleven, kan voldoende waarborgen bieden om consumentengeschillen op een soepele en vlugge manier op te lossen. Het voorstel van de vertegenwoordigers van de banksector, met name de oprichting van een paritair samengesteld college binnen de structuur van de Ombudsman, biedt voor de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties echter onvoldoende waarborgen op het vlak van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, in die mate dat de klachten van de consumenten niet rechtstreeks kunnen overgemaakt worden en dat de behandeling ervan hoofdzakelijk zal verzekerd worden door de ombudsman. Een onafhankelijk en onpartijdig orgaan moet de bescherming van de rechten van de consument garanderen en tevens de consument voldoende vertrouwen geven in de beslechting van het geschil. Een dergelijk orgaan kan slechts onpartijdig zijn indien er op geen enkele manier druk kan worden uitgeoefend bij de uitvoering van zijn taken. Voor de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties is er een duidelijk onderscheid te maken tussen (paritaire) geschillencommissies en de ombudsman voor de cliënten van banken en beursvennootschappen, die wordt benoemd, beheerd en gefinancierd door de banksector. Voor de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties is een paritaire samenstelling naast de andere basisprincipes van alternatieve geschillenregeling (onafhankelijkheid, doorzichtigheid, hoor en wederhoor, doeltreffendheid, wettigheid, vrijheid, vertegenwoordiging) een essentieel gegeven in een adequate geschillencommissie. Zij herinneren er tevens aan dat de bestaande geschillencommissies (bijvoorbeeld in de sector reizen) in België goed functioneren en als voorbeeld kunnen dienen voor de geschillen inzake financiële dienstverlening.
14
IV. De problematiek van het beslag op rekening Zoals de Raad in punt II.1. vermeldde, heeft één van de oorzaken van bankuitsluiting te maken met het feit dat beslag kan worden gelegd op de bankrekening, zonder dat er rekening wordt gehouden met de bescherming van het Gerechtelijk Wetboek. De bescherming die de wet toekent aan de niet voor beslag of overdracht vatbare inkomsten verdwijnt immers van zodra de betreffende inkomsten op een bankrekening gestort worden waar zij samen vallen met de andere inkomsten. Om dit te vermijden is er spijtig genoeg voor de debiteur maar één enkele oplossing: vragen dat het inkomen in de hand zou worden betaald, ook al brengt dit andere ongemakken en risico’s (uitsluiting, diefstal, …) met zich mee. De Raad stelt vast dat de bescherming die de wetgever nodig acht om de menselijke waardigheid intact te houden, wordt tenietgedaan door het doodgewone feit dat gebruik wordt gemaakt van een bankrekening, iets wat algemeen wordt beschouwd als een essentieel element in het dagelijks leven. De Raad vindt dat in de strijd tegen de bankuitsluiting ook naar een oplossing voor dit probleem moet worden gezocht. Zij benadrukt dat een wettelijke regeling van het probleem coherent dient te zijn met het geheel van de bestaande procedures van beslag en overdracht zoals uitgewerkt in het Gerechtelijk Wetboek. De Raad wenst enkele denkpistes met het oog op een oplossing naar voren te brengen: - in geval van beslag of overdracht moet de bescherming gelden ten overstaan van alle schuldeisers: banken en derden (behalve voor wettelijk voorziene uitzonderingen: in geval van alimentatiegeld of een collectieve schuldenregeling). Schuldvergelijking moet dus ook in dat geval worden uitgesloten; - bij voorkeur een oplossing, die geen aanleiding geeft tot discriminatie tussen de debiteurs (geen toegangsvoorwaarden); - geen verplichting om twee verschillende rekeningen te hebben om van de bescherming te genieten (zoniet wordt elke houder van een niet voor beslag vatbare rekening automatisch “verdacht”). De Raad neemt zich voor een diepgaand onderzoek aan te vatten over het probleem van de bescherming van de inkomsten, onderhevig aan beslag of overdracht, wanneer deze gestort worden op een bankrekening. _______________________
15
LEDEN EN DESKUNDIGEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 28 MAART 2002
VOORGEZETEN DOOR DE HEER R. GEURTS 1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Effectieve:
De heer DE MUELENAERE De heer DUCART De heer HOFFELT De heer MECHELS De heer VISEUR
(A.C.L.V.B.) (Test-Aankoop) (Febecoop) (Test-Aankoop) (R.C.R.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw DOMONT-NAERT De heer QUINTARD
(Test-Aankoop) (A.B.V.V.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS De heer van OLDENEEL De heer WALSCHOT
(V.B.O.) (B.V.B.) (B.V.K.) (FEDICHEM) (B.V.V.O.) (AGORIA)
Plaatsvervangende:
Mevrouw MANNES De heer DUBOIS De heer DASTOT
(B.V.K.) (V.B.O.) (Raad voor de Reclame)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw PINT De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS) (FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Effectief:
Mevrouw VAN CAMPENHOUT
5. Deskundige: De heer VAN POUCKE (O.I.V.O.)
16
(UNIZO)