ARBEID
Psychische arbeidsong Arbeidsongeschiktheid door psychische redenen vormt de meest omvangrijke groep van de WAO-uitkeringen. In dit artikel beschrijft Simon Knepper om welke groep het gaat. Hij gaat in op de achtergronden en op de plannen voor de toekomst voor deze groep en beschrijft zijn eigen verwachtingen.
Wat is psychische arbeidsongeschiktheid?
Bij het bestuderen van de statistieken doet zich onmiddellijk de vraag voor wat precies ‘psychische arbeidsongeschiktheid’ is. Zo rapporteert 60% van de mensen die wegens psychische redenen ongeschikt zijn verklaard ook ernstige lichamelijke klachten. Circa 20% van de mensen die door lichamelijke redenen arbeidsongeschikt zijn, heeft ook psychische klachten, meestal een stemmings- of angststoornis. Nog ingewikkelder wordt het bij de vergelijking van de opvatting van de mensen zelf met die van de diagnose stellende artsen. In 1999 bleek 14% van diegenen die volgens de verzekeringsarts psychisch arbeidsongeschiktheid waren, van mening te zijn geen psychische klachten te hebben. Omgekeerd gaf 13% aan dat de lichamelijke arbeidsongeschiktheid naar eigen inzicht ook psychische oorzaken had. Bekend is dat bij mensen met chronische vermoeidheid, whiplash, fibromyalgie en dergelijke meestal geen enkele lichamelijke afwijking is te vinden waarna nogal eens een psychische stoornis als reden voor arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Terwijl deze mensen er zelf vaak volledig van zijn overtuigd dat zij aan een lichamelijke kwaal lijden en de mogelijkheid van een psychische oorzaak verontwaardigd afwijzen. Het begrip ‘psychische arbeidsongeschiktheid’ is dus niet goed af te grenzen. De Commissie Donner I (Psychische Arbeidsongeschiktheid) meent dat ongeveer de helft van de WAO-ers met psychische problemen kampt. Algemene kenmerken
Slechts een kleine groep van alle psychisch arbeidsongeschikten heeft ernstige stoornissen zoals psychosen, vitale depressies, dementie of andere verschijnselen van organische psychiatrie. In ongeveer 90% van alle gevallen is sprake van ‘stressgerelateerde stoornissen’, zoals overspanning, burnout,
4
DEVIANT
DECEMBER 2003 NR. 39
chronische aanpassingsreacties op arbeidsconflicten of relatieproblematiek; daarnaast nemen de ‘stemmingsstoornissen’ zoals bij lichte depressie, manie, angst of agressie een belangrijk aandeel en vervolgens ‘somatoforme stoornissen’ gekenmerkt door allerlei lichamelijke klachten, meestal moeheid of moeheid, duizeligheid en klachten over verminderde concentratie of geheugen zonder enig aanwijsbare lichamelijke oorzaak. Psychische arbeidsongeschiktheid komt relatief veel voor bij vrouwen en bij jongeren. Psychische arbeidsongeschiktheid is aanzienlijk hardnekkiger dan lichamelijke. De klachten zijn vaak ook al langer aanwezig voor dat het tot verzuim komt. Treedt er eenmaal verzuim op dan is er een aanzienlijk grotere kans om later in WAO te eindigen. En eenmaal bij de verzekeringsarts voor de claimbeoordeling in de WAO geldt dat ook de kans om volledig arbeidsongeschikt verklaard te worden groter is. De uitstroom uit de WAO is vergelijkbaar met die van andere groepen arbeidsongeschikten, maar vaker blijft werkhervatting daarbij uit. Circa 90% van de werknemers raadpleegt de huisarts in de eerste maanden van het verzuim of vlak daarvoor. Huisartsen verwijzen verzuimende werknemers gemakkelijker naar de somatisch specialist of naar de fysiotherapeut dan naar de GGz. Maar van de WAO-toetreders met psychische klachten in 2001 was toch bijna 90% behandeld door een psycholoog, psychotherapeut of een psychiater. Maar ook meer dan 50% (!) door een fysiotherapeut en ruim 45% (!) door een somatisch specialist. Er lijkt bepaald geen sprake van onderbehandeling. In een klein aantal gevallen speelden wachttijden voor een behandeling door de GGz, maar er waren nauwelijks aanwijzingen dat dergelijke wachttijden een belemmering vormen voor werkhervatting. Opvallend is overigens dat psychisch arbeidsongeschikten optimistischer zijn over hun herstel dan anderen. Er is overigens geen enkel concreet bewijs dat hulpverlening tot snellere werkhervatting leidt.
Hoe ziet de toekomst eruit?
eschiktheid en WAO sche klachten het werk, terwijl hun klachten onveranderd zijn of zij zelfs nog op een wachtlijst voor behandeling staan. De hervatting lijkt dus weinig met de ernst van de klachten of de stoornis te maken te hebben, maar meer met andere overwegingen zoals taakopvatting, sfeer op het werk, gevoel gemist te worden en dergelijke. Ontwikkelingen
De eerste 30 jaar van de WAO - van 1967 tot ongeveer 1997- is het aandeel van de psychische arbeidsongeschiktheid jaar na jaar gestegen van 11% naar ongeveer 35%. Dat houdt verband met een drastische verandering van het beroep op de WAO. In de zeventiger jaren maakten vooral oudere fulltime werkende mannen uit de bouw en de industrie gebruik van de WAO wegens duidelijke lichamelijke aandoeningen van het bewegingsstelsel, hart en longen. In de negentiger jaren was het zwaartepunt geleidelijk verschoven naar jongere vaak parttime werkende vrouwen uit de dienstverlening met psychische klachten. En overigens ook met allerlei moderne lichamelijke kwalen die ik hierboven al noemde en die bij vrouwen veel vaker voorkomen als reden voor arbeidsongeschiktheid dan bij mannen.
Foto: Megalokonomou
Reïntegratie
Uit recent onderzoek is gebleken dat de werkgever over het algemeen wat minder geneigd is ander werk aan te bieden aan verzuimende werknemers met psychische klachten. Vaker dan tien jaar geleden zijn arbeidsongeschikten aan het werk op het moment dat zij WAO aanvragen. Het percentage steeg van 26% in 1991 naar 42% in 2001. De reïntegratie vindt dus sneller plaats, hoewel in de vakliteratuur een discussie woedt of er nu daadwerkelijk sprake is van snellere reïntegratie, dan wel van medische legitimering van een behoefte aan korter of ander werk, die vroeger of in andere regelingen (VUT, prepensioen!) vanzelfsprekend als eigen keuze opgevat werden. Ook psychisch arbeidsongeschikten zijn vaker aan het werk, maar minder vaak dan anderen. Regelmatig hervatten verzuimende werknemers met psychi-
Sinds 1998 is de claimbeoordeling van de eerste WAO-aanvraag duidelijk strenger geworden. In dat jaar werd nog ruim 50% volledig arbeidongeschikt geacht, inmiddels is dat gedaald tot minder dan 40%. Deze daling komt uitsluitend voor rekening van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Werd in 1998 nog 35% op medische gronden volledig ongeschikt verklaard, dat is inmiddels afgenomen tot 16%. Uit analyse van de gegevens blijkt dat het vooral om psychisch arbeidsongeschikten gaat, die veel vaker dan voorheen aan de arbeidskundige worden voorgesteld omdat zij nog in staat geacht worden iets te doen. Van oudsher werden verzuimende werknemers met psychische klachten veel vaker dan andere arbeidsongeschikten door de verzekeringsarts óf geschikt verklaard voor eigen werk, óf volledig arbeidsongeschikt, de zogenaamde ‘zwart/wit beoordeling’. Inmiddels lijkt daar door toezicht en onderlinge discussie over criteria met name de toepassing van het Schattingsbesluit - bij de beroepsgroep zelf verandering in gekomen. Het aantal arbeidsongeschikten in Nederland is hoog in vergelijking met omringende landen. Nederland heeft 78 volledig arbeidsongeschikten per 1000 verzekerden; België 54, Duitsland 58, en Zweden 57. Wanneer de gedeeltelijk arbeidsongeschikten meegeteld worden zijn de verschillen nog groter. De verschillen zijn voor een belangrijk deel toe te
DEVIANT
DECEMBER 2003 NR. 39
5
schrijven aan de instroom van jonge arbeidsongeschikten met psychische klachten. Andere landen tellen overigens weer meer mensen in de bijstand (Engeland), de werkloosheidsregelingen (België, Duitsland en Frankrijk) en regelingen voor vervroegde uittreding (Duitsland en Frankrijk) wat de verschillen deels compenseert. Veel werklozen in het buitenland hebben gezondheidsproblemen die overeenkomen met die van mensen in de Nederlandse WAO. Etikettering speelt dus beslist een rol. Wat in het ene land werkloosheid heet, wordt in het andere arbeidsongeschiktheid genoemd en in weer andere vervroegd pensioen. In Nederland hebben langdurig werklozen vaak gezondheidsproblemen die weinig verschillen van die van langdurig arbeidsongeschikten. En we kennen een zogenaamd ‘communicerende vateneffect’ - druk op de ene regeling leidt tot verschuiving naar de andere. Dat neemt niet weg dat er verschillen zijn in arbeidsparticipatie tussen Nederland en de ons omringende landen die in belangrijke mate bepaald zijn door de uitstoot naar de WAO van vooral jongere vrouwen - en in mindere mate ook mannen - met psychische klachten. Sinds een jaar daalt het aantal WAO-aanvragen na de invoering van de ‘Wet Verbetering Poortwachter’ (WVP) aanzienlijk, in de orde van grootte van 25-30%. Het is nog niet duidelijk of dit een blijvend effect is en of die daling specifiek betrekking heeft op psychische arbeidsongeschiktheid. Tegen deze achtergrond is het geen wonder dat het oog van de politiek opnieuw op de psychische arbeidsongeschiktheid is gevallen. De WAO telt 300.000 psychisch arbeidsongeschikten waarvan 83% volledig ongeschikt is verklaard. De instroom betreft vooral jonge mensen - dus met een aanzienlijk financieel risico in termen van uitkeringsjaren. De wijd verspreide gedachte dat psychische klachten meer dan lichamelijke iets met aanstellerij hebben te maken doet de rest. SER en TBA 1991-1993
Al in de zeventiger jaren circuleerden bij de toenmalige GMD plannen om psychische arbeidsongeschiktheid uit te sluiten. In 1991 - bij de vorige wijziging van de WAO adviseerde de SER de regering psychische arbeidsongeschiktheid te weren en in plaats daarvan een lijst ziekten op te stellen die nog wél aanspraak op WAO zouden geven. Zover is het niet gekomen. De WAO werd wel strenger (wet TBA, augustus 1993) maar voor iedereen. Dat heeft trouwens ook gewerkt, het aantal arbeidsongeschikten daalde tot eind 1996. Daarna steeg het weer, naar ik vermoed vooral doordat de politiek onder druk van enkele succesvolle patiëntenlobby’s allerlei versoepelingen aanbracht. Die hebben niet alleen aan de uitvoering, maar vooral aan werkgevers en werknemers een verkeerd signaal gegeven. Commissie Donner-I
Onder druk van het naderende aantal van een miljoen arbeidsongeschikten werd in februari 2000 de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid (Donner-I) ingesteld. Daarin waren de betrokken beroepsgroepen en instellingen vertegenwoordigd, alsmede de Stichting Pandora namens de patiënten. De Commissie concludeerde dat werkhervatting voor de meeste psychische klachten de beste remedie is. De
6
DEVIANT
DECEMBER 2003 NR. 39
sleutel voor de oplossing ligt vooral in het verzuimjaar vóór de WAO. Als de betrokken geledingen daar beter met elkaar samenwerken zal dit tot meer werkhervatting leiden. De Commissie stelde een protocol op waarin onder meer de richtlijnen psychische stoornissen en arbeidsconflicten van de vereniging van bedrijfsartsen werd opgenomen. Er werden afspraken gemaakt voor een stapsgewijze geprotocolleerde behandeling van verzuim wegens psychische klachten. Dit protocol was in feite de grondslag voor de Wet Verbetering Poortwachter (WVP). Nadien is het aantal verzuimende werknemers dat de WAO haalt inderdaad fors gedaald, maar dit kan ook een tijdelijk effect blijken of een gevolg van de economische malaise. Commissie Donner-II
De Adviescommissie Arbeidsgeschiktheid (Donner-II) bestond uit een klein gezelschap van vertegenwoordigers van de belangrijkste politieke stromingen, het Ministerie van Sociale Zaken en twee wetenschappers. Anders dan de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid kreeg Donner ditmaal wel de ruimte voorstellen voor verandering van het stelsel zélf te doen. De Commissie concludeerde dat ziekte nog steeds veel te veel geïdentificeerd wordt met onvermogen om te werken alsof er sinds het einde van de 19e eeuw met de industriële revolutie en de klassenstrijd niets is veranderd. Daardoor werkt het huidige stelsel in feite als een fuik waar mensen bijna niet meer uitkomen als ze er eenmaal inzitten. De commissie adviseerde in mei 2001 een drastische vereenvoudiging van de WAO tot een ‘alles of niets’ systeem. Daarbij moet de aanvrager ‘feitelijk aantonen dat hij gemeten naar algemeen geldende medische maatstaven lijdt aan ernstige ziekten of gebreken die zich manifesteren in duurzame en aanzienlijke beperkingen om maatschappelijk te functioneren’. Donner-II laat het principe van ‘verlies van verdiencapaciteit’ vallen en heft de WAO in feite grotendeels op. SER-advies 2002
De SER adviseerde de regering in maart 2002 alleen nog diegenen van wie gezegd zou kunnen worden dat zij zeker vijf jaar niet zouden kunnen werken een uitkering te verstrekken. Het zou gaan om niet meer dan 25.000 mensen tegen nu ongeveer 90.000. Zij zouden aanspraak kunnen maken op een volledige uitkering, die dan tot 75% (nu 70%) verhoogd zou moeten worden. Het een en ander zou aan de hand van lijsten met ziekten en standaardprognoses vastgesteld worden. Psychische ziekten werden daarvan - anders dan in het SER-advies uit 1991 - niet uitgesloten. Wel zouden diegenen met psychische stoornissen als ‘burnout’, overspanning en andere lichte of onduidelijke lichamelijke en psychische diagnosen uitgesloten worden van dergelijke aanspraken met een ‘negatieve lijst’. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten zouden alleen nog een uitkering kunnen krijgen voor zover zij aan het werk bleven, vandaar dat dan geen sprake is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering maar van een ‘loonaanvullingsregeling’. Bovendien zouden zij meer dan 35% ongeschikt moeten zijn. Het recht op deze loonaanvullingsregeling zou bepaald worden door particuliere verzekeraars in contracten met werkgevers en werknemers. De criteria voor dergelijke beoordelingen blijven tot op heden nogal vaag.
Kabinet Balkenende-II
De plannen van het kabinet Balkenende-II zijn sinds de brief van minister de Geus d.d. 16.9.’03 aan de Tweede Kamer wat duidelijker geworden. Het beroep op de WAO daalt duidelijk maar het kabinet vindt dat er toch ingegrepen moet worden vanwege de vergrijzing. Hoe ouder werknemers zijn, hoe vaker zij immers een beroep doen op de WAO. Het kabinet zegt aan te willen sluiten bij het advies van de SER, maar vooralsnog niet bij de voorstellen de uitkering tot 75% te verhogen. Dat zou pas kunnen gebeuren wanneer de instroom echt tot 25.000 per jaar daalt. Per 1 juli 2004 wordt het arbeidskundige criterium aangescherpt waardoor iemand die maar één functie zou kunnen verrichten, daarop al ‘geschat’ kan worden. Nu wordt nog 20% van alle aanvragers op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht, omdat er volgens de huidige bepalingen niet voldoende functies aan te wijzen zijn. Daaronder zullen naar ik vermoed veel arbeidsongeschikten met voornamelijk psychische klachten zijn. Verder wordt het jaar loondoorbetaling verlengd tot twee jaar, zodat er in 2005 geen enkele nieuwe WAO-aanvraag zal zijn. Wie vanaf 1 januari 2004 langdurig verzuimt, heeft pas na twee jaar aanspraak op WAO, derhalve op zijn vroegst per 1 januari 2006. Het kabinet denkt sociale partners te kunnen dwingen in het tweede verzuimjaar niet meer dan 70% van het loon door te betalen. Wie in het tweede jaar toch 100% krijgt, komt daarna niet in aanmerking voor WAO. Verder moet de uitvoeringsorganisatie kritischer toetsen of werkgever en werknemer hun verplichtingen wel zijn nagekomen. Is dat niet het geval, dan wordt een WAO-aanvraag alleen op grond daarvan afgewezen. Het is niet duidelijk of de loonaanvullingregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die meer dan 35% ongeschikt zijn door particuliere verzekeraars of door de sociale verzekering uitgevoerd gaat worden. Volstrekt onduidelijk is welke criteria gehanteerd zullen worden. Dat geldt ook voor de nieuwe WAO die Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) gaat heten en pas op 1 januari 2006 ingevoerd zal worden. Diegenen die nu in de WAO zitten worden tussen 2006 en 2016 geleidelijk volgens het nieuwe criterium beoordeeld bij de gewone wettelijke herbeoordelingen na één en na vijf jaar. Zij krijgen vijf jaar de tijd zich daarop in te stellen, hoe is nog niet duidelijk. Er komt dus geen massale eenmalige herkeuring zoals tussen 1994 en 2000 na de wet TBA. De consequentie is naar mijn inschatting wel dat veel huidige volledig arbeidsongeschikten in die jaren hun uitkering zullen kwijt raken. De Wajong voor momenteel 130.000 ‘jonggehandicapten’, waaronder velen met ernstige psychische stoornissen, blijft gehandhaafd. Bespreking
Het ziet er dus niet naar uit dat psychische arbeidsongeschiktheid voortaan selectief uit de WAO geweerd zal worden; voor zover dat al mogelijk zou zijn, gezien de verwevenheid van ‘psychische’ met ‘fysieke’ ongeschiktheid. Wél ziet het ernaar uit dat mensen met psychische klachten in de toekomst moeten aantonen dat zij gek genoeg zijn om in de WAO te kunnen. Klagen en klachten volstaan dan niet langer. Ik vind dat niet zo erg. In de spreekkamer kom
ik veel voor mij zeer begrijpelijke klachten en problemen tegen waarvan ik niettemin denk dat zij bij het gewone leven horen. Zoals een stapje terug doen als je ouder wordt, niet alles tegelijk kunnen, een vervelend arbeidsconflict meemaken, ontdekken dat je geen perfecte engel bent, je een tijdje minder geweldig voelen, ‘je grenzen trekken’. Het recht claimen op een vlekkeloos leven, dat alleen in sprookjes bestaat. We leven in een tijd van ijdelheid en egocentriciteit. Het valt mij op hoezeer mensen met hun lichamelijke of psychische klachten bezig kunnen zijn. Het levert - althans aanvankelijk - aandacht en identiteit op. Niemand stelt de grenzen, houdt ze een spiegel voor. Ik heb het dan nog niet eens over uitkeringen. Ik denk dat dit soort situaties door toedoen van de mensen zelf en van de GGz te vaak als een uiting van een psychische stoornis gekwalificeerd worden. ‘Dysthymie’, ‘aanpassingsstoornis’, ‘somatoforme stoornis’, ‘burnout’ (alleen al de dramatische kwalificatie!), depressies die bij goed kijken en doorvragen regelmatig helemaal geen depressies blijken te zijn: waarom zou je er niet mee kunnen werken? Of ervoor uitkomen dat je er zélf voor kiest dat niet meer te doen? Trouwens, veel mensen met een échte depressie werken wel en houden het hoofd boven water, mede doordat zij werken. Het medisch model strooit met etiketten en is geneigd de autonomie van het individu te onderschatten. De ‘markt van welzijn en geluk’ doet zijn werk en groeit alsmaar verder. Dat staat mij tegen. Daarom vind ik het géén gek idee de aanspraken op WAO te beperken tot ‘echte zieken’. Al besef ik best dat dit onvermijdelijk weer nieuwe grensdiscussies oproept: het zij zo. Maar al te lang lijdt het ziekte- en ongeschiktheidbegrip aan gejuridiseerde en gemedicaliseerde inflatie. Daarmee doen we onrecht aan diegenen die onder een ongelukkig gesternte zijn geboren waardoor zij vanwege een ernstige psychische stoornis geen controle over hun leven hebben. Of diegenen die zich alleen met heel veel moeite en dankzij medicatie en voortdurende deskundige hulp staande kunnen houden. Zij verdwalen in een poel van mensen die daartoe vaak uitgenodigd of zelfs gedwongen door een nogal paternalistisch systeem - hun ‘grenzen trekken’, maar de consequenties in feite bij de gemeenschap leggen. Dat kan zo niet doorgaan. Ik zou er geen moeite mee hebben wanneer we het arbeidsongeschiktheidsbegrip voor een kleinere groep mensen met ernstige psychische beperkingen zouden reserveren. Al denk ik eigenlijk dat daar helemaal niet zulke ingrijpende veranderingen in het stelsel zelf voor nodig zijn. Hogere drempels bij de ingang en goed toezicht en controle op de uitvoering en het resultaat van de wet, heeft denk ik meer effect dan het alsmaar blijven sleutelen aan de wettelijke voorwaarden. ✍ Simon Knepper
Simon Knepper (1949) is verzekeringsarts en medisch adviseur kwaliteit claimbeoordeling bij de Uitvoeringsinstelling Werknemers Verzekeringen (UWV).
DEVIANT
DECEMBER 2003 NR. 39
7
ARBEID
Een droom die In Groningen wordt enthousiast gewerkt met een nieuwe methodiek voor arbeidsrehabilitatie: Individual Placement en Support (IPS). Waarom is deze methodiek zo aantrekkelijk en vooral: werkt IPS? Een gesprek met Dolinda van der Meer, leidinggevende van de afdeling arbeid, dagbesteding en trajectbegeleiding van de afdeling psychiatrie in het Academisch Ziekenhuis in Groningen (AZG) en met Jelly Bruining, leidinggevende arbeidstherapie bij GGz Groningen. Individual Placement en Support is al langer bekend in de Verenigde Staten en sinds kort geïntroduceerd in Nederland. Op verschillende plaatsen loopt een tweejarig experiment. Mensen met een psychiatrische achtergrond zoeken samen met een arbeidsbemiddelaar of trajectbegeleider een geschikte werkplek en krijgen begeleiding ‘on the spot’. De bedoeling is dat uiteindelijk 60 tot 80% werk vindt, althans, deze percentages worden genoemd in de Amerikaanse literatuur. Het zal moeten blijken in hoeverre de methodiek ook in de Nederlandse situatie van toepassing is en of de kans van slagen dan ook zo succesvol kan zijn. In Groningen worden 45 mensen begeleid volgens de IPS-methode. Twintig plaatsen worden gefinancierd door de Sociale dienst en de UWV (Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekeringen). De overige plaatsen worden gefinancierd door de beide GGzinstellingen. Het gaat voornamelijk om jongvolwassenen die na een eerste psychose in de Wajong terechtkomen. Daarnaast wordt begeleiding geboden aan mensen van middelbare leeftijd die langdurige psychische problemen hebben. Het betreft tot nog toe acht mensen met een eerste psychose en
8
DEVIANT
DECEMBER 2003 NR. 39
achttien mensen met langdurige psychiatrische problematiek die hulp ontvangen van een zorgcoördinator. Waarom hebben jullie gekozen voor de IPSmethodiek? “We waren geïnteresseerd in wat IPS te bieden heeft en woonden vorig jaar een lezing bij over dit onderwerp door de grondleggers van de IPS in de VS, Drake en Becker. Beiden raakten we enthousiast over de praktische en slagvaardige werkwijze. Het gaat erom mensen snel te helpen aan een werkplek en hen vervolgens - als ze al aan het werk zijn - de benodigde ondersteuning te bieden. First place, than train! Bij andere gangbare rehabilitatiemethodieken duurt het veel langer voordat mensen aan een werkplek geholpen worden omdat zij eerst in alle opzichten voldoende toegerust worden voordat men de stap naar werk zet. Meestal investeert de GGz meer in voorbereiden dan in plaatsen. Maar vaak komen mensen met de traditionele begeleiding niet aan het werk. Het realiteitsgehalte van IPS is groter: je kan mensen nog zo goed toerusten, eenmaal aan het werk loop je toch tegen bepaalde moeilijkheden aan. En daar moet je de begeleiding op afstemmen en de leerpunten (eventueel) gebruiken voor het zoeken naar een baan die beter past bij de deelnemer.” Jullie zijn enthousiast geraakt en toen direct aan de slag gegaan? “Ja, het idee groeide. We hebben samen een plan opgesteld waar zowel het AZG als GGz Groningen zich in konden vinden en we kregen medewerking van de Sociale Dienst en de UWV. Ons plan richt zich op een doelgroep waar reïntegratiebedrijven zich nauwelijks mee bezighouden: mensen met zware psychische problemen die gerekend worden tot de groep die erg moeilijk bemiddelbaar is. Wij boden aan om de arbeidsbemiddeling en de begeleiding voor deze doelgroep op ons te nemen en de Sociale Dienst en de UWV waren bereid om dit te financieren, elk tien