Protestantse kerk Leersum Johanneskerk 25 oktober 2015 ds. Evelyn Noltus
Welkom en afkondigingen Moment van stilte Drempelgebed Begroeting / onze hulp (gezongen) Psalm van de zondag: psalm (lied) 130 a Gloria: Lied 103 c : 1, 3, 5 Gebed vd zondag Kinderen gaan naar nevendienst, zingen 285: 1 Lezing OT: Jesaja 59: 9-19 Zingen: psalm 13 (liedboek 13 a) Lezing NT: Marcus 10:46-52 Zingen: lied 925 Uitleg en verkondiging Zingen: lied 534 Voorbeden en dankgebed, onze vader Inzameling van gaven Slotlied: 612 Zegen Gezongen: amen
Gemeente van Christus, Afgelopen week in mijn vakantie bezochten wij in het Van Goghmuseum de expositie over de Noorse kunstenaar Edvard Munch. Ook zijn beroemde werk ‘De schreeuw’ – althans 1 vd versies daarvan – hangt daar tijdelijk, en het fascineerde me vanwege de heftigheid. Die heftigheid komt in veel van zijn werk voor, en laat een levensverhaal zien van depressie, eenzaamheid, vast lopen. En met deze dienst al in mijn achterhoofd, bekeek ik het schilderij, en dacht: het zou zomaar de schreeuw van een Bartimeus kunnen zijn…Bartimeüs van vandaag. Wie zijn eigenlijk de Bartimeüssen van vandaag? Wie zijn de mensen die niet lopen ‘op de weg’, maar lángs de weg zitten – zoals Marcus ons vertelt? Wie zijn dat? Mensen die stilgezet zijn temidden van alle beweging van het leven? Mensen die afhankelijk zijn van dat wat ze krijgen van anderen? Mensen bij wie de nood zo hoog is gestegen, dat ze alleen nog maar kunnen schreeuwen? Of zijn wij zelf van tijd tot tijd Bartimeus? Zitten wij in bepaalde periodes van ons leven ook aan de kant, om welke reden dan ook. Om een verdriet dat te groot is voor woorden. Om gebrek aan uitzicht. Een weg die doodloopt. Omdat wij niet gezien worden, mensen achteloos aan ons voorbij gaan? Het kan zomaar zo zijn, dat wij de ene dag nog rustig meelopen in de schare, en de volgende dag tot een blinde bedelaar aan de kant van de weg zijn geworden. Wie zijn de Bartimeussen van vandaag? In een commentaar vond ik, dat Bar Timeus een fantasienaam is. Een naam die buiten Marcus om nooit bestaan heeft. Samengesteld uit een Aramees woord, ‘bar’ (zoon)– en een Grieks woord, Timaios. Aramees en grieks, twee werelden bij elkaar gevoegd in een niet bestaande, een symbolische naam. Als dat waar is, zou het dan misschien ook zo kunnen zijn, dat de roep om ontferming van deze blinde man, tegelijk het roepen is van wat Paulus noemt ‘de ganse creatuur’, de hele wereld, jood én griek? Zou het ook de symbolische schreeuw kunnen zijn van onze wereld - die schreeuwt om redding?
Wie zijn de Bartimeussen van vandaag…. Je kunt er natuurlijk voor kiezen om dit verhaal alleen als een letterlijk verhaal te lezen. Het verhaal van de genezing van een blinde. Het gaat dan over de macht van Jezus als geneesheer van zieken en mensen met een beperking. Tussen haakjes, voor iedereen die net als ik slechte ogen heeft, zou dat al heel aanlokkelijk zijn: zo’n geneesheer die ervoor zorgt dat je in 1 klap van je oogprobleem afbent…weg staar, weg macula degeneratie, gewoon: scherp zien. Maar als je kijkt naar de grote lijn in het Marcus evangelie, dan is het duidelijk dat het hier toch om iets anders gaat. Er staat meer op het spel dan alleen een toevallige genezing van een toevallige man met een oogziekte die op Jezus’ weg komt. Marcus neemt ons mee op de weg die Jezus gaat, van Galilea naar Jeruzalem. Op die weg probeert hij steeds weer – meestal zonder succes - om de ogen te openen van leerlingen en volgelingen. Jezus probeert naarmate hij dichterbij Jeruzalem komt, zijn volgelingen te vertellen hoe hij zijn dood tegemoet gaat. Met een onwankelbare trouw aan de opdracht waar hij voor staat: de opdracht om mensen te redden. Uitzicht te geven. Gods koninkrijk te verkondigen. En om mensen op te roepen tot een andere manier van leven. Op de weg die Jezus gaat blijkt telkens weer dat mensen doof en blind zijn voor wat Hij vertelt en laat zien. Mensen zien het gewoon niet! Het is de verblinding van een wereld die niet ontvankelijk is voor het evangelie. ‘jullie hebben ogen, maar zie je niet? Jullie hebben oren, maar hoor je niet?’ klinkt telkens in andere toonaarden de wanhopige stem van Jezus. Het vreemde is, dat het niet eens de buitenstaanders zijn die Jezus niet zien of begrijpen. Kennelijk kan je als mens een leerling zijn van Jezus, - maar toch blind zijn voor wat Hij voor jou doet. En andersom, ook is het mogelijk om helemáál niet bij de clan te horen rond Jezus, helemaal terzijde te zitten, aan de rand, alleen maar toehoorder, en tóch, als het ware intuïtief, te zien wie Hij is. Dat geeft toch stof tot nadenken….horen wij, als gemeente, nu bij de mensen die óp de weg lopen, die volgen? Of horen wij bij Bartimeus, aan de kant vd weg? Oftewel: wie is er nu eigenlijk blind? Bartimeüs? Of de volgelingen van Jezus? Is de buitenwereld blind, de mensen die niet bij de club horen, of zijn wij als gemeente soms blind? Als je dit gedeelte zó ziet, als een deel uit het reisverhaal van Marcus, dan gaat het hier over discipelschap. Hoe zijn wij leerling van Jezus? Zijn we ziende blind? of zitten we aan de kant van de weg, maar schreeuwen we wel onze nood tot hem uit? Daarover gaat het in Jesaja ook. Je zou het er misschien niet meteen in lezen maar het is wel zo. Vers 9 tot 15 vormen een schuldbelijdenis van het volk; het gaat de mensen niet goed, zo zegt Jesaja, omdat ze van de weg van recht en gerechtigheid zijn afgeweken. En dat maakt dat ze nu op licht hopen, maar niets zien dan duisternis. Dat ze wachten op een heldere dag maar wandelen in het donker. En dan volgt er dat wonderlijke vers 11: ‘Wij grommen allen als beren en kirren klagend als duiven’ Dit is een beeld voor mensen in doodsnood. Beren en duiven, grommen en kirren, dat zijn de twee uitersten. Het is aan de ene kant het woeste misbaar en aan de andere kant het ingehouden, zacht klagen, met de dood voor ogen. Eigenlijk zou je dat hele stuk, van vs 9-15, kunnen lezen als de schreeuw van een Bartimeus. Een grote schreeuw om hulp. Om redding. Om ontferming. Ik weet niet hoe u dit leest, hoort. Ik vind het nogal heftig. Het stoot af, net zoals die felle schilderijen van Munch en van Gogh, die hun nood en klagen door met grote
klodders verf op het doek te smijten. Het stoot af, ik wil dat niet, zulke zware woorden; ik wil de lichtheid, vrolijkheid, de blijdschap van het Evangelie. Maar tegelijkertijd, als ik het toe laat, is het voor mij ook een schreeuw die ik van binnenuit versta. Kijkend naar de wereld waarin ik leef. Het leed dat ik elke dag voor ogen krijg in krant en journaal, is te groot voor woorden. De beelden ontzetten me. Kijkend naar het Midden oosten, kapot gebombardeerde steden, ontreddering bij mensen. Maar ook de scheuring in ons eigen land, als het gaat om hoe wij omgaan met vluchtelingen, de verharding, de angst die mensen wreed, egocentrisch en afgestompt maakt. Het kan me soms zo beklemmen dat ik het wel zou willen uitschreeuwen. Misschien dat daarom het schilderij van Munch zo aansprekend is. Hoewel het geschilderd is in 1893, is het onverminderd actueel. Op het schilderij zie je een mens die, op het eerste gezicht, het uitschreeuwt van ellende. Maar het verhaal van Munch dat erbij hoort is nog net anders. De handen op de oren laten zien, dat deze mens zijn (of haar) oren dicht wil houden; het is zijn schreeuw, maar ook het schreeuwen van het landschap, het schreeuwen van de wereld waarin hij leeft, waartegen hij zichzelf wil beschermen. Zo vertelde Munch het ook – dat hij zomaar wandelend met vrienden ineens gek werd van de wereld om hem heen. Zo werd hij één grote schreeuw. Een Bartimeüsschreeuw. Gemeente, hoewel het afstoot, is het juist dit gekrijs van de blinde Bartimeus, het geroep van het volk waarover Jesaja spreekt, het is juist het luide en wanhopige roepen om vrede in ons eigen bestaan, dat uiteindelijk de omslag geeft. Ja. We zouden ook kunnen zwijgen. We zouden ook onze schouders ophalen, afstompen en onverschillig worden. We zouden ook kunnen denken, you only live once, je leeft maar één keer dus haal eruit wat erin zit. We zouden ons kunnen terugtrekken op onze vierkante centimeter, de kaarsjes aandoen en de gordijnen dicht, verwarming een standje hoger – niets dat ons deren kan. Maar het is uiteindelijk het krijsen om hulp en redding, dat ons bevrijdt. In het grieks staat er ‘krazein’, een woord dat ook gebruikt wordt voor de doodsschreeuw van Jezus aan het kruis, én voor het schreeuwen van een vrouw in barensnood - kortom een oerkreet, op de grens van leven en dood. Daar begint het mee. Want wie zó schreeuwt om hulp, uit de diepste duisternis– die heeft een kiem van vertrouwen. Hoe klein ook. We zongen het. In psalm 130. En in psalm 13. In het diepst van de wanhoop woont ergens nog een kruimel hoop. Daarom roepen wij. Daarom zingen wij. Daarom bidden wij. Tegen de klippen op. Eens komt de Messias voorbij, ook in ons leven. Of we nu langs de kant van de weg zitten of er middenop staan. De Messias komt ons voorbij en wat gebeurt er dan, wat doen wij? Dan zijn WIJ aan zet…volgen we het protocol, blijven we stil zitten waar we zitten, redden we onszelf…..of…… Wij kúnnen Hem aanroepen. Ons niet neerleggen bij alles wat donker is in de wereld. Ons niet neerleggen bij alle schuld en ontrouw en bedrog waar Jesaja het al over heeft. Onze schreeuw om ontferming is al de eerste vorm van verzet. Daar begint alles mee. Bevrijding begint met die roep: God ontferm u! Het tweede dat Bartimeus doet is zijn mantel afwerpen en opspringen. Datgene wat eerst misschien je beschutting was, je oude leventje, je veiligheid en je zekerheid, het bekende, de warme jas in figuurlijke zin, dat gooi je af en laat je achter. Je bent wérkelijk bereid om een nieuw leven te leiden. Daarvoor laat je het vertrouwde veilige achter je. O wat spannend is dat. Bartimeus springt op. Als de Messias werkelijk je verlangen aanraakt, dan kan je niet meer blijven stilzitten. Dan komt er beweging in je leven, opstanding.
En dan, niet het minst belangrijk, dan spreekt Bartimeus op Jezus’ uitnodiging, dat verlangen uit. Wat wil je dat ik doe? Rabboeni, dat ik ziende word. Door dat verlangen uit te spreken, hardop, maak je het al waar. Want verlangen moet een vorm krijgen, moet gestalte krijgen in de wereld. Het is niet iets moois dat op de bodem van je hart blijft liggen, een vrome gedachte of een prachtig gebed. Het is het verlangen in jouw leven, wat wil jij dat God voor jou doet! Spreek dat uit! Hardop. Aangezien een word in het joodse denken ook tegelijk een daad is, gebeurt hier iets dat onmisbaar is. Wat je uitspreekt, wordt wáár. En tenslotte, het laatste dat Bartimeus doet nu hij zelf aan zet is, hij volgt Jezus op zijn weg. Wie dat heeft ervaren – dat God dwars door al het donker en de schuld en de puinhopen van onze wereld heen, redding biedt, wie dat ervaren heeft, die gaat de brug over, zoals op het schilderij van Munch. Die volgt Jezus op zijn weg. Voor ieder van ons zal dat op een andere manier konkreet worden in het leven. De éen wordt een vechter voor rechtvaardigheid. De ander bestrijdt de armoede. Weer een ander vangt de vluchteling op. Of misschien wordt u een trouwe bidder die de nood van de wereld met taaie volharding voor Gods aangezicht brengt. Maar hoe dan ook, één ding is zeker. De Bartimeus van vandaag, ik zou het kunnen zijn. Of u. Onze kerk. Of misschien onze hele wereld, die schreeuwt om ontferming. Maar we mogen geloven en weten, dat die schreeuw wordt gehoord. Jezus hoort het. Hij ziet het. Hij roept ons bij zich. Hij vraagt ons wat wij willen. Het begint allemaal met een schreeuw. Een vraag. Zoals in het gedicht van Remco Campert, waarmee ik eindig. Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in zijn kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die een sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen. Amen.