PROGRAMMA VAN EISEN voor archeologische begeleidingen en waarnemingen binnen het historisch centrum van Haarlem
Locatie
centrum Haarlem
projectnaam
centrum Haarlem
projectnr. Plaats binnen archeologisch proces archeologische begeleidingen en waarnemingen Opsteller
Naam, adres, telefoonnummer, e-mail
Bedrijf
Auteur (seniorarcheoloog) Opdrachtgever
Naam, adres, telefoonnummer, e-mail
Bedrijf
Bureau Archeologie Nieuwe Gracht 3 2011 NB Haarlem contactpersoon Mw. A.C. van Zalinge (stadsarcheoloog) Tel: 023 - 5313135
Goedkeuring
versie
datum
paraaf
concept 1 Bevoegde overheid
Naam, adres, telefoonnummer, e-mail
Instantie
Bureau Archeologie Nieuwe Gracht 3 2011 NB Haarlem contactpersoon Mw. A.C. van Zalinge (stadsarcheoloog) Tel: 023 - 5313135
Goedkeuring
versie concept 1
datum
paraaf
Datum onderzoek Start
Dit PVE geldt voor begeleidingen en waarnemingen, die uitgevoerd worden in de periode 2010 tot en met 2013.
Duur Basisgegevens Provincie
Noord-Holland
Gemeente
Haarlem
Plaats
Haarlem
Toponiem
Centrum
Coördinaten
NW: 103576 / 488870 NO: 104609 / 488532 ZW: 103184 / 488006 ZO: 104221 / 487900
Kaartblad
25A
Kadaster-nr.
Niet van toepassing
CMA/AMK-status
Monument van hoge archeologische waarde
CAA-nr.
Niet van toepassing
CMA-nr.
11145 & 13913
Archis-monumentnr.
11145 & 13913
Archiswaarnemingsnr.
Divers, zie tekst
Archis-onderzoeksnr. Divers, zie tekst Oppervlakte plangebied
circa 105 ha. (afb. 1 en 2)
Huidig grondgebruik
Bebouwd (historisch centrum), zie afb. 1
Perioden(n)
Complextypen
Vroege Prehistorie
Niet aanwezig
Late Prehistorie
Aanwezigheid van bewoningssporen uit periode vanaf Laat Neolithicum mogelijk. Indien aanwezig zeer waarschijnlijk in meer of mindere mate verstoord door latere activiteiten.
Romeinse Tijd
Aanwezigheid van bewoningssporen uit Romeinse Tijd mogelijk. Indien aanwezig zeer waarschijnlijk in meer of mindere mate verstoord door latere activiteiten.
Middeleeuwen Vroeg/Laat/NT
Aanwezigheid van bewoningssporen uit de Vroege Middeleeuwen mogelijk, maar waarschijnlijk in meer of mindere mate beschadigd door latere activiteiten. Zeer zeker bewoningssporen uit Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aanwezig. Het gaat daarbij om stedelijke bewoning, o.a. in de vorm van houten en bakstenen gebouwen, zowel publiek als privaat, en bijbehorende structuren, zoals bijgebouwen, erf- en perceelsmarkeringen, wegen etc.
1. Doel en reden van onderzoek Doel
Doel van de uit te voeren archeologische begeleidingen en waarnemingen betreft het documenteren van archeologische waarden, die een bijdrage kunnen leveren aan het in kaart brengen en begrijpen van de bewoningsgeschiedenis binnen de gemeente Haarlem in de meest brede zin van het woord. Begeleidingen en waarnemingen die uitgevoerd worden, voorzover mogelijk binnen de beschikbare tijd en de technische mogelijkheden, de door derden uitgevoerde grondverstorende werkzaamheden hiervoor bieden.
Reden
Op basis van de resultaten van tot op heden uitgevoerd onderzoek kan gesteld worden dat binnen het plangebied sprake is van een rijk en gevarieerd archeologisch bodemarchief, waarbij met name sporen en vondsten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd zeer goed vertegenwoordigd en geconserveerd zijn. Het niveau vanaf waar sprake kan zijn van de aanwezigheid van archeologische waarden, bevindt zich in principe direct onder de huidige bouwvoor. Iedere ingreep die dieper dan deze bouwvoor gaat, gemiddeld 0,30 m - mv, sluit behoud in-situ van aanwezige archeologische waarden uit.
Selectiebesluit
Op de Archeologische Monumentenkaart maakt de onderzoekslocatie deel uit van een archeologisch monument van hoge archeologische waarde (monumentnr. 13913). Ook op de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) is het gebied aangegeven als archeologisch zeer waardevol (afb. 3, categorie 1b, bij alle ingrepen dieper dan 0,30 m - mv dient archeologisch onderzoek plaats te vinden). Bij lichte bouwaanvragen kan volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) geen archeologisch onderzoek verplicht gesteld worden. De gemeente is in deze gevallen afhankelijk van de melding van toevalsvondsten.
Na melding is het van belang dat, indien de melding daartoe aanleiding geeft, door de gemeente adequaat en direct gereageerd kan worden door het verrichten van een waarneming. Een dergelijke waarneming kan verricht worden door het Bureau Archeologie van de gemeente zelf, maar ook door een door de gemeente in te schakelen erkend commercieel archeologisch bureau. Verder vinden in de historische binnenstad vele werkzaamheden plaats waar op basis van de Archeologische Beleidskaart Haarlem archeologisch onderzoek verplicht is, maar waar de kans dat archeologische waarden daadwerkelijk aangesneden worden, uiteindelijk klein geacht wordt. Het kan daarbij gaan om terreinen waar op basis van bekende gegevens verondersteld wordt dat het archeologisch erfgoed reeds geheel of grotendeels vernietigd is. Bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van diepe kelders, of omdat de ingreep van dien aard is dat archeologische niveau’s niet geraakt worden. Ook moet gedacht worden aan bodemingrepen met beperkte omvang en diepte, zoals bijvoorbeeld het trekken van kabelssleuven e.d. In deze gevallen wordt het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek en/of een opgraving zowel vanuit inhoudelijk als technisch oogpunt niet zinvol geacht. Wel bestaat de noodzaak om in deze gevallen de aanname dat geen archeologische waarden aangesneden en/of verstoord worden te controleren. Ook dient er op toegezien te worden dat de werkzaamheden inderdaad volgens de vergunningsvoorwaarden worden uitgevoerd. Het hiervoor geëigende instrument betreft het uitvoeren van een ‘archeologische begeleiding’. Een dergelijke archeologische begeleiding kan verricht worden door het Bureau Archeologie van de gemeente zelf of door een erkend commercieel archeologisch bureau. Op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie vigerende versie, verder aangeduid als KNA, dient bij de uitvoering van een archeologische begeleiding sprake te zijn van een door het bevoegd gezag goedgekeurd PVE. Het archeologisch kwaliteitssysteem biedt de mogelijkheid om voor kleinschalig archeologisch onderzoek, zoals een begeleiding, in een historische binnenstad een algemeen PVE op te stellen dat gedurende een periode van vier jaar geldig is. Dit op basis van zowel de over het algemeen beperkte omvang van de individuele onderzoeken als het feit dat een historisch stadscentrum in zijn geheel als één vindplaats beschouwd kan worden. Het per onderzoek opstellen van een PVE leidt in deze gevallen slechts tot een herhaling van gegevens en een nutteloze investering qua tijd en financiën.
Het voorliggende document betreft een dergelijk algemeen PVE voor het uitvoeren van archeologische begeleidingen alsook waarnemingen gedurende de periode van 2010 tot en met 2013. 2. Resultaten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek Resultaten bureau- en booronderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Uitvoeringsmethode Publicatie
Divers, zie o.a. uitgegeven nummers Haarlems Bodemonderzoek alsook publicaties van overige instellingen die onderzoek in Haarlem hebben uitgevoerd. Een overzicht van al het in het centrum van Haarlem uitgevoerde onderzoek tot medio 1994 is te vinden in Jacobs 1995. De jaarlijkse uitgave ‘Holland, Archeologische Kroniek’ (voorheen onderdeel van het tijdschrift ‘Holland’) geeft eveneens elk jaar een overzicht van het in het desbetreffende jaar uitgevoerde archeologische onderzoek.
Bewaarplaats van vondsten en documentatie De vondsten en documentatie van het merendeel van de tot heden uitgevoerde onderzoeken bevinden zich bij het bevoegd gezag ‘Gemeente Haarlem, Bureau Archeologie, Nieuwe Gracht 3, 2011 NB Haarlem’. Resultaten: landschappelijke en aardewetenschappelijke context Huidig grondgebruik (sub)recente ingrepen en verstoringen
Het plangebied betreft de historische kern van Haarlem. Deze wordt gekenmerkt door een dichte bebouwing, bestaande uit zowel historische panden als recente nieuwbouw.
NAP-hoogte
Tussen circa 2,25 en 0,50 m + NAP. In het algemeen liggen de noord-, west- en zuidzijde van het gebied rond de 2 m + NAP. Alleen de zone aan de westzijde van het Spaarne is lager, op circa 0,50 m + NAP, gelegen. Dit verschil in hoogte hangt samen met de ligging en het verloop van de in de ondergrond aanwezige strandwal van Haarlem.
Grondwatertrap
Niet gekarteerd vanwege ligging binnen de bebouwde kom.
Fysieklandschappelijke, geologische, geomorfologische en bodemkundige
Langs de westkust van Nederland strekken zich noord-zuid georiënteerde strandwallen uit. Deze werden vanaf 5000 jaar geleden gevormd. Toen volgde na een periode van snelle zeespiegelstijging, een fase waarin deze steeds langzamer verliep. Hierdoor ontstond voor de kust van het huidige Noord- en ZuidHolland een rij van lage zandbanken, strandwallen genaamd,
kenmerken
waardoor het achterland werd afgeschermd van de zee. Alleen via riviermondingen kon de zee haar invloed laten gelden werden (Berendsen 1997). In perioden waarin de opbouw van de strandwallen stagneerde ontwikkelde zich een lage vlakte, strandvlakte genaamd, tussen de strandwal en de zee. Een hierop volgende periode van verhoogde aanvoer van zand leidde tot de vorming van nieuwe zandbanken op de overgang tussen de zee en de strandvlakte. Op deze manier verplaatste de kustlijn zich steeds meer naar het westen en ontstond een afwisseling van hoger en lager gelegen zandstroken. De geulen die vanaf de kust landinwaarts liepen, werden door de eerste strandwallen grotendeels afgesloten. Alleen via riviermondingen, zoals de Oude Rijn, kon de zee nog het achterland binnendringen. Wind zorgde ervoor dat op de strandwallen vanaf het strand aangevoerd zand werd afgezet. De lage duinen die als gevolg hiervan ontstonden worden tegenwoordig aangeduid als de Oude Duinen. Op die manier zijn in de periode tussen 5000 en 2000 jaar geleden langs de toenmalige kust enkele, naast elkaar gelegen duinenrijen gevormd. Kenmerkend voor Oud Duin afzettingen is het onregelmatig voorkomen van humeuze bodemhorizonten en dunne veenlagen (De Mulder et al. 2003). De meest westelijke strandwallen en de daarop gelegen Oude Duinen zijn vanaf de 11de eeuw opnieuw bedekt door stuifzand waarbij de zogenoemde Jonge Duinen gevormd werden. Het zijn deze Jonge Duinen die wij tegenwoordig als ‘de duinen' aanmerken. Op de Vereenvoudigde Geomorfologische Kaart van Haarlem (Rijks Geologische Dienst 1995) zijn de noord, west- en zuidzijde van het plangebied gekarteerd als Duinzand (Oude Duinen), terwijl de oostzijde deels is aangegeven als Duinzand (Oude Duinen) op veen of inschakelingen van veen of als veen op strandwalzand.
Cultuurlandschappelijke en historisch geografische kenmerken
Enkele locaties binnen de gemeente Haarlem met sporen die uit het Laat-Neolithicum dateren, wijzen er op dat de strandwal al vrij spoedig na de vorming ervan, zo’n 3000 jaar v. Chr., door de mens in gebruik werd genomen. Ook uit de daarop volgende Bronstijd, evenals de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn binnen het plangebied sporen van bewoning aangetroffen (zie De Jong 1995). De exacte aard en omvang van de prehistorische en Romeinse bewoning binnen het plangebied, alsook de directe omgeving daarvan, is onbekend.
Vooral binnen het plangebied zijn de resten van deze vroege bewoning sterk beschadigd door activiteiten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Aan het eind van de 3de eeuw na Christus was, als gevolg van politieke onrust, gecombineerd met klimatologische veranderingen, waarschijnlijk sprake van een breuk in de bewoningsgeschiedenis in en rondom het huidige Haarlem. Sporen, die in de Vroege Middeleeuwen gedateerd kunnen worden zijn, afgezien van een enkele losse vondst, tot heden in ieder geval nog niet aangetroffen. Volgens de historische bronnen moet er echter in de 10de eeuw sprake zijn geweest bewoning. Het goederenregister van de Sint Maartenskerk te Utrecht vermeldt dan namelijk het bezit van drie hoeven te Haralem. Deze naam is afgeleid van het vroeg-middeleeuwse Harulahaima, wat huis op een open plek in een op de zandgrond gelegen bos betekent. Waar de bewoning geplaatst moet worden en hoe deze er uit zag is, zoals aangegeven, niet bekend. In de eerste helft van de 11de eeuw wordt vervolgens gesproken over de aanwezigheid van een kerk te Haarlem. Vermoedelijk gaat het daarbij om een houten of stenen voorganger van de huidige 15de eeuwse Sint Bavo. Vanaf het begin van de 12de eeuw had de graaf van Holland een hof in Haarlem waar hij regelmatig verbleef. Tussen circa 1250 en 1350 lag dit Hof aan de Grote Markt. Na het afbranden van het Hof in 1350 verliet de graaf Haarlem en verrees deels op de locatie van voormalige Hof de voorloper van het huidige stadhuis. Hoe de nederzetting erin de beginfase uitzag en hoe groot zij exact was, is niet bekend. Gesuggereerd is dat de oudste kern van de bewoning in het noordelijk deel van het huidig centrum gezocht moet worden. Het gaat daarbij dan om het deel dat begrensd wordt door de (voormalige) Beek, Gedempte Oude Gracht, Nassaustraat, Ridderstraat, Bakenessergracht en het Spaarne. Het zuidelijk deel, gerekend vanaf de (voormalige) Beek tot aan de Gedempte Oude Gracht en het Spaarne zou pas in de 12de eeuw in gebruik zijn genomen. In 1245 werden in ieder geval door de Graaf van Holland stadsrechten aan de nederzetting geschonken en vanaf 1274 was vermoedelijk rondom de nederzetting sprake van verdedigingswerken. Aangenomen word dat deze verdediging het tracé van de huidige Gedempte Oude Gracht, de Nassaulaan, de Nassaustraat, de Ridderstraat, de Korte Jansstraat en de Bakenessergracht volgde. Met betrekking tot de aard van de werken wordt aangenomen dat deze uit een gracht en, op sommige trajecten, ook uit een muur bestond. Feit is echter dat tot op heden geen sporen van deze 13de eeuwse muur zijn aangetroffen.
In de 14de en 15de eeuw maakte de stad een grote economische bloei door, waardoor de bevolking groeide en uitbreiding van de nederzetting nog voor het einde van de 14de eeuw noodzakelijk was, o.a. aan de oostzijde van het Spaarne. Vanaf de tweede helft van de 15de eeuw zette een periode van neergang in, die tot het eind van de 16de eeuw zou duren. Pas na het einde van de Spaanse bezetting in 1577 zette weer een periode van economische vooruitgang in waarbij de stad opnieuw groeide. De economische crisis aan het begin van de 18de eeuw trof echter ook Haarlem hard en opnieuw was sprake van een periode van verval, die ditmaal tot aan het eind van de 19de eeuw zou duren. Pas met de aanvang van de industriele revolutie startte ook voor Haarlem weer een periode van vooruitgang (Jacobs 1995). Deel 6 van de reeks ‘Historische plattegronden van Nederlandse Steden (Clement van Alkemade e.a. 1993), alsook de Historische Atlas van Haarlem (Speet 2006) geeft aan de hand van een beschrijving en analyse van historisch kaartmateriaal een gedegen overzicht van de ontwikkeling van de stad gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Resultaten: perioden en sites Regionale archeologische context
De onderzoekslocatie maakt deel uit van een archeologisch monument van hoge archeologische waarde (monumentnr. 13913). De omvang en begrenzing van het monument is gebaseerd op zowel de in de ondergrond aanwezige strandwal van Haarlem als historische informatie. Op de Archeologische Beleidskaart Haarlem (afb. 3) is het gebied aangegeven als archeologisch zeer waardevol (categorie 1b, bij alle ingrepen dieper dan 0,30 m - mv dient archeologisch onderzoek plaats te vinden). Binnen Archis II (september 2008) staan voor het plangebied een grote verscheidenheid aan grote en kleine onderzoeken aangemeld. Een individuele bespreking hiervan is weinig zinvol. Voor een overzicht van onderzoek tot circa 1994 wordt verwezen naar De Jong 1995 (prehistorie t/m Vroege Middeleeuwen) en Jacobs 1995 (Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd). Voor onderzoek na 1994 wordt verwezen naar Archis II en de Archeologische Kroniek, zoals verschenen in diverse nummers van Haarlems Bodemonderzoek.
Op basis van tot op heden uitgevoerd onderzoek kan gesteld worden dat het plangebied direct na de vorming ervan in het Laat Neolithicum door de mens in gebruik is genomen. Ook uit de daarop volgende Bronstijd, evenals de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn binnen het plangebied, vooral aan de oostzijde van de strandwal van Haarlem, sporen van bewoning aangetroffen (zie De Jong 1995). De exacte aard en omvang van de prehistorische en Romeinse bewoning binnen het plangebied, alsook de directe omgeving daarvan, is onbekend. Zeker binnen het plangebied zijn de resten van deze vroege bewoning sterk beschadigd door activiteiten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Van de historisch bekende vroeg-middeleeuwse bewoning zijn tot op heden binnen het plangebied, afgezien van een enkele losse vondst, geen sporen aangetroffen. Onbekend is dan ook waar deze bewoning precies gesitueerd moet worden. Sporen van de 11de tot en met de 13de eeuwse bewoningsfase zijn slechts in beperkte mate bekend. Feit is namelijk dat vanaf de 11de eeuw continue op dezelfde plaats gewoond en gewerkt is. Als gevolg hiervan zijn de oudste bewoningsniveau’s in meer of mindere mate vergraven door latere activiteiten. Het beeld van deze bewoningsfase is dan ook nog steeds beperkt. In de loop van de 14de eeuw werd het gehele plangebied in gebruik genomen en vormt dan onderdeel van de stad. Het overgrote deel van de tot op heden geregistreerde archeologische waarden heeft dateert uit deze en daaropvolgende eeuwen. Aard en ouderdom van de vindplaats
Zoals aangegeven kan binnen het plangebied al vanaf de vorming van de strandwal van Haarlem, in het Laat Neolithicum, sprake zijn van bewoning. Binnen het plangebied zijn op verscheidende plaatsen sporen en/of vondsten uit het Laat Neolithicum, de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse Tijd aangetroffen. Vanwege de omvang van de onderzoeken en vanwege het feit dat het gebied gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd intensief benut is, bestaat nog geen inzicht in de exacte omvang en aard van de bewoning in deze perioden. Volgens de historische bronnen moet de oorsprong van de nederzetting Haarlem nog voor het eind van de Vroege Middeleeuwen gezocht worden. Afgezien van een enkele losse vondst zijn tot op heden van deze fase echter geen sporen aangetroffen binnen het plangebied.
In de laat- en postmiddeleeuwse periode vormde het plangebied de kern van de nederzetting. Zowel uitgevoerd archeologisch onderzoek als de bekende historische gegevens tonen aan dat in deze periode binnen het plangebied sprake was van een intensieve bewoning. Gaafheid en conservering (structuren, sporen, vondsten, paleoecologische resten
In het centrum van Haarlem is vanwege de ligging op het Oud Duin geen sprake van metersdikke ophogingspakketten, die de daarin ingebedde archeologische waarden, zoals muren e.d., beschermen. Reeds bij relatief ondiepe bodemingrepen is sprake van beschadiging van archeologische waarden. Niettemin heeft onderzoek uitgewezen dat de conservering van het archeologisch archief voor de laat- en postmiddeleeuwse periode over het algemeen goed is. Archeologische waarden uit daaraan voorafgaande perioden zijn over het algemeen in meer of mindere mate beschadigd door laat- en postmiddeleeuwse activiteiten. Vanwege de ligging op de relatief hoog gelegen strandwal/Oud Duin afzettingen is de conservering van paleo-ecologische resten over het algemeen matig tot slecht. Uitzondering vormen ingravingen tot beneden het grondwaterniveau of afgesloten contexten, zoals beerputten.
begrenzing en oppervlakte van de totale vindplaats (dus ook buiten het plangebied)
De vindplaats strekt zich tot ruim buiten het plangebied uit aangezien in de Nieuwe tijd de stad zich nog verder uitbreidde.
Begrenzing en Het gehele plangebied maakt deel uit van de vindplaats. oppervlakte van (het deel van) de vindplaats binnen het plangebied Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen
Strandwal / Oud Duin afzettingen, al dan niet met ingeschakeld of afdekkend Hollandveen en/of veen op strandwalzand, laat- en postmiddeleeuwse ophoging(en), bouwvoor. Langs het Spaarne kan verder sprake zijn van het voorkomen van vanuit het Spaarne gevormde afzettingen.
Archeologische verwachting op basis van vooronderzoek Structuren en sporen
Aanwezigheid van sporen uit de perioden van het Laat Neolithicum tot en de Vroege Middeleeuwen mogelijk. Het kan daarbij dan zowel gaan om nederzettingssporen als sporen van agrarisch gebruik, alsook van religieus (begraafplaatsen) of rituele aard (offerplaatsen). Er zijn zeer zeker nederzettingssporen uit de periode van de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd aanwezig.
Het betreft zowel houten als bakstenen gebouwen, zowel privaat als publiek, en bijbehorende structuren, zoals bijgebouwen, erf- en perceelsmarkeringen, wegen etc. Artefacten: anorganisch
Omdat archeologische bewoningsniveau’s uit de periode voor 1200 AD over het algemeen sterk beschadigd zijn door het laat- en postmiddeleeuws gebruik van het plangebied, zal m.b.t. deze periode slechts in beperkte mate sprake zijn van anorganische vondsten. Indien aanwezig zal dit materiaal vermoedelijk vooral uit kleinere aardewerk en/of vuursteenfragmenten bestaan. Voor de laat- en postmiddeleeuwse periode moet vanwege de stedelijke aard van de bewoning rekening gehouden worden met een grote hoeveelheid vondstmateriaal Gedacht moet worden aan de aanwezigheid van allerhande materialen, zoals aardewerk, glas, metaal, evenals fragmenten bouwmateriaal.
Artefacten: organisch
Vanwege de ligging op de relatief hoog gelegen strandwal/Oud Duin afzettingen zal de conservering van organische resten over het algemeen matig tot slecht zijn. Uitzondering vormt materiaal afkomstig uit ingravingen of lagen, zoals aanplempingslagen langs de oever van het Spaarne, die tot beneden het grondwaterniveau reiken of afkomstig zijn uit ‘afgesloten’ contexten, zoals beerputten. Zeker in laatsgenoemde contexten kan sprake zijn van goed geconserveerd organisch materiaal, zoals leer en textiel.
Paleo-ecologische resten
Vanwege de ligging op de relatief hoog gelegen strandwal/Oud Duin afzettingen zal de conservering van paleo-ecologische resten over het algemeen matig tot slecht. Uitzondering vormt materiaal afkomstig uit ingravingen of lagen, zoals aanplempingslagen langs de oever van het Spaarne, die tot beneden het grondwaterniveau reiken of afkomstig zijn uit ‘afgesloten’ contexten, zoals beerputten. Zeker in laatsgenoemde contexten kan sprake zijn van goed geconserveerd paleo-ecologisch materiaal.
Complexiteit
Omdat het om de historische kern van Haarlem gaat, waar sprake is van een intensieve bewoning gedurende de laat- en postmiddeleeuwse periode, en omdat er sprake kan zijn van bewoningsniveau’s uit daaraan voorafgaande perioden, kan de inhoudelijke complexiteit als gemiddeld tot hoog bestempeld worden. De technische complexiteit kan als gemiddeld bestempeld worden. Dit is omdat de aanwezige archeologische waarden door de relatief hoge ligging op de strandwal/Oud Duin afzettingen over het algemeen niet tot op grote diepte zullen reiken. Uitzondering hierop vormen de zones langs het Spaarne, waar wel sprake kan zijn van dikke ophogings- en/of aanplempingspakketten.
3. Vraagstelling Onderzoekskader, relatie met NOA, synergie
Verwezen kan worden naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem, waarop aan de locatie een hoge archeologische waarde is toegekend (afb. 3). Verder kan verwezen worden naar hoofdstuk 14 ‘De Late Prehistorie in West-Nederland’ van de Nationale Archeologische Onderzoeksagenda (NOA).
Onderzoeksvragen
De volgende onderzoeksvragen kunnen worden geformuleerd vanuit het uitgangspunt dat het onderzoek tot doel heeft het onderzoeken en vastleggen van archeologische gegevens, die een bijdrage kunnen leveren aan het in kaart brengen en begrijpen van de bewoningsgeschiedenis binnen de gemeente Haarlem in de meest brede zin van het woord. En voorzover mogelijk binnen de beschikbaar gestelde tijd en de technische mogelijkheden, die het werk biedt. - Hoe is de horizontale en verticale gaafheid van het bodemarchief ter plaatse? - Hoe is de conservering van vondsten en grondsporen? - wat is de aard, omvang, en het verloop van aanwezige archeologische sporen en sporenclusters? - Uit welke periode dateren de sporen? - Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welk vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? - Zijn er binnen eventueel aanwezige bebouwingsresten faseringen te herkennen? - Wat is de relatie tussen de huidige bebouwing en eventuele voorganger(s)? - Kan op basis van de onderzoeksresultaten een verband gelegd worden met in de directe nabijheid van de vindplaats uitgevoerd onderzoek? - Wat kan gezegd worden over de materiele cultuur in de verschillende gebruiksperioden?
Aanbevelingen
Direct na het uitvoeren van onderzoek worden middels een briefverslag aanbevelingen gedaan over de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden op direct aangrenzende terreinen.
Beperkingen
Dit PVE is alleen geldig voor het uitvoeren van begeleidingen en waarnemingen binnen de historische kern van Haarlem, zoals afgebeeld op historisch kaartmateriaal uit de tweede helft van de 16de eeuw.
4. Veldwerk Strategie
Zowel archeologisch onderzoek als historische gegevens hebben aangetoond dat binnen het plangebied sprake is van een rijk en gevarieerd archeologisch bodemarchief. Op de Archeologische Beleidskaart Haarlem is het plangebied ook gekarakteriseerd als een zone waar altijd archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden wanneer de voorgenomen bodemroerende activiteiten dieper reiken dan 0,30 m - mv. Zoals eerder aangegeven kan bij lichte bouwaanvragen geen archeologisch onderzoek verplicht gesteld worden. Op basis van de melding van toevalsvondsten is in deze gevallen hooguit het verrichten van waarnemingen mogelijk. Verder vinden in de historische binnenstad vele werkzaamheden plaats waar op basis van de Archeologische Beleidskaart Haarlem archeologisch onderzoek verplicht is, maar waar de kans dat archeologische waarden daadwerkelijk aangesneden worden, uiteindelijk klein geacht wordt. In deze gevallen wordt het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek en/of een opgraving zowel vanuit inhoudelijk als technisch oogpunt niet zinvol geacht. Wel bestaat de noodzaak om in deze gevallen de aanname dat geen archeologische waarden aangesneden en/of verstoord worden te controleren. Ook dient er op toegezien te worden dat de werkzaamheden inderdaad volgens de vergunningsvoorwaarden worden uitgevoerd. Het hiervoor geëigende instrument betreft het uitvoeren van een ‘archeologische begeleiding’. Zowel waarnemingen als begeleidingen vinden plaats binnen de werkzaamheden van derden. Om deze werkzaamheden niet onnodig te vertragen en tegelijkertijd zinvol archeologisch onderzoek uit te voeren, is het van belang dat op voorhand goede werkafspraken gemaakt worden tussen opdrachtgever, technisch uitvoerder en archeologisch uitvoerder. In het geval van waarnemingen, veelal gebaseerd op de melding van toevalsvondsten, zal dit vooraf niet mogelijk zijn en zal op basis van de situatie overleg moeten plaatsvinden. In het geval van begeleidingen bestaat wel de mogelijkheid tot voorafgaand overleg. De archeologisch uitvoerder dient de uitkomsten van dit overleg m.b.t. de te volgen werkwijze ook vast te leggen in het op te stellen draaiboek. Verder dient er naar gestreefd te worden dat de afspraken in de bestekken van de technisch uitvoerder worden opgenomen.
Fysisch-geografisch onderzoek
De fysisch-geografische situatie is over het algemeen vrij duidelijk. Er is sprake van strandwal/Oud Duin afzettingen, al dan niet met ingeschakelde of afdekkend Hollandveenpakketten, die op hun beurt afgedekt worden door meer of minder dikke laat- of postmiddeleeuwse ophogingen. Het geheel wordt afgedekt door een verstoorde bovenlaag. Uitzondering op dit beeld betreffen de zones langs het Spaarne waar sprake kan zijn van vanuit het Spaarne afgezette sedimenten en/of aanplempingslagen. Voor het verkrijgen van een goed beeld van de bodemopbouw en het op micro-niveau vastleggen van het verloop en de vormingsgeschiedenis van de strandwal/Oud Duin afzettingen dienen, indien mogelijk, bij begeleidingen en waarnemingen profielopnames gedocumenteerd te worden middels schaaltekeningen (1:20), fotografie en lithologische beschrijvingen. Bij de keuze ten aanzien van locatie en omvang van de profielopnames dient er naar gestreefd te worden dat uiteindelijk een compleet beeld van de bodemopbouw binnen het desbetreffende onderzoeksgebied samengesteld kan worden. De keuze en de eventueel daarbij geldende beperkingen als gevolg van de werkwijze van de technisch uitvoerder dienen vermeld en beargumenteerd te worden in de velddocumentatie.
Methoden en technieken
- De begeleiding c.q. waarneming beperkt zich tot het middels foto’s, schaaltekeningen (1:20) en beschrijvingen documenteren van archeologische waarden, die aangesneden worden bij de door derden uitgevoerde grondverstorende werkzaamheden. - Ten behoeve van het uitvoeren van de begeleiding/waarneming dient de technisch uitvoerder van de ontgraving erop gewezen te worden dat de grondverstorende werkzaamheden, voor zover mogelijk, dienen uitgevoerd te worden met behulp van een graafmachine met een gesloten bak met vlak snijvlak, een zogenoemde gladde bak. - Bij begeleidingen en waarnemingen dient de ontgraving en vrijkomende grond met behulp van een metaaldetector onderzocht te worden op de aanwezigheid van metalen voorwerpen. - Van tijdens begeleidingen en waarnemingen aangetroffen sporen en vondsten dienen hoogtematen genomen te worden. Uitgangspunt hierbij is KNA specificatie OS06. Indien de uitvoering van het werk beperkingen met zich meebrengt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie. - Uitgangspunt bij fotoregistratie betreft KNA specificatie OS08. Indien de uitvoering van het werk beperkingen met zich meebrengt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie.
- Tijdens begeleidingen en waarnemingen dienen dag- en weekrapporten opgesteld te worden. Uitgangspunt hierbij is KNAspecificatie OS09. Benadrukt wordt dat in de dagrapporten gemaakte inhoudelijke keuzes beargumenteerd en vastgelegd dienen te worden. Structuren en grondsporen
- Aanwezige sporen worden allen gecoupeerd en afgewerkt. Uitzondering kan gemaakt worden voor sporen die dieper reiken dan de maximale ontgravingsdiepte en waardoor bij uitgraven de bodem onnodig verstoord wordt. De argumentatie voor het al dan niet uitgraven van diepe sporen dient in de velddocumentatie vastgelegd te worden. Met nadruk wordt erop gewezen dat aanwezige beerputten ten alle tijd wel volledig leeggehaald dienen te worden, tenzij dit vanuit veiligheidsoverwegingen niet wenselijk is. - Alle sporen en structuren worden gedocumenteerd middels beschrijvingen, foto’s en schaaltekeningen (minimaal schaal 1:50). Uitgangspunt voor de documentatie betreft KNA specificatie OS05 en OS07 Indien de uitvoering van het werk beperkingen stelt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie. - Het afwerken van sporen en structuren dient zorgvuldig en zoveel mogelijk stratigrafisch te geschieden, waarbij vondsten per spoor en stratigrafische eenheid verzameld worden.
Artefacten: anorganisch
- Alle aangetroffen artefacten dienen verzameld te worden conform de leidraad ‘Veldhandleiding Archeologie’ (Carmiggelt & Schulte 2002) en ‘Eerste hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal’(Huisman 2006). - Bijzondere vondsten of concentraties van vondsten worden, indien mogelijk, apart ingemeten en verzameld. Stortvondsten worden onder één vondstnummer geregistreerd. - Opgemerkt wordt dat objecten van zeer recente datum, zoals plastic, 20ste eeuws vensterglas e.d., niet tot het te verzamelen materiaal behoren. - Uitgangspunt voor de documentatie en tijdelijke opslag betreft KNA specificatie OS04 en OS11. Indien de uitvoering van het werk beperkingen stelt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie.
Artefacten: organisch
- Alle aangetroffen organische artefacten dienen verzameld te worden conform de leidraad ‘Veldhandleiding Archeologie’ (Carmiggelt & Schulte 2002) en ‘Eerste hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal’(Huisman 2006).
- Organische artefacten worden, indien mogelijk, per spoor of stratigrafische eenheid verzameld en zo spoedig mogelijk geconserveerd. - De uitvoerder dient er zorg voor te dragen dat tijdens het onderzoek de voorzieningen aanwezig zijn om organisch vondstmateriaal adequaat te verpakken en op te slaan. - Uitgangspunt voor de documentatie en tijdelijke opslag betreft KNA specificatie OS04 en OS11. Indien de uitvoering van het werk beperkingen stelt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie. Paleo-ecologische resten
- Uit kansrijke sporen dienen grondmonsters met, indien mogelijk, een minimaal volume van 5 liter genomen te worden ten behoeve van archeobotanisch onderzoek. - Indien (restanten van) houtstructuren aangetroffen worden dienen houtmonsters genomen te worden ten behoeve van dendrochronologisch onderzoek. - Van relevante sporen en/of lagen dienen houtskoolmonsters genomen ten behoeve van het eventueel verkrijgen van C14 en/of AMS dateringen van de vindplaats. - Uitgangspunt voor de documentatie en tijdelijke opslag betreft KNA specificatie OS04 en OS11. Indien de uitvoering van het werk beperkingen stelt worden deze beperkingen en de consequentie daarvan voor dit specifieke onderdeel van het werk beschreven in de velddocumentatie.
Beperkingen
- Het onderzoek beperkt zich tot de door derden te verrichten grondverstorende werkzaamheden. - Voor waarnemingen hoeft vanwege de beperkte omvang en duur geen Plan van Aanpak c.q. draaiboek opgesteld te worden. Bij begeleidingen dient wel altijd een Plan van Aanpak c.q. draaiboek opgesteld te worden. Uitgangspunt hierbij is KNA-specificatie OS01. - Bij waarnemingen zal het gezien het feit dat in principe om toevalsvondsten gaat niet mogelijk zijn om voorafgaand aan de waarneming deze aan te melden bij het centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis). In dit geval dient na afronding van de waarneming wel altijd een vondstmelding verricht te worden in Archis. - Bij het verrichten van waarnemingen hoeven vanwege de beperkte omvang van de activiteit en de korte tijdsduur geen grondslagpunten volgens KNA specificatie OS02 uitgezet te worden. Wel dient het lokale meetsysteem dat voor het inmeten van archeologische waarden gebruikt wordt, gekoppeld te worden aan bestaande bebouwingselementen, waarvan bekend is dat zij op betrouwbaar kaartmateriaal, bijvoorbeeld een kadastrale kaart, staan afgebeeld.
Tijdens de uitwerking dienen vervolgens op basis van deze inmeting op de veldtekeningen van tenminste twee punten van het lokale meetsysteem RD-coördinaten berekend en vermeld te worden. - Bij begeleidingen kan, na overleg met en toestemming van het bevoegd gezag, afgezien worden van het uitzetten van grondslagpunten volgens KNA specificatie OS02. Het gaat daarbij dan met name om begeleidingen van werkzaamheden met een beperkte omvang en omgeven door vaste bebouwingselementen of om werkzaamheden met een beperkte omvang, waarvan het traject reeds door de technisch uitvoerder goed is ingemeten, bijvoorbeeld een kabelsleuf. Tijdens de uitwerking dienen op basis van de inmeting van het lokale meetsysteem aan bestaande bebouwingselementen of de inmeetgegevens van de technisch uitvoerder op de veldtekeningen van tenminste twee punten van het lokale meetsysteem RD-coördinaten berekend en vermeld te worden. 5. Uitwerking en conservering Analyse fysische geografie
- Het rapport dient een paragraaf te bevatten over de landschappelijke context, de geologie en de bodemopbouw van de vindplaats.
Structuren en grondsporen
- Van waargenomen grondsporen, incl. ophogingen, dient aangegeven te worden om wat soort spoor het gaat, wat de conservering en datering ervan is en welke vondstnummers met het spoor geassocieerd worden. - Alle waargenomen sporen worden beschreven en afgebeeld op een alle-sporenkaart en, indien noodzakelijk, profielweergaven.
Artefacten: anorganisch
- Na afronding van het veldwerk hoeft, in afwijking van de KNA, Protocol Opgraving, in verband met de beperkte omvang van begeleidingen en waarnemingen geen evaluatierapport te worden opgesteld. Wel dient een briefverslag geschreven te worden waarin kort de voornaamste resultaten en de omvang en de invulling van de uitwerking worden weergegeven. Op basis van dit briefverslag wordt overleg gepleegd met de opdrachtgever en het bevoegd gezag over de exacte omvang van de uitwerking. Het briefverslag bevat tevens aanbevelingen voor de omgang met archeologische waarden in aangrenzende gebieden. - Al het vondstmateriaal dient gewassen en gesplitst te worden op vondstcategorie, met uitzondering van vondstmateriaal dat vanwege de kwetsbare status of conservering niet gewassen mag worden. Uitgangspunt hierbij is KNA specificatie OS10.
- Vondsten, die op basis van het briefverslag aangemerkt zijn voor uitwerking, worden per materiaalcategorie geteld en beschreven conform de daarvoor gebruikelijke determinatie specificaties (minimaal conform ABR). - Na determinatie worden de resultaten aan de sporen en structuren gekoppeld en geanalyseerd in het licht van de onderzoeksvragen. - Vondsten van metaal en glas dienen voor zover noodzakelijk voor permanente opslag in het gemeentelijk archeologisch depot te worden geconserveerd. Artefacten: organisch
- Na afronding van het veldwerk hoeft, in afwijking van de KNA, Protocol Opgraving in verband met de beperkte omvang van begeleidingen en waarnemingen geen evaluatierapport te worden opgesteld. Wel dient een briefverslag geschreven te worden waar in de omvang en de invulling van de uitwerking van het organisch materiaal beschreven wordt. - Organische vondsten, die op basis van de bespreking van het briefverslag aangemerkt zijn voor uitwerking, worden per materiaalcategorie geteld en beschreven conform de daarvoor gebruikelijke determinatie specificaties (minimaal conform ABR). - Na determinatie worden de resultaten aan de sporen en structuren gekoppeld en geanalyseerd in het licht van de onderzoeksvragen. - Alle organische vondsten dienen voor zover noodzakelijk voor permanente opslag in het gemeentelijk archeologisch depot te worden geconserveerd.
Paleo-ecologische resten
- Na afronding van het veldwerk hoeft, in afwijking van de KNA, Protocol Opgraving in verband met de beperkte omvang van begeleidingen en waarnemingen geen evaluatierapport te worden opgesteld. Wel dient een briefverslag geschreven te worden waar in de omvang en de invulling van de uitwerking van de paleoecologische resten beschreven wordt. - Verzamelde monsters die niet voor verwerking geselecteerd zijn kunnen verwijderd worden.
Dateringsonderzoek (C14/dendrochronologisch onderzoek)
- Na afronding van het veldwerk hoeft, in afwijking van de KNA, Protocol Opgraving in verband met de beperkte omvang van begeleidingen en waarnemingen geen evaluatierapport te worden opgesteld. Wel dient een briefverslag geschreven te worden waar in de omvang van het dateringsonderzoek beschreven wordt. - Verzamelde monsters die niet voor verwerking geselecteerd zijn kunnen verwijderd worden.
Beeldrapportage (objecttekeningen, foto’s, kaarten e.d.)
- Op basis van de veldtekeningen dient minimaal een allesporenkaart en, indien relevant, een kaart met onderscheiden structuren en een kaart met de sporen per onderscheidde fase
vervaardigd te worden. - Bijzondere vondsten worden getekend en/of gefotografeerd. - Het te vervaardigen eindrapport wordt, indien noodzakelijk, verduidelijkt met heldere foto’s van het onderzoek en de aangetroffen sporen en structuren. Conservering geselecteerd materiaal
- Aan de hand van het te vervaardigen briefverslag vindt overleg plaats met het bevoegd gezag, waarbij een selectie wordt gemaakt van het te conserveren en deponeren materiaal. - Enkel voorwerpen uit dateerbare context en voorwerpen met een hoge zeldzaamheidwaarde komen in aanmerking voor conservering. - Overige, niet geselecteerde maar kwetsbare voorwerpen, worden gedocumenteerd middels foto’s van goede kwaliteit en/of tekeningen.
Beperkingen
- geen, anders dan in het voorafgaande vermeld.
6. Eindproducten: rapportage en deponering Te leveren product
Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden kan een onderscheid gemaakt worden in de bij ‘Waarnemingen’ en bij ‘Begeleidingen’ te leveren eindproducten. Waarnemingen - Briefverslag - Conceptrapportage bestaand uit de volgende onderdelen: * administratieve gegevens vindplaats (zie KNA-specificatie VS05) * beschrijving vondstomstandigheden en gevolgde werkwijze; * korte beschrijving van aangetroffen sporen en vondsten; * conclusies. - Ter deponering gereed gemaakte vondsten en onderzoeksdocumentatie. Uitgangspunt is KNA-specficatie DS02 en DS03. - Bewijs van overdracht van vondsten en documentatie aan het gemeentelijk archeologisch depot. - Samenvatting resultaten t.b.v. opname in de jaarlijkse uitgave ‘Holland, Archeologische Kroniek’ volgens daarvoor geldende redactionele voorschriften. Begeleidingen - Briefverslag - Conceptrapportage volgens KNA-specificatie VS05. - Ter deponering gereed gemaakte vondsten en onderzoeksdocumentatie. Uitgangspunt is KNA-specficatie DS02 en DS03. - Bewijs van overdracht van vondsten en documentatie aan het gemeentelijk archeologisch depot.
- Samenvatting resultaten t.b.v. opname in de jaarlijkse uitgave ‘Holland, Archeologische Kroniek’ volgens daarvoor geldende redactionele voorschriften. Verschijning en oplaag Aanlevering van de rapportage dient in twee stappen geschieden: eindrapport 1. Het conceptrapport wordt in hard-copy aangeleverd. Dit rapport wordt becommentarieerd door de opdrachtgever en het bevoegd gezag. 2. Na goedkeuring van het concept worden aan de opdrachtgever drie exemplaren van het definitieve rapport in hard-copy geleverd en een exemplaar aan het bevoegd gezag. Van rapporten, die betrekking hebben op begeleidingen worden verder exemplaren van de hard-copy aan de bevoegde overheid (2), de RACM (2) en de Koninklijke Bibliotheek (1) geleverd. Deponering
Vondsten en documentatie worden eigendom van de staat en dienen door de opdrachtnemer te worden aangeleverd aan het gemeentelijk archeologisch depot Haarlem. Bij aanlevering van vondsten en documentatie gelden de hiervoor opgestelde eisen van het gemeentelijk archeologisch depot. Gemeentelijk Archeologisch Depot Contactpersoon: L. Fialho
Beperkingen
Niet van toepassing
7. Randvoorwaarden Personele randvoorwaarden
- Archeologische begeleidingen dienen te worden verricht door een daartoe gekwalificeerd archeologisch bedrijf of instantie. - Het veldteam dat een archeologische begeleiding uitvoert bestaat ten minste uit een KNA-archeoloog met kennis en ervaring in laaten postmiddeleeuws stads- of dorpskernonderzoek. - Het is toegestaan om tijdens begeleidingen amateur-archeologen in te zetten. Wel is de archeologisch uitvoerder ten alle tijde verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun werkzaamheden. De amateur-archeologen mogen slechts werkzaamheden verrichten wanneer de leidinggevende archeoloog aanwezig is.
Uitvoeringsperiode en opleveringstermijn veldwerk
- Dit PVE is alleen geldig voor werkzaamheden, die starten gedurende de periode 2010 - 2013.
Uitvoeringscondities veldwerk
- Dit PVE is alleen geldig voor het uitvoeren van begeleidingen en waarnemingen binnen de historische kern van Haarlem, zoals afgebeeld op historisch kaartmateriaal uit de tweede helft van de 16de eeuw (zie afb. 1 en 2).
- In overeenstemming met de in de KNA genoemde specificaties dient de archeologisch uitvoerder archeologische begeleidingen voorafgaand aan de start, aan te melden bij het Centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis). In het geval van een archeologische begeleiding dient hij een draaiboek op te stellen en de depotbeheerder van het gemeentelijk archeologisch depot op de hoogte te stellen van de start van het onderzoek. In het geval van waarnemingen hoeft geen draaiboek opgesteld te worden. Wel dient zo spoedig mogelijk het gemeentelijk archeologisch depot op de hoogte gesteld te worden van de aard en omvang van eventuele documentatie en vondsten. - het onderzoek vindt plaats binnen door derden te verrichten grondwerkzaamheden en het verrichten van een KLIC-melding is dus niet noodzakelijk. - De opdrachtgever draagt zorg voor het verkrijgen van betredingstoestemming van de locatie ten behoeve van het uitvoeren van het veldwerk en voor de deugdelijke afzetting van het terrein. - Velddocumentatie wordt digitaal aangeleverd in een database, die geen redundante gegevens bevat en referentieel integer is. Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie
- De KNA vigerende versie is maatgevend voor al het uit te voeren werk. De uitvoerder betreft een gekwalificeerd bedrijf dat onder de vigerende wet- en regelgeving op de archeologische markt is toegelaten. De bij de archeologische werkzaamheden betrokken personen zijn daartoe gekwalificeerd. - Indien bij begeleiding of waarneming onverwachte belangwekkende sporen of vondsten worden aangetroffen, vindt direct overleg plaats met het bevoegd gezag en de opdrachtgever over eventuele vervolgstappen. - De opdrachtgever en het bevoegd gezag kunnen commentaar leveren op het conceptrapport. - Auteursrecht van het rapport berust bij de opdrachtnemer, de opdrachtnemer verzorgt altijd een samenvattend verslag t.b.v. de Archeologische Kroniek.
Selectieprocedure tijdens het veldwerk
- Indien sprake is van bijzondere of onverwachte vondsten of sporen worden de opdrachtgever en het bevoegd gezag direct ingelicht. In samenspraak met hun wordt gekeken of de onderzoeksstrategie aangepast moet worden en of aanpassing van de opdracht noodzakelijk is. - Eventuele aanpassingen worden door de projectleider schriftelijk vastgelegd in de projectdocumentatie.
Uitvoeringsperiode uitwerking; opleveringstermijn (concept)eindrapport
-Uiterlijk één week na afronding van het veldwerk wordt een briefverslag aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag toegestuurd, waarna binnen twee weken, indien het briefverslag daartoe aanleiding geeft, een gesprek plaatsvindt op basis waarvan
definitieve afspraken over de uitwerking gemaakt worden. In het briefverslag dienen de voornaamste voorlopige conclusies en aanbevelingen van het onderzoek verwoord te zijn. Ook bevat het briefverslag aanbevelingen voor de omgang met archeologische waarden op aangrenzende terreinen. - Uiterlijk 16 weken na afronding van het veldwerk vindt oplevering van het conceptrapport plaats. - De conceptrapportage dient aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag te worden voorgelegd, die vier weken de tijd hebben om commentaar te leveren. De definitieve rapportage dient vier weken na ontvangst van commentaar gereed te zijn. Termijn overdracht van vondsten, monsters en documentatie
- Vondstdocumentatie en deponeringsklare vondsten worden door de opdrachtnemer, direct na het indienen van het goedgekeurde eindrapport overgedragen aan het gemeentelijk archeologisch depot, Haarlem.
Procedure toetsing eindproduct door bevoegd gezag
- Het conceptrapport wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag, die toetsen of aan alle onderdelen van het Programma van Eisen is voldaan. Commentaar wordt verwerkt in een definitieve rapportage. Na oplevering van het definitieve rapport worden vondsten en documentatie door de opdrachtnemer aangeleverd bij het gemeentelijk archeologisch depot, Haarlem.
8. Wijzigingen na evaluatie Wijzigingen tijdens het -Indien belangwekkende zaken worden aangetroffen, die niet in veldwerk het Programma van Eisen waren voorzien vindt overleg plaats met het bevoegd gezag en de opdrachtgever. De eventuele aanpassingen in de strategie worden door de projectleider schriftelijk vastgelegd in de projectdocumentatie. Wijzigingen na evaluatie van het veldwerk
- Wijzigingen in het Programma van Eisen na evaluatie van het veldwerk worden uitsluitend aangebracht na overleg met en goedkeuring door de opdrachtgever en het bevoegd gezag. De eventuele aanpassingen worden door de projectleider schriftelijk vastgelegd in de projectdocumentatie.
Wijzigingen tijdens uitwerking en conservering
- Wijzigingen in het Programma van Eisen gedurende de uitwerking en conservering worden uitsluitend aangebracht na overleg met en goedkeuring door de opdrachtgever en het bevoegd gezag. De eventuele aanpassingen worden door de projectleider schriftelijk vastgelegd in de projectdocumentatie.
9. Literatuur en bijlagen Literatuur
ANWB, 2004: Topografische Atlas Noord-Holland 1:25.000, ANWB bv, Den Haag. Clement-van Alkemade, M.H.G., B.M.J. Speet en A.G. van der Steur: Historische plattegronden van Nederlandse steden, deel 6: Haarlem, Lisse. Jacobs, E, 1995: Catalogus van archeologisch onderzoek in Haarlem, In: Haarlems Bodemonderzoek nr. 27, Haarlem, p. 6 56. Jacobs, E., 2005: KNA - Stedelijke Archeologie, fase 1: definitiestudie, SIKB, Gouda. Jong, J, de, 1995: Kaart prehistorische bewoning, In: Haarlems Bodemonderzoek nr. 27, Haarlem. KNA, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, 2006, versie 3.1, SIKB, Gouda. Speet, B.M.J., 2006: Historische Atlas van Haarlem; 1000 jaar Spaarnestad, Amsterdam.
Lijst van bijlagen
Afb. 1: Locatie onderzoeksgebied Afb. 2: Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische waarde Afb. 3: Archeologische Beleidskaart Haarlem