h
STICHTING "4N DE ARBEID
Preambule De Stichting van de Arbeid heeft haar aanvullende conclusies, aanbevelingen en adviezen 35-min geformuleerd voordat de uitspraak van de experts van de International Labour Organization (ILO) over de vraag of de WIA voldoet aan de eisen van Verdrag nr. 121 uitkwam. De Stichting van de Arbeid brengt haar aanvullende conclusies, aanbevelingen en adviezen evenwel uit omdat zij een verdere vergroting van (duurzame) werkhervatting voor 35-minners zeer belangrijk vindt en de ambitie heeft om de positieve trend in de werkhervatting van 35-minners voort te zetten.
Aanvullende conclusies, aanbevelingen en adviezen 35-min Inleiding De Stichting van de Arbeid heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen voor de reintegratie en het behoud voor werk van werknemers1 die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard. De uitvoering van de re-integratie van de groep 35-min wordt door de Stichting gemonitord. Onderzoeksuitkomsten kunnen aanleiding zijn tot het formuleren van beleidsconclusies, aanbevelingen, maatregelen edof nader onderzoek. Om de re-integratie van 35-mimers te bevorderen heeft de Stichting van de Arbeid in 2008 de nota Praktische conclusies en aanbevelingen 35-min2 uitgebracht. Zij heeft, zoals aangekondigd in die nota, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verzocht de uitwerking van het aangescherpte Schattingsbesluit op de groep 35min te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in het onderzoek Schatting effect aangepaste Schattingsbesluit op aandeel afiijzingen WIA~. Daarnaast heeft de Stichting van de Arbeid de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) verzocht onderzoek te laten doen naar de relatie tussen gezondheidsbeleving en werkhervatting bij 35-mimers. Deze relatie is onderzocht in het Regioplanonderzoek Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-mimers4. Op basis van de uitkomsten van genoemde onderzoeken formuleert de Stichting van de Arbeid in deze nota - in aanvulling op de praktische conclusies en aanbevelingen 35min uit 2008 - aanvullende conclusies, aanbevelingen en adviezen ter bevordering van de re-integratie van 35 -mimers.
' De verantwoordelijkheid voor de re-integratie van vangnetters ligt bij de overheid. '
Stichting van de Arbeid, Praktische conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van de rondetajëlgesprekken over re-integratie en behoud voor werk van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, 6 maart 2008. U W , Schatting eflect aangepaste Schattingsbesluit op aandeel ajivijzingen WIA, 28 september 2009. Regioplan, Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners, mei 2010. Het onderzoek is gehouden onder alle werknemers, exclusief vangnetters, die tussen 1 januari 2008 en 30 juni 2009 voor de WIA zijn beoordeeld en 35min zijn bevonden.
STICHTIN G VAN DE ARBEID
Aanleiding voor de onderzoeken naar de uitwerking van het aangescherpte Schattingsbesluit en de relatie tussen gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners Sinds de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 1 januari 2006 heeft iemand die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard geen recht op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. In dit kader heeft de Stichting van de Arbeid ondernemingen en bedrijfstakken aanbevolen om werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard zoveel als mogelijk te behouden voor het arbeidsproces bij de eigen werkgever (eerste spoor); indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dan bij een andere werkgever (tweede spoor). Over eventuele aanpassingen in functie enlof arbeidsvoorwaarden moet overleg plaatsvinden tussen werkgever en betrokken werknemer. Bij de invoering van de WIA is aangegeven dat voor betrokkenen op het niveau van de arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen moet worden gekomen5. Met het kabinet is afgesproken dat sociale partners de re-integratie van de groep 35-min monitoren zodat een duidelijk beeld ontstaat hoe aan de re-integratie uitvoering wordt gegeven en de resultaten inzichtelijk worden gemaakt6. Maart 2008 heeft de Stichting van de Arbeid de nota Praktische conclusies en aanbevelingen 35-min gepubliceerd.7De nota is tot stand gekomen op basis van de informatie die de Stichting heeft verkregen uit rondetafelgesprekken met UWV, CWI, Boaborea, het Verbond van Verzekeraars en de Uitzendbranche. Ten aanzien van de mate van arbeidsbeperkingen en inzetbaarheid van 35-mimers concludeert de Stichting: o dat toen sociale partners op 4 november 2004 en 1 december 2005 in de Stichting van de Arbeid afspraken dat voor de categorie werknemers met lichte arbeidsbeperkingen op het niveau van de arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen dient te worden gekomen, zij aannamen dat deze werknemers ook echt lichte arbeidsbeperkingen zouden hebben en daarmee redelijk direct inzetbaar zouden zijn; o dat uit de rondetafelgesprekken naar voren is gekomen dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet één op één iets over de directe inzetbaarheid en de mate van arbeidsbeperkingen van de betreffende werknemer zegt; o dat het kan voorkomen dat een werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard toch aanzienlijke arbeidsbeperkingen heeft en daarom niet direct inzetbaar is. Dit betreft voornamelijk laagopgeleiden met een laag loon. De tweede monitor bevestigt (wederom) dat de ervaren gezondheid, het bij ziekte toch deels aan het werk blijven, de beschikbaarheid van ander werk en de werkgeverwerknemerrelatie belangrijke factoren zijn voor het al dan niet aan het werk zijn8. Tegen deze achtergrond besluit de Stichting tot twee onderzoeken. In het ene wordt inzichtelijk gemaakt hoe de aanscherping van het Schattingsbesluit uitgewerkt heeft Stichting van de Arbeid, Najaarsoverleg, 5 november 2004 en Stichting van de Arbeid en kabinet, Werktop, 1 december 2005. Stichting van de Arbeid en kabinet, Werktop: Triparliete beleidsinzet op het gebied van scholing en werk, 1 december 2005. Stichting van de Arbeid, Praktische conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van de rondetajëlgesprekken over re-integratie en behoud voor werk van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, 6 maart 2008. Regioplan, Geen WIA, wel werk? Vervolgmeting van het onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, februari 2008.
STICHTINSG n
VAN
DE ARBEID
voor de populatie van de 35-mincategorie. In het andere onderzoek wordt aangegeven in hoeverre de gezondheidsbeleving de kans op werkhervatting kan verklaren. Overigens blijkt uit de monitor van 2 0 0 9 ~dat het percentage 35-mimers dat aan het werk is na de WIA beoordeling van 46%" is toegenomen naar 62%. Onderzoeksbevindingen Hierna volgen de belangrijkste bevindingen uit de onderzoeken Schatting effect aangepaste Schattingsbesluit op aandeel ahijzingen WH en Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners. Op de website van de Stichting van de Arbeid, www.stvda.nl, staan samenvattingen van deze onderzoeken en van de andere onderzoeken naar de arbeidsmarktpositie van 35mimers die de Stichting van de Arbeid heeft laten verrichten in de jaren 2007 tot en met 2010.
3.1
Onderzoek Schatting effect aangepaste Schattingsbesluit op aandeel afwijzingen WL4
Per I januari 2004 is het Schattingsbesluit aangepast (aSB) en strikter geworden. De Stichting van de Arbeid vraagt zich af of de veranderingen in het aSB ervoor zorgen dat arbeidsongeschikte werknemers met ernstige gezondheidsproblemen en forse belemmeringen in het functioneren toch minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard. De Stichting wijst daarbij op twee belangrijke wijzigingen in het aSB ten opzichte van het oude Schattingsbesluit (oSB): 1. het voor de vaststelling van de restverdiencapaciteit minimaal vereiste aantal arbeidsplaatsen in minimaal drie passende functies is verlaagd van 30 naar 9; 2. ook als iemand voorheen in deeltijd werkte, mogen voltijdse functies worden geselecteerd door de arbeidskundige. De Stichting van de Arbeid heeft bemerkt dat als er makkelijker alternatieve functies kunnen worden vastgesteld met een hogere beloning het arbeidsongeschiktheidspercentage snel lager wordt. Werknemers met een laag loon hebben hierdoor een relatief grotere kans op een laag uitkeringspercentage". Terwijl toch door de mate van gezondheidsproblemen sprake kan zijn van moeilijke inzetbaarheid en beperkte mogelijkheden tot re-integratie.
Regioplan, 35-min op weg naar werk. De arbeidsmarktpositie van 35-rninners vanaf 2006, februari 2009. Het onderzoek Gezondheidsbeleving en werkhervatting van Regioplan van mei 2010 gaat er vanuit dat 65% van de 35-minners werkt. 'O Regioplan, Onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, januari 2007. Uit het onderzoek blijkt dat 44% van de in het onderzoek betrokken werknemers niet werkt en ook geen dienstverband meer heeft. Deze werknemers geven aan aanzienlijke belemmeringen te ervaren bij de terugkeer naar hun eigen werk of ander werk vanwege hun gezondheidssituatie enlof het gebrek aan passende arbeid. Van de 55% van de respondenten die geen dienstverband meer heeft met de oude werkgever is 62% ontslagen. Uit het onderzoek Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners van Regioplan van mei 2010 blijkt dat van de 35-minners die niet meer bij de eigen werkgever in dienst zijn, 73% is ontslagen. De percentages zijn overigens niet één-op-één te vergelijken omdat de onderzoeken op een aantal punten, zoals de onderzoeksgroep en - methodiek, verschillen. " Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.2, relatie tussen loon en mate van arbeidsongeschiktheid.
STICHTING VAN DE ARBEID
UWV heeft op verzoek van de Stichting van de Arbeid onderzoek gedaan naar de veronderstelde effecten van het aSB. Daarbij zijn ook de effecten van stelselwijzigingen met betrekking tot verlenging van de loondoorbetalingplicht en de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsdrempelvan 15% naar 35% meegenomen. De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn: l.
Door gewijzigde wetgeving zoals de Wet Verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (YLZ), de WIA en het aangepaste Schattingsbesluit (aSB) hebben 35-minners als groep gemiddeld meer functionele beperkingen en vaker 'harde' aandoeningen dan voorheen 15-minners of zelfs 35-minners onder de WAO".
Dit wordt met name veroorzaakt door de per l januari 2004 ingevoerde VLZ. De wachttijd voor de WIA-claimbeoordeling is toen verlengd van één naar twee jaar. In het tweede jaar van ziekte vindt nog veel herstel van arbeidsvermogen plaats waardoor een WIA-claimbeoordeling niet nodig is. De VLZ functioneert hiermee als een vorm van 'gezondheidsselectie'. Daarnaast wordt dit veroorzaakt door de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsdrempel die heeft plaatsgevonden bij de invoering van de WIA op 1 januari 2006. Op basis van de WAO kreeg een werknemer met een arbeidsongeschiktheid van 15%-35% nog een uitkering. Op basis van de WIA is dit niet meer het geval. Ook het aSB, ingevoerd op 1 oktober 2004, leidt er in beperkte mate toe dat 35-minners vaker 'harde' (objectiveerbare) aandoeningen en meer beperkingen hebben. Verder is de huidige groep 35-min ouder (meer 55-plussers) dan degenen die onder de WAO minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn beoordeeld. 2.
Onder het aSB is het makkelijker alternatieve functies te vinden dan onder het oSB waardoor werknemers meer kans hebben om in de 35-min categorie ingedeeld te worden.
Het vierde kabinet-Balkenende heeft besloten dat voor niet volledig arbeidsongeschikte 45-plussers het oSB geldt. Eerdere beschikkingen van 45-plussers zijn herzien. Door de herzieningsoperatie wordt bij 37% van de 45-plussers de arbeidsongeschiktheidsklasse (AO-klasse) hoger. Dit geldt met name voor degenen in de AO-klasse 15-25%. Zij ma~ . degenen die na de herziening ken l of meer stappen13naar een hogere ~ 0 - k l a s s e lVan is ingedeeld in de categorie 80-100% arbeidsongeschikt (ao), was een kwart daarvoor minder 15% arbeidsongeschikt verklaard. Degenen waarvan de arbeidsongeschiktheid één of meer AO-klassen stijgt, hebben één of meer van de volgende kenmerken: zij werken meer dan 38 uur; zij werken als parttimers in kleine deeltijdbanen en worden ook geschikt geacht voor functies die alleen fulltime verricht kunnen worden; l2
Het gemiddeld aantal functionele beperkingen van 35-mimers is gestegen van 9 naar l l. stap is een overgang van de ene AO-klasse naar de andere AO-klasse die daarop volgt of daarvoor lag. De AO-klassen onder de WAO waren 0-15%, 15-25%, 25-35%, 35-45%, 45-55%, 55-65%, 65-80%, 80-100%. Dit blijkt uit een schriftelijke toelichting van UWV naar aanleiding van vragen van de Stichting van de Arbeid bij Kennismemo KM 09-13. UWV heefi hiervoor geen verklaring.
" Een
l4
STICHTING VAN DE ARBEID
zij zijn laag of middelbaar opgeleid en worden geacht bepaalde basisvaardigheden te hebben zoals voldoende kennis van de Nederlandse taal en het kunnen omgaan met computers; zij hebben relatief veel beperkingen volgens de functionele mogelijkhedenlijst (FML-beperkingen). Voor hen zijn door de aanpassingen bij de invoering van het aSB makkelijker alternatieve functies te vinden. Hierdoor komen zij eerder in de categorie 35-min terecht. Het verlagen van het minimaal vereiste aantal arbeidsplaatsen in minimaal drie passende functies van 3x10 (30) naar 3x3 (9) om de arbeidsmogelijkheden van betrokkene te bepalen, heeft vooral effect op de groep met relatief veel FML-beperkingen. Het effect van de maximering van de omvang van het aantal uren van de maatrnan15 tot 38 uren is echter nog groter. De urenmaximering is overigens inmiddels afgeschaft en met terugwerkende kracht herzien16. De VLZ vergroot de kans op een WIA-uitkering in dezelfde mate als de drempelverhoging en het aSB de kans op een WIA-uitkering verkleinen. Hierdoor kan een werknemer ondanks een slechtere gezondheid toch een kleinere kans op een WIA-uitkering hebben17. 3.
Het aSB is voor een klein deel verantwoordelijk voor het toegenomen aantal beperkingen van 35-minners.
Het aSB leidt tot 4,6 a 6,6 procentpunt extra afwijzingen onder de WIA in de jaren 2005-2006 (dit is nog inclusief de in februari 2007 ongedaan gemaakte urenmaximering, waarvan het effect niet verwaarloosbaar klein wordt geacht).
4.
Als het oSB nog zou gelden, dan zou het aandeel WIA-ahijzingen dalen met maximaal 7%.
In de hypothetische situatie dat het aSB weer vervangen zou worden door het oSB, zou het aandeel WIA-afwijzingen maximaal 7 procentpunt dalen (ofwel het aandeel WIAtoekenningen met 7% stijgen). Overigens zou de daling van het aandeel WIAafwijzingen slechts deels betrekking hebben op de werknemers met de meeste functionele beperkingen, omdat het aSB ook op andere aspecten dan de ernst van de beperkingen betrekking heeft. 5.
l5 l6
l7
De grotere kans op indeling in de 35-min categorie is niet volledig te verklaren door het aSB en de drempelverhoging omdat uitkomsten van de schatting aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (het CBBS) worden bepaald door een combinatie van factoren.
De maatman is 'de met betrokkene vergelijkbare gezonde persoon'. De werkelijke omvang van de arbeid van betrokkene moet als uitgangspunt worden genomen omdat volgens de Centrale Raad van Beroep alleen op die manier het reële verlies aan verdiencapaciteit nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het aantal afwijzingen onder WIA-aSB is evenveel als onder WAO-oSB door de drempelverhoging, het aSB en de langere wachttijd. De langere wachttijd heeft als effect dat het aantal claimbeoordelingen bijna gehalveerd is, want in het tweede ziektejaar vindt nog veel herstel van arbeidsvermogen plaats.
STICHTING VAN DE ARBEID
De drempelverhoging en het aSB vormen geen volledige verklaring voor de grotere kans op WIA-afwijzing omdat de uitkomsten van de CBBS-schatting worden bepaald door een combinatie van factoren: opleiding, aantal en ernst van de beperkingen, type beperkingen, leeftijd, urenbeperking, maatmanloon, maatmanuren. Met name de rol van het type beperking is moeilijk onderzoekbaar in een statistische analyse. De ene beperking (er zijn er 100) legt veel meer gewicht in de schaal dan de andere. Onderzoek Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners Naast het onderzoek naar de uitwerking van het aangescherpte Schattingsbesluit heeft de Stichting van de Arbeid de RW1 gevraagd te onderzoeken in hoeverre het aantal beperkingen dan wel de ervaren gezondheid of belastbaarheid de kans op werkhervatting kunnen verklaren18. Aanleiding voor het onderzoek is de vraag of het in alle gevallen reëel is om van werkgevers en de desbetreffende werknemers te verwachten dat zij in het eigen bedrijf aan de slag blijven. Werknemers met een beperkt verlies aan verdiencapaciteit zijn niet in alle gevallen geschikt voor het eigen werk of voor ander werk binnen het eigen bedrijf. Daarnaast kan ook bij een beperkt verlies aan verdiencapaciteit sprake zijn van substantiële gezondheidsbeperkingen. De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn: 1.
Niet-werkende 35-minners met een als slecht ervaren gezondheid, een lager opleidingsniveau, een lager inkomen ten tijde van ziekmelding en gemiddeld meer beperkingen vormen een kwetsbare groep voor werkhervatting.
Het aandeel niet-werkende 35-mimers met een als (zeer) slecht ervaren gezondheid is 13% van de totale groep 35-mimers. Een deel hiervan heeft, in vergelijking met werkende 35-mimers met eveneens een als slecht ervaren gezondheid, ook een lager opleidingsniveau en verdiende ten tijde van de ziekmelding een lager inkomen. Ervaren gezondheid hangt sterk samen met het aantal vastgestelde beperkingen: 35mimers met meer vastgestelde beperkingen hebben een slechtere ervaren gezondheid. Een als slecht ervaren gezondheid op zichzelf lijkt geen belemmering voor werkhervatting te zijn. Een als slecht ervaren gezondheid in combinatie met een lage opleiding en een laag inkomen ten tijde van de WIA-beoordeling wel. Niet-werkende 35-mimers met een als slecht ervaren gezondheid die werkhervattingsbelemmeringen ondervinden, hebben als belangrijkste kenmerken: zij zijn laag opgeleid (basisonderwijs of vmbo); zij hebben ten tijde van de ziekmelding een laag inkomen (100%- 150% van het wettelijk minimumloon (WML)); en zij hebben meer beperkingen. Zij vormen een kwetsbare groep voor werkhervatting.
Dit Regioplanonderzoek is gehouden onder alle werknemers, exclusief vangnetters, die tussen 1 januari
2008 en 30 juni 2009 voor de WIA zijn beoordeeld en 35-min zijn bevonden.
STICHTING VAN DE ARBEID
2.
Werkende 35-minners hebben een betere uitgangspositie voor werkhervatting omdat zij een betere gezondheid, een hogere opleiding en een hoger inkomen hebben.
Werkende 35-mimers hebben gemiddeld minder lichamelijke en psychische beperkingen dan niet-werkende 35-mimers. Slechts een deel van de kans op werkhervatting wordt bepaald door het aantal beperkingen. Een deel van de verklaring voor het al dan niet hervatten van werk moet in andere factoren worden gezocht. Werkende 35-mimers zijn over het algemeen hoger opgeleid (hbo- of wo-niveau) en hebben op het moment van ziekmelding gemiddeld genomen een hoger inkomen dan niet-werkende 35-mimers op het moment van ziekmelding. 3.
Werknemers met een laag loon komen door de beoordelingssystematiek van de WIA (aSB) vaker en met meer beperkingen in de 35-min categorie terecht.
Dat de ene 35-mimer meer beperkingen heeft dan de andere is gelegen in de beoordelingssystematiek van de WIA waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage (of verlies aan verdiencapaciteit) afhankelijk is van het inkomen dat de werknemer verdiende ten tijde van de WIA-beoordeling. Werknemers met een laag loon komen hierdoor vaker en met meer beperkingen in een 35-minsituatie dan werknemers met een hoog inkomen. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de werkende-35-mimers als de niet-werkende 35mimers die ten tijde van de ziekmelding meer verdienden dan de 35-mimers met een lager loon, gemiddeld minder beperkingen hebben.
4.
Niet-werkende 35-minners die vinden dat zij kunnen werken, willen veelal minder uren werken maar ondervinden vaakjkanciële belemmeringen.
47% van de niet-werkende 35-mimers is van mening dat zij wel kunnen werken. Tweederde van hen geeft aan dat zij minder uren kunnen werken dan voor de ziekmelding. Tegelijkertijd geeft 83% van de niet-werkende 35-mimers aan dat hun inkomen noodzakelijk is om financieel rond te komen. Voor parttimers is het moeilijker om aan een baan te komen. Dit komt omdat het aantal beschikbare banen voor degenen die parttime inzetbaar zijn beperkter is dan voor degenen die fulltime inzetbaar zijn. Uit het onderzoek Geen WIA, wel werk?19 blijkt dat als het mogelijk is om minder uren te werken, er vaker sprake is van werkhervatting. 5.
De invloed van ervaren gezondheid is belangrijker voor de kans op werkhervatting dan het aantal beperkingen.
Werknemers met een als goed ervaren gezondheid hervatten vaker hun werk. De invloed van ervaren gezondheid is belangrijker voor de kans op werkhervatting dan het aantal beperkingen. Het aantal beperkingen biedt onvoldoende verklaring voor de kans op werkhervatting.
l9
Regioplan, Geen WIA, wel werk? Vervolgmeting van het onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, februari 2008.
STICHT1NG VAN DE ARBEID
Immers, ervaren gezondheid omvat meer dan alleen de gezondheidsaspecten die van belang zijn voor het uitvoeren van werk. Ervaren gezondheid hangt ook samen met onder andere de sociaaleconomische situatie (inkomen en opleiding), etniciteit en geslacht. Aanvullende conclusies, aanbevelingen en adviezen 35-min naar aanleiding van de onderzoeken Aanvullende conclusies20 -
Percentage 35-minners dat re-integreert neemt toe
De Stichting van de Arbeid constateert dat de arbeidsmarktpositie van 35-mimers verbetert: het percentage 35-mimers dat werkt, neemt toe. De monitor uit 2009~'geeft aan dat 62% van de groep 35-min aan het werk is na de WIA-beoordeling. In het eerste Regioplan-onderzoek uit 2007 was dit percentage nog 46%22.De Stichting van de Arbeid vindt deze positieve trend bemoedigend, te meer omdat zij de afgelopen jaren decentrale sociale partners heeft aanbevolen om voor deze werknemers maatwerk te ontwikkelen om hen te behouden voor het arbeidsproces. Niettemin vindt zij een verdere vergroting van (duurzame) werkhervatting voor 35-mimers zeer belangrijk en is het de ambitie van sociale partners om de positieve trend voort te zetten.
Extra aandacht nodig voor de 35-minners met een zwakke uitgangspositie voor werkhervatting Sociale partners hebben als doel dat 35-mimers hun oude werk hervatten of, als dit niet mogelijk is, nieuw werk vinden en behouden. Werkgevers en werknemers hebben hiervoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De Stichting van de Arbeid heeft evenwel bemerkt dat dit in de praktijk lastiger is dan aanvankelijk gedacht. Toen sociale partners afspraken dat voor de categorie werknemers met lichte arbeidsbeperkingen op het niveau van de arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen zou worden gekomen, namen zij aan dat deze werknemers ook echt lichte arbeidsbeperkingen zouden hebben en daarmee redelijk direct inzetbaar zouden zijn. De Stichting van de Arbeid constateert op basis van de onderzoeken dat de groep nietwerkende 35-mimers met een laag loon, een lage opleiding en een slechte gezondheidsbeleving, die - ondanks de aanwezigheid van relatief veel beperkingen - minder dan 35% arbeidsongeschikt worden beoordeeld, een zwakke uitgangspositie voor werkhervatting heeft.
Vanuit verzekeringstechnisch oogpunt constateert de Stichting van de Arbeid dat werknemers - ondanks dat zij aanzienlijke arbeidsbeperkingen kunnen hebben - niet in aanmerking komen voor een WIA-uitkering. Dit valt te verklaren op basis van een combinatie van factoren; invoering van de VLZ, de drempelverhoging WIA, de aanpassingen van het Schattingsbesluit en de schattingssystematiek. Deze combinatie zorgt ervoor dat 35-mimers, als groep, gemiddeld meer functionele beperkingen en vaker 'harde' aan De Conclusies zijn een aanvulling op de Praktische conclusies en aanbevelingen 35-min (2008). Regioplan, 35-min op weg naar werk. De arbeidsmarktpositie van 35-minners vanaf 2006, februari 2009. 22 Regioplan, Onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, januari 2007. 20
-
a
STICHTING VAN DE ARBEID
doeningen hebben, in vergelijking met voorheen 15-mimers of zelfs 35-mimers onder de WAO. Werknemers die als parttimer in een kleine deeltijdbaan werken, laag of middelbaar zijn opgeleid edof relatief veel beperkingen ondervinden, hebben een grotere kans om in de categorie 35-min terecht te komen. Door de schattingssystematiek van de WIA, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage (of verlies aan verdiencapaciteit) afhankelijk is van het inkomen dat de werknemer verdiende op het moment van ziekmelding, is het makkelijker om voor werknemers met een laag loon (100% tot 150% WML) alternatieve passende functies in het CBBS-systeem te vinden waarmee zij hun restverdiencapaciteit kunnen benutten dan voor werknemers met een hoog loon. Hierdoor komen werknemers met een laag loon vaker en met meer beperkingen in een 35-minsituatie terecht dan werknemers met een hoog loon.
Vanuit het oogpunt van re-integratie constateert de Stichting van de Arbeid dat 35mimers met een lage opleiding, een laag inkomen ten tijde van ziekmelding en met relatief veel beperkingen minder vaak hun dienstverband behouden. Zij hebben een zwakke uitgangspositie voor werkhervatting. Daarbij komt dat een als slecht ervaren gezondheid een negatieve invloed heeft op de kans op werkhervatting. Als deze groep 35-mimers niet werkt en tevens de eigen gezondheid als slecht ervaart, is zelfs sprake van een kwetsbare uitgangspositie voor werkhervatting. -
Voortzetting positieve trend vergt extra inspanningen van werkgevers, werknemers en de overheid
Om de positieve trend in de re-integratie van 35-mimers voort te kunnen zetten, acht de Stichting van de Arbeid het van belang dat de kans op (duurzame) werkhervatting ook wordt vergroot voor deze 35-mimers, die moeilijker inzetbaar zijn en beperktere mogelijkheden tot re-integratie hebben dan die van de overige 35-mimers. Om dit te bereiken zijn volgens de Stichting van de Arbeid extra inspanningen nodig: werkgevers en werknemers in de bedrijven moeten gezamenlijk naar maatwerkoplossingen zoeken. Als uitbreiding op de praktische conclusies en aanbevelingen uit 2 0 0 8 ~ ~ worden daarom aanvullende aanbevelingen gedaan. De Stichting van de Arbeid gaat ervan uit dat zowel werkgever als werknemer meer intensieve ondersteuning nodig hebben. Ook de overheid wordt in dit kader om extra inzet gevraagd.
23
Stichting van de Arbeid, Praktische conclusies en aanbevelingen 35-min, 6 maart 2008.
STICHTING VAN DE ARBEID
Aanvullende aanbevelingen24en adviezen met betrekking tot de eerste twee ziektejaren 4.2.1 Aanvullende aanbevelingen Meer inzet op re-integratie in de eerste twee ziektejaren geeft meer kans op succes -Aanbevelingen aan werkgevers In de eerste twee ziektejaren is de meeste winst te behalen voor een succesvolle werkhervatting. De medische beperkingen waarmee 35-mimers te maken hebben, zijn zeer uiteenlopend. Onderscheid kan worden gemaakt tussen algemene en beroepsspecifieke beperkingen. Algemene beperkingen belemmeren een werknemer te functioneren op zijn oude niveau ongeacht de functie. Beroepsspecifieke beperkingen belemmeren een werknemer zijn eigen werk nog te doen maar verhinderen hem niet om andere functies te vervullen. Vooral voor werknemers bij wie een gerede kans bestaat dat zij na afloop van de eerste twee ziektejaren een zwakke of kwetsbare uitgangspositie voor werkhervatting hebben, geldt dat zo snel mogelijk tot werkhervatting moet worden gekomen. De ervaring met re-integratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten heeft immers geleerd dat snelheid van handelen een voorwaarde is voor succes25. Aanbeveling aan werkgevers is om al in een vroeg stadium26 van het ziekteproces het gesprek met de werknemer aan te gaan over re-integratie, hetzij in het eigen bedrijf, hetzij bij een ander bedrijf. In geval van algemene beperkingen betekent dit waarschijnlijk werkhervatting in de eigen functie. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het (tijdelijk) verrichten van een lichter takenpakket of het (tijdelijk) verrichten van het eigen werk voor een geringer aantal uren. (Deels) blijven werken (op arbeidstherapeutische basis) in de eerste twee ziektejaren heeft een positieve invloed op de werkhervattingskans. In geval van beroepsspecifieke beperkingen betekent dit vaker het zoeken naar een andere functie. Indien vastgesteld wordt dat dit binnen het eigen bedrijf niet mogelijk is (eerste spoor), kan oriëntatie op werk bij een andere werkgever aan de orde zijn (tweede spoor) waarbij wordt gewezen op de mogelijkheid hierbij een Poortwachtercentrum of het UWV in te schakelen. Binnen de loondoorbetalingsperiode ligt detachering naar een andere werkgever of een re-integratiebedrijf voor de hand. De Stichting van de Arbeid beveelt werkgevers aan om de eerstejaarsevaluatie altijd te combineren met een arbeidsdeskundigenoordeel zodat tijdig wordt beoordeeld of een werknemer nog kan functioneren in zijn eigen werk, in een andere functie binnen de organisatie of buiten de organisatie.
De aanbevelingen zijn een aanvulling op de Praklische conclusies en aanbevelingen 35-min, uitgebracht in 2008. Deze fase blijkt essentieel voor werkhervatting op een later moment. Zo heeft (deels) blijven werken in deze fase een positieve invloed op de kans het werk te hervatten. 26 LangemanEconomen in opdracht van MKB-Nederland, Niet wachten op de WIA, 2008. In dit onderzoek wordt gesteld dat dit bij voorkeur na 8 weken is. Het kan zijn dat dit bij sommige ziektebeelden niet de voorkeur heeft. 24
25
STICHTING VAN DE ARBEID
De Stichting van de Arbeid wijst op de ondersteunende rol die de bedrijfsarts of arboarts in deze fase kan vervullen. Daar waar stimulering van werkgever en werknemer nodig is voor het tijdig vinden van maatwerkoplossingen, heeft ook de verzuimverzekeraar een ondersteunende rol te vervullen. Verder kan een werkcoach van een reintegratiebedrijf worden ingezet voor aanvullende begeleiding van de werknemer. - Aanbevelingen aan werknemers
Aan het werk gaan zodra dit weer enigszins mogelijk is, vergroot de kans op succesvolle re-integratie. Wanneer de werknemer zijn eigen werk vanwege beperkingen niet meer kan doen, dient de werkgever andere passende arbeid aan te bieden. De Stichting van de Arbeid beveelt werknemers aan ook zelf na te denken over ander passend werk binnen het bedrijf dat door hen kan worden verricht en hierover met de werkgever (c.q. de bedrijfsarts) in gesprek te gaan. Indien de ziekte met het eigen werk te maken heeft, is oriëntatie op ander werk aan te bevelen. Met gerichte scholing grotere inzetbaarheid
Gerichte scholing kan de inzetbaarheid van de werknemer binnen of buiten het bedrijf vergroten. Werkgevers wordt aanbevolen om in samenwerking met de werknemer uit te zoeken of dit het geval is en de gerichte scholing te faciliteren. Vooral voor werknemers bij wie een gerede kans bestaat dat zij na afloop van de eerste twee ziektejaren een zwakke of kwetsbare uitgangspositie voor werkhervatting hebben, is gerichte scholing belangrijk om meer kans op werkhervatting te bieden. Werknemers wordt aanbevolen om hun inzetbaarheid en kans op werkhervatting te vergroten door gerichte scholing te volgen, vooral als een gerede kans bestaat dat zij na afloop van de eerste twee ziektejaren tot de kwetsbare groep 35-mimers gaan behoren. Regelen van duurzame re-integratie en adequate bescherming van rechten belangrijk bij oriëntatie op werk bij een andere werkgever
De Stichting van de Arbeid is van mening dat ook bij re-integratie bij een andere werkgever als uitgangspunt moet worden genomen dat de nieuwe arbeidsrelatie duurzaam zal zijn. De werknemers en de oude werkgever dienen zich hiervan te vergewissen bij de start ervan. Het gaat er om dat de re-integrerende werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, niet alleen werk bij een andere werkgever vindt maar daar ook aan het werk blijft. Vandaar dat de Stichting van de Arbeid het van groot belang acht dat de re-integratie via het tweede spoor een duurzaam karakter heeft. De oude werkgever draagt hiervoor een belangrijke eigen verantwoordelijkheid en wordt aanbevolen hierover goede afspraken te maken met de werknemer. De Stichting van de Arbeid vindt detachering bij een andere werkgever een goede wijze om een nieuwe arbeidsrelatie te starten: de werknemer werkt (tijdelijk) bij een andere werkgever maar blijft in dienst van de eigen werkgever. Zij ziet dit als een aanloop naar een nieuwe duurzame werkkring. Er komt een moment waarop de band met de oude werkgever wordt verbroken en deze wordt vervangen door een arbeidsovereenkomst met de nieuwe werkgever. Uiteraard zal daarvan sprake zijn wanneer de detachering succesvol verloopt. Indien dit niet het geval is, dan zal opnieuw gezocht moeten worden
STICHTING VAN DE ARBEID
naar een andere werkplek, al dan niet bij een andere werkgever. Daarom kan ook detachering via een re-integratiebedrijf een mogelijkheid zijn, in het bijzonder in die gevallen waarin geen goed zicht bestaat op voor de re-integrerende werknemer in aanmerking komende geschikte arbeidsplaatsen. De werknemer werkt dan (tijdelijk) via een reintegratiebedrijf bij verschillende werkgevers maar blijft in dienst van de eigen werkgever. Hierdoor kan de werknemer bekijken of de functie geschiktlpassend is. Proefplaatsingen bij een andere werkgever kunnen ook hieraan bijdragen. In veel gevallen zal de detacheringsovereenkomstmet behoud van de oude arbeidsovereenkomst in stand blijven gedurende de loondoorbetalingsperiode. Tijdens deze periode geldt de wettelijke ontslagbescherming op grond van artikel 7:670 BW. Voor de werknemer biedt dit verreweg de beste rechtspositie. Er kunnen echter ook redenen zijn voor de werkgeverlwerknemer om al op een eerder moment de formele overstap te realiseren. Als de nieuwe rechtspositie en de werkzaamheden van de nieuwe baan goed aansluiten bij de capaciteiten van de re-integrerende werknemer en betrokkene zich ook thuis voelt in de nieuwe organisatie en een nieuwe toekomst voor zich ziet, kunnen dat goede redenen zijn om al op een eerder moment de band met de oude werkgever te verbreken en een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan. De re-integrerende werknemer heeft, als het gaat om het op een eerder moment verbreken van de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever, een beslissende stem. Immers gedurende de wettelijke periode van loondoorbetaling bij ziekte kan de arbeidsovereenkomst niet eenzijdig worden ontbonden. Dit kan alleen wanneer de betrokken werknemer daarmee instemt. Voorts acht de Stichting van de Arbeid het van belang dat juist in een dergelijke situatie er adequate bescherming in stand blijft voor zover het de sociale zekerheidspositie van de betrokken werknemer betreft. Zij doelt hierbij bijvoorbeeld op de bescherming tegen het verlies van het recht op een ziektewetuitkering en werkloosheidsuitkering wanneer de betrokken werknemer binnen de periode van twee jaar wordt ontslagen door de nieuwe werkgever27.Het treffen van een regeling tussen werkgever en werknemer kan de werknemer net over de drempel helpen naar een nieuwe werkgever.
4.2.2
Aanvullend advies
No-riskpolis ter ondersteuning van vroegtijdige re-integratie via het tweede spoor
In de eerste twee ziektejaren is nog veel herstel van arbeidsvermogen mogelijk en is de kans op succesvolle re-integratie het grootst. De kans op werkhervatting neemt af naarmate werkhervatting langer op zich laat wachten. Een werknemer kan gezien zijn beperkingen niet geschikt zijn voor het eigen werk, maar wel heel geschikt zijn voor het verrichten van ander passend werk dat is afgestemd op zijn mogelijkheden en beperkingen.
Indien de betrokken werknemer door de nieuwe werkgever wordt ontslagen, kan UWV de werknemer een uitkering op grond van de vangnetregeling Ziektewet weigeren omdat hij binnen de periode waarin hij recht op bijzondere ontslagbescherming had, ontslag heefì genomen bij de oude werkgever. Volgens de vangnetregeling Ziektewet is dit een benadelingshandeling.
STICHTING L VAN DE ARBEID
Een van de meest voorkomende belemmeringen voor re-integratie is de beschikbaarheid van ander passend werk bij de eigen werkgever. Dit maakt het noodzakelijk om te kijken naar passende arbeid bij een andere werkgever. Momenteel komt gemiddeld ongeveer 15% van de zieke of arbeidsongeschikte werknemers via het tweede spoor tot werkhervatting. De Stichting van de Arbeid denkt dat de mogelijkheden tot werkhervatting via het tweede spoor nog onderbenut zijn en verwacht dat een hoger percentage haalbaar is. Daarvoor heeft zij echter ook inzet en ondersteuning van de overheid nodig. De Stichting van de Arbeid acht het van belang dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt gemaakt om werknemers met arbeidsbeperkingen, die in hun eerste twee ziektejaren zitten, in dienst te nemen. Vooral werknemers van wie in de eerste twee ziektejaren duidelijk is dat zij het eigen werk niet meer zullen kunnen uitoefenen en geen ander passend werk bij de eigen werkgever kunnen verrichten, zijn volgens de Stichting gebaat bij vroegtijdige werkhervatting via het tweede spoor. Daarbij vraagt de Stichting van de Arbeid speciale aandacht voor de groep werknemers die nu veelal in de 35mincategorie terecht komt, te weten werknemers met een laag loon op het moment van ziekmelding (100% tot 150% WML), een lage opleiding (basisonderwijs of vmbo) en relatief veel arbeidsbeperkingen, al dan niet in combinatie met een slechte gezondheidsbeleving. Zij hebben een zwakke of zelfs kwetsbare uitgangspositie voor werkhervatting. Werknemers die na de WIA-claimbeoordeling 35-min worden verklaard en daarna in dienst van een andere werkgever passende arbeid gaan verrichten, krijgen een noriskpolis toegekend2'. Een 35-minner die ziek wordt, krijgt in dat geval een Ziektewetuitkering. De no-riskpolis zorgt ervoor dat werkgevers sneller bereid zijn werknemers met arbeidsbeperkingen aan te nemen omdat eventuele risico's op loondoorbetaling bij ziekte hiermee (grotendeels) worden afgedekt. Echter, vóór de WIA-claimbeoordeling kan geen aanspraak gemaakt worden op een noriskpolis. Dit maakt het voor werkgevers die een potentiële 35-minner in dienst willen nemen weinig aantrekkelijk om dit vroegtijdig te doen.
-Advies aan het kabinet De Stichting van de Arbeid adviseert de overheid de mogelijkheid te onderzoeken om de no-riskpolis al voor de WIA-claimbeoordeling in te kunnen zetten als reintegratieinstrument. Dit om bij te dragen aan een snelle re-integratie via het tweede spoor en een grotere kans op werkhervatting.
Aan de toekenning van een no-riskpolis is een aantal voorwaarden verbonden. In de afwijzingsbrief voor een WIAaanvraag staat of gebruik kan worden gemaakt van de no-riskpolis.
STICHTING VAN DE ARBEID
4.3
4.3.1
Aanvullende aanbevelingen en adviezen met betrekking tot de periode na de WIA-claimbeoordeling Aanvullende aanbevelingen - Aanbeveling aan werkgevers, werknemers en decentrale cao-partijen
Een werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, kan toch aanzienlijke arbeidsbeperkingen hebben. De stichting van de Arbeid beveelt werkgevers aan om bij UWV te informeren welke re-integratievoorzieningen aangevraagd kunnen worden om 35-mimers in dienst te houden of bij een andere werkgever geplaatst te krijgen. Ook werknemers wordt aanbevolen zich goed op de hoogte te stellen van de mogelijkheden die de wet- eníof hun cao edof hun werkgever biedt om na de eerste twee ziektejaren weer tot werkhervatting te komen. Ook voor deze periode geldt: de kans op werkhervatting neemt af naarmate werkhervatting langer op zich laat wachten. De Stichting van de Arbeid beveelt decentrale cao-partijen aan, om in het licht van de integrale ketenbenadering, cao-afspraken te maken over de re-integratie van 35mimers. 4.3.2 Aanvullend advies Uit de onderzoeken die de Stichting van de Arbeid heeft laten verrichten, blijkt dat de grootste belemmering voor werkgevers voor succesvolle re-integratie gelegen is in de gezondheid van de werknemer én het gebrek aan passend werk. Het onderzoek Gezondheidsbeleving en werkhervatting geeft aan dat van de 35-mimers die niet meer bij de eigen werkgever in dienst zijn, 73% is ontslagen. Terwijl eerder onderzoek" aantoont dat degenen die bij hun werkgever in dienst blijven er beter in slagen te re-integreren dan degenen die zijn ontslagen3'. Het voorkomen van ontslag is in het kader van reintegratie dus belangrijk. Eenmaal ontslagen, is de kans op werkhervatting beduidend minder. De Stichting van de Arbeid adviseert het kabinet daarom het in dienst houden van een 35-minner aantrekkelijker te maken voor werkgevers. Het risico van loondoorbetaling na 104 weken ziekte wordt nu niet gedekt door de verzekeraar. Dit risico op een nieuwe loondoorbetalingsverplichting kan voor sommige werkgevers een punt van overweging zijn om de re-integratieinspanningen niet voort te zetten maar over te gaan op ontslag. Vooral bij werkgevers met weinig personeel en met vaak beperkte mogelijkheden tot maatwerkoplossingen speelt deze overweging een rol. De Stichting van de Arbeid adviseert het kabinet om de no-riskpolis, die van toepassing is in geval van re-integratie van een 35-mimer bij een andere werkgever, ook van toepassing te laten zijn op re-integratie bij de eigen werkgever. Dit om het risico van een
29
Regioplan, Onderzoek naar de re-integratie van werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, januari 2007. Ape en AStri, De weg naar de WIA, december 2010.
STICHTING VAN D E A R B E I D
nieuwe loondoorbetalingsperiode af te dekken en daarmee het ontslag van 35-mimers te voorkomen. Aanvullend advies ten aanzien van de schattingssystematiek
Schatting realistischer maken De Stichting van de Arbeid constateert dat het feit dat een deel van de 35-mimers een slechte uitgangspositie voor werkhervatting heeft in verband kan worden gebracht met de schattingssystematiek die wordt gehanteerd bij de WIA-claimbeoordeling. Werknemers met relatief veel beperkingen worden hierdoor toch minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. De Stichting van de Arbeid is van mening dat de verdiencapaciteit zoveel als mogelijk op basis van een realistisch perspectief moet worden vastgesteld. Hiertoe zijn verschillende varianten denkbaar. Alvorens hierop in te gaan, zal kort de schattingssystematiek worden uiteengezet en de relatie tussen loon en de mate van arbeidsongeschiktheid.
-
Schattingssystematiek
Als uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zijn werk niet of niet volledig kan uitvoeren, maar nog wel benutbare mogelijkheden tot arbeid heeft, stelt de verzekeringsarts vast wat de mogelijkheden en beperkingen zijn bij het verrichten van arbeid. Daarna wordt in het arbeidskundig onderzoek vastgesteld wat de mate van arbeidsongeschiktheid is. Dit wordt gedaan door het maatmaninkomen - het salaris dat de werknemer verdiend zou hebben als hij niet ziek zou zijn geworden - per uur te vergelijken met het inkomen dat betrokkene gezien zijn beperkingen per uur met arbeid kan verdienen. Om dit vast te stellen, raadpleegt de arbeidsdeskundige het CBBS dat informatie over zo'n 7000 gangbare functies in Nederland bevat. Sinds de aanpassing van het Schattingsbesluit in 2004 is het voldoende als de arbeidsdeskundige drie functies met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie in het CBBS vindt (3x3) die betrokkene - gezien zijn beperkingen - zou kunnen vervullen. Voor deze aanpassing van het Schattingsbesluit werd de norm van drie functies met minimaal tien arbeidsplaatsen per functie (3x10) gehanteerd. De arbeidsdeskundige houdt bij het zoeken rekening met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, opleiding en ervaring van de werknemer. Bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, wordt de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee de betrokkene per uur het meest kan verdienen in aanmerking genomen (art. 9 Schattingsbesluit). Als er geen of onvoldoende geschikte functies worden gevonden, is de cliënt 100% arbeidsongeschikt op arbeidsdeskundige gronden. Als er wel geschikte functies zijn dan is het arbeidsongeschiktheidspercentage gelijk aan het procentuele verschil tussen het maatmaninkomen en het salaris dat hij kan verdienen in de functies die hij volgens het arbeidsdeskundig oordeel kan uitvoeren. Uitgangspunt bij deze theoretische schattingsmethodiek is dat iemand alleen geschat kan worden op functies die voorkomen op de Nederlandse arbeidsmarkt en die hij met zijn mogelijkheden en beperkingen kan vervullen. Voor deze functies hoeven in de praktijk geen concrete vacatures te bestaan.
L
STICHTING VAN DE ARBEID
-
Relatie tussen loon en mate van arbeidsongeschiktheid
De relatie tussen beperkingen en arbeidsgeschiktheid is minder eenduidig dan op het eerste gezicht lijkt. Belangrijke factoren die van invloed zijn op de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage zijn namelijk het inkomen van de werknemer op het moment van de beoordeling en het inkomen dat de werknemer, gegeven zijn beperkingen, opleiding en ervaring, na de beoordeling kan verdienen. Het CBBS gaat uit van de aanvangssalarissen van de diverse functies, met als ondergrens het WML. Als het laatst verdiende loon van een werknemer in de buurt van het WML ligt, kan de verdiencapaciteit minder dalen dan als het aanvangssalaris ver boven het WML ligt. Als geschikte functies in het CBBS worden gevonden waarmee een werknemer minstens 65% van zijn laatst verdiende loon kan verdienen, krijgt hij geen WIA-uitkering. Voor werknemers met een laag inkomen geldt dat zij eerder minimaal 65% van hun oude loon kunnen verdienen dan mensen met een hoger loon. De arbeidsongeschiktheidsgrensvan 35% leidt ertoe dat werknemers met benutbare mogelijkheden tot arbeid en een loon op het moment van ziekmelding tot ongeveer 1,5 keer het WML, ondanks veel beperkingen, eerder in de 35-min categorie terechtkomen dan werknemers met een hoger loon.
-
Advies aan het kabinet
De Stichting van de Arbeid constateert dat het theoretische karakter van het aSB ertoe leidt dat werknemers met relatief veel beperkingen in een aantal gevallen toch minder dan 35% arbeidsongeschikt worden verklaard. De Stichting is van mening dat de verdiencapaciteit zoveel als mogelijk op basis van een realistisch perspectief moet worden vastgesteld en adviseert het kabinet het Schattingsbesluit hierop te bezien. In het CBBS is de Nederlandse arbeidsmarkt onderverdeeld in vijf regio's. Volgens de huidige schattingssystematiek moet een functie die wordt geduid als door de betrokkene te vervullen in heel Nederland, dus in elk van de vijf regio's te vinden zijn. In de praktijk komt het echter voor dat functies die op het eerste gezicht hetzelfde lijken bij nadere beschouwing per regio kunnen verschillen. Bijvoorbeeld omdat het loon verschilt of omdat er andere opleidingseisen aan worden gesteld. De Stichting van de Arbeid vindt het daarom redelijk als in de schattingssystematiek het uitgangspunt wordt gehanteerd dat iemand geschat wordt op functies die voorkomen in de regio waarin hij woont. De Stichting van de Arbeid heeft al voor de invoering van de WIA gesteld dat de aanpassing van het Schattingsbesluit een wezenlijk effect zou bewerkstelligen3'. Zij doelde onder andere op de wijziging voor de vaststelling van de restverdiencapaciteit toen het minimaal vereiste aantal arbeidsplaatsen in minimaal drie passende functies is verlaagd van 30 (1Ox 3) naar 9 (3x3).
van de Stichting van de Arbeid aan de Tweede Kamer d.d. 1 juni 2004 over Aanpassing Schattingsbesluit WAO.
" Brief