11"""111 ' H l!! 5 51
•
_"' _
..
• et
"dl!!"
el
5'"" 11!"!! "
",,'""''' ' ' ' " '"''''' ' " " , .
, "",""
"""
. ' II"l ltl!"""l!!lt"" ••UW
''''''''''d'''.'' ., • '''II!!IIUIlIIIII IIIlIIIIIIII'II"!'"III'"IlI III II'U
aTB-WERKDOCUMENT \ ",-
......
W
_\~.. ::-.~
"..
J
I;.
';Ó/ ... ' :<' 0.. ' ....
~<>.>~. : ' II J ~ ,r ,\ .. REGIONALISERING VAN DE"VOLKSHUISVESTING . IN DE REGIO ZUIDWEST-DRFNrlt~ / •
v
'Q'
~ f!,~
'(
~~P
R. Raat
98-06 DELFT UNIVERSITY PRESS
REGIONALISERING VAN DE VOLKSHillSVESTING IN DE REGIO ZillDWEST-DRENTHE
Bibl iotheel ', TU Delf l
IIII~ 111 III
C 3024676
8504 538G
OTB-WERKDOCUMENT
Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft Tel. (015) 278 3005 Fax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] http://www .otb.tudelft.nl
98-06
REGIONALISERING VAN DE VOLKSHUISVESTING IN DE REGIO ZUIDWEST-DRENTHE
R. Raat
Delft University Press, 1998
De serie OTB-werkdocumenten wordt uitgegeven door: Delft University Press Mekelweg 4 2628 CD Delft Tel. (015) 278 32 54 Fax (015) 278 1661
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Raat, R. Regionalisering van de volkShuisvesting in de regio Zuidwest-Drenthe / R. Raat Delft: Delft University Press - (OTB-werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 1383-8017 ; 98-06) Met lit. opg. ISBN 90-407-1776-1 NUGI 655 Trefw.: regionalisering, volkshuisvesting, Zuidwest-Drenthe © Copyright 1998 by Onderzoeksinstituut OTB
No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permis sion from the publisher: Delft University Press, Mekelweg 4,2628 CD Delft, The Netherlands.
INHOUD
VOORWOORD 1
INLEIDING................................... . .... 1
2
DE REGIO ZUIDWEST-DRENTHE . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . ... 2. 1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. .. . . . . . . . . . . . . . . 2.2 De regionale woningmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3 De regionale volkshuisvestingsproblematiek . . . . . . ... .. . ... .. .
3
REGIONALE SAMENWERKING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 3.1 Inleiding............. .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 3.2 Het ontstaan van de regionale samenwerking . . . . . . . . . . . . . . . . 10 3.3 Het regionale budgetbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 11 3.4 De regionale woonruimteverdeling .. . .. .. . . . . . . . . . . . . . . . 13 3.5 Regionale samenwerking met betrekking tot andere taken . ... . . .. 14
4
DE ORGANISATIE VAN DE REGIONALE SAMENWERKING . 4.1 Inleiding. . . . . . . . . . . .. ... . . . . . . . . . .. .... ... 4.2 De Regionale Volkshuisvestingscommissie . . . . . . . . . . . . . 4.3 De Stuurgroep Sociale Woningbouw . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4 Het Overleg Zuidwest-Drenthse Woningcorporaties (OZW) . . . 4.5 Overige regionale overlegstructuren. . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6 De regionale woningmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
DE BETROKKEN PARTIJEN 5.1 Inleiding.................................. .. 5.2 Doeleinden bij de regionale samenwerking . . . . . . . . . . . .... 5.3 Beoordeling van de inbreng van andere partijen . . . . . . . . . . 5.4 Andere partijen op het terrein van de volkshuisvesting .. .. ... .. .
3 3 4 5
... . 19 19 .... 19 . . .. 21 . . .. 21 . . .. 22 . . .. 23
25 25 25 26 30
6
DE REGIONALE SAMENWERKING BEOORDEELD .. . . . . . . . . . 6.1 Inleiding... ... . . . . . . . . . . . . . . .... . . . . . . . . . .... . 6.2 Knelpunten in de regionale samenwerking . . . . . . . . . . . . . . . . .. 6.3 Beoordeling van de regionale samenwerking . . . ... . . . . . . .... 6.4 Toekomstverwachtingen over de regionale samenwerking .. . .. . .. 6.5 Verdere aanbevelingen met betrekking tot de regionalisering . . . . . ..
33 33 33 35 37 38
7
SAMENVATTING EN CONCLUSIE ... . . . . . . . . . . . . . . .. . 7.1 De regio Zuidwest-Drenthe . .. ... . .. . . . . . . . . . . . . . . . 7.2 De volkshuisvestingsproblematiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.3 Een regionaal beleid op een regionale woningmarkt . . . . . . . . . 7.4 De regionale samenwerking georganiseerd . . . . . . . . . . . . . . . 7.5 De regionale inbreng van de partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.6 De regionale samenwerking beoordeeld .. . .. .. ... ... ... 7.7 Conclusie ... . .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. .. .
41 41 41 41 42 43 43 44
... .. . . . . . .. . . . . .. . .. . . .
LITERA TlJUR . ... . .. .... . . .. . . . . . . . . . . ... . . . .. . . . . . . 49 BIJLAGE 1 LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 51 BIJLAGE 2 VRAGENLIJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 BIJLAGE 3 HYPOTHESEN IN HET ONDERZOEK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 57
VOORWOORD
In het kader van het onderzoek naar de regionalisering van de volkshuisvesting in opdracht van het ministerie van VROM wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop in Nederland vorm is gegeven aan de regionalisering binnen de volkshuisvesting en welke mogelijkheden die biedt om tot een succesvolle aanpak van de regionale volkshuisvestingsproblematiek te komen. Het onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek en het uitvoeren van een zevental case-studies in van tevoren geselecteerde regio's. Door middel van deze case-studies kan een beter inzicht worden verkregen in de vraag hoe men in de verschillende regio' s de regionalisering oppakt en concretiseert in bepaalde structuren van regionale samenwerking. Met deze inzichten dient een antwoord te worden gegeven op de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe wordt vorm gegeven aan de regionale samenwerking tussen de partijen en welke voorwaarden worden daaraan gesteld? 2. Welke factoren stimuleren of belemmeren de regionalisering? 3. Welke resultaten zijn behaald met de regionalisering? Deze notitie vormt het eindresultaat van één van deze case-studies . Het gaat om de case-studie in de regio Zuidwest-Drenthe . Deze regio fungeert als een poort naar het noorden vanuit het oosten en zuiden van het land. Bij Meppel komen de water-, auto- en spoorwegen de regio binnen. Meppel en Hoogeveen vormen de stedelijke centra in deze vooral groene regio. Het onderzoek in Zuidwest-Drenthe is uitgevoerd in de periode maart 1996 tot en met oktober 1996 en valt daarmee nog voor de gemeentelijke herindeling, die tot grote veranderingen in de regionale samenwerking heeft geleid. Bij het doen van dit onderzoek naar de regionalisering van de volkshuisvesting in Zuidwest-Drenthe is een selectie gemaakt tussen de aanwezige gemeenten en corporaties. Op basis van gesprekken met mevrouw Overbeeke van het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe, is een beeld verkregen van de belangrijkste personen die betrokken waren en zijn bij het tot stand brengen en verder stimuleren van de regionalisering. Hierbij is verder een selectie aangebracht tussen de grote gemeenten en de kleine gemeenten, de corporaties en de woonconsumenten.
Als representanten voor de grotere gemeenten is gekozen voor Meppel en Hoogeveen. Uit de gemeenten binnen het landelijke gebied is gekozen voor de gemeenten Ruinen, Vledder, Zuidwolde en Havelte. In Zuidwest-Drenthe zijn zes corporaties werkzaam, waarvan vier daadwerkelijk een omvangrijk bezit hebben met verschillende typen woningen. Deze vier werken samen binnen de regio en zijn tegelijk benaderd op één van hun regionale vergaderingen. Van de woonconsumenten is met de voorzitster van de provinciale afdeling van de Vrouwenadviescommissie gesproken, die tegelijk ook woonachtig is binnen deze regio. Tenslotte zijn ook de provincie Drenthe en de Inspectie volkshuisvesting Drenthe, Friesland en Groningen bij het onderzoek betrokken. Al deze personen (zie bijlage 1), die hun tijd en informatie beschikbaar stelden ten behoeve van dit onderzoek, wil ik hartelijk danken. De vragen die aan hen zijn gesteld staan vermeld in bijlage 2. Ik hoop dat men door deze studie meer inzicht in elkaars standpunten en overtuigingen zal verkrijgen, hetgeen een verdere stimulans kan betekenen voor de samenwerking binnen de regio. Roger Raat Onderzoeksinstituut OTB Delft, 15 september 1998
1
INLEIDING
De regionalisering is in Nederland vorm gegeven binnen de bestuurlijke regio's die het Rijk op basis van de in 1985 herziene Wet Gemeenschappelijke Regelingen (Wgr) heeft ingesteld. Hiervan is het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe er één. Het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe is een regionaal samenwerkingsverband van elf gemeenten dat is opgericht op 1 april 1988. De elf deelnemende gemeenten aan het Samenwerkingsverband zijn: Vledder, Diever, Dwingeloo, Nijeveen, Meppel, Havelte, De Wijk, Ruinerwold, Ruinen, Hoogeveen en Zuidwolde. Een bijzondere situatie in de regio Zuidwest-Drenthe is dat er een herindelingsoperatie loopt. Per 1 januari 1998 vindt de herindeling plaats en zullen er van de elf gemeenten vier overblijven. Deze herindelingsoperatie, zo zal blijken, heeft een belangrijke impact op het regionaliseringsproces. Verder zijn er zes corporaties werkzaam binnen de regio, waarvan twee kleine corporaties die ieder een zeer specifiek complex beheren, zodat men in feite heeft te maken met vier corporaties, waarvan er twee in Hoogeveen zijn gevestigd, één in Meppel en één in Ruinen. Het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe is een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid op basis van de Wgr. Het Samenwerkingsverband bestaat uit een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur. Op het terrein van de volkshuisvesting is in 1988 een regionale volkshuisvestingscommissie (RVC) ingesteld. Het is een bestuurscommissie die zelfstandig besluiten kan nemen, op het vaststellen van verordeningen en geldzaken die niet op de begroting staan na. In de RVC zitten de portefeuillehouders volkshuisvesting van de gemeenten. Volkshuisvesting vormt binnen het Samenwerkingsverband een belangrijke taak, maar de grootste en belangrijkste taak voor het Samenwerkingsverband vormt het milieubeheer. De algemene doelstelling van het Samenwerkingsverband is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op de diverse beleidsterreinen (waaronder volkshuisvesting). Om dit doel te bereiken kent het Samenwerkingsverband een aantal taken:
1
- het bevorderen van overleg met en tussen de deelnemende gemeenten ter afstemming en coördinatie van gemeentelijke beleidsvoornemens en beleidsmaatregelen; - het bevorderen van een gemeenschappelijke standpuntbepaling; - het bevorderen van bundeling en integratie van gemeenschappelijke regelingen; - het overleggen met hogere overheden en het vertegenwoordigen van afzonderlijke gemeenten indien en voorzover deze daarom verzoeken of daarmee instemmen; - het verrichten van onderzoek en het verzamelen van gegevens en regionale kengetallen; - het geven van voorlichting over de belangenbehartiging door het samenwerkingsverband. Het Samenwerkingsverband kent zeven uitvoeringstaken op de terreinen onderwijs, milieu (5 taken) en verkeer en vervoer. De enige verdelingstaak ligt op het terrein van de volkshuisvesting en betreft het verdelen van de subsidies op basis van het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS). Hiermee is de vroegere adviestaak van de regio aan de Provinciale Commissie Volkshuisvesting (PCV) komen te vervallen in 1992. Na deze korte schets van de taken en bevoegdheden van het Samenwerkingsverband zal in hoofdstuk twee een beeld worden gegeven van de woningmarkt in de regio Zuidwest-Drenthe. De door de verschillende partijen ervaren regionale volkshuisvestingsproblematiek vormt hierin een belangrijk thema. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie een beschrijving gegeven van de totstandkoming van de regionale samenwerking en de invulling daarvan op het terrein van de volkshuisvesting. In ' hoofdstuk vier wordt aandacht besteed aan de organisatie van de regionale samenwerking en .de beoordeling daarvan door de verschillende partijen. In hoofdstuk vijf komt aan de orde wat de verschillende partijen inbrengen in de huidige regionale samenwerking en hoe zij de inbreng van de andere actoren waarderen. In hoofdstuk zes presenteren we een beschrijving van de oordelen van de verschillende partijen over de resultaten die tot nu toe zijn geboekt met de regionale samenwerking en de aanbevelingen met betrekking tot de toekomst. In hoofdstuk zeven wordt tenslotte een samenvatting gegeven met enkele concluderende opmerkingen.
2
2
DE REGIO ZUIDWEST-DRENTHE
2.1
Inleiding
De regio Zuidwest-Drenthe is een landelijke regio grenzend aan Friesland en Overijssel. Het gebied bestaat landschappelijk gezien uit een tweedeling tussen zand en veen. Deze tweedeling werkt ook door in de cultuur binnen de regio en in de waardering van het woonmilieu. Met name het esdorpenlandschap in de zandgemeenten is erg in trek bij woningzoekenden die mobiel zijn en graag in het groen willen wonen. Hoewel niet extreem, ontvangt de regio dan ook een instroom van buitenaf van mensen die verhuizen om het landschapsschoon (wel 'Drenthenieren' genoemd) . De grootste instroom doet zich voor in de twee stedelijke gemeenten Meppel en Hoogeveen. Deze gemeenten vormen ook de regionale opvangcentra en fungeren vaak als een eerste springplank binnen de regio voor woningzoekenden van buiten. Verder bezitten deze twee gemeenten het grootste deel van de werkgelegenheid. In deze typering is meteen ook al een belangrijk gegeven binnen de regio aangestipt. De rurale gemeenten, bestaande uit vele kleine kernen, liggen op het zand en kennen een aantrekkelijk woonklimaat. Wat in deze gemeenten wordt gebouwd, verkoopt goed aan de woningzoekenden. Aan de andere kant streven de hogere overheden ernaar om het landschappelijk gebied niet teveel aan te tasten. Binnen dit beleid moet aan de vraag naar woningen vooral worden voorzien binnen de zogenaamde streekcentra. Dit betekent binnen Hoogeveen en Meppel, volgens de provincie. Hoogeveen ondervindt echter problemen bij de invulling daarvan door de concurrentie vanuit het landelijk gebied. Meppel heeft daarvan minder last door de meer aantrekkelijke ligging en de afgeleide vraag uit Zwolle. Meppel kan haar centrumfunctie dan ook waarmaken, waarbij Hoogeveen achterblijft. Deze verschillen in functie en imago tussen de rurale en stedelijke gemeenten speelt een belangrijke rol bij de beeldvorming en de samenwerking binnen deze regio.
3
2.2
De regionale woningmarkt
De regio Zuidwest-Drenthe heeft anno · 1994 ongeveer 117.000 inwoners. Het is daannee een van de kleinere regio's in het land. De grootste gemeente is Hoogeveen met bijna 47.000 inwoners. Meppel is ongeveer half zo groot als Hoogeveen en verder zijn er veel kleine gemeenten met nog geen 5.000 inwoners, waarvan Nijeveen de kleinste is met nog net geen 3.000 inwoners . De woningvoorraad bedroeg in 1994 zo'n 45.000 woningen. Opvallend zijn de cijfers die de gemiddelde jaarlijkse groei van de woningvoorraad aangeven voor de laatste vijf jaar. Goed te zien is dat het streekcentrum Hoogeveen maar weinig groeit. Een aantal kleine rurale gemeenten laten juist opvallend hoge groeicijfers zien, evenals Meppel.
Tabel 2.1 Gemeente
Enkele kerncijfers Regio Zuidwest-Drenthe op 1 januari 1994 Inwoners
Gemiddelde woningbezetting
Jaarlijkse groei woningvoorraad 1989-1994
De Wij k
5.116
1.989
2,57
1,33
Diever
3.672
1.376
2,67
1,63
Dwingeloo
3.856
1.533
2,52
1,71
Havelte
6.142
2.435
2,52
2,30
Hoogeveen
46.598
17.808
2,62
1,42
Meppel
24.427
10.017
2,44
1,91
Nijeveen
2.913
1.057
2,76
1,59
Ruinen
7.109
2.663
2,67
1,84
Ruinerwold
3.505
1.332
2,63
1,45
Vledder
3.746
1.562
2,40
2,60
Zuidwolde
9.876
3.436
2,87
1,91
116.960
45 .208
2,59
1,69
ZuidwestDrenthe
Bron: CBS, Maandstatistiek Bouwnijverheid.
4
Woningvoorraad
Als wordt gekeken naar de cijfers uit het Woningbehoeftenonderzoek 1993/1994 (WBO 93/94), dan zien we voor Zuidwest-Drenthe een beeld ontstaan van een ruime woningmarkt met een relatief wat dure huurwoningvoorraad. Van de totale woningvoorraad in de regio is 46% een huurwoning. De betaalbaarheid van de woningvoorraad vraagt daarom toch wel enige aandacht,. onder meer omdat het aandeel van het aantal huishoudens in de aandachtsgroep met 42 % hoger ligt dan het provinciale en landelijke gemiddelde. Koopwoningen domineren echter in deze regio en de meeste vraag gaat ook uit naar deze woningen. Er is sprake van een tekort aan koopwoningen binnen Zuidwest-Drenthe volgens het WBO. Het WBO geeft ook aan dat zowel de goedkope als de dure scheefheid in de woningvoorraad nauwelijks afwijken van het nationale gemiddelde met respectievelijk 24 % en 2 %. Er is geen recent regionaal woningmarktonderzoek verricht binnen Zuidwest-Drenthe, zodat meer specifieke cijfers ontbreken. Wel kan wat worden gezegd over het nieuwbouwbeleid. Binnen het provinciale beleid is het de bedoeling dat de streekcentra voorzien in de reële vraag naar woonruimte. Daarin bestaan geen groeibeperkingen. Dit geldt binnen de regio voor Hoogeveen en Meppel. De hoofdkernen (in feite de centrumdorpen van de rurale gemeenten) dienen de plaatselijke bevolking op te vangen in samenhang met de plaatselijke werkgelegenheid. De kleine kernen dienen alleen te voorzien in de plaatselijke woningbehoeften. In haar 'Signaalnota over ontwikkeling van bevolking en woningbouw' (hierna: 'Signaalnota') werkt de provincie dit beleid verder uit. Het komt er op neer dat aan de woningbouw in het landelijk gebied strengere eisen worden gesteld na een lange traditie van het overschrijden van de streekplancijfers. De streekcentra dienen met meer kracht te worden ondersteund in hun opvangfunctie voor de woningvraag van binnen en buiten de regio. In deze situatie opereren nu de gemeenten in de regio wat betreft hun nieuwbouwbeleid. De rurale gemeenten zijn het in het algemeen niet eens met deze Signaalnota, terwijl de streekcentra zich er juist wel goed in kunnen vinden. De nota is met name voortgekomen uit de ontstane zorg in Drenthe over de aantasting van het landschap door een ongebreidelde groei van de dorpen. Daar de bouwkleuren veelal wit en grijs zijn, heeft men het al over de 'verschimmeling' van het Drenthse landschap. Dit heeft tot de nodige bezorgdheid geleid, onder andere bij de provincie.
2.3
De regionale volkshuisvestingsproblematiek
Alle ambtenaren van de gemeenten spreken over een ruime woningmarkt als men refereert aan Zuidwest-Drenthe. Wel wordt geconstateerd dat een deel van de huishoudens een kwaliteitssprong wil maken. Dit zorgt voor een vraag naar middeldure tot dure koopwoningen, die in de zandgemeenten veel worden gebouwd en gemakkelijk worden verkocht. Een echt duidelijke regionale problematiek wordt eigenlijk door geen enkele gemeente werkelijk ervaren. Wel wordt door elke gemeente de vergrijzing als een belang5
wekkende ontwikkeling in het heden en in de toekomst genoemd. De betaalbaarheid van ouderenwoningen staat met name in het landelijk gebied onder druk. Een enkele kleine gemeente vraagt zich ook af ~annee,r moet worden gestopt met het bouwen voor ouderen, want op een gegeven moment neem~ het aan~l ouderen af en zit je met niet te verhuren ouderenwoningen. De ruime woningmarkt geeft nu al wat problemen in het segment van de duurdere huurwoningen in de · twee grote steden en daarin vooral in Hoogeveen. Hoogeveen heeft binnen de regio een duidelijk aparte volkshuisvestingsproblematiek. Een groot deel van de woningvoorraad is gebouwd in de jaren zestig en zeventig. Het gaat om grote eengezinswoningen die binnen de regio gezien relatief duur zijn. Dit bemoeilijkt de verhuurbaarheid, ook al omdat er door de huishoudensverdunning steeds meer vraag komt naar juist kleinere woningen. Ook in het landelijk gebied ervaart men problemen met de verhuurbaarheid van de duurdere huurwoningen. In Zuidwest-Drenthe worden de woningen als duur be schouwd als ze een huurprijs hebben van f 700,- of meer. Een aantal gemeenten spreekt over een dreigende leegstand in deze woningen. Er wordt in verhouding veel gekocht. Potentiële starters blijven liever nog langer in het ouderlijk huis om te sparen voor een koopwoning, dan dat een huurwoning wordt betrokken. De betrokken corporatie in het landelijk gebied is dan ook druk bezig met het bedenken van alternatieven voor deze duurdere huurwoningen. Van de bestuurders in de gemeenten ervaart met name Hoogeveen een probleem met betrekking tot het nieuwbouwbeleid. Doordat de rurale gemeenten teveel bouwen lukt het Hoogeveen niet om haar richtcijfers waar te maken. Een andere bestuurder ziet voor de toekomt vooral een probleem ontstaan met betrekking tot de betaalbaarheid van de volkshuisvesting in het landelijk gebied. Daar staan veel dure huurwoningen en het valt te verwachten dat op den duur daar leegstand zal optreden, zoals nu al bijvoorbeeld in Friesland valt waar te nemen. Verder zien bestuurders ook wat problemen op het terrein van het ontwikkelen van bouwlokaties qua procedures waardoor de beschikbaarheid van woningen negatief kan worden beïnvloed. De corporaties spreken ook van een vrij ontspannen woningmarkt waarin de woningmarkt van Meppel wat meer gespannen is dan die van Hoogeveen. Verder zien ook de corporaties de vergrijzing als belangrijke ontwikkeling waarop dient te worden ingespeeld. Verder ervaart men een gebrek aan kennis over de omvang en ontwikkeling van de primaire doelgroep. Binnen de regio bestaat daar nog geen zicht op. De vertegenwoordigster van de woonconsumenten ziet ook een ontwikkeling in de kleine kernen dat veel en duur wordt gebouwd, zodat een groot deel van de woningen terecht komt bij mensen buiten de plaatselijke bevolking. Op deze wijze dreigt de beschikbaarheid van de huisvesting in de kleine kernen in het geding te komen. Verder ziet ook zij een toenemende vergrijzing als belangrijke ontwikkeling. Het Samenwerkingsverband ziet kwantitatief gezien Zuidwest-Drenthe als een ruime woningmarkt met genoeg woningen voor de doelgroep. Kwalitatief liggen er echter 6
---------------------------------- .-- - -- - - -
-----------
wel problemen in Meppel en Hoogeveen. De woningvoorraad is daar niet goed toegesneden op de huidige en toekomstige woningvraag. De woningen zijn te ruim, te duur en vaak slecht aanpasbaar. Verder vormt de groei van de kleine kernen ten koste van de streekcentra ook een probleem in deze regio. De provincie maakt een scheiding tussen Meppel en Hoogeveen. In Meppel is de situatie vrij gunstig te noemen, maar Hoogeveen vormt een verhaal apart binnen de regio. Hoogeveen heeft te maken met een vrij slecht imago en met een woningvoorraad die te duur en te groot is. Dat sluit niet aan bij de huidige woningvraag. Door het bestaan van een ruime woningvoorraad zal het volgens de provincie dan ook noodzakelijk zijn om meer afstemming te verkrijgen in het nieuwbouwbeleid en het woningvoorraadbeheer. Verder wijst ook de provincie op het probleem van de vergrijzing dat in de toekomst meer en meer zal gaan spelen. De Inspectie volkshuisvesting ziet een grote vraag in de regio naar koopwoningen, omdat bewoners zich kwalitatief willen verbeteren. Verhuisd wordt vooral uit huurwoningen en met name duurdere huurwoningen zullen moeilijker verhuurbaar worden. Ook veel starters blijken zich al meteen op de koopsector te richten. Verder heeft men in de regio te maken met een toenemende vergrijzing en een toenemende vraag naar kleinere woningen, terwijl er nog altijd vooral eengezinswoningen worden gebouwd. Uit de verschillende visies van de betrokken partijen komt duidelijk naar voren dat Zuidwest-Drenthe onder meer zal worden geconfronteerd met een sterke vergrijzing. Om deze vergrijzing in goede banen te leiden zal men een goed beeld moeten hebben van de omvang, de draagkracht, de woonwensen en het behoeftenniveau van deze groep woningvragers. Duidelijk is verder ook dat er sprake is van een ruime woningmarkt, waarin alleen nog kwalitatief gezien zich problemen voordoen. Door de populariteit van de koopsector komt steeds meer de dure huursector onder druk te staan. Dit is nu al te merken in de twee streekcentra en dreigt zich in de toekomst ook in het landelijk gebied te gaan voordoen. Het verkopen van deze dure huurwoningen lijkt daarbij een mogelijke oplossing. Juist op het regionale niveau van de woningmarkt zijn hierover afspraken te maken tussen gemeenten en corporaties. Hoogeveen vormt wat dat betreft een verhaal apart binnen de regio. De volkshuisvestingsproblematiek lijkt daar het meest uitgesproken, met een aanbod dat niet goed aansluit bij de vraag en een negatief imago wat betreft het woonklimaat. Een duidelijke regionale problematiek zien de verschillende partijen niet zo gauw, maar op grond van het bovenstaande zou het afstemmen van het beleid met betrekking tot de ouderenhuisvesting geen overbodige luxe zijn. Verder is juist de regionale afstemming van het nieuwbouwbeleid en het woningvoorraadbeheer van groot belang in deze ruime woningmarkt. Met een ongebreidelde aantasting van het landelijke gebied zijn ook de rurale gemeenten niet gebaat, terwijl de belangrijke herstructureringsopgave in Meppel en Hoogeveen vraagt om medewerking van omliggende gemeenten, zodat meer differentiatie kan worden aangebracht in de bestaande woningvoorraad. 7
8
3 REGIONALE SAMENWERKING
3.1
Inleiding
De regionalisering van de volkshuisvesting is de laatste jaren steeds meer opgekomen als belangrijke ontwikkeling in de volkshuisvesting. Het regionaal functioneren van de woningmarkt, de complexiteit van het te voeren beleid en de gemeentegrensoverschrijdende problematiek zijn enkele ontwikkelingen die een meer regionaal volkshuisvestingsbeleid stimuleren. Dit beleid dient tot stand te komen door middel van onderlinge samenwerking tussen de betrokken partijen. In Zuidwest-Drenthe werkt men al enige tijd samen op het terrein van de volkshuisvesting. Welk belang hechten de verschillende partijen aan deze regionale samenwerking binnen de volkshuisvesting? Het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe ziet een duidelijk belang in de regionalisering. Dit belang is vooral gelegen in het streven naar een afstemming op meerdere beleidsvelden, waaronder de volkshuisvesting. Zuidwest-Drenthe kenmerkt zich door een waardevol landschap dat dient te worden beschermd. Daarvoor dienen afspraken te worden gemaakt tussen de steden en de dorpen wat betreft een invulling van de verschillende mogelijke functies in de regio, waaronder woningbouw. Door de kleine gemeenten wordt als grootste belang van de regionalisering gezien het continueren van de bouwstromen in de woningbouw door middel van het lenen en ruilen van contingenten. Dit ervaren met name de kleine gemeenten als een groot voordeel. Verder speelt de regionalisering een rol bij taken waarvoor kleine gemeenten geen tijd, kennis of capaciteit beschikbaar hebben om ze uit te voeren. Met name het toezicht op corporaties wordt nogal eens genoemd! . Van de twee grote gemeenten hecht Hoogeveen meer belang aan de regionalisering. Hoogeveen ervaart ook meer de nadelige invloeden van de nabijheid van het aantrekkelijke omliggende landelijke gebied. Dit belemmert de streekcentrumfunctie van Hoogeveen. Meppel is
Hetgeen met de nieuwe toezichtsstructuur geen punt van zorg meer is voor de gemeenten en waarbij ook de regio geen rol meer speelt.
9
niet tegen regionale afstemming, maar ervaart de discussie op regionaal niveau op dit moment als niet relevant in relatie tot de centrale kwesties in de volkshuisvesting. Bij de corporaties wordt het feit benadrukt dat de partijen niet op een eiland functioneren en dat vanuit die notie de regionalisering van belang is. Er is in deze regio sprake van een ruime woningmarkt en dat maakt het belangrijk dat er een kwantitatieve en kwalitatieve afstemming plaatsvindt op elkaars woningbezit. Alleen op deze wijze kan op een goede manier inhoud worden gegeven aan het volkshuisvestingsbeleid op zowel lokaal als regionaal niveau. Zowel de provincie als de Inspectie in Drenthe hechten ook een groot belang aan de regionalisering. De provincie ziet dat veel ontwikkelingen binnen de volkshuisvesting het niveau van de in het algemeen kleine gemeenten overstijgen. Op lokaal niveau kan daardoor vaak niet voldoende inhoud worden gegeven aan het volkshuisvestingsbeleid. Dit zal vooral gezamenlijk moeten gebeuren. De Inspectie ziet daarbij ook nog dat de corporaties zich meer en meer regionaal gaan opstellen en tot afstemming proberen te komen. Deze ontwikkeling vraagt ook van de gemeenten meer inspanningen om binnen de regio samen te werken. Voor de woonconsumenten in Zuidwest-Drenthe ligt het belang van de regionalisering in het betrokken worden bij het niveau waarop besluiten worden genomen. Toen het erop leek dat veel wet- en regelgeving het regionale niveau als afstemmingskader gingen gebruiken, probeerden de woonconsumenten· ook op dat niveau hun activiteiten te bundelen, maar in de praktijk van Zuidwest-Drenthe blijkt dat er op regionaal niveau weinig werkelijk wordt besloten. Dit was voor de Vrouwenadviescommissies (VAC's) een belangrijke ·reden om zich niet regionaal te organiseren.
3.2
Het ontstaan van de regionale samenwerking
In Zuidwest-Drenthe bestaat al lange tijd een bepaalde mate van regionale samenwerking op het terrein van de volkshuisvesting. Sinds begin jaren tachtig bestaat er een Stuurgroep Sociale Woningbouw. Deze Stuurgroep bestaat uit de negen kleine rurale gemeenten. Voor hen is de samenwerking vooral een mogelijkheid om doelmatiger te kunnen werken en kennis te bundelen. In het midden van de jaren tachtig is de plannings- en prograrnmeringscyc1us gestart met betrekking tot de woningbouwcontingenten en kregen de provincies meer taken en bevoegdheden, waarbij zij zich lieten adviseren door de regio . In ZuidwestDrenthe is dan ook tegelijk met het oprichten van het samenwerkingsverband in 1988 de regionale volkshuisvestingscommissie (RVC) ingesteld. Hierin hebben alle gemeenten in de regio zitting. De Stuurgroep van de rurale gemeenten bleef overigens naast deze RVC bestaan.
10
Toch waren de eerste bijeenkomsten van de RVC niet echt intensief volgens de meeste gemeenten. Er heerst volgens enkelen nog een min of meer 'dorpse' cultuur met daarin vrijwel alleen wethouders die geen full-time bestuurder zijn. Met de introductie van het regionale budgethouderschap op basis van het BWS in 1993 werd er wat meer inhoud gegeven aan het overleg. Er zijn daarna wat meer onderwerpen besproken, waaronder de opstelling van een regionaal volkshuisvestingsplan, waarover in paragraaf 3.5 meer. De vier corporaties werken al ongeveer tien jaar samen. Dit was voorheen een redelijk vrijblijvend overleg, maar met de komst van het regionale budgetbeheer en het meer gaan samenwerken van gemeenten, besloten de corporaties de samenwerking te intensiveren. In eerste instantie was er de intentie om er op regionaal niveau een zwaar overlegorgaan van te maken, dat het beleid van de corporaties sterk stuurde. Daarvan is toch afgezien. De redenen hiervoor waren: 1. Een zwaar overlegorgaan vergt ook veel van de eigen organisatie; 2. Twee van de vier corporaties gaan fuseren waardoor de noodzaak tot een verdere verzwaring van de samenwerking werd getemperd. Nu hebben de corporaties gekozen voor een directeurenoverleg en daartoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Daarin gaat het vooral om afstemming op de hoofdlijnen van beleid. De vrouwenadviescommissies werken niet samen op regionaal niveau, maar op provinciaal niveau. Men heeft wel willen bekijken in hoeverre men regionale VAC's kon opzetten, maar doordat er binnen Drenthe regionaal geen actief volkshuisvestingsbeleid wordt gevoerd, heeft men daarvan afgezien.
3.3
Het regionale blldgetbeheer
In 1993 is men in Zuidwest-Drenthe begonnen met het regionale budgetbeheer. Alle gemeenten in de regio doen hier aan mee op Hoogeveen na. Hoogeveen is de enige gemeente in de regio die op basis van haar inwonertal zelfstandig budgethouder kon worden en dat ook is gebleven na de introductie van het BWS in 1992. Met het instellen van de regionale budgethouders per 1 januari 1993 heeft de provincie wel getracht om alle gemeenten regionaal te laten samenwerken. Het plan was om in ieder geval administratief alles gezamenlijk te doen en na verloop van tijd ook beleidsmatig regionaal samen te werken. Dit laatste is echter in geen van de drie regio's in Drenthe gelukt. Binnen Zuidwest-Drenthe worden de gelden verdeeld op basis van de oude verdeelsleutel ten tijde van de verdeling van contingenten. Deze verdeling houdt in dat Hoogeveen 40% krijgt en Meppel en de overige gemeenten ieder 30%. Bij de budgetverdeling is deze verdeling gehandhaafd tussen Meppel en de rurale gemeenten. Dit houdt in dat op regionaal niveau alleen de rurale gemeenten in feite afspraken moesten maken over een verdere verdeling van de gelden. Deze gemeenten 11
hebben dan ·ook een meerjarenplan opgesteld waarin elke gemeente êen keer aan de beurt komt. Op deze wijze- kunnen -de kleine gemeenten meer. effectieve bouwstromen tot stand brengen. Nu worden op basis van ingediende projecten de gelden verdeeld onder de rurale gemeenten. Geen vaD die gemeenten ervaart het trouwens als een gemis dat Hoogeveen niet regionaal meedoet. Hoogeveen heeft wel de administratie voor de gehele regio op zich genomen en deze geautomatiseerd waarbij de kosten onderling worden verdeeld. Dit heeft niet geleid tot discussies. Geen van de andere gemeenten had de mogelijkheden of de ervaring om deze administratie op zich te nemen. Bij de introductie van het budgethouderschap en bij het maken van de verdeelafspraken is er stevig gediscussieerd tussen de kleine gemeenten. Tot echte problemen heeft dit echter nooit geleid. De gemeenten merken op dat met het afnemen van de subsidies ook de discussie hierover gemoedelijker is geworden. Hoogeveen en Meppel staan duidelijk buiten deze discussie, al is het voor Meppel wel mogelijk om gezamenlijk met de andere gemeenten te schuiven met de budgetten. Het Samenwerkingsverband ziet trouwens met het verminderen van de subsidies ook het belang van de subsidies afnemen. Men heeft het idee dat men echt dient te 'leuren' met de subsidies om ze nog kwijt' te kunnen. Per nieuwe sociale huurwoning wordt een bedrag van f 5.000,- aan subsidie gegeven en de indruk bestaat dat de corporaties daar al niet echt meer voor warm lopen. Het is nog maar een zo gering bedrag dat het voor hen niet al teveel meer uitmaakt. Een andere ontwikkeling ontstaan door het verminderen van de subsidiebedragen, is dat met name Hoogeveen pleit voor een meer inhoudelijke verdeling van de gelden. Deze zouden dan meer specifiek kunnen worden ingezet voor_de doelgroepen in de probleemgebieden. Deze discussie over een meer inhoudelijke verdeling vindt niet plaats op regionaal niveau, maar op provinciaal niveau in de provinciale commissie volkshuisvesting (PCV). Tot nu toe is het bestuur van de provincie echter nogal passief in het stelling nemen voor een inhoudelijke verdeling. De omslag die dat vergt, gaat traag en de huidige discussie wordt gekenmerkt door een strijd om geld tussen de zes budgethouders binnen de provincie. Hoogeveen vraagt zich echter wel eens af waarover eigenlijk nog wordt gediscussieerd, want de bedragen zijn nu wel erg laag geworden en zullen waarschijnlijk nog lager worden. De corporaties en de woonconsumenten kunnen het verdeelbesluit van ,de regio beoordelen met betrekking tot de subsidieverdeling, maar ze hebben niet het idee dat met dit oordeel veel gebeurt. Corporaties zouden een meer inhoudelijke verdeling van de gelden toejuichen, maar deze bedragen zijn ook zodanig laag dat de interesse ervoor afneemt.
12
3.4
De regionale woonruimteverdeling
De regio Zuidwest-Drenthe kent een ontspannen woningmarkt. Binnen de regio worden dan ook nergens instrumenten uit de Huisvestingswet toegepast, zoals het opstellen van huisvestingsverordeningen. In principe kan iedereen zich vrij binnen deze regio vestigen. Er lijkt dan ook geen reden aanwezig om regionaal tot afstemming te komen op het terrein van de woonruimteverdeling. Er worden geen economische en sociale bindingseisen gesteld, zodat een regionaal kader hiervoor niet nodig is. Bij een nadere beschouwing blijkt de woningmarkt echter niet zo open als die zou behoren te zijn en zijn er op subregionaal niveau tussen de verschillende partijen wel enige afspraken gemaakt. Zo is in de rurale gemeenten slechts één corporatie actief, de Woningstichting Zuidwest-Drenthe. Deze corporatie wilde graag komen tot een uniform verdelingssysteem binnen haar werkgebied. Dit betekende dat tot overeenstemming moest worden gekomen met de negen gemeenten die daarbij zijn betrokken. De onderhandelingen hierover verliepen zeer moeizaam, omdat de meeste gemeenten graag de zeggenschap over de woningen aan zich wilden houden. Uiteindelijk is toch een convenant afgesloten en is in 1994 de gehele woningtoewijzing in handen gelegd van de Woningstichting Zuidwest-Drenthe. JlJiervoor heeft de Woningstichting wel enkele toezeggingen aan de gemeenten moeten doen. De belangrijkste was dat de toewijzing van betaalbare huurwoningen (onder de f 600,-) alleen zou plaatsvinden aan eigen inwoners en economisch aan de gemeente gebonden personen. Zowel de provincie als de Inspectie erkennen dat dit feitelijk niet kan op basis van de Huisvestingswet, maar hebben er niet tegen opgetreden. Dat is niet gebeurd, omdat ten eerste het samenwerkingsproces tot het convenant waardevol wordt gevonden en beide partijen dat niet willen frustreren. Meer practisch gezien biedt de Huis-vestingswet onvoldoende mogelijkheden om goedkeuring aan het convenant te onthouden. Het niet ingrijpen van Inspectie en provincie betreft ook de privaatrechtelijke bedingen die gemeenten nu nog maken bij de grondverkoop voor woningbouw. Hierbij wordt door de gemeenten veelal bedongen dat de marktpartijen de woningen in eerste instantie verkopen aan de eigen ingezetenen. In Meppel en Hoogeveen gelden andere toewijzingscriteria dan in het landelijk gebied. In Meppel hebben de gemeente en de plaatselijke corporatie een convenant afgesloten. Ook hier zitten volgens de Inspectie nog de nodige haken en ogen aan, maar de intentie is goed. Tot nu toe hecht de Inspectie dan ook meer waarde aan de samenwerking op zich, dan aan de inhoud van de overeenkomst. In Hoogeveen is nog geen convenant opgesteld. Daar blijkt de onenigheid tussen de twee plaatselijke corporaties debet te zijn aan het uitblijven van een overeenkomst, daar de gemeente niet twee verschillende convenanten wil afsluiten. De ontwikkelingen overziend is er in Zuidwest-Drenthe sprake van een in feite geliberaliseerd gebied waar iedereen zich kan inschrijven. De regio bestaat echter 13
nog uit drie delen: de rurale gemeenten en twee streekcentra waarin verschillende toewijzingscriteria worden gehanteerd met daarbij nog veelal een bevoordeling van de eigen ingezetenen. Het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe wil nog wel' bekijken in hoeverre binnen het in voorbereiding zijnde regionale volkshuisvestingsplan is te komen , tot een verdere uniformering van de woonruimteverdeling in de regio zonder daar een specifiek regionaal model voor te ontwikkelen. Ook de corporaties trachten onderling te komen tot een betere afstemming van de woonruimteverdeling. Hierbij heeft men de gemeenten niet betrokken. Deze ontwikkelingen lijken erop te duiden dat in de toekomst een meer uniforme woonruimteverdeling binnen de regio Zuidwest-Drenthe valt te verwachten,maar bij zowel de totstandkoming van het regionale volkshuisvestingsplan, als bij de onderlin-' ge samenwerking van de corporaties doen zich thans enkele problemen voor, zodat het onzeker is op welke termijn deze uniformering zal plaatsvinden.
3.5
Regionale samenwerking met betrekking tot andere taken
Alle corporaties in de regio beschikken over een regionale toelating, maar tot nu toe is daar nog geen gebruik van gemaakt. Thans vindt het toezicht op de corporaties plaats door de gemeente waarin de corporatie is gevestigd. In Meppel is hiertoe al een convenant gesloten, maar in Hoogeveen nog niet. In het landelijk gebied verzorgt de gemeente Ruinen het toezicht op de daar gevestigde corporatie die werkzaam is in het gehele landelijke gebied. pén van de grotere gemeenten heeft nog zijn twijfels over de inhoud van dit toezicht in het landelijk gebied. Er lijkt nog teveel een streven te zijn bij zowel gemeenten als corporaties om maar zoveel mogelijk te bouwen. Recent is binnen de RVC wel een discussie gestart over het regionaliseren van het toezicht. Volgens het Samenwerkingsverband gaat dat echter om het opstellen van een regionaal kader met daarbinnen aanwijzingen over hoe en waarop kan worden getoetst. Dit lijkt met name nuttig, omdat tot nu toe slechts een marginale invulling wordt ' gegeven aan de toetsing binnen de regio door middel van het opsturen van jaarrekeningen en jaarverslagen door de corporatie. Het is echter niet de bedoeling dat het regionaal samenwerkingsverband zelf gaat toetsen. De toetsing zou in handen moeten blijven van de gemeenten2 • Tegelijkertijd met deze aanzet tot regionale afstemming en uniformering voert de Inspectie binnen de regio gesprekken over de vraag hoe het toezicht op corporaties kan worden aangepakt, waarbij men toch zeker ook de voordelen van een regionaal toezicht wil benadrukken. Getuige de ideeën die leven bij de gemeenten in de regio is het niet waarschijnlijk dat werkelijk zal worden overgaan tot een regionaal toezicht. Zo vindt de bestuurder van één van de grote gemeenten dat de gemeente zelf
2
14
Deze gedachten zijn ingehaald door de werkelijkheid, Het toezicht zal niet langer meer door gemeenten worden verricht.
wel toezicht kan uitoefenen en dat ook zelf in de hand wil houden, terwijl de bestuurder van de andere grote gemeente zich juist afvraagt of het toezicht niet naar een hoger schaalniveau zou moeten worden gebracht. Bij de kleine rurale gemeenten wordt in feite al met een soort van regionaal toezicht gewerkt. Aan het eind van de jaren tachtig is er in de regio al eens een regionaal woningmarktonderzoek uitgevoerd, waaruit een woningmarktinformatiesysteem is voortgekomen: het Verhuur Informatiesysteem (VIS). Dit systeem werd in eerste instantie bijgehouden door de corporaties, maar daar is langzaam maar zeker de klad ingekomen. De gegevens werden en worden niet goed meer geactualiseerd, al is dat wel enigszins verbeterd toen het Samenwerkingsverband deze gegevensverzameling een jaar geleden op zich nam. In Zuidwest-Drenthe wordt al enige jaren gewerkt aan een regionaal volkshuisvestingsplan. Dit proces verloopt echter zeer traag (begin 1995 zou er eigenlijk al een plan liggen) en lijkt op dit moment in een impasse te zijn geraakt. Het plan zou een keur aan onderwerpen gaan omvatten, zoals de nieuwbouwprogrammering, de woonruimteverdeling en het regionale toezicht. Alle gemeenten hebben hun medewerking eraan toegezegd en staan achter de regionale afstemming die ermee kan worden bereikt en het raamwerk dat zo kan worden geboden voor de lokale volkshuisvestingsplannen of het te voeren lokale beleid. Bij een enkele gemeente ontstond echter al gauw wrevel over de wijze waarop het plan werd opgezet door het ingehuurde adviesbureau. Dit bureau begon weer geheel opnieuw met het verzamelen van gegevens en het doen van onderzoek en daar zat niet iedereen op te wachten, zeker niet als de lokale situatie door de gemeente zelf al goed in beeld was gebracht. Veel belangrijker is echter de onenigheid die is ontstaan met betrekking tot het nieuwbouwprogramma. Bij dit onderwerp staan de rurale gemeenten lijnrecht tegenover de streekcentra. In het plan zijn de nieuwbouwcijfers namelijk gebaseerd op de richtcijfers van de provincie. De provincie heeft het afgelopen jaar de richtcijfers in de Signaalnota aangescherpt, omdat de streekplancijfers in de praktijk niet werden nageleefd. De consequentie hiervan is dat de rurale gemeenten minder bouwmogelijkheden krijgen en de streekcentra juist meer. Op deze basis willen de rurale gemeenten echter niet meewerken aan het opstellen van het regionale volkshuisvestingsplan. Er is zodoende een impasse ontstaan waaruit op dit moment de partijen niet lijken te kunnen komen. Er worden door de verschillende gemeenten nog wel enkele aanbevelingen gegeven over de wijze waarop het plan verder zou dienen te worden ontwikkeld. Zo stellen een aantal ambtenaren dat de partijen zich niet moet scharen achter de provinciale richtcijfers, maar zelf tot overeenstemming moet komen over de bouwopgave in de regio en dat als advies uitbrengen aan de provincie. Een bestuurder van een grote gemeente ziet echter dat veel gemeenten de discussie over het regionale volkshuisvestingsplan nu al gebruiken als middel om te ageren tegen de provincie, terwijl het voor de regio juist belangrijk is om tot onderlinge afstemming te komen en de bouwcapaciteit op elkaar af te stemmen. Het Samenwerkingsverband 15
stelt ook dat het beheer van de voorraad eigenlijk een belangrijker thema zou zijn, maar . dat het in deze regio nog altijd van groot belang is wie er wat, waar en hoe bouwt. Het Samenwerkingsverband is nauwelijks in staat om de discussie weer vlot te trekken. Zij probeert nog altijd het volkshuisvestingsplan op te stellen, maar zal waarschijnlijk het onderwerp van .de nieuwbouw moeten laten schieten en proberen tot overeenstemming te komen op andere onderwerpen. Het plan zal dan vrij sober worden. Voor de meeste gemeenten komt het plan ook te laat. Het zou beter zijn als met het plan al wordt ingespeeld op de situatie die ontstaat na de gemeentelijke herindeling op 1 januari 1998. Ook de provincie en de Inspectie staan achter de komst van een regionaal volkshuisvestingsplan en hopen dat door alvast meer rekening te houden met de komende herindeling de bestuurders wat meer ontspannen tegen het onderwerp nieuwbouw aankijken, omdat dit over ruim een jaar in een heel ander licht komt te staan. De Inspectie tracht verder een impuls te geven tot het doorbreken van de impasse door de regio' s in de PCV erop te attenderen dat men ook meer aandacht kan geven aan de bestaande voorraad en het probleem van leegstaande woningen. Door herstructureringen uit te voeren in de bestaande voorraad kan deze beter worden aangesloten op de marktvraag. Op deze wijze kan voor een deel al voorzien worden in de woningbehoefte. De corporaties juichen de komst van een regionaal volkshuisvestingsplan toe, maar men maakt zich zorgen over de nadruk die steeds weer op de nieuwbouwopgave wordt gelegd. Voor de corporaties is het heel belangrijk om te komen tot afspraken over de grootte van de ijzeren voorraad. Dit is het kernpunt waar omheen de volkshuisvesting voor de corporaties speelt. De corporaties zouden graag hierover afspraken zien in het regionale volkshuisvestingsplan en juichen de poging tot afstemming tussen de gemeenten toe, maar de corporaties zien ook dat dit zeer moeizaam verloopt. De gemeenten gaan nog sterk hun eigen weg en daarom laat het plan lang op zich wachten. In het algemeen verwachten zij toch dat het plan er wel zal komen, al was het alleen maar om al het geld dat er al is ingestoken. Veel andere onderwerpen zijn er niet opgepakt in Zuidwest-Drenthe. Een aantal andere onderwerpen zouden een plaats krijgen in het regionale volkshuisvestingsplan en die laten nu op zich wachten, hetgeen met name wordt betreurd door gemeenten die problemen ervaren op enkele taakvelden binnen de volkshuisvesting. Over duurzaam bouwen zijn in regionaal verband wel afspraken gemaakt. Het gaat hier om de verdeling van de stimuleringspremie. Het budget hiervoor is zodanig gering voor de regio dat niet elke gemeente een deel ontvangt. De verdeling vindt plaats aan de hand van de ingediende projecten. Meer moeilijkheden zijn er met de totstandkoming van een regionaal woonwagenbeleid en het overdragen van het beheer van de woonwagens aan de corporaties. De verantwoordelijkheid voor de woonwagenplaatsen heeft de provincie bij de gemeenten neergelegd en die moeten ervoor zorgen dat er in de regio voldoende standplaatsen zijn. Door de geringe vraag. naar woonwagenstandplaatsen en de leegstand die er nu nog is, lijkt er in de regio geen groot probleem te bestaan. Wel is een pro16
bleem dat Hoogeveen een groot deel van alle standplaatsen in de regio binnen haar grenzen heeft. Er was hier vanuit de historie altijd al een groot regionaal centrum. Daarnaast zijn er binnen de regio kleine woonwagencentra opgericht, maar de meeste woonwagenbewoners zitten liever bij elkaar in Hoogeveen. Dit vraagt om extra inspanningen van Hoogeveen. De provincie heeft voorgesteld om te komen tot een regionaal fonds om gezamenlijk in deze extra kosten/overlast voor Hoogeveen te voorzien, maar hiermee is tot nu toe niet ingestemd.
17
18
4
DE ORGANISATIE VAN DE REGIONALE SAMENWERKING
4.1
Inleiding
De regionale samenwerking, zoals deze in de regio Zuidwest-Drenthe tussen de verschillende partijen tot stand is gekomen, dient te worden geleid en onderhouden in meer formele stru cturen om zo de continuïteit en ontwikkeling van de samenwerking te waarborgen. Deze structuren zorgen voor de spelregels die de partijen onderling afspreken en die bepalen op welke manier men met elkaar omgaat en hoe en welke onderwerpen kunnen worden ingebracht. Deze structuren zijn echter niet statisch. Aan de hand van gewijzigde omstandigheden en opvattingen van de deelnemende partijen kunnen de structuren veranderen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de overlegstructuren die in Zuidwest-Drenthe door de verschillende partijen in het leven zijn geroepen, terwijl ook aandacht wordt geschonken aan de ruimtelijke structuur waaraan deze overlegstructuren zijn gekoppeld en waarmee de woningmarkt regionaal wordt afgeschermd.
4.2
De Regionale Volkshuisvestingscommissie
In 1988 is in Zuidwest-Drenthe een regionale volkshuisvestingscommissie opgericht. Tot de introductie van het BWS werd in deze commissie voornamelijk gesproken over het lenen en ruilen van contingenten, waarin het zeker voor de rurale gemeenten een goede functie vervulde. Bij het verkrijgen van de verdeeltaak bij het regionaal budgetbeheer kreeg de RVC een meer formele structuur. Alle onderwerpen op het terrein van de volkshuisvesting kunnen in de commissie worden besproken. Bestuurlijk gezien is de RVC in Zuidwest-Drenthe een bestuurscommissie wat betreft de verdeling van de BWS-subsidiegelden. De RVC neemt voor de gemeenten bindende beslissingen en alleen voor het vaststellen van verordeningen en het doen van uitgaven die niet op de begroting staan, is instemming nodig van het algemeen bestuur. Voor de overige onderwerpen functioneert de RVC als een soort informeel overlegplatform. 19
De RVC bestaat uit de portefeuillehouders volkshuisvesting van de verschillende gemeenten en wordt voorg~zeten door degene die in het dagelijks bestuur de portefeuille volkshuisvesting beheert. De RVC komt ongeveer vier à vijf keer per jaar bijeen. De laatste tijd lijkt de frequentie wat af te nemen volgens een aantal bestuurders . Dit zou vooral te wijten zijn aan de perikelen rondom het regionale volkshuisvestingsplan, waardoor een zekere besluiteloosheid is ontstaan. Ook het verminderen van het bedrag aan BWS-subsidies speelt daarbij een rol. Onder de RVC functioneert nog een ambtelijke werkgroep die de vergaderingen van de RVC voorbereidt. Deze werkgroep bestaat uit de ambtenaren van Hoogeveen, Meppel, Ruinen en Havelte. De werkgroep staat onder voorzitterschap van de secretaris van het Samenwerkingsverband. Niet alle gemeenten zijn hierin dus vertegenwoordigd, maar kunnen wel de ambtenaren aanspreken die wel zitting hebben in deze werkgroep. Sinds begin dit jaar zijn ook de corporaties betrokken bij deze ambtelijke werkgroep. Eén vertegenwoordiger van de corporaties heeft zitting in de werkgroep en kan de belangen van de corporaties op regionaal niveau zodoende behartigen, maar op dat niveau ook kennis en informatie inbrengen. Gemakkelijk ging deze deelname overigens niet voor de corporaties. Al jaren wilden de corporaties graag een vertegenwoordiger in de RVC, maar de gemeenten hebben dit afgehouden op basis van het argument dat dan elke partij zou moeten worden toegelaten, terwijl ook zaken worden besproken waar de corporaties geèn belang bij hebben. Wel mochten de corporaties zitting nemen in de ambtelijke werkgroep. Volgens de gemeenten functioneert de samenwerking tussen de corporaties echter ook niet erg goed. Vanuit het Samenwerkingsverband is dan ook gesteld dat de corporaties gezamenlijk tot afstemming moesten komen om zo een vertegenwoordiger binnen de werkgroep aan te wijzen. Dit zorgde weer voor een moeizame discussie tussen de corporaties, want ze waren allemaal wel geïnteresseerd, maar begin dit jaar is het toch gelukt en heeft de directeur van de Stichting Woondiensten Hoogeveen zitting in de ambtelijke werkgroep. Zijn taak is recentelijk overgenomen door de directeur van de Woningstichting Hoogeveen e.o. De VAC is ook toegelaten om zitting te hebben in de ambtelijke werkgroep. Tot nu toe is de VAC daar één keer geweest. Ook de VAC mocht geen zitting hebben in de bestuurlijke RVC, maar de vergaderingen van de RVC zijn wel openbaar. Het is echter moeilijk voor de V AC om te horen te krijgen wanneer de vergaderingen worden gehouden. Het zicht is zodoende nog erg beperkt op de regionale overlegstructuren en men lijkt nog niet echt goed opgenomen in de administratieve circuits waardoor men op de hoogte zou kunnen blijven van wat er gebeurt. Het ontbreekt de VAC ook aan voldoende capaciteit en kennis om mensen te vinden die op regionaal niveau willen participeren en een wezenlijke invulling daaraan willen geven. Voor het opstellen van het regionale volkshuisvestingsplan is een werkgroep ingesteld waarin alle gemeenten en corporaties zijn betrokken. Het grote aantal partijen hindert wel de mogelijkheid tot een snelle voorbereiding en besluitvorming volgens enkele gemeenten. Al met al kent de RVC een zware formele structuur voor de budgetverdeling. Het belang van deze budgetverdeling loopt door het verminderen van de gelden steeds 20
meer terug. Verder vormt de komst van een regionaal volkshuisvestingsplan een belangrijk onderwerp, maar daar komt men binnen de RVC ook niet uit door de tegenstelling van belangen tussen de rurale gemeenten en de twee streekcentra. De overige onderwerpen die er worden besproken betreft een aantal deelterreinen van de volkshuisvesting en daarvoor hoef je volgens enkele gemeenten geen zware overlegstructuur in stand te houden. Daar pleit men dan ook voor een meer informele en meer flexibele overlegstructuur. Gelet ook op de komst van de gemeentelijke herindeling waardoor er vier van de elf gemeenten overblijven, is het zeer de vraag of de RVC in zijn huidige vorm zal blijven voortbestaan.
4.3
De Stuurgroep Sociale Woningbouw
De negen rurale gemeenten hebben gezamenlijk de Stuurgroep Sociale Woningbouw opgericht. Al vanaf de jaren tachtig functioneert deze Stuurgroep, die het platform vormt voor de gemeenten in de discussie met de Stichting Woningbouw, die in al deze gemeenten functioneert. De Stuurgroep kent zowel een bestuurlijk als een ambtelijk overleg en kwam een aantal jaren geleden wel bijna één keer in de maand bij elkaar. Dit was ten tijde van het overdragen van de woningtoewijzing van de gemeenten aan de Stichting Woningbouw. Toen het convenant hierover was afgesloten, de subsidies verminderden en er minder gebouwd werd, nam de frequentie van het overleg af tot één keer in het halfjaar. Tegelijk nam de frequentie van het overleg in de RVC toe, zodat de rurale gemeenten elkaar ook daar tegenkwamen. Het belang van de Stuurgroep nam daardoor af.
4.4
Het Overleg Zuidwest-Drenthse Woningcorporaties (OZW)
De vier grote corporaties werken al bijna tien jaar samen op het terrein van de volkshuisvesting. Dit betrof eerst een vrij informeel overleg tussen de besturen en directieleden. Met de verzwaring van de regionalisering door de wet- en regelgeving en de stijgende nadruk op het beheer van de voorraad, hebben de corporaties zich beraden over de vorm en inhoud van de regionale samenwerking. In eerste instantie was het de bedoeling om een zwaar overlegplatform te creëren, maar dit is er niet van gekomen door de druk die dit zou geven op de organisatie en door de aanstaande mogelijke fusie van twee corporaties. Nu is er overleg om tot afstemming te komen over de hoofdlijnen van beleid. Sinds 1995 gebeurt dit binnen een directeurenoverleg onder voorzitterschap van de directeur van de Meppeler Woningstichting en niet meer in een besturenoverleg. In juni 1996 stapte de rurale corporatie Stichting Woningbouw uit dit regionale overleg tot grote verrassing van de overige corporaties. Er is wel onderling een afspraak gemaakt dat niet op elkaars werkterrein wordt geopereerd met de regionale toelating, die alle corporaties hebben, tot de gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden. 21
De gemeenten zien de regionale samenwerking van de corporaties als kleinschalig en weinig stimulerend. De corporaties hebben volgens hen veelal ruzie en kunnen niet goed met elkaar overweg. Elke corporatie kent nog sterk een eigen beleid en la~t zich daar niet vanaf brengen. Dit beeld wordt bevestigd door het uittreden uit het regionale overleg van de Stichting Woningbouw.
4.5
Overige regionale overlegstructuren
De provincie en Inspectie hebben geen zitting in de RVC in Zuidwest-Drenthe. Voor de provincie vormt de Provinciale Commissie Volkshuisvesting (PCV) het belangrijkste overlegorgaan waarin men contact legt met de regio's . De PCV bestaat sinds 1985 en komt ongeveer drie à vier keer per jaar bij elkaar. Er bestaat zowel een bestuurlijke als een ambtelijke PCV; de laatste bereidt de stukken voor. In de PCV hebben de corporaties, de provincie, de Inspectie, de regio's (als behartiger van de belangen van de niet-zelfstandige gemeenten) en de zelfstandige gemeenten zitting. De ambtelijke PCV komt vaker bij elkaar. De frequentie van overleg ligt hier op ongeveer acht à negen keer per jaar. Alle onderwerpen op het terrein van de volkshuisvesting worden er besproken en voor de provincie heeft men via dit overleg een sterke band met de drie RVC's in Drenthe. De Inspectie ziet toch dat er binnen de PCV met name wordt gediscussieerd over de verdeling van de middelen en nauwelijks over andere onderwerpen. Ook een be stuurder vanuit de regio Zuidwest-Drenthe valt dit op en vraagt zich af of men nog al die moeite zou moeten doen voor die geringe hoeveelheid middelen. Een meer inhoudelijke verdeling van de gelden zou volgens deze bestuurder beter zijn, maar dit dringt maar langzaam .door tot de provinciale gedelegeerde. De Inspectie zou wel graag zien dat meer onderwerpen besproken worden binnen de PCV en RVC . De Inspectie heeft dan ook zelf de discussie gestart over duurzaam bouwen en subsidieloos bouwen. De afwezigheid in de RVC maakt het echter wel lastig om snel een contact te leggen met de regio's . De Inspectie benadert nu nog de gemeenten veelal afzonderlijk en slechts recent krijgt men de stukken van de vergaderingen van de RVC opgestuurd van het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe. De Inspectie ziet ook een wat meer · sceptische houding ten opzichte van de samenwerking toe in Drenthe in vergelijking tot Friesland en Groningen. In deze twee provincies functioneert al langere tijd een Provinciaal Bouwberaad, terwijl dat in Drenthe nu pas langzaam maar zeker wordt opgestart. Een oorzaak hiervoor is moeilijk te geven. Het zou te maken kunnen hebben met het ontbreken van een duidelijke grootschalige volkshuisvestingsproblematiek in de Drenthse regio's.
22
4.6
De regionale woningmarkt
In de vorige paragrafen werd duidelijk dat er binnen Zuidwest-Drenthe een aantal regionale overlegorganen functioneren, maar dat de intensiteit van de regionale samenwerking niet al te hoog lijkt. De regionale samenwerking wordt in de huidige bestuurlijke constellatie voor de volkshuisvesting veelal gekoppeld aan de Wgrregio's. Dit geldt ook voor Zuidwest-Drenthe. In hoeverre vormt de Wgr-regio Zuidwest-Drenthe voor de verschillende partijen ook de werkelijke regionale woningmarkt? Alle gemeenten vinden dat Zuidwest-Drenthe niet geheel overeenkomt met de regionale woningmarkt. Er zijn zeker wel relaties binnen het gebied wat betreft de woningmarkt, maar de ligging van de twee streekcentra aan de rand van de regio zorgt ervoor dat ook gebieden buiten de regio tot de woningmarkt van deze centra behoren. De twee streekcentra functioneren daarbij ook nogal los ten opzichte van elkaar met weinig onderlinge relaties door de afstand en het verschil in woonmilieu. Ook de corporaties zien Zuidwest-Drenthe niet als één regionale woningmarkt. Men ziet duidelijk verschillen tussen zowel de rurale als stedelijke gemeenten, als tussen Hoogeveen en Meppel onderling. Deze twee gemeenten hebben ook sterk te maken met verhuisstromen van buiten de regio . Hetzelfde beeld hebben ook het Samenwerkingsverband, de Inspectie en de provincie van het gebied. Het Samenwerkingsverband ziet dat de woon-werkrelaties zich voor een groot deel voordoen binnen Zuidwest-Drenthe, waardoor het toch wel gerechtvaardigd is om bij deze Wgr-regio aan te sluiten wat betreft de regionale woningmarkt. Ook de Inspectie gaat voor haar beleid uit van de regio Zuidwest-Drenthe alhoewel er volgens de Inspectie ook ongetwijfeld relaties buiten de regio liggen, met name met de aangrenzende provincies Friesland en Overijssel. Bestuurlijk gezien zijn deze provinciegrenzen echter redelijk harde grenzen en vindt er nog weinig samenwerking plaats tussen de betrokken regio's over en weer. Concluderend is er in Zuidwest-Drenthe geen sprake van een regionale woningmarkt. Zowel Hoogeveen en Meppel hebben hun eigen woningmarkt, die voor een groot deel ook buiten de regio is gelegen. De rurale gemeenten bieden een specifiek eigen woonklimaat, maar zij kennen wel degelijk relaties met Hoogeveen en Meppel, die als streekcentra veelal de eerste opstap vormen voor mensen van buiten de regio die zich hier willen vestigen. Het ontbreken van een sterke interne samenhang binnen de regionale woningmarkt kan een factor zijn die meespeelt met betrekking tot de intensiteit en bereidwilligheid tot regionale samenwerking. Een eventueel aanwezige volkshuisvestingsproblematiek zal zich in een dergelijk geval veelal niet uitstrekken tot alle betrokken partijen, zodat het bereiken van overeenstemming tussen alle partijen veelal zeer moeizaam zal verlopen.
23
24
5 DE BETROKKEN PARTIJEN
5.1
Inleiding
Na de bespreking van het ontstaan van de regionale samenwerking en de organisatie daarvan, wordt in dit hoofdstuk verder ingegaan op de verschillende partijen die meedoen aan de regionale samenwerking . Wat willen zij bereiken met de regionale samenwerking? Wat brengen zij in bij de regionale samenwerking? Wat vindt men van de inbreng van andere partijen en welke partijen ziet men als belangrijk voor de samenwerking? Deze vragen zullen worden behandeld aan de hand van de standpunten van de verschillende betrokken partijen.
5.2
Doeleinden bij de regionale samenwerking
Voor een groot aantal rurale gemeenten in Zuidwest-Drenthe vormt de belangrijkste doelstelling het proberen binnen te halen van een voldoende groot budget voor de woningbouw. Dit vormde geruime tijd het belangrijkste doel, maar het wordt wel steeds minder belangrijk door het afnemen van de budgetten. Verder zien een aantal rurale gemeenten ook het gezamenlijk oppakken van onderwerpen, die men zelfstandig niet of met slechts een zeer grote inspanning kan uitvoeren, als een belangrijk doel om te komen tot regionale samenwerking. Meppel zou best willen participeren in de regionalisering als daar een duidelijk doel voor Meppel mee zou worden gediend. Op dit moment ziet Meppel echter geen extra gewin dat men uit regionalisering zou kunnen behalen. Regionalisering zou duidelijk een meerwaarde moeten vertegenwoordigen, maar daarvan is hier geen sprake Meppel. Als de BWS-regelgeving er niet toe dwong, had Meppel ook niet geparticipeerd in de regionalisering. Door de vastliggende verdeelpercentages met betrekking tot de BWS-subsidies is het regionale gehalte voor Meppel en de overige gemeenten slechts gering. Hoogeveen heeft als doelstelling het verhogen van de regionale afstemming van het woningbouwbeleid. Op dit moment ervaart Hoogeveen een sterke concurrentie tussen de steden en het landelijk gebied en die zouden elkaar juist dienen aan te vullen. Hoogeveen heeft binnen de regio ook te kampen met een bepaalde problematiek die 25
nu nog vooral lokaal zichtbaar is, maar op den duur ook op regionaal niveau zou kunnen doorwerken. Deze problematiek betreft een slechte aansluiting van het aanbod van woningen op de vraag naar woningen. Een belangrijke doelstelling "van Hoogeveen is dan ook binnen de regio voor deze problematiek te waarschuwen en te zoeken naar oplossingen. Voor Hoogeveen is regionalisering dan ook belangrijk en deze gemeente verkeert daarbij in een afhankelijke positie. Hoogeveen verliest het qua woonlocatie namelijk van de aantrekkelijke rurale gemeenten op het zand. Hoogeveen is dan ook gebaat bij een matiging van het bouwen in het rurale gebied, zodat leegstand in Hoogeveen kan worden voorkomen. Voor de corporaties is een belangrijke doelstelling het voorkomen van concurrentie, zowel tussen de corporaties onderling als tussen de gemeenten. Dit vraagt om een regionale afstemming. Het streven hiernaar is dan ook de inzet van de corporaties, maar tot nu toe lijkt er binnen de regio nog veel concurrentie te zijn tussen de verschillende partijen en dat kan volgens de corporaties op den duur alleen maar leiden tot volkshuisvestelijke problemen. Het Samenwerkingsverband heeft als taak de regionale samenwerking te stimuleren en te coördineren. In deze regio staat een lichte vorm van regionale samenwerking hoog in het vaandel bij de gemeenten. Het Samenwerkingsverband heeft dan ook geen intentie om zich te ontwikkelen in de richting van een zwaar bestuursorgaan. In feite zijn het de gemeenten die bepalen in hoeverre het Samenwerkingsverband sturend mag optreden. Hoewel de provincie en de Inspectie niet direct zijn betrokken bij de regionale samenwerking, zeggen beide een sterk voorstander te zijn van de regionalisering. Voor de provincie ligt de oplossing van de spanningsvelden tussen rurale en stedelijke gemeenten, veen- en zandgemeenten en volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, voor een groot deel op regionaal niveau, omdat men daar tot een integrale afstemming van belangen kan komen. De Inspectie heeft als taak het stimuleren van de regionalisering op basis van het regionaal functioneren van de woningmarkt en omdat het regionale niveau het beste kader biedt om tot afstemming en oplossing van volkshuisvestingsproblemen te komen.
5.3
Beoordeling van de inbreng van andere partijen
Door de meeste gemeenten wordt de inbreng van de andere gemeenten op zich wel gewaardeerd. Daarbij moet echter goed in gedachten worden gehouden dat bijna alle gemeenten de regionalisering als een ontwikkeling zien die niet dicht bij de dagelijkse gang van zaken staat. Het zelfstandig kunnen beslissen over de volkshuisvesting telt zwaar vrijwel alle gemeenten, zodat vanuit regionaal niveau niet al teveel bemoeienis wordt gewenst. Zoals gewoonlijk zien de grote gemeenten een kleine inbreng in de regionalisering van de kleine rurale gemeenten, die minder tijd en capaciteit ter beschikking hebben
26
op het terrein van de volkshuisvesting. Dit ervaren de grote gemeenten niet als negatief, maar als een logisch gevolg. Wel geeft het problemen als regionaal inhoudelijk diep wordt ingegaan op bepaalde onderwerpen en de benodigde kennis daarvoor slechts beperkt aanwezig is. Dit beperkt wel in enige mate de mogelijkheid en snelheid van besluitvorming op regionaal niveau, hetgeen ook een verklaring kan zijn voor de beperkte mate van regionalisering in Zuidwest-Drenthe. De rurale gemeenten zien wel duidelijk een scheiding tussen de rurale en stedelijke gemeenten, die zich heeft verscherpt met de discussie over het regionale volkshuisvestingsplan. Deze gemeenten zien de grote gemeenten toch erg sterk voor hun eigen belang praten, hetgeen vanuit hun standpunt ook niet als onlogisch wordt beschouwd. Opvallend is dan ook dat de rurale gemeenten niet echt spreken over een onhoudbare situatie tussen de rurale en stedelijke gemeenten. De verschillen liggen er al geruime tijd en daar hebben de gemeenten mee leren leven in een cultuur die duidelijk gericht is op zelfstandigheid. Er wordt alleen samengewerkt als een draagvlak en meerwaarde kunnen worden verkregen. Een bijkomend probleem is dat één van de streekcentra van mening is dat de beide streekcentra op zich alles zelf zouden kunnen doen en de regionale samenwerking niet nodig hebben. Ook de andere stedelijke gemeente onderschrijft dit, maar wil zich wel coöperatief opstellen ten opzichte van de regionale samenwerking, omdat toch in de afstemming voordelen zijn te behalen en ook op het persoonlijke vlak lijken er hechtere relaties te zijn tussen deze gemeente en de regio. Over de rol van het Samenwerkingsverband wordt door de gemeenten verschillend gedacht. De rurale gemeenten waarderen de facilitaire ondersteuning vanuit het Samenwer kingsverband. Men kan er terecht met vragen en voor informatie over de wet- en regelgeving. Eén van de rurale gemeenten vindt echter dat de terugkoppeling van deze wet- en regelgeving naar de gemeenten te passief verloopt. Er wordt over gesproken in de RVC, maar daarna laat het Samenwerkingsverband de gemeenten het verder zelf uitzoeken, terwijl er wel wat meer ondersteuning bij zou mogen worden gegeven. Erkend wordt dat men in een dergelijk geval misschien ook zelf initiatief kan nemen in de richting van het Samenwerkingsverband. Toch vreest een enkele rurale gemeente ook voor een teveel aan initiatief van het Samenwerkingsverband. Met het regionale budgetbeheer zijn ook ambtenaren van het Rijk overgegaan naar het Samenwerkingsverband en die hadden lang niet al hun tijd nodig voor het budgetbeheer , zodat begonnen is met het bedenken van andere activiteiten op regionaal niveau, hetgeen zich uitte in allerlei regionale plannen en nota's. Dat schrikt de gemeenten nogal eens af, omdat deze graag zelf het beleid willen bepalen. Tenslotte noemt een enkele rurale gemeente ook dat het Samenwerkingsverband ervoor gezorgd heeft dat gemeenten over de eigen grenzen heen hebben leren kijken en zich meer bewust zijn geworden van wat er bij andere gemeenten in de regio speelt. Van de streekcentra vindt Hoogeveen dat het Samenwerkingsverband wel een stimulerende en positieve rol speelt in de regionalisering, maar dat het op dit moment een soort gevecht lijkt tegen de bierkaai door de tegenstellingen tussen de gemeenten en de komende herindeling. Meppel ziet niet zozeer een stimulerende rol 27
van het Samenwerkingsverband. De gemeenten maken in feite samen het beleid op regionaal niveau. De inbreng van de corporaties wordt door een groot deel van de gemeenten als niet voldoende beschouwd. De corporaties zijn onderling nog te verdeeld om effectief en resoluut op het regionale niveau te kunnen optreden. Wel zien praktisch alle gemeenten een potentieel groot belang in de inbreng van de corporaties. Hun inbreng zou zelfs juist kunnen leiden tot meer (sub)regionale samenwerking, omdat de rurale gemeenten te maken hebben met één corporatie die de rurale gemeenten dwingt om zich gemeenschappelijk op te stellen. Verder vindt er een fusie plaats tussen een Hoogeveense en Meppelse corporatie zodat ook de beide streekcentra tot onderlinge afstemming dienen te komen . Een enkele gemeente vreest wel dat door deze ontwikkelingen ook binnen de corporatiewereld de scheiding tussen de steden en dorpen binnen de regio nog harder zal worden aangezet. Van zowel de provincie als de Inspectie zien de gemeenten geen daadwerkelijke inbreng in de regionalisering. Beide partijen zijn ook niet opgenomen in de regionale overlegorganen. Eén van de bestuurders . wijst op een bestaande traditie bij de provincie van 'verdelende rechtvaardigheid', hetgeen zoveel inhoudt dat Drenthe vooral een provincie is van dorpen die allemaal evenveel zouden moeten kunnen. De meer stedelijke gemeenten ondervinden daar nog altijd hinder van. Ook de persoonlijke invulling bij het provincie bestuur op het terrein van de volkshuisvesting lijkt een rol te spelen met betrekking tot het handhaven van dit beeld. Een andere bestuurder ziet ook een geringe invloed van de provincie, maar ziet dat niet als noodzakelijk gezien de in verhouding geringe volkshuisvestingsproblematiek in de regio. De Inspectie zien vrijwel alle partijen als een op afstand staande partij, die zo nu en dan met informatie aankomt op basis van cijfers en gegevens die in de regio weinig aanspreken. Het verhaal van de Inspectie wordt vaak als te theoretisch en te afstandelijk beschouwd en de gemeenten geven aan hier weinig mee te doen . De corporaties vinden dat elke gemeente wel een inbreng heeft in de regionale samenwerking, maar dat toch duidelijk de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk op lokaal niveau wordt gehouden. Op het eerste gezicht lijkt Meppel zich als stedelijke gemeente meer passief op te stellen tegenover de regionalisering dan Hoogeveen, maar het kan best zijn dat Meppel duidelijk de eigen strategie naar buiten brengt en Hoogeveen dat ook zo voelt, maar niet uitspreekt. De sterke gerichtheid op de lokale belangen komt duidelijk tot uiting bij de discussie over de nieuwbouw. Gemeenten kunnen het over dit onderwerp niet eens worden en dat belemmert de voortgang op tal van andere onderwerpen. Voor corporaties is dit een negatieve ontwikkeling, want met name het voorraadbeheer is een belangrijk onderwerp dat regionaal aandacht behoeft. Wel ervaren corporaties dat er ambtelijk bij de gemeenten iets meer enthousiasme is voor de regionale samenwerking dan bij de bestuurders, maar in het algemeen vormen de ambtenaren en bestuurders van een gemeente qua regionale opstelling één blok.
28
Over' de inzet van de corporaties zelf, hebben de corporaties het idee dat zij' op dit ogenblik een meer stimulerende partij zijn in de regionale samenwerking dan de (individuele) gemeenten. Wel is er ook tussen de corporaties sprake van enige spanning en kost het enigszins moeite om de standpunten onderling op elkaar af te stemmen. In feite werken de corporaties dan ook alleen op de hoofdlijnen van het beleid met elkaar samen in de regio. Het Samenwerkingsverband heeft volgens de corporaties een goede rol gespeeld bij het tot elkaar brengen van de verschillende partijen, maar het is moeilijk voor ze om iedereen bij elkaar te houden en tot iets gezamenlijks te doen komen. Van de Inspectie en provincie gaat niet echt een stimulerende rol uit. Dit kan volgens de corporaties een gevolg zijn van het feit dat deze partijen geen daadwerkelijke problematiek ervaren in deze regio. Het Samenwerkingsverband ervaart de inbreng van de gemeenten in evenredigheid met hun capaciteit, waarbij Meppel zich meer zelfstandig opstelt en Hoogeveen een meer positieve invulling geeft aan de regionalisering. Op zich komen er echter niet al teveel nieuwe impulsen voor de regionalisering vanuit de gemeenten. In verhouding tot de gemeenten is de inbreng van de corporaties dan ook positiever te waarderen sinds zij op regionaal niveau zijn betrokken bij de samenwerking. Men brengt nieuwe onderwerpen in en de corporaties zien duidelijk een rol voor het regionale niveau weggelegd om tot afspraken te komen . Aan de andere kant is het wel weer jammer dat de corporaties onderling problemen hebben om de rijen gesloten te houden en dat frustreert ook weer hun regionale samenwerking met de gemeenten. De Inspectie vindt het moeilijk om de inbreng van de verschillende partijen te beoordelen, omdat zij zelf niet betrokken is bij het regionale overleg . De Inspectie krijgt wel de indruk dat de kleine gemeenten een tekort hebben aan mankracht om daadwerkelijk erg actief op dat gebied te kunnen zijn, met name wat betreft het toezicht op de corporaties. Verder bestaat er weinig contact tussen de Inspectie en het Samenwerkingsverband. De indruk bestaat verder dat het Samenwerkingsverband niet meer erg actief is door de demotivatie die is ontstaan door de grote meningsverschillen tussen de rurale en de stedelijke gemeenten. De Inspectie vindt het moeilijk om vanaf afstand in deze regio met soms grote meningsverschillen een duidelijk beeld te krijgen van de regionalisering. De regio biedt daarvoor weinig houvast. Ook de provincie is niet betrokken bij het regionale overleg en heeft niet echt goed zicht op de inbreng van de partijen binnen de regio. De provincie kan zich echter wel voorstellen dat de partijen door de herindeling, de kerntakendiscussie en de zwaarte van het takenpakket voor de kleine gemeenten, niet al teveel tijd stoppen in de regionale samenwerking.
29
De provincie zelf erkent dat zij maar weinig tijd kan besteden aan de volkshuisvesting. Er wordt veelal gewerkt met losse notities zonder dat een duidelijk visie is neergelegd in bijvoorbeeld een nota Bouwen en Wonen of in een volkshuisvestelijk beleidsplan. De inbreng van de corporaties ziet de provincie als positief. Ze hebben ervoor gezorgd dat de gemeenten toch op elkaar betrokken blijven, met name in het landelijk gebied, waarin de negen gemeenten gezamenlijk tot overeenstemming moesten komen om het convenant met de daar werkzame corporatie te ondertekenen. Deze meningen van de verschillende partijen maken duidelijk dat een echte 'trekker' nog ontbreekt in de regio Zuidwest-Drenthe. Door de verschillende partijen wordt wel aangegeven dat het Samenwerkingsverband (secretariaat van de RVC) probeert de partijen bij elkaar te brengen en te houden en nieuwe onderwerpen poogt in te brengen. Het Samenwerkingsverband kan echter geen vuist maken en heeft te maken met een onderlinge verdeeldheid tussen de gemeenten binnen haar grenzen. Bij het Samenwerkingsverband is ook een geringe capaciteit aanwezig om alles te kunnen aanpakken binnen de regio en tot ontwikkeling te brengen, zeker met de tegenwerking die men ontmoet bij de gemeenten. Het kost het Samenwerkingsverband dan ook veel tijd en moeite om de partijen op één lijn te krijgen. Onder de gemeenten zelf is ook geen duidelijke trekker aan te wijzen. Van de grote gemeenten keert Meppel zich wat af van de regionalisering en kent het in Hoogeveen ook niet de hoogste prioriteit, waardoor er weinig tijd en capaciteit voor beschikbaar wordt gemaakt. De corporaties functioneren recent wel wat meer als trekker vanuit het gezichtspunt van het Samenwerkingsverband. Bij de onderwerpen die worden opgepakt, zijn de corporaties meer geneigd om te bekijken in hoeverre dat binnen de regio samen kan worden opgepakt. De huidige discussies over de gemeentelijke herindeling, de kerntakendiscussie en het ontbreken van een voor iedereen duidelijke volkshuisvestingsproblematiek zorgen ervoor dat er thans bij de gemeenten weinig aandacht is voor de regionale samenwerking. Niemand voelt zich echt geroepen om dit sterk te stimuleren en het Samenwerkingsverband mist als de aangewezen partij hiertoe de kracht om deze regionale samenwerking binnen de genoemde spanningsvelden tussen de partijen te stimuleren.
5.4
Andere partijen op het terrein van de volkshuisvesting
Binnen de regio Zuidwest-Drenthe hebben op het terrein van de volkshuisvesting de gemeenten en corporaties een structureel regionaal overleg. De andere partijen, woonconsumenten en marktpartijen, ontberen dit regionale overleg. Er zijn wel enkele pogingen gedaan van beide kanten om contact te zoeken, maar dit heeft tot nu toe weinig opgeleverd. Hoe staan de benaderde partijen tegenover een regionaal overleg tussen al deze betrokken partijen?
30
Bij de gemeenten wordt verschillend gedacht over het betrekken van marktpartijen en woonconsumenten bij de regionale samenwerking. De voorstanders om de marktpartijen erbij te betrekken wijzen op hun kennis op de koopwoningmarkt die op dit ogenblik een grote stempel drukt op de Zuidwest-Drenthse woningmarkt. Tegenstanders refereren aan het puur economische belang dat marktpartijen nastreven. Dit maakt deze partij minder geschikt als mede-beleidsbepaler. Wel zouden ze bij concrete projecten kunnen bijdragen met hun marktkennis. Het belang van de woonconsumenten wordt algemeen erkend, maar men ziet ze nog niet zo snel georganiseerd raken op regionaal niveau. Dat lijkt nu nog een stap te ver. In het algemeen benadrukken de gemeenten dat eerst op lokaal niveau een goed vier-partij en-overleg dient te worden opgezet en dat van daaruit verder kan worden gekeken hoe dit eventueel ook op regionaal niveau vorm zou kunnen krijgen. Duidelijk is wel dat dit laatste dan wel een wezenlijke bijdrage moet kunnen leveren aan de volkshuisvestingsprestaties, want anders is het een verspilling van tijd en moeite. De corporaties zien voor de woonconsumenten niet echt een plaats op regionaal niveau. Hun directe belang ligt in hun straat/wijk. Op lokaal niveau is het wel belangrijk om overleg met de woonconsumenten te hebben, want daar vindt de concrete invulling plaats van het volkshuisvestingsbeleid. De marktpartijen zouden volgens de corporaties op basis van hun specifieke kennis wel een gesprekspartner kunnen zijn op het regionale niveau. Op lokaal niveau werken beide partijen ook al samen in bepaalde projecten. Zowel de provincie als Inspectie zijn voorstander van het betrekken van de marktpartijen en woonconsumenten bij het regionale overleg. De Inspectie denkt daarbij aan het opzetten van een regionaal platform waarin de partijen bij elkaar komen. De provincie ziet vooral bij de nieuwbouwopgave een belangrijke rol weggelegd voor de marktpartijen. Het valt op dat zowel de provincie als de Inspectie de Vrouwenadviescommissie noemen als belangrijke vertegenwoordiger van de woonconsumenten op mogelijk ook het regionale niveau. De gemeenten spreken niet over deze organisatie van woonconsumenten. Het Samenwerkingsverband ziet geen plaats voor zowel de marktpartijen als woonconsumenten in het huidige regionale overleg. Dit zou de besluitvorming teveel vertragen en te vrijblijvend maken. Wel kunnen deze partijen hun invloed doen gelden aan de hand van de inspraak die ze kunnen leveren op de stukken die regionaal worden uitgebracht. Concluderend zien de meeste benaderde partijen wel een belang in het participeren van marktpartijen en woonconsumenten in het regionale overleg, maar op korte termijn lijkt daarvan nog geen sprake te zijn. De gebrekkige (regionale) organisatie van beide partijen is daar nog te gering voor, terwijl de bestaande regionale samenwerking ook nog dermate moeizaam verloopt, dat een uitbreiding van de samenwerking naar verwachting het proces alleen maar moeizamer en vrijblijvender zou maken. 31
32
6 DE REGIONALE SAMENWERKING BEOORDEELD
6.1
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden hoe de regionale samenwerking is ontstaan, hoe zij georganiseerd is en wie de deelnemende partijen zijn. Wat nu de belangrijkste knelpunten zijn in de regionale samenwerking en hoe men de regionale samenwerking thans in totaal beoordeelt, wordt in dit hoofdstuk beschreven. Verder wordt een blik geworpen in de toekomst wat betreft de verwachtingen omtrent de regionale samenwerking in de regio Zuidwest-Drenthe en geven de verschillende benaderde partijen aanbevelingen omtrent de regionale samenwerking.
6.2
Knelpunten in de regionale samenwerking
Na het opstarten van de regionale samenwerking op de verschillende deelterreinen van de volkshuisvesting in het begin van de jaren negentig, is daadwerkelijk begonnen met het opbouwen van een constructieve samenwerking die tot verschillende regionale activiteiten zou kunnen leiden. Tijdens deze samenwerking kunnen zich allerlei problemen voordoen tussen de partijen, die een zware wissel kunnen trekken op de bestaande samenwerking. Welke problemen men in de regio Zuidwest-Drenthe tegenkwam en hoe men deze heeft opgelost, wordt in deze paragraaf behandeld vanuit het gezichtspunt van de benaderde partijen. In het kader van de regionale budgetverdeling nebben zich niet echt grote problemen voorgedaan. Hoogeveen is zelfstandig budgethouder en Meppel krijgt een vast deel (vaste verdeelsleutel) van het regionale budget, zodat de strijd over de budgetverdeling vanuit deze gemeenten al in de kiem is gesmoord. Wel zijn er tussen de rurale gemeenten wel eens heftige discussies gevoerd over de verdeling van hun budget. Hier is men echter altijd uit kunnen komen. De betrokken gemeenten ervaren het nu zelfs als een gemis dat de subsidiegelden zodanig zijn afgenomen dat niemand zich er echt druk meer om maakt. Dit heeft volgens hen een negatieve invloed op de regionalisering. Met het wegvallen van de subsidies is er volgens vele gemeenten ook geen zware overlegstructuur meer nodig en verdwijnt een instrument om de
33
partijen bij elkaar te brengen. Aan de andere kant kan men zich afvragen of de regionaliseringohier wel daaqwerkelijk is opgestart, als alleen het regionale budgetbeheer als regionaal bindende activiteit wordt gezien en als daarover felle discussies zijn gevoerd om de eigen belangen zo goed mogelijk te behartigen. Op het terrein van de woonruimteverdeling zijn er wel enkele problemen geweest in de rurale gemeenten. De totstandkoming van een convenant over de woningtoewijzing met de regionaal werkzame Stichting Woningbouw Zuidwest-Drenthe, ging daar niet gemakkelijk. De gemeenten waren beducht voor het onleefbaar worden van buurten als ze de toewijzing niet zelf in de hand konden houden. De corporatie zou daar echter ook nadeel bij hebben en streeft naar zo leefbaar mogelijke buurten en dorpen. Langzaam maar zeker zijn de gemeenten dan ook overtuigd van het nut van één uniform toewijzingssysteem. De Huisvestingswet als stok achter de deur heeft daarbij meegespeeld, maar nog meer de concessies die de corporatie heeft gedaan bij de toewijzing, waarvan de belangrijkste is dat de betaalbare voorraad huurwoningen met voorrang wordt toegewezen aan de eigen inwoners. Op dit moment doet de meeste onenigheid zich voor bij de totstandkoming van het regionale volkshuisvestingsplan. Een aantal interne en externe factoren met betrekking tot deze regio spelen daarbij een rol. Ten eerste komt de tegenstelling tussen de rurale en stedelijke gemeenten in deze discussie over het volkshuisvestingsplan ten volle tot uiting. De rurale gemeenten willen de leefbaarheid op het platteland behouden en willen dan ook kunnen bouwen. De stedelijke gemeenten zien echter inwoners vertrekken naar het landelijk gebied en daarmee vermindert het draagvlak voor hun voorzieningen, terwijl er zo ook een aantasting plaatsvindt van het waardevolle Drenthse landschap. De provincie ondersteunt beleidsmatig het bevorderen van het bouwen in de stedelijke gemeenten (streekcentra) en het afremmen van het bouwen in het rurale gebied. Dit beleid is neergelegd in de 'Signaalnota' . Bij het opstellen van het regionale volkshuisvestingsplan wordt al uitgegaan van de bouwtaakstellingen uit deze provinciale nota en daarmee kunnen de rurale gemeenten zich niet verenigen. Zij willen nog uit gaan van de cijfers in het vigerende streekplan. Dit geeft een spanning die tot nu toe een impasse in de regionale besluitvorming oplevert. Het verschil tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied komt ook tot uiting in de relaties tussen de corporaties. Ook hier is er, op persoonlijk vlak, een breuk ontstaan tussen de rurale corporatie en de stedelijke corporaties. Deze verslechterde verstandhouding houdt ook bij de corporaties een scheiding tussen rurale en stedelijKe gebieden in stand, zodat er geen partij lijkt te zijn die deze scheiding op korte termijn teniet zou kunnen doen, daar het Samenwerkingsverband daar niet de kracht voor lijkt te hebben. Ten tweede speelt de provincie op bestuurlijk niveau een onduidelijke rol met betrekking tot het woningbouwbeleid. Aan de ene kant ligt er een beleidsstuk dat het bouwen in het landelijk gebied verder wil beperken, maar op bestuurlijk niveau ontstaat de indruk dat daar nog over te praten valt. De individuele gemeenten voeren ieder voor zich een lobby bij de provincie. Deze weifelende opstelling wordt ambte34
lijk bij de .provincie betreurd en geeft het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe geen kans om de partijen binnen de regio tot elkaar te laten komen, omdat gemeenten verwachten buiten het regionale samenwerkingsverband om hun invloed te kunnen doen gelden. Bij de provincie speelt ook mee dat de gedeputeerden voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening niet dezelfde zijn. Beiden hebben een verschillende opstelling in het uitdragen van het provinciale standpunt. Duidelijk is dat een sterkere sturing vanuit de provincie in dit geval wordt gemist. Verder zijn vrijwel alle gemeenten in deze regio sterk gericht op het plegen van nieuwbouw, hoewel er sprake is van een redelijk ontspannen markt. De corporaties wijzen op de afzetproblemen die kunnen ontstaan als partijen zich teveel op nieuwbouw richten en elkaar daarbij ook beconcurreren. Er zou meer aandacht moeten word!!n besteed aan het beheer van de woningvoorraad en aan het aanpassen van de voorraad aan de woningbehoefte. Tenslotte vormt de aanstaande gemeentelijke herindeling een belangrijk knelpunt binnen de regionale samenwerking. De gemeenten binnen de regio zijn hier erg mee bezig en kunnen daardoor nauwelijks tijd vrijmaken om ook op regionaal niveau nog beleid uit te zetten en taken uit te voeren. De herindeling zorgt op dit punt ook voor weinig animo. Alle partijen zijn het er wel over eens dat er na herindeling geen plaats meer is voor het regionale Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe en de daaraan gekoppelde overlegstructuren. Een aantal gemeenten benadrukt echter wel dat samenwerking ook na herindeling noodzakelijk blijft, maar dit zou dan in een andere vorm kunnen worden opgezet. Het Samenwerkingsverband ervaart dat het anticiperen op de aanstaande herindeling al in grote mate de huidige regionale samenwerking frustreert. Nieuwe onderwerpen worden niet opgepakt en lopende zaken stelt men uit of men vraagt het Samenwerkingsverband dat verder uit te werken, hetgeen als een vertragingstactiek kan worden opgevat gezien de geringe ambtelijke capaciteit bij het Samenwerkingsverband. Op dit moment lijken vertragingstactieken en compromissen op onbelangrijke onderwerpen dan ook het middel in deze regio om uit gevoelde regionale knelpunten te komen. Ook schuift men de schuld wel eens naar een hoger niveau, zoals naar de provincie met betrekking tot de 'Signaalnota' , maar men vormt dan juist weer geen regionaal blok om dat gezamenlijk te bestrijden. De belangen binnen de regio lopen daarvoor teveel uiteen. Dit alles lijkt erop te duiden dat men binnen Zuidwest-Drenthe een niet al te groot belang hecht aan de regionale samenwerking en dat de samenwerking die er is, als een soort maximale invulling wordt gezien waartoe partijen zich wel verplicht voelen door bijvoorbeeld wet- en regelgeving. In de volgende paragraaf wordt bekeken in hoeverre dit beeld ook echt opgaat.
6.3
Beoordeling van de regionale samenwerking
De gemeenten erkennen alle dat de regionale samenwerking binnen Zuidwest-Drenthe niet al teveel voorstelt. De één betreurt dat meer dan de ander. In het algemeen 35
kunnen de rurale gemeenten goed leven met de regionale samenwerking die er nu is. Benadrukt wordt ook dat de gemeenten geen werkelijk groot belang voelen op regionaal niveau, omdat een echte problematiek volgens hen ontbreekt. Van de twee streekcentra betreurt Hoogeveen het dat de regionalisering tot nu toe nog niet zo goed verloopt. In deze gemeente heeft de woningmarkt ook het meest te lijden van het ongebreidelde bouwen op het platteland. Hoogeveen constateert wel dat er meer aandacht is ontstaan voor elkaars problemen, maar door het ontbreken van een echte trekker en door de herindelingsdiscussie wordt de regionale samenwerking sterk gefrustreerd. Daadwerkelijke effecten van de regionalisering kunnen de meeste gemeenten dan ook nauwelijks aangeven. De rurale gemeenten zien echter wel een groot positief effect in het regionale budgetbeheer, waardoor binnen de regio kan worden geschoven met de contingenten, zodat het voor de kleine gemeenten mogelijk is geworden om met grotere bouwstromen te werken. De kleine gemeenten zien ook een duidelijk effect: de totstandkoming van een convenant over de woningtoewijzing binnen het werkgebied van de Stichting Woningbouw Zuidwest-Drenthe. Verder vermelden· enkele gemeenten dat het binnen deze regio toch ook al positief is dat partijen elkaar geregeld zien en kennis nemen van elkaars ideeën en problemen. Dit proces van gewenning en het ontstaan van een vertrouwensbasis is veel waard en kan een basis bieden voor een verdieping van de samenwerking. Aan de andere kant werd dit mogelijke proces van verdere verdieping afgeremd door de aanstaande herindeling en door de grote verschillen in visie die er bestaan binnen de regio, zonder een voor iedereen duidelijk zichtbare problematiek die de partijen bij elkaar zou kunnen brengen. Het tempo van regionale besluitvorming ligt over het algemeen laag. Een aantal onderwerpen blijft liggen waar men onderling niet uitkomt, zoals het regionale volkshuisvestingsplan en het woonwagenbeleid. Er liggen ook niet al teveel onderwerpen op het regionale niveau om te behandelen en de onderwerpen die er liggen, worden veelal in een te rustig tempo opgepakt. Ook het gebrek aan capaciteit bij het Samenwerkingsverband zorgt ervoor dat het tempo gering is, zeker in combinatie met de tegenstellingen tussen de rurale en stedelijke gemeenten die men steeds weer dient te overbruggen. De corporaties zien tot nu toe een regionale samenwerking die nog niet zoveel voorstelt. Er wordt alleen samengewerkt op een aantal terreinen waar de wet- en regelgeving daartoe dwong, maar op de overige terreinen is niets aangepakt of verloopt dat slechts zeer traag . De corporaties zien de samenwerking als redelijk vrijblijvend. De samenwerking verloopt tussen de gemeenten vrij stroef, evenals tussen de gemeenten en corporaties. Als effecten van de regionalisering zien de corporaties vooral de komst van het Verhuur Informatiesysteem, de WVG-regeling en het gezamenlijk werken aan het regionale volkshuisvestingsplan. In deze activiteiten participeren de corporaties ook fmancieel.
36
Het tempo waarin men regionaal samenwerkt, wordt als laag ervaren. Het tempo was eerst wat hoger, maar is nu tanende door een aantal aspecten, zoals het verminderen van de BWS-subsidies en de aanstaande gemeentelijke herindeling. De corporaties hebben niet het idee zelf deze impasse te kunnen doorbreken. Alleen grote financiële voordelen van het Rijk zouden er volgens de corporaties waarschijnlijk voor kunnen zorgen dat vooral de gemeenten weer meer op regionaal niveau gaat samenwerken. Het Samenwerkingsverband heeft gezien de verhoudingen binnen de regio toch nog een positief beeld van de wijze waarop de regionalisering verloopt. Er is nu echter een duidelijke terugslag door de impasse rondom het regionale volkshuisvestingsplan en de discussie over de gemeentelijke herindeling. Duidelijke resultaten met de regionalisering zijn behaald op het terrein van het ouderenbeleid (Wozoco) en de renovatie van vooroorlogse bouw. Verder verliep de regionale budgetverdeling in de beginjaren ook goed, toen er werkelijk wat te verdelen viel. De provincie heeft het idee dat de samenwerking in Zuidwest-Drenthe nog het beste verloopt van de drie regio' s binnen haar grondgebied (de Inspectie , vindt overigens dat het in Zuidoost-Drenthe het beste verloopt). Wel erkent de provincie dat er een echte problematiek ontbreekt binnen de regio, waardoor de verschillende partijen niet echt een noodzaak voelen om tot regionale afstemming te komen. De Inspectie vindt het positief dat de gemeenten en corporaties samenwerken. Met name de intenties van de corporaties leken veelbelovend, maar worden helaas getemperd door het uittreden van één van de corporaties. Nog teveel kijken de partijen in Zuidwest-Drenthe niet naar wat inhoudelijk zou kunnen worden bereikt op het terrein van de volkshuisvesting, maar naar wat partijen er maximaal zouden kunnen uithalen voor het eigen (politieke) belang. Verder ziet de Inspectie dat de herindeling ervoor heeft gezorgd dat niet al teveel tijd besteed is aan de regionale samenwerking en dat gemeenten in feite al uitgaan van een opheffing van het regionale samenwerkingsverband. De woonconsumenten zitten op de lijn van de Inspectie en zien dat er maar weinig wordt besloten op regionaal niveau en dat vormt voor de Vrouwenadviescommissie dan ook een overweging om zich niet te gaan organiseren op het regionale niveau. Zij zien bij de gemeenten weinig bereidheid tot onderlinge samenwerking, waarbij de grootste gemeenten zich ook nog erg onafhankelijk opstellen, zodat er alleen maar meer wrijving ontstaat.
6.4
Toekomstverwachtingen over de regionale samenwerking
Bijna alle gemeenten zien in de toekomst de regionale samenwerking, zoals die er nu bestaat, verdwijnen. Dit heeft alles te maken met de gemeentelijke herindeling, waarna er binnen deze regio vier gemeenten overblijven van de elf nu. Vrijwel 37
iedereen is het er over eens dat het Samenwerkingsverband zal verdwijnen en daarmee ook de RVC. Het merendeel van de gemeenten denkt echter dat ook na de herindeling afstemming op een' groter schaalniveau dan dat van de gemeente noodzakelijk blijft. De contacten die daarbij dienen te worden aangegaan, kunnen binnen deze regio dan flexibeler en meer projectmatig worden aangegaan. Tussen vier gemeenten moet ook sneller tot besluitvorming kunnen worden gekomen. Een enkele gemeente ziet in de toekomst ook meer de provinciale schaal als afstemmingsniveau in beeld geraken. De woonconsumenten verwachten het opschalen van de samenwerking naar het provinciale niveau ook als de meest waarschijnlijke optie in de toekomst. De corporaties vrezen dat de gemeenten in de toekomst een stap terug zullen zetten in de regionale samenwerking als gevolg van de gemeentelijke herindeling. De corporaties zien echter ook een blijvende behoefte aan afstemming en zouden daarin een meer flexibele structuur toejuichen, als men daardoor ook over de huidige regiogrenzen heen gemakkelijker kan samenwerken. De corporaties blijven ook in de toekomst van plan regionaal samen te werken, ook al is één corporatie recent uitgetreden. Deze samenwerking zal zich naar verwachting blijven concentreren op de hoofdlijnen van het beleid. Het Samenwerkingsverband, de provincie en de Inspectie zijn er alle van overtuigd dat regionale samenwerking ook na de herindeling nodig zal blijven, al zal de structuur van deze samenwerking wel veranderen. Er zullen minder partijen rond de tafel zitten en dat kan wel een positieve invloed hebben op onder andere het tempo van de besluitvorming.
6.5
Verdere aanbevelingen met betrekking tot de regionalisering
De aanbeveling die de gemeenten binnen Zuidwest-Drenthe het meest uiten is dat beter moet worden bekeken of er binnen de regio werkelijk een problematiek ligt. Bepaal dan van welke aard deze problematiek is, tot welke knelpunten dat kan leiden en hoe deze kan worden opgelost. Daarbij kan dan ook het regionale niveau in beeld komen als oplossingsinstrument. Een aantal gemeenten kritiseert dan ook het algemene uniforme model van regionalisering dat door het Rijk is opgezet, waarbinnen binnen een redelijk vastomlijnd gebied dient te worden samengewerkt op bepaalde onderwerpen. Er zou een flexibeler en projectmatiger vorm van regionale samenwerking dienen te komen. Aan de andere kant valt wel te constateren dat juist de meest bevredigende resultaten zijn behaald in de regionale samenwerking daar waar wet- en regelgeving dat afdwong, zoals het kunnen schuiven met budgetten en het komen tot een uniforme woonruimteverdeling voor een deel van de regio. Een enkele gemeente stelt dat het Samenwerkingsverband zich beter zou dienen te presenteren door middel van meer informatie over wat het Samenwerkingsverband doet ' en wat regionaal is bereikt. Dit zou niet alleen meer betrokkenheid van de 38
burgers kunnen opwekken, maar zeker ook van de raadsleden. Voor hen is het Samenwerkingsverband erg ver weg en deze desinteresse kan gevolgen hebben voor de besluitvorming omtrent regionale activiteiten. Volgens een enkele gemeente zouden de provincie en de Inspectie meer stimulerend moeten optreden en de aanwezigheid van regionale volkshuisvestingsproblemen duidelijk moeten maken aan de lokale partijen die toch nog vaak niet over hun eigen grenzen heen kijken. Ook het Samenwerkingsverband verwacht meer inzet van de provincie, vooral daar zij met haar zwakke streekplanbeleid en de daarop corrigerende Signaalnota voor veel onenigheid en onduidelijkheid in de regio heeft gezorgd. De provincie en de Inspectie hebben het idee dat binnen de regio nog slecht wordt samengewerkt tussen de partijen. Er zou een betere overlegstructuur dienen te komen waarin alle partijen bij elkaar komen. Nu gaat dat nog te traag en in een te los verband. De woonconsumenten staan hier ook achter en verwachten meer steun van het Rijk om ook daadwerkelijk ervoor te zorgen dat alle partijen op gelijkwaardige voet met elkaar rond de tafel kunnen zitten. Aan het Rijk wordt de aanbeveling gedaan door de gemeenten en corporaties om met betrekking tot de regionalisering niet een steeds veranderend beleid te voeren. Dit geldt niet zozeer het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, alswel het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Er moet niet teveel een blauwdruk worden bedacht vanuit het westen en deze uniform toepassen in het gehele land. Er moet ruimte zijn voor een meer flexibele benadering, waarmee dynamischer kan worden ingespeeld op de aanwezige problematiek. De Inspectie staat achter deze gedachtengang en benadrukt dat de regionale samenwerking een proces van onderop dient te zijn. Er is door het Rijk een stimulans hiertoe gegeven en nu is het aan de partijen zelf in hoeverre men daarmee verder wil. De stimulering van het Rijk zal zich nu verder meer specifiek richten op de ideeën in de regio . Het Rijk zal daarbij een kader schetsen waarbij de invulling gebeurt door de partijen binnen de regio .
39
40
7
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
7.1
De regio Zuidwest-Drenthe
Zuidwest-Drenthe is een landelijke regio bestaande uit elf gemeenten, waarvan Hoogeveen en Meppel de twee meest verstedelijkte gemeenten zijn. In inwonertal en voorzieningen is een duidelijk onderscheid te maken tussen deze twee stedelijke gemeenten en de negen rurale gemeenten, die een gering inwonertal kennen en uit meerdere kernen bestaan. Verder is er landschappelijk gezien een sterke scheiding tussen de (in het algemeen) aantrekkelijke zandgemeenten en de als minder aantrekkelijk beschouwde veengemeenten. Dit verschil in landschapstype heeft zijn weerslag op de volkshuisvesting.
7.2
De volkshuisvestingsproblematiek
Doordat in de regio en in feite in de hele provincie de woningmarkt ontspannen is, worden huren boven de f 700,- al gauw als hoog ervaren en is de stap naar de koopsector snel gezet. Daardoor treedt leegstand op in de duurdere huursector. Met dit probleem hebben alle gemeenten in de regio te maken. Verder vormt de vergrijzing een belangrijke ontwikkeling binnen deze regio . Hieraan dient aandacht te worden besteed. Een echt grootschalige regionale problematiek ontbreekt thans volgens de gemeenten. Een meer zichtbare problematiek kent wel de gemeente Hoogeveen. Deze gemeente is als woongemeente kennelijk minder aantrekkelijk en kent een grote herstructureringsopgave doordat een groot deel van de woningvoorraad niet is aangepast aan de huidige en toekomstige woningbehoefte.
7.3
Een regionaal beleid op een regionale woningmarkt
Een mogelijke oplossing voor de gesignaleerde problemen kan in ieder geval op het regionale niveau worden gevonden. Hoewel geen van de benaderde partijen van mening is dat de woningmarkt aansluit bij de bestuurlijke begrenzing van Zuidwest41
Drenthe, vormt deze bestuurlijke Wgr-regio wel het ruimtelijke kader voor de regionale samenwerking. Het aantal onderwerpen dat tot nu toe binnen deze regionale samenwerking is opgepakt is echter beperkt. Uiteraard is er de regionale verdeling van de budgetten op basis van het BWS. De woonruimteverdeling is echter niet geüniformeerd in de gehele regio, maar slechts in het rurale gebied, omdat daar één corporatie werkzaam is. Verder is men bezig met een regionaal volkshuisvestingsplan. Daarin wilden de partijen komen tot een regionale afstemming en een regionaal beleid op meerdere volkshuisvestingsterreinen, maar bij het eerste onderwerp, nieuwbouw, is al onenigheid ontstaan over de te hanteren bouwcijfers, zodat er nu sprake is van een impasse. Wel heeft men enig regionaal resultaat bereikt wat betreft het onderwerp duurzaam bouwen. Dit beeld van een nog niet al te uitgebreide regionale samenwerking past ook bij het belang dat de partijen zien in de regionalisering. De gemeenten zien vooral een belang in het lenen en ruilen van budgetten. Voor de overige onderwerpen leeft de regionalisering niet al te zeer bij de meeste gemeenten en wil men hoogstens ter bevordering van de doelmatigheid gezamenlijk taken oppakken. Andere partijen als corporaties, woonconsumenten en andere overheden zoals de provincie, Inspectie en het regionale samenwerkingsverband zelf, pleiten wel voor meer afstemming en beleid op regionaal niveau, maar het ontbreekt ze aan middelen en daadkracht om dit ook werkelijk te stimuleren. Een belangrijke oorzaak voor de matige regionale samenwerking is gelegen in de op komst zijnde gemeentelijke herindeling binnen Zuidwest-Drenthe. Het herindelingsproces vergt een grote inspanning voor de gemeenten en het leidt tot het ontstaan van grotere gemeenten. Dit zorgt ervoor dat voor regionalisering geen tijd is en dat het nut ervan na het herindelingsproces minder wordt ingezien.
7.4
De regionale samenwerking georganiseerd
De samenwerking die er is, vindt plaats binnen een aantal formele overlegstructuren. Voor de gemeenten is dit de RVC en voor de corporaties het OZW. De RVC wordt in het algemeen gezien als een vrijblijvende overleggroep met weinig sprankelende discussies, zeker nu de budgetten drastisch zijn verminderd. Het regionale volkshuisvestingsplan had een belangrijke impuls kunnen geven aan het overleg, maar is in een impasse geraakt. De frequentie van vergaderen is dan ook duidelijk afgenomen. Ook het overleg tussen de corporaties verloopt niet optimaal. Hoewel er een gering aantal corporaties is, worden deze geleid door verschillende persoonlijkheden en dat verloopt niet altijd even soepel. Eén van de corporaties is dan ook uit het regionaal overleg gestapt, terwijl de overige drie op regionaal niveau alleen op hoofdlijnen van beleid tot afstemming trachten te komen. Een paar jaar terug nog hadden de corporaties een zwaardere vorm van regionale samenwerking in gedachten. De ambtelijke RVC vormt het overlegplatform waarbinnen gemeenten en corporaties elkaar treffen. Dit is pas het geval sinds begin 1996.
42
7.5
De regionale inbreng van de partijen
Over de inbreng van de partijen bestaan geen uitgesproken meningen. Op zich wordt ieders inbreng positief gewaardeerd, waarbij rekening wordt gehouden met de geringe capaciteit van de kleine gemeenten. Verder stelt Meppel zich meer onafhankelijk op binnen de regio dan Hoogeveen. Het Samenwerkingsverband maakt zelf een wat moedeloze indruk door de grote tegenstellingen binnen de regio tussen stedelijke en rurale gemeenten en de dreigende opheffing door de gemeentelijke herindeling. Andere partijen stellen echter dat juist het Samenwerkingsverband meer activiteiten moet ontplooien om toch iedereen erbij te betrekken. Het Samenwerkingsverband moet meer ruchtbaarheid geven aan de resultaten die worden of kunnen worden behaald. De Inspectie, de provincie en de woonconsumenten hebben niet de indruk dat er op regionaal niveau werkelijk wat wordt besloten en zijn dan ook terughoudend in hun contacten met de regio Zuidwest-Drenthe.
7.6
De regionale samenwerking beoordeeld
Veel knelpunten hebben zich in de regionale samenwerking, die inhoudelijk maar weinig vorm is gegeven, niet voorgedaan. Het grootste knelpunt vormt nu de impasse rondom het regionale volkshuisvestingsplan. Er is een verschil van mening ontstaan tussen de stedelijke en rurale gemeenten, waaraan het provinciale (ruimtelijke) beleid ten grondslag ligt. De kleine rurale gemeenten willen dat het huidige streekplanbeleid de basis vormt voor het nieuwbouwbeleid, terwijl de streekcentra en het Samenwerkingsverband van het toekomstige strengere beleid, neergelegd in de Signaleringsnota, willen uitgaan. Deze impasse lijkt niet te kunnen worden doorbroken, zeker niet nu onder druk van de gemeentelijke lobby de bestuurders bij de provincie hun eigen beleid weer lijken te doorkruisen. De verschillende partijen erkennen op basis van wat in de voorgaande paragrafen is geschetst, dat de regionalisering binnen Zuidwest-Drenthe nog niet al teveel voorstelt. De onderwerpen waarop men samenwerkt, zijn van dien aard dat men de vingers er niet aan kan branden. Dreigt dat wel het geval te zijn, zoals bij een mogelijk regionaal volkshuisvestingsplan, dan ontstaat er veelal een impasse waaruit men moeilijk kan komen door de tegenstelling tussen de rurale en stedelijke gemeenten, die ook tot uiting komt op corporatieniveau. Concrete resultaten van de regionalisering kan men dan vaak ook moeilijk aangeven. Het meest wordt nog ge noemd het lenen en ruilen van contingenten op basis van het BWS, terwijl de rurale gemeenten en corporatie ook tevreden zijn met het convenant over de regionale woningtoewijzing. Aan de andere is het de vraag of deze geringe invulling van de regionalisering oo~ daadwerkelijk als probleem kan worden gezien. De meeste gemeenten vinden van niet. Zij ervaren geen knelpunten binnen het huidige functioneren in de eigen taak43
uitvoering. Er wordt op gewezen dat een regiobrede problematiek niet aanwezig is. Dus waarom zou men daar zware regionale structuren voor in stand houden? Feit blijft echter dat zowel de stedelijke als rurale gemeenten sterk op elkaar zijn betrokken en gezamenlijk het gezicht bepalen van Zuidwest-Drenthe. Onderlinge beleidsafstemming lijkt noodzakelijk, zeker als toekomstige bedreigingen als leegstand en verdergaande vergrijzing en een voorraad die onvoldoende is toegesneden op de vraag, meer en meer de kop opsteken. Het zijn met name de corporaties, de provincie en de Inspectie die hierop wijzen. De gemeenten zien de regionale samenwerking zoals die er nu is na de herindeling wel veranderen en willen daar nu niet al teveel energie meer in steken. Ten tijde van de nieuwe situatie kan opnieuw worden bekeken hoe de problemen liggen en hoe de afstemming tussen de partijen dan vorm kan krijgen. Dit zou volgens de gemeenten dan moeten kunnen in meer flexibele en projectmatige structuren dan die welke er nu zijn binnen de Wgr-regio's.
7.7
Conclusie
In het voorgaande is naar voren gekomen hoe de regionalisering vorm is gegeven en welke resultaten daarmee zijn behaald. Hiermee is een antwoord gegeven op twee van de onderzoeksvragen uit het voorwoord. Rest nog de derde onderzoeksvraag: welke factoren maken de regionalisering tot een succes en welke niet? Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de hypothesen die bij het onderzoek zijn gehanteerd. Deze hypothesen staan vermeld in bijlage 3. In het algemeen waarderen de benaderde partijen in Zuidwest-Drenthe de regionale samenwerking als negatief. Partijen komen niet of nauwelijks op regionaal niveau bij elkaar, eigen belangen domineren de regionale belangen en de contacten tussen de verschillende partijen verlopen weinig structureel. Welke factoren spelen daarbij een rol? De aanwezigheid van een duidelijk herkenbare volkshuisvestingsproblematiek, vormt vaak de basis voor het ontstaan van een meer intensieve regionale samenwerking, die gericht is op het oplossen van deze problematiek. Het probleem in Zuidwest-Drenthe is dat er door de gemeenten geen daadwerkelijke regionale problematiek wordt gezien. De leegstand in de duurdere huursector en het aansluiten van vraag en aanbod op elkaar, zeker ook in het licht van de toenemende vergrijzing, zijn de belangrijkste problemen in de regio, maar elke gemeente gaat daar op een eigen manier mee om zonder tot regionale afstemming te komen. De zwaarte van deze problemen is nu nog beperkt, maar zal in de toekomst verder toenemen. Deze problemen zullen dan niet tot één van de gemeenten beperkt blijven. Een andere stimulans voor een meer intensieve regionale samenwerking kan zijn gelegen in het bestaan van een lange samenwerkingstraditie binnen de regio. In Zuidwest-Drenthe bestaat tussen de gemeenten een samenwerkingstraditie vanaf de start van de plannings- en programmeringscyclus uit de jaren tachtig . Voor die tijd
44
vond er geen structurele regionale samenwerking plaats, ook niet op andere beleidsterreinen. De regionale samenwerking binnen de gehele regio kent dan ook, nationaal gezien, geen lange samenwerkingstraditie. Deze traditie is wel in meerdere mate aanwezig op subregionaal niveau. Zo werken de negen rurale gemeenten al sinds het begin van de jaren tachtig samen. Deze samenwerking benadrukt daarbij wel verder het verschil tussen de stad en het platteland in deze regio. De corporaties komen elkaar al relatief lang tegen. Geregeld wordt regionaal overleg ' gepleegd, maar dit overleg is wel tamelijk vrijblijvend. De zwakke intergemeentelijke samenwerking en de visies op de eigen organisaties gaf ook weinig aanleiding voor corporaties om zwaarder op de regionale overlegstructuur in te zetten. Het regionaal overleg tussen corporaties en gemeenten is pas recent van de grond gekomen. Het algemene beeld dat naar voren komt is dat een samenwerkingstraditie ontbreekt. Waar partijen wel al enige tijd samenwerken is dat veelal subregionaal en weinig intensief. Een 'regiogevoel' ontbreekt dan ook in Zuidwest-Drenthe. Het algemene beeld van de benaderde partijen dat de woningmarkt niet aansluit bij de regio, helpt ook niet mee aan het ontstaan van een 'regiogevoel' . Het kristallisatiepunt van de regionalisering is veelal gelegen bij de regionale samenwerking van de gemeenten. Ook andere partijen regionaliseren, maar om daadwerkelijk regionaal beleid te ontwikkelen en te kunnen uitvoeren, heeft men uiteindelijk wel de medewerking nodig van de lokale enlof regionale overheden. Deze overheden kunnen op een bepaald moment al dan niet intensief regionaal samenwerken. Als andere partijen echter ook regionaal samenwerken, kan dat de regionalisering in het algemeen verder stimuleren. In Zuidwest-Drenthe is hiervan nauwelijks sprake. De gemeentelijke regionale samenwerking is zwak en zou stimulansen kunnen gebruiken in de vorm van sterke regionale samenwerking bij andere partijen, maar dat is niet het geval. De regionale samenwerking tussen de corporaties verloopt stroef, terwijl andere partijen, zoals de Vrouwenadviescommissie juist gemeenten volgen in hun regionale samenwerking van de gemeenten in plaats van dat ze daaraan vorm kunnen geven. Aan de zwakke regionale samenwerking tussen de gemeenten wordt dan ook geen impuls gegeven vanuit de regionale samenwerking van andere partijen. Deze andere partijen wachten in eerste instantie de initiatieven van de gemeenten af. De regionale samenwerkingsverbanden van de betrokken (lokale) partijen zijn vaak de stuwende krachten voor een verdergaande regionale samenwerking. In ZuidwestDrenthe gaat het om het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe (ISV-ZWD) en het Overleg Zuidwest-Drenthse Woningcorporaties (OZW). Het Samenwerkingsverband tracht wel de regionale samenwerking op gang te brengen door initiatieven te ontplooien om meer activiteiten regionaal uit te voeren. Hierbij valt te denken aan het doen van woningmarktonderzoek, het regionaliseren van het toezicht op de corporaties en het opstellen van een regionaal volkshuisvestingsplan. Deze initiatieven zijn weinig succesvol gebleken. Ook de BWS-budgetten worden niet op basis van regionaal gestelde doelen verdeeld, terwijl de woonruimteverdeling hooguit subregionaal plaatsvindt. Dit laatste is overigens meer een verdienste van de 45
regionaal werkzame corporatie dan van het Samenwerkingsverband. Al met al is de wil tot regionalisering zeker aanwezig bij het Samenwerkingsverband, maar het ontbreekt aan capaciteit en met name aan enthousiasme onder de gemeenten om daaraan daadwerkelijk goed invulling te geven. Het OZW is geen zelfstandige organisatie. De vier corporatiedirecteuren komen binnen dit overleg bij elkaar. De voorzitter van het OZW vervult een voortrekkersrol, maar het komen tot gezamenlijke initiatieven verloopt moeizaam. De sfeer is vrij gemoedelijk, maar niet tussen alle deelnemende corporaties. Het uittreden van de regionaal werkzame corporatie is hier een voorbeeld van. Het OZW vervult dan ook geen sterk stimulerende functie, het 'kabbelt' min of meer rustig verder. Een element in 'de regionalisering binnen Zuidwest-Drenthe wordt gevormd door de machtsverhoudingen tussen de partijen. Van een echte machtsuitoefening van één van de partijen is binnen de regio geen sprake, maar er bestaan wel (grote) verschillèn van mening tussen de twee stedelijke gemeenten en tussen de stedelijke gemeenten en de rurale gemeenten. Dit heeft tot gevolg dat in feite ieder zijn eigen weg gaat en zich niet al teveel gelegen laat liggen aan wat de andere partijen doen. Dat Hoogeveen het BWS-budgetbeheer zelfstandig wil uitvoeren, is hiervan een voorbeeld. Bij de corporaties is eenzelfde beeld te zien, waarbij vooral het verschil tussen de stedelijke en de rurale corporaties naar voren komt. Een andere manier om de regionalisering te beïnvloeden is door het wel of niet beschikbaar stellen van middelen door hogere overheden. In Zuidwest-Drenthe hebben hogere overheden zowel positieve als negatieve stimulansen gegeven aan de regionalisering. Positief was de introductie van de wet- en regelgeving met daarin regionale elementen, zoals het regionale budgetbeheer en de regionalisering van de woonruimteverdeling. Het regionale budgetbeheer komt in de regio echter slechts minimaal uit de verf met het zelfstandige budgetbeheer door Hoogeveen en de vaste verdeelsleutel voor de overige gemeenten. De woonruimteverdeling is wel subregionaai opgepakt binnen Zuidwest-Drenthe, hetgeen geheel te danken is aan het grote werkgebied van de op het platteland werkzame corporatie. Met de 'Signaalnota' heeft de provincie indirect ook een stimulans gegeven aan de regionalisering. Stad en platteland dienen daardoor tot meer afstemming te geraken in het nieuwbouwprogramma. Daarop volgt ook meteen een negatieve ontwikkeling bij de provincie: het ontbreekt de provincie aan bestuurlijke daadkracht. Het eigen beleid wordt bestuurlijk niet krachtig doorgezet, waardoor onduidelijkheden en 'ontsnappingsmogelijkheden' ontstaan in dit geval voor de kleinere gemeenten. Dit heeft ervoor gezorgd dat ook op regionaal niveau het zoeken naar onderlinge afstemming is gestagneerd. Een andere ontwikkeling, ingegeven door hogere overheden, met een negatieve invloed op de regionalisering is de ingezette herindeling in Drenthe. Dit herindelingsproces is in feite ook een antwoord op een deel van de problemen waarvoor regionalisering een antwoord zou kunnen vormen. Het herindelingsproces vergt veel voorbereiding van de gemeenten en deze tijd wordt niet gestoken in de regionale samenwerking.
46
Daarnaast leidt de herindeling tot grotere gemeenten die vaak (denken) regionale samenwerking minder nodig (te) hebben. De regionalisering verloopt veelal beter als duidelijk is vastgelegd welke taken en bevoegdheden op welk niveau worden uitgevoerd, de overlegstructuren helder zijn en duidelijk is welke doelen men nastreeft. Voor de gemeenten en de corporaties is de regionale structuur op zich helder te noemen. Er liggen gewoonweg niet veel taken en bevoegdheden op het regionale niveau om deze heldere structuren ook aan een succesvolle regionalisering te laten bijdragen. Door buitenstaanders zoals woonconsumenten, maar ook raadsleden, wordt aangegeven dat het wel moeilijk is om in te schatten wat wel en niet op regionaal niveau kan worden besloten. Dit maakt het voor het Samenwerkingsverband ook extra moeilijk om zich te profileren binnen de regio. Tenslotte spelen de betrokken personen zelf een grote rol bij het wel of niet succesvol zijn van de regionalisering. Ten eerste is het van belang dat alle partijen met een direct belang worden betrokken bij de regionalisering. Dit zorgt voor draagvlak en kan de regionale uitvoering van activiteiten vergemakkelijken. Ten tweede is het belangrijk dat er invloedrijke woordvoerders zijn binnen de regio die zich sterk maken voor de regionalisering en andere mensen weten te stimuleren. In Zuidwest-Drenthe zijn wel redelijk veel partijen betrokken bij de regionale samenwerking, maar de samenwerking tussen deze partijen laat nog te wensen over. Sinds de corporaties zitting hebben in de ambtelijke RVC is het overleg daarin steeds meer stil komen te liggen door de impasse met betrekking tot het regionale volkshuisvestingsplan. Hierdoor zijn andere partijen als woonconsumenten en marktpartijen op dit ogenblik minder geïnteresseerd om aan het regionale overleg deel te nemen, alhoewel de mogelijkheden hiertoe wel aanwezig zijn. Van de gemeenten heeft thans alleen Hoogeveen een direct belang bij de regionalisering, omdat daarmee een afstemming in de (nieuw-)bouwopgave zou moeten worden bewerkstelligd. Dit is met name voor Hoogeveen van belang, omdat deze gemeente de meeste hinder ondervindt van de te grote bouw stromen in de kleinere en meer aantrekkelijke woongemeenten op het zand. De kleinere gemeenten zitten tot nu toe niet op deze afstemming te wachten, alhoewel voor hen ook in de toekomst de belangrijke natuuren cultuurhistorische waarden van het landelijk gebied op het spel staan bij het ongebreideld bouwen en daarmee ook de aantrekkelijkheid van deze gemeenten. Het directe belang van de regionalisering wordt in deze regio zodoende slechts bij een enkeling daadwerkelijk ervaren. Dit belang heeft er nog niet voor gezorgd dat er vanuit deze personen een krachtige regionale lobby is gestart. Alleen het Samenwerkingsverband probeert de verschillende partijen te stimuleren om ook regionaal activiteiten te ontplooien en te zoeken naar onderlinge afstemming. Het Samenwerkingsverband heeft echter te weinig daadkracht en bestuurskracht om daadwerkelijk te part~jen hiertoe aan te zetten. Ook vanuit hogere overheden als provincie en Inspectie vindt geen ondersteuning plaats, terwijl er bij de lokaal opererende partijen als gemeenten en corporaties geen voorgangers zijn te vinden met betrekking tot de regionalisering .
47
Concluderend kan worden gesteld dat de regionalisering binnen Zuidwest-Drenthe op een minimale wijze vorm is gegeven op het terrein van de volkshuisvesting. Het ontbreken van een duidelijke regionale problematiek en de bestaande verschillen tussen en binnen de samenwerkende partijen lijken hier voor een groot deel debet aan. Hoewel er voor Drenthse begrippen al geruime tijd met elkaar wordt samengewerkt, is deze samenwerking toch van een vrijblijvende aard gebleken. De samenwerking concentreerde zich op het lenen en ruilen van contingenten. Met de komst van het BWS is de formele regionale overlegstructuur op dit terrein verzwaard, maar nog altijd bleef het lenen en ruilen het belangrijkste onderwerp. Met het verminderen van de subsidies verdwijnt echter ook deze zwakke basis voor 'de regionalisering in Zuidwest-Drenthe. Niet alleen het verminderen van de subsidies speelt daarbij een rol. Ook de tegenstellingen tussen de stedelijke en rurale gemeenten en corporaties en met name ook de aanstaande gemeentelijke herindeling (waarna er slechts vier van de elf gemeenten overblijven) speelt een grote rol. Dit zorgt ervoor dat de samenwerking vaak stroef verloopt en men alleen op minder belangrijke onderwerpen tot overeenstemming kan komen. Dient er echter te worden besloten over belangwekkende zaken die een beperking van het eigen beleid kunnen betekenen, zoals het opstellen van een regionaal volkshuisvestingsplan, dan ontstaat al snel onenigheid en wordt de besluitvorming belemmerd. Er bestaat binnen de regio geen partij die de besluitvorming uit dit dilemma kan trekken en de partijen nader tot elkaar brengt. Het regionale samenwerkingsverband heeft weinig capaciteit en haar positie staat ter discussie door de gemeentelijke herindeling. Zij kan dan ook geen vuist maken ten opzichte van de gemeenten. De provincie en Inspectie staan wel achter de regionale samenwerking, maar waar de provincie wordt gekenmerkt door bestuurlijke onmacht en een tekort aan ambtelijke capaciteit, staat de Inspectie op een te grote afstand van de regio om daar nauw bij de regionale samenwerking te worden betrokken. Initiatieven daartoe lopen tot nu toe ook op niets uit. In de toekomst zal de regionale samenwerking binnen de regio Zuidwest-Drenthe dan ook zeer waarschijnlijk veranderen van vorm en inhoud. Het is nu de wet- en regelgeving van het Rijk die de partijen bij elkaar houdt in het kader van het regionale budgetbeheer , maar dit is een aflopende zaak. Alleen Hoogeveen en de rurale gemeenten ervaren op bepaalde terreinen nog een behoefte aan samenwerking om zo doelmatiger en effectiever taken op te pakken of om tot een betere afstemming te komen. Na de herindéling zullen een aantal van deze argumenten minder urgent worden (aangevoeld). Het zal aan de partijen zelf liggen in hoeverre zij in de nieuwe situatie na de herindeling inhoud wil geven aan de regionale samenwerking. De daadkracht van de nieuwe gemeenten, de mate van samenwerking tussen de corporaties en het opkomen van een dreigende regionale volkshuisvestingsproblematiek, zullen hiervoor belangrijke factoren zijn. Meer concreet zou in het kader van de herstructureringsproblematiek en de benodigde samenhang tussen nieuwbouw en bestaande voorraad en landschap, een regionale visie zeer welkom zijn in ZuidwestDrenthe. Ook na de herindeling.
48
LITERATUUR
Provincie Drenthe, 1996, Signaalnota over ontwikkeling van bevolking en woningbouw, Assen. Stichting Woningbouw Zuid-West Drenthe, 1994, De toewijzing van woningen; in zuid-west Drenthe, Ruinen.
49
50
BIJLAGE 1 LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN
Mevr. N. ten Broeke Senior adviseur IVH Drenthe, Friesland en Groningen Mevr. W. van Dommelen Voorzitster provinciaal bestuur VAC Ruinen Dhr. G.L. Drenthe Hoofd Algemene Zaken Gemeente Ruinen Dhr. G. W. Elferink Werkleider Afdeling Volkshuisvesting Gemeente Hoogeveen Dhr. H. van Houten Directeur Meppeler Woningstichting Meppel Dhr. J. Kamping Hoofd Algemene Zaken Gemeente Vledder Dhr. J. Koopmans Juridisch medewerker Gemeente Zuidwolde Dhr. J. Koster Directeur Stichting Woondiensten Hoogeveen
Mevr. C. Overbeeke Secretaris Samenwerkingsverband ZuidwestDrenthe Dhr. E. Oeseburg Beleidsmedewerker volkshuisvesting Havelte Dhr. J. Plomp Directeur Woningstichting Hoogeveen e.o. Hoogeveen Dhr. W.W. Punt Wethouder volkshuisvesting Hoogeveen Dhr. C. Van Wijk Senior medewerker volkshuisvesting Meppel Mevr. L. de Wit Medewerkster volkhuisvesting Provincie Drenthe Dhr. W. Zwaan Wethouder volkshuisvesting Gemeente Meppel
51
52
BIJLAGE 2
VRAGENLIJST
Deze vragen betreffen de vragen aan het Samenwerkingsverband Zuidwest-Drenthe. Vragen van gelijke strekking zijn ook gesteld aan de andere betrokken partijen, maar dan op hun eigen situatie toegespitst. Algemeen 1) Schets van het samenwerkingsverband . a) Hoe lang bestaat uw samenwerkingsverband en wie zijn de deelnemende gemeenten? b) Wat zijn de taken en bevoegdheden van het samenwerkingsverband? c) Welke taken en bevoegdheden heeft het samenwerkingsverband op het terrein van de volkshuisvesting? d) Op welk terrein legt het samenwerkingsverband haar prioriteit? e) Hoe is de sfeer te beschrijven in het samenwerkingsverband? Nemen bepaalde gemeenten een bijzondere plaats in binnen het samenwerkingsverband in negatieve of positieve zin?
2) a)
Kunt u een schets geven van de woningmarkt binnen uw gemeente en regio? Wat is het belangrijkste probleem op de lokale en regionale woningmarkt? Sinds wanneer is dat een probleem? b) Zijn er meerdere woningmarkten te onderscheiden binnen uw regio?
3)
Welk belang hecht u aan de regionalisering van de volkshuisvesting in het algemeen en voor uw regio in het bijzonder?
Invloed van het Rijk en de provincie 4) Hebben de volgende wet- en regelgeving volgens u invloed op de regionalisering van de volkshuisvesting bij u in de regio : a) het BWS b) de Hvw c) het BLS d) het BBSH e) andere
53
5)
Hebben bestuurlijke ontwikkelingen invloed gehad op het komen tot een regionalisering van de volkshuisvesting, waarbij te denken valt aan de discussie over de reorganisatie van het binnenlands bestuur en de teruglopende fmanciële middelen op het terrein van de volkshuisvesting?
6)
Is de provincie betrokken bij de regionalisering van de volkshuisvesting in uw regio? Zo ja, a) Welke rol speelt de provincie bij het regionaal samenwerken op het terrein van de volkshuisvesting? b) Hoe zal deze rol van de provincie zich in de toekomst (dienen te) ontwikkelen?
7)
Welke rol speelt de Inspectie van de volkshuisvesting bij u in de regio? Op welke wijze kunnen zij invloed uitoefenen op de regionalisering van de volkshuisvesting?
8)
Gaat er ook invloed uit van de ontwikkelingen in de omliggende regio's wat betreft regionalisering van de volkshuisvesting? Zo ja, welke concrete invloed en waarom worden de ontwikkelingen daar van belang geacht? Zo nee, waarom niet?
Regionale samenwerking in de regio 9) Welke regionale taken behartigt het gemeentelijke samenwerkingsverband op het terrein van de volkshuisvesting? - regionaal budgethouderschap o.b.v. BWS - regionale budgethouder lokatiesubsidie (regionaal grondkostenfonds/verevening) - regionaal toezicht op woningcorporaties - regionale woonruimteverdeling - regionaal voorraadbeheer - regionale planning en programmering nieuwbouw - regionaal volkshuisvestingsplan - andere
10) Schets van de regionale samenwerking in de volkshuisvesting. a) Op welke wijze en wanneer is aan de samenwerking op dit terrein van de volkshuisvesting vorm gegeven? b) Wie nam het initiatief tot regionale samenwerking en hoe? c) Welke tegenstand moest worden overwonnen om over te gaan tot regionale samenwerking? d) Wie ziet u zelf naast de (samenwerkende) gemeenten als belangrijkste partijen in de volkshuisvesting binnen uw regio? 11) Is er een partij aan te wijzen die zich met name inspant voor het komen tot een regionale samenwerking, als ware een gangmaker van de samenwerking? Zo ja, op welke wijze probeert deze partij hier invulling aan te geven? 54
12) Zijn er gedurende de regionale uitvoering van de taak problemen gerezen met betrekking tot de samenwerking? Zo ja, welke en hoe zijn ze opgelost? 13) Welke volkshuisvestingscommissies enlof andere overlegorganen zijn er actief bij u in de regio? Wie hebben daar zitting in en wat is de taak van deze commissies of organen? Eigen inbreng in de regionale samenwerking 14) Op welke wijze participeert u in de regionale samenwerking? a) Wat zijn de doeleinden (motieven) van uw organisatie bij de regionale samenwerking? b) Ziet u in de toekomst veranderingen komen in uw opstelling ten opzichte van de huidige regionale samenwerking?
15) Hoe beoordeelt u de regionale samenwerking met de andere actoren? a) Wat brengen de andere actoren in bij de regionale samenwerking? b) Bent u tevreden over de inbreng en inzet van de andere actoren bij de regionale samenwerking? Zo nee, waarom niet? c) Vindt u dat alle relevante actoren zijn betrokken bij de regionale samenwerking? Zo nee, wie zouden er nog bij moeten komen en waarom? Evaluatie van de regionale samenwerking 16) Wat vindt u van de huidige regionale samenwerking? a) Zijn de door u gestelde doeleinden behaald of te behalen met het huidige functioneren van de regionale samenwerking? Zo nee, wat is hiervan de reden? b) Wat vindt u van het tempo waarin de regionale samenwerking tot stand gekomen en de resultaten ervan zichtbaar geworden zijn (startpunt overleg, eerste notitie, overeenstemming, uitvoering)? c) Welke effecten zijn er zichtbaar op het terrein van de volkshuisvesting, die duidelijk veroorzaakt worden door de regionale samenwerking tussen de partijen? d) Hoe vindt u dat de regionale samenwerking op dit moment functioneert?
17) Heeft u nog aanbevelingen omtrent het verdere verloop van de regionale samenwerking in uw regio? 18) Hoe beziet u de toekomst van de regionalisering van de volkshuisvesting? 19) Welke meer algemene aanbevelingen zou u doen om de regionalisering van de volkshuisvesting in het algemeen te verbeteren of te veranderen?
55
56
BIJLAGE 3 HYPOTHESEN IN HET ONDERZOEK
Hypothese 1: Om te komen tot een regionale samenwerking die meer behelst dan het regionale budgetbeheer, dient er een duidelijk ervaren volkshuisvestingsproblematiek aanwezig te zijn binnen de regio. Deze hypothese is gebaseerd op het gegeven dat binnen de volkshuisvesting het regionale budgetbeheer een verplichte taak is en daardoor in elke regio wel op de één of andere wijze is opgepakt. De verwachting is dat bij een duidelijk aanwezige regionale problematiek, partijen geneigd zullen zijn zich meer op regionaal niveau in te spannen om tot een oplossing daarvan te komen . Hypothese 2: Naarmate andere actoren dan gemeenten zich steeds meer regionaal gaan oriënteren op het terrein van de volkshuisvesting, zal aan de regionale samenwerking tussen gemeenten meer vorm worden gegeven. Deze verzwaring van de samenwerking kan zich uiten in het oppakken van meerdere taken en/of in het opstellen van een regionaal volkshuisvestingsplan (beleidsplan) . De regionale samenwerking van gemeenten in Wgr-regio's en BoN-gebieden vormt veelal het skelet waaromheen de regionalisering wordt vormgegeven. Gemeenten bepalen in hoge mate hoe dit 'skelet' eruit ziet. Er kan een minimale invulling aan worden gegeven. De verwachting is in een dergelijk geval dat, als andere partijen wel sterk gaan regionaliseren, de gemeenten daar dan, wellicht noodgedwongen, in mee zullen gaan. Hypothese 3: Naarmate er een langere samenwerkingstraditie bestaat tussen de leden van een partij en tussen de partijen onderling, zal de regionale samenwerking op het terrein van de volkshuisvesting vaker een succes zijn in termen van het kunnen inspelen op de volkshuisvestingsproblematiek en de acceptatie van de uitkomsten daarvan door de deelnemende partijen. Dit onder de assumptie dat een samenwerkingstraditie onderling vertrouwen wekt en dat men op die basis gemakkelijker tot afspraken kan komen.
57
Hypothese 4: Als de regionale samenwerking op het terrein van de volkshuisvesting aansluit op de daadwerkelijk waargenomen regionale woningmarkt, dan zal de regionale samenwerking beter verlopen dan als alleen bij bestuurlijke regionale indelingen wordt aangesloten. Deze hypothese gaat uit van de gedachte dat men de regionale indeling zo nauw sluitend moet maken op de ruimtelijke verspreiding van het verschijnsel dat men wil onderzoeken, dan wel waaraan men sturing wil geven. Bij bestuurlijke indelingen spelen meerdere indelingscriteria een rol en die kunnen wel eens minder van belang zijn voor de volkshuisvesting. Hypothese 5: Naarmate het bestaande regionale samenwerkingsverband meer daadkrachtig en deskundig is, zal de regionale samenwerking op het terrein van de volkshuisvesting sneller en met meer succes kunnen plaatsvinden. Het samenwerkingsverband heeft daardoor meer draagvlak en vertrouwen in de regio en kan daardoor partijen beter stimuleren tot regionalisering. Hypothese 6: Grote verschillen in grootte en machtsverhoudingen tussen de leden van de partijen, belemmeren het komen tot een regionale samenwerking. Verschillen in grootte en macht leiden tot ongelijke posities waardoor men zich meer bezig gaat houden met het veiligstellen van posities dan met de daadwerkelijke regionalisering . Hypothese 7: Naarmate bepaalde partijen zich meer op het regionale niveau gaan bewegen qua activiteiten of beleid, zullen de overige actoren zich ook steeds meer richten op het regionale niveau, zodat de regionale samenwerking wordt bevorderd. Deels aansluitend bij hypothese 2, maar nu meer geldend in het algemeen voor alle partijen die op de één of andere wijze zijn betrokken bij de regionalisering. Hypothese 8: De regionale samenwerking tussen gemeenten op het terrein van de volkshuisvesting wordt bevorderd als daarmee meer taken, bevoegdheden enlof financiële middelen van hogere overheden zijn te verkrijgen. Deze hypothese bouwt voort op de gedachte dat, als er wat te 'verdienen' valt op regionaal niveau, men ook meer geneigd is regionale activiteiten te ontwikkelen. Hypothese 9: Door wet- en regelgeving met daarin de verplichting om regionaal samen te werken wordt de regionale samenwerking gestimuleerd, maar dit leidt niet automatisch tot een succesvolle samenwerking. Deze hypothese gaat nog een stap verder dan hypothese 8. Van bovenaf kan de regionalisering wel gestimuleerd worden, maar dit kan leiden tot een situatie waarin alleen maar regionaal wordt samengewerkt daar waar het moet of het vanuit eigen belang lucratief is. Inhoudelijk gezien kunnen de partijen verder wellicht helemaal niet geïnteresseerd zijn in de regionalisering en daar een minimale invulling aan geven. Het daadwerkelijke effect van regionalisering kan daardoor met een stimulering van bovenaf, alsnog wel eens minimaal zijn. 58
Hypothese 10: De onzekerheid die ontstaat over de reorganisatie van het binnenlands bestuur heeft een remmende werking op het komen tot regionale samenwerking. Deze hypothese houdt verband met de grote onzekerheid die is ontstaan op bestuurlijk niveau over het blijven voortbestaan van (gemeentelijke) regionale samenwerkingsverbanden. De gedachte is dat deze onzekerheid in ieder geval bij overheden tot terughoudendheid leidt met betrekking tot de regionalisering en op deze wijze de regionale samenwerking op het terrein van de volkshuisvesting belemmert. Hypothese 11: De regionale samenwerking zal beter verlopen naarmate er een duidelijke explicitering en formalisering van beleid en beleidsproces plaatsvindt, waarin ieders taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk zijn aangegeven. Hier zit de gedachte achter dat een goede vastlegging van ieders taken en verantwoordelijkheden op regionaal niveau veel misverstanden kan voorkomen en iedereen de mogelijkheid geeft zich volledig in te zetten voor de regionalisering. Hypothese 12: Naarmate er is gekozen voor een meer dwingende vorm van regionale samenwerking met vaste periodieke formele overlegstructuren, kan er meer resultaat in de vorm van beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering worden behaald. Als er meer geregeld en gestructureerd wordt overlegd, bestaat ook de behoefte aan vaste agendapunten en een duidelijk beleid als uitgangspunt voor de ontwikkelingen die men op regionaal niveau wil ontwikkelen en sturen. Meer formele overlegstructuren zouden op basis van hun doelstelling die ten grondslag lag aan hun oprichting en hun stabiele formele karakter meer kansen bieden om te komen tot beleid en planning op de (middel-)lange termijn. Hypothese 13: Door het betrekken van aLLe relevante actoren bij de regionale samenwerking (zowel ambtenaren/functionarissen als bestuurders), ontstaat er meer draagvlak over de activiteiten op regionaal niveau en worden de resultaten ook meer positief beoordeeld. Deze hypothese steunt op de gedachte dat de regionalisering zowel dient te worden gedragen door de bestuurders die besluiten moeten nemen, als wel bij de mensen die de besluiten voor een deel voorbereiden en ook moeten uitvoeren. Staat één van deze categorieën actoren niet achter de regionalisering, dan kan het samenwerkingsproces worden belemmerd. Hypothese 14: Als er binnen een regio goede persoonlijke contacten bestaan tussen de woordvoerders van de belangrijkste panijen op het terrein van de volkshuisvesting en als deze woordvoerders de regionalisering duidelijk uitdragen, dan zal de regionale samenwerking sneller en meer succesvol verlopen. Daar de regionalisering in de volkshuisvesting zich voltrekt door middel van regionale samenwerking, zijn de contacten tussen de leden van de verschillende partijen van groot belang. Als deze contacten goed zijn, dan heeft men al veel onderling vertrouwen gewonnen en is men eerder geneigd om in een goede werksfeer afspra59
ken te maken. Verder helpt het als er op regionaal niveau een duidelijke trekker is, die het vertrouwen geniet bij de andere partijen en daarmee veel gedaan kan krijgen in de regio . Het succesvol verlopen van de regionale samenwerking, zal in dit onderzoek worden beoordeeld op basis van de mate waarin men in een regio, gezien de aanwezige problematiek, activiteiten heeft ondernomen ter oplossing van deze problematiek. Daarnaast vormt een andere belangrijke graadmeter voor succes de mate waarin de betrokken partijen tevreden zijn met de bereikte resultaten.
60
VERSCHENEN IN DE SERIE OTB-WERKDOCUMENTEN
98-01
98-02
98-03
98-04
98-05 98-06
98-07
98-08
98-09 98-10
98-11
I .M. Kersloot, (Des)investerings- en huurprijsbeleid van corporaties.
Ontwikkelingen in de periode 1985-2000 1998/84 blz./ISBN 90-407-1653-6//20,R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio Gooi en Vechtstreek 1998/58 blz./ISBN 90-407-1655-2//20,R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio MiddenBrabant 1998/70 blz./ISBN 90-407-1658-7//20,R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in het knooppunt Arnhem-Nijmegen 1998/76 blz./ISBN 90-407-1660-9//20,R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio Haaglanden 1998/70 blz./ISBN 90-407-1664-11/20,R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio ZuidwestDrenthe 1998/60 blz./ISBN 90-407-1776-4 R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio Oostelijk Zuid-Limburg 1998/58 blz./ISBN 90-407-1777-X R. Raat, Regionalisering van de volkshuisvesting in de regio WestFriesland 1998/62 blz./ISBN 90-407-1778-8 H.J. Visscher, Gecertificeerd bouwtoezicht 1998/178 blz./ISBN 90-407-1698-6 K.J. Onrust, Criminaliteit en gevoelens van onveiligheid bij rijksgebouwen. Een inventarisatie bij vier regionale directies van de Rijksgebouwendienst 1998/200 blz./90-407-1684-6// 50,P.P.J. Houben en H. Priemus, Gehandicaptenzorg en huisvesting. Haalbaarheidsonderzoek vraaggestuurd beleid 1998/64 blz./90-407-1680-3/1 20,-
....
-~--------~_._-----------~
ISBN 90-407-177b-l
ot6
ONDERZOEKSINSTITUUT OTB TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT
Postbus 5030 2600 GA Delft
9 789040 717765
.........
_-~-
Thijsseweg 11 2629 JA Delft Telefoon (015) 278 30 05 Telefax (015) 278 44 22 E-mail
[email protected] http://www.otb.tudelft.nl