11
Provinciale jeugdzorg 1992-2014 Provincie Noord-Brabant
2
Voorwoord 5 Aanleiding + leeswijzer 6 Deel I Beknopt overzicht provinciale jeugdzorg (periode 1992-2013) 1. Provincies nemen verantwoordelijkheid over van het Rijk 1.a. 1992-2005: Periode van de regionalisering 1.b. Invoering Wet op de Jeugdzorg 2005 1.c. Mei 2005: Provinciale Staten spreken zich uit: rapport ’Early Warnings‘ 1.d. Januari 2006: Aanpassing provinciale organisatie 2. 2.a. 2.a.1. 2.a.2. 2.a.3. 2.b. 2.b.1. 2.b.2. 2.b.3. 2.b.4. 2.b.5. 2.c. 2.c.1. 2.c.2. 2.c.3. 2.c.4. 2.c.5. 2.c.6. 2.c.7. Deel II 1. 1.a. 1.b. 1.c. 1.c.1 1.c.2.
Doorontwikkeling Van aanbodgerichte naar vraaggerichte sturing Eenheid van taal Vraaggerichte inkoopafspraken vooraf Prestatiegerichte afrekening achteraf Kwaliteitsbeleid Prestatie-indicatoren Samen Sterker Extra inspanningen inzet pleegzorg Spoedeisende Jeugdzorg Jeugdzorg Plus Samenwerking met gemeenten Versterking preventie Verbeteragenda en Centra voor Jeugd en Gezin vanaf 2007 Zorg voor Jeugd Aanvullende provinciale mogelijkheden voor versterking gemeenten Stelsel in Balans en Oost West Thuis Best 2010-2012 Provinciale steunfunctie: K2, adviesbureau voor jeugdvraagstukken Regionaal bestuurlijk overleg Versterken en loslaten - Provinciale inzet tijdens transitieperiode Wettelijke taken tijdens de transitie Veiligheid kinderen Beheersing wachtlijsten Uitvoering van jeugdzorg door Bureau Jeugdzorg Vrijwillig kader Justitiële taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering.
7 7 7 8 8 8 9 9 9 9 9 10 10 11 11 13 13 13 14 14 15 16 16 17 17 19 20 20 20 21 21 22
2. 2.a 2.b. 2.c. 2.d 2.e. 2.f.
Provincie zet zich maximaal in voor de transitie Actieve overdracht van verantwoordelijkheden Continuïteit zorgaanbod Borging cliëntenparticipatie: o.a. via Zorgbelang Veranderopgave Bureau Jeugdzorg(BJZ) Minimale frictiekosten (niet ten laste van de provincie) Aanvullende maatregelen
22 22 22 23 24 25 25
3. 3.a. 3.b. 3.c.
Transformatie Inrichten ‘oefenruimtes’: versnellingen in de Brabantse regio’s Zorgvernieuwing: Innovatiefonds en Subsidieregeling Transformatie Jeugdzorg’ PON en K2
26 26 26 27
4.
Loslaten
27 3
4
Voorwoord Nu we per 1 januari de jeugdzorg aan de gemeenten hebben overgedragen, voelt dat als het einde van een tijdperk. En feitelijk is dat ook zo, want de provincies zijn van 1992 tot en met 2014 verantwoordelijk geweest voor de zorg voor de meest kwetsbare groep jongeren in onze samenleving. In dit dossier vindt u een kort overzicht van wat we in die jaren allemaal hebben gedaan. Dat is best een technische tekst, want het gaat over hoe we zaken hebben geregeld. Maar veel interessanter is natuurlijk wát we hebben gedaan. Een van de belangrijke zaken, waar we als provincie heel trots op mogen zijn, is dat we de wachtlijsten onder controle hebben gekregen. Sinds de start van jeugdzorg zijn die nog nooit zo laag geweest. En, veel belangrijker: we hebben in beeld wie er op de wachtlijst staat. Van elk kind weten we waarom het op de wachtlijst staat, en wat er aan de hand is. We hebben van getallen weer kinderen gemaakt. Daarom weten we ook zeker dat elk kind in Brabant dat in een echte crisissituatie verkeert, binnen twee uur een veilige opvangplek heeft. Daarnaast hebben we de afgelopen jaren fors ingezet op het terugdringen van plaatsingen in een instelling. Met succes! Waar tot 2005 bijna elk kind naar een internaat ging als het echt niet thuis kon blijven, is het nu vaak mogelijk kinderen te plaatsen in een pleeggezin, of in bijvoorbeeld een woongroep met meerdere kinderen. Het streven is om zo veel mogelijk een thuissituatie te creëren, en gelukkig lukt dat steeds beter. Het zijn zo maar wat voorbeelden. Achter de cijfers en de instrumenten die u in dit dossier ziet, gaan duizenden kinderen schuil aan wie wij zo veel mogelijk hulp op maat hebben gegeven. Daarbij is het belangrijk dat we niet praten óver, maar met de mensen die we ondersteuning bieden. Hoe kunnen we hun positie zo sterk mogelijk maken, daar hebben we steeds naar gezocht. Waarom dat zo belangrijk is, en hoe we dat vorm hebben gegeven, laten we zien in een apart inspiratieboekje. Waar we ook veel aandacht aan hebben geschonken in de afgelopen jaren is het stimuleren van innovatie. Het is goed als je je ontwikkelt, nieuwe methodes probeert, onderzoek doet. Dat hebben we mogelijk gemaakt door extra eigen middelen in te zetten. Dat deden we ook voor het versterken van de gemeenten, vanaf het moment dat duidelijk was dat zij de jeugdzorg over gingen nemen. Vanuit de overtuiging dat hulp en ondersteuning zo dicht mogelijk bij het kind gegeven moeten worden, dragen we met vertrouwen de jeugdzorg over aan de gemeenten. Zij kunnen maatwerk leveren voor gezinnen, waar wij dat vooral voor individuele kinderen deden. Samen hebben we naar dit punt toe gewerkt in de afgelopen jaren. Nu dragen we het stokje over. We wensen de gemeenten veel succes. Brigite van Haaften-Harkema
5
Aanleiding + leeswijzer In 2015 is er een eind gekomen aan onze provinciale verantwoordelijkheid voor jeugdzorg. Meteen nadat duidelijk werd dat een brede meerderheid van de Tweede Kamer koos voor een transitie naar gemeenten (dat was in november 2010) heeft de Provincie Noord-Brabant zich actief voor deze overdracht ingezet. De doelstellingen van deze landelijke transitie sluiten aan op vernieuwingstrajecten die de provincie al had ingezet maar waarvoor de Wet op de jeugdzorg steeds meer ging knellen: zoals het voorkomen van problemen door preventie, het versterken van de eigen kracht dicht bij de thuissituatie en een integrale benadering (bijvoorbeeld koppeling van schuldsanering of andere problematieken in een gezin). Uit een landelijke evaluatie van de Wet op de jeugdzorg (die in 2009 werd uitgebracht) werd duidelijk dat de beoogde integrale benadering maar gedeeltelijk werd gerealiseerd mede doordat belangrijke onderdelen van deze wet landelijk niet zijn ingevoerd. De landelijke evaluatie gaf echter ook aan dat, binnen de onderdelen die wél ingevoerd waren, belangrijke verbeteringen zijn gerealiseerd. Dit dossier geeft een beknopt historisch overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de Jeugdzorg tijdens de afgelopen 23 jaar waarin de provincies daar verantwoordelijk voor waren. Hoe is de provinciale jeugdzorg vormgegeven? Welke keuzes zijn gemaakt? Welke verandertrajecten zijn de afgelopen periode opgepakt en waarom? De laatste jaren, dat is de periode dat bekend was dat de jeugdzorg zou worden overgedragen aan de gemeenten, wordt in deel II van het overzicht uitvoeriger belicht dan de ruim 20 jaren daarvoor. Voor de provincie stond deze periode vooral in het teken van die overdracht en het voorbereiden van gemeenten op hun nieuwe taken.
6
Deel I: Beknopt overzicht provinciale jeugdzorg (periode 1992-2013) Het ontstaan De voorbereiding van een provinciale rol in de jeugdzorg begon in 1989 toen de Wet op de jeugdhulpverlening van kracht werd. Er was ruime voorbereidingstijd nodig voor een volledige invoering: vanaf 1 januari 1992 werden de provincies en de 3 grootstedelijke regio’s verantwoordelijk voor de planning en financiering van de jeugdhulpverlening. Bevoegdheden en financiële middelen werden vanaf toen van het rijk naar provincies gedecentraliseerd. Het grootste deel van het voorzieningenaanbod bestond toen uit kinderhuizen waar een residentiële behandeling, ver van de eigen woonomgeving, de meest voorkomende zorgvorm was. Het doel was om het beleid dichter bij de leefomgeving te brengen. Voor deze specialistische, bovenlokaal functionerende zorg werd de provinciale schaal hiervoor het meest geschikt geacht.
1. Provincies nemen verantwoordelijkheid over van het Rijk 1.a. 1992-2005: Periode van de regionalisering Om aansluiting te krijgen op de directe leefomgeving van jongeren heeft de Provincie Noord-Brabant van begin af aan naar een samenwerking met gemeenten gezocht. Om tot een goede afstemming te komen met thema’s waar gemeenten al eerder verantwoordelijk voor waren (zoals jeugdparticipatie, bestrijding schooluitval en opvoedingsondersteuning) werden in iedere regio convenanten met gemeenten afgesloten. In die convenanten werd vastgelegd waar de prioriteiten liggen en hoe knelpunten gezamenlijk zouden worden aangepakt. De uitwerking werd vervolgens in overleg met alle betrokken partners per regio (niet alleen gemeenten maar ook cliëntenorganisaties, zorgaanbieders, het onderwijs enz.) ter hand genomen via regiovisies: een gezamenlijke inhoudelijke visie gecombineerd met een gezamenlijk actieplan om concrete knelpunten aan te pakken. De provinciale aansturing van de jeugdzorg beperkte zich tot het aangeven en vastleggen van de kaders. De concretisering werd per regio door partijen zelf opgepakt. Kort na de decentralisatie naar provincies verschijnen er landelijke adviezen waarin gepleit wordt voor een verdergaande reorganisatie. Belangrijke kritiekpunten waren dat de jeugdzorg niet transparant was en mede daardoor ook niet efficiënt en effectief. Heldere cijfers over in- en uitstroom en over wachtlijsten ontbraken bijvoorbeeld. Iedere instelling was zelf verantwoordelijk voor de toegang en de kritiek was dat de instroom van jongeren daardoor sterk afhankelijk is van toeval. Het totale zorgaanbod was te versnipperd en onvoldoende vraaggericht. Dit leidde uiteindelijk tot de invoering van de Wet op de Jeugdzorg in 2005. 7
1.b. Invoering Wet op de Jeugdzorg 2005 Belangrijke doelstellingen van de nieuwe wet waren: versterking van de positie van de cliënt door de invoering van het recht op jeugdzorg gecombineerd met de vorming van één centrale en onafhankelijke toegang tot de gehele jeugdzorg uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg. Richting zorgaanbieders moest er meer transparantie komen tussen de financiering en de geleverde zorg waardoor ook de effectiviteit en de productiviteit kon worden verhoogd. Provincies krijgen hierbij een centrale regisserende rol. Beleidsinhoudelijk had deze nieuwe wet voor onze provincie vérgaande gevolgen. Vooruitlopend op de nieuwe wet was al een start gemaakt met de vorming van Bureaus Jeugdzorg maar hierbij was gekozen voor regionale stichtingen die naast de toegangstaken ook ambulante zorg uitvoerden (o.a. schoolmaatschappelijk werk). De provincie werd wettelijk verplicht om te komen tot één nieuwe provinciale stichting die tevens verantwoordelijk was voor de uitvoering van justitiële taken maar die de uitvoering van ambulante taken moest overdragen aan lokale instellingen.
1.c. M ei 2005: Provinciale Staten spreken zich uit: rapport ’Early Warnings‘ Op initiatief van Provinciale Staten werd kort nadat de Wet op de jeugdzorg van kracht werd in mei 2005 een onderzoek uitgebracht naar de vraag of de provincie én de jeugdzorgpartners voldoende waren toegerust om het nieuwe stelsel ook daadwerkelijk te realiseren. Het antwoord op deze vraag was ontkennend en bestond uit ’veertien waarschuwingen voor de Brabantse jeugdzorg‘. Kernpunten waren dat de provinciale organisatie moest worden aangepast en de aansturing van het Bureau Jeugdzorg en van de zorgaanbieders moest worden aangescherpt. Zonder een aangescherpte provinciale regie dreigden wachtlijsten waardoor het recht op jeugdzorg onvoldoende kon worden geborgd. Deze afspraken werden vastgelegd in het Beleidskader ‘Omdat het om kinderen gaat’ 2005-2008 1.d. Januari 2006: Aanpassing provinciale organisatie Om de provinciale taak Jeugdzorg goed te kunnen uitvoeren, werd vanaf januari 2006 gestart met een provinciaal Programma Jeugdzorg. Een team van 20 fte werd geformeerd. Dit team werd verantwoordelijk voor de aansturing van Bureau Jeugdzorg en de provinciale zorgaanbieders. Tevens werden de contacten met de gemeenten geïntensiveerd. Het team beschikte over eigen juridische en financiële expertise. Op die manier werden alle lijnen kort bij elkaar georganiseerd.
8
2. Doorontwikkeling 2.a. Van aanbodgerichte naar vraaggerichte sturing Tot 2006 was de financiering van de jeugdzorg gebaseerd op een toekenning van een historisch gegroeid budget. Hierover werd jaarlijks weliswaar een financiële en inhoudelijke verantwoording afgelegd maar van een vraaggerichte aansturing was geen sprake. In de periode van 2006 tot 2009 werd deze aanbodgerichte financiering stapsgewijze omgevormd naar een vraaggerichte aansturing. Deze sturing bestaat uit de volgende elementen: 2.a.1. Eenheid van taal Zorgaanbieders hadden een breed scala van zorgvormen op basis van eigen definities ontwikkeld. Het provinciale zorgaanbod was daardoor onoverzichtelijk en onderling niet te vergelijken. Samen met Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders werden alle bestaande 360 zorgvormen omgezet in 4 hoofdvormen (thuishulp, pleegzorg, 24 uur verblijf en dagbehandeling) met 36 ondervormen op basis van uniforme definities. Het eindresultaat was een basismodulenboek en een indicatieladder waarmee Bureau Jeugdzorg eenduidig de benodigde zorg kon indiceren. 2.a.2. Vraaggerichte inkoopafspraken vooraf Vanaf 2009 werd het volledige volume en budget van zowel zorgaanbieders als van Bureau Jeugdzorg gebaseerd op een periodieke prognose van de benodigde zorg. Deze prognose werd gezamenlijk gemaakt op basis van het zogenaamde INITI-8 (spreek uit als het Engelse woord ‘initiate’) model, waarmee voor alle jeugdzorgaanbieders en voor alle zorgvormen de in-, uit- en doorstroom voor het komende jaar helder kon worden gemaakt. Deze analyses werden medio ieder jaar gezamenlijk besproken met Bureau Jeugdzorg en alle aanbieders (via scenariodagen). Aansluitend werden afspraken gemaakt over een vraaggerichte inkoop voor het komend jaar. In september van elk jaar was daarmee de benodigde zorginkoop voor het aankomende jaar duidelijk. 2.a.3. Prestatiegerichte afrekening achteraf Door de eenheid van taal en een eenduidige inkoop van zorgtrajecten werd heldere financiering en aansturing mogelijk. De uiteindelijke afrekening werd achteraf gebaseerd op daadwerkelijk gerealiseerde zorgtrajecten (aantal verzorgingsdagen of cliëntcontacturen) in een bepaald jaar. Al deze elementen hebben geleid tot transparantie waardoor de effectiviteit en efficiëntie jaarlijks zichtbaar kon worden gemaakt. Omdat de invoering van het nieuwe financieringssysteem op landelijk niveau steeds werd uitgesteld heeft de Provincie Noord-Brabant op provinciaal niveau zelf de sturing ingericht. In de meeste andere provincies is de financiering voornamelijk gebaseerd gebleven op het historisch gegroeide budget.
9
Jan Zweekhorst, Provinciale Pleegouderraad: “Opname van kinderen in pleeggezinnen is vele malen goedkoper dan plaatsing in een opvanghuis of –groep, waar je 24 uur per dag begeleiding en huisvesting moet bekostigen. Ander groot voordeel is dat kinderen opgroeien in een ‘normale’ gezinssituatie. Je hebt niet vier of vijf verschillende begeleiders, maar een vader en een moeder die er altijd voor je zijn. Ik denk dat voor kinderen vastigheid en een rustige, veilige omgeving erg belangrijk zijn. Vaak hebben pleegkinderen dat moeten missen. Ze hebben behoefte aan structuur en kunnen van daaruit hun eigen grenzen ontdekken. Wij hebben zelf in de loop der jaren zo’n dertig kinderen opgevangen. Als ze eenmaal gewend zijn, komen ze tot rust. We kregen ooit een jongetje binnen die doof was door de stress. Hij had zich helemaal afgesloten van de buitenwereld. Nadat hij drie maanden bij ons was, reageerde hij weer!”
2.b. Kwaliteitsbeleid Uitgangspunt is steeds gebleven dat partijen niet alleen aangesproken moeten worden op ’getallen‘ en ’geleverde productie‘ maar vooral op geleverde kwaliteit. 2.b.1. Prestatie-indicatoren Als eerste stap werden in IPO-verband (Inter Provinciaal Overleg) afspraken gemaakt over gezamenlijke ’prestatie-indicatoren’ waarmee de inhoudelijke prestaties van instellingen landelijk kunnen worden vergeleken. Vanaf 2010 vraagt de Provincie Noord-Brabant drie prestatie-indicatoren uit, namelijk de cliënten-tevredenheidstoets, de doelrealisatie (is het doel van het hulpverleningstraject is gerealiseerd) en de reden beëindiging zorg. Dit traject is door de Brabantse jeugdzorgaanbieders positief en actief opgepakt. Zij hebben gezamenlijk de interpretatie van de landelijke prestatie-indicatoren onderling afgestemd en verder gedefinieerd. Hiermee was de provincie Noord-Brabant voorloper.
10
2.b.2. Samen Sterker Een tweede stap in het kwaliteitsbeleid was het provinciaal onderzoeksprogramma ‘Samen Sterker’ in de periode 2011 – 2015. Daarin werkten de praktijk (de zorgaanbieders), onderzoek (de Hogeschool Arnhem – Nijmegen) én beleid (de provincie) samen. Het doel was (en is) optimaliseren van kwaliteit en rendement van de jeugdzorg. Onderzoek wijst uit dat dat doel vooral wordt bereikt door het versterken van de allianties -op alle niveau’s- tussen cliënt, zijn hulpverleners en zijn sociale netwerk. 2.b.3. Extra inspanningen inzet pleegzorg De provincie heeft vooral in de periode 2007 – 2014 extra geïnvesteerd in de pleegzorg. Dit blijkt het beste alternatief wanneer kinderen echt niet meer thuis kunnen wonen omdat pleegzorg het meeste lijkt op een gewone gezinssituatie. Instellingen en provincie samen hebben een warme wervingsmethode ontwikkeld. Potentiële pleegouders worden gericht en actief benaderd om pleegouder te worden. De (pleeg-)zorginstellingen onderhouden daarnaast netwerken met scholen, woningbouwverenigingen en pleegouders, om nieuwe pleegouders te werven. Ook heeft de provincie gestimuleerd om nieuwe doelgroepen binnen de Brabantse bevolking te werven, zoals bijvoorbeeld 50-plussers, homo-echtparen en gezinnen met twee werkende ouders, met name om het ‘oude beeld’ van pleegouders te verbreden. Dit onder het motto ‘ouderschap verandert en dus pleegouderschap ook’. Deze wervingsmethodiek heeft landelijk navolging gekregen, onder meer door middel van een landelijke wervingscampagne waarbij eveneens deze nieuwe doelgroepen werden benaderd. Hieraan is een diepgaande discussie met de pleegzorginstellingen over onderliggende waarden en normen gevoerd, een discussie die pleegzorginstellingen ook zelf intern met pleegzorgmedewerkers hebben gevoerd. Daarnaast is bewust ingezet op verbetering van de dienstverlening aan pleegouders door één loket (vanaf 2010) te vormen voor bijzondere kosten voor pleegkinderen. Nu kunnen pleegouders bij het ‘Centraal Loket’ (samenwerkingsproject van de pleegzorginstellingen) hun bijzondere kosten zoals zorgkosten, schoolgeld etc. declareren. Voorheen moest dat op verschillende plekken (bij Bureau Jeugdzorg, de biologische ouders of de pleegzorginstelling) wat er niet zelden in resulteerde dat pleegouders zelf deze kosten droegen.
Al deze acties hebben in de periode 2010 -2013, geresulteerd in een groei van pleegzorg van 12%, (aantal pleegzorgdagen). In 2013 resulteerde dit beleid ook in een positief financieel resultaat, omdat toen het gebruik van relatief kostbare residentiële zorg afnam.
11
Ontwikkeling: budgetten naar zorgvorm In de grafiek is het resultaat van het provinciale jeugdzorgbeleid te zien. De budgetten die besteed zijn aan relatief dure en arbeidsintensieve residentiële zorgvormen zijn afgenomen. Inzet van pleegzorg is duidelijk toegenomen.
106 104 102 100 98 96 94 92 90
2011
2012
Residentieel
Observatie diagnostiek
Daghulp
Pleegzorg
2013
Ambulant
Ontwikkeling: aantal jongeren in zorg naar zorgvorm De ontwikkeling van het
120
aantal jongeren in de verschillende zorgvormen laat iets meer spreiding
100
zien. Wel is ook hier een duidelijke trend dat
80
pleegzorg steeds vaker wordt ingezet en dat residentiële zorgvormen,
60
observatie diagnostiek en daghulp afnemen.
40 20 0
2011 Residentieel
Observatie diagnostiek
Daghulp
Pleegzorg
Ambulant
12
2012
2013
2.b.4. Spoedeisende Jeugdzorg In de periode 2003 – 2007 werden de spoedopnamen, die nodig zijn om in geval van crisis de veiligheid te kunnen garanderen, steeds problematischer. Er werden jaarlijks meer crisisbedden ingekocht maar in de praktijk liet hulp te lang op zich wachten. In 2007 werd op advies van een gezamenlijke stuurgroep (bestaande uit Bureau Jeugdzorg, zorgaanbieders en provincie) tot een nieuwe aanpak besloten. Vanaf dan wordt actief hulp ingezet tijdens de eerste vier weken direct na een crisis. Betrokkenen (ouders en kinderen) zijn vaak bereid zijn om juist in de eerste periode na een crisis hun gedrag te veranderen. Besloten werd ook dat een crisisopname niet langer dan vier weken mocht duren en dat in die vier weken duidelijk moest zijn wat het navolgende behandeltraject werd. Bureau Jeugdzorg kreeg de beschikking over 2 spoedinterventieteams (24/7 bereikbaar) die bij een crisissituatie binnen 2 uur bij de cliënt thuis aanwezig kunnen zijn. Zoveel mogelijk wordt besloten tot inzet van ambulante zorg (zorg bij het gezin ter plekke) te beginnen na de eerste dag. Indien echt nodig garanderen de Brabantse zorgaanbieders gezamenlijk meteen de opvang elders door het beschikbaar stellen van zogenaamde ‘crisisplaatsen’. Resultaten nieuwe aanpak spoedeisende zorg In 2008 werd begonnen met 60 crisisplaatsen, wat overigens door de nieuwe werkwijze al 22 minder was dan in de periode vóór de nieuwe aanpak. In 2014 ligt het aantal benodigde crisisplaatsen op 47, door verbeterde crisiszorg en verbeterde zorg in het traject eraan voorafgaand. Uit een evaluatie blijkt dat de volgende inhoudelijke resultaten zijn geboekt: – Is er een verschuiving van residentiële Spoedhulp naar (combinaties met) Ambulante Spoedhulp; – Er is een duidelijke verbetering in logistieke zin: de zorg wordt sneller en flexibeler gerealiseerd; – Er is een betere samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders met kortere lijnen. 2.b.5. Jeugdzorg Plus Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant voerde mede namens Zeeland en Limburg de plaatsingscoördinatie uit voor Jeugdzorg Plus (de gesloten jeugdzorg die door het Rijk wordt gefinancierd). Zodra een jongere een machtiging van de kinderrechter heeft, wordt zo snel mogelijk de juiste hulp op de juiste plek geregeld. Door de regio’s via een tweetal gemeentelijke beleidsambtenaren vroegtijdig te betrekken, is een goede overdracht van deze belangrijke vorm van jeugdhulp gegarandeerd.
2.c. Samenwerking met gemeenten In de Wet op de Jeugdzorg 2005 staat dat de provincie de ketenregisseur is over de totale keten, waarbij de primaire verantwoordelijkheid voor het preventieve jeugdbeleid bij gemeenten ligt en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg bij de provincie. De Provincie Noord-Brabant heeft nadrukkelijk actief beleid gevoerd op de versterking van het preventieve lokale veld en op de aansluiting tussen dit preventieve veld en de gespecialiseerde jeugdzorg.
13
2.c.1. Versterking preventie De provincie voerde dit beleid vanuit de visie dat door een sterk lokaal veld gezinnen en jongeren met opvoed- en opgroeiproblemen snel herkend en geholpen kunnen worden, zodat ‘kleine’ problemen niet uitgroeien tot zwaardere problematiek waardoor de duurdere, gespecialiseerde jeugdzorg onnodig toeneemt. Bovendien kunnen jongeren en gezinnen die direct gespecialiseerde zorg nodig hebben door tijdige signalering en een goede aansluiting tussen het lokale veld en de gespecialiseerde zorg snel en adequaat geholpen worden. In deze paragraaf nemen we u mee in de wijze waarop de provincie aan de versterking van de keten, in samenwerking met gemeenten, vorm heeft gegeven. 2.c.2. Verbeteragenda en Centra voor Jeugd en Gezin vanaf 2007 Diverse landelijke onderzoeken in 2005/2006 toonden aan het stelsel voor jeugd en gezin versnipperd en verkokerd was. Brabant werd pilot-provincie bij Operatie Jong. In 2007 zijn de landelijke erkende knelpunten en oplossingsrichtingen gebundeld in een gezamenlijke Verbeteragenda Jeugd voor de provincie en de gemeenten. De verbeterpunten betroffen de samenwerking en stroomlijning van werkprocessen in het netwerk van hulp- en zorgverleners t.b.v. een goede dienstverlening aan gezinnen en jongeren. Zeven thema’s hierbij waren: – versterking informatiepositie, – professionalisering vroegsignalering, – aansluiting Bureau Jeugdzorg op het lokale veld, ketencoördinatie, – efficiency indicatiestelling, – sluitende aanpak waar onder nazorg – en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Vanuit autonome middelen heeft de provincie via het programma Perspectiefrijk Brabant ruim € 22 miljoen geïnvesteerd in de realisatie van de Verbeteragenda met daarbij als hoofdthema de invoering van Centra voor Jeugd en Gezin(CJG’s) in heel Brabant.
Gemiddeld droeg de provincie ca. 10% extra uit autonome middelen bij aan de ontwikkeling van de jeugdzorg, bovenop de doeluitkering van het rijk. 250 200 150 100 50 0 2005 2006 2007 2008 2005 2009 2010 2011 2012 2013
Autonome middelen Provincie Noord-Brabant Doeluitkering Rijk 14
2.c.3. Zorg voor Jeugd In het Beleidskader 2009-2012 ‘Brabant investeert in Jeugd’ heeft de provincie het jeugdbeleid verdiept en verscherpt. De groei van de jeugdzorg moest een halt worden toegeroepen. Daarvoor waren een intensivering van provinciale regie op de hele keten en versterking van het preventieveld bij gemeenten noodzakelijk. De B5 gemeenten hebben allen het thema ketencoördinatie in hun regio geadopteerd: regie op de afstemming tussen diverse zorgverleners waarmee een gezin te maken krijgt. Zij hebben hierbij het ondersteunende signalerings- en coördinatiesysteem ‘Zorg voor Jeugd’ geïmplementeerd. Dit systeem was eerder door de gemeente Helmond als landelijke pilot ontwikkeld. Het systeem sluit aan op de Landelijke verwijsindex risicojongeren, zodat jongeren die verhuizen naar binnen of naar buiten de provinciegrenzen ook zichtbaar zijn en blijven. Daarnaast heeft iedere B5 gemeente een onderwerp uit de gezamenlijke verbeteragenda op zich genomen waarvoor ze koploper en inspirator waren voor de andere Brabantse gemeenten. Resultaten Resultaten zijn onder andere dat in alle gemeenten de backoffice en frontoffice van het CJG gerealiseerd is, dat er een methodiek is ontwikkeld, genaamd ‘Niemand uit Beeld’, voor de invulling van de nazorg en dat in bijna alle Brabantse gemeenten de evidence based methodiek Triple P (Positief Pedagogisch Programma) ingevoerd is om de vroegsignalering te versterken en om in de hele keten vanuit een zelfde visie op opvoeden op een eenduidige wijze informatie en hulp te bieden. Bureau Jeugdzorg heeft vanuit haar reguliere budget (doeluitkering) de verbeteringen in de samenwerking met het lokale veld uitgevoerd. Die verbeteringen waren onder andere deskundigheidsbevordering en de ontwikkeling van een gezamenlijk protocol voor digitale informatieoverdracht vanuit CJG’s. Daarnaast heeft Bureau Jeugdzorg in het kader van Zorg voor Jeugd haar rol als ketencoördinator uitgevoerd.
15
Astrid Roelofs, Jongerenraad Kompaan en de Bocht: “Via de jongerenraad worden we over allerlei zaken ingelicht en hebben we overleg. We zitten om de tafel met directie en hoofden. Ik vind dat ze goed naar ons luisteren. Je kunt je verhaal en klachten kwijt. Unitleiders pikken dat op, weten beter wat er speelt in een groep en… doen er ook iets mee! Zo was bijvoorbeeld onduidelijk wat de rechten en plichten waren van jongeren in een groep. Kort geleden kwam een boekje uit waarin dat allemaal staat beschreven. Binnen twee maanden vindt er terugkoppeling plaats; ik vind dat het erg goed werkt!”
2.c.4. Aanvullende provinciale mogelijkheden voor versterking gemeenten Naast subsidies voor de verbeteragenda en de Centra voor Jeugd en Gezin konden de zeven Brabantse centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang subsidie aanvragen voor trajecten die leiden tot toeleiding van zwerfjongeren naar school of werk. Dit was een aanvulling op het gemeentelijk beleid. De provincie heeft dit mogelijk gemaakt omdat deze jongeren veelal een combinatie van ggz-, lvg- en jeugdzorgproblematiek hebben en deze jongeren niet tussen wal en schip mogen vallen. Ook heeft de provincie haar beleid voortgezet om gemeenten in de vier regio’s te stimuleren om gezamenlijke verbeterprojecten op te zetten en kennis onderling uit te wisselen. De regio’s konden jaarlijks subsidie aanvragen voor trajecten waarin de gemeenten onderling samenwerkten. De samenwerkingsthema’s sloten veelal aan op de thema’s van de verbeteragenda. 2.c.5. Stelsel in Balans en Oost West Thuis Best 2010-2012 De jeugdzorg groeide echter jaarlijks door. Een belangrijke oorzaak hiervan was dat er een groep jeugdigen/gezinnen was die te snel gespecialiseerde zorg ontving, terwijl deze met een lichtere vorm van hulp ook geholpen zou zijn. De provincie en de vier regio’s hebben daarom samen de Overeenkomst ‘Oost, West, Thuis Best 2010-2012’ getekend. Hierin is afgesproken dat de eigen kracht van jongeren, hun gezin en hun omgeving versterkt ging worden. Het aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning en -hulp is daarop aangepast en geïntensiveerd. Doel hiervan was om een trendbreuk in de jeugdzorg te realiseren. In de vorm van de subsidieregeling ‘Intensivering lokaal hulpaanbod’ heeft de provincie € 8 miljoen beschikbaar gesteld aan de Brabantse gemeenten (exclusief de B5 gemeenten). De B5 gemeenten hebben hiervoor middelen gebruikt die in het kader van het programma Perspectiefrijk Brabant / Samen Investeren werden toegekend.
16
Gemeenten werd een beloning in het vooruitzicht gesteld wanneer ze er op regionaal niveau in zouden slagen om de instroom te laten dalen en de uitstroom te laten stijgen. Deze beloning was mogelijk omdat het Rijk het toestond om een klein deel van het jeugdzorgbudget uit de doeluitkering voor eerstelijnszorg beschikbaar te stellen als de vraag naar gespecialiseerde jeugdzorg verminderd was. Ook kwam er naar aanleiding van onze lobby experimenteerruimte om enkelvoudig ambulante jeugdzorg zonder indicatie in te zetten. In dit kader heeft de provincie met Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders afspraken gemaakt over ‘bewegen naar voren’. In 2015 zal blijken of de ingezette aanpak ook daadwerkelijke afname van het aantal jeugdigen in zorg laat zien. Hierdoor was er de ruimte om sneller, slimmer en eenvoudiger op locatie te indiceren, om sneller en slimmer op locatie gespecialiseerde zorg te leveren en om sneller en slimmer aan te sluiten op zorg in het voorliggend veld (doorlopende zorglijnen). Ook kon Bureau Jeugdzorg deskundigheidsbevordering, consultatie en advies bij het Centrum voor Jeugd en Gezin leveren door aan te sluiten op casusoverleggen en/of medewerkers te positioneren in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Een vervolg op deze ingezette beweging is het ontstaan van ‘De Versnelling’ in Noordoost en vervolgens ook Zuidoost Brabant. 2.c.6. Provinciale steunfunctie: K2, adviesbureau voor jeugdvraagstukken Vanaf 2005 heeft de provincie € 29 miljoen geïnvesteerd in K2, het provinciaal adviesbureau voor jeugdvraagstukken. K2 is een onafhankelijk, grotendeels door de provincie gefinancierde, organisatie voor dienstverlening en ondersteuning, ontwikkeling en innovatie ten behoeve van het werk van jeugd(zorg)voorzieningen en het jeugdbeleid. Ter ondersteuning van de uitvoering van het jeugdbeleid konden gemeenten, op kosten van de provincie, een beroep doen op de capaciteit en de expertise van K2. De gemeenten hebben deze ingezet voor de procesbegeleiding en –ondersteuning bij de transitie, projecten preventief jeugdbeleid en de sluitende aanpak tussen eerstelijnszorg en gespecialiseerde zorg. Daarnaast heeft de provincie via het jaarlijkse werkplan specifieke opdrachten gegeven. Een voorbeeld hiervan is een analyse van de aanpak van kindermishandeling in onze provincie aansluitend op landelijke rapportages. 2.c.7. Regionaal bestuurlijk overleg Als vervolg op de regiovisies die bestonden vóór 2005, is na de invoering van de Wet op de jeugdzorg de regionale samenwerkingsstructuur met gemeenten versterkt met een regionaal ambtelijk overleg en een regionale secretarisfunctie met ondersteuning van K2. In de regionale bestuurlijke overleggen, waarin de provincie en de gemeenten participeerden, werden afspraken gemaakt over de aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg en werd toegezien op de uitvoering van afspraken en geformuleerde opdrachten.
17
Henk Reimert, voorzitter Jeugdzorg Brabant, directeur Maashorst: “Jeugdzorgaanbieders zijn een groot voorstander geweest van de transformatie vanuit de visie: de zorg beter laten aansluiten bij het leven van mensen. Het gaat om de jeugd; gemeenten staan dichter bij gezinnen en jongeren dan de provincie. Met de provincie hebben we lijnen uitgezet en zijn we samen opgetrokken. We zien de toekomst met vertrouwen tegemoet. Kijk, we wisten dat we de tering naar de nering moesten zetten. De komende jaren is er gewoon minder geld. Maar we hadden voor de transitie meer tijd moeten krijgen. We zijn verrast door de afstemmingsproblemen tussen rijksoverheid en gemeenten. Daardoor moeten we van veel mensen afscheid nemen, en dat is dramatisch. Daar staat tegenover dat de transformatie enorme kansen biedt. In het huidige systeem waren er teveel (te) hoge ‘muren’ tussen voorzieningen en financiers van instellingen. De gang naar de gemeente helpt ons die schotten te doorbreken. Met als doel: elkaars expertise verbinden en zorgen dat kinderen niet tussen wal en schip vallen.”
18
Deel II: Versterken en loslaten - Provinciale inzet tijdens transitieperiode Vanaf het moment (november 2010) dat bekend werd dat in heel Nederland de verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg in 2015 zou overgaan van de provincies naar de gemeenten, is door de Provincie Noord-Brabant ingezet op een zo soepel mogelijke overgang (de transitie). Daarnaast is verdergegaan met de reeds ingezette veranderingen van de zorg (de transformatie), die de zorg efficiënter en goedkoper moeten maken. Veranderingen waar ook de gemeenten vanaf 2015 hun voordeel mee kunnen doen. Dit deel van dit dossier beschrijft de inspanningen van de Provincie Noord-Brabant in de laatste twee jaar, tijdens de transitieperiode. De bestuurlijke uitgangspunten werden in december 2012 vastgelegd in het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016. Destijds was al bekend dat door de transitie in 2015 de praktische betekenis beperkt zou blijven tot de jaren 2013 en 2014. De drie hoofddoelstellingen uit dat Beleidskader waren: – Zolang de huidige wetgeving van kracht is zal de provincie de jeugdzorg goed en efficiënt blijven uitvoeren; – De provincie zal zich maximaal inspannen om de overdracht van taken aan gemeenten (de transitie) goed te laten verlopen; – De provincie zal zich maximaal blijven inzetten voor een inhoudelijke vernieuwing van de jeugdzorg (transformatie) Kinderen centraal Belangrijk uitgangspunt in het gehele beleidskader is dat het om kinderen gaat en dat verantwoordelijkheidstoedelingen, sturingsmodellen en financiële afspraken daaraan ondergeschikt moeten zijn. Vanuit dit uitgangspunt zijn de spanningen tussen de hoofddoelstellingen (enerzijds de huidige wet efficiënt blijven uitvoeren en toch maximaal vooruit lopen op nieuwe wetgeving) steeds opgelost. Met de hierboven genoemde uitgangspunten en doelstellingen in het achterhoofd geven we een overzicht van de gemaakte afspraken zoals opgenomen in het laatste Beleidskader.
19
1. Wettelijke taken tijdens de transitie Autonome middelen & doeluitkeringen Vanaf 2013 zijn geen autonome middelen (eigen provinciale middelen, bovenop de doeluitkeringen van het Rijk) meer ingezet voor jeugdzorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg, waar dat voordien wel gebeurde. Alle autonome middelen werden geconcentreerd op de transitie en versterking van gemeenten. Tevens zijn met de doeluitkering alle landelijke kwaliteitstrajecten uitgevoerd. De prioriteit lag daarbij op trajecten die de veiligheid voor kinderen garanderen.
1.a. Veiligheid kinderen In de jaren vlak vóór de transitie zijn hierover meerdere landelijke rapporten uitgebracht (o.a. door de Onderzoekraad voor veiligheid, de Kinderombudsman en de Commissie Samson). Over de aanbevelingen heeft de provincie Noord-Brabant intensief overleg gevoerd met de jeugdzorgaanbieders en met Bureau Jeugdzorg. Aansluitend op een onderzoek van K2 naar de specifieke situatie in Noord-Brabant is met de zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg een sluitende Brabantse Aanpak Kindermishandeling (BAK) vastgesteld. Dit Brabantse Plan van Aanpak is door de Inspectie getoetst en positief beoordeeld. Het wordt als landelijk voorbeeld genoemd. De Provincie Noord-Brabant draagt een hoogwaardige en professionele aanpak kindermishandeling in Noord-Brabant over.
1.b. Beheersing wachtlijsten. Medio 2006 was de wachtlijst (voor cliënten die langer dan 9 weken geen enkele zorg krijgen) opgelopen tot bijna 700 cliënten. In de jaren daarna is de wachtlijst door een forse financiële inspanning met autonome middelen van de provincie naar een aanvaardbaar niveau teruggebracht. Jaarlijks werd daar over gerapporteerd aan PS en het Rijk. Ondanks een korting door het Rijk in 2013 bleek het mogelijk om de wachtlijsten te beheersen. De wachtlijsten bleven stabiel en werden medio 2014 teruggedrongen tot minder dan 100 cliënten. Door provinciale afspraken over spoedeisende zorg kan aan alle cliënten voor wie de veiligheid in gevaar is, onmiddellijk zorg worden geboden. Om deze beheersing mogelijk te maken zijn met Bureau Jeugdzorg afspraken gemaakt over een aanscherping van indicaties. Met zorgaanbieders werden afspraken gemaakt over efficiënte zorg. Tevens zijn scherper afspraken gemaakt over instroom uit andere provincies en uitstroom naar landelijk werkende instellingen. De Provincie Noord-Brabant draagt de jeugdzorg in 2015 zonder wachtlijsten over.
20
Ontwikkeling van de wachtlijsten vanaf 2006
cliënten > 9 weken 600 500 400 300 200 100 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
cliënten > 9 weken
1.c. Uitvoering van taken door Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg heeft twee taken uitgevoerd. Enerzijds de taken in het vrijwillig kader, met betrekking tot indicatiestelling, de spoedeisende zorg, plaatsingscoördinatie, het case management, het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) en de kindertelefoon. Anderzijds verzorgde Bureau Jeugdzorg de uitvoering van de justitiële taken. 1.c.1 Vrijwillig kader Dit vrijwillig kader (voor cliënten die zonder uitspraak van de rechter zorg aanvaarden) is de afgelopen jaren in toenemende mate samen met lokale instellingen opgepakt. Over de aansluiting op de Centra voor Jeugd en Gezin, de veiligheidshuizen en het onderwijs is periodiek overleg gevoerd met gemeenten. De provincie heeft vooral aangestuurd op goede informatie-uitwisseling met lokale instellingen, een professionele uitvoering binnen landelijk vastgestelde termijnen en een aanscherping van indicaties. Het aantal indicaties is afgenomen waardoor wachtlijsten beheerst bleven. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling is een belangrijke taak van Bureau Jeugdzorg. Ook via het algemene toegangsloket komen meldingen binnen. De provinciale organisatie heeft aangestuurd op zowel zorgvuldigheid als op efficiëntie. De doorlooptijden zijn gemiddeld minder dan 63 dagen. Ook zijn samenwerkingsafspraken met zorgaanbieders, de GGZ en andere ketenpartners vastgelegd.
21
1.c.2. Justitiële taken: jeugdbescherming en jeugdreclassering. Vanaf 2014 werd een landelijke korting van 1,4% doorgevoerd op budgetten voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast dreigde een efficiëntiekorting van 5% op de normtarieven. Die korting kon worden afgewend door verbeterde methodieken in te voeren waarbij tevens de gemiddelde zorgduur werd teruggebracht. Voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering werd de landelijk afgesproken scholingsmethodiek voor medewerkers medio 2013 volledig doorgevoerd. Naast deze inhoudelijke verbetering zijn er kortere doorlooptijden, minder instroom van voogdijkinderen en meer pleegzorg gerealiseerd. Resultaten zijn bovendien, dat er meer deelname aan netwerk- en trajectberaden is en dat er een vermindering van recidive is.
2. Provincie zet zich maximaal in voor de transitie 2.a Actieve overdracht van verantwoordelijkheden Onmiddellijk na de landelijke keuze om gemeenten volledig verantwoordelijk te maken voor de ondersteuning en zorg aan jeugd (november 2010) heeft de Provincie Noord-Brabant gekozen voor een actieve aanpak gericht op meedenken, meewerken, faciliteren en stimuleren. Ook landelijk heeft Brabant zich in IPO-verband actief ingezet voor een tijdige en zorgvuldige overdracht. Als provincie is Noord-Brabant niet verantwoordelijk voor de vormgeving van het nieuwe stelsel: dit is een verantwoordelijkheid van Rijk en gemeenten. Wel heeft de provincie Noord-Brabant actief deelgenomen aan overleggen met de gemeenten en heeft ze kennisdelingsprogramma’s en -bijeenkomsten georganiseerd. Zo is niet alleen kennis overgedragen, maar zijn ook gemeenten in contact gebracht met aanbieders van jeugdzorg.
2.b. Continuïteit zorgaanbod De subsidierelatie met de provinciale zorgaanbieders is met ingang van 01-01-2015 opgezegd. Landelijk is afgesproken dat alle cliënten die tijdens de overdracht over een indicatie beschikken het lopende zorgtraject bij dezelfde aanbieder kunnen afronden. Dit vereist dat gemeenten tijdig kenbaar maken op welke budgetten zorgaanbieders kunnen rekenen en welke zorg hiervoor moet worden geleverd. Dit bleek, door allerlei oorzaken, een moeilijk proces. Het uitblijven van afspraken baarde de provincie zorgen, waardoor de Provincie Noord-Brabant zich genoodzaakt zag dit onder de aandacht van de landelijk Transitie Autoriteit Jeugdzorg te brengen. Uiteindelijk zijn de meeste gemeenten eind november 2014 toch tot definitieve afspraken met zorgaanbieders gekomen.
22
2.c. Borging cliëntenparticipatie: o.a. via Zorgbelang. De provincie heeft met de zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg actief een goed functionerend cliëntenbeleid opgezet. De participatie van cliënten door middel van cliëntenraden / pleegouderraad is ondersteund en een onafhankelijke klachtenregeling is ingesteld. Zorgbelang Noord Brabant Cliënten van Bureau Jeugdzorg en van zorgaanbieders in de Provincie Noord-Brabant kunnen een beroep doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon (art. 57 van de Wet op Jeugdzorg). Deze Cliëntenvertrouwenspersoon is een onderdeel van Zorgbelang. Naast individuele oplossingsgerichte ondersteuning werkt Zorgbelang aan een optimalisering van de zorg door de gesignaleerde knelpunten bij Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders bespreekbaar te maken. De Clientvertrouwenspersoon is voor de periode 2015 tot en met 2017 geborgd via een landelijk contract. Zorgbelang Noord-Brabant wordt onderaannemer van een landelijke stichting. Er komt één landelijke toegang voor cliënten die een beroep willen doen op een vertrouwenspersoon.
Rita van Breugel, voorzitter Raad van Bestuur Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant: “Onder de oude wet hadden mensen recht op jeugdzorg, maar vanaf 1 januari geldt dat niet meer. Gemeenten hebben wel een inspanningsverplichting. Ze gaan terecht van het standpunt uit dat je eerst moet kijken in de directe omgeving of hulp mogelijk is. Je gaat uit van iemands eigen kracht en die van de omgeving. Pas daarna – als het niet anders kan – verwijs je door naar jeugdzorginstellingen. Het verschilt per gemeente hoe met die verwijsfunctie wordt omgegaan. Het is nog erg nieuw voor gemeenten, ze zijn eigenlijk pas net begonnen. Maar ze staan wel voor het dilemma om ‘zware’ zorg zoveel mogelijk te vermijden, want dat kost veel geld. Aan de andere kant zullen gemeenten wel proberen zo snel mogelijk problemen aan te pakken, voordat deze groter én duurder worden. Vanaf 1 januari is een nieuw tijdperk aangebroken. Reden voor mij om vanaf die datum het stokje aan iemand anders over te dragen, al blijf ik de komende zes maanden nog wel betrokken als adviseur en klankbord bij Bureau Jeugdzorg.”
23
Daarnaast kreeg Zorgbelang financiële ruimte om samen met gemeenten tot een uitwerking te komen voor belangenbehartiging na de transitie. Zorgbelang verwacht in 2015 incidentele en relatief kleine opdrachten te ontvangen van gemeenten om jongeren in staat te stellen op te komen voor de gemeenschappelijke en integrale belangen van gebruikers van jeugdzorg- en welzijnsvoorzieningen.
2.d Veranderopgave Bureau Jeugdzorg(BJZ). Ook de subsidierelatie met Bureau Jeugdzorg is met ingang van 01-01-2015 opgezegd. In de nieuwe Jeugdwet is voorzien dat gemeenten afspraken maken met een Gecertificeerde Instelling (GI) voor de uitvoering van de justitiële taken jeugdbescherming en jeugdreclassering. Hetzelfde geldt voor het borgen van het onderzoek van zorgmeldingen en het instellen van een Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). Ook over spoedeisende zorg worden nieuwe afspraken gemaakt. In april 2014 is een Stuurgroep benoemd, met bestuurlijke afvaardiging vanuit de 3 regio’s (Noordoost, Zuidoost en Midden/West), Bureau Jeugdzorg en de provincie, om de overgang van de taken van Bureau Jeugdzorg te borgen. Op 1 juli 2014 zijn onder grote tijdsdruk sluitende afspraken door de regio’s met Bureau Jeugdzorg gemaakt. Bureau Jeugdzorg Noord Brabant had uiteindelijk als eerste in Nederland contracten voor de dienstverlening in 2015.
René Peters, Wethouder sociale zaken, jeugd, onderwijs en integratie in Oss, en lid van de provinciale Stuurgroep Jeugd 2014: Als nieuwe wethouder kreeg ik uitleg over de jeugdzorg in ons land. Op tafel werd een schema uitgevouwen op A2 formaat. “Dit, wethouder, is de vereenvoudigde weergave van de jeugdzorg in ons land.” Ik stond met mijn oren te klapperen. Dat kan eenvoudiger en dat kan beter. En ik hoop dat het inderdaad goedkoper kan. We hebben met zijn allen heel hard gewerkt om de decentralisatie zo goed mogelijk voor te bereiden. In theorie gaat het lukken. In de praktijk gaan we tegen een boel dingen aanlopen die beter zullen moeten. Maar met zijn allen, aanbieders, overheden, ouders en kinderen, gaat dat zeker lukken.
24
Na de zomer bleek bovendien dat de aanvullende afspraken met de regio’s en de provincie leidden tot een vermindering van frictiekosten van € 21 miljoen naar € 8 miljoen. De provincie had in de afgelopen jaren BJZ al een hogere reserve laten opbouwen en deze bleek voldoende om de frictie te dekken. BJZ heeft bovendien nog meer dan 5% weerstandsvermogen over om het jaar 2015 mee te starten.
2.e. Minimale frictiekosten (niet ten laste van de provincie) Tijdens de afgelopen periode heeft de Provincie Noord-Brabant zich maximaal ingespannen om de frictiekosten te beperken: o.a. door tijdige beëindiging van de huidige subsidierelaties, maximale samenwerking en uitwisseling met gemeenten, het ontwikkelen en financieren van mobiliteitsplannen enz. Toen medio 2014 landelijk duidelijk werd dat er vooral rond Bureaus Jeugdzorg forse frictiekosten dreigden heeft tussen Rijk en provincies stevig overleg plaatsgevonden. In IPO-verband is het standpunt ingenomen dat de verantwoordelijkheid voor eventuele fricties ligt bij de partijen die ook verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van het nieuwe stelsel (Rijk, gemeenten en instellingen) en niet bij provincies. Overeengekomen is met het Rijk dat reserves bij instellingen niet worden teruggevorderd én dat de provinciale bijdrage aan frictiekosten veranderopgave Bureau Jeugdzorg wordt beperkt tot een garantiebedrag dat voor onze provincie neerkomt op maximaal € 4.9 miljoen. Door de gemaakte afspraken in de Stuurgroep is de frictieproblematiek weggewerkt en is het waarschijnlijk niet nodig een beroep te doen op deze provinciale garantiebijdrage.
2.f. Aanvullende maatregelen De provincie stimuleert op diverse manieren de mobiliteit van medewerkers van Bureau Jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders. Zo is er de subsidieregeling ‘medewerkers in lokale zorg’. Via deze regeling vergoedt de provincie voor het jaar 2014 de loonkosten van medewerkers die vanuit Bureau Jeugdzorg of vanuit een zorgaanbieder overstappen naar instellingen in het voorliggende veld en daarbij van de betreffende gemeente vanaf 2015 minimaal een jaarcontract hebben. Zorgaanbieders en BJZ konden in 2014 een subsidie ontvangen om een mobiliteitsplan met concrete mobiliteitstrajecten voor medewerkers op te zetten.
25
3. Transformatie Om optimaal toe te werken naar de transitie is doorgegaan op de reeds ingeslagen weg om de zorg verder te transformeren. Zodat de zorg aangepast is aan, of voorbereid op de toekomstige doelstellingen van gemeenten en rijk. Hieronder leest u hoe de Provincie Noord-Brabant deze transformatie heeft opgepakt.
3.a. Inrichten ‘oefenruimtes’: versnellingen in de Brabantse regio’s Om zorgvernieuwing te stimuleren én om gemeenten/regio’s ervaring te laten opdoen zijn maximale ‘oefenruimtes’ aangeboden door de provinciale organisatie. Vanaf januari 2013 werd in de regio Noordoost op basis van een mandaatregeling een deel van de provinciale jeugdzorg versneld overgeheveld; in 2014 gevolgd door de overdracht van een deel van onze doeluitkering. In de regio Zuidoost ging deze versnelling vanaf 2014 van start. In de regio’s West en Midden werd gekozen voor een thematische versnelling (versnelling op maat) o.a. door versneld toe te groeien naar een gecombineerd Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Naarmate de transitie dichter bij kwam werd de verantwoordelijkheid meer bij gemeenten zelf gelegd (samen sturen) en werd de ambtelijke inbreng van de provincie meer adviserend.
3.b. Z orgvernieuwing: Innovatiefonds en Subsidieregeling Transformatie Jeugdzorg Om de methodische vernieuwing en de intersectorale samenwerking van zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg te stimuleren was vanaf 2009 het ‘Innovatiefonds’ beschikbaar. Uit een externe evaluatie bleek dat dit fonds inderdaad vernieuwingen heeft gestimuleerd die op basis van de reguliere subsidiëring niet of slechts moeizaam van de grond zouden zijn gekomen. Eind 2012 werd dit innovatiefonds, samen met de subsidieregeling stimulering regionale samenwerking, toegespitst op de komende stelselvernieuwing door de omvorming naar één ‘Subsidieregeling Transformatie Jeugdzorg’. Gemeenten werden hierbij nadrukkelijk als partner meegenomen o.a. door de bepaling dat alle aanvragen door gemeenten moesten worden ondersteund. Voor 2013 was € 2,4 miljoen beschikbaar en voor 2014 € 1,1 miljoen. Het gaat hierbij om ruim 30 projecten.
3.c. PON en K2 Gemeenten zijn actief betrokken bij het werkprogramma van de steunfuncties K2 (Brabants Kenniscentrum Jeugd) en het PON (een instituut dat toepasbare kennis heeft en geeft op het sociale en
26
Geert Kaper, directeur K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd: “De transitie is nog niet helemaal afgerond. Er zijn vraagstukken vanuit gemeenten en jeugdzorginstellingen die niet waren voorzien, of die nog niet helemaal goed lopen. De transitie heeft veel aandacht gekregen in de technische sfeer, zoals het juridische en financiële kader. De inhoudelijke kant is daardoor nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Wat betekent de nieuwe manier van werken en de wijze van ondersteuning? Dat verdient extra aandacht in 2015. Provincie, gemeenten en instellingen hebben enorm hun best gedaan om de overdracht goed te laten verlopen. Maar bij de ene gemeente loopt het soepeler dan bij de andere; vaak is de praktijk harder dan de leer. Het ging daarbij niet alleen om het goed overdragen door de provincie, maar ook om het goed ontvangen door gemeenten. It takes two to tango!”
culturele domein). Onder andere door het project Brabantse Informatievoorziening Jeugd zijn gemeenten en regio’s geadviseerd over sturingsvraagstukken en de toepassing van beleidsinformatie daarbij. Eerder had het PON de analyse ‘patronen in de jeugdzorg’ uitgebracht. Deze analyse laat zien welke verschuivingen mogelijk zijn in kader van de transitie. K2 zal in 2015 voor het laatste jaar fungeren als steuninstelling. De subsidie aan K2 is in de laatste jaren geleidelijk verminderd. Het werkplan 2015 voorziet nog in het ondersteunen van de partijen bij de uitwerking van de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Het gaat daarbij om ondersteuning bij het ontwikkelen en behouden van de verkregen kennis en het adviseren bij de beleidsimplementatie. Vanaf 2016 is de provinciale financiering van K2 volledig beëindigd.
4. Loslaten Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten, zorgaanbieders en cliënten volledig verantwoordelijk voor jeugdzorg en zijn onze verantwoordelijkheden voor jeugdzorg volledig afgebouwd. De Provincie Noord-Brabant zorgt voor een goede financieel technische afhandeling van de eerder toegekende subsidies. Wij blijven bereid om onze opgebouwde kennis als vraagbaak in te zetten.
27