HUISARTSENPEILPRAKTIJKEN Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie voor Gezondheidszorg Ministère des Affaires Sociales et de la Santé de la Communauté Française WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID - LOUIS PASTEUR J. Wytsmanstraat 14
B-1050 Brussel
TEL : 02/642.50.30
FAX : 02/642.54.10
PROCEDURE VAN DEFINITIEVE OPNAME VAN EEN VOLWASSENE WAARBIJ DE HUISARTS BETROKKEN IS
Registratienet van de huisartsenpeilpraktijken
Resultaten van 1994
D. Devroey (Wetenschappelijk medewerker huisartsenpeilpraktijken-WIV) V. Van Casteren (Coördinator huisartsenpeilpraktijken-WIV) J. De Lepeleire (ACHG KUL- voorzitter werkgroep RVT/Rustoorden WVVH)
December 1997
Samenvatting De centrale rol van de huisarts bij de verzorging aan huis is reeds langer gekend. Over de rol van de huisarts bij de definitieve plaatsing van volwassenen zijn minder gegevens bekend. De huisartsenpeilpraktijken registreerden gedurende het kalenderjaar 1994 elke patiënt waarbij een definitieve opname noodzakelijk was. Elk jaar wordt 1% van de bevolking van 60 jaar of ouder definitief opgenomen in een instelling. Het gaat vooral om alleenwonenden en meestal om vrouwen. Beperkingen van het bewegingsstelsel en dementie waren de belangrijkste vooraf bestaande aandoeningen bij patiënten die definitief in een rustoord of een rust- en verzorgingstehuis opgenomen werden. Plaatsingen in rustoorden of rust- en verzorgingstehuizen werden meestal gemotiveerd door een gebrek aan zelfredzaamheid en verzorgingsproblemen. Bij de opnames in psychiatrische afdelingen was gevaarlijk gedrag het belangrijkste motief voor definitieve plaatsing. Bij 60% van de plaatsingen was een tussenstap noodzakelijk en die duurde gemiddeld 6 weken. Twee derde van de patiënten kwam op een wachtlijst terecht voordat zij een definitieve plaats toegewezen kregen. Zij moesten gemiddeld 15 weken wachten. Voor de plaatsingen in psychiatrische afdelingen werd slechts een kwart van de patiënten op een wachtlijst gezet en zij moesten gemiddeld slechts 2 weken wachten. In Wallonië waren de wachttijden merkelijk korter dan in Vlaanderen. Meestal gebeurde de medische verzorging in de instelling door de eigen huisarts behalve in de psychiatrische instellingen. De huisarts speelde bij 63% van de plaatsingen een rol en de thuisgezondheidszorg werd slechts in 16% van de gevallen geraadpleegd. In Wallonië werd de thuisgezondheidszorg veel meer geraadpleegd dan in Vlaanderen.
SAMENVATTING
1
Inleiding Met de vergrijzing van onze bevolking neemt ook de zorgbehoefte van onze verouderde bevolking toe. In steeds meer gezinnen gaan beide partners echter uit werken waardoor de opvang door de eigen familie voor veel senioren niet meer mogelijk is. Hierdoor is het aantal definitieve opnames in instellingen (DOI) gedurende de vorige decennia spectaculair toegenomen. (1,2,3)
Dit staat in schril contrast met de wens van de meeste ouderen om niet opgenomen te worden . Bovendien is aangetoond dat een DOI gepaard gaat met gevoelens van schuld en tekortkoming bij de hulpverlenende (4,5) familieleden . De continue medische verzorging voor oudere patiënten is vooral de zaak van de huisarts die deze patiënten sinds jaar en dag kent en er een vertrouwensrelatie mee opbouwde. Met de toename van het aantal DOI heeft de huisarts voor een deel zijn werkterrein naar de rustoorden voor bejaarden (ROB) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT) moeten verplaatsen. (6)
Volgens Belgische gegevens uit 1994 zijn er 82.000 senioren opgenomen in een instelling . De grote meerderheid (n=66.000) verbleef in een ROB en 16.000 verbleven in een RVT. De mediaan van het aantal door de huisarts gevolgde bejaarden in ROB was 8. De Vlaamse huisarts verzorgt gemiddeld 2,7 patiënten die in een instelling (7) verblijven, sommige huisartsen zelfs meer dan 50 patiënten . De huisarts komt gemiddeld in 2 tot 9 instellingen en (8) 29% van de huisartsen komt in meer dan vijf rusthuizen . Meer dan 90% van de Vlaamse huisartsen verzorgt minstens één patiënt in een ROB en meer dan 80% van de bejaarden behoudt zijn huisarts indien zij opgenomen (7) worden in hun eigen gemeente . De meeste artsen bezoeken hun patiënten minstens één keer per maand. Met deze studie proberen wij een beeld te krijgen van het aantal DOI, van de verdeling over de verschillende soorten instellingen, van de motivatie en de voorafbestaande pathologie en van de rol die de huisarts speelt. Deze studie beperkt zich niet tot de opnames van bejaarden maar ook de opnames van volwassenen in gezinnen en in psychiatrische instellingen worden besproken. De registratie werd verricht binnen de huisartsenpeilpraktijken die sedert 1979 functioneren en een (9,10) surveillancesysteem van de morbiditeit zijn . Een dergelijk surveillancesysteem werd reeds getoetst en (11,12) (13) doelmatig bevonden en wordt momenteel in tal van landen toegepast . Het is ondertussen voldoende bewezen dat de Belgische peilpraktijken een belangrijke bron vormen van gegevens over een brede waaier van zowel infectieuze als niet-infectieuze aandoeningen.
INLEIDING
2
Materiaal en methoden De gegevens voor deze studie werden ingezameld bij de 143 peilpraktijken die registreerden van 03 januari 1994 tot en met 01 januari 1995. Het netwerk van peilpraktijken bestaat uit artsen die representatief zijn voor de Belgische huisartsen voor wat de leeftijd en het geslacht betreft. De peilpraktijken worden homogeen verdeeld over het grondgebied door middel van (9) een clusteranalyse op basis van epidemiologische criteria. De huisartsen nemen op vrijwillige basis deel aan de registraties door het wekelijks invullen en terugzenden van een registratieformulier dat zowel infectieuze als niet infectieuze thema’s bevat. Daar er geen lijst van patiënten per geneesheer bestaat, wordt de populatie in de noemer geschat op basis van het aantal consultaties en huisbezoeken (=contacten patiënt-huisartsenpeilpraktijken) in de praktijk van de deelnemers. De betrokken populatie wordt per arrondissement berekend door het jaarlijks aantal contacten van de peilpraktijken van het betrokken arrondissement te delen door het gemiddeld aantal contacten per inwoner en per jaar in dat arrondissement. Sedert 1982 evolueerde de peilpopulatie van 1,2% tot 1,5% van de totale Belgische bevolking. Voor 1994 wordt de peilpopulatie geschat op 144.300 inwoners hetgeen overeenkomt met een coverage van 1,4%. De peilpopulaties in Vlaanderen en Wallonië werden geschat op respectievelijk 95.786 en 38.593 inwoners. De registratie betrof iedere volwassen patiënt waarbij een als definitief beschouwde opname in een instelling gebeurde. Het kon daarbij gaan om een rustoord, R.V.T., psychiatrische instelling, verpleging in een gezin, enz... Voor deze registratie kwamen dus alleen de definitieve plaatsingen van volwassenen in aanmerking. Omdat de peilpopulaties in groepen per 5 jaar verdeeld werden, werd om praktische redenen een patiënt als volwassen beschouwd vanaf 20 jaar. Voor deze registratie werd de volwassen peilpopulatie geschat op 109.481 inwoners van 20 jaar of ouder. Bij de registratie werd geïnformeerd naar het geslacht en de geboortedatum van de patiënt. In een aanvullende vragenlijst werd gevraagd naar het woonverband vóór de opname, de bestaande aandoeningen en wie de eerste formele aanvraag tot opname indiende. Bovendien werd de motivatie, de procedure van opname en de dringendheid bevraagd. Een aanvraag tot opname werd als dringend beschouwd indien de patiënt absoluut niet meer alleen thuis kon blijven en definitief verblijf bij de familie onmogelijk was. De opname kon verlopen via een tijdelijke passage in een algemeen ziekenhuis. ®
Voor de analyse en de statistische verwerking van de resultaten werd gebruik gemaakt van EpiInfo 6.02 en SPSS® PC 6.1 . De 95% betrouwbaarheidsintervallen (95%B.I.) werden gebaseerd op een Poisson verdeling. Significante verschillen werden opgespoord aan de hand van niet overlappende betrouwbaarheidsintervallen. De spreiding van de leeftijd werd voorgesteld door middel van boxplots waarvan de wijze van interpretatie in bijlage uiteengezet werd.
MATERIAAL EN METHODEN
3
Resultaten 1. Algemeen In totaal werden 346 als definitief beschouwde plaatsingen geregistreerd. Twee registraties van niet volwassenen (15 en 19 jaar) en vier registraties van niet definitieve plaatsingen (ontwenningscentrum, ‘V’-dienst, sanatorium) werden hierbij niet in rekening gebracht, gezien het de bedoeling was uitsluitend definitieve plaatsingen bij volwassenen te onderzoeken. Van de 143 deelnemende peilpraktijken registreerden er 106 één of meerdere opnames. Gemiddeld registreerde elke peilpraktijk 2,4 definitieve plaatsingen (S.D.=2,5) en één peilpraktijk registreerde zelfs 11 gevallen. Figuur 1 : Distributie van de registraties van definitieve plaatsingen in de peilpraktijken
40 35 30 25 20 15 10 5 0 0
1
2
3
4
>4
Aantal registraties
In 50% van alle registraties betrof het plaatsingen in een rustoord, 35% in een R.V.T., 13% in een psychiatrische instelling. Bovendien waren er 2 plaatsingen in een gezin en één plaatsing in een service flat. Deze plaatsingen in gezinnen of service flats worden verder in de cijfers opgenomen maar worden niet afzonderlijk besproken omdat het om een klein aantal registraties gaat en omdat het eerder als een verhuis van een autonoom persoon naar een aangepaste leefomgeving kan beschouwd worden. Figuur 2 : Distributie van de definitieve opnames in een instelling Psychiatrie 13% RVT 35%
Andere 2%
Rustoord 50%
1.1. Leeftijd en geslacht Bij 248 (72%) van de 346 registraties ging het om de plaatsing van een vrouw en bij 98 registraties (28%) ging het om de plaatsing van een man. De gemiddelde leeftijd van alle geregistreerde patiënten bedroeg 78 jaar (95%B.I. 76-79). De jongste patiënt was 20 jaar en de oudste patiënt was 99 jaar. Driekwart van de patiënten was ouder dan 72 jaar en de mediaan was 82 jaar. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen (79 jaar 95%B.I. 78-81) was significant hoger dan van de mannen (74 jaar 95%B.I. 70-77) (Kruskal-Wallis H=8,60 en P=0,003). RESULTATEN
4
Figuur 3 : Leeftijd bij opname per geslacht
120 100
Leeftijd
80 60 40 20 0 N=
97 Mannen
246 Vrouwen
Geslacht De bevolkingsgroep van 60 jaar en ouder maakte 89% van alle registraties uit. De gemiddelde leeftijd van de patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden (51 jaar 95%B.I. 45-56) was significant lager dan de gemiddelde leeftijd van de patiënten die definitief in een rustoord opgenomen werden (81 jaar 95%B.I. 80-82) (Kruskal-Wallis H=72,7 en P<0,0005). De gemiddelde leeftijd van de patiënten die definitief in een RVT opgenomen werden, was 83 jaar (95%B.I. 81-84). Figuur 4 : Leeftijd bij opname per instelling 120 100
Leeftijd
80 60 40 20 0 N=
46
123
171
Psychiatrie
R.V.T.
Rustoord
Instelling
In Vlaanderen werden 225 DOI’s geregistreerd en in Wallonië 104. De gemiddelde leeftijd en de geslachtsverdeling was niet verschillend voor beide gewesten. Tabel 1 : Vergelijking geslacht en gemiddelde leeftijd voor Vlaanderen en Wallonie
Vlaanderen (n=225) Mannen Vrouwen Gem lft
Wallonië (n=104)
N
%
N
%
66 159
29 (23-37) 71 (56-78)
28 76
27 (18-39) 73 (58-91)
77 (75-79)
79 (77-81)
1.2. Incidentie Op een peilpopulatie van 109.481 volwassen inwoners werden 346 patiënten definitief geplaatst in een instelling. Dit komt neer op een jaarlijkse incidentie van 316 plaatsingen per 100.000 volwassen inwoners (95%B.I. 278-345). De incidentie bij de volwassen mannen (185 per 100.000 volwassen mannen (95%B.I. 150-226)) ligt significant lager dan bij de volwassen vrouwen (438 per 100.000 volwassen vrouwen (95%B.I. 372-482)). Per 100.000 volwassen inwoners werden er jaarlijks 42 (95%B.I. 31-56) definitief geplaatst in een psychiatrische instelling, 113 (95%B.I. 91-141) in een RVT en 158 (95%B.I. 133-180) in een rustoord. Er werden niet significant meer vrouwen definitief in een psychiatrische afdeling geplaatst (48 per 100.000 vrouwen (95%B.I. 31-69)) dan RESULTATEN
5
mannen (36 per 100.000 mannen (95%B.I. 22-56)). Er werden wel significant meer vrouwen definitief opgenomen in een RVT (145 per 100.000 vrouwen (95%B.I. 115-180)) dan mannen (79 per 100.000 mannen (95%B.I. 57107)). In de rustoorden werden ook significant meer vrouwen definitief opgenomen (240 per 100.000 vrouwen (95%B.I. 192-292)) dan mannen (70 per 100.000 mannen (95%B.I. 49-96)). Op een peilpopulatie van 30.419 inwoners van 60 jaar of ouder werden 309 patiënten definitief geplaatst. De jaarlijkse incidentie voor deze groep bedraagt 1.016 plaatsingen per 100.000 inwoners (95%B.I. 878-1.104). Ook bij deze bevolkingsgroep is de jaarlijkse incidentie bij de mannen (637 per 100.000 mannen (95%B.I. 507-791)) significant lager dan bij de vrouwen (1.293 per 100.000 vrouwen (95%B.I. 1.093-1.430)). In de groep van 60 jaar of ouder werden jaarlijks per 100.000 inwoners 46 patiënten (95%B.I. 25-77) definitief in een psychiatrische instelling geplaatst hetgeen niet significant meer is dan bij de totale volwassen bevolking. Er werden per 100.000 inwoners van 60 jaar of ouder 404 (95%B.I. 327-508) definitieve plaatsingen geregistreerd in een RVT, hetgeen significant meer is dan bij de volledige volwassen bevolking. Jaarlijks worden per 100.000 inwoners van 60 jaar of ouder 556 (95%B.I. 448-614) patiënten definitief geplaatst in een rustoord. RVT plaatsingen kwamen overigens niet voor beneden de leeftijd van 58 en plaatsingen in een ROB niet beneden de leeftijd van 61 jaar. Figuur 5 : Percentages van de registraties per instelling in functie van de leeftijd
60 Psychiatrie
50
RVT Rustoord
40 30 20 10 0 20-29j
30-39j
40-49j
50-59j
60-69j
70-79j
80-89j
>89j
Leeftijd
De grootste groep die definitief geplaatst werd was tussen 80 en 89 jaar oud behalve voor de psychiatrie waar het aantal plaatsingen vanaf de leeftijd vanaf 50 jaar geleidelijk aan daalde. Figuur 6 : Incidentie van de definitieve plaatsingen in een rustoord en een RVT in functie van de leeftijd
4000 3500
RVT
3000
Rustoord
2500 2000 1500 1000 500 0 20-29j
30-39j
40-49j
50-59j
60-69j
70-79j
80-89j
>89j
Leeftijd
De incidentie van plaatsing in een rustoord en een RVT stijgen beiden exponentieel in functie van de leeftijd.
RESULTATEN
6
Figuur 7 : Incidentie van de definitieve plaatsingen in een psychiatrische afdeling in functie van de leeftijd 120 100 80 60 40 20 0 20-29j
30-39j
40-49j
50-59j
60-69j
70-79j
80-89j
>89j
Leeftijd
De incidentie van definitieve plaatsing in een psychiatrische afdeling is vrijwel stabiel in functie van de leeftijd en schommelt rond de 40 plaatsingen per 100.000 inwoners per jaar. De leeftijdsgroep tussen 80 en 89 jaar vormt hierop een uitzondering want voor hen is de jaarlijkse incidentie van plaatsingen in een psychiatrische afdeling groter dan 100 per 100.000 inwoners. De incidenties voor plaatsingen in psychiatrische instellingen, RVT’s en ROB’s verschillen niet voor beide gewesten behalve voor de definitieve opnames in psychiatrische instellingen waar de incidentie in Vlaanderen (39 per 100.000 inw. (95%B.I. 27-53)) bijna dubbel zo hoog is als in Wallonië (21 per 100.000 inw. (95%B.I. 9-41)). Tabel 2 : Vergelijking incidenties per instelling voor Vlaanderen en Wallonie.
Vlaanderen
Totale incidentie Psychiatrie RVT ROB
Wallonië
N
Incidentie
N
Incidentie
225 37 78 107
235 (200-262) 39 (27-53) 81 (64-102) 112 (85-138)
104 8 40 56
269 (211-343) 21 (9-41) 104 (74-141) 67 (44-98)
1.3. Woonverband voor de plaatsing Van 327 registraties was het woonverband voor de opname bekend. Figuur 8 : Woonverband voor de opname
Inwonend bij familie 16%
In instelling 6%
Samen met partner 21%
Alleen met toezicht 17%
Alleen 40%
Van alle patiënten die definitief geplaatst werden, woonden er 40% alleen, 21% woonden samen met een partner, 17% woonden alleen met toezicht, 16% woonden in bij familie en 6% verbleef reeds in een instelling. RESULTATEN
7
Van de vrouwen die opgenomen werden, woonden er 47% (95%B.I. 35-57) alleen zonder toezicht, hetgeen net niet significant meer is dan bij de mannen waar dit 24% (95%B.I. 16-37) was. Bij de mannen die opgenomen werden, woonden er 33% (95%B.I. 22-47) samen met een partner hetgeen significant meer is dan bij de vrouwen waar dit 16% (95%B.I. 12-22) was. Van alle patiënten woonden er, al of niet onder toezicht, 57% (95%B.I. 47-64) alleen. Bij de mannen was dit aantal significant lager (38%;95%B.I. 27-53) dan bij de vrouwen (65%;95%B.I. 54-76). Er waren meer mannen dan vrouwen die samenwoonden met een partner of inwoonden bij familieleden (resp. 55% (95%B.I. 41-73) en 29% (95%B.I. 23-37)). De meeste patiënten die in een psychiatrische instelling definitief opgenomen werden, woonden bij de opname in bij een familielid (37%) terwijl de meeste patiënten die in een RVT of in een rustoord opgenomen werden helemaal alleen woonden (resp. 39% en 46%). Vooral bij de patiënten die inwoonden bij familieleden werden veel jongere patiënten teruggevonden. Het waren vooral zij die opgenomen werden in de psychiatrische instellingen. 1.4. Dringendheid van de opname Er waren significant meer dringende (61%;95%B.I. 49-67) dan niet dringende opnames (39%;95%B.I. 31-49). Het grootst aantal dringende opnames was terug te vinden bij patiënten die alleen woonden voor de opname (42%;95%B.I. 33-53). Op de tweede plaats kwamen de patiënten die samenwoonden met een partner (24%;95%B.I. 18-33). De meeste niet-dringende opnames waren ook terug te vinden bij de patiënten die alleen woonden. De patiënten die samenwoonden met een partner waren de enige groep van patiënten waarbij significant meer dringende opnames noodzakelijk waren. Bij deze patiënten werden 69% dringende (95%B.I. 50-93) ten opzichte van 31% (95%B.I. 18-43) niet-dringende opnames geregistreerd. In Vlaanderen waren niet significant meer dringende opnames dan in Wallonië (resp. 62% (95%B.I. 51-80) en 58% (95%B.I. 44-75)). 1.5. Bestaande pathologie vóór de definitieve plaatsing Beperking van het bewegingsstelsel en dementie werden al of niet in combinatie met andere aandoeningen het vaakst geregistreerd als bestaande aandoening vóór de plaatsing. Bij 40% van de patiënten waren er beperkingen van het bewegingsstelsel en bij 30% werd de diagnose van dementie gesteld. De peilartsen konden voor elke patiënt meerdere voorafbestaande aandoeningen registreren zodat de som van de percentages in tabel 3 meestal groter dan 100% is. Tabel 3 :
Bestaande pathologie voor de opname
Dementie
Mannen (n=98)
Vrouwen (n=248)
35
68
36% (25-50)
Andere psychiatr. aand.
11
11%
14
14%
31
9
9%
36
Beperking
27
Incontinentie
28%
12
16%
112
23
23%
30
26
27% (17-39)
5% 45% 12%
26
12%
21
27% (21-33)
34
14% 6%
139
40%
29
13%
10
14%
71
27% (22-33)
16% 6% 40%
25
14%
17
13%
10
28% (20-36)
9% (4-16)
54
47% (35-61)
18
16% (9-25)
20
(9-20)
49
15% (9-23)
(9-21)
24
4% (1-10)
(31-50)
(10-19)
93
5
(3-10)
(10-18)
49
19%
28% (20-40)
(11-23)
(31-48)
46
33
(13-27)
(4-9)
(8-17)
67
12%
31%
Niet dringend (n=116)
(23-40)
(11-19)
(8-17)
(15-35)
Andere*
50
(36-58)
(9-27)
Dyspnoe
15%
55
(9-16)
(3-8)
(18-40)
16
42
(10-20)
(4-17) bewegingsstelsel
13%
30%
Dringend (n=178)
(24-38)
(8-18)
(8-24)
Kanker
103
(21-35)
(6-20)
Neurologische aand.
27%
Totaal (N=346)
17% (11-27)
34
29% (20-41)
*Andere: v.b. cardiovasculair(n=27), misbruik medicatie of alcohol(n=14), pathologie waarvoor zware nursing nodig(n=14), diabetes(n=13), auditieve of visuele problemen(n=10), angst,depressie of emotionele problemen(n=6).
RESULTATEN
8
Neurologische aandoeningen, dyspnoe, incontinentie en psychiatrische aandoeningen kwamen in respektivelijk 14, 14, 13 en 12% van de registraties voor. De peilartsen konden meerdere mogelijkheden tegelijk aanstippen. Bij de mannen was dementie de meest voorkomende pathologie vóór de opname (36%) en beperking van het bewegingsstelsel kwam op de tweede plaats (27%). Het verschil was echter niet significant. Beperking van het bewegingsstelsel (45%) kwam bij de vrouwen significant meer voor dan dementie (27%). Vóór de opname kwam dementie meer voor bij mannen (36%) dan bij vrouwen (27%) en beperking van het bewegingsstelsel kwam meer voor bij vrouwen (44%) dan bij mannen (27%). De verschillen zijn echter niet significant. Dyspnoe was de enige aandoening die vóór de opname significant meer bij mannen (23%) dan bij vrouwen (10%) voorkwam. Psychiatrische aandoeningen werden significant meer geregistreerd bij de dringende opnames (19%) dan bij de niet dringende opnames (4%). Patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden hadden voor de opname meestal een psychiatrische aandoening verschillend van dementie (41%). De patiënten die definitief opgenomen werden in een RVT of een rustoord hadden als bestaande pathologie vooraf meestal problemen met beperkingen van het bewegingsstelsel (resp. 43% en 47%) terwijl een belangrijk deel (resp. 40% en 27%) vooraf ook tekens van dementie vertoonden. 1.6. Wie doet aanvraag voor de definitieve plaatsing ? De aanvraag tot definitieve opname gebeurde in 62% der registraties door familieleden. Dit is significant meer dan de aanvragen door de huisarts (19%), de patiënt zelf (14%) of de sociale dienst (8%). De onderstaande tabel toont de procentuele verdeling van de verschillende aanvragers van de plaatsing per geslacht en dringendheid. Ook hier kon de peilarts meerdere aanvragers scoren zodat de som van de percentages soms groter dan 100% is. Tabel 4 :
Aanvraag voor de opname door : Mannen (n=98) Patiënt zelf
9
9%
Vrouwen (n=248)
Totaal (N=346)
Dringend (n=178)
41
50
21
(4-17)
Familieleden
74
76%
142
(59-95)
Buren
3
3%
6
6%
7
12
12%
22
0
0%
55
5
5%
4
53
62%
7
32
38% (26-53)
28
22% 2% 3%
125
60%
67
40% (32-50)
6
8% 19%
4
1%
13
3%
43
61%
3
39% (31-49)
3
7% 24% 2%
6
3%
11
-
19
-
16% (10-26)
1
1% (0-5)
5
4% (1-10)
0
-
0
9% (5-17)
(1-7)
178
3% (1-8)
(0-5)
(49-67)
116
3%
59% (46-75)
(17-33)
(2-6)
178
69
(4-12)
(0-3)
12
69%
22% (15-33)
(1-7)
(15-24)
(48-74)
84
3%
26
(56-87)
(5-12)
(1-6)
(47-82)
Niet dringend
9%
122
(1-5)
(0-4)
(2-12)
Dringend
10
(17-29)
(0-4)
Andere*
3%
62%
12% (7-18)
(53-69)
(6-13)
(6-21)
Paramedici
216
(1-6)
(2-13)
Huisarts
57%
14% (11-19)
(47-67)
(1-9)
Sociale dienst
17% (12-22)
Niet dringend (n=116)
-
116
-
* Andere : b.v. specialist ziekenhuis (n=7) en instelling zelf (n=4)
Geen enkele aanvrager kwam significant meer voor bij de dringende dan bij de niet-dringende opnames. Aanvragen door familieleden kwamen zowel bij de dringende (69%) als bij de niet-dringende aanvragen (59%) het meeste voor. Bij de dringende opnames kwamen de aanvragen door huisartsen echter op de tweede plaats met 24% in tegenstelling tot de niet-dringende opnames waar de aanvragen door de patiënt zelf (22%) op de tweede plaats kwamen. Er zijn echter niet significant meer aanvragen door huisartsen bij de dringende (24%) dan bij de niet-dringende opnames (16%). Er waren significant meer dringende (61%) dan niet-dringende opnames (39%). Er waren geen significante verschillen tussen de twee geslachten voor wat betreft de dringendheid van de opname. RESULTATEN
9
Bij de patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden, waren er 83% ( 95%B.I. 59-119) dringende opnames. Bij de patiënten die definitief opgenomen werden in een RVT of een rustoord waren er respectievelijk 63% (95%B.I. 49-80) en 53% (95%B.I. 42-66) van de aanvragen dringend. Deze verschillen zijn echter niet significant. 1.7. Motief voor de definitieve plaatsing Gebrek aan zelfredzaamheid (54%) werd al of niet in combinatie met de andere mogelijkheden significant meer genoemd dan bijvoorbeeld verzorgingsproblemen (32%), somatische aandoeningen (29%), dementie (25%) en overbelasting voor de omgeving (22%). Tabel 5 :
Motief tot opname Mannen (n=98)
Gebrek aan zelfredzaamheid
47
48%
Vrouwen (n=248) 141
(35-64)
Eenzaamheid
10
10%
5
5%
50
24
24%
26
12
Dementie
28
12%
76 27
41
42%
61
17
17%
80
13
13%
23
30
31%
23
2
2% (0-7)
39
25% 32% 9% 9%
48
19%
89
2% (1-5)
19
29% 11% 26%
121
35%
55
12%
31
10%
47
23%
67
31% 17% 26% 38%
23
13%
35
13%
4
2% (1-5)
22%
29
3% (1-7)
25% (17-36)
43
37% (27-50)
11
9% (5-17)
7
6% (2-12)
25
(16-31)
5
3% (1-9)
(9-20)
40
30% (21-42)
(8-19)
24
9% (4-16)
(29-46)
(18-28)
8
10
(19-35)
(7-14)
78
11%
27% (18-38)
(12-25)
(8-16)
36
31
(23-40)
(29-45)
40
14%
65% (51-81)
(6-17)
(21-32)
(14-26)
6
9%
75
(9-21)
(8-15)
(6-14)
(21-44)
Andere*
11%
25
(24-35)
(6-14)
(7-23)
Overbelasting omgeving
100
(26-40)
(10-28)
Storend gedrag
31%
17%
53%
Niet dringend (n=116)
(43-65)
(6-13)
(19-32)
(30-57)
Gevaarlijk gedrag
31
(7-16)
(19-41)
Verzorgingsprobleem
10%
94
(13-22)
(24-38)
(6-21)
29%
60
(7-15)
(16-36)
Psychiatrische aand. (geen dementie)
20%
54%
Dringend (n=178)
(45-60)
(15-27)
(2-12)
Somatische ziekte
188
(47-67)
(5-19)
Angst
57%
Totaal (N=346)
22% (14-32)
2
2% (0-6)
* Andere: v.b. ziekte partner of kind (n=3) en huisvestingsprobleem (n=1)
Bij de vrouwen was gebrek aan zelfredzaamheid (57%) het belangrijkste motief voor de plaatsing en werd het significant meer geregistreerd dan verzorgingsproblemen (32%). Ook bij de mannen werd na gebrek aan zelfredzaamheid (47%) een verzorgingsprobleem (41%) het meest geregistreerd als motief voor opname maar gebrek aan zelfredzaamheid kwam niet significant meer voor. Gebrek aan zelfredzaamheid kwam niet significant meer voor bij vrouwen (57%) dan bij mannen (47%). Gebrek aan zelfredzaamheid was zowel bij de dringende (53%) als bij de niet-dringende opnames (65%) het vaakst het motief voor de opname. Bij de dringende opnames werden significant meer psychiatrische aandoeningen geregistreerd als motief voor de opname (17%) dan bij de niet-dringende opnames (3%). Storend gedrag werd niet significant meer geregistreerd bij de dringende (13%) dan bij de niet-dringende opnames (6%). Gevaarlijk gedrag was het belangrijkste motief voor definitieve opname van patiënten in een psychiatrische instelling (41%). Een psychiatrische aandoening exclusief dementie werd bij 35% der definitieve opnames in psychiatrische instellingen aangewezen als het motief voor de opname. Bij de definitieve opnames in een RVT of een rustoord was gebrek aan zelfredzaamheid het belangrijkste motief voor de opname (resp. 59% en 63%) gevolgd door verzorgingsproblemen (resp. 44% en 34%) en somatische aandoeningen (resp. 34% en 32%).
RESULTATEN
10
Tabel 6 : Motief tot opname
Psychiatrie (n=46) Gebrek aan zelfredzaamheid
5
R.V.T. (n=124)
11%
73
59%
(4-25)
Eenzaamheid
3
7%
6
14
13%
2
4%
11%
7
16
(geen dementie)
4
9%
7
4
19
41%
12
26%
13
28%
55
1
2%
42
24% (17-33)
44%
59
34%
(33-58)
11
(26-44)
9%
8
5%
(4-16)
13
(2-9)
10%
10
6%
(6-18)
29
(3-11)
23%
(15-48)
Andere
11% (7-17)
34%
(13-46)
Overbelasting omgeving
19
(24-46)
(25-65)
Storend gedrag
32% (24-42)
3%
(6-31)
Gevaarlijk gedrag
56
(1-8)
42
15%
10% (6-16)
34%
(2-22)
Verzorgingsprobleem
17
(24-46)
(20-56)
Dementie
24% (17-33)
6%
42
35%
42
(2-12)
(1-16)
Psychiatrische aandoening
63% (47-77)
(6-19)
(5-28)
Somatische ziekte
109
(46-74)
(1-19)
Angst
Rustoord (n=173)
34
20%
(16-34)
1
(14-27)
1%
(0-12)
6
3%
(0-4)
(1-8)
1.8. Eerste contact met de huisarts met betrekking tot de definitieve plaatsing Het eerste contact met de huisarts met betrekking tot de definitieve plaatsing van een patiënt werd in 42% der registraties gelegd door een niet-inwonend familielid. Deze cijfers stemmen volledig overeen met het woonverband voor de opname. In 18% van de gevallen werd het eerste contact met de huisarts gelegd door inwonende familie hetgeen significant minder is dan de gevallen waarbij niet-inwonende familieleden het eerste contact legden. Tabel 7 :
Eerste contact met de huisarts mbt opname Mannen (n=98) Instelling
3
3%
Vrouwen (n=248)
Totaal (N=346)
10
13
(1-9)
Sociale dienst
6
6%
23
(2-13)
Patiënt zelf
7
7%
31
32%
37
38
39%
31
6
6%
106
4
4% (1-10)
44
13% 43%
16
6%
62
4% (2-7)
19
13% 18%
144
42%
17
6%
36
4% (2-7)
9
10% 20%
81
46%
22
7%
20
4% (2-9)
17% (11-27)
50
43% (32-57)
6
(3-12)
8
19% (12-29)
(36-57)
12
8% (4-15)
(14-28)
(4-10)
14
11%
4% (1-10)
(6-15)
(34-48)
22
5
(6-17)
(14-23)
(4-10)
10
8%
2%
Niet dringend (n=116)
(1-6)
(9-17)
(33-53)
(2-13)
Andere*
15%
4
(6-12)
(8-18)
(27-53)
Niemand
29
(11-21)
(21-45)
Niet-inwonende familie
9%
4% (2-6)
(6-14)
(3-15)
Inwonende familie
4% (2-7)
Dringend (n=178)
5% (2-11)
5
4% (1-10)
* Andere : v.b. ziekenhuis (n=4) en vrienden (n=3)
Bij de vrouwen werd het eerste contact met de huisarts significant meer door de niet-inwonende familie (43%) gelegd dan door de patiënt zelf (15%) die op de tweede plaats komt. Bij de mannen kwamen na de contacten gelegd door de niet-inwonende familie (39%) contacten gelegd door de inwonende familie op de tweede plaats (31%) maar niet significant verschillend. Bij de mannen werden significant meer eerste contacten gelegd door inwonende familieleden dan bij de vrouwen (resp. 31% en 13%).
RESULTATEN
11
Zowel bij de dringende als de niet-dringende opnames werden de eerste contacten met de huisarts het vaakst gelegd door niet-inwonende familieleden (resp. 46% en 43%). Bij de patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden, werd het eerste contact met de huisarts met betrekking tot de opname meestal gelegd door inwonende familieleden (39%;95%B.I. 23-62). Bij de patiënten die definitief opgenomen werden in een RVT of een rustoord werd het eerste contact met de huisarts meestal gelegd door niet-inwonende familieleden (resp. 45%-95%B.I.34-59 en 46%-95%B.I.36-57). 1.9. Procedure van de definitieve opname Bij 204 patiënten (59%) was er een tussenstap noodzakelijk voor kon overgegaan worden tot de definitieve opname. In de meeste gevallen (n=179) gebeurde dit via een somatische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Minder vaak werd de patiënt tijdelijk verzorgd bij familie (n=12) of in de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (n=10). Van 185 patiënten was de duur van de tussenstap gekend. Gemiddeld duurde deze 6,1 weken (5,2-6,9). Bij de 12 patiënten die tijdelijk bij hun familie opgevangen werden, duurde de tussenstap 11,0 weken (2,8-19,2) hetgeen niet significant langer was dan de duur van andere tussenstappen zoals via de somatische afdelingen van een algemeen ziekenhuis waar de tussenstap gemiddeld 6,1 weken (5,3-9,9) duurde. Bij 35% (95%B.I. 20-56) van de patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden, was een tussenstap noodzakelijk terwijl dit het geval was voor 66% (95%B.I. 53-82) van de patiënten die in een RVT en 60% (95%B.I. 47-77) van de patiënten die in een rustoord opgenomen werden. Deze verschillen zijn echter niet significant. Weliswaar was de duur van de tussenstap bij patiënten die in een psychiatrische instelling opgenomen werden (2,5w 95%B.I. 1,4-3,7) significant minder lang dan bij de patiënten die in een RVT (5,8w 95%B.I. 4,8-6,9) of een rustoord (6,8w 95%B.I. 5,4-8,3) opgenomen werden. Er was geen significant verschil betreffende de duur van de tussenstap bij patiënten die in een RVT of een rustoord opgenomen werden. Er waren niet significant minder tussenstappen bij de dringende (50%;95%B.I. 38-65%) dan bij de niet-dringende tussenstappen (69%;95%B.I. 56-87). In totaal kwamen 233 patiënten (67%) op een wachtlijst terecht vooraleer kon overgegaan worden tot een definitieve plaatsing. De 161 patiënten waarvan de wachtduur bekend was, moesten gemiddeld 15,0 weken (95%B.I. 10,6-19,4) wachten voor een definitieve plaats kon gevonden worden. De wachttijd was niet significant korter voor de patiënten die dringend dienden opgenomen te worden (14,0w 95%B.I. 8,3-19,8) ten opzichte van de patiënten die niet dringend opgenomen werden (18,3w 95%B.I. 10,0-26,8). De 56 patiënten die op een wachtlijst kwamen zonder tijdelijke tussenstap moesten gemiddeld 19,3 weken (95%B.I. 10,4-28,3) wachten. De 93 patiënten die op een wachtlijst kwamen en waarvoor wel een tijdelijke oplossing gevonden werd, moesten gemiddeld 12,5 weken (95%B.I. 7,4-17,6) wachten vooraleer zij een definitieve plaats hadden. Van de patiënten die definitief in een psychiatrische instelling opgenomen werden, kwamen er 24% (95%B.I. 12-43) eerst op een wachtlijst terecht. Zij moesten gemiddeld 2,0 weken (95%B.I. 0,2-3,8) wachten vooraleer zij hun definitieve plaats hadden. Van de patiënten die definitief in een RVT of een rustoord opgenomen werden, moesten respectievelijk 72% en 76% op een wachtlijst geplaatst worden. Zij moesten significant langer op een plaats wachten dan de patiënten die in een psychiatrische instelling opgenomen werden, namelijk 14,6 w (95%B.I. 7,521,8) voor de patiënten van een RVT en 15,9 weken (95%B.I. 10,0-21,8) voor de patiënten die in een rustoord opgenomen werden. Tabel 8 :
Wachttijden bij definitieve opnames
Aantal met gekende wachttijd
Gemiddelde wachttijd in weken
95%B.I.
Wachttijd gekend Wachttijd en geen tussenstap Wachttijd en wel tussenstap
161 56 93
15,0 w 19,3 w 12,5 w
11-19 10-28 7-18
Geen wachttijd Geen wachttijd en geen tussenstap Geen wachttijd en wel tussenstap
185 64 98
Wachttijd maar duur onbekend
72
Psychiatrische opname (n=11) RVT (n=89) Rustoord (n=132)
5 56 100
2,0 w 14,6 w 15,9 w
0-4 8-22 10-22
RESULTATEN
12
De wachttijd was significant korter in Wallonië (2w 95%B.I. 1-3) dan in Vlaanderen (10w 95%B.I. 7-13). In Wallonie was na 1 week wachttijd 75% (95%B.I. 59-94) van de patiënten definitief geplaatst tegenover 54% (95%B.I. 44-69) in Vlaanderen. Rol van de thuisgezondheidszorg In 16% der registraties (n=57) werd vóór de plaatsing overleg gepleegd met professionelen die in de thuiszorg actief zijn. In de vragenlijst werd niet gepreciseerd of het om de samenwerkingsinitiatieven thuiszorg (SIT) gaat of om particuliere initiatieven. Er waren geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen noch tussen patiënten die al of niet- dringend opgenomen werden voor wat betreft de contacten met de thuisgezondheidszorg. Bij 9% (95%B.I. 2-22) van de definitieve opnames in psychiatrische instellingen werd er eerst contact opgenomen met de thuisgezondheidszorg. Dit is niet significant lager dan bij de opnames in rust- en verzorgingstehuizen waar bij 19% (95%B.I. 12-29) van de opnames vooraf de thuisgezondheidszorg geraadpleegd werd. In Wallonië werd voor 27% (95%B.I. 18-40) van de patiënten vooraf contact opgenomen met de thuisgezondheidzorg tegenover 12% (95%B.I. 8-18) in Vlaanderen. Rol van de huisarts De huisarts speelde bij 219 registraties (63%;95%B.I.53-69) een rol bij de definitieve plaatsing. Bij 56% van de patiënten speelde de huisarts een rol in het beslissingsproces, bij 45% speelde hij een rol bij de motivering van de patiënt en bij 24% speelde de huisarts een rol bij de onderhandelingen met de instelling. De huisarts speelde geen grotere rol bij de dringende (69%;95%B.I. 56-87) dan bij de niet-dringende (66%;95%B.I. 52-82) opnames. Bij de patiënten die in een psychiatrische instelling opgenomen werden, speelde de huisarts in 76% (95%B.I. 53106) van de gevallen een rol. Dit is niet significant meer dan bij de opnames in rust- en verzorgingstehuizen (61%;95%B.I. 48-77) en in rusthuizen (62%;95%B.I. 47-77). De huisarts speelde wel een grotere rol bij de onderhandelingen met de instelling bij opnames in psychiatrische instellingen (52%;95%B.I. 33-78) dan bij de opnames in RVT’s (21%;95%B.I. 14-31) of rusthuizen (18%;95%B.I. 13-26). Factoren die de opname vertraagd of bemoeilijkt hebben Bij 26% (n=91) van de registraties werd de opname vertraagd. Meestal was deze vertraging te wijten aan emotionele weerstanden bij de patiënt (49%;95%B.I. 36-66) terwijl het niet vinden van een geschikte instelling in de omgeving slechts bij 21% (95%B.I. 13-33) van de vertraagde of bemoeilijkte opnames voorkwam. Financiële beperkingen werden bij 16% (95%B.I. 9-27) en emotionele weerstanden bij de familie werden bij 13% (95%B.I. 723) van de patiënten met een vertraagde of bemoeilijkte opname geregistreerd. Bij de patiënten die definitief opgenomen werden in een psychiatrische instelling werd de opname in 20% (95%B.I. 9-37) van de gevallen vertraagd, hetgeen niet significant lager was dan bij de opnames in een RVT waar 30% (95%B.I. 21-41) en de opnames in de rustoorden waar 25% (95%B.I. 18-34) van de opnames vertraagd verliepen. Verzorging in de instelling Eens de patiënt definitief opgenomen was, werd hij in 67% van de gevallen door de eigen huisarts verder verzorgd. Voor 106 patiënten werd een reden opgegeven waarom de huisarts de patiënt niet meer verzorgde in de instelling. Voor 55% (95%B.I. 42-71) van deze 106 patiënten was de instelling te ver gelegen van de woonplaats van de huisarts. Bij 44% (95%B.I. 33-59) had de instelling een eigen arts en bij 13% (95%B.I. 7-22) was een externe huisarts niet toegelaten in de instelling. Ook hier kon meermaals gescoord worden doch de overlap tussen de instellingen met een eigen arts en de instellingen waar geen externe huisarts toegelaten werd, was bijzonder klein. Van de 72 patiënten die dringend opgenomen werden en niet verder door de eigen huisarts verzorgd werden, gebeurde dit bij 53% (95%B.I. 37-72) omdat de instelling te ver van het praktijkgebied van de arts gelegen was en in 46% (95%B.I. 32-64) van de gevallen omdat de instelling een eigen arts had. Van de 46 patiënten die in een psychiatrische instelling opgenomen werden, werd geen enkele verder door zijn eigen huisarts verzorgd. Dit is te verklaren door het feit dat in 77% (95%B.I. 52-110) der registraties de instelling een eigen arts heeft. In de RVT’s werd 33% (95%B.I. 19-57) en in de rusthuizen 11% (95%B.I. 2-32) niet door de oorspronkelijke huisarts verzorgd omdat de instelling een eigen arts had. In de RVT’s werden significant meer patiënten (34%;95%B.I. 24-46) niet door de eigen huisarts verzorgd dan in de rustoorden (16%;95%B.I. 11-23). De belangrijkste reden waarom de eigen huisarts de patiënt niet verder volgde in de instelling was zowel bij de RVT’s (62%;95%B.I. 39-92) als bij de rustoorden (85%;95%B.I. 54-128) het probleem dat de arts te ver van de instelling woonde. RESULTATEN
13
Figuur 9 : Percentage patiënten niet verzorgd door eigen huisarts na definitieve opname
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
Psychiatrie
RVT
Rustoord
In Vlaanderen werd 37% (95%B.I. 29-46) van de definitief opgenomen patiënten niet meer door de oorspronkelijke huisarts gevolgd. In Wallonië was dit slechts het geval voor 22% van de patiënten. De voornaamste reden was zowel in Vlaanderen als in Wallonië te vinden in het feit dat de instellingen te ver uit het werkgebied van de huisarts gelegen waren. Opmerkelijk is dat in Vlaanderen 22% (95%B.I. 16-29) van de patiënten opgenomen werd in instellingen waar geen externe huisartsen toegelaten werden of waar externe huisartsen ontmoedigd werden of in instellingen die een eigen medische staf hadden. In Wallonië was dit slechts het geval voor 10% (95%B.I. 5-18) van de registraties.
RESULTATEN
14
Bespreking Gedurende de twaalf maanden van de registratie werden bij de 143 deelnemende huisartsenpeilpraktijken 346 definitieve plaatsingen van volwassen patiënten geregistreerd waarvan 72% van het vrouwelijk geslacht was. Driekwart van de patiënten was ouder dan 72 jaar, de mediaan was 82 jaar en de gemiddelde leeftijd (gem.lft.) 78 jaar. In 50% van de registraties ging het om plaatsingen in een rustoord (gem.lft. 81 jaar), 35% in een RVT (gem.lft. 83 jaar) en 13% in een psychiatrische instelling (gem.lft. 51 jaar). In een Nederlandse studie was driekwart van de (15) patiënten die in een verpleeghuis opgenomen werden ouder dan 75 jaar en de mediaan was 80 jaar . De jaarlijkse incidentie van definitieve plaatsingen bedraagt 316 per 100.000 volwassen inwoners of 1.016 per 100.000 inwoners van 60 jaar of ouder. De incidentie voor de vrouwen was significant hoger dan voor de mannen ( resp. 438 en 185 per 100.000 volwassen inwoners). In de Verenigde Staten schatte men in 1990 dat 43% van de bevolking die toen 65 jaar was, ooit zou opgenomen (16) worden in een instelling en dat dit percentage zou toenemen met 80% in het jaar 2000 en met 145% in 2020 . Veertig percent van alle patiënten die definitief geplaatst werden, woonden alleen, 21% woonde samen met een partner, 17% woonde alleen onder toezicht en 16% woonde in bij familie. Bij de alleen wonenden werden er meer vrouwen dan mannen opgenomen en bij de patiënten die samenwoonden met een partner werden meer mannen dan vrouwen opgenomen. Dit is niet verwonderlijk aangezien gekend is dat mannen vaker met familieleden samenwonen en vrouwen vaker alleen wonen. Uit buitenlandse studies blijkt trouwens ook dat alleenwonenden (17,18) vaker al of niet definitief dienen opgenomen te worden . De patiënten die definitief in een psychiatrische afdeling opgenomen werden, hadden zoals verwacht vooraf meestal een psychiatrische aandoening verschillend van dementie. Beperking van het bewegingsstelsel en dementie waren de belangrijkste voorafbestaande aandoeningen bij patiënten die in een RVT of een ROB definitief opgenomen werden. Beperking van het bewegingsstelsel kwam meer bij vrouwen voor en dyspnoe meer bij mannen. In 1994 werd de prevalentie van dementie in Europa geschat op 1 à 32% voor de leeftijdsgroep tussen 60 en 94 (19) (18) jaar en tussen 10 en 50% zou een vroege, matige of borderline dementie vertonen . Bovendien zouden 7 op 8 (18) demente patiënten niet als dusdanig herkend worden . Een Nederlandse studie schat dat 10% van de definitief opgenomen patiënten met psychische stoornissen in een beschermde woonvorm zouden kunnen verblijven en 40% van de definitief opgenomen patiënten met somatische (15) problemen thuis zouden kunnen verblijven mits een betere professionele zorg aan huis . Dit zal echter slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk zijn, afhankelijk van de hulpbehoevendheid en van de reeds voorafbestaande thuiszorg waarbij een toename van de thuiszorg geen definitieve opname zal kunnen uitstellen. Bovendien houden zij een pleidooi voor alternatieve woonvormen. Voor RVT’s en rustoorden gebeurde de aanvraag en het eerste contact met de huisarts hieromtrent meestal door niet-inwonende familieleden en voor de opnames in psychiatrische afdelingen gebeurde de aanvraag en het eerste contact met de huisarts meestal door inwonende familieleden. Behalve dementie en andere psychische problemen vormen verzorgingsproblemen een belangrijk probleem voor (20) de hulpverleners aan huis . Stress door de hulpverlening en tijdsproblemen door drukke professionele (20) bezigheden van de hulpverleners zijn bovendien belangrijke predictoren voor DOI . Gebrek aan zelfredzaamheid en verzorgingsproblemen waren de vaakst genoemde motieven voor een definitieve opname behalve bij de opnames in een psychiatrische afdeling waar gevaarlijk gedrag het belangrijkste motief was. Uit een Nederlandse studie bleek dat bij 61% van de patiënten waarbij een permanente ondersteuning in een (15) verpleeghuis noodzakelijk was, vooral psychische stoornissen als hoofddiagnose gesteld werden . Bij 39% lagen somatische problemen aan de basis van de opname waarbij vooral aandoeningen van het hart- en vaatstelsel teruggevonden werden. Uit een Amerikaanse studie blijkt dat de belangrijkste predictoren voor plaatsing in een instelling diabetes mellitus en stoelgangincontinentie zijn maar ook drie karakteristieken van de hulpverleners zijn belangrijk namelijk het alleen (20) wonen van de patiënt, tijdsproblemen door de job van de hulpverleners en stress door de hulpverlening . Hieruit blijkt dat problemen door de hulpverlening belangrijker zijn dan functionele problemen. De huisarts moet dus niet alleen alert zijn voor de patiënt zelf maar ook voor zijn hulpverlenende familieleden. Een andere studie toont aan dat (17) er meer plaatsingen zijn indien de hulpverlenende familieleden jong en/of professioneel actief zijn . In onze studie was voor bijna 60% een tussenstap noodzakelijk vooraleer kon overgegaan worden tot de definitieve plaatsing. Meestal gebeurde dit via de somatische afdeling van een algemeen ziekenhuis. De gemiddelde duur van de tussenstap was 6 weken. De duur van de tussenstap was minder lang (2,5w) bij de patiënten die definitief in een psychiatrische afdeling opgenomen werden. Twee derde van de patiënten kwam op een wachtlijst terecht en zij moesten gemiddeld 15 weken wachten vooraleer kon overgegaan worden tot de definitieve plaatsing. Slechts een kwart van de patiënten die definitief in BESPREKING
15
een psychiatrische afdeling opgenomen werden, kwamen op een wachtlijst terecht en dit gemiddeld gedurende 2 weken. Betreffende de wachtlijsten en tussenstappen zou er sinds de registratieperiode misschien een belangrijke vooruitgang geboekt kunnen zijn. In de rustoorden in de provincie Antwerpen is er tegenwoordig een onderbezetting van 15%: de wachtlijsten zijn opgedroogd als sneeuw voor de zon, hetgeen zeker een effect zal hebben op de tussenstappen en de dringendheid van de aanvragen. De kans is daardoor ook groter dat de patiënten in hun eigen gemeente kunnen opgenomen worden en dat de vertrouwde huisarts de patiënt verder zal kunnen blijven verzorgen. Er werden significant meer dringende dan niet-dringende opnames geregistreerd. Vooral bij de patiënten die samenleven met een partner werden meer dringende opnames geregistreerd. De huisarts kan hier een belangrijke taak vervullen door de coping mechanismen en capaciteiten van de partner/verzorger in te schatten, in het oog te houden en de anticiperen indien nodig. Maar mogelijks gebeurden de aanvragen ook vaak dringend als drukkingsmiddel om lange wachttijden te verhinderen. Slechts voor een klein aantal (16%) van de patiënten werd vóór de plaatsing contact opgenomen met professionelen uit de thuiszorg. De huisarts speelde bij 63% van de definitieve plaatsingen een rol en dan vooral in het beslissingsproces en in de motivering van de geplaatste. Een kwart van de definitieve plaatsingen liep vertraging op en dit vooral door emotionele weerstanden. De medische verzorging in de instelling gebeurde in 63% van de gevallen door de eigen huisarts. Indien dit niet het geval was, was dit te wijten aan het feit dat de huisarts te ver van de instelling woonde of omdat de instelling een eigen arts in dienst had. In de psychiatrische instellingen werd geen enkele patiënt verder door de eigen huisarts verzorgd. Tussen Vlaanderen en Wallonië bestaan een aantal belangrijke interregionale verschillen. In Vlaanderen zijn er uitgaande van de huisartsen significant meer definitieve opnames in psychiatrische instellingen dan in Wallonië. In Wallonië zijn 75% van de patiënten na 1 week wachttijd geplaatst tegenover 54% in Vlaanderen. De gemiddelde wachttijd is in Wallonië (2w) merkelijk korter dan in Vlaanderen (10w). In Wallonië wordt meer overleg gepleegd met professionelen uit de thuiszorg dan in Vlaanderen (resp. 27% en 12%). In Vlaanderen werd 22% van de patiënten opgenomen in instellingen waar een externe huisarts niet toegelaten of ontmoedigd werd of waar een eigen medische staf aanwezig was. In Wallonië was dit slechts het geval voor 10% van de opnames. De verklaring dat dit te wijten zou zijn aan het groter aantal opnames in psychiatrische instellingen gaat niet op. Indien alleen de opnames in ROB’s en RVT’s in rekening gebracht worden, zijn er nog steeds 11% (95%B.I. 7-17) van de opnames in Vlaanderen tegenover 3% (95%B.I. 1-9) in Wallonië, waar externe huisartsen de patiënten niet kunnen volgen.
BESPREKING
16
Besluit De huisarts heeft een centrale rol bij de motivering, de plaatsing en de verdere verzorging van de patiënt in een instelling. Hij is dus goed geplaatst om een adviserende rol te vervullen bij het vinden van alternatieven voor een definitieve plaatsing. Een aantal definitieve plaatsingen kunnen vermeden worden indien vooraf de thuisgezondheidszorg ingeschakeld zou worden. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat de meeste patiënten alleen wonen vóór de definitieve opname, het belangrijkste probleem een beperking van het bewegingsstelsel is en de opname gemotiveerd wordt door een gebrek aan zelfredzaamheid en verzorgingsproblemen. Op al deze gebieden kan de thuisverzorging een belangrijke rol spelen en hierbij kan de huisarts een drempelverlagende functie vervullen bij het organiseren of het promoten van thuisverzorging en het opstellen van een hulpplan. Op deze manier kunnen duurdere oplossingen zoals lange observaties in ziekenhuizen en dure opnames in RVT’s uitgesteld worden. De patiënt kan zo lang mogelijk thuis verzorgd worden hetgeen psychologisch gunstig is voor de patiënt en zijn omgeving. Nog teveel patiënten kwamen in 1994 op een wachtlijst terecht en velen moesten een tussenstap zetten vooraleer een definitieve plaats kon gevonden worden en dit vooral in de ROB’s en RVT’s. Door een betere selectie van de op te nemen patiënten en een grotere rol van de thuisgezondheidszorg kan het aantal op te nemen patiënten verminderd worden waardoor de wachttijden verkorten voor de patiënten waarbij een definitieve opname de enige mogelijkheid is. De laatste jaren zouden de wachttijden merkelijk korter geworden zijn en zou er een onderbezetting bestaan. In Wallonië, waar de wachttijden in 1994 reeds veel korter waren en waar meer contact genomen werd met de thuisgezondheidszorg, was het aantal definitieve opnames echter niet lager dan in Vlaanderen. Het blijkt dus een mes te zijn dat aan twee kanten snijdt: hoe korter de wachttijd, hoe lager de drempel om iemand te laten opnemen en vice versa. Het enige wat hier dus mag primeren is het welzijn van de patiënt en zijn familieleden. De meerderheid van de opnames gebeurde om dringende redenen. Vooral bij de ouderen die samenwonen werden veel dringende opnames teruggevonden. De huisarts kan hier een belangrijke rol spelen door de hulpverleners en partners beter te leren omgaan met de gestelde verzorgingsproblemen, ze beter te leren aanvaarden. De huisarts moet niet alleen alert zijn voor de problemen van de patiënt maar ook de hulpverlenende familieleden hebben zijn aandacht nodig. Voor hen is de hulpverlening vaak een tijdrovende en stresserende activiteit waarbij een algemeen gevoel van ontevredenheid bestaat ten opzichte van de situatie. Maar deze situatie verandert niet nadat de patiënt opgenomen werd want vanaf dan bestaan er gevoelens van schuld en tekortkoming bij de hulpverleners. Het uitstellen of vermijden van een definitieve opname kan dus zowel voor de patiënt als zijn familie een aantal psychologische moeilijkheden voorkomen maar dit kan enkel indien de verzorging thuis beter gestructureerd kan worden en de huisartsen beter ingelicht worden van de bestaande opvangmogelijkheden aan huis. De herhaling van deze registratie heden ten dage zou resultaten geven die sterk afwijken van de cijfers bekomen in deze studie. Daarom lijkt het ons boeiend om de evolutie van de toestand met een nieuwe registratie in de nabije toekomst te evalueren.
BESLUIT
17
Dankbetuigingen De auteurs wensen hun dank te betuigen aan Y. Pirson (input van gegevens) en G.Jeanfils (data-entry programma's) en in het bijzonder aan Prof. Dr. Frank Buntinx (Academisch Centrum Huisartsgeneeskunde KULeuven) voor zijn constructieve bijdragen bij het lezen van de eerste versie van dit rapport. Het Belgische netwerk van huisartsenpeilpraktijken is een samenwerking tussen het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (W.I.V. - Afdeling Epidemiologie, coördinatiecentrum) en de Nederlandstalige (WVVH) en Franstalige (SSMG) Wetenschappelijke Vereniging van Huisartsen. De financiering gebeurde tot 1990 door het Nationaal Ministerie van Volksgezondheid. Sedert 1991 wordt de werking volledig gefinancierd door de Vlaamse en Franse Gemeenschap. Met bijzondere dank aan de huisartsen die deze gegevens verzamelden : ANTWERPEN: D. AVONTS, A.-M. CHARLIER, L. CHAUBET, E. COECK, E. COUILLIER, M. DAANS, J. DELESPAUL, M. DE PAUW, H. DE RIDDER, J. DE SMEDT, N. DERYCKE, L. GILLIS, M. JOOSSENS, R. LAUWERS, G. NICOLAI, W. RAES, F. ROBIJN, C. ROUNEAU, J. SAERENS, SCHILLEMANS, H. SCHOOFS, E. SERRIEN, L. SEUNTJENS, J. VAN GERVEN, A. VAN HOOF, L. VAN IMSCHOOT, H. VAN OBBERGHEN, G. VAN OPSTAL, P. VAN ROYEN, F. VERDUYCKT, G. WIJNEN, G.WILLEKENS. BRABANT: F. BELVAUX, BLUMENTHAL, P. BRUYNSEELS, J.-M. CAROYER, E. DE GRAEF, D. DE PAUW, N. DERAUX-CARETTE, C. DERUYCK, F. DE SMEDT, J.-J. DETIEGE, L. ERALY, A. FRANCOIS, P. FREMY, C. GEENS, M. GILBERT, P. HUART, R. JOOS, C. LA HAYE, M. MAHIEU, J. MARIN, G. PAUL, Y. PIL, F. POELAERT, M. PROVOST, J. ROSILLON, P. SMITS, L. VANDERGINST, P. VAN VLAENDEREN, J. VEDRIN, G. WOUTERS, J. WYNANT. WEST - VLAANDEREN: P. BOUDOLF, L. CLARYSSE, K. CORNELLI, F. DECLERCQ, B. LINDEN, P. MALFAIT, J. MARYSAEL, P. NUYTEMANS, J. SETTE, T. STORME, M. TOYE, C. VANHERCKE, Y. VAN MAELE, M. VERVENNE, E. YPERMAN. OOST - VLAANDEREN: J. BOULONNE, P. CASSIMAN, P. CLAERHOUT, G. CORNIL, I. DEAULMERIE, J. DE LOOF, W. DE SCHEPPER, W. GELDHOF, P. HAEGENS, D. HEYVAERT, C. HOORNAERT, R. LIAGRE, J.-J. MESTDAGH, M. RIJCKAERT, K. SEGERS, J. VAN ASSCHE, C. VAN CAUWENBERG, K. VAN DEN ABEELE, A.M. VANDERBORGHT, F.J. VAN MIERLO, E. VAN PELT, K. VAN POECK, E. VAN RENTERGHEM, K. VERHOFSTADT, M. VYDT. HENEGOUWEN: D.-J. BOUILLIEZ, M. BOULAD, J. CHARLES, P. CHEVALIER, H. CLINQUART, J. GAILLY, R. HOVINNE, P. JADOULLE, M. JEHAES, L. LECONTE, L. MARCELLE, J.-P. MONETTE, P. NOPPE, Y. URBAIN, F. VANHOVE, F. VANTOMME, C. VERHEUGEN, L. VUYLSTEKE. LUIK: J.F. ADANT, BAIVIER, BARON, C. CUYPERS, M. DEBARRE, DEGEY, M. DEMBIERMONT, M. DETHIER, P. DUFRANE, P. FIRKET, F. GERARD, C. HUYNH-DUC, A. LEDENT, R. LUDOVICY, A.-C. MEHUWEGRIA, F. NOLLOMONT, L. PIERLOT, F. PIRON, F. ROSSION, B. STRAMBOLI, P. VAN DEN NEUCKER, G. VAN DHELSEN, J.L. VAN DUYSE, T. VANWERSCH, P. WIAME. LIMBURG: L. DEFERM, E. DELVAUX, M. DEZEURE, F. DILS, V. GIJBELS, H. JANSEN, G. LINDEMANS, M. ROYACKERS, D. THOELEN, J. THYS. LUXEMBURG: G. ARMAND, A. BAUVIR, J. COPPINE, Y. GUEUNING, J. SERVAIS,F. VAN DER MEERSCH. NAMEN: R. FLON, B. GEUSE, J. HENROTIN, C. MASSART.
DANKBETUIGINGEN
18
Bibliografie 1. BUTLER R, LEWIS M. Aging and Mental Health (3rd ed.) St. Louis, MO: C.V. Mosby, 1982. 2. KRAUS A, SPASOFF R, BEATTIE E et al. The Role and the Value of Foster Homes for the Elderly. Canadian Journal of Public Health 1976;68:32-38. 3. VLADECK B. Unloving Care: The Nursing Home Tragedy. New York: Basic Books 1980. 4. GREENFIELD W. Disruption and reintegration: Dealing with familial response to nursing home placement. Journal of Gerontological Social Work 1984;8:15-21. 5. HATCH R, FRANKEN ML. Concerns of Children with Parents in Nursing Homes. Journal of Gerontological Social Work 1984;7:19-30. 6. ANONIEM De huisarts en de zorg voor bejaarden in instellingen. Oproep tot discussie van de commissie RVT/rustoorden van de W.V.V.H. Berchem 1994:4. 7. STEYLAERT C, VERDONCK P, BUNTINX F. Op bezoek bij bejaarden in instellingen. Huisarts Nu 1994;23:221-224. 8. VANDER STICHELE RH. Geneesmiddelengebruik en - informatie in Vlaamse rusthuizen. Huisarts Nu 1993;22:10-16. 9. STROOBANT A, VAN CASTEREN V, THIERS G. Surveillance systems from primary-care data : surveillance through a network of sentinel general practitioners.In Eylenbosch W.J. and Noah N.D.(Ed):Surveillance in Health and Disease. Oxford, Oxford University Press 1988:62-74. 10. LOBET M, STROOBANT A, MERTENS R et al. Tool of validation of the network of sentinel general practitioners in the Belgian health care system.Int J Epid 1987;16:612-618. 11. GROB PR. A morbidity recording system for primary health care. In Leaverton P.E. (Ed.) : Environmental Epidemiology. New-York, Praeger Publishers 1982,131-139. 12. COLLETE BJA. The sentinel practices system in the Netherlands. In Leaverton P.E. (Ed.) : Environmental Epidemiology. New-York, Praeger Publishers 1982,149-155. 13. VAN CASTEREN V. Inventory of Sentinel Health Information Systems with GPs in the European Community. Situation up to March 1990. IHE, Brussels, January 1991,97. 14. 10 Jaar Huisartsenpeilpraktijken - Registratie van de morbiditeit in België. Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie 1989, 78p Rapport D/1991/2505/4. 15. Te Wierik MJM, FREDERIKS CMA, VISSER AP, STURMANS F. Verpleeghuisopname; een onderzoek bij op te nemen ouderen. Tijdschr Gerontol Geriatr 1991;22:209-215. 16. MURTAUGH C, KEMPER P, SPILLMAN B. The Risk of Nursing Home Use in Later Life. Medical Care 1990;28:952-962. 17. MONTGOMERY RJV, KOSLOSKI K. A Longitudinal Analysis of Nursing Home Placement for Dependent Elders Cared for by Spouses vs Adult Children. Journal of Gerontology 1994;49(2):S62-S74. 18. BERGMANN K, FOSTER EM, JUSTICE AW, MATTHEWS V. Management of demented elderly patients in the community. Brit J Psychiat 1978;132:441-449. 19. HOFMAN A, ROCCA WA, BRAYNE C. The prevalence of dementia in Europe: A collaborative study of 19801990 findings. Int J Epidemiol 1991;20:736-748. 20. TSUJI I, WHALEN S, FINCANE TE Predictors of Nursing Home Placement in Community-Based Long-Term Care. J Am Geriatr Soc 1995;43:761-766.
BIBLIOGRAFIE
19
Bijlagen Interpretering van boxplots
*
Extreem: waarde meer dan 3 boxlengtes boven percentiel 75
0
Outlier: waarde meer dan 1,5 boxlengtes boven percentiel 75 Grootste waarde die geen outlier is
Percentiel 75 Mediaan Percentiel 25 Kleinste waarde die geen outlier is
0
*
Outlier: waarde meer dan 1,5 boxlengtes onder percentiel 25
Extreem: waarde meer dan 3 boxlengtes onder percentiel 25
BIJLAGEN : Interpretering van boxplots
20
Lijst met afkortingen 95%BI:
95% betrouwbaarheidsinterval
DOI:
definitieve opname in een instelling
HA:
huisarts
ROB:
rustoord voor bejaarden
RVT:
rust- en verzorgingstehuis
SIT:
samenwerkingsinitiatieven thuiszorg
BIJLAGEN : Lijst met afkortingen
21
Registratieformulieren
Formulier basisregistratie OPNAME IN INSTELLING
Uw referentie (b.v. initialen) : ......................................... Geboortedatum : .. / .. / 19.. Geslacht (M/V) “Wacht” patiënt (J/N) Instelling: o psychiatrische instelling o RVT o rustoord o verpleging in een gezin o andere (preciseer) : ..................................................................
BIJLAGEN : Registratieformulieren
22
Follow-up formulier OPNAME IN INSTELLING
Identificatie patiënt Registratieweek : .... Uw referentie : .... Geboortedatum : .. / .. / 19.. Geslacht : (M/V)
Instelling o o o o
o psychiatrische instelling RVT rustoord verpleging in een gezin andere (preciseer) : ..................................................................
Datum waarop U deze follow-up invult ../../199.
Woonverband voor de opname o alleen o o o o
alleen met geregeld toezicht alleen met partner met andere familieleden in instelling
Bestaande pathologie o o o o o o o o
(meerdere mogelijkheden) dementie andere psychiatrische aandoeningen neurologische pathologie kanker beperking van het bewegingsstelsel incontinentie dyspnee andere (preciseer) : ..................................................................
BIJLAGEN : Registratieformulieren
23
Aanvraag tot opname Door wie werd de eerste formele aanvraag tot opname geformuleerd ? o patiënt zelf o inwonende familie o niet-inwonende familie o buren o sociale dienst o huisarts o paramedici o andere (preciseer) : .................................................................. Werd de aanvraag tot opname als dringend geformuleerd* (J/N/?) * patiënt kan absoluut niet meer alleen thuis verblijven en definitief verblijf bij familie is onmogelijk. Opname meteen is geïndiceerd, desnoods via een tijdelijke passage in een algemeen ziekenhuis. Motivatie tot opname (meerdere mogelijkheden) o o o o o o o o o o o
gebrek aan zelfredzaamheid eenzaamheid angst somatische ziekte psychiatrische ziekte anders dan dementie dementie verzorgingsprobleem gevaarlijk gedrag storend gedrag overbelasting omgeving andere (preciseer) : ..................................................................
Wie nam met betrekking tot deze opname eerst contact met U ? o o o o o o o
de instelling sociale dienst patiënt zelf inwonende familie niet inwonende familie niemand andere (preciseer) : ..................................................................
BIJLAGEN : Registratieformulieren
24
Procedure van de opname Was er een tussenstap (J/N/?) Via tijdelijk verblijf bij familie (J/N/?) : algemeen ziekenhuis
zo JA, hoeveel weken : ...
psychiatrische afdeling (J/N/?) somatische afdeling (J/N/?)
psychiatrisch ziekenhuis (J/N/?) dagopvang (J/N/?) nachtopvang (J/N/?)
zo JA, hoeveel weken : ... zo JA, hoeveel weken : ... zo JA, hoeveel weken : ... zo JA, hoeveel weken : ... zo JA, hoeveel weken : ...
Hoe lang stond patiënt in deze instelling op de wachtlijst ? . . . jaren . . . maanden o onbekend
. . . weken
Hoe lang stond patiënt in een instelling op de wachtlijst ? . . . jaren . . . maanden o onbekend o niet van toepassing
. . . weken
Werd deze opname op voorhand besproken tijdens een TGZ-overleg ? (J/N/?) Waren er factoren die een opname vertraagd of bemoeilijkt hebben ? (J/N/?) Zo JA, (meerdere moglijkheden)
Speelde U een rol
o o o o o o o o
geen geschikte instelling voorhanden in de omgeving financiële beperkingen van patiënt en/of familie administratieve problemen (bv. Borgstelling) emotionele weerstanden bij patiënt emotionele weerstanden bij partner emotionele weerstanden bij andere familieleden weigering door directie van een uitgekozen instelling andere (preciseer) : .......................................................................
in het beslissingsproces (J/N/?) : in de motivatie van de geplaatste (J/N/?) : in de onderhandelingen met de instelling (J/N/?) : andere (preciseer) : .......................................................................
Verzorgt U patiënt verder in de instelling ? (J/N) : Zo NEEN, waarom
o o o o o o
te ver niet geïnteresseerd instelling heeft eigen vaste staf externe huisarts niet toegelaten externe huisarts ontmoedigd andere (preciseer) : .......................................................................
BIJLAGEN : Registratieformulieren
25
2505/1998/02