Nummer 6 jaargang 4
HO
september 2012
hoger onderwijs
management
Hét vakblad voor management en bestuur van hbo- en wo-instellingen
Open kennis Geef ruimte aan de docent Diversiteitbeleid Verschillen benutten Lectoraten Kwaliteit en relevantie
Prestatieafspraken www.ho-management.nl
Beveiligde waardedocumenten en diplomamappen van de Sdu Uitgevers voor alle soorten onderwijs Beveiligde Waardedocumenten Kenmerken die door de papierfabriek worden aangebracht: • gevergeerd papier Een fijn traliewerk van waterlijnen roept associaties op met handgeschept papier. • watermerk Het typische Sdu symbool. • UV-vezels Ultraviolette vezels lichten op onder een UV-lamp. • chemische laag Een onzichtbare laag die op het papier wordt aangebracht. Bij mechanische of chemische aantasting verkleurt het papier.
Standaard Waardedocumenten
NIEUW
Kenmerken die door de drukker kunnen worden aangebracht: • bedrukking Een kleurverloop. • microtekst Tekst die met het blote oog niet te lezen is. Bij sommige modellen in de zilverfoliedruk verwerkt. • blinddruk Het Wapen van Nederland wordt in het papier geperst. • uniek volgnummer In donkergrijs linksonder gepositioneerd.
Diplomamappen Sdu Uitgevers heeft voor u de beste selectie uit het aanbod diplomamappen samengesteld. Dit assortiment sluit prima aan op onze beveiligde waardedocumenten voor het onderwijs.
Diplomamappen
Maatwerk Waardedocumenten
De Sdu waardedocumenten en diplomamappen zijn een unieke combinatie van klasse, veiligheid en presentatie. Wij helpen u graag bij het vormgeven van uw eigen documenten en mappen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met dhr. W. Noorlander • T (070) - 378 99 43 • E
[email protected]
www.formulierenloket.nl
Colofon Hoger Onderwijs management is een voortzetting van HO Actueel. HO management richt zich op managers en bestuurders in het hoger onderwijs en is hét onafhankelijke vakblad dat op zakelijke wijze informeert over trends, ontwikkelingen en praktijk binnen het hoger onderwijs.
Inhoud
HO management bestaat uit een magazine, de website www.homanagement.nl en de maandelijkse e-nieuwsbrief Regelingen Onderwijs Hoger Onderwijs.
Voortgang prestatieafspraken
Verschijningsfrequentie tijdschrift HO management: 8x per jaar e-nieuwsbrief Regelingen Onderwijs HO: 12x per jaar
Hoe zijn de instellingen omgegaan met de prestatieafspraken? Naar het zich laat aanzien zullen de instellingen wel tot afspraken kunnen komen. Het waren drukke maanden.
Hoofdredactie Marcel de Haas
6
Redactie Christiaan van den Berg Bas Derks Ellen Touw Johan Sevenhuijsen Jeffrey van Zaalen
Open leren
Bert Nijveld (eindredactie)
De digitale revolutie opent ongekende werelden voor het ontwikkelen en verspreiden van kennis. Met name de ‘Open Kennis’, waarbij curriculum en onderzoeksresultaten vrij gedeeld worden, stelt ook hogescholen voor keuzes over hun positionering.
Redactieadres Sdu Uitgevers HO management Postbus 20025 2500 EA Den Haag tel. 070-378 05 51
[email protected] website: www.HO-management.nl
9
Uitgever Ron Huveneers, HO-managementu.nl
Diversiteit
Marketing Wenda Westeneng
[email protected]
Diversiteitmanagement gaat over het optimaal benutten van álle verschillende talenten van individuele werknemers en studenten. Dit vraagt om een strategische visie.
Abonnementen Een jaarabonnement op HO management bestaat uit een magazine dat 8x per jaar verschijnt, een website www.homanagement.nl en de e-nieuwsbrief Regelingen Onderwijs HO die 12x per jaar verstuurd wordt. Jaarabonnementsprijs: d 122,- (excl. btw) Losse nummers: d 18,50 (excl. btw) Abonnementen kunnen schriftelijk worden aangevraagd via www.sdu.nl/onderwijs of via klantenservice. Een abonnement kan op elk moment ingaan en heeft een looptijd van een jaar. Sdu Klantenservice, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag, tel: 070-378 98 80, fax: 070-378 97 83 www.sdu.nl/service Advertenties Recent bv, Postbus 17229, 1001 JE Amsterdam Tel. 020 3308998, Fax 020 4204005
[email protected]
18
HO management
Tien jaar lectoraten In tien jaar tijd is een praktijkgerichte onderzoekstraditie ontstaan die van hogescholen steeds meer kennisinstellingen maakt. Kwaliteit is een rode draad: lectoren zetten wetenschappelijk verantwoord onderzoek in om de praktijk te verbeteren.
En verder
22 05 Voorwoord 12 Social media 14 Interview
Bij deze uitgave ook de SURF-special. Warm aanbevolen!
17 Column 21 De stelling 24 Studiebeurzen TU/e
Special 25 jaar
HO
SURF
hoger onderwijs
management
Hét vakblad voor management en bestuur van hbo- en wo-instellingen
© Sdu Uitgevers BV, Den Haag, 2011 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
26 Stand van de wetgeving Cloud computing Krachtig hulpmiddel voor hoger onderwijs Digitale leer- en werkomgeving Optimaliseren van bedrijfsprocessen Learning analytics Instrument voor hoger studierendement
Samenwerken aan ICT-innovatie
ISSN 1877-7597 www.ho-management.nl
pagina 3
Druk Deltahage
september 2012
Vormgeving SD Communicatie, Rotterdam
Blijf bij de les...
Maak gebruik van de juiste hardware en IT-diensten. www.sa.nl/bijdeles
Advies & Voorbereiding
Techniek & Configuratie
Logistiek & Installatie
Garantie & onderhoud
Win-win-win
In de binnenkort af te sluiten prestatieafspraken tussen instellingen en staatssecretaris behoren zaken als open leren, social media, diversiteitbeleid en internationalisering niet direct tot de verplichte nummers. Maar desondanks zijn daarover in de prestatievoorstellen interessante passages te vinden. Inmiddels zijn de adviezen van de Reviewcommissie ten aanzien van die voorstellen in conceptvorm naar de instellingen gegaan. Een goed moment om alvast terug te blikken op het proces, maar ditmaal vanuit het perspectief van een instelling. Johan Sevenhuijsen maakt daarbij gebruik van zijn eigen observaties binnen de Hogeschool Rotterdam en gesprekken die hij met collega’s van andere instellingen hierover voerde. Conclusie: het was niet altijd even gemakkelijk, maar de meerwaarde van het proces lijkt zich zo langzamerhand toch af te tekenen. En voor het onderzoek aan hogescholen lijken de prestatieafspraken toch ook wel weer een bepaalde boost te geven. Al was het alleen maar omdat het selectieve budget voor een belangrijk deel draait om de zogenoemde Centres of Expertise waarin aan onderzoek (in verbinding met onderwijs) een prominente rol is toebedeeld. De oorsprong van dit type onderzoek ligt overigens bij de introductie van lectoraten zo aan het begin van het decennium. Johannes van der Vos laat ons zien wat er na 10 jaar lectoraten is bereikt door gezamenlijk optrekken. Over win-win-win gesproken…… Marcel de Haas hoofdredacteur www.homanagement.nl
[email protected]
Voorwoord
HO management
pagina 5
Er wordt dus zo langzamerhand nogal wat verwacht van het instellingsbeleid qua aansluiting en inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. In dat verband ook maar weer eens aandacht voor het diversiteitvraagstuk. Ditmaal een zeer scherpe analyse van Grethe van Geffen die met een aantal schrijnende illustraties bewijst waarom diversiteitbeleid niet slechts nuttig is, maar gewoon een noodzaak. Je bent er niet door slechts een tolerante houding aan te nemen ten opzichte van verschillen tussen groepen. Het gaat erom dat wordt geconcretiseerd wat de verschillende opvattingen en gedragingen met zich mee kunnen brengen. En hoe om te gaan met conflictsituaties die daarbij kunnen ontstaan. Die diversiteit wordt alleen maar groter. Versterkt door initiatieven zoals het ‘beurzensysteem’ dat in
belangrijke mate op het aantrekken van internationale instroom is gericht. Vanuit TU Eindhoven een enthousiaste uiteenzetting over de voordelen van een dergelijk systeem. Oftewel: win-win-win, zoals Patricia Veling het in haar bijdrage verwoord.
september november 2009 2012
SURF bestaat 25 jaar en om die reden tweemaal een HO-management, een reguliere editie en een speciale editie volledig gewijd aan 25 jaar ICTinnovatie. Ook in de reguliere editie bijzondere aandacht voor het thema ICT. Zo geeft Tamara Wanker ons stof tot na denken in het kader van het ‘open leren’. Hoe zouden bestuurders om kunnen gaan met de kansen en bedreigingen die de open toegankelijkheid van kennis biedt. Ze laat een aantal aansprekende voorbeelden zien van voortvarendheid, verrassend genoeg vaak op eigen initiatief vanaf de ‘werkvloer’. Rem dit niet af, maar stimuleer, zo lijkt haar adagium. Jeffrey van Zaalen neemt ons mee in de wereld van social media en de rol die deze hebben en gaan krijgen in het (hoger) onderwijs. Ontkennen dat Facebook en Twitter belangrijk zijn in het bereiken en benaderen van studenten is er niet meer bij. Proactief en expliciet social media beleid is de volgende stap, aldus Jeffrey.
De prestatieafspraken hebben veel losgemaakt binnen de instellingen. Hoe zijn zij omgegaan met deze afspraken? Het hieronder geschetste beeld is gebaseerd op de ervaringen bij Hogeschool Rotterdam en op een overzicht van de voorstellen van alle hogescholen en is mede gevoed door gesprekken met betrokkenen uit een fors aantal andere hogescholen.
Prestatieafspraken
Sturen vanuit de snelkookpan
Door Johan sevenhuijsen
HO pagina 6
september 2012
management
H
et tot stand brengen van prestatieafspraken, gericht op profilering en kwaliteitsverbetering, met de universiteiten en hogescholen is het centrale beleidsinstrument dat het Ministerie van OCW voor de komende jaren wil gebruiken. Over het werk van de commissie Veerman, de Strategische Agenda, de daarop gebaseerde hoofdlijnenakkoorden met de koepels, die de basis voor die afspraken vormen, was in dit blad al het nodige te lezen. In het laatste nummer heeft Frans van Vught, voorzitter van de Reviewcommissie, het belang van deze stap voor het hoger onderwijs onderstreept. Er is inmiddels op landelijk niveau nog het nodige te doen geweest over de wettelijke basis voor het maken van prestatieafspraken met budgettaire consequenties (zie kader). Dat heeft er (mede) toe geleid dat er maanden vertraging in het proces zijn. De prestatieafspraken kunnen nu – naar verwachting – in november ondertekend worden. Maar hoe ziet het er uit vanuit het perspectief van de instellingen, wat heeft het daar losgemaakt en hoe zijn zij met het maken van prestatieafspraken omgegaan?
Hoge druk
het najaar van 2012 moesten worden afgerond. De meerjarenafspraken met HBO-raad en VSNU kwamen echter pas eind 2011 tot stand, zodat de staatssecretaris pas begin januari 2012 kwam met een eerste opzet voor de wijze waarop afspraken met instellingen tot stand zouden moeten komen. Het beoordelingskader van de Reviewcommissie kwam pas in maart beschikbaar. Intussen werden de instellingen gehouden aan een deadline van 1 mei voor het inleveren van hun voorstellen. Binnen een instelling is het natuurlijk ingrijpend om voor de gehele instelling concrete toezeggingen te doen over te behalen resultaten en keuzen te maken in het kader van profilering, zeker nu deze financiële consequenties hebben. Dat is niet iets wat het CvB in een achternamiddag kan verzinnen. Er is intensief overleg nodig met de leiding van de faculteiten, instituten of academies om te bepalen op welke afspraken men zich collectief wil vastleggen. Ook medezeggenschapsorganen en veelal de Raad van Toezicht moesten betrokken worden in het proces. Het waren dus drukke maanden, vooral ook voor de ambtelijke ondersteuners die moesten zien er een consistent geheel van te maken binnen de door de Reviewcommissie gestelde kaders. Die mochten
Omdat de prestatieafspraken bekostigingsconsequenties hebben voor het jaar 2013 was duidelijk dat die uiterlijk in
geen format genoemd worden, maar daar leken ze toch wel sterk op.
Inhoudelijk hoogstandje Kern van de prestatieafspraken is de opgave voor instellingen om zich te profileren door duidelijke keuzen te maken over de ontwikkeling van het opleidingsaanbod en voor inhoudelijke zwaartepunten in het onderwijs en onderzoek. Die vraag is door de Commissie Veerman op tafel gelegd en door de staatssecretaris werd nu van de instellingen gevraagd daar meteen een compleet beeld van te geven, inclusief schets van het bestaande profiel, sterkte/zwakte analyse, voornemens voor een aangescherpt profiel en een schets van de aanpak die vertrouwen geeft in de realiseerbaarheid van de ambities. Veel van de instellingen hebben geen rijke traditie in het op instellingsniveau maken van zulke inhoudelijke keuzen. Maar met een optelsom van de ambities van faculteiten of academies kon een instelling ook moeilijk voor de dag komen. Een test voor de kracht en behendigheid van de colleges van bestuur en voor de redactionele vaardigheden van de medewerkers om tot een verhaal te komen dat zowel de Reviewcommissie als het interne publiek aanspreekt. Ook werd de instellingen gevraagd om zich te binden aan ambitieuze en realiseerbare streefcijfers voor 2015 op een reeks terreinen, zoals rendementscijfers en studentwaardering (NSE). In de afgelopen jaren hebben de instellingen al gemerkt dat dat complexe en weerbarstige terreinen zijn
waar je als instelling maar zeer ten dele invloed op hebt. En als je gericht maatregelen neemt om bijvoorbeeld het studierendement te verhogen, dan zijn de effecten daarvan meestal pas vele jaren later zichtbaar. Bovendien moeten de instellingen zich vastleggen op streefwaarden en op indicatoren die ze vaak intern nog nooit gebruikt of gemeten hebben. De eerste vraag was dan ook: hoe staan we er eigenlijk voor (met die nieuwe meetlatten gemeten)? Juist op dat terrein hebben het ministerie en de Reviewcommissie goed voorbereidend werk gedaan door alle instellingen gegevens over de afgelopen jaren te leveren. Daarbij kregen de instellingen ook een beeld van hun positie ten opzichte van anderen in het veld.
Profilering In de gesprekken vooraf is veel aandacht uitgegaan naar één aspect van profilering, het idee dat instellingen zouden moeten besluiten om opleidingen te sluiten als die niet in hun profiel passen. Een nieuwe taakverdeling en concentratie van opleidingen die zou moeten leiden tot minder, maar grotere, levenskrachtige opleidingen. In het hbo hebben de hogescholen eensgezind laten weten dat - kleine, specialistische opleidingen daargelaten - de markt vooral regionaal bepaald is. Studenten kiezen voor onderwijsaanbod in de buurt, sluiten van opleidingen leidt tot verschraling van het regionale aanbod en maar zeer beperkt tot keuze van studenten voor een studie een eind van huis. Een breed aanbod van bacheloropleidingen in elke regio is daarom van belang. Vooral de grotere multisectorale hogescholen hebben zich dus niet laten verleiden tot plannen om in dat aanbod te snoeien. De vraag naar profilering ging daarmee dus meer over het aanbod van master-opleidingen en vooral over inhoudelijke speerpunten waaromheen onderwijs en onderzoek focus moet krijgen. Dat is ook het enige punt waarop voor hogescholen extra geld uit het hele proces te halen valt (zie kader). Een aantal hogescholen heeft zich dus ingespannen om de beschrijving van de profilering van de hogeschool te laten uitmonden in de aanvraag voor een of enkele centres of expertise. Uitgerekend kon worden dat met het beschikbare budget landelijk zo’n 21 van die centra (met een budget van 1 miljoen euro per jaar) opgezet kunnen worden. Die zouden verbonden moeten worden met de ‘economische topsectoren’, maar om een eenzijdig accent op het terrein van bèta-techniek te voorkomen, is het ook mogelijk gemaakt zulke centres te richten op de domeinen onderwijs en zorg.
Ambities Als je de voorstellen voor prestatieafspraken overziet dan kun je constateren dat de meeste hogescholen in grote lijnen zijn uitgegaan van de ambitie om de rendementscijfers en de studenttevredenheid stabiel te houden of licht te verbeteren. Alle hogescholen conformeren zich aan de ambitie om ten minste 12 uren contacttijd in het eerste jaar van hun voltijdopleidingen te realiseren, de meesten constateren daarbij overigens dat die ambitie al behaald is. Steviger ambities zijn neergezet voor het percentage docenten met een masteropleiding en in een aantal gevallen ook voor het terugdringen van overhead. Hogescholen met een excellentietraject hebben in een aantal gevallen ook ambitieuze ambities neergezet voor de groei in de deelname
HO management
pagina 7
De door het ministerie verstrekte richtlijnen voor de prestatieafspraken en de beoordelingskaders van de Reviewcommissie voegden nogal wat aspecten toe aan wat in de meerjarenafspraken met HBO-raad en VSNU was vastgelegd. Vooral de zware rol die de Reviewcommissie bleek te krijgen en de inhoud van het in maart gepubliceerde beoordelingskader waren onverwacht. Bestuurders die dachten dat met het ministerie wel een afspraak op enkele A4-tjes te maken zou zijn, kwamen van een koude kermis thuis. Bovendien werden door de staatssecretaris ‘verplichte indicatoren’ voor kwaliteit van onderwijs en studiesucces geformuleerd die veelal niet overeen kwamen met de indicatoren waarop binnen instellingen wordt gestuurd. Zo wordt bijvoorbeeld voor de indicatoren voor rendement alleen gekeken naar de studenten die zich in een bepaald jaar voor het eerst in het hoger onderwijs inschrijven. Instellingen maken intern uiteraard geen onderscheid tussen die studenten en studenten die al met een historie in het HO buiten de instelling binnen komen. Inhoudelijk nog dubieuzer zijn enkele andere kaders. Zo wordt de kwaliteit van het docentencorps in het hbo uitsluitend afgemeten aan het percentage docenten met een Ma-diploma en blijft het al dan niet beschikken over een kwalificatie voor het geven van onderwijs buiten beschouwing. Om te bepalen hoe het staat met de zogenaamde ‘overhead’ wordt gekeken naar de verhouding tussen het aantal fte personeelsleden in docentfuncties en die in overige functies. Daarbij wordt dus niet gekeken naar de taken die die mensen hebben. Dat leidt tot een oneigenlijke prikkel om allerlei administratieve en managementtaken bij docenten neer te leggen, die daarvoor niet optimaal gekwalificeerd zijn en bovendien vaak te duur. Deze tijd kunnen docenten niet aan het onderwijs besteden. Daar schiet niemand wat mee op.
september 2012
Discutabele kaders
Sigaar uit eigen doos Het maken van prestatieafspraken is verbonden met middelen ter hoogte van 7 procent van het budget van het Hoger Onderwijs. Op basis van de afspraken krijgen de instellingen die toegewezen, maar als de prestaties niet worden behaald, zullen ze ook na 2016 wegvallen. Dit geld is eerst afgeroomd uit HO-budget door een generieke bezuiniging en ook de opbrengst van de langstudeermaatregel zit erin. Daarom hing het doorgaan van prestatiebekostiging mede af van de uitkomst van het debat daarover. Van die 7 procent wordt 5 procent ingezet als voorwaardelijke financiering, instellingen krijgen dat geld naar rato van hun bekostiging op basis van het maken van prestatieafspraken en kunnen het na 2016 ook behouden als ze de afgesproken prestaties over rendement en onderwijskwaliteit ook leveren. De overige 2 procent is voor het hbo in tweeën verdeeld. De eerste 1 procent is verbonden aan vernieuwing van het onderwijsaanbod en wordt verdeeld op grond van een moeilijk te doorgronden rekenwijze waarin de omvang van de instelling en de waardering van de reviewcommissie voor de voorstellen een rol spelen. De andere 1 procent is bestemd voor het vestigen van inhoudelijke zwaartepunten en zal worden besteed aan het opzetten van centres of expertise. Alleen bij de laatste 2 procent is dus (in enige mate) sprake van herverdeling van middelen tussen de instellingen.
Prestatiebekostiging wordt
HO pagina 8
september 2012
management
experiment De discussie met de Tweede Kamer over de prestatieafspraken ging vooral over de wettelijke basis voor het maken van prestatieafspraken met financiële consequenties voor de instellingen. Ten eerste werd, vooral door de christelijke partijen, de vraag opgeworpen of het beroemde artikel 23 van de Grondwet zo’n toewijzing op inhoudelijke gronden überhaupt wel zou toelaten. Ten tweede werd betwijfeld of de bekostigingsregels in de WHW (artikel 2.5 en 2.6) de koppeling van bekostiging aan inhoudelijke weging van voorstellen en het al of niet behalen van prestatieafspraken zouden toestaan. De Raad van State heeft zich over die vragen gebogen en kwam pas in de loop van juli met zijn advies. Daarom heeft de staatssecretaris ook het hele proces enkele maanden vertraagd. In zijn advies heeft de Raad van State geoordeeld dat de grondwet prestatiebekostiging niet in de weg staat. Maar op het tweede punt kregen de twijfelaars wel gelijk. Aanbevolen werd gebruik te maken van het experimenteerartikel (1.7a WHW). Dat maakte een nieuwe AMvB nodig, waarin de prestatiebekostiging als een experiment tot 2017 wordt ingevoerd. Dat nieuwe besluit kan pas op 1 november 2012 ingaan, pas daarna kunnen dus de afspraken worden getekend. Nu maar hopen dat de kabinetsformatie geen roet in het eten gaat gooien.
aan die programma’s. Wat de inhoudelijke ambities op het terrein van onderwijs en onderzoek betreft, valt op dat er eigenlijk maar één hogeschool is die sterk inzet op uitbouw van het aanbod van Associate Degree opleidingen, toch een van de beleidspunten uit de plannen van het ministerie. Meer hogescholen willen het aantal versnelde routes voor vwo-studenten vergroten en ook het aantal (bekostigde) masteropleidingen uitbreiden. Op dat laatste punt wordt meest een verband gelegd met de inhoudelijke speerpunten en het voornemen een centre of expertise te starten, verbonden met de speerpunten van de regio. Ook daarmee profileren de (grote) hogescholen zich dus als met de regio verbonden, brede instellingen. Daarin wordt de taak om een goede bacheloropleiding te bieden aan een breed publiek verbonden met de taak om op specifieke inhoudelijke punten een hoogwaardige bijdrage aan kennisontwikkeling te leveren. De veronderstelling van de staatssecretaris was dat sommige hogescholen zich zouden gaan richten op de ‘onderkant ‘en anderen op de ‘bovenkant’. Dat beeld hebben de hogescholen dus niet bevestigd.
Conclusie Op het moment van schrijven zijn de instellingen nog in gespannen afwachting van de uitkomst van de weging door de Reviewcommissie, die begin september bekend wordt. De berichten vanuit vrijwel alle hogescholen waren dat ze over hun voorstel begin juni een prettig gesprek met die commissie gevoerd hebben. Het zal er dus wel op uitdraaien dat het overgrote deel van de hogescholen wel tot afspraken zal kunnen komen op basis waarvan ze hun 5 procent voorwaardelijke financiering kunnen behouden. Ook bij de verdeling van de 1 procent die beschikbaar is voor accenten in het onderwijsaanbod en ‘bewezen hoge kwaliteit’ zal er uiteindelijk wel niet veel verschuiven. Het spannendst is de verdeling van het budget voor de inhoudelijke zwaartepunten, de centres of expertise. In ieder geval heeft bij de meeste hogescholen in de loop van het proces een zeker verzet en cynisme plaats gemaakt voor betrokkenheid en zicht op de meerwaarde die het doorlopen van het hele proces voor de ontwikkeling van de hogeschool kan hebben, ook al is het uiteindelijk effect op het budget gering. Dat resultaat kan de staatssecretaris alvast in zijn zak steken.
Johan Sevenhuijsen is directeur Concernstrategie van Hogeschool Rotterdam en redacteur van HO-Management
Door Tamara Wanker
De digitale revolutie opent ongekende werelden voor het ontwikkelen en verspreiden van kennis. Met name de ‘Open Kennis’, waarbij curriculum en onderzoeksresultaten vrij gedeeld worden, stelt ook hogescholen voor keuzes over hun positionering. Aan de hand van een aantal voorbeelden ga ik in op wat dit betekent voor hogescholen. Mijn stelling is dat alleen hogescholen die aan hun docenten veel ruimte bieden voor experimenten succesvol kunnen zijn.
M
ichael Sandel is een van de meest gezaghebbende hoogleraren aan een van de meest gezaghebbende universiteiten ter wereld. Studenten bij Harvard betalen veel geld om zich te kunnen laven aan zijn inzichten. Zijn hoorcolleges over ‘Justice’ zijn bijzonder populair. Ze zijn ook te volgen op internet, gratis. En zijn colleges zijn niet de enige die buiten de muren van de collegezalen openbaar te volgen zijn. Sterker nog, via een speciale online winkel van Apple (Itunes U) zijn meer dan 500.000 colleges, boeken en video’s te volgen. Zo beweegt het ‘leren’ zich buiten de muren van de klaslokalen naar een online wereld waarin iedereen naar interesse cursussen kan volgen en leerervaringen kan delen. Los van dat het leren niet meer tijd- en plaatsgebonden is, ligt deze aanpak echter nog steeds in lijn met de traditionele kennisoverdracht. We zien inmiddels ook geheel nieuwe vormen van leren die door nieuwe technieken mogelijk gemaakt worden. In dat opzicht is de online game die de Birmingham City University voor verpleegkunde heeft ontwikkeld buitengewoon interessant. Studenten oefenen in een virtuele omgeving met de keuzes die ze bij de behandeling van een patiënt moeten maken. De setting varieert van een wijkbezoek bij de patiënt
thuis, tot behandeling in het ziekenhuis. Een voorbeeld in deze virtuele omgeving bestaat uit het maken van een ronde langs patiënten in de wijk. Daarbij wordt dan onder meer een oude vrouw thuis bezocht. In haar huiskamer ligt een oud tapijt. Van de studenten wordt verwacht dat ze opmerken dat dit gevaarlijk kan zijn, omdat de vrouw hierover kan struikelen. Een actievere situatie in de game bestaat eruit dat de oude dame een hartaanval krijgt. Op dat moment wordt via keuzes getest of studenten het juiste handelingsrepertoire kiezen en beheersen. De studenten kunnen zo in hun eigen tempo geleerde kennis toepassen in een praktijkomgeving. De docent volgt de voortgang die de studenten maken online en geeft feedback over keuzes die zij maken. En wat voor extra motivatie zorgt: het spel- en competitie-element. Hierdoor willen studenten van elkaar weten hoe ver ze al zijn, en wie de meeste virtuele patiënten goed heeft behandeld of heeft laten overlijden. Zo wordt het onderwijs ook nog een stuk leuker.
Instrumentele benadering De digitale revolutie is al enkele decennia aan de gang, en hoewel we allemaal vertrouwd zijn met veel van de geboden mogelijkheden, gaan de ontwikkelingen eigenlijk alleen maar
HO management
pagina 9
Geef ruimte aan de docent
ICT
september 2012
Het Nieuwe Open Leren
HO pagina 10
september 2012
management
sneller. De introductie van tabletcomputers heeft alweer aanleiding gegeven tot een heel nieuwe generatie toepassingen. Die snelheid vertaalt zich ook in de vragen waar men in het hoger onderwijs mee bezig is. Op de conferentie over Studiesucces van de VSNU en EUR in juni 2012 stonden vele vragen centraal over de inrichting en inzet van bepaalde technieken. Zo wordt geworsteld met de ideale inrichting van een kenniswebsite, of met de vraag of we moeten twitteren of juist via Facebook contact moeten hebben. Als die mogelijkheden eenmaal zijn ontwikkeld, komen alweer de volgende vragen. Bijvoorbeeld over de beschikbaarheid van docenten. Moeten die 24 uur per dag beschikbaar zijn om antwoorden te geven? Veel van deze vragen kunnen met gezond verstand beantwoord worden. Nee, docenten beperken zich allang niet meer tot de traditionele contactmomenten en de bijbehorende tijdstippen, maar naar eigen inzicht en enthousiasme zijn ze bereikbaar en reageren ze op studenten. Een vergelijking dringt zich op met Het Nieuwe Werken. Werknemers werken steeds meer los van tijd en plaats en worden afgerekend op resultaat in plaats van aanwezigheid. Dat leidt er onder meer toe, dat ze zich niet meer in grote kantoren veraf verzamelen, maar zelf een cubicle huren in een creatieve werklocatie dichtbij huis. Ter inspiratie worden sessies met bekende ondernemers uit het eigen veld georganiseerd. Mogelijk ontwikkelt zich ook iets als Het Nieuwe Leren. Studenten verzamelen zich in creatieve werkplekken om te overleggen, in dezelfde gebouwen waar ze later ook hun werkplek inrichten. Dit is de voorbode van de reizende docent-onderzoeker van grote faam, die dergelijke student-communities afgaat om vraaggericht te doceren en reflecteren. Zo zien we dat de introductie van nieuwe technieken steeds meer vragen oproept, en dat de focus in het debat over open kennis vaak in eerste instantie op de instrumentale benadering ligt. Dit is logisch in een zich ontwikkelend speelveld, en is ook van belang om hands-on mee te doen aan de online beweging. Beginnen bij fundamentele vragen zou de innovatie mogelijk kunnen smoren in plaats van bevorderen. Toch worden hogescholen wel degelijk geconfronteerd met een aantal aan elkaar verbonden strategische vraagstukken. Hieronder ga ik in op de effecten voor het ‘toegevoegde waarde model van hogescholen’ en vervolgens op de rol van de docenten daarin.
De muziek achterna De toegevoegde waarde van hogescholen was altijd mede gebaseerd op een vrij traditioneel kennismonopolie. Op één vaste plek wordt kennis verzameld door docenten, beschikbaar gesteld, overgedragen en getoetst. Zeker waar het gaat om basiskennis binnen vakgebieden, zullen studenten deze echter steeds vaker gemakkelijk online kunnen raadplegen. De genoemde beschikbare cursussen via Itunes U zijn daar een goed voorbeeld van. Hiermee verliezen hogescholen een deel van hun exclusieve positie in de kennis- en leerketen. In de muziekindustrie is iets vergelijkbaars gaande. Al ruim een decennium staat haar verdienmodel op losse schroeven doordat muziek gratis beschikbaar is. Weliswaar illegaal, maar dat blijkt nauwelijks een belemmering. De les hiervan: een defensieve reactie, gericht op het beperken van deze mogelijkheden, blijkt improductief. Juist nieuwe spelers, zoals Spotify, die de mogelijkheden omarmen, slagen er in om te verdienen aan de nieuwe kansen. Zo zullen hogescholen, als zij open leren omarmen, als kennisaanbieder hun meerwaarde moeten heruitvinden. Een voorbeeld hiervan is Stanford, waar een docent het initiatief nam om zijn leerstof online aan te bieden, inclusief begeleiding, en hier wereldwijd certificaten voor te verlenen. Zijn verwachting was dat enkele duizenden tot tienduizenden studenten hier gebruik van zouden maken. Wat schetste zijn verbazing: het bleken er bijna 160.000. Een ongekend succes dat hij niet zag aankomen. Als gevolg hiervan werd hij benaderd door bedrijven, omdat hij een schat aan waardevolle informatie bezat over welke studenten uiterst snel door zijn leerstof gingen en zelf ook interessante inzichten toevoegden. Om aan deze vraag te voldoen, is een apart bedrijf opgezet. De casus Stanford geeft een aantal inzichten. Om te beginnen, het belang van de creatieve, individuele docent die een initiatief neemt. Ten tweede, dat de meerwaarde op een onvoorspelbare plaats kan ontstaan. De derde les is dat rendement ontstaat buiten de originele core-business.
Nieuwe rollen van de docent Het nieuwe leren is dus gestoeld op in potentie ook bedreigende en met name onbeheersbare nieuwe technologische mogelijkheden. Immers, enkele klassieke monopolieposities van hogescholen komen ter discussie. Hoewel dit kan leiden
tot defensieve reacties, geven zowel het voorbeeld van Spotify, als dat van Stanford en Michael Sandel, aan dat inspelen op deze kansen zeer vruchtbaar kan zijn. Daartoe is mijn stelling, dat de toegevoegde waarde nog sterker dan voorheen zijn fundament vindt in de docenten zelf. In de bijeenkomst Women & Education van juni dit jaar werd op een van de rolveranderingen van de docent ingegaan. Daar ging het over de verandering naar curator. Op zich een mooi beeld: net als in een museum heeft de docent toegang tot de ‘collectie’ aan kennis. Belangrijk wordt hoe hij de collectie samenstelt en er betekenis aan geeft. Elke student kan in zijn eigen tempo langs de kennis gaan en accenten leggen, en bij het toetsmoment ook zelf nieuwe kennis toevoegen. In mijn ogen gaat de verandering dieper en verder. De klassieke rol van de docent -voor zover definieerbaar- vereist aanvulling op een aantal punten. Ik verwacht dan ook de nodige verschuivingen te zien (zie kader).
laten gelden. Anders worden zij niet serieus genomen als boegbeeld. Dit helpt hen ook om de lokale vertaling vanuit algemene kennis op een tastbare manier te maken. Daarnaast zullen zij belangrijker worden in de matchmaking tussen studenten en werkveld. En zullen er vaker combinaties tussen topposities en docentschap gaan ontstaan. Op het moment dat je succesvol bent, ben je ook uitermate geloofwaardig als docent. Zie de impact die het befaamde gastcollege van Steve Jobs over Connecting the dots gemaakt heeft.
Hogescholen verliezen een deel van hun exclusieve positie in de kennis- en leerketen
Ruimte voor de docent
• De docent verandert van klassieke ‘professional’ naar ‘boegbeeld’. De traditionele focus op beheersen en toegankelijk maken van bestaande kennis is niet langer genoeg. De docent in een open leeromgeving geldt steeds meer als autoriteit binnen het eigen vakgebied, en is ook bekend daarbuiten: de media weten deze aansprekende expert te vinden, maar ook in het werkveld worden zijn prestaties gewaardeerd. Zijn bereik is in potentie wereldwijd, door zijn inspirerende colleges online aan te bieden, en open te staan voor uitnodigingen van studentcommunities. • De docent zal in zijn kennisoverdracht nog sterker de verbinding tussen ‘algemene’ en ‘lokale kennis’ moeten leggen. In de praktijk zullen studenten voordat zij college volgen zich de basiskennis van het vakgebied al online eigen gemaakt hebben. De docent hoeft het college-uur niet langer hiervoor te benutten. Van hem wordt gevraagd meteen de diepte in te gaan en een interpretatieve context aan de opgedane basiskennis te bieden. De vertaling naar de eigen lokale leefwereld zal hierbij nog nadrukkelijker van belang zijn, om studenten waar voor hun geld te bieden. Hoe zet ik kennis in bij het bedrijf om de hoek? Hoe moet ik mezelf en mijn vak binnen de globale maatschappij praktisch plaatsen? • Ook zal de rol van docent als vormgever en netwerker sterker worden. Op basis van het voorbeeld van Stanford zagen we dat het belang van de docent verder reikt dan onderwijs. Allereerst ontwikkelt hij zelfstandig een nieuwe vorm van doceren die onverwacht een groot bereik heeft. Vervolgens is hij, door zijn overzicht op de prestaties van de studenten, goud waard voor bedrijven als het gaat om het leggen van de juiste verbinding tussen student en werkgever. Online begeleiding stelt docenten in staat om veel meer studenten tegelijk te bedienen. Tussen dit grote aanbod, willen werkgevers graag de top ontdekken. Andersom zullen deze contacten ertoe leiden dat ook meer topmannen en -vrouwen uit het bedrijfsleven en de overheid vaker voor de klas zullen gaan staan.
Een belangrijk element bij al deze vernieuwingen is dat zij niet van tevoren uitgedacht en centraal te sturen zijn. De vooruitgang en dynamiek in het open leren is in hoge mate onvoorspelbaar. De centrale vraag voor hogescholen is daarom hoe je op een productieve manier meegaat met zulke onvoorspelbare veranderingen die niet te plannen en te sturen zijn. Ik verwacht daarom dat juist die hogescholen succesvol zullen zijn die ruimte durven te geven aan docenten om nieuwe onderwijsvormen uit te proberen, de neiging weten te onderdrukken om elke ontwikkeling van tevoren dicht te willen timmeren, en gebruik te maken van de enthousiastelingen die voorop lopen. Vertrouw op de eigen kracht van je docenten: zij zijn het kenniskapitaal die met nieuw ondernemerschap de sterke punten van een hogeschool als kennisknooppunt kunnen uitbouwen. Want let wel: de docent van Stanford maakte de successen zélf mogelijk door gewoon te beginnen, en niet te wachten op zijn organisatie. Open leren vereist een open houding.
Geïnspireerd op een bijeenkomst van het netwerk Women&Education (8 juni 2012, Leiden); de VSNU/EUR conferentie over Studiesucces; en de boeken ‘Iedereen CEO’ en ‘Connect’ van Menno Lanting. Het beeld van de docent-curator is van Rose Leighton: http://roseleighton.nl/?p=1533 Tamara Wanker werkt bij de HBO-raad voor de sector gezondheidszorg en het cluster onderwijs.
HO management
pagina 11
Rolverschuivingen
Deze rollen vereisen ruimte voor de docent, zodat zij hun eigen stijl kunnen vinden binnen de open leeromgeving. Kwaliteit van het onderwijs staat of valt bij de kwaliteit van docenten. In de toekomst zal naast kennisbeheersing het element van eigen ondernemerschap bepalender worden voor deze kwaliteit: het leggen van nieuwe verbindingen, het actief opereren op het speelveld van onderwijs en arbeidsmarkt, en het ontwikkelen van nieuwe vormen van onderwijs op basis van beschikbare technieken.
september 2012
Deze verschuivingen vragen van docenten dat zij snel van rol kunnen wisselen. Zij moeten uit de klas, gemakkelijk zelf weer in de praktijk kunnen stappen en daar hun expertise
Tijd voor Social Mediabeleid ICT
Door Jeffrey van Zaalen
De tijd dat hogescholen en universiteiten van afstand keken naar de ontwikkelingen op het gebied van social media, hooguit wat experimenteerden, komt tot een eind. Een rondgang langs websites, Twitter en Facebook.
D
HO pagina 12
september 2012
management
Illustratie: Martin Reekers
e opkomst van social media vraagt om duidelijk beleid. Een organisatie die niet aanwezig is in de virtuele sociale wereld dreigt de boot te missen: want van een trend zijn social media geworden tot een serieus communicatie- en marketingkanaal. Ieder wat groter bedrijf gebruikt social media om klanten en andere stakeholders te bereiken. Het Europese ISTUS-project probeert in kaart te brengen hoe hogescholen en universiteiten in heel Europa social media inzetten (zie kader).
Bijna iedereen doet het Een rondgang langs websites van hogescholen en universiteiten in Nederland leert dat ze bijna allemaal Facebookpagina’s hebben, dat er getwitterd wordt en dat ze Hyvespagina’s hebben. Op de site van HZ University of Applied Sciences, is er zelfs een Social Media Dashboard waarop je kunt zien hoe actief de hogeschool is: Facebook lijkt het belangrijkste kanaal te zijn, maar ook Youtube, Twitter en LinkedIn worden ingezet. HZ heeft ambassadeurs benoemd: je vindt de
Naast de genoemde voorbeelden leert de rondgang dat vele hogescholen en universiteiten in meer of mindere mate gebruik maken van social media. De meeste organisaties gebruiken deze media vooral om te zenden. Daar zit precies de keerzijde van de omarming van social media. Door het ‘zenden’ te stimuleren zal er online meer over de organisatie gezegd worden. Bij Twitter en Facebook gaat het ook juist om het delen van informatie. 'Delen’ betekent ook dat er zowel positieve als negatieve reacties komen. Als je reacties daarop aan de ‘ambassadeurs’ overlaat, dan laat je het als organisatie aan individuen over met het gevaar dat berichten die vragen om een reactie van de hogeschool of universiteit gemist worden. Een organisatie kan gebruik maken van bedrijven op het gebied van social mediamonitoring. Dagelijks geven die informatie over de onlineberichtgeving: van alles wat online en openbaar over je organisatie verschijnt op fora, blogs, facebook, twitter, etc. wordt doorgegeven. Zo zie je direct waar studenten of stakeholders zich zorgen over maken of verontwaardigd over zijn: van vragen en discussies over de langstudeerdersboete tot boosheid over hoe een opleiding omgaat met het tentamenrooster. Weten dat er over je organisatie gesproken wordt is één, daar systematisch op reageren is een tweede. Analyseer je de berichtgeving niet en maak je geen keuzes waar je op reageert, dan is sprake van willekeur en in elk geval geen professionele aanpak van de communicatie. Die berichtgeving is niet altijd te sturen, maar een organisatie die niet reageert, riskeert imagoschade en mist een fantastische kans om bijvoorbeeld studenten beter te faciliteren. Verschillende schoolorganisaties hebben hier stappen in gemaakt door medewerkers van bijvoorbeeld een klantcontactcentrum of klantenservice hiervoor vrij te maken: ze reageren aan de hand van dagelijkse rapportages op wat er op Twitter en Facebook gezegd wordt.
Beleid 2.0 Ook het onderhouden en stroomlijnen van de social mediaaccounts verdient aandacht: naast de officiële Facebookpagina van de organisatie die meestal, overigens niet altijd, volgers heeft en/of geliked wordt, zijn er vaak vele accounts die geen volgers hebben of waar ogenschijnlijk al jaren geen
Het ISTUS-project is een samenwerkingsverband tussen hogescholen, universiteiten en opleidingsinstituten in Europa. ISTUS staat voor Institutional Strategies Targeting the Uptake of Social Networking in Adult Education. Doel is om in kaart te brengen hoe hogescholen en universiteiten social media inzetten (good practices) en hoe een en ander beleidsmatig georganiseerd wordt. Daarvoor worden door heel Europa studenten, docenten en managers van meerdere hogescholen en universiteiten per land geïnterviewd over de inzet van social media bij hun onderwijsinstelling. Zo ontstaat een beeld van het gebruik van social media in het Europese Hoger Onderwijs. De activiteiten van de ISTUS-werkgroep zijn te volgen op http://istusproject.blogspot.nl Ook zijn daar allerlei links te vinden naar interessante social media-activiteiten en rapporten over het gebruik van social media door onderwijsinstellingen. Halverwege 2013 levert de werkgroep het eindrapport op. Betrokken instellingen: WHL Graduate School of Business & Economics (Duitsland), Tampere University of Applied Sciences (Finland), SUPSI University of Applied Sciences & Arts (Zwitserland), Sant Angelo in Vado(Italië),Hogeschool NTI (Nederland),ICS (Schotland)en Mykolas Romerus University (Litouwen).
activiteiten op te zien zijn. Dat is vast niet het beeld dat een organisatie van zichzelf wil neerzetten Keuzes maken in de berichtgeving is ook van groot belang. Interviews met studenten leren dat zij weinig behoefte hebben aan marketingachtige uitingen waarbij er geen direct belang is voor studenten. Een tweet over hoe goed de universiteit is of hoe leuk de hogeschool, is voor veel volgers vaak alleen maar hinderlijk. Dergelijke berichtgeving maakt het risico groter dat volgers zullen afhaken. Indirecte marketing, zoals aankondigingen van een studentenfeest of een aankondiging van een seminar, kunnen voor verschillende stakeholders wel interessant zijn. Het vluchtige karakter van moderne media vraagt dus om keuzes, want volgers haken snel af. Hyves leek enkele jaren geleden hét nieuwe sociale medium, maar inmiddels lijkt Hyves door de concurrentie met Facebook ten onder te gaan. Hoewel veel hogescholen en universiteiten nog wel Hyvespagina’s hebben, lijkt de betrokkenheid van bijvoorbeeld studenten in hoog tempo terug te lopen. Ben je als organisatie helemaal op één medium gericht, dan loop je grote risico’s. Beleid betekent hier dat je keuzes maakt in de social mediamix. Als organisatie wil je zijn waar je stakeholders zijn. Gebruiken die een bepaald medium of laten ze een medium links liggen, dan zal de organisatie daarop moeten anticiperen. Al met al is het nodig dat hogescholen en universiteiten social mediabeleid ontwikkelen. Wellicht beleid 2.0 waarbij niet enkel het delen van berichten maar ook het reageren op berichten mee wordt genomen. Onderwijsinstellingen hebben een eigen visie nodig ten aanzien van de inzet van social media en een concreet implementatieplan om de organisatie daadwerkelijk klaar te maken om interactief te communiceren met de stakeholders. Jeffrey van Zaalen MEd, Business Unit Manager van Hogeschool NTI, m.m.v. Anneloes van Dijk, Opleidingscoördinator HBO bij Hogeschool NTI.
HO management
pagina 13
Zenden en delen
ISTUS-project
september 2012
Twitteraccounts van studenten, docenten, medewerkers en alumni op de site en op de Social Media Dashboardpagina zie je de tweets langskomen. Daarnaast is het via de website heel eenvoudig om ook andere social mediakanalen in te zetten: zo zijn er links naar Myspace, NUjij en vele andere tools op internet. Ook Fontys Hogescholen is druk met social media: op de homepage zie je via Fontys op Twitter allerlei tweets langskomen. Bij Fontys zie je dat de leden van het College van Bestuur zelf het voorbeeld geven: op de pagina’s over de leden van het CVB kun je hun Twittergedrag volgen, evenals het gedrag en reacties van volgers. Navraag bij de afdeling Communicatie van Fontys Hogescholen leert dat managers de afgelopen tijd training hebben gekregen in het gebruik van social media, vooral op het professioneel gebruik van Facebook en Twitter. Zowel op corporate niveau als op opleidingsniveau worden er berichten geplaatst. Fontys heeft net als HZ ambassadeurs benoemd, de hot ambassadors die het gebruik van Twitter en Facebook op de hogeschool moeten stimuleren.
In onze interviewreeks zijn wij deze keer in gesprek met Ria van ’t Klooster, directeur van de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding. DOOR BERT NIJVELD
Inter view
H
et niet bekostigde onderwijs is een beetje een vreemde eend in de bijt van hogeronderwijsinstellingen. Als private ondernemingen zijn opleiders als LOI, Schoevers en NCOI uiteraard gericht op het maken van winst. In deze branche gaat in totaal ongeveer 3,2 miljard euro om (2010), de mboopleidingen en trainingsactiviteiten meegerekend. Dit is grosso modo net zoveel als in het bekostigde hoger onderwijs. De Nederlandse Raad voor Training en Opleiding is de belangenorganisatie. De NRTO heeft 200 leden, verdeeld over vijf marktgroepen, waarvan hbo er één is. Er zijn 33 private hogescholen aangesloten bij de NRTO.
“Ik vind dat arbeidsmarktrelevantie sowieso een sturende factor moet zijn”
HO pagina 14
september 2012
management
Net als het bekostigde hoger onderwijs heeft de NRTO een hoofdlijnenakkoord gesloten met OCW. “Wij zitten regelmatig met het ministerie rond de tafel om zaken door te spreken”, zegt NRTO-directeur Ria van ’t Klooster. “Serieus
Hoofdlijnenakkoord De onbekostigde sector ligt, een half jaar na het sluiten van het hoofdlijnenakkoord, goed op stoom, vindt Van ’t Klooster. “Veel punten zijn serieus opgepakt, afspraak is afspraak. Tegelijkertijd zie ik dat ook de staatssecretaris de daad bij het woord voegt. Wat voor deeltijd- en volwassenenonderwijs belangrijk is, is te gaan voor een gelijk speelveld. Daar is hij met voorstellen gekomen.” Een diepgevoelde wens van de NRTO is het bekostigingsstelsel te wijzigen. Niet de aanbieder van onderwijs, maar de deelnemer zou budget toegekend moeten krijgen om onderwijs te kunnen volgen. Het gelijke speelveld dat hierdoor zou ontstaan, zou de positie van private aanbieders versterken en meer tegemoet komen aan de wensen die deelnemers stellen aan het onderwijs dat zij willen volgen. “Daar zit een verschil in visie met het bekostigde onderwijs. Wij vinden dat volwassenen zelf goed in staat zijn keuzes te maken. Maar wij zijn er niet op uit geschilpunten te benadrukken, wij zoeken juist de verbinding: wat is in het belang van goed onderwijs. Met elkaar moeten we er voor zorgen dat er meer mensen naast hun werk gaan studeren. De flexibilisering die daarvoor nodig is, is moeilijk te organiseren door het bekostigd onderwijs, dat weet ik ook. Ze hebben met allerlei bekostigingsregulering te maken. Toch is het nodig dat zaken anders georganiseerd worden, volwassenen leren nu
Ria van’t Klooster:
“Wij zoeken juist genomen word je, als je jezelf ook serieus maakt. Wij zijn een constructieve gesprekspartner, niet alleen voor het ministerie, maar ook voor de NVAO en de inspectie. Een andere basis is kwaliteit. Je moet gewoon sturen op kwaliteit en onderkennen dat er altijd wel iets te verbeteren valt, anders word je nooit erkend.”
eenmaal anders. Dat is een gegeven. De huidige wetgeving is daar onvoldoende op afgestemd.” Een bezwaar zou zijn dat het niet bekostigde onderwijs zich vooral zou richten op een onderwijsaanbod waarop te verdienen valt, waarvoor dus voldoende klandizie bestaat. Minder populaire vakgebieden die toch zeer
HO
de verbinding” relevant zijn zouden niet aan bod komen. Van ’t Klooster: “Wij zijn inderdaad ondernemers, dus aan de onderkant van de streep moet er wel geld overblijven. De opleidingen in de economische richtingen zijn goed vertegenwoordigd. Maar je ziet steeds meer opleidingen die ook in technische richtingen iets gaan doen of in de zorg. Zeker de grotere opleiders. Ik vind dat arbeidsmarktrelevantie sowieso een sturende factor moet zijn. In het hoofdlijnenakkoord heb-
ben wij overigens afgesproken dat als het gelijke speelveld er komt, wij ook gehouden kunnen worden aan verbreding van het aanbod. Het verdienmodel verandert dan immers. Het is een beetje een kip en ei verhaal.” Ook de associate degree programma’s maken onderdeel uit van het hoofdlijnenakkoord dat de private sector heeft gesloten. “Wij zijn zeker actief op dat punt en staan daar absoluut voor open. Het is iets dat bij ons past: kortere
pagina 15
september 2012
management
trajecten, arbeidsmarktrelevantie. Ik hoop dat dit soort trajecten de komende jaren fors gaat toenemen.”
ces van de individuele instellingen, dat zul je de opleiders zelf moeten vragen; die cijfers heb ik gewoon niet.
Accreditatie
Pleitbezorger
Een ander dossier waar het bekostigde en het onbekostigde onderwijs elkaar raken is de clustergewijze accreditatie. Van ’t Klooster: “Wij staan daar positief in. Maar wij willen wel betrokken zijn bij de totstandkoming van de opleidingsprofielen. Ik snap dat de HBO-raad op het standpunt staat dat die profielen historisch gegroeid zijn en bij hun liggen, toch moet daar wel overleg over kunnen zijn, anders worden wij meteen op een achterstandpositie gezet. Bij ons zijn daarnaast de verschillen veel groter. Het kan niet zo zijn dat een opleiding die vorig jaar geaccrediteerd is weer dat hele proces in moet, tegelijk met iemand die zes jaar geleden geaccrediteerd is. En de kosten moeten natuurlijk niet te hoog worden.”
Onze vraag wat Ria van ’t Klooster heeft met onderwijs wordt prompt beantwoord met een overtuigend: “Alles. Ik zit mijn hele leven al in het onderwijs. Ik heb onderwijskunde gestudeerd en tijdens mijn studie aan de faculteit gewerkt als student-assistent. Ik was een kritische student, had zitting in de onderwijscommissie en vond het egalitaire denken niets. Ik heb nog een tijdje onderzoek gedaan bij de faculteit onderwijskunde. Daarna ben ik de bedrijfsopleidingensector in gegaan. Ik heb dus zeer veel ervaring in het volwassenonderwijs. Ik heb samen met twee partners een bedrijf in deze sector gehad. Mijn huidige baan combineer ik met functies in raden van toezicht. Ik zit in een raad van toezicht van een scholengemeenschap en van een vakschool. Ik ben ook zeer geïnteresseerd in het leren en in de leerstijlen van volwassenen. Wellicht dat ik daar nog eens op wil promoveren.”
Volwassenonderwijs
HO pagina 16
september 2012
management
De private sector is vooral sterk aanwezig bij het onderwijs aan volwassenen. “Bij ons loopt het nog steeds goed, maar in het bekostigde onderwijs zie je het aantal deelnemers teruglopen; daar moeten we wel iets mee! Dat komt omdat men in de bekostigde sector te weinig flexibiliteit biedt. Volwassenen hebben te maken met hun baan, met hun gezin. Ze krijgen kinderen. En naast dit alles willen ze studeren. Je moet dus een keuze bieden in leervormen. De één wil veel structuur, de ander kan prima zichzelf managen en veel zelf thuis doen en alle varianten daar tussenin. Wij zijn daar goed in, in het op maat aanbieden van onderwijs. Waar je wel voor moet zorgen is dat het eindniveau overal hetzelfde is. Je gaat allemaal voor hetzelfde dipoma, maar de weg er naartoe kan verschillen. Kwaliteitsnormen zijn voldoende vastgelegd en er zijn voldoende instrumenten om deze te handhaven. Waar het nog aan schort is de financiering. De staatssecretaris heeft gepleit voor financiering van de deelnemer in plaats van de aanbieder en hierover een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. De Tweede Kamer ziet wel wat in die denkrichting. Ons ideaal is dat iedereen leerrechten bij de geboorte mee krijgt en die je mag besteden bij de opleider naar keuze. Als iemand vindt dat hij bij de Hogeschool van Utrecht de beste opleiding kan krijgen prima, denk je bij IVA in Driebergen beter af te zijn: ook goed. Binnen die opzet zullen meer kwaliteitsdrijvers aanwezig zijn.”
“We kunnen nog veel van elkaar leren” Studiesucces Jaarlijks starten zo’n 80.000 studenten met een bacheloropleiding, over het studiesucces van deze deelnemers kan de NRTO echter geen uitspraken doen. Van ’t Klooster: “Het gaat deels om mensen die modulegewijs onderwijs volgen. Sommigen doen alleen bepaalde modules die ze voor hun werk nodig hebben zonder een diploma te halen, anderen stoppen enkele jaren omdat ze een kind krijgen en gaan daarna weer verder. De NRTO heeft geen beeld van het suc-
“Je gaat allemaal voor hetzelfde dipoma, maar de weg er naartoe kan verschillen” Zij toont zich een warm pleitbezorger voor het onderwijs aan volwassenen. “De hele wetgeving is toegeschreven naar jongerenonderwijs. Ik doe echt een beroep op de overheid daar goed naar te kijken. Het moet meer flexibel zijn. Kwaliteit is de basis. Wat ik hoop, maar waar ik wel een hard hoofd in heb, is dat vooral gekeken zal worden naar het gerealiseerde eindniveau. De overheid moet zich niet laten verleiden tot allerlei ingrepen in de uitvoering. Of het nu gaat om bekostigd onderwijs of niet bekostigd onderwijs. Verder denk ik dat beide sectoren elkaar nog wat meer zouden kunnen vinden. We kunnen nog veel van elkaar leren.”
Column
Wortel en tak
de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, vice-voorzitter Raad van Toezicht Hogeschool Leiden, ambassadeur Platform Beta Techniek, lid Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs, voorzitter Programmaraad Europees Platform, lid Raad van Advies Nuffic en oud lid van de Onderwijsraad.
Jan Anthonie Bruijn
HO management
pagina 17
ondermeer voorzitter van
fide docent en student ter discussie en daardoor dreigt – zonder dat daar grond voor is – devaluatie van het diploma tot een vodje papier. En wat te denken van de verantwoordelijkheid van werkgevers, die aansprakelijk zijn voor fouten van hun werknemers? En die ineens niet meer met zekerheid kunnen zeggen of de diploma’s van hun werknemers wel iets waard zijn? En wat betekent dat dan weer voor de reputatie van het Nederlandse bedrijfsleven? Dat brengt mij op de eigenaardige paradox van deze situatie. Het is immers feitelijk niet relevant of de kritiek op de kwaliteit van de hbo-diploma’s terecht is of niet: dàt er een ‘maatschappelijke discussie’ is ontstaan dwingt de hogescholen tot het nemen van maatregelen om de twijfel aan de kwaliteit van het hbo-diploma met wortel en tak uit te roeien. Dat is zuur, omdat die twijfel grotendeels onterecht gebleken is. Maar het is onvermijdelijk. De belangrijkste aanbeveling van ‘Vreemde ogen dwingen’ ligt besloten in die titel. Laat ‘vreemde ogen’ toe: pottenkijkers, externe deskundigen. Gooi de luiken open, zorg dat het toetsings- en beoordelingsproces voor iedereen zichtbaar en inzichtelijk wordt. Toetsing mag nóóit een ‘black box’ zijn! Ga om te beginnen, in groepjes van drie tot zes vergelijkbare opleidingen, gemeenschappelijk toetsen, zet externen in de Examencommissies. School docenten door aan de BKO en SKO vergelijkbare kwalificaties voor examinering (BKE en SKE) toe te voegen en richt een register in van gecertificeerde hbo-examinatoren en –docenten. Alleen met dergelijke maatregelen kunnen de hogescholen het vertrouwen in het niveau van de diploma’s herstellen en een einde maken aan een onverkwikkelijke discussie over de kwaliteit van het Nederlandse hbo. Dat is goed voor de studenten, voor de docenten èn voor de hogescholen zelf.
september december 2012 2009
Prof.Dr J.A. Bruijn is
‘Vreemde ogen dwingen’ was de titel van het rapport dat de Commissie Externe validering examenkwaliteit in mei van dit jaar uitbracht. Van die commissie, ingesteld door de HBOraad, mocht ik als voorzitter deel uitmaken. De opdracht was: “een breed spectrum van mogelijkheden van externe validering in kaart te brengen”. Een uitdagende klus waar ik met veel plezier aan heb gewerkt. De aanleiding om de mogelijkheden voor externe validering te onderzoeken was gelegen in de berichten die, al weer ruim twee jaar geleden, naar buiten kwamen over studenten die via alternatieve afstudeerroutes ‘aan een diploma werden geholpen’. Laat ik duidelijk stellen dat ik het onacceptabel zou vinden wanneer zo’n alternatieve route, en dus dat diploma, niet voldoet aan het vereiste hbo-niveau. Dat kàn natuurlijk niet. En het mág ook niet. Alle lof dus voor Halbe Zijlstra, die onmiddellijk na die eerste berichten de Inspectie van het Onderwijs gelastte te onderzoeken hoe breed verspreid in het Nederlandse hbo het fenomeen van ‘alternatieve afstudeerroutes’ was en of dergelijke routes inderdaad ‘hbo-onwaardig’ zijn. Uit dat onderzoek (en diverse vervolgonderzoeken daarna) bleken twee dingen. Om te beginnen dat er slechts in sporadische gevallen sprake was van alternatieve afstudeerroutes. En verder dat er geen reden is om te twijfelen aan de kwaliteit van de hbo-diploma’s in de breedte. Gelukkig maar, want natuurlijk zou het schandalig zijn wanneer aan studenten een diploma wordt uitgereikt op basis van sluipwegen en kronkelpaadjes. De gevallen waarin dat wèl gebeurde, bleken uitzondering en geen regel. Op grond van die incidenten het niveau van àlle hbo-diploma’s in twijfel trekken – zoals sommige kranten en politici deden en doen – is een dus buitenproportionele overdrijving. Erger nog: het is onverantwoordelijk. Dat stelt namelijk de inspanningen van de bona-
Diversiteitbeleid
Begin mei overhandigde de voorzitter van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), Sijbolt Noorda, Prestaties in Perspectief aan demissionair staatssecretaris Zijlstra. Het rapport beschrijft de prestaties van de Nederlandse universiteiten in de afgelopen tien jaar en de ambities voor het komende decennium. Een overzicht van het rapport.
HO pagina 18
september 2012
management
Simpel is het moeilijkst Door Grethe van Geffen
Diversiteitbeleid is meer dan het werven van meer vrouwen en allochtonen door het stellen van quota en positieve discriminatie. Diversiteitmanagement gaat over het optimaal benutten van álle verschillende talenten van individuele werknemers en studenten. Dit vraagt om een strategische visie.
Z
elf heb ik een Marokkaanse secretaresse, meldde de bestuurder met wie de projectleider diversiteit een afspraak had om de ontwikkeling van een diversiteitsvisie voor de hogeschool door te spreken. De afspraak was met moeite gemaakt want de bestuurder had het erg druk met urgentere prioriteiten zoals de kwaliteit van onderwijs. Het werd een ingewikkeld gesprek. In plaats van te praten over diversiteit en de strategische ontwikkeling van de hogeschool, vertelde de bestuurder over zijn persoonlijke ervaringen en contacten met allochtonen. De kern van zijn boodschap leek te zijn: kijk, ik maak geen onderscheid, ik sta open voor alle mensen, kortom: ik deug! In het krappe halfuur dat de projectleider diversiteit ter beschikking stond, lukte het hem niet diversiteit
te herleiden tot een zakelijk issue. Het was duidelijk dat deze bestuurder geen relatie zag tussen de kwaliteit van onderwijs en de wereld die steeds diverser wordt. Door het simpele feit dat hij met een projectleider over een visie op diversiteit moest praten, voelde hij zich persoonlijk aangesproken. Hij overtuigde de projectleider ervan dat het met zijn interculturele communicatie wel goed zat. De aanname die hieronder lag was: als het met de moraal van directie en medewerkers goed zit, dan komt het met diversiteit in de hogeschool ook wel goed. Deze casus is anno 2012 nog steeds eerder regel dan uitzondering. Diversiteit is een dermate ver van mijn bed show voor bestuurders dat het in hun zakelijke overwegingen
Simpel is het moeilijkst! De verandering die diversiteitsmanagement behelst wordt zelden ingezet vanuit de top. Diversiteit is geen meetlat voor de morele beoordeling van bestuurders, maar vraagt van hen dat ze doen wat ze altijd doen: beleid bepalen in het belang van hun hogeschool, doelen stellen, draagvlak creëren en een lange termijn investering aan durven gaan. Niet voor niets wordt steeds vaker gesproken over de business case voor diversiteit. Eigenlijk zouden bestuurders daar juist goed in moeten zijn.
1. Heldere visie op diversiteit en diversiteitmanagement in relatie tot de bedrijfsvisie (zowel economisch als sociaal). 2. Het bestaan van- of kunnen sturen naar een organisatiecultuur getypeerd door veranderingsbereidheid, en openheid voor divers gedrag en denkwijzen. 3. Het zichtbaar maken van de meerwaarde van diversiteit tegenover klanten en relaties. 4. Draagvlak en betrokkenheid van directie en management, zodat nut en noodzaak op organisatieniveau wordt gedragen. 5. Alle medewerkers hebben motivatie, kennis en vaardigheden in het omgaan met verschillen. 6. Managers die diversiteitdynamiek herkennen en benoemen, en handelen gericht op de voordelen van diversiteit. 7. Inzicht in de aanwezige competenties van het personeel in combinatie met de bedrijfsrelevante competenties. 8. Verankering van het diversiteitprincipe in instrumenten met betrekking tot strategisch personeelsbeleid, communicatiebeleid, marketingbeleid en managementstijl. 9. Diversiteit is in de samenstelling van het personeel op alle niveaus van de organisatie voldoende aanwezig. 10. Directie en management worden beoordeeld op acties en gedrag betreffende diversiteitmanagement. Aan elk van deze kritische succesfactoren zit een traject vast, met eigen acties en instrumenten, die kunnen variëren per organisatie. Daarbij blijft steeds de kern van de zaak: succesvol omgaan met verschillen.
Daarbij is het vaak taboe om te zeggen dat je problemen hebt met diversiteit. Voor je het weet word je beschuldigd van seksisme, homofobie of discriminatie en dan wordt de top van de organisatie erg voorzichtig. De kans dat je steun krijgt bij je problemen is klein, omdat men vindt dat je die problemen niet hoort te hebben. De morele meetlat waarlangs bestuurders zichzelf leggen als het gaat om diversiteit, passen zij ook toe op hun medewerkers. Hierdoor kunnen zij diversiteit nauwelijks managen; het inzicht ontbreekt dat er zoiets als diversiteitsmanagement bestaat. Succesvol omgaan met verschillen lijkt op het rationele niveau van de top van de organisatie zo eenvoudig dat het geen investering hoeft te vergen. Het blijft steken op het niveau van goede bedoelingen en de docenten of andere personeelsleden mogen zelf uitzoeken hoe ze diversiteit in de kwaliteit van onderwijs vóor zich kunnen laten werken in plaats van tégen zich.
Taboe Er is al vele jaren ongelooflijk veel gedoe en geharrewar in allerlei organisaties omdat de leerlingen, de studenten, de patiënten, de klanten zoveel diverser zijn geworden dan voorheen. Leefstijlen, verwachtingspatronen en communicatie zijn veranderd. Informele regels en impliciete culturele waarden vormen niet meer de olie in de machine die ze voorheen waren, waardoor de machine hapert en soms vastloopt. Legio zijn de vragen ‘waar komt dit door’ en ‘hoe moet ik dit doen’.
Definitie Het begrip diversiteitmanagement wordt regelmatig op voorhand ingevuld met als eerste associatie ‘het werven van meer vrouwen en allochtonen door het stellen van quota en positieve discriminatie’. Dit lijkt het simpelst en iedereen kent het al sinds de jaren ‘80. Bijvoorbeeld allochtone bestuurders en docenten werven of werken aan een percentage van 30 procent vrouwelijke bestuurders. Als uw raad van bestuur, uw staf en uw docentenbestand een mix laat
HO management
pagina 19
Diversiteitmanagement wordt regelmatig op voorhand ingevuld met als eerste associatie ‘het werven van meer vrouwen en allochtonen door het stellen van quota en positieve discriminatie’
Tien kritische succesfactoren voor een goede invulling van diversiteitmanagement
september 2012
geen rol speelt. De eerste associatie is een persoonlijke en morele. Zij vinden het maatschappelijk gezien een interessante discussie, maar het heeft geen relatie met hun doelen of resultaten. Er is geen perceptie van dagelijkse problemen of uitdagingen rond diversiteit binnen de hogeschool. Kwaliteit van onderwijs lijkt voor hen een neutraal gegeven te zijn waarop diversiteit geen invloed heeft. Het gesprek dat de projectleider diversiteit in bovenstaande casus had met de bestuurder betekent voor deze bestuurder weinig meer dan dat hij een half uur vrijblijvend heeft gefilosofeerd over diversiteit. Alles wat hij normaal doet - zich laten informeren, overzicht verkrijgen, belangen en risico’s bepalen, besluiten nemen - blijft achterwege in een gesprek over diversiteit. De bestuurder heeft, waarschijnlijk onbewust, de overtuiging dat hij aan de verwachtingen van de projectleider voldoet als hij laat zien dat hij positief staat tegenover diversiteit. Het komt niet eens in hem op dat er een relatie is tussen diversiteit en strategische ontwikkeling van de hogeschool. Hem lijkt het relevant dat hij een Marokkaanse secretaresse heeft.
Een greep uit diversiteitsissues die spelen: Een greep uit diversiteitsissues die spelen: • Bij een faculteit pedagogiek is meningsverschil ontstaan over het westerse perspectief van de lesstof, die zowel in waarden als in aanpak onvoldoende zou aansluiten bij gezinnen die deels en soms in meerderheid allochtoon zijn. • De methodieken van een Pabo krijgen kritiek omdat ze niet aansluiten bij jongens: door feminisering van kinderopvang en onderwijs is stilzitten en gezellig praten dominanter, terwijl rondrennen en andere fysieke activiteiten eerder worden afgekeurd (als ADHD worden gelabeld). • Bij een faculteit economie staat internationalisering op de agenda. Verschillende niet-Nederlandse collega’s zijn aangenomen die allerlei vernieuwingen in het curriculum invoeren. De Nederlandse collega’s hebben het gevoel dat de faculteit door ‘hen’ is ‘overgenomen’. • Een stagiaire is door een stagebedrijf weggestuurd omdat ze geen hand wil geven aan mannelijke klanten. De docent weet niet hoe hiermee om te gaan. • Het bestuur van een hogeschool neemt een ‘rationele’ (positieve) beslissing over een docent die geen hand meer wil geven aan vrouwen en wordt verrast door de commotie die dat oproept, van eigen personeel en studenten tot aan landelijke kranten en burgemeester toe.
HO pagina 20
september 2012
management
• Een homoseksuele docent voelt zich onveilig door pesterijen van leerlingen en de ‘neutrale’ houding van collega’s. Het management van de hogeschool geeft niet thuis. • Er heerst een zesjescultuur bij de faculteit rechten. Nadere analyse leert dat vooral vrouwelijke en hoogbegaafde studenten onderpresteren.
zien van de kenmerken man en vrouw, autochtoon en allochtoon, dan is iedereen het erover eens dat u succesvol bent in diversiteit. Simpel toch! Toch worden juist op het punt van de uiterlijke kenmerken de hardste oorlogen uitgevochten! Bij het horen van begrippen als ‘quota’ of ‘positieve discriminatie’ gaan bij menig bestuurder de nekharen recht overeind staan. De argumenten tegen positieve discriminatie of het stellen van quota zijn legio. De argumenten voor trouwens ook. Tijdrovend zijn de vele discussies die eraan gewijd worden. Waar bij allerlei andere onderwerpen het adagium ‘meten is weten’ geldt – zonder monitoring kan immers niets over het resultaat worden gezegd - geldt dat niet in de diversiteitdiscussie. Daar roepen maatregelen op grond van meetbare kenmerken zoals geslacht en etniciteit nu juist het snelst weerstand op. Het is met diversiteit net als met het voetbal volgens Johan Cruijff: simpel is het moeilijkst!
Diversiteit is geen meetlat voor de morele beoordeling van bestuurders Maar wat is het dan wel? Diversiteitmanagement gaat in de kern om succesvol omgaan met verschillen. De definitie luidt: diversiteitmanagement is het optimaal benutten van alle verschillende talenten van individuele werknemers ten behoeve van dienstverlening, winst en/of resultaten van de organisatie. Het onderbenutten van deze talenten gebeurt vooral (maar niet uitsluitend) in relatie tot de factoren geslacht, leeftijd, etnische herkomst en arbeidshandicap. Voor ‘werknemers’ kan een hogeschool of universiteit ook ‘studenten’ lezen.
Strategisch beleid • Er is groepsvorming onder studenten, gebaseerd op etnische afkomst, met een nadelige invloed op samenwerking in de klas en talentontwikkeling. Docenten weten niet of ze mogen ingrijpen in etnische groepsvorming en hoe ze dat dan moeten doen. • Bij een hogeschool is 45% van het docerend personeel ouder dan 50 jaar (vgl. totale beroepsbevolking 27,5%). • Op bijna alle hogescholen is de uitval onder allochtone studenten (veel) hoger dan onder autochtone studenten.
Simpel is het moeilijkst! Kritische succesfactoren voor diversiteitmanagement zijn al gedefinieerd, een veelvoud aan instrumenten om ermee aan de slag te gaan is zowel binnen als buiten de hogeschoolwereld ontwikkeld en uitvoerders zijn ruim voorhanden. Nu nog de bestuurders die diversiteit persoonlijk durven ervaren, die inzicht verwerven in dit vakgebied in ontwikkeling en die diversiteitmanagement willen integreren in strategisch beleid.
Grethe van Geffen is directeur van Seba cultuurmanagement en van diversityshop.nl. Daarnaast is zij o.a. bestuurslid van de Kamer van Koophandel Amsterdam en voorzitter van de Vereniging Mensa Nederland. Reacties welkom:
[email protected]
HO Management vraagt deskundigen te reageren op een stelling.
De stelling:
Reageren op deze
Langstudeerdersboete is belangrijk instrument ter verbetering van het studierendement
[email protected]
stelling en opnies? Mail naar:
In principe ben ik voor een langstudeerdersboete. Let op, ik zeg EEN langstudeerdersboete. Niet DE langstudeerdersboete, die geen onderscheid maakt tussen “zij die het wel kunnen maar niet hard genoeg willen studeren”, en “zij die het wel willen maar niet hard genoeg kunnen studeren”. En ook niet zo’n langstudeerdersboete die ineens zonder vooraankondiging ingevoerd wordt en dan met terugwerkende kracht geldt voor studenten die bij het nemen van beslissingen en het plannen van hun studie hier nooit rekening mee hebben kunnen houden. Maar ik ben wel voor een langstudeerdersboete waarmee studenten vanaf het begin bekend zijn, die ze kunnen meewegen bij studieswitchen, bij het nemen van bijbanen of het accepteren van bestuursfuncties. Het stoppen van de studiefinanciering na de nominale studieduur leidt niet tot sneller studeren, maar stimuleert studenten alleen maar tot het nemen van een extra baantje wat juist weer leidt tot langere studieduur. Vreemd genoeg blijkt de dreiging van zo’n vermijdbare boete van drieduizend euro wel te werken. Mijn studieadviseurs hebben het nog nooit zo druk gehad. Normaal kan je bij ons in de zomer een kanon afschieten maar nu kwamen er elke dag groepjes studenten langs die wilden weten hoe ze alsnog de laatste punten konden halen. Ook de administraties draaiden overuren omdat studenten gaten in hun cijferlijst constateerden en snel een diploma wilden aanvragen. En al gaat het hier om het korte termijneffect van een nieuwe maatregel, ik ben voorlopig optimistisch: ik zie wel brood in EEN langstudeerdersboete.
In het huidige onderwijsklimaat, waarin op economie en efficiency gebaseerde argumenten domineren, is het niet verrassend dat het rendementsdenken een belangrijke plaats inneemt. Binnen deze context worden dan ook maatregelen getroffen om de student steeds sneller en korter te laten (af)studeren. Dit is een omwenteling in het denken over onderwijs als product die de consument afneemt en als ‘investering in jezelf”, die de student later terugverdient. In deze vergaande economisering van het onderwijs, wordt echter niet de kwestie van het onderwijs als investering in de mens, als verbreding en verdieping van kennis en tevens als vormend aspect, besproken. Dit raakt aan een groter politiek ingezette trend, die wetenschappelijk onderzoek vooral financieel waardeert op basis van maatschappelijke toepasbaarheid. Studenten die sneller studeren om niet de langstudeerdersboete te hoeven betalen en daardoor het studierendement verhogen, is een reële mogelijkheid. Het ISO verzet zich hierbij echter vooral tegen de langstudeerdersboete als perverse prikkel, die studenten een geldboete oplegt en die geen onderscheid tussen studenten maakt: de luie, de gemiddelde of juist de actieve student, die geen foute studiekeuzes mag maken. Met het verkeerde middel wordt daarmee ook een verkeerd doel aangepakt: het straft onderwijs af. Er zou daarom gedacht kunnen worden aan het studentenvolgsysteem: het studievoortgangsproces van de student wordt gevolgd, waardoor op tijd maatregelen getroffen kunnen worden. Als een student bijvoorbeeld een half jaar staat ingeschreven, maar door ongegronde redenen vrijwel geen studiepunten behaalt, kan de instelling aansturen op uitschrijven. De economisering van het onderwijs mag niet leiden tot perverse prikkels die de groep studenten generaliseert. Om deze redenen moet er een meer samenhangende debat komen, die een inhoudelijke visie op het onderwijs meeneemt, en een gezonde prikkel, waarin wordt ingegrepen in de studievoortgang van juist die studenten, die de overheid wil aanpakken.
Ellen Touw, manager onderwijs en studentenzaken TU Delft
Channa Zaccai projectmedewerker Bekostigingsmodel Hoger Onderwijs en Topsectorenbeleid Interstedelijk Studie Overleg
HO management
pagina 21
Contra
september 2012
Pro
Lectoren in het hbo:
Kwaliteit en relevantie
Onderzoek
Het lectoraat in het hbo is zijn elfde jaar ingegaan. In korte tijd is een praktijkgerichte onderzoekstraditie ontstaan die van hogescholen steeds meer kennisinstellingen maakt. Het tienjarige bestaan van de lectoraten werd gevierd met een conferentie onder de titel Kwaliteit en relevantie. Een goed gekozen titel die duidelijk aangeeft wat de rode draad is bij de vormgeving van de praktijkgerichte kennisfunctie in het hbo. Door Johannes van der vos
A HO pagina 22
september 2012
management
an hogescholen zijn lectoren concreet en praktijkgericht bezig met het analyseren en helpen oplossen van vraagstukken die in de beroepspraktijk leven. Het dit voorjaar verschenen boekje Bouwstenen van de lector toont de bijdrage die het Forum voor praktijkgericht onderzoek de laatste jaren hieraan heeft geleverd. Kwaliteit is een rode draad: lectoren zetten wetenschappelijk verantwoord onderzoek in om de praktijk te verbeteren. Deze positionering dwingt tot reflectie op kenmerken en kwaliteitscriteria voor het onderzoek dat hieruit voortkomt. Een flink aantal bijdragen aan Bouwstenen voor de lector richt zich op deze thematiek. Zo heeft een groep van dertien lectoren uit het zorgdomein onder leiding van Henk Smeijsters vastgelegd wat de onderscheidende kenmerken zijn van praktijkgericht onderzoek in de zorg. Het document Kenmerken, randvoorwaarden en criteria van praktijkgericht zorgonderzoek laat zien hoe lectoren omgaan met de eis van kwaliteit én relevantie. Het misverstand dat praktijkgericht onderzoek vooraf een bepaalde methode zou veronderstellen wordt duidelijk ontkracht: “Praktijkgericht zorgonderzoek omvat alle methoden van onderzoek, zowel kwantitatief als kwalitatief. [Het] maakt gebruikt van onderzoeksmethoden en designs die zijn afgestemd op typische kenmerken van praktijkgericht zorgonderzoek. Om recht te doen aan de complexe zorgpraktijk wordt vaak gebruik gemaakt van een combinatie van onderzoeksmethoden.” Van de te gebruiken onderzoeksmethode eisen Smeijsters cum suis dat die: • past bij het betreffende probleem en de vraag; • afgestemd is op de context van de praktijk zodat de resultaten voor de praktijk optimaal zijn; • methodologisch verantwoord is en resulteert in geldige resultaten; • praktisch uitvoerbaar is.
Op dit moment zijn er centers of expertise op het gebied van water, automotive en chemie.
Ook vanuit andere invalshoeken hebben lectoren in het kader van het Forum de kwaliteitskoe bij de horens gevat. Een expertisekring geleid door Bob Koster heeft het Profiel van de lector opgesteld. Het profiel geeft richting en vorm aan de veelzijdigheid van de lectoraatspraktijk. Het is die veelzijdigheid die het voor lectoren zo aantrekkelijk maakt bij hogescholen: “Bij een lector gaat het erom dat hij of zij in de praktijk is geworteld, het leuk en uitdagend vindt om onderzoek te doen in de praktijk en om kennis die uit het onderzoek voortvloeit weer te vertalen naar het onderwijs.” Naast een profieldocument heeft het Forum ook op andere manieren gewerkt aan het kwaliteitfundament voor de lectoraten. Er is een gedragscode Praktijkgericht Onderzoek opgesteld en er is een eigen methode van peer review ontwikkeld. Belangrijk bij de laatstgenoemde is de rol van de praktijk, aldus Gertjan Schuiling, de trekker van de expertisekring Betekenis en Kwaliteit van Praktijkgericht Onderzoek: “Het begint met een vraag vanuit de praktijk en het resultaat van het onderzoek vloeit terug naar de praktijk. Universitair onderzoek begint vaak met een theorievraag. Bij ons moet er een mooie wisselwerking tussen theorie en praktijk zijn, ook in het eindproduct.” Deze wisselwerking tussen theorie en praktijk zorgt inmiddels ook voor een flinke wetenschappelijke output, zo blijkt uit onderzoek van Dialogic en het Noorse NIFU STEP: “De hogescholen zijn niet alleen in termen van kwantiteit maar ook en vooral in termen van citatie-impact aan een enorme inhaalslag bezig. De overall citatie-impactscore laat
Uit de bovengenoemde voorbeelden komt duidelijk naar voren dat kwaliteit en relevantie bij goed praktijkgericht onderzoek niet van elkaar te scheiden zijn. Door deze positionering leveren de lectoren een unieke bijdrage aan het Nederlandse kennis- en innovatielandschap. In toenemende mate wordt dit in de samenleving erkent. Gerard Schouw, Tweede Kamerlid voor D66, zegt hierover (in het kader van onderzoek naar Grootstedelijke problematiek): “Menig stadsbestuurder betrekt graag het hbo bij complexe beleidsproblemen. Er is in korte tijd in het hbo een uitstekende onderzoekstraditie ontstaan, waarbij naast de kwaliteit van onderzoek, de verbinding en relevantie voor de praktijk een rode draad in het werk vormt.” De toepassing van kennis is de raison d’être van het onderzoek in het hbo. Dat blijkt ook uit de inventarisatie die de Stichting Innovatie Alliantie heeft gemaakt van de activiteiten van hogescholen op het gebied van de topsectoren onder de titel Kennis roept om toepassing. Deze negen sectoren waar Nederland in uitblinkt hebben veel verbindingen met onderzoek en onderwijs aan de hogescholen. Overzichten per topsector laten zien dat per topsector minimaal zes hogescholen actief zijn met als uitschieters Hightech systemen en materialen (13) en Creatieve Industrie (19). Uit de topsector High Tech komt een mooi voorbeeld van succesvolle kennisontwikkeling en kennisdeling waarbij het lectoraat een belangrijke rol speelt. In 1994 startte Devlab, een samenwerkende groep van twaalf technologiebedrijven. Aanvankelijk werd samengewerkt met universiteiten, maar na de introductie van de lectoren in 2001 sloten zich door de jaren heen vier hogescholen aan bij het netwerk. Via het RAAK-project Access to High Tech werd de kennisdeling breder en regionaler georganiseerd. Voor studenten vormt Devlab inmiddels een interessante plek voor afstudeeropdrachten.
Verbinding met het onderwijs Een belangrijke doelstelling bij de introductie van de lectoraten was de doorwerking naar het curriculum van de hboopleidingen. Hier komen kwaliteit en relevantie vanuit een andere optiek samen. De input van praktijkgericht onderzoek verrijkt de onderwijskwaliteit en maakt de opleiding van de student relevanter. Op dit gebied is er door de lectoren, kenniskringen samen met de opleidingen veel werk verricht. Deze inzet maar ook de getalsmatige groei van het aantal lectoren begint zijn vruchten af te werpen. De laatste jaren is de bekendheid van lectoren onder studenten flink gestegen: van ruim twintig procent naar bijna zeventig procent. Inmiddels zegt elf procent van de ondervraagde studenten actief te zijn geweest bij een lectoraat. Dat is geen slecht resultaat gelet op de verhouding lector/student die op dit moment 1fte op 1420 studenten bedraagt. De verbinding van lectoraten met het onderwijs krijgt op diverse wijzen vorm. Uit de gesprekken die ik zelf op hogescholen voer, komen de volgende naar voren: onderzoek door studenten, onderzoeksleerlijnen, ontwikkelen van minoren op relevante onderwerpen, deelname aan curriculumcommissies en last but not least de professionalisering
Topsectoren en centers of expertise Begin 2011 zijn er drie centers of expertise gestart. In deze centra werken hogescholen samen met het bedrijfsleven aan innovatie van de beroepspraktijk door middel van praktijkgericht onderzoek. Daarnaast wordt er state of the art opgeleid: “De centra vormen open communities of practice van ondernemers, wetenschappers, docenten en studenten. Excellentie is hier de norm: door te werken en te studeren in een omgeving met hoogwaardige kennis, toponderzoekers, topdocenten en state-of-the-art technologie halen de studenten het topniveau.” Op dit moment zijn er centers op het gebied van water, automotive en chemie. Naar alle waarschijnlijkheid komen daar de komende jaren zo’n twintig centra bij, zowel op het gebied van de topsectoren als met betrekking tot maatschappelijke thema’s als zorg en innovatie. Op deze manier gaan hogescholen in toenemende mate vorm geven inhoudelijke zwaartepunten. Deze zwaartepunten betreffen zowel onderzoek als ook onderwijs. Lectoraten zullen een belangrijke spilfunctie gaan vervullen in deze nieuwe ontwikkeling. Kwaliteit en relevantie komen hier weer in een nieuwe vorm samen. Een bijkomende uitdaging voor de hogescholen de komende jaren is de manier waarop ze de bijdrage van het onderzoek aan de praktijk en het onderwijs zichtbaar kunnen maken. Het gaat dan om het ontwikkelen van voor het hbo relevante indicatoren en criteria zowel op Europees, nationaal als ook regionaal niveau. Enerzijds kunnen hogescholen zo laten zien welke impact ze hebben als kennisinstelling maar anderzijds gaat het ook om inzicht dat tot verdere ontwikkeling zal gaan leiden. Het is duidelijk dat het onderzoek aan de hogescholen een nieuwe fase is ingegaan.
Johannes van der Vos is beleidsadviseur HBO-raad
Bronnen: • Bouwstenen voor de lector (Forum voor praktijkgericht onderzoek, Den Haag 2012); aan te vragen bij
[email protected] • Een overzicht van resultaten van het Forum is te vinden op: www.lectoren.nl • Onderzoek als hefboom. Studentparticipatie in onderzoek in het hbo (ISO 2011) • Kennis roept om toepassing. Topsectoren en de hogescholen (SIA, Den Haag 2011) • Voor de Centers of Expertise zie: http://www.centresofexpertise.nl/ • Walraven, G. en C-J Pen, Van de maakbare naar de lerende stad. De praktijkgerichte bijdrage van lectoraten (Garant, Antwerpen - Apeldoorn 2011) • Wetenschaps-, Technologie & Innovatie Indicatoren 2011 (december 2011)
HO management
pagina 23
Relevantie
van docenten op het gebied van onderzoek(svaardigheden). De afgelopen jaren is voor de verbinding van onderwijs, onderzoek en de beroepspraktijk een nieuwe vorm ontwikkelt die er voor de toekomstige ontwikkeling van het onderzoek aan hogescholen en dus voor het lectoraat veelbelovend uitziet: het center of expertise.
september 2012
een groei zien van 53% over de periode 2002-2009, tegen een groei van 4% voor de universiteiten.”
Speeddating tijdens het matchmaking event
Kwaliteit
Beurzensysteem TU/e
HO pagina 24
september 2012
management
Topstudenten kiezen voor Nederland
Door Patricia Veling en Marleen van heusden
De Technische Universiteit Eindhoven zette in 2006 een beurzenprogramma op met als doel nationale en internationale topstudenten aan te trekken en aan Nederland te binden. Met succes.
M
arco Antonio Alonso Mercado begon in 2008 met de opleiding Embedded Systems aan de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e), dankzij het Amandus Lundqvist Scholarship Programma (ALSP) van de TU/e. Tijdens zijn master studie heeft hij zijn afstudeerproject bij ASML gedaan. Na zijn studie is hij gaan werken als Design Engineer voor de System Software Architecture Group van ASML.
‘This scholarship changed a lot in my life, in the goals that I had. It changed it in a very nice way’ Marco Antonio Alonso Mercado, Mexico.
Uniek initiatief Het Amandus Lundqvist Scholarship Program (ALSP) is een uniek initiatief van de TU/e, buitenlandse partneruniversiteiten en bedrijven in de regio Brainport. Het ALSP beurzenprogramma is in 2006 opgezet. De belangrijkste doelstelling van het ALSP is om internationale topstudenten aan te trekken en aan Nederland te binden. De TU/e wil hiermee: - een bijdrage leveren aan een oplossing voor het tekort aan hoogopgeleide ingenieurs, ontwerpers en promovendi onder andere in de regio Brainport; - alle afgestudeerden interculturele vaardigheden leren tijdens hun studie omdat zij na hun studie vaak in een internationaal bedrijf gaan werken. Door tijdens hun studie in een internationaal studieklimaat te werken kunnen ze hiermee ervaring opdoen. Het ALSP is een 5-jarig programma waarin de student een tweejarige masteropleiding aan de TU/e volgt en vervol-
Om te bepalen welke studenten voor deze beurs in aanmerking komen, is door de TU/e een uitgebreid selectieproces ontwikkeld. De selectie gebeurt op basis van drie belangrijke selectiecriteria: - het academisch niveau van de student; - de extra activiteiten die de student tijdens zijn studie heeft gedaan; - de professionele vaardigheden en stressbestendigheid van de student. Op basis van deze criteria bepaalt de selectiecommissie welke studenten een beurs toegewezen krijgen. Een essentiële succesfactor van het ALSP is de kennismaking tussen de geselecteerde studenten en de deelnemende bedrijven. Dit is ook de reden dat de TU/e al vroeg in het eerste studiejaar een matchmaking event organiseert. Tijdens dit event kunnen studenten en bedrijven met elkaar kennis maken door middel van speeddates en elevator pitches. Is er een match tussen een student en een bedrijf, dan volgt een uitgebreid interview waarna student en bedrijf uiteindelijk een keuze maken. Vindt voor een student geen match plaats met één van de deelnemende bedrijven, dan heeft deze een inspanningsverplichting om na het behalen van het masterdiploma binnen een jaar een baan in Nederland te vinden.
Elevator pitch bedrijf
Speeddates
Match
Matchmaking event
Tijdens zijn opleiding krijgt de student een intensieve begeleiding van een mentor van het bedrijf waarmee de student gematcht is. De TU/e zorgt aanvullend voor de individuele coaching van de student en het aanbieden van relevante trainingen, waaronder training op het gebied van interculturele vaardigheden & communicatie, Nederlandse taal, sollicitatietraining en loopbaanbegeleiding.
Voor bedrijven biedt het programma de oplossing voor het tekort aan technisch talent. Het ALSP geeft niet alleen de kans om technisch talent al vóór het afstuderen te scouten en te binden, maar helpt bij de employer branding en het aantrekken van ingenieurs met internationale vaardigheden, die ook later inzetbaar zijn voor vestigingen in het buitenland. De studenten krijgen door het programma de kans een uitstekende opleiding te volgen aan een topuniversiteit en na het behalen van masterdiploma met een vliegende start een carrière te beginnen bij een gerenommeerd High-Tech bedrijf. De TU/e krijgt door het programma een hogere instroom van internationaal toptalent, levert een bijdrage aan het tekort aan hoogopgeleide ingenieurs in de regio en creëert voor al haar studenten een international class room en leert haar studenten internationale vaardigheden.
opgedane kennis kunnen toepassen tijdens stages en afstudeerprojecten bij de diverse deelnemende bedrijven. Een deel van de studenten is meteen na de studie in dienst getreden bij één van de deelnemende bedrijven aan het ALSP. Internationale studenten die niet al tijdens hun studie aan een bedrijf gematcht waren, wisten door de intensieve begeleiding van de TU/e hun weg naar diverse Nederlandse bedrijven te vinden. Ook de TU/e profiteert door het aantrekken van toptalent uit de hele wereld. Sinds de introductie van het ALSP is het aantal buitenlandse ontwerpers en promovendi dat onderzoek doet aan de TU/e fors toegenomen.
De TU/e krijgt door het programma een hogere instroom van internationaal toptalent Vele studenten en bedrijven hebben al kunnen profiteren van het ALSP programma. De match tussen student en bedrijf kan leiden tot een mooie samenwerking. Zoals Marco Antonio Alonso Mercado zegt: “The contract is for three years, but I would like to stay longer.”! Patricia Veling is studentendecaan/coördinator bedrijfsbeurzen Technische Universiteit Eindhoven. Marleen van Heusden is beleidsmedewerker Internationalisering aan de Tchnische Universiteit Eindhoven
Winst In 2011 hebben 7 bedrijven (ASML, Océ, Philips, Bosch, NXP, Stichting Jacques van Rooij, Trespa) en 66 excellente studenten meegedaan aan het matchmaking event. Bedrijven in de Brainport regio hebben de afgelopen jaren geprofiteerd van het aanbod van deze hoogopgeleide, internationale studenten. De studenten zelf hebben hun
HO management
pagina 25
Selectie en begeleiding
Win/win/win
september 2012
gens minimaal 3 jaar bij een bedrijf, dat de beurs financiert, gaat werken. Bijkomend voordeel voor zowel de student als het bedrijf is dat de student een stage en/of het afstudeeronderzoek doet bij ditzelfde bedrijf.
Achtergrond
Stand van de wetgeving Door Lisette Flohil-Griep
WETSVOORSTEL VERSTERKING KWALITEITSBORGING HOGER ONDERWIJS Over dit wetsvoorstel heeft de Raad van State in week 25 advies uitgebracht. Het is nu aan de Staatssecretaris van OCW om in een nader rapport te reageren op het advies van de Raad van State en het vervolgens naar de Tweede Kamer te zenden.
WIJZIGING WSF 2000 INZAKE INKORTEN STUDENTENREISRECHT EN VERVALLEN BIJVERDIENGRENS
HO pagina 26
september 2012
management
In dit wetsvoorstel zijn opgenomen de onderdelen uit het wetvoorstel ‘Studeren is investeren’ die niet controversieel zijn verklaard (Kamerstukken 33 145). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een amendement van de leden Lucas (VVD) en Van der Ham (D66) aangenomen. In dit amendement wordt het ‘collegevrij besturen’ vastgelegd in artikel 7.51 (Profileringsfonds) van de WHW. Het idee is dat studenten die een fulltime bestuursjaar doen een overeenkomst kunnen sluiten met hun instelling, zodat de studenten een beurs uit het profileringsfonds kunnen ontvangen en gebruik kunnen maken van de faciliteiten van de instelling, maar zich niet als student hoeven in te schrijven voor dat betreffende bestuursjaar. Het is aan de instellingen om te beslissen of zij de mogelijkheid van ‘collegevrij besturen’ willen invoeren. Op 12 juni jl. heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. De Eerste Kamer heeft dit gedaan op 10 juli jl. Vervolgens is de wet in het Staatsblad 2012, 368, gepubliceerd. De datum van inwerkingtreding is door middel van een Koninklijk Besluit (Staatsblad 2012, 376) geregeld. Voor het ‘collegevrij besturen’ is dit bepaald op 1 september 2012.
WETSVOORSTEL TOT AANPASSING LANGSTUDEERDERSREGELING Op 12 juni 2012 heeft de Eerste Kamer (Kamerstukken 33 259) het wetsvoorstel tot aanpassing van de langstudeerdersmaatregel voor gehandicapten, chronisch zieken en deeltijdstudenten zonder stemming aangenomen. In Staatsblad 2012, 360, is deze wet
gepubliceerd en de wijzigingen treden op 1 september 2012 in werking.
INNOVATIEVE EXPERIMENTEERRUIMTE ONDERWIJS De Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel op 3 juli 2012 aangenomen. In Staatsblad 2012, 340, is de wet gepubliceerd. De datum van inwerkingtreding is geregeld in een Koninklijk Besluit, te weten Staatsblad 2012, 341. De wijziging in het experimenteerartikel van de WHW is op 25 juli jl. in werking getreden.
WET KWALITEIT IN VERSCHEIDENHEID HOGER ONDERWIJS Dit wetsvoorstel regelt de uitvoering van diverse maatregelen zoals aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Enkele onderwerpen zijn instroom in het hoger onderwijs (doorstroom mbo-hbo / hbo-propedeuse naar wo), toelating tot de opleiding (selectie van aankomende studenten wordt uitgebreid), differentiatie binnen opleiding en definitieve invoering van de Associate-degreeprogramma’s. Het wetsvoorstel ligt voor advies bij de Raad van State.
MEENEEMBARE STUDIEFINANCIEIRNG Ook een voorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 ligt voor een advies bij de Raad van State. In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid tot maximering van het gebruik van meeneembare studiefinanciering geregeld.
WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008 IVM INVOERING PRESTATIEBEKOSTIGING De Raad van State heeft advies uitgebracht over het ontwerpbesluit waarin onder andere de invoering van de prestatiebekostiging in het hoger onderwijs wordt geregeld. De Raad van State is kritisch met betrekking tot dit ontwerpbesluit met name over de juridische grondslag waarop het ontwerpbesluit gebaseerd is. De Raad van State komt tot de conclusie dat artikel 2.6 van de WHW niet de goede grondslag biedt, omdat dit artikel met name de basis vormt voor een algemene berekening, inclusief onderwijsopslag, die bedoeld is om de instellingen voor hoger onderwijs
In het Staatsblad 2012, 377, is een wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met het creëren van een categorie studenten als bedoeld in artikel 7.45b, zesde lid, van de WHW opgenomen. Deze wijziging is het gevolgd van een uitspraak van de Rechtbank te Den Haag (LJN: BX0977, Rechtbank ’s-Gravenhage, 407921 / HA ZA 11-2726) met betrekking tot de langstudeerdersmaatregel. De rechter heeft bepaald dat de regeling voor bepaalde deeltijdstudenten aangepast moet worden. Dat is met deze wijziging geregeld. Deeltijd studenten moeten aan twee voorwaarden voldoen: -De student heeft zich op of vóór 1 februari 2011 ingeschreven als deeltijd student voor zijn studie. - Voor de deeltijdopleiding geldt dat de nominale studietijd langer moet zijn dan de nominale duur van de voltijd-opleiding (waardoor men dus ook bij afstuderen binnen de duur van de deeltijdopleiding langstudeerder zou worden). Dit moet zijn vastgelegd in een regeling, bijvoorbeeld in de Onderwijs- en examenregeling.
In het Staatsblad, 2012, 355 is bovengenoemde experimenteer algemene maatregel van bestuur gepubliceerd. Dit experiment maakt het mogelijk dat bve-instellingen samen met een hogeschool een deel van een Associate-degreeprogramma inrichten en te verzorgen op de locatie van de BVE-instelling. Bekeken wordt of een dergelijke pilot leidt tot meer studiesucces voor mbo’ers die naar zo’n programma doorstromen na hun mbo-opleiding. Vooruitlopend op dit besluit en de wens om de pilots in het studiejaar 2011-2012 te laten starten, was de aanvraagprocedure al in gang gezet.
BELEIDSREGEL FINANCIELE SANCTIES BIJ BEKOSTIGDE INSTELLINGEN Deze beleidsregel is in werking getreden met ingang van 1 juli 2012. Met deze beleidsregel wordt beoogd helderheid te bieden over de wijze waarop de minister van OCW gebruik maakt van zijn bevoegdheden tot sanctionering. Dit is van belang in het kader van de rechtszekerheid voor scholen en instellingen. Echter het toepassen van de in de beleidsregel genoemde sancties zal geen automatisme zijn, aangezien het primaire doel van het handhavingsbeleid van de minister van OCW is het bewerkstelligen van een gedragsverandering bij het instellingsbestuur dat één of meer wettelijke voorschriften heeft overtreden. Deze beleidsregel geeft de hoofdlijn aan voor wat betreft de hoogte van de sancties die kunnen worden opgelegd, maar biedt daarnaast veel ruimte voor maatwerk. Gezien de diversiteit van de voorschriften die voor een sanctie in aanmerking kunnen komen, zal de minister van OCW toch van geval tot geval gaan bekijken welke sanctie redelijkerwijs in aanmerking komt. Het evenredigheidsbeginsel zal hierbij een belangrijke rol spelen.
HO management
pagina 27
WIJZIGING VAN HET UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008
ASSOCIATE-DEGREEPROGRAMMA’S OP LOCATIE BVE-INSTELLINGEN
september 2012
in staat te stellen onderwijs op het niveau van de basiskwaliteit aan te bieden. De Raad van State adviseert om het ontwerpbesluit te baseren op artikel 1.7a van de WHW (experimenteerartikel). Zo kan de prestatiebekostiging de vorm krijgen van additionele bekostiging en kan eerst ervaring worden opgedaan met deze wijze van financiering. Door de staatssecretaris van OCW is dit advies overgenomen en de regering zal zo spoedig mogelijk een voordracht hiervoor doen. Ook wordt het advies van de Raad van State overgenomen dat de toekenningsgronden en de beoordelingsmaatstaven in het ontwerpbesluit komen te staan en zal worden gewaarborgd dat de regeling voldoet aan de gelijkheidsmaatstaf voortvloeiend uit de artikelen 1 juncto 23 van de Grondwet. In de Staatscourant 2012, 15449, zijn het voorgelegde ontwerpbesluit, het advies van de Raad van State en het nader rapport van de Staatssecretaris van OCW gepubliceerd. Het is nu wachten op het nieuwe ontwerpbesluit.