Preek 3 januari 2016 in de Dorpskerk te Barendrecht Door ds. Jan Willem Stam
Gemeente van Jezus Christus, Elk jaar op de eerste zondag in januari viert de kerk Epifanie. Epifanie betekent verschijning. Er verschijnt iets, er komt iets aan het licht. En dat is dat het kindje dat geboren wordt in de Kerstnacht de Heer is, degene die alles, maar dan echt alles anders maakt. Met Kerst wordt God kind, met Epifanie wordt God mens. En zo is wat God is en wat mens is voor altijd niet meer wat wij denken. Bij Kerst is er nog iets van geboorteromantiek, bij Epifanie wordt het menens. Elk jaar hoort bij Epifanie hetzelfde evangelieverhaal, de Wijzen uit het Oosten. Elk jaar preek ik dus over die wonderlijke figuren. Toen ik jaren geleden in Alkmaar voor het eerst over dit verhaal preekte, gaf een gemeentelid me een gedicht over dat verhaal. Het gedicht is van de Amerikaans-Britse dichter en Nobelprijswinnaar T.S. Eliot. Het heet The Journey of the Magi. Ik vond het een fascinerend gedicht. En elk jaar als ik weer over die wijzen moest preken, lag het op mijn bureau. En elk jaar liet ik het tijdens de voorbereiding weer los. Het is ook geen fijn gedicht, met een mooie boodschap. Het is eerder een ruw gedicht, met een beklemmende boodschap. Dit jaar wil ik het toch maar voor u lezen. Ik doe dat niet in het Engels, maar in de Nederlandse vertaling van de dichter Martinus Nijhoff. Het gedicht is geschreven vanuit het perspectief van de wijzen. In het gedicht kijken zij terug op hun befaamde reis naar Bethlehem. U kunt meelezen in de zondagsbrief, maar misschien is alleen luisteren wel net zo goed. Het was een koude tocht, en de slechtste tijd van het jaar voor een reis, voor zulk een verre reis. De wegen modderig, het weer guur, de winter op zijn strengst. De kamelen, die hun knieën ontvelden, hun hoeven bezeerden, werden onhandelbaar en legden zich neer in de smeltende sneeuw. Menigmaal dachten wij met spijt terug aan onze zomerpaleizen op bloeiende berghellingen, 1
aan meisjes, in zijde gehuld, die gekoelde wijn ronddienden. Onze kameeldrijvers vloekten, kankerden, weigerden dienst, riepen om brandewijn en vrouwen. Onze kampvuren wilden niet branden, onderdak was moeilijk te vinden, de steden waren vijandig, de dorpen stug, de gehuchten smerig en verschrikkelijk duur: het was een ellendige tocht. Tenslotte reisden wij de gehele nacht door, sliepen zo nu en dan langs de wegkant en hoorden gedurig in onze ogen zingende stemmen, zeggend: jullie onderneming is waanzin.
Eindelijk, toen het licht werd, daalden we neer in een luw dal, vochtig, onder de sneeuwlijn, geurend naar groeizaamheid; een beek snelde voort, een watermolen karnde het duister, er waren drie bomen onder een bewolkte lucht, en een oud wit paard galoppeerde door een weiland. Wij kwamen bij een herberg met wijngaardranken boven de stoep. Zes handwerkslieden dobbelden bij de open deur om zilverlingen en zes voetknechten schopten lege wijnzakken over de vloer. Maar niemand kon ons inlichtingen verschaffen, en zo gingen we verder, en bereikten des avonds, geen uur te vroeg, de plaats van bestemming; het was (dat mag ik wel zeggen) de moeite waard.
Dit alles is lang geleden, ik heb het onthouden en zou het over willen doen, maar ik stel, dit vooropgesteld, 2
één vraag: was het doel dat ons dreef geboorte of dood? Wij waren getuigen van een geboorte, zeker, daar is geen twijfel aan. Maar als ik vroeger geboorte of dood zag, dacht ik dat ze tegenstellingen waren. Deze geboorte echtewas een onverbiddelijk einde voor ons, een dood, onze dood. Wij keerden terug naar ons land, onze koninkrijken, maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen. Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.
U hoort, het is een dreigend gedicht, met duistere diepten. En daarmee heeft Eliot het verhaal van die wijzen goed gepeild. Want waar het verhaal voor ons gevoel misschien wat luchtig of zelfs ludiek is, met die exotische paradijsvogel en hun cadeautjes die onze kerststallen compleet maken, is het in het evangelieverhaal ook één en al dreiging. Herodes heeft weinig goeds in de zin, dat voel je meteen wel aan. En als ze dan in Bethlehem het kind vinden, dan hebben die kraamcadeautjes ook wel een heel sinistere bijklank. Goud, wierook en mirre horen bij een begrafenis. Het zijn de geschenken die je een dode geeft voor een goede overtocht naar de andere kant. En dan moet het ergste nog komen. Zo erg dat de roostermakers het voor deze zondag beter vonden om te stoppen bij Matteüs 2 vers 12. Want in de daaropvolgende verzen wordt verteld hoe Jozef en Maria moeten vluchten, omdat Herodes alle jongetjes van twee jaar en jonger in Bethlehem en de wijde omtrek laat doden. ‘Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ Afschuwelijk. Dat is de wereld waarin het kindje terecht gekomen is. Dat gebeurt er als Hij nog maar een zuigeling is. Dat is wat je kunt noemen de duistere kant van Kerstmis. Het leven van dit kind, van God met ons, is een bedreigd leven, een aangevochten bestaan. Een leven in het teken van de dood. Misschien vindt u het allemaal een beetje zwaar aangezet vanmorgen. Moet dat nu op de eerste zondag van 2016? Heb je niet iets hoopvollers te melden, iets wat ons op weg helpt, perspectief biedt? Of misschien vindt u het wel goed dat na alle kerstromantiek ook de andere kant van Kerstmis ter sprake komt. Dat we ons ook even realiseren dat Kerst geen zoethoudertje is, geen opium voor het volk. Laten we onszelf niet voor de gek houden: is er één reden om aan te nemen dat onze reis door 2016 anders zal zijn dan al die andere levensjaren? 3
De wijzen gaan op reis. De heenreis is zwaar. Dat wordt breed uitgemeten in het gedicht. Over de kamelen en de drijvers, de kou en de slechte wegen. En als ze komen in het dal waar ze moeten zijn, is er slechts een oud paard dat in de mist verdwijnt, en een herberg vol mensen die zich amuseren en tegen dingen aanschoppen, waar je uiteindelijk ook niets aan hebt. Een vermoeide en dreigende wereld. En als ze dan het doel van hun reis bereiken staat er slechts ‘het was (dat mag ik wel zeggen) de moeite waard’. Dat is typisch Brits understatement, maar het is ook voorbode van de anticlimax waarin het gedicht eindigt: ‘was het doel dat ons dreef geboorte of dood?’ De wijzen zijn niet meer thuis in hun oude wereld. ‘Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf’, klinkt het. Dat is waar hun terugblik op hun bijzondere reis eindigt. Is dat dan waar het Kerstverhaal eindigt? In een desillusie? In een teleurstelling? Maar wat hebben wij gezien toen we keken naar het kind in de kribbe? Wat is er veranderd sinds we vorige week Kerst vierden? Wat is er anders geworden in onze levens? En wat is er na tweeduizend jaar christendom veranderd in onze wereld? Is er wat veranderd? Eliot schreef dit gedicht niet lang nadat hij tot geloof was gekomen. En in dit gedicht spreekt ook zijn geloofservaring. Is er eigenlijk wel wat veranderd sinds ik geloof? Of ben ik alleen maar veranderd? Is het dat ik mijn onschuld kwijt ben en nooit meer naar de wereld kan kijken zoals vroeger? Het geloof is voor Eliot geen pasklaar antwoord op de vragen van het leven en de vragen van de wereld. Het is eerder een verschuiving zo diep in je binnenste dat je het nauwelijks waarneemt, maar dit er toch voor zorgt dat je een nieuwe kijk op de dingen krijgt. Een nieuwe rusteloosheid in een vermoeide en koude wereld. Sinds je dit kind en alles wat het belichaamt hebt ontmoet, weet je dat er iets hogers, iets beters te vinden moet zijn. Dit weten kleurt onze levensreis. Het zaait een heilige onrust in het leven van de gelovige. Sinds je dit kind hebt leren kennen, weet je dat het met deze wereld, met jezelf zoveel beter kan dan wat het nu vaak is. Je bent niet langer thuis in de oude orde. Er is een ander perspectief, dat de dagen van je leven kleurt – een eeuwig heimwee dat nooit overgaat. Zo gaan wij 2016 in. Een jaar waarin geboorte en dood beide aanwezig zullen zijn. Wij hopen op een goed jaar, en we wensen elkaar een gezegend jaar, maar we hoeven onszelf niet voor de gek te houden. Er zal ook pijn, verdriet en mislukking zijn. Er zal terreur zijn, angst en haat. Er zijn redenen genoeg om op te zien tegen 2016. We zullen ons vreemden voelen in een wereld waar de markt alles lijkt te zijn, waar de verschillen alleen maar groter worden, waar dreiging van geweld nooit ver weg is. ‘Ik zal blij zijn als ik…’ 4
Het christelijk geloof steekt z’n kop niet in het zand bij dat soort gedachten. Het heeft geen antwoord op de vragen van het bestaan. Het heeft slecht een geboren koning waarvan gezegd kan worden dat Hij de moeite waard is. En zo is ook 2016 een jaar des Heren, zo ik ook 2016 de moeite waard. Het zal een jaar zijn waarin wij onze levensreis tussen geboorte en dood vervolgen. Christus maakt het de moeite waard. Dat is bij alle donkere tonen in dit gedicht en bij alle donkere tonen ook in deze preek, ik geef het direct toe, toch de lichtstraal. Er is een ster gerezen aan het firmament van ons leven. Een licht waar het donker niet tegenop kan. Een licht wat het ons niet makkelijker maakt, maar je zou het niet willen missen. God lost onze problemen niet op, Hij maakt ze tot zijn probleem. Dat is het enige, maar dat is dan ook alles. We zijn niet meer, nooit meer allen. Het was de moeite waard. Ik hoop dat we dát over een jaar tegen elkaar kunnen zeggen. Amen.
5