Het programmakader Preventie Preventie is een essentieel onderdeel van de volksgezondheid in Nederland. Zorgen dat mensen die gezond zijn, gezond blijven en zorgen dat mensen die ziek zijn vroeg worden opgespoord en behandeld, zijn de hoofddoelen van het programmakader Preventie.
Nieuws over preventie Jaargang 9 nummer 28 Maart 2007
Het programmakader levert een bijdrage aan het bevorderen van gezond gedrag en het voorkomen van ziekte
door de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde interventies en deze te toetsen op effectiviteit, doelmatigheid en best practices.
Het programma Preventie Programmacoördinator Jeanet Bruil
Het programma Preventie en gezondheidsbevordering bij thuiszorginstellingen
Telefoon 070 349 51 94
Secretaresse Ilona de Jager-Rolvink
Teammanager Marijke Janssens Secretaresse Marleen Blom
1
De deelprogramma’s
Secretaris Marie-José van Rooy Telefoon 070 349 51 91
Secretaris Valesca Kuling
Het programma Seksuele gezondheid van de jeugd
Telefoon 070 349 51 92
Secretaresse Renate Zondervan
Innovatie
Secretaresse Helen Vrolijk
2 Effectiviteit en doelmatigheid
Secretaris Mirre Hubers Telefoon 070 349 51 90
Secretaris Marja Westhoff
Het programma Leefstijlcampagnes
Telefoon 070 349 52 32
Secretaresse Ilona de Jager-Rolvink
Secretaresse Ria Koolstra
3 Implementatieonderzoek en proefimplementatie
Secretaris Corna van Tol Telefoon 070 349 51 91
Secretaris Tonnie Bakkenist
Het programma Sport, Bewegen en Gezondheid
Telefoon 070 349 52 31
Secretaresse Ria Koolstra
Secretaresse Trudy van der Burg
4 Landelijke Implementatie
Secretaris Abida Durrani Telefoon 070 349 52 31
Secretaresse Trudy van der Burg
Het programma Academische werkplaatsen publieke gezondheid
Het programma Gezond Leven
Telefoon 070 349 51 92
Telefoon 070 349 52 07
Het programma Beter Voorkomen
Telefoon 070 349 51 90
Secretaresse Marleen Blom
Secretaris Tonnie Bakkenist Telefoon 070 349 52 31
Secretaris Resie Kuppens
Secretaresse Renate Zondervan
Secretaris Saskia van den Toorn Secretaresse Helen Vrolijk
Coördinator Hannie Bonink Telefoon 070 349 51 94
Het programma Elektromagnetische Velden en Gezondheid Secretaris Julia van Os
Secretaresse Trudy van der Burg Telefoon 070 349 52 32
ZonMw wil internationalisering stimuleren ‘Uiteindelijk is het de bedoeling
dat alle teams, waaronder Preventie, internationale
activiteiten gaan ontwikkelen’ Samenwerken
voor hogere effectiviteit Jan Willem
Hartgerink van het ministerie van VWS over Europese subsidies Je
moet de juiste mensen
kennen Gerard Molleman over Europese samenwerking Maatschappelijke onrust
Onderzoek naar invloed elektromagnetische velden op gezondheid Vraaggesprek ‘Gezien de expertise
kan ZonMw een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen
28 Pre Post naar andere landen’
Preventie en Europa
Volgens de website van de EU doet Europa veel aan gezondheidsbevordering. Zo stellen zij dat het
Europees preventieonderzoek
huidige EU-programma voor volksgezondheid maatregelen omvat tot bevordering van een goede
gezondheid die steunen op het aanpakken van de meest doorslaggevende factoren van gezondheidsproblemen die leiden tot ziekte en vroegtijdige sterfte. Met dat doel worden projecten en initiatieven toegespitst op bewustmaking, informatieverspreiding en uitwisseling van beproefde methoden.
De EU heeft onder meer informatiecampagnes en bewustmakingsinitiatieven georganiseerd over de schadelijke gevolgen van roken.
En toch lukt het niet om in de meeste Europese landen een avondje ‘rookvrij’ uit te gaan. In Nederland kun je niet eens naar een restaurant gaan zonder dat mensen rook in je gezicht blazen. Toen ik in de jaren negentig in Canada op vakantie was ontdekte ik dat ze daar al jaren in staat zijn om sigarettenrook te weren uit horecagelegenheden. Wil je roken moet je dat op de stoep doen. Zelfs de rokers vinden dat normaal.
Een dik applaus voor landen als Italië en Ierland waar tot ieders tevredenheid niet meer wordt gerookt in de horeca. Wanneer is Nederland eindelijk zo ver? Erp
De vleespotten van Europa
Inhoud PrePost is een uitgave van het
programma Preventie van ZonMw
Europees preventieonderzoek: De vleespotten van Europa 3 Europees samenwerken: je moet de juiste mensen kennen 5
Colofon
Europese subsidies preventie: Samenwerken voor hogere effectiviteit 7
Redactie- en administratieadres Postbus 93245, 2509 AE Den Haag
Onderzoek naar invloed elektromagnetische velden op gezondheid gestart 10
e-mail
[email protected], telefoon 070 349 51 89, fax 070 349 53 89 Redactie Annette Zandvliet eindredacteur, Cecilia Ljunggren redacteur, Corna Gozeling-van Tol redacteur, Willem de Regt redacteur Bijdragen aan dit nummer Angèle Steentjes, Maarten Evenblij, Marten Dooper en Wilma Mik, diverse medewerkers ZonMw © Illustraties Hollandse Hoogte (cover, p. 3, 10 en 18), Clemens Hosman (p. 15 en 17) en ZonMw Vormgeving Studio Bau Winkel, Den Haag Druk Den Haag Offset, Rijswijk Het overnemen van teksten is toegestaan mits juiste bronvermelding. De afgebeelde personen hebben niet altijd een directe relatie met het onderwerp. De redactie streeft ernaar om de rechthebbenden met betrekking tot illustraties in deze uitgave zo mogelijk te achterhalen.
ZonMw wil internationalisering stimuleren 12 Vraaggesprek 15
Menig onderzoeker staat ambivalent tegenover subsidie van de Europese Unie. Weliswaar lonken de Europese geldbronnen als de vleespotten van Egypte, maar de bureaucratie en de op de loer liggende Babylonische Europese spraakverwarring stoten onderzoekers af. Soms wordt zelfs gesneerd over wetenschappers die Europese subsidies in de wacht weten te slepen. Ze zouden minder wetenschapper dan lobbyist zijn en het gehonoreerde onderzoek zou de wetenschappelijke toets der kritiek nauwelijks doorstaan, maar vooral zijn uitverkoren doordat het handig inspeelde op criteria die samenhangen met de doelstellingen van de Europese Unie.
Europese studie moet inzicht geven in waarde prostaatkankerscreening 18 Dames en heren Implementeren??? 21 Goed model voor preventie: Partnership Stop met roken 22 Europese web portal om ‘verre’ professionals te ondersteunen 24 Academische werkplaats: brug tussen universiteiten en praktijk 25 ‘Laat je niet verrassen!’ 26 Mededeling 28 Afgerond 28
Het is allemaal waar, zo blijkt uit diverse bijdragen in deze
Toch zal gezamenlijk Europees onderzoek en in elk geval samen-
hoogte zijn van de politieke discussies in Brussel en Straatsburg
Zeker op het terrein van de preventie en vooral voor onderzoek
‘De medewerkers van het Brusselse kantoor van EuroHealthNet
gezondheid. Bij primaire preventie gaat het immers dikwijls om
de juiste mensen kennen’, zegt bijvoorbeeld dr. Gerard Molleman,
gemakkelijker te onderzoeken als diverse landen de handen
moet kunnen lobbyen, Europese ambtenaren kennen, goed op de en deelnemen in de juiste internationale gremia.
zorgen ervoor dat we binnen het Europese ambtenarenapparaat
manager van het Centrum voor Kennis & Kwaliteit van het NIGZ,
die betrokken is bij een groot project dat evidence based health
Mochten er alsnog personen zijn die menen zekere rechten te kunnen
Prostaatkanker
Pre Post over Europa. Wie wil meedingen naar Europese subsidies
werking tussen Europese landen steeds belangrijker worden. naar de effecten van interventies op de verbetering van de
relatief kleine effecten bij grote bevolkingsgroepen en die zijn ineen slaan.
Dat is bijvoorbeeld gebeurd met een studie naar het effect van
doen gelden, dan worden zij verzocht contact met ons op te nemen.
promotion binnen Europa probeert te stimuleren. ‘Zo zijn we
screening op prostaatkanker onder 200.000 Europese mannen.
PrePost verschijnt onregelmatig en wordt gratis verspreid. Ook een
de Europese programma’s aan bod gaat komen.’
jaar lang gevolgd, voor de laatsten zal het dan 2010 zijn.
bijvoorbeeld op tijd op de hoogte van wat er op ons terrein in
abonnement? Hiervoor vindt u elders in dit blad een antwoordkaart.
Met name op financieel gebied verzeil je soms echt diep in de
Zo’n onderzoek zou onmogelijk alleen in Nederland kunnen
regels, die soms ook nog gaande een project veranderen.
ErasmusMC. ‘We zouden in Nederland niet alleen nooit dat aan-
bureaucratie, constateert Molleman ook. ‘Er zijn zeer strenge
Aan deze uitgave kunnen geen rechten ontleend worden.
Zo zit ik nu nog steeds te praten om de afrekening af te ronden ISSN 1566-0907
tal deelnemers aankunnen, het zou ook nog eens onbetaalbaar
worden. Dus besloten we het onderzoek op Europees niveau
om een vervolgproject gericht op implementatie van de ontwik-
een groter draagvlak hebben dan die van een nationale studie.’
kelde instrumenten gefinancierd te krijgen. De prioriteiten zijn
weer verlegd.’
Nieuw op de site bij ‘Doelgroepen’: lage ses groepen
worden uitgevoerd, zegt coördinator prof. Fritz Schröder van het
van een congres dat we hebben gehouden. Toch een bedrag van
zo’n anderhalve ton! Daarnaast is het ons tot op heden niet gelukt
www.zonmw.nl/preventie
Daarbij wordt een groep mannen tussen de 50 en 75 jaar tien
3 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
te tillen. Een bijkomend voordeel daarvan is dat de uitkomsten
Ook de Maastrichtse sociaal-psycholoog prof. dr. Hein de Vries
deed Europees onderzoek naar de meest effectieve strategieën
Europees samenwerken
voor preventie. In dit geval van roken. In een studie naar pro-
gramma’s gericht op scholieren vergeleek hij interventies om ze
te leren ’nee’ tegen een sigaret te zeggen in vijf Europese landen.
voegen over de wijze waarop de internationale samenwerking is georganiseerd. Beem: ‘Dat zou je een streepje voor kunnen
opleveren boven andere aanvragen, en extra geld.’
Daarvoor werd een programma van vijf lessen gemaakt. Met het
Ook aan een ander probleem wordt gewerkt: de matching.
helft minder van de 12 tot 13 jarigen gaan roken, stelt De Vries.
door de subsidieaanvrager worden aangevuld met middelen uit
aanleren van gedragsspecifieke vaardigheden is een jaar later de ‘We zien in alle landen vergelijkbare effecten. In Finland, Spanje en Portugal is er zelfs een effect na drie jaar gemeten. Onlangs
Het onderzoeksgeld dat van de Europese Commissie komt, moet eigen bron, tot soms vijftig procent. Kleine instituten en succes-
volle aanvragers worden daar ernstig door belast. Wellicht kunnen
hebben we een vergelijkbaar project voor scholen in Roemenië
onderzoekers die zowel in ZonMw- als Europese programma’s
een Europees netwerk van onderzoekers die zich bezig houden
Beem: ‘Dat zou dan moeten uit de budgetten voor ZonMw-
gedaan, met hetzelfde resultaat.’ De Vries is mede-oprichter van met preventie van roken. ‘Er is niet veel gezamenlijk onderzoek. Dat proberen we zo te stimuleren.’
Geestelijke gezondheidszorg
GGZ-onderzoekers hebben al wel hun onderwerp op de EU
gekregen via een Europees netwerk met 29 landen die jaarlijks hun ervaringen en vorderingen uitwisselen en gezamenlijke
activiteiten uitvoeren. ‘We hebben beschreven hoe het in al
succesvol zijn, op de een of andere manier tegemoet te komen. programma’s. Het zal een kwestie van onderhandelen zijn en
uiteraard moeten de begeleidingscommissies er open voor
staan. Maar vanuit ZonMw proberen we dit wel te stimuleren.’
EG-Liaison
ZonMw wil individuele onderzoekers graag helpen bij het binnenhalen van EU-subsidie voor onderzoek. Als zij daadwerkelijke
ondersteuning willen bij het vormgeven van hun aanvraag is
die landen staat met de GGZ-preventie’, zegt prof. dr. Clemens
daar ook een speciale organisatie voor: EG-Liaison. Dit centrale
en in Nijmegen.
Economische Zaken en geeft ook voorlichting over het gezond-
Hosman, bijzonder hoogleraar preventieve GGZ in Maastricht
‘Op verzoek van de EU hebben we een database ontwikkeld van
evidence-based programma’s. We zijn bezig met een trainings-
programma, waardoor in heel Europa expertise op dit gebied
loket voor Nederland is ondergebracht bij het ministerie van
heidsdeel van het Zevende Europese Kaderprogramma (KP7),
waarvoor de komende zes jaar 6,1 miljard euro is uitgetrokken.
Mede dankzij Nederland, zegt VWS-raadadviseur en EU-onderhan-
wordt ontwikkeld. Er is ook veel gedaan aan pleitbezorging.
delaar dr. Jan Willem Hartgerink, bevat het 7e Kaderprogramma
het Europees Parlement hebben we in 1999 een boek gemaakt
van publieke gezondheid en gezondheidszorgsystemen. Bijvoor-
Omdat gezondheidsbevordering weinig belangstelling had van over evidence based preventieprogramma’s. Sindsdien staat het thema echt op de agenda.’
Hosman voorziet voor ZonMw, door diens expertise, een belang-
ook een deel, zij het een klein deel, over onderzoek op het terrein beeld onderzoek naar interventies, implementatie van state of
the art technieken, analyse van best practices en het vaststellen
waar zich lacunes in kennis bevinden.
rijke voorbeeldfunctie in Europa als het gaat om het organiseren
‘Het is moeilijk te schatten hoeveel preventieonderzoek er met
onderzoekers uit verschillende landen bijeen te brengen, kun
Hartgerink, die tot een schatting van zeventig miljoen euro per
van onderzoek in relatie tot beleid en praktijk. ‘Door geld en
je grotere onderzoeksprojecten uitvoeren. Je kunt dan ook meer
het 7e Kaderprogramma precies gefinancierd zal worden’, zegt
jaar komt, ongeveer een tiende deel van het totale gezondheids-
inzicht krijgen in de rol van culturele verschillen en het preventieve
onderzoek binnen het 7e Kaderprogramma. De VWS-adviseur is
Europa steeds interessanter.’
onderzoek ook economisch te toetsen. ‘We moeten ons realiseren
effect van beleidsmaatregelen. Dat wordt in het multiculturele
Impuls van ZonMw
‘Je moet de juiste mensen kennen’
niet zo negatief over de eis van de EU het wetenschappelijk
dat de economische spin off van het totale kaderprogramma
Roken, overgewicht, aids, alcohol, vergrijzing, gezondheidsverschillen; het zijn allemaal thema’s op het gebied van de gezondheidszorg die niet exclusief Nederlands zijn. ‘Europese samenwerking op het gebeid van de gezondheidsbevordering kan daarom veel meerwaarde hebben’, stelt dr. Gerard Molleman, manager van het Centrum voor Kennis & Kwaliteit van het NIGZ. Europese samenwerking betekent wel dat je je niet moet laten afschrikken soms door een stevige portie ambtenarij te moeten worstelen. ‘Belangrijk is dat je contact legt met de juiste mensen.’
ertoe heeft geleid dat het budget voor KP7 ongeveer een derde
‘In Nederland kennen we een goede infra-
in deze PrePost met plaatsvervangend directeur van ZonMw,
onderzoek geprofiteerd.’
steekt Molleman van wal. ‘Er wordt
op het land zelf gericht geweest, stelt hij. ‘Maar de preventie-
of het vertrouwde www.zonmw.nl.
Juist het meer beleidsmatige preventieonderzoek dat wij hier
Maarten Evenblij
Dat heeft ZonMw ook zelf al bedacht, zo blijkt uit het interview dr. Edvard Beem. Van oudsher is preventieonderzoek altijd erg mechanismen op zich beperken zich niet tot de landsgrenzen.
veel doen, leent zich prima voor internationale samenwerking.
Ook bij VWS is de afgelopen jaren een kentering in die richting te zien.’
ZonMw kan ook in instrumentele zin een impuls geven aan de
internationalisering. Bijvoorbeeld door naast projectkosten ook
geld ter beschikking te stellen voor internationale samenwerking.
Of door in de beoordeling van aanvragen een criterium toe te
4 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
hoger is dan dat van KP6. Daarvan heeft ook het public health Dus snel naar de vleespotten via www.senternovem.nl/egl/
structuur voor gezondheidsbevordering’,
samengewerkt door allerlei instanties en
kennisinstellingen als het Trimbos Instituut,
het Voedingscentrum, GGD Nederland, het RIVM en ga zo maar door. Dat wil echter
niet zeggen dat er daarnaast niet nog iets geleerd kan worden van de gezondheidsbevordering in andere Europese landen.
Immers, veel Europese landen hebben op
het gebied van de gezondheidsbevordering te maken met ongeveer dezelfde thema’s.
5 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Roken, toenemend overgewicht, vergrijzing van de bevolking, alcoholgebruik,
verspreiding van infectieziekten als aids. Door samen te werken en ervaringen uit te wisselen kun je dan veel van elkaar
opsteken. En je voorkomt dat iedereen hetzelfde wiel moet uitvinden.
Het NIGZ heeft daarom ook altijd het
contact gezocht met collega-instellingen in andere Europese landen of zelfs daar-
buiten. Zo is het NIGZ al heel lang lid van de International Union for Health Promotion and Education, de IUHPE. Dit is een organisatie van professionals en gezondheids-
bevorderingsinstituten die zich mondiaal inzet voor de verbetering van de gezond-
heid, mede door de ontwikkeling van kennis over gezondheidsbevordering en de effec-
tiviteit ervan. Typische NIGZ-onderwerpen. Hans Krosse, tot zeer recent directeur van
het NIGZ, is dan ook een van de ‘vice presi-
dents’ van deze organisatie. Het NIGZ heeft voor het IUHPE in het verleden tal van
reviews geschreven over gezondheids-
Europese subsidies preventie
thema’s. Op Europees niveau participeert
taakverdeling binnen de aangesloten
Evidence into Practice-onderzoek hebben
vlag van de EU. We zijn bijvoorbeeld project-
dat we efficiënt gezamenlijk projecten
halve ton! Wil je een Europees project tot
het NIGZ in een aantal projecten onder de leider van ‘Aids and Mobility’, een project
dat zich toespitst op de problematiek van aids in relatie tot de mobiliteit binnen de Europese bevolking en de instroom van
immigranten. We participeren verder in grootschalige projecten als ‘Closing the Gap’, dat als doel heeft de bestaande
gezondheidsverschillen tussen burgers,
zowel binnen een land als tussen verschillende landen te verkleinen, en ‘Healthy Aging’ dat zich bezighoudt met de uit-
dagingen die de toenemende vergrijzing binnen Europa met zich meebrengt op
gezondheidsterrein. En niet te vergeten op
mijn eigen terrein het EU-project ‘Getting Evidence into Practice’, dat de evidence
based health promotion binnen Europa
probeert te stimuleren. Dat laatste project is vanuit het NIGZ opgezet en wordt ook door ons gecoördineerd.’
Brussels kantoor
Wie denkt aan samenwerken op Europees niveau en het uitvoeren van projecten
met subsidie van de Europese Unie, krijgt
meteen visioenen van een haast eindeloze mars door een stroperige ambtenarij.
‘Werken op Europees niveau is inderdaad
complexer dan werken op nationaal niveau’, stelt Molleman. ‘Een eerste vereiste voor
het met succes uitvoeren van een project op Europees niveau is dat je goed op de
hoogte bent van wat er zoal speelt in de
Europese bestuurslaag. Om wat dat betreft dicht bij het vuur te zitten, hebben we eind
jaren negentig met onze Europese zuster-
organisaties van EuroHealthNet, maakt kunnen indienen en uitvoeren. Jaarlijkse
meetings met collega’s uit de andere EU-
landen heeft van EuroHealthNet voor een efficiënt en vruchtbaar netwerk gezorgd.
Het door het NIGZ gecoördineerde project Getting Evidence into Practice, bijvoor-
beeld, hebben we in 2003 opgesteld op grond van ingeschatte verwachtingen
over het Public Health Action Programme dat in 2003 zou verschijnen. Toen uiteindelijk bleek dat er veel minder geld voor ons project beschikbaar was, waren we
in staat het projectvoorstel binnen twee
weken te herschrijven. En bij de uiteindelijke uitvoering hoefden slechts vier ‘kar-
trekkers’ steeds met elkaar te overleggen, terwijl er toch 20 landen aan meededen! In 18 maanden wisten we het project
succesvol af te ronden, dat wil zeggen te
komen tot de ontwikkeling van European Review Protocol en het European Quality Instrument for Health Promotion.
Het eerste is een op consensus gebaseerd
instrument waarmee op uniforme manier reviews kunnen worden opgesteld over
gezondheidsbevordering. Reviews waarin naast wetenschappelijk onderzoek ook
plaats is voor ervaringen en expert meningen over het betreffende onderwerp. Het European Quality Instrument for Health
Promotion, kortweg EQUIHP, is een instrument om de kwaliteit van gezondheids-
bevorderende projecten te meten, zeg maar een Europese versie van de door het NIGZ ontwikkelde Preffi.’
instellingen in 28 andere Europese landen
Financiële reserve nodig
een kantoor in Brussel en houdt vandaar
Europese samenwerking – ‘Ik ben hierdoor
EuroHealthNet opgericht. Dit netwerk heeft nauwgezet alle relevante ontwikkelingen
binnen het Europese bestuursapparaat in de gaten op het gebied van de gezond-
heidsbevordering. De medewerkers van
het Brusselse kantoor van EuroHealthNet
zorgen ervoor dat we binnen het Europese ambtenarenapparaat de juiste mensen kennen. Zo zijn we bijvoorbeeld op tijd
op de hoogte van wat er op ons terrein in de Europese programma’s aan bod gaat
komen. Die kennis, samen met een goede
Ondanks zijn enthousiasme voor de
een echte Europeaan geworden’ – plaatst
Molleman ook wel enkele kanttekeningen bij het uitvoeren van projecten in Europees verband. ‘Met name op financieel gebied
verzeil je soms echt diep in de bureaucratie.
Er zijn zeer strenge regels, die soms ook nog gaande een project veranderen. Zo zit ik
nu nog steeds met – steeds weer van plek
wisselende – ambtenaren te praten om de afrekening af te ronden van een congres dat we in het kader van het Getting
6 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
gehouden. Toch een bedrag van zo’n andereen goed einde kunnen brengen, dan moet
je zorgen dat je flink wat financiële reserve hebt. De trage ambtenarij maakt dat je
vaak allerlei kosten eerst zelf moet voorschieten. Daarnaast is het ons tot op
heden niet gelukt om een vervolgproject gericht op implementatie van de ontwik-
kelde instrumenten gefinancierd te krijgen. Ook met de hulp van het kantoor van
EuroHealthNet lukt het niet. De prioriteiten zijn weer verlegd. Ik heb ook het idee dat
bij het indienen van een project bij de EU
wat andere punten belangrijk zijn voor het
verkrijgen van subsidie dan bij het indienen van een project bij een nationale subsidiegever, bijvoorbeeld ZonMw. Bij een voorstel bij de EU moet je er vooral voor zorgen dat
het een sympathiek idee is waar bovendien flink wat Europese partners bij betrokken
zijn. Dien je een project in bij ZonMw, dan
Samenwerken voor hogere effectiviteit
is op de eerste plaats de inhoudelijk argu-
mentatie van belang. Daarnaast denk ik dat het Europees samenwerken op gebied van
gezondheidsbevordering ook zijn grenzen kent. Het heeft weinig meerwaarde om
bijvoorbeeld leefstijlcampagnes op Europees niveau te gaan uitvoeren. Roken en
overgewicht zijn weliswaar onderwerpen
waar alle landen van Europa mee te maken hebben, maar een campagneboodschap voor heel Europa lijkt me niet zinvol.
Ieder land heeft zo zijn eigen manier om
de bevolking aan te spreken en een brede
Bijna 6,5 miljard euro heeft de Europese Unie de komende zeven
uit van de Nederlandse onderhandelingsdelegatie rond de opeen-
nitie veel te algemeen worden. Bovendien
gezondheid. Het allergrootste deel (6,1 miljard euro) gaat naar de
het door de EU gestimuleerde onderzoek in de kaderprogramma’s,
Europese boodschap zal daardoor per defimoet een publiekscampagne altijd kunnen aansluiten bij lokale initiatieven. De cam-
pagne is dus afhankelijk van de lokale infrastructuur voor gezondheidsbevordering. ’ Marten Dooper
jaar uitgetrokken voor onderzoek op het gebied van de volks-
gezondheidspoot van het Zevende Kaderprogramma 2007–2013
(KP7-Gezondheid). Dat heeft behalve een gezondheidsdoelstelling vooral ook een economische doelstelling. De verantwoordelijkheid voor het zeven jaar lopende programma ligt bij het Europese
Directoraat Generaal Onderzoek & Technologische Ontwikkeling en betreft onderzoek dat door tenminste drie partners uit verschillende Europese landen gezamenlijk moet worden gedaan en – in
volgende kaderprogramma’s. Gezondheid is slechts een deel van die algemeen als belangrijk worden gevonden. Want ondanks
de inspanningen van de lidstaten om flink te beknibbelen op de Europese begroting is het geld voor het 7e kaderprogramma, op
jaarbasis relatief sterk toegenomen. Voor de komende zeven jaar telt het in totaal ruim vijftig miljard euro. Het deel KP7-Gezondheid dus ruim zes miljard euro.
elk geval op langere termijn – moet bijdragen aan de versterking
Biotechnologie en genomics
onderwerpen die in het vorige, 6e kaderprogramma (2002–2006),
rit nog voor de nodige discussies in de Raad en in het Europese
van de Europese economie. Biotechnologie en genomics waren hoog op de lijstjes van de Europese politici stonden.
Het nieuwe kaderprogramma, is wat minder monomaan geconcentreerd op deze twee thema’s. ‘Het is integraler van karakter’,
zegt raadadviseur en onderhandelaar dr. Jan Willem Hartgerink. De chemicus van oorsprong werkt bij de directie Internationale
Zaken van het ministerie van VWS en maakt al vijftien jaar deel
7 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Het gezondheidsprogramma van KP7 zorgde aan het eind van de Parlement over de toelaatbaarheid van onderzoek aan embryonale stamcellen. Net als bij het Zesde Kaderprogramma zal de
Europese Commissie ook nu geen onderzoek subsidiëren waarbij menselijke embryo’s speciaal worden gekweekt voor wetenschappelijk onderzoek.
Ter voorbereiding van het vorige Kaderprogramma publiceerden
zoeksinstellingen is dat soms moeilijk omdat ze dikwijls maar
artikel over het belang die biotechnologie en genomics voor de
jaar op het spoor van de programfinanciering gezet, waardoor
de Britse en Nederlandse premiers Blair en Kok gezamenlijk een
weinig ‘eigen’ geld hebben. Deze instituten zijn de laatste tien
gezondheid en de economie van Europa hebben. Dat heeft een
ze maar weinig financiële beleidsruimte hebben. Nederland kent
grote invloed gehad op het 6e Kaderprogramma. Hoewel er de
hier geen ‘generiek’ stimuleringsbeleid voor en ook de middelen
afgelopen jaren ook flink is gelobbyd om onderwerpen in het kader-
van het ministerie van VWS zijn er niet voor bedoeld. Een deel
programma te krijgen, zijn er niet zulke dominante thema’s als
van het flexibele geld van het ministerie van VWS is bij ZonMw
vorige keer uit de bus gerold, ook al scoren biotechnologie en gene-
tica nog steeds hoog. Wel staat de positie van de farmaceutische
ondergebracht in programma’s. Daar kun je niet zomaar buiten
industrie redelijk centraal via het belang dat het kaderprogramma
ongeveer zeventig miljoen euro per jaar, ongeveer een tiende
eigen prioriteiten en het is in bepaalde gebieden lastig om een
gegeven dat we al snel als uitgangspunt hebben moeten aanvaar-
programma. Ook onderzoek uit de andere pijlers echter, kan ele-
met een relatief klein wensenlijstje te beginnen, daar aan vast
hecht aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen. ‘Dat is een den’, zegt VWS-onderhandelaar Hartgerink. ‘De economische
bedrijvigheid heeft nou eenmaal een belangrijke plaats in het
kaderprogramma, dus ook in het onderzoek naar gezondheid.’
Priority medicine
Hartgerink: ‘Nederland heeft in z’n inbreng bij de voorbereidingen
van het 7e Kaderprogramma geprobeerd een brug te slaan tussen algemene gezondheidszorg en economie. Als Europa de farmaceutica zo belangrijk vindt, welk soort medicijnen dragen dan het meest bij aan het verbeteren van de wereldvolksgezondheid? Vooral onderzoek daaraan moet dan worden gestimuleerd.
Om die vraag te kunnen beantwoorden hebben we, in het kader van het Nederlandse voorzittersschap van de EU, de Wereld-
gezondheidsorganisatie een onderzoek laten doen naar priority
medicine. Als eerste prioriteit kwam daar de resistentie van microorganismen tegen antibiotica uit naar voren en als tweede een
dreigende grieppandemie. Daar hebben wij toen op ingezet in de onderhandelingen. Een deel van die inspanningen zie je nu bij-
voorbeeld terug in de 25 tot 30 miljoen euro die alleen al in het jaar 2007 binnen het kaderprogramma zijn gereserveerd voor onderzoek naar influenza.’
Het 7e Kaderprogramma overziend, is Hartgerink heel blij.
‘Als je begint te lezen kom je vooral diepgravend onderzoek tegen op het terrein van de biotechnologie, genetica en medische tech-
deel van het totale gezondheidsonderzoek binnen het 7e Kadermenten uit het domein van public health bevatten. Zo zal op de
langere termijn het fundamenteel onderzoek aan de resistente
MRSA-bacterie of aan diabetes ook bijdragen tot een betere pre-
ventie. Daarnaast moeten we ons realiseren dat de economische
spin off van het totale kaderprogramma ertoe heeft geleid dat het budget voor KP7 ongeveer eenderde hoger is dan dat van KP6. Daarvan heeft ook het public health onderzoek geprofiteerd.’
Overigens financiert het kaderprogramma nog geen tien procent
van het totale wetenschappelijk, technologisch en ontwikkelingsonderzoek dat in de EU wordt verricht.
Naast het 7e Kaderprogramma is er nog een klein ander Europees programma dat ook over gezondheid gaat en in diezelfde periode van zeven jaar 365 miljoen euro heeft te besteden. Dit Actiepro-
gramma Volksgezondheid valt niet onder het Brusselse Europese
Directoraat Generaal Onderzoek & Technologische Ontwikkeling, maar onder DG-SANCO (Gezondheid en Consumentenbescher-
ming) dat z’n hoofdvestiging in Luxemburg heeft. Het Actiepro-
en Ziektebestrijding in Stockholm uit hetzelfde begrotingshoofdstuk wordt gefinancierd, blijft er minder geld over.
vaatziekten. Bij dat soort onderzoek gaat het om het oversteken
betrokken geraakt en er zitten op dit moment weinig groeiperspec-
het 7e Kaderprogramma een deel over onderzoek op het terrein van publieke gezondheid en gezondheidszorgsystemen. Daar
gaat het bijvoorbeeld om onderzoek naar interventies, implementatie van state of the art technieken, analyse van best practices en het vaststellen waar zich lacunes in kennis bevinden.’
Actieprogramma Volksgezondheid
Bij het verwezenlijken van het laatste deel, de zogenoemde ‘Derde Pijler’, heeft Nederland de Europese Commissie erg
gesteund, stelt Hartgerink. Vooral ook in het stimuleren van een multidisciplinaire aanpak van het onderzoek. ‘Het is moeilijk te schatten hoeveel preventie-onderzoek er met het 7e Kaderpro-
gramma precies gefinancierd zal worden. De Derde Pijler betreft
8 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
komen voor Europees onderzoek naar preventie. ‘Niemand ver-
Zevende Kaderprogramma en het Actieprogramma. We hebben ons bij onze keuzes van prioriteiten voor lobby, meer dan in het ver-
leden, laten leiden door waar Nederland sterk in is. Vooral bij KP7.
Als je daaruit onderzoeksgeld wilt halen, moet je wel goed in het
onderwerp zijn. Soms moet je misschien kiezen voor een onderwerp dat niet als hoogste op je volksgezondheids-prioriteitenlijstje
staat, maar waar je wel goed in bent. Door coalities te sluiten met
andere landen, en dat kan ook heel goed een nieuwe lidstaat zijn
die zich op een bepaald onderzoek wil gaan profileren, kun je dan
toch invloed krijgen.’ Nederland heeft het bij dit kaderprogramma niet slecht gedaan, vindt Hartgerink. Het behoort uiteindelijk
tot een van de landen die het meest terug krijgen uit het kaderprogramma in verhouding tot de eigen Europese bijdrage.
daat op het gebied van de gezondheidsbescherming. Hoeveel
Klein wensenlijstje
van de brug tussen de labtafel en het ziekbed. Tenslotte bevat
een aantal conferenties georganiseerd ter voorbereiding van het
‘VWS heeft in Nederland met betrokkenen, waaronder ZonMw,
Europees Parlement het budget feitelijk te laag vond. Want omdat ook het recent opgerichte Europees Centrum voor Ziektepreventie
Hartgerink: ‘Ik ben pas een jaar geleden zelf bij dit Actieprogramma tieven in het programma. Het is wat meer beleidsondersteunend van karakter dan het Zevende Kaderprogramma. Het zit wat tegen wetenschappelijk onderzoek aan.’ Vergroting van de synergie met
andere programma’s is de beste strategie om toch zoveel mogelijk ‘opbrengst’ uit dit Actieprogramma te krijgen, zegt Hartgerink. ‘We proberen zoveel mogelijk onderwerpen te vinden waarbij
de twee verschillende programma’s elkaar aanvullen. We moeten voorkomen dat men binnen zowel KP7 Gezondheid als het Actieprogramma Volksgezondheid hetzelfde wiel gaat uitvinden.
Wat kunnen we samen doen? Bijvoorbeeld op het terrein van een grieppandemie of de vogelgriep.’
Bij grote programma’s zoals het Zevende Kaderprogramma is het altijd moeilijk je nationale wensenlijstje gerealiseerd te krijgen, weet Hartgerink uit ervaring. 27 Lidstaten hebben immers hun
dienste staande geld gebruiken voor deze zogenoemde matching.’
Nationale contactpunten
Matching van subsidie
klant. Er is veel over dit programma te doen geweest omdat het
in het kader van internationalisering toch wat van het haar ten
te houden en zeer alert te zijn op mogelijke coalitiepartners.
gramma heeft de vakministeries in de verschillende lidstaten als
nologie, daarna volgt een sectie met translationeel onderzoek
over ondermeer resistentie, Aids, emerging diseases en hart- en
vuist te maken. In de loop der jaren heeft Hartgerink geleerd om
gaan. Wellicht kan ZonMw wel binnen haar huidige opdracht en
De Europese Unie heeft, via het verdrag van Maastricht, een mannitriet er maximaal in gehaktballetjes mag zitten, wordt in Brussel bepaald, dat vindt men inmiddels vanzelfsprekend. Voor de zorg ligt dat echter anders. Hartgerink: ‘Er is nog veel ondersteunend onderzoek naar bijvoorbeeld de preventie van verslaving, zoals aan alcohol en tabak, nodig. Het is echter vooral een politiek
probleem dat bepaalt welk tempo er met Europese maatregelen kan worden gemaakt. Een land dat belangrijke door de tabaks-
industrie gesponsorde Formule-1 races heeft, denkt daar anders over dan landen die zulke races niet hebben. Maar uitwisseling
van best practices in de preventieve zorg bijvoorbeeld, is wel een
belangrijk onderwerp. Men heeft, om politieke redenen, ook altijd de inrichting van het zorgstelsel buiten ‘Brussel’ willen houden,
maar dat standpunt wordt inmiddels ingehaald door de werkelijk-
heid. Door de gevolgen van de interne Europese markt, de mede-
dingingswetgeving, de houding van zorgverzekeraars. Er is nu veel aandacht voor grensoverschrijdende fenomenen en problemen.’ Het onderzoeksgeld dat van de Europese Commissie komt, moet
Hartgerink ziet langzamerhand toch wel wat meer mogelijkheden wacht veel heil van spotjes en voorlichting uit Brussel als het om preventie gaat. Dat kan veel beter op nationaal niveau, op maat,
gebeuren. Er zijn ook enorme verschillen in nationale prioriteiten. In het ene land is het binnenhuisklimaat een groot probleem, in
het andere het alcoholgebruik en de daaraan gerelateerde kwalen. Er wordt wel ingezien dat het belangrijk is om op die terreinen
kennis over te dragen binnen groot Europa. Daar komt nu wel wat
geld voor, ook al vinden wij dat wellicht niet genoeg. Aan de andere kant zijn er, naast het 7e Kaderprogramma, ook wel andere wegen om daar geld voor te krijgen, zoals de Europese structuur- en cohesiefondsen.’
Hartgerink vindt het belangrijk dat niet alleen een paar punten van het Nederlandse prioriteitenlijstje, bijvoorbeeld die op het gebied van de medicijnenontwikkeling, terecht zijn gekomen in het Zevende Kaderprogramma, maar ook dat er in elk land
nationale contactpunten zijn gekomen. Die geven de voorlichting over KP7 en organiseren symposia, stimuleren netwerken voor
aanvragen en kunnen ook concreet helpen bij het formuleren en indienen van een aanvraag. Hartgerink: ‘Dat valt onder het bureau EG-Liaison, dat ook op 13 februari in Den Haag de kick off confe-
rentie voor KP7 heeft georganiseerd. Sinds 1 januari 2007 wordt door EG-Liaison ook de voorlichting over het Actieprogramma
Volksgezondheid verzorgd. Dat zal de samenhang en de synergie tussen de twee programma’s ook ten goede komen.’
De mogelijkheden in te schrijven voor onderzoek naar gezondheidsbevordering en preventie van ziekten zitten vooral in de tweede ronde van het kaderprogramma met een deadline op
18 september 2007. Daarbij wordt de aandacht geconcentreerd op het bevorderen van gezondheidsgedrag van kinderen en
jongvolwassenen, op het verkleinen van gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen en op interventies die het misbruik
van alcohol tegengaan, zelfmoord voorkomen en deelname aan vaccinatieprogramma’s stimuleren.
door de subsidieaanvrager worden aangevuld met middelen uit
Maarten Evenblij
budget zelf worden gefinancierd. Dat kan problemen geven.
Informatie: EG-Liaison en Nieuwsbrief ‘R&D in Europa’:
eigen bron. Gemiddeld moet veertig procent van het aangevraagde Hartgerink: ‘Vooral voor de kleinere en niet-universitaire onder-
9 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
www.senternovem.nl/egl/
Onderzoek naar invloed elektromagnetische velden op gezondheid gestart Hoogspanningsmasten, GSM- en UMTS-masten, detectiepoortjes, MRI-scanners; de moderne mens beweegt zich in toenemende mate voort binnen elektromagnetische velden. De vraag of dit nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid is momenteel niet te beantwoorden. Vorig najaar is daarom het nieuwe ZonMwprogramma Elektromagnetische Velden en Gezondheid van start gegaan. Doel van dit interna-tionaal georiënteerde programma is niet alleen het verwerven van wetenschappelijke kennis, maar ook het bieden van een aanspreekpunt voor mensen en instanties met vragen of klachten over de invloed van elektromagnetische velden op de gezondheid.
Kennis verwerven
Geen PR-machine
in een rapport, met als gevolg dat de ministeries van VROM en
van elektromagnetische velden is echter niet het enige doel van
Dat constateerde ook de Gezondheidsraad enige jaren geleden Economische Zaken ZonMw verzochten om wetenschappelijk onderzoek uit te gaan te zetten. Dit is het afgelopen najaar
gebeurd in de vorm van ‘calls for proposals’ binnen het gloed-
nieuwe programma Elektromagnetische Velden en Gezondheid.
Roubos: ‘De invloed van elektromagnetische velden op de gezond-
heid is geen exclusief Nederlands thema en in het buitenland zijn veel experts al bezig op dit terrein. We willen daarom graag stimu-
leren dat Nederlandse onderzoekers allianties met die onderzoekers
aangaan. Bij een dergelijk internationaal samenwerkingsverband kan ZonMw ook het buitenlandse onderzoek steunen. Een goede zaak vinden we, zeker als het omgekeerde – buitenlandse steun voor Nederlands onderzoek – ook plaats vindt.’ Dat de discussie over de (on)veiligheid van elektromagnetische velden niet iets typisch Nederlands is, bevestigt dr. Peter Wiedemann, lid van
de programmacommissie en als psycholoog verbonden aan het Forschungszentrum Jülich, waar hij zich bezighoudt met risicoanalyse: ‘Ook hier in Duitsland is er al jaren een stevig publiek
debat gaande over de gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. Uit enquêtes die sinds 2002 jaarlijks worden uit-
gevoerd, blijkt dat een vrij stabiele dertig procent van de Duitse
bevolking ongerust is over mogelijk negatieve effecten van elektromagnetische velden. Nadat de telecommunicatiebedrijven enkele jaren geleden bij de overheid in totaal zo’n 100 miljard euro op de tafel gelegd hadden voor het verkrijgen van een
UMTS-concessie, klonk dan ook luid de roep om een deel van
dat geld te besteden aan onderzoek naar de mogelijke gezondHet interview voor dit artikel met dr. Peter Wiedemann is gehouden
pelijke onrust en discussie over de veiligheid van elektromagne-
mobiele telefoon. Het artikel is, na het schrijven ervan, per e-mail
vertelt de Nijmeegse neurobioloog prof. Eric Roubos, voorzitter
door hem in Duitsland in de pauze van een congres te bellen op zijn via een draadloos modem verstuurd; eerst naar de geïnterviewden en na verwerking van hun opmerkingen opnieuw per draadloos
modem naar de eindredactie van Pre Post. En als u modern bent
leest u deze tekst nu niet op papier, maar rustig onderuit gezakt in
de trein op het scherm van uw laptop of mobiele telefoon waarop u dit nummer van Pre Post heeft gedownload. Prachtig toch, die
moderne draadloze communicatie. Altijd en overal zonder snoeren bereikbaar en alle informatie onder handbereik. Toch is niet ieder-
een even blij met deze technische vooruitgang. Regelmatig maakt het nieuws melding van boze groepen bewoners of gemeenten
die protesteren tegen de plaatsing van een zendmast voor mobiele communicatie in hun buurt of gemeente. En tik in Google de zoekterm ‘UMTS’ in en u heeft goede kans dat hoog in het lijstje hits de webpagina van ‘Stop UMTS!’ prijkt, die een waslijst oplepelt aan mogelijk schadelijke effecten van blootstelling aan elektromagnetische ‘straling’. Het is tegen deze achtergrond dat
vorig jaar het ZonMw-programma Elektromagnetische Velden
en Gezondheid, of Electromagnetic Fields and Health Research
Programme zoals het internationaal georiënteerde programma officieel in het Engels heet, van start is gegaan. ‘De maatschap-
10 Pre Post Januari 2007 | jaargang 9 | nummer 27
tische velden is een belangrijke aanleiding voor het programma’, van de programmacommissie. ‘Die discussie is overigens niet
van vandaag of gisteren. Al twintig jaar geleden waren er vragen over een mogelijk negatieve invloed van elektromagnetische
velden van hoogspanningsmasten en radio- en televisiezenders
op de gezondheid. De snelle opkomst van de mobiele communicatie in de afgelopen tien jaar heeft die discussie verhevigd.
In rap tempo verschenen namelijk overal zendmasten voor mobiele telefonie, gevolgd door de UMTS-zendmasten. Hierdoor staan we tegenwoordig dagelijks in veel ruimere mate dan pakweg dertig
jaar geleden bloot aan elektromagnetische velden, ook afkomstig
van onder andere detectiepoortjes en andere scanners. Dat roept
natuurlijk de vraag op wat het effect hiervan is op de gezondheid. Want met het verrijzen van de zendmasten, doken ook de verhalen op van mensen die hierdoor gezondheidsschade zouden hebben ondervonden. Of deze elektromagnetische velden echt nega-
tieve effecten op de gezondheid hebben, daar valt momenteel geen definitief antwoord op te geven. Simpelweg omdat het
wetenschappelijk onderzoek op dit terrein is achtergebleven bij de technologische ontwikkelingen.’
heids-effecten van UMTS.’
‘Het doel van het ZonMw-programma is allereerst meer weten-
schappelijke kennis te verwerven over de relatie tussen elektro-
magnetische velden en gezondheid’, schetst Roubos de opdracht van het programma. ‘Daarvoor is onderzoek nodig op een aantal terreinen. Zo moeten er technologische vragen beantwoord
worden als ‘Hoe meet je de sterkte van elektromagnetische velden in de menselijke hersenen?’ Dat kunnen we nog niet. En er is
fundamenteel biologisch en epidemiologisch onderzoek nodig om antwoord te kunnen geven op vragen als ‘Verandert er iets
in lichaamscellen die blootgesteld zijn aan elektromagnetische
velden en zo ja, wat verandert er dan precies en welke gevolgen heeft dat voor de cel en voor het weefsel waarvan de cel deel
uitmaakt?’ en ‘Leidt langdurige blootstelling aan elektromag-
netische velden tot kanker en zo ja, welke velden doen dat dan
en hoe lang moet de blootstelling daarvoor duren?’ Uit de gegevens die momenteel voorhanden zijn, valt daarover nog geen
duidelijke conclusie te trekken. Zo gaf het zogeheten COFAM-
onderzoek van TNO in 2003 aanwijzingen dat er mogelijk enige
effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid zouden zijn, waarna een vervolgonderzoek in Zwitserland deze effecten
niet meer kon aantonen. Overigens vond TNO bij de proefpersonen naast een negatief effect op het welbevinden ook een positief effect op enkele cognitieve parameters.’
11 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Het puur vergaren van nieuwe fundamentele kennis over de invloed het programma, vervolgt Roubos. ‘Stel dat in goed opgezette en
goed uitgevoerde studies geen negatieve effecten van elektromag-
netische velden op de gezondheid worden gevonden, dan betekent dat nog niet dat hiermee het boek gesloten is. Om te beginnen
is het nu eenmaal wetenschappelijk gezien onmogelijk definitief aan te tonen dat er geen effect is. Je kunt alleen zeggen dat er
na zorgvuldig onderzoek tot nu toe geen effect gevonden is en dat de kans op negatieve effecten daarom zeer klein zal zijn.
Honderd procent zekerheid hierover is nooit te geven. Een belang-
rijk onderdeel van het programma is daarom het sociaal psycho-
logisch onderzoek naar risicoperceptie. Hoe kijken mensen tegen de risico’s van elektromagnetische velden aan, hoe gaan ze er
mee om? Welke invloed heeft het nemen van preventieve maatregelen op die risicoperceptie en welke invloed hebben nieuwe wetenschappelijke gegevens?’
Vanwege de grote gevoeligheid van het onderwerp is commu-
nicatie een zeer belangrijk aspect van het programma. Roubos: ‘Een centrale rol hierbij zal zijn weggelegd voor de zogeheten
Klankbordgroep. Deze gaat de schakel vormen tussen onderzoekers en ‘de burger’. De Klankbordgroep dient als aanspreekpunt.
Veel onrust is deels het gevolg van het feit dat mensen met
klachten of vragen over elektromagnetische velden zich vaak
niet serieus genomen voelen omdat er geen instantie is waar zij met hun klachten of vragen terecht kunnen. De bedoeling is dat
de Klankbordgroep goed naar hen luistert en vervolgens de vragen en problemen voorlegt aan het zogeheten Kennisplatform,
de plaats waarin alle bestaande wetenschappelijke kennis, en
vooral ook de nieuwe kennis die binnen het programma wordt vergaard, aanwezig is. Zo kunnen nieuwe onderzoeksvragen worden geformuleerd.’
Het Kennisplatform zal ook een belangrijke rol gaan spelen bij het wereldkundig maken van resultaten uit het programma.
‘Communicatie over wetenschappelijk onderzoek is altijd moei-
lijk’, waarschuwt Wiedemann. ‘Het gaat er in eerste instantie om de gegevens uit het wetenschappelijk onderzoek op een begrijpe-
lijke manier aan de burgers te presenteren. Om alle losse puzzelstukjes als een zo compleet mogelijk plaatje te presenteren.
Die vertaalslag is een belangrijke taak voor het Kennisplatform. Waarbij geldt dat het programma Elektromagnetische Velden
en Gezondheid geen PR-machine is voor wie dan ook. Het is niet
onze opdracht het publiek gerust te stellen, maar om wetenschappelijke feiten te verzamelen en deze objectief wereldkundig te
maken. Opdat op grond van die wetenschappelijke feiten goed onderbouwde beleid kan worden gemaakt bij het gebruik van elektromagnetische velden in de maatschappij.’ Marten Dooper
en gemeenschappelijke activiteiten
Kritiek
‘Je hoeft niet alle landen mee te krijgen,
vast voor veel geweeklaag over de tijd- en
worden door de EC beloond met extra geld. een samenwerking tussen drie of vier
landen is al genoeg. We hebben een aantal ERA-netten lopen, bijvoorbeeld op
geneesmiddelenonderzoek voor kinderen en op verouderingsonderzoek. Op het
gebied van preventie zijn we daar nog niet aan toegekomen. We hebben ons tot nu toe sterk gericht op het nationale preventie-
programma. Om dat goed te runnen, is op zich al een hele klus. Maar ik zie Europese samenwerking, ook op dit gebied, als een grote uitdaging voor ZonMw. Het zal wel
een behoorlijke investering aan menskracht kosten. Voordat je met je internationale
partners op één lijn zit, ben je al gauw twee jaar verder.’ Een goed platform om allereerst ideeën voor samenwerking informeel te
ZonMw wil internationalisering stimuleren Edvard Beem is plaatsvervangend directeur van ZonMw en heeft internationalisering in zijn takenpakket. ‘Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle teams, waaronder preventie, internationale activiteiten gaan ontwikkelen. Dat doen we langs twee hoofdlijnen. Allereerst participeert ZonMw in internationale overleggen. Ten tweede willen we onderzoekers in staat stellen aan internationale competities en fondsen mee te doen. Want ook op Europees niveau zijn er verschillende onderzoeksfondsen. Wij kunnen ze daarin stimuleren en steunen.’ De belangrijkste financieringsbron voor
bedrag, maar dit is voor zes jaar en moet
zijn we heel erg blij mee. Tot nu toe waren
programma van de Europese Commissie.
EU-landen. Ter vergelijking: ZonMw heeft
biotechnologie en genetica. Nu staan er
onderzoekers en ontwikkelaars is het kaderHet onlangs gestarte 7e programma (KP7)
heeft voor de periode van 2007–2013 ruim 52 miljard euro beschikbaar. Een van de
tien themaprogramma’s van KP7 behelst gezondheid. Voor dit onderdeel is ruim 6 miljard euro uitgetrokken. Een fors
worden verdeeld over de 27 aangesloten 100 miljoen euro per jaar te besteden.
Het gezondheidsprogramma telt een kleine zeventig pagina’s met onderwerpen waarop subsidie kan worden aangevraagd. En voor
het eerst zijn daar ook onderwerpen te vinden die preventie betreffen. Beem: ‘Daar
12 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
de kaderprogramma’s vooral gericht op
ook thema’s in als het bevorderen van de gezondheidszorg voor Europese burgers, met als subonderdeeel enhanced health promotion and disease prevention. Daar liggen dus kansen voor de Nederlandse
preventie-onderzoekers. Naast de thema-
toetsen is het European Medical Research
Council (EMRC), onderdeel van de European Science Foundation. In de EMRC komen
de ‘ZonMw’s’ van Europa elk jaar bijeen.
‘Daar kunnen we een ballon oplaten of een programma’s zijn er ook fondsen voor
dwarse aandachtsgebieden die meerdere thema’s beslaan, bijvoorbeeld gender, gezondheid van kinderen en ouderen. ‘Voor preventie belangrijke fondsen’, meent Beem.
Samenwerking
Een van de subsidievormen van KP7 heet
ERA-net. Daar kunnen ZonMw en zusterinstellingen terecht voor subsidies.
De bedoeling van dit fonds is nationale
programma’s die samenhang vertonen, samen te laten werken. De afstemming
onderwerp op bijval kan rekenen. Kansrijke onderwerpen werken we dan met
de andere geïnteresseerde landen uit en
vervolgens dienen we een aanvraag in bij
ERA-net. Bij het ESF zelf is namelijk weinig geld voorhanden.’
Tot slot is er naast het kaderprogramma
nog het Actieprogramma gezondheid dat is gericht op gezondheidsbevordering en
-voorlichting. Thema’s waar preventie goed op aan kan sluiten. Beem: ‘Helaas is het
budget bedroevend laag: 0,3 miljard voor
de looptijd van zes jaar. En veel van dat geld gaat naar het voorkomen en bestrijden van infectieziekten.’
De vorige kaderprogramma’s zorgden steepapierverslindende procedures. Het laatste programma, KP6, spande de kroon. Terwijl men het bedrijfsleven en het midden- en kleinbedrijf wilde interesseren samen te
gaan werken met wetenschappelijke onderzoekers, lieten veel potentiële indieners
zich erdoor afschrikken. Beem: ‘Het bleek
veel te veel rompslomp. Brussel heeft zich de kritiek aangetrokken en claimt nu dat KP7 eenvoudiger procedures kent.
De praktijk zal moeten uitwijzen of dit ook werkelijk zo is. Simpel zal het nog steeds niet zijn.’
Een ander onderdeel waarover steen en been is geklaagd, zijn de zogeheten
matchingsverplichtingen. Val je als onderzoeker in de prijzen door een Europese
subsidie binnen te slepen, dan moet jouw instituut zelf ook fors in de buidel tasten. De subsidies zijn namelijk zelden kosten-
dekkend en de eigen bijdrage kan oplopen
tot 50 tot 60% van de totale projectkosten. ‘Die heeft een instituut natuurlijk niet
altijd paraat. Hoe succesvoller je als onder-
zoeker bent, hoe meer kosten dat met zich meebrengt voor het instituut. Zo kun je slachtoffer worden van je eigen succes en dat is zuur.’ Ook aan dit kritiekpunt
is Brussel enigszins tegemoet gekomen. Onderdelen van KP7 zijn zelfs helemaal
matchingsvrij, voor het gezondheidszorgonderdeel zijn de verplichtingen minder
stringent geworden. Helaas geldt dat niet voor het Actieprogramma Public Health, waar preventie goed bij aansluit, daar
moeten nog steeds forse eigen bijdragen worden gefourneerd. ZonMw heeft vorig
ZonMw in Europa
In vergelijking met collega-instellingen in Europa is ZonMw qua omvang een middenmoter met een bescheiden budget. Beem: ‘De tweede geldstroom is in Nederland redelijk zwak. Slechts eenvijfde
deel van het geld dat aan gezondheidsonderzoek wordt verstrekt, loopt via ZonMw. In andere landen
ligt die verhouding veel gunstiger. Wie weet dat dit met de nieuwe minister van OCW nog eens zou kunnen veranderen, Plasterk is immers erg voor open competitie. Wat ons uniek maakt in Europa is dat we één organisatie hebben voor gezondheidszorg en -onderzoek. In het buitenland is dit meestal
gescheiden georganiseerd. Men ziet ZonMw als een interessant experiment. Als we er een succes van weten te maken – en dat hebben we in onze eerste evaluatie al aangetoond – kan deze Nederlandse
constructie tot navolging leiden. We krijgen in elk geval al veel werkbezoeken uit andere EG-landen.’
13 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Kaderprogramma 7 en preventie
zouden daar aanspraak op kunnen maken
–
Psychische stoornissen bij kinderen en adolescenten
–
Gezondheidsbevordering bij kinderen en adolescenten
te creëren. Succesvolle onderzoekers
Voorbeelden van preventieonderwerpen voor 2007
en zo toch hun ‘Europese’ project kunnen
–
uitvoeren. ‘Aan dat idee kon VWS uitein-
delijke niet tegemoet komen. Niet omdat
–
men het geen goed plan vond, maar omdat
–
er geen middelen voor beschikbaar zijn’,
KEA van antimicrobiele resistentie
Public health interventies gericht op alcoholmisbruik
Effectiviteit van belastingmaatregelen op tabaksgebruik
zegt Beem. De gedachten gaan er nu naar uit om onderzoekers die zowel in ZonMw als Europese programma’s succesvol zijn,
Uitdaging
het vormgeven van hun aanvraag is daar
komen. ‘Dat zou dan moeten uit de budget-
gespitst op preventie. ‘Laten we eens goed
Dit centrale loket voor Nederland is onder-
op de een of andere manier tegemoet te
ten voor ZonMw-programma’s. Het zal een kwestie van onderhandelen zijn en uiteraard moeten de programma-commissies er open voor staan. Maar vanuit ZonMw proberen we dit wel te stimuleren.’
Rol ZonMw
De beste manier om onderzoekers te
ondersteunen is de ZonMw-programma’s zo goed mogelijk af te stemmen op de Europese programma’s, meent Beem.
‘Met het nationale programma kun je dan
iets opzetten in Nederland. Als dat succesvol verloopt, kun je vervolgens de stap
zetten naar een grotere Europese subsidie. Op die manier versterken we elkaar en dat is wat we graag willen. Tot nu toe zijn we daar te weinig mee bezig geweest. Soms
is de fasering in tijd ook lastig. Het nieuwe preventieprogramma moest bijvoorbeeld geschreven worden, toen het Europese programma er nog niet was. Maar dat
hoeft ons er niet van te weerhouden om
nieuwe accenten te leggen waardoor we
beter aan kunnen sluiten op de Europese programma’s.’
ZonMw kan ook in instrumentele zin een
impuls geven aan de internationalisering. Waarom de subsidievormen niet aanpas-
sen? Bijvoorbeeld door naast projectkosten ook geld ter beschikking te stellen voor
internationale samenwerking. Of door in de beoordeling van aanvragen een crite-
rium toe te voegen over de wijze waarop
Beem oppert nog een ander idee, toe-
onderzoeken welke andere Europese lan-
den werken met een preventieprogramma dat enigszins is ter vergelijken met het
Nederlandse programma. Stel dat het er
vier of vijf zijn, dan kunnen we gaan over-
leggen over samenwerken. Ik stel me voor
dat we een pool maken en nationale geldpotjes bij elkaar brengen. We organiseren een competitie waarbij we onderzoekers uit Europa oproepen om aanvragen in
te dienen. De beste wint, uit welke van de deelnemende landen die ook komt.
Dat zou ik een geweldige uitdaging vinden. Vervolgens kunnen we dan de stap naar Brussel zetten. Voor stamcelonderzoek
is dat al gelukt, waarom zou dat niet voor preventie kunnen?
Dan kunnen we ook in ons preventie-
programma meer internationale ontwikkeling brengen.’
Van oudsher is preventieonderzoek altijd erg op het land zelf gericht geweest. Dat
was ook lange tijd het beleid van VWS. Hoe anders ligt dit bij research-programma’s, waar men veel meer gewend is interna-
tionaal samen te werken. Beem: ‘Maar de
preventiemechanismen op zich beperken zich niet tot de landsgrenzen. Juist het
meer beleidsmatige preventieonderzoek
dat wij hier veel doen, leent zich prima voor internationale samenwerking. Ook bij
VWS is de afgelopen jaren een kentering in die richting te zien.’
de internationale samenwerking is geor-
Tips
kunnen opleveren boven andere aanvragen,
bij ZonMw terecht voor informatie over de
ganiseerd. ‘Dat zou je een streepje voor en extra geld.’
Uiteraard kunnen individuele onderzoekers subsidiemogelijkheden in Europa. Als zij
daadwerkelijke ondersteuning willen bij
een speciale organisatie voor: EG-liaison. gebracht bij het ministerie van Econo-
mische Zaken. Beem: ‘ ZonMw bespreekt elke maand met EG-liaison de ontwik-
kelingen rondom het kaderprogramma. We houden bijvoorbeeld in de gaten of
Nederland voldoende aanvragen indient. Als dat maar mondjesmaat gebeurt,
ondernemen we actie. We brengen de
mogelijkheden onder de aandacht van potentiële indieners.’
Beem heeft nog een tip voor Nederlandse onderzoekers: meld je aan als evaluator.
Net als bij de ZonMw-programma’s worden op Europees niveau de onderzoeksvoorstellen beoordeeld door referenten.
Beem: ‘Als je eenmaal in zo’n databestand
van de Europese Commissie bent opgeno-
men, krijg je ook allerlei andere informatie toegezonden. Je wordt bijvoorbeeld geraadpleegd over nieuwe ontwikkelingen.
Zo krijg je inzicht in hoe alles reilt en zeilt bij de EC, hoe de aanpak is, wat er speelt.’ Elke keer als in Brussel nieuwe plannen worden bedacht, schrijft ZonMw haar
netwerk aan om te reageren. ‘We hopen dan dat er zinvolle signalen naar voren komen, die wij vervolgens weer kunnen inbrengen. Als ondanks deze consultatierondes
onderzoekers merken dat een Europees
programma onvoldoende aansluit op de wensen in Nederland: meld het bij ons!’ Wilma Mik
Vraaggesprek
jaar bij VWS bepleit een matchingsfonds
Lobbywerk zet GGZ-preventie op de Europese agenda Clemens Hosman beweegt zich al 35 jaar op het gebied van GGZ-preventie. Hij is bijzonder hoog-leraar preventieve GGZ in Maastricht en in Nijmegen en doet onder andere onderzoek naar depressie en kopp-kinderen. Bovenal is hij spin in het internationale web van preventie-experts. Hij voorziet de WHO van adviezen, is actief in tal van internationale overlegorganen en is voorzitter van het Wereld Consortium voor Preventie van Psychische Stoornissen en Geestelijke Gezondheidsbevordering. Zijn leidraad luidt: Wat kan gedragswetenschappelijk en interdisciplinair onderzoek bijdragen aan een betere psychische gezondheid en het verminderen van de epidemie van psychische stoornissen in de samenleving? Kunt u een schets geven van het belang van GGZ-preventie?
‘Psychische stoornissen vormen een omvangrijk maatschappelijke probleem. We moeten dat niet
onderschatten. Cijfers van de World Health Organisation (WHO) geven aan dat van de tien ziekten
op de wereld die de meeste beperkingen met zich meebrengen, vier tot de psychische cluster horen. Depressie zal in 2020 de tweede op de lijst staan, na hart- en vaatziekten. Wereldwijd lijdt 15 tot 20%
van de mensen aan psychische stoornissen. Het gaat om aandoeningen die naast ernstig psychisch lijden, ook een forse sociale en economische impact hebben. In Europa bedragen de economische
kosten die direct of indirect het gevolg zijn van psychische stoornissen 430 miljard euro. Het gaat dus echt om iets.’
Waar staat Nederland op het gebied van GGZ-preventie in Europa?
‘Nederland is een voorloper. In geen enkel land is de infrastructuur voor preventie zo ver ontwikkeld. Iedere GGZ-instelling heeft een preventieteam of –afdeling, in grote gemeentes tellen die zo’n
dertig medewerkers. De verslavingsinstellingen houden zich ermee bezig, de GGD-en en een groot aantal landelijke instellingen. Elke regio heeft dus een fijnmazige organisatie voor dit werk en die
is uniek voor Europa. We zijn natuurlijk een rijk land en ook de RIAGG-filosofie heeft hieraan sinds
1980 een belangrijke impuls gegeven. Die filosofie was gebaseerd op de community health centers, een concept uit de VS. Eén grote voorziening met een duidelijke verantwoordelijkheid naar de
gemeenschap toe, zowel voor zorg als voor preventie. Dat houdt in dat de preventiemedewerkers
14 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
15 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
actief en vroegtijdig op zoek gaan naar problemen en doelgroepen, in plaats van af te wachten tot de mensen vanwege ernstige stoornissen langdurige hulp nodig hebben. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig drong
dit concept ook door in Nederland en werden overal preventiemedewerkers en gezondheidsvoorlichters aan-
gesteld. Van enige toespitste opleiding was geen sprake, dus zochten ze elkaar op en ontstond er op landelijk niveau uitwisseling van kennis en ervaring. Later kwamen opleidingen en vanaf de jaren negentig kwamen daar onderzoek en ontwikkeling bij. Al die teams, die infrastructuur voor de praktijk en voor onderzoek, dat
bestaat nergens in Europa. We hebben dus een belangrijke in het uitdragen van kennis en ervaring. Een voor-
Clemens Hosman omringt door zijn trainees
beeld. Het Nederlands Jeugdinstituut beheert een database over effectieve preventieprogramma’s voor jeug-
Europees parlement, hebben we in 1999 een boek gemaakt over evidence based preventieprogramma’s.
waarom laten we die gegevens niet in het Engels vertalen en aanvullen met gegevens uit andere landen? Dat
besloten de Europese ministers op basis van een beleidsnotitie van onze hand, dit thema ook aan te pakken.
digen. Wat werkt, wat leveren ze op, hoe voer je ze uit? Iedereen heeft toegang tot deze kennis. Dan denk ik:
kost niet veel geld en dan kan die database ook een rol in Europa vervullen. Op die manier kunnen we in Europa het ontwikkelen en toepassen van effectieve programma’s aanzienlijk versnellen.’
Dat boek heeft veel indruk gemaakt, want sindsdien staat het thema echt op de agenda. Twee jaar geleden
Dus organiseren we van 13–15 september in Barcelona een Europese conferentie, in opdracht van de EG en in nauwe samenwerking met de WHO.’
Kan Nederland iets van Europa leren?
Een groot deel van uw werk bestaat dus uit lobbyen
betrekken bij de bevordering van de geestelijke gezondheid. Denk aan sleutelfiguren in de samenleving,
duidelijke minderheidspositie. De nood waar preventie een antwoord op geeft, is minder zichtbaar dan de nood
‘Andere landen worden vaak meer gedwongen dan wij om te kijken hoe ze andere beroepsgroepen kunnen de scholen, de perinatale zorg, en sociale dienstverlening. In Finland bijvoorbeeld zijn jeugdpsychiaters en
sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen verantwoordelijk voor de zorg voor kopp-kinderen en worden daarvoor landelijk getraind. In een aantal landen wordt geëxperimenteerd met een centralere rol voor het onderwijs, bijvoorbeeld hoe je kinderen weerbaarder kunt maken.
In de zuidelijke landen wordt gewerkt aan het inbouwen van preventie in lokale gezondheidscentra.
Zo’n andere aanpak kan zijn voordeel hebben ten opzichte van de Nederlandse situatie. Doordat we hier een
eigen beroepsgroep van tweedelijns preventie-experts hebben, is er sneller sprake van enige afstand naar de
eerstelijn en naar therapeuten. Meer kennis van innovatieve ontwikkelingen in 28 andere landen kan ons werk hier aanzienlijk versterken.‘
Kun je op Europees niveau aan preventie doen?
‘De uitvoering moet zoveel mogelijk gebeuren op lokaal en nationaal niveau. Om een relatie op te kunnen
bouwen met je doelgroepen, moet de afstand kort zijn. Rechtstreeks uitvoeren van preventieprogramma’s op
Europees niveau ligt ingewikkeld. De economische situatie verschilt van land tot land, net als de infrastructuur
‘Ja. De GGZ-sector moet sowieso voor haar positie vechten, en binnen de GGZ verkeert de preventie in een
waarin acute psychiatrische patiënten verkeren. Tel daarbij dat er vaak flink wat tijd overheen gaat voordat de effecten van preventieve programma’s duidelijk worden. Dat maakt dat we veel moeten investeren in pleit-
bezorging. Een van de thema’s van de Europese conferentie gaat over capacity building: hoe krijgen we capa-
citeit voor onderzoek en een hoogwaardige uitvoering? We moeten nu de beleidsmakers en politici in Europese landen ervan zien te overtuigen dat dit een gebied is dat investering verdient. We moeten niet vergeten dat preventie een echt vakgebied is waar allerlei organisaties en disciplines bij betrokken moeten worden.
Dat vereist motivatie om er in te stappen, om er echt mee aan de slag te gaan. Daar is ook kennis voor nodig:
over de problematiek, over effectieve programma’s. Hoe kom je erachter of ze werken, hoe ontwikkel je capaciteit om ze uit te voeren? We wisselen succesverhalen uit en gaan inventariseren wat er op Europees niveau
nodig is aan training en onderzoek. Is het mogelijk om trainingsprogramma’s te maken voor meerdere landen
samen? We hebben dat al gedaan voor het onderwerp capaciteitsontwikkeling. Vertegenwoordigers uit 17 landen zijn een week lang intensief getraind. Een volgend onderwerp zou fundraising kunnen zijn. Zo proberen we in elk van die landen een kerngroep te maken die de GGZ-preventie in hun land op een hoger plan kan brengen.’
voor gezondheidszorg en sociaal beleid, er zijn cultuurverschillen. We kunnen preventieprogramma’s van elkaar
Op welk terrein liggen er interessante uitdagingen?
toepast. Er is wel een ontwikkeling gaande in Europa waarbij de economische effecten van preventie worden
gedomineerd door groepsinterventies, voorlichting, trainingen. Dat is uitstekend. Maar als het gaat om het
overnemen, en dat gebeurt in Europa steeds meer. Telkens zul je dan wel moeten kijken hoe je die per land
meegewogen. De Europese Gemeenschap en bedrijfsleven ontwikkelen bijvoorbeeld samen standaarden waar bedrijven en werkcondities aan moeten voldoen, om het grote probleem van werkstress en burn out aan te
pakken. Die standaarden gaan niet alleen over veiligheid, maar ook over psychische en sociale kanten van werk. Meerdere studies laten zien dat je grote economische winst kunt halen door preventie op het terrein van de
psychische gezondheid. Dat begint langzamerhand door te dringen in Europa. Wil je serieus genomen worden door de Europese politiek dan moet je in staat zijn een link te leggen tussen wat jij doet op het gebied van
GGZ-preventie en wat hun zorgen zijn. Die zorgen liggen vaak op heel andere terreinen. Dus moeten we het
belang van preventie maatschappelijk vertalen. In de GGZ-preventie hebben we veel te lang met oogkleppen
‘De Europese Gemeenschap plaatst preventie steeds meer in sociaal beleid. In Nederland wordt de GGZ-preventie verbeteren van gezondheidscondities in de samenleving is sociaal en intersectoraal beleid ook heel belangrijk. Hoe kun je via stadsvernieuwing, inkomens- en onderwijspolitiek, justitie, veiligheid, mensenrechten, sociale
integratie de voorwaarden beïnvloeden waarin gezinnen leven en kinderen zich geestelijk gezond kunnen ontwikkelen? Ik denk dat zo’n aanpak heel veel potentie heeft om bij te dragen aan een lager risico op het ontwikkelen van een psychische stoornis. En met zo’n beleid bereik je veel meer mensen dan met onze huidige aanpak. Ook de WHO is zich aan het verdiepen hoe er meer gebruik gemaakt kan worden van beleidsbeslissingen in andere
sectoren. Welke rol een dergelijk beleid kan spelen, weten we nog amper. Daar ligt een mooie taak voor ZonMw.’
opgelopen. We richtten ons alleen maar op het verbeteren van de geestelijke gezondheid. Dat is ook belangrijk,
Maak je je dan niet erg afhankelijk van de politieke signatuur?
lichamelijke gezondheid, minder ziekteverzuim, hogere productiviteit, minder kosten voor justitie – worden
zal de interesse zijn – ook bij minder sociaal georiënteerde regeringen. Denk bijvoorbeeld aan het terugdringen
maar door aan te tonen dat preventieprogramma’s op ons terrein ook winst opleveren op andere terreinen – we veel beter gehoord en zal er meer in preventie worden geïnvesteerd.’
‘Hoe meer wij met wetenschappelijk onderbouwde inzichten en interventies komen op dit gebied, hoe groter van geweld in de samenleving. Dat moet voor rechtse regeringen ook een aantrekkelijk perspectief zijn.’
Hoe organiseer je dat?
Ziet u nog andere taken weggelegd voor ZonMw in Europa?
Daarin draaien 29 landen mee die jaarlijks hun ervaringen en vorderingen uitwisselen en gezamenlijke
onderzoek organiseren in relatie tot beleid en praktijk? En door geld en onderzoekers uit verschillende landen
‘Sinds 2002 hebben we met steun van de Europese Commissie een Europees netwerk (IMHPA) opgericht. activiteiten uitvoeren. We hebben beschreven hoe het in al die landen staat met de GGZ-preventie: wat wordt
er gedaan, hoe is het georganiseerd, wat is de samenhang met de landelijke wetgeving, en hoe ziet de praktijk eruit? We hebben op verzoek van de EG een database ontwikkeld van evidence-based programma’s. We zijn bezig met een trainingsprogramma, waardoor in heel Europa expertise op dit gebied wordt ontwikkeld.
Er is ook veel gedaan aan pleitbezorging. Omdat gezondheidsbevordering weinig belangstelling had van het
16 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
‘Ja. Gezien de expertise kan ZonMw een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen naar andere landen. Hoe kun je bijeen te brengen, kun je grotere onderzoeksprojecten uitvoeren. Je kunt dan ook meer inzicht krijgen in de rol van culturele verschillen en het preventieve effect van beleidsmaatregelen. Dat wordt in het multiculturele Europa steeds interessanter. Wat mij betreft, ligt hier dus een grote uitdaging voor ZonMw.’ Wilma Mik
17 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Europese studie moet inzicht geven in waarde prostaatkankerscreening
groep screenen. Om een uitspraak te kunnen doen over de zin
of onzin van een grootschalige screening naar een bepaalde aandoening is het dus nodig dat min of meer bekend is hoe groot
de voordelen en hoe groot de nadelen zijn van zo’n screeningsprogramma. Simpel gesteld: hoeveel levens red je ermee, en tegen welke prijs?
Het beantwoorden van die vraag is dan ook het doel van het
grote Europese onderzoek naar screening op prostaatkanker – de European Randomized Study of Screening for Prostate
Cancer, kortweg ERSPC – dat prof. Fritz Schröder, hoogleraar
Urologie aan het ErasmusMC, al meer dan tien jaar coördineert. ‘Het onderzoek moet wetenschappelijke gegevens opleveren
over de voor- en nadelen van het opsporen van prostaatkanker
via een screeningsprogramma. Gegevens in termen van afname
van sterfte, maar ook van extra onderzoek, behandelingen en de gevolgen daarvan. Op grond van die gegevens kunnen beleids-
makers dan een beslissing nemen over het al dan niet opzetten van een landelijk bevolkingsonderzoek.’ De kiem voor de ERSPC
werd gelegd in 1991 door een publicatie van Amerikaanse onderzoeker W.J. Catalona die in het gerenommeerde New England
Journal of Medicine beschreef dat de zogeheten PSA-meting een welkome aanvulling was op de tot dan toe gebruikelijke rectale
toucher en ultrasone beeldvorming van de prostaat bij het opspo-
ren van tumoren in de prostaat. Schröder: ‘PSA staat voor Prostaat Specifiek Antigeen, een eiwit dat in het bloed wordt uitgescheiden door cellen van de prostaat. Neemt de hoeveelheid PSA in het
bloed toe, dan kan dat duiden op prostaatkanker’. Kàn duiden
op prostaatkanker, zegt Schröder met nadruk, want ‘er zijn ook
andere redenen waardoor de hoeveelheid PSA in het bloed ver-
hoogd kan zijn. Bijvoorbeeld een goedaardige vergroting van de prostaat of een ontsteking van de prostaat. Echter, het leek ons
zinvol te onderzoeken in hoeverre de door Catalona voorgestelde combinatie van PSA, rectaal toucher en ultrasone onderzoek van
de prostaat in de dagelijkse praktijk kan bijdragen aan het terugdringen aan het aantal sterfgevallen door prostaatkanker. Want
Jaarlijks wordt in Nederland bij een kleien 8000 mannen prostaatkanker vastgesteld. Een aantal dat door steeds gemakkelijker verkrijgbare PSA-test in rap tempo toeneemt. Of het zinvol is een landelijke screening naar prostaatkanker op te zetten, moet blijken uit een grote Europese studie. Een studie die gecoördineerd wordt vanuit Rotterdam.
‘Jaarlijks wordt in Nederland bij 800o mannen prostaatkanker vastgesteld’
vergeet niet, ondanks de veel gebezigde uitspraak dat veel mannen
mèt prostaatkanker sterven en niet ààn prostaatkanker, overlijden er in Nederland toch jaarlijks ook ongeveer 2400 mannen wèl aan prostaatkanker. Als we er daar door middel van een screeningsprogramma 20 tot 25 procent van af kunnen halen, scheelt dat jaarlijks toch 500 tot 600 sterfgevallen door prostaatkanker!’
Afgelopen zomer bracht de Gezondheidsraad een rapport uit
houdt met screeningsprogramma’s voortdurend tegenaan loopt.
te behalen valt. Het probleem is daarbij ook nog eens dat de winst
Onbetaalbaar
een veelzeggend motto: ‘All screening programmes do harm;
variëren van het tijdsverlies, het ongemak en de onrust die met
Bij een zinvolle screening overlijden er als gevolg van de screening
voor het doen van een betrouwbare uitspraak over een eventuele
over screening. Dit Jaarbericht Bevolkingsonderzoek 2006 draagt some do good as well’. Ofwel in goed Nederlands: ‘Alle vormen
van screening richten schade aan; sommige doen ook iets goeds’. De Gezondheidsraad citeert hiermee de Brit Sir J. Muir Gray. En die kan het weten; hij is immers de directeur van het UK
National Screening Programme, de organisatie die in GrootBrittannië waakt over het toepassen van screening.
De citaat van Gray vat in één zin kernachtig het dilemma samen waarmee iedereen die zich op wat voor manier dan ook bezig-
18 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Jezelf laten screenen veroorzaakt altijd enige schade. Dat kan
het onderzoek gepaard gaan tot mogelijke schade aan je lichaam tijdens de screening zelf of tijdens een daarop volgende behandeling. Een behandeling die soms zelfs ten onrechte is ingezet.
Geen enkele screeningstest is immers onfeilbaar. Anderzijds kan
door screening een ziekte in een vroeg stadium worden opgemerkt waardoor de kans op een succesvolle behandeling toeneemt.
Screening is daarom alleen zinvol als de schade die de screening
veroorzaakt in het niet valt bij het voordeel dat er met de screening
van de screening wordt vooral behaald wordt op groepsniveau.
minder mensen in de groep dan wanneer de groep niet gescreend zou zijn. De meeste individuen uit de gescreende groep behalen echter persoonlijk geen winst uit de screening. Eenvoudigweg
omdat de meeste van hen de aandoening (gelukkig) nooit zullen
krijgen en dus alleen te maken hebben met de mogelijke nadelen van de screening. Je weet echter niet op voorhand wie de aan-
doening wel zal krijgen en wie niet. Om bij een paar mensen uit
die groep levenswinst te kunnen boeken, moet je daarom de hele
19 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Enig rekenwerk door statistici leverde al snel het gegeven op dat
effect van de screening op de sterfte aan prostaatkanker er onge-
veer 200.000 mannen minimaal tien jaar gevolgd zouden moeten
worden. Waarbij de helft van hen regelmatig gescreend zou worden en de andere helft niet. ‘Die berekening maakte al snel duidelijk dat zo’n onderzoek onmogelijk alleen in Nederland zou kunnen worden uitgevoerd’, vertelt Schröder. ‘We zouden in Nederland
niet alleen nooit dat aantal deelnemers aankunnen, het zou ook nog eens onbetaalbaar worden. Dus besloten we het onderzoek
op Europees niveau te tillen. Een bijkomend voordeel daarvan is
Schröder: ‘Het grootste probleem bij prostaatkanker is, zoals ik al
nationale studie. Uiteindelijk bleken zeven andere Europese landen
dat bij een deel van de mannen de tumor nooit levensbedreigend
dat de uitkomsten een groter draagvlak hebben dan die van een bereid mee te doen: België, Spanje, Zwitserland, Italië, Frankrijk,
Finland en Zweden. En de Europese Unie was bereid financieel bij te springen om de internationale samenwerking, die we vanuit Rotterdam coördineren, mogelijk te maken. Voor de feitelijke uitvoering van het onderzoek heeft ieder land in eigen huis
financiering moeten zoeken. In Nederland, waar we ruim 42.000 deelnemers voor het onderzoek hebben gerekruteerd, dragen
ZonMw en KWF Kankerbestrijding mee aan de uitvoeringskosten.’
Kort samengevat zit de studie als volgt in elkaar. Mannen tussen de 55 en 70 jaar – sommige deelnemende landen hanteren grenzen
van 50 of 75 jaar – die willen deelnemen aan het onderzoek worden
willekeurig in twee groepen verdeeld. De helft van hen ondergaat eens in de vier jaar een onderzoek op prostaatkanker. Schröder:
‘Dat gebeurt aan de hand van een meting van het PSA in het bloed, een rectaal toucher en een echoscopisch onderzoek van de prostaat. Geeft dat onderzoek aanleiding tot het vermoeden van de
aanwezigheid van een tumor, dan volgt een biopsie. Daarbij wordt de prostaat met een holle naald van een aantal kanten aange-
prikt om er weefsel uit weg te nemen. In die biopten kan in het laboratorium worden vastgesteld of er inderdaad sprake is van
tumorweefsel.’ De andere helft van de deelnemers vormt de controlegroep. Zij ondergaan geen screening en komen in feite pas
weer in beeld als zij zich via de reguliere kanalen van de gezondheidszorg melden met klachten die wijzen op prostaatkanker.
Schröder: ‘Deze mensen hebben in het kader van het onderzoek toestemming gegeven dat relevante medische gegevens, zoals
de uitslag van een PSA-test als hun huisarts die heeft aangevraagd, of het feit dat zij voor een consult of bij een uroloog in het ziekenhuis zijn geweest of in het ergste geval dat zij opduiken in de
overlijdensstatistieken van de kankerregistratie, aan de ERSPConderzoekers worden doorgegeven.’
Goede voorlichting
Ofschoon de ERSPC al meer dan tien jaar geleden van start gegaan is, laat het ultieme resultaat nog enkele jaren op zich wachten.
Schröder: ‘Veel prostaattumoren groeien langzaam. Je moet dus
een lange follow up van de deelnemers in acht nemen om verschil-
len te kunnen zien in sterfte tussen de twee groepen. We hebben berekend dat er pas op zijn vroegst na tien jaar een statistische
significant verschil waarneembaar is. In Nederland zullen in 2008 alle deelnemers minimaal tien jaar gevolgd zijn. Omdat de studie in de andere Europese landen later van start is gegaan, duur het nog tot 2010 voordat alle 200.000 deelnemers tien jaar zijn gevolgd. De onafhankelijke evaluatiecommissie die aan het
onderzoek verbonden is, heeft vorig jaar wel al een tussentijdse analyse uitgevoerd. Wat daar precies is uitgekomen, mogen wij
als onderzoekers natuurlijk niet weten. Wel is ons medegedeeld dat we verder mogen gaan met het onderzoek zoals gepland.’
Dat het onderzoek nog niet is afgerond, wil niet zeggen dat er
uit het jarenlange onderzoek nog helemaal niets te melden valt.
20 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
eerder zei, niet het aantonen van het bestaan ervan, maar het feit
wordt of zelfs maar tot klachten zal leiden. Het is ons de afgelopen jaren in Rotterdam gelukt op voorhand een beter onderscheid te
Dames en heren
Implementeren ???
maken tussen ernstige vormen van prostaatkanker en vormen van
Europees gezond
ze daar leven. De vorige minister van Volksgezondheid
We hebben een formule ontwikkeld waarin onder ander de hoogte
Dat roept associaties op.
weer tot de top vijf op gezondheidsgebied in Europa
prostaatkanker waarmee je zogezegd oud kunt worden.
van de PSA-waarde, het volume van de prostaat en de hoeveelheid gezond weefsel in een biopt zijn verwerkt. Aan de hand van die
formule kunnen we nu met een hoge mate van betrouwbaarheid zeggen of de gevonden tumor bij iemand problemen zal veroor-
zaken en dus behandeld moet worden, of voorlopig nog met rust
gelaten kan worden omdat de kans klein is dat de tumor problemen veroorzaakt. Dit onderscheid betekent een enorme verbetering voor de dagelijkse praktijk. Maar liefst één op de drie mannen
bij wie prostaatkanker wordt geconstateerd, blijkt op grond van deze formule voorlopig geen behandeling nodig te hebben. Een
regelmatige controle volstaat. Behalve een forse kostenbesparing voor de gezondheidszorg betekent dat voor de mannen in kwestie
ook behoud van kwaliteit van leven. Want een behandeling, of het nu chirurgie of bestraling is, gaat in veel gevallen gepaard met
incontinentie of impotentie en dus een fors verlies van kwaliteit van leven.’
Zolang het ERSPC-onderzoek niet is afgerond, kan en wil Schöder geen uitspraak doen over de wenselijkheid van een landelijke
screening naar prostaatkanker. ‘Wat natuurlijk wel in toenemende mate plaatsvindt, is het gebruik van de PSA-test. Die kun je tegen-
woordig zelfs via internet vrij gemakkelijk bestellen. Het is daarom erg belangrijk dat mannen die uit ongerustheid of nieuwsgierigheid een PSA-test laten doen goed worden voorgelicht over de voor- en nadelen en de consequenties ervan. Ze moeten om te
beginnen weten dat alleen een verhoogde PSA-waarde weinig zegt over de kans prostaatkanker te hebben. En ze moeten, als door nader onderzoek vast is komen te staan dat er inderdaad
een tumor aanwezig is, goed op de hoogte zijn van de voor- en
nadelen van de diverse behandelingen. En de voor- en nadelen
van niet behandelen maar afwachten en regelmatig controleren. Om hierbij te helpen heeft KWF kankerbestrijding vorig jaar een goede, evenwichtige brochure en zogeheten videodagboeken
ontwikkeld. Die laatste volgen mannen bij wie prostaatkanker is vastgesteld in de periode erna. Daarbij komen alle onderwerpen als wel of niet behandelen, de gevolgen van behandeling en de
emotionele kant van het hebben van prostaatkanker aan de orde.
Vooral nu het steeds gemakkelijker wordt prostaatkanker vast te
stellen, of het nu op eigen verzoek gebeurd of in te toekomst wellicht via een aanbod deel te nemen aan een landelijke screening,
is het belangrijk dat mannen zich goed laten informeren wat het betekent prostaatkanker te hebben. Opdat zij een weloverwogen besluit kunnen nemen over de stappen die zij vervolgens onder-
Europa en de gezondheid van de Nederlanders. Met de gezonde berglucht in Zwitserland en ons
eigen sanatorium daar in Davos. Met de boterberg die we steeds hoger maakten dankzij Europese subsidies en toen ook weer moesten opeten in eigen land.
Zo heeft een hele generatie gedacht dat boter gezond was en schoolmelk eveneens, terwijl er ook in Europa genoeg kennis was over de negatieve bijdrage van
verzadigd vet aan de gezondheid van de Europeanen, inclusief de Hollandse kaaskoppen.
Nederlanders kennen nu de weg in Europa als het
gaat om zaken waar ze gezond van denken te worden.
Wonen in Spanje en Portugal, omdat daar de zon vaker schijnt. Het mediterrane dieet overnemen, omdat het schijnt dat ze er dáár langer van leven (overigens
nemen de Hollanders aan de mediterrané vooral de
Hollandse eetgewoontes mee naar de zon). Niet alleen
een gezonder klimaat lokt naar andere Europese landen, ook het gunstige belastingklimaat elders in Europa
trekt. Steeds meer, vooral oudere Nederlanders gaan daarom over de grens wonen, omdat de huizen er goedkoper zijn, er meer ruimte is en veel van die
landen hoger liggen ten opzichte van de zeespiegel.
In veel Europese landen zijn allerlei medicijnen zonder formaliteiten gewoon te koop, net als vuurwerk en vuurwapens.
heeft ons allen opgeroepen ons te gedragen zodat we gaan behoren.
Het is trouwens behoorlijk onbegrijpelijk dat we zijn
afgezakt naar de middenmoot. Elke Nederlandse preventiewerker die zich over de grens begeeft om in de Europese buurlanden te gaan uitleggen hoe we hier
het zorgstelsel en het bijbehorende preventiewerk in
elkaar hebben gestoken, meldt terug dat de Europese
collega’s aan haar voeten lagen en dat we in Nederland vér voor liggen op de rest.
De Nederlanders behoren tot de gelukkigste
Europeanen en onze jeugd is zelfs het allergelukkigst. Nederland is een van de rijkste Europese landen, er
zijn meer computeraansluitingen dan in de meeste
andere landen. We hebben de meeste inwoners per
vierkante kilometer en waarschijnlijk ook de meeste
auto’s. Nergens is het railnet zo intensief bereden als hier en dan wordt er ook nog het vaakst gefietst.
En dan maken we ook nog eens het minst vaak ongelukken in het verkeer. Hoezo middenmoot in Europa? Nederland ligt het laagst in Europa en zal daarom
het eerst verdwijnen als de zeespiegel stijgt en de
gletschers in de Europese bergen smelten. Het mag een wonder heten dat we met die collectieve dreiging toch nog tot de gezonde middenmoot in Europa behoren.
Een nieuwe heup kun je sneller, zonder wachtlijsten,
Het ministerie van Volksgezondheid wil het Neder-
verzekeraar in Spanje laten monteren.
laten behoren. De vraag is of het volk dat zelf wil.
door een goede Hollandse dokter op kosten van de
En Europeanen weten op hun beurt Nederland weer te vinden als het gaat om seksuele tolerantie met
bijbehorend ruim aanbod; tot voor kort betaalbare
en makkelijk toegankelijke abortusklinieken; coffee-
shops met een rijk en goedkoop aanbod van allerhande drugs en cafés met een onuitputtelijke hoeveelheid
alcoholica, terwijl je die ook nog rokend naar binnen kunt werken.
Dankzij of ondanks al deze Europese uitwisseling
blijkt Nederland qua volksgezondheid volgens het
RIVM te zijn afgezakt naar de Europese middenmoot, zelfs nu er een aantal Oost-Europese landen zijn
bijgekomen, waarvan we toch weten hoe ongezond
landse volk weer tot de topvijf van gezonde Europeanen Dat is van belang, omdat het Nederlandse volks-
gezondheidsbeleid alle verantwoordelijkheid bij de individuele burger heeft gelegd. En de burger wil vrijheid om zelf te bepalen hoe gezond zij leeft.
Op iets collectievere schaal blijkt de effectiviteit van
Community interventies, uitgevoerd in kleine gemeenschappen, op z’n best twijfelachtig. Het Nederlandse volk wil helemaal niet in collectieve termen denken en leven. Dus zeker niet Europees. Het volk heeft de
Europese grondwet al afgewezen omdat ze haar vrij-
heid niet wil laten inperken. Behoren tot de gezondste vijf Europese landen zal heel weinig Nederlanders motiveren zich anders te gaan gedragen. Willem de Regt
nemen.’
Marten Dooper
21 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Goed model voor preventie
Partnership Stop met roken
in die beginfase vooral om doelstellingen
commerciële organisaties dit doen’,
in Nederland, Engeland, Finland, Spanje
konden verwezenlijken. In de latere fase,
behoorlijk voorop gelopen als het om het
tegen bijvoorbeeld groepsdruk werkt in
ging die de aangesloten organisaties zelf ten behoeve van de implementatie van
programma’s en het daadwerkelijk ver-
minderen van het percentage rokers, zijn
daarvoor ook andere nodig. Dat gaat veel
moeizamer.’ Het PPS ‘Stop met Roken’ heeft in de onderzochte periode veel organisaties gebundeld, een landelijke richtlijn voor het behandelen van tabaksverslaving samen met kwaliteitsinstituut CBO ontwikkeld
en een beleidsnotitie voor het ministerie van VWS geschreven.
‘Het PPS heeft goed aan de weg getimmerd, Nicotineverslaving wordt door de deskun-
en discussies over een rookvrije omgeving
van het Nijmeegse UMC St. Radboud.
gewoonte’ beschouwd, maar als een ziekte.
Europees beleid een feit is, zal er echter
ZonMw, het effect van het samenwer-
digen inmiddels niet meer als ‘een slechte
Dat betekent dat overheidsacties nodig zijn, net als voor diverse andere (chronische)
ziekten. Er zijn nationale acties, maar ook steeds meer internationale initiatieven
om het roken tegen te gaan. De Wereld-
gezondheidsorganisatie beschouwt roken
als een belangrijk gezondheidsprobleem en probeert met richtlijnen en aanbevelingen voor preventie en het stoppen met roken
gedragsveranderingen te bewerkstelligen.
gestart. Voor een gemeenschappelijk
nog heel wat water door de Europese
rivieren zijn gestroomd. Intussen hebben diverse landen zelf – meer of minder vergaande – maatregelen genomen om het
tabaksgebruik te ontmoedigen. De belangrijkste en meest zichtbare hebben betrekking op de producten, hun verpakking en
de reclame voor tabak die in overeenstemming moeten zijn met de EU-regels.
In ontwikkelingslanden behelzen zulke
Publiek privaat partnership
het roken slaan (in Azië bijvoorbeeld wor-
minder zichtbare maatregelen die beogen
acties vooral voorkomen dat mensen aan den nog steeds gratis sigaretten aan de
bevolking uitgedeeld, iets dat in Europa
verboden is). In de meer ontwikkelde landen ligt het accent meer op het stoppen met roken.
In 2002 gaven de Europese ministers een verklaring uit, de Warsaw declaration for a tobacco-free Europe waarmee de deelnemende landen zich verplichten alle mogelijke maatregelen te nemen ter
bestrijding van het tabaksgebruik. Een
passage in de nieuwe Europese Grond-
wet maakt het mogelijk om ook (bindend) Europees beleid te maken om de gezond-
heid van de bevolking te verbeteren, waarbij tabak en alcohol met name worden
genoemd. Hoewel de nieuwe grondwet
nog niet is aangenomen, heeft de Euro-
commissaris voor Gezondheid inmiddels
wel een nota over tabakspreventie gepubliceerd en zijn een anti-rookcampagne
Daarnaast zijn er de minder bekende en het gedrag van consumenten verder te beïnvloeden en tabaksrokers moeten
ondersteunen bij het opgeven van hun
verslaving. In Nederland is het publiekprivate ‘Partnership Stop met Roken’
daarvan één voorbeeld. Het initiatief
van de in 2001 begonnen samenwerking, het PPS, lag een paar jaar eerder bij het
ministerie van VWS en behelst uiteindelijk 25 organisaties - van gezondheidsfondsen en de farmaceutische industrie tot Stivoro
Jacobs onderzocht, met subsidie van kingsverband.
‘Het terugdringen van het aantal rokers in Nederland was het einddoel. Daar hebben wij niet naar gekeken, want wij hebben onze evaluatie al aan het begin van het project uitgevoerd. Wel hebben we een
aantal tussendoelen van het PPS onder-
zocht. Zoals de ontwikkeling van klinische richtlijnen voor de behandeling van tabaksverslaving, de beïnvloeding van het beleid
en erkenning van tabaksverslaving als een
ziekte. Daarvan kunnen we in het algemeen zeggen dat deze wat informele aanpak met een terughoudende, maar onafhankelijke opstelling van het management en het
behoud van de autonomie van de partners,
in Nederland redelijk goed heeft gewerkt.’ Er zijn richtlijnen voor professionals ont-
wikkeld en roken is op de agenda gekomen
als slecht voor de gezondheid. Of de ondernomen lobbyactiviteiten het beoogde
effect hebben behaald, hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen.
en veel verstand heeft van verschillende
strategieën om met roken te stoppen die
in diverse landen zijn toegepast. ‘Dat was een heel goede keus’, zegt dr. Annelies
Jacobs, van de afdeling Kwaliteit van Zorg
22 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
kennis en hulp beschikbaar zijn wat betreft het behandelen van tabaksverslaving.’
De verschillende partners vonden de inves-
tering, zo’n vier tot vijftien uur per maand, niet te zwaar en wel opwegen tegen de uitkomsten van hun inspanningen.
Wel werd een ongelijke verdeling tussen
de diverse partners gevoeld, zo deden het ministerie van VWS en de coördinator rela-
tief veel en de farmaceutische industrie en
een aantal non-profit organisaties relatief weinig. Jacobs: ‘Wat meer investeringen
in tijd en geld en een grotere commitment van iedereen werden algemeen als wenselijk genoemd. Dat zou bijvoorbeeld kunnen
met een overeenkomst waarin elke partner aangeeft in welke onderdelen hij wil investeren en daarop ook kan worden aange-
sproken, zoals in Canada al gebeurt. Men voelde wat teveel vrijblijvendheid.’ Een
concreet resultaat van het PPS is ook de
website voor zorgprofessionals met informatie over welke behandelingen effectief zijn en hoe zij het best de richtlijnen in hun praktijk of beroepsorganisatie kunnen
samenwerking tussen organisaties beter,
minder vrijblijvend, terwijl men in Engeland
en België wat verder is met de eerstelijnshulp, zoals stoppen-met-roken clinics en
stoppen-met-roken consulenten. Die zijn toegankelijker voor het publiek. In Italië,
Ierland en de Verenigde Staten is de tabakswetgeving sterker dan in Nederland.
Jacobs: ‘Bijvoorbeeld wat betreft de horeca
passen landen om ons heen de wet sneller aan dan wij. Van de Europese Unie hoeft
wat dat betreft niet direct veel verwacht te worden. Daar lijkt een rookverbod in
de horeca er voorlopig niet in te zitten.’
Wel vindt in Europees verband steeds meer
uitwisseling plaats over werkzame strategieën die ertoe leiden dat mensen onder-
steund worden bij hun pogingen van hun
rookverslaving af te komen. Een onderwerp waarmee ook Jacobs zich bezig houdt.
Persoonlijke feedback, computeronder-
steunde deskundigheidsbevordering en
outreach visits bij zorg- en praktijkinstellingen lijken de meeste kans te bieden
het advies- en ondersteuningsgedrag van zorgaanbieders te beïnvloeden. Eenmalige scholing en congressen in elk geval niet.
‘We denken dat een stapsgewijze benade-
ring het meeste succes heeft’, zegt Jacobs. ‘Van een enkel advies tot een intensieve
counseling ondersteund door medicijnen bij de Jellinek voor bijvoorbeeld mensen
met COPD die toch niet stoppen met roken. Dat brede scala aan opties wordt nog te
weinig aangeboden. Ook denken we dat
de zorgverzekeraars een veel belangrijker
rol zouden kunnen spelen dan ze nu doen.’
het algemeen niet zo goed, maar het aanleren van gedragsspecifieke vaardigheden ten opzichte van het omgaan met druk om te gaan roken wel. We hebben gezien dat
daarmee een jaar later de helft minder van de 12 tot 13 jarigen is gaan roken’, stelt
De Vries. ‘We zien in alle landen vergelijk-
bare effecten. In Finland, Spanje en Portugal is er zelfs een effect na drie jaar gemeten.
Onlangs hebben we een vergelijkbaar project voor scholen in Roemenië gedaan, met hetzelfde resultaat.’ Het is wel belangrijk dat ook voldoende aandacht aan de cog-
nitieve aspecten van roken wordt besteed. Alleen drie lessen met een paar rollenspelen, is onvoldoende, concludeert
De Vries. ‘Het is naïef te denken dat je het
bij preventie met drie lesjes af zou kunnen. Ook andere aspecten als de toegankelijkheid van sigaretten en de rol van ouders
zijn belangrijk. Bij stoppen met roken zien we wel steeds meer dat er bewezen interventies worden ingezet. Bij preventie, dus het voorkomen dat jongeren met roken beginnen, is dat veel minder het geval en dat zou natuurlijk wel moeten.’
De Vries is medeoprichter van een Europees netwerk van onderzoekers die zich bezig houden met preventie van roken. ‘Er is niet veel gezamenlijk onderzoek. Dat proberen we zo te stimuleren.
We komen er steeds meer achter dat een
ketenbenadering belangrijk is. Dat zowel
de school, de huisarts, de GGD en de thuiszorg gezamenlijk mensen helpen bij het
stoppen met roken. De relapse frequentie
is hoog. Mensen vallen weer snel terug op hun oude rookgedrag, volhouden is heel
lastig. Daarvoor is een integrale benadering belangrijk, zowel voor preventie als
een betrokken opstelling van de toen-
Clinics en consulenten
de Vries heeft internationaal onderzoek
Maarten Evenblij
aantal tussendoelstellingen gehaald. De
deze gestalte heeft gekregen in het PPS
gieën voor preventie. In een studie naar
Meer informatie:
leek de hoogleraar Kankerpreventie en
kenniscentrum
heidsorganisatie en in Nederland is ook
adviseur die een coördinerende rol speelt
er wat meer van doordrongen zijn dat er
verslaving gaat. In Canada echter is de
Europees netwerk
Landelijke richtlijn
gebruik gemaakt van een internationale
Jacobs. ‘De beroepsorganisaties moeten
behandelen van mensen met een tabaks-
en Portugal. ‘Algemene empowerment
implementeren.
en medische beroepsgroepen. Het model
wordt gestimuleerd door de Wereldgezond-
dat werd later wat minder’, constateert
verwacht ze. Tot nu toe heeft Nederland
Jacobs: ‘Door een actieve coördinator en malige minister van VWS, Els Borst, is een richtlijn voor de Behandeling van Tabaks-
verslaving bijvoorbeeld, geeft goed aan wat er aan eerstelijns ondersteuning bij het
stoppen met roken kan worden aangebo-
den. We moeten daarbij aantekenen dat het
Jacobs denkt dat de samenwerking, zoals ‘Stoppen met Roken’ ook geschikt is voor toepassing in andere gebieden van de
gezondheidszorg. ‘Als non-profitorganisaties het initiatief nemen zal dit eerder aanleiding zijn tot deelname dan wanneer
Ook sociaal-psycholoog prof. dr. Hein
gedaan naar de meest effectieve strateprogramma’s gericht op scholieren vergeGezondheidsbevordering van de Universiteit Maastricht interventies om scholieren te leren ‘nee’ tegen een sigaret te zeggen
23 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
voor het stoppen met roken.’
www.partnershipstopmetroken.nl/
Europese web portal om ‘verre’ professionals te ondersteunen Kennis over geestelijke gezondheidszorg is ongelijk verdeeld over de Europese landen. Om dit te verbeteren wordt een web portal opgezet voor beleidsmakers en professionals in deze sector. Projectleider is Marijke Ruiter, wetenschappelijk medewerkster van het Trimbos-instituut: ‘Via het Infodis project kunnen armere landen toegang krijgen tot gerenommeerd wetenschappelijk onderzoek.’
In 2005 hebben de Europese ministers van
Keuzestrategie
Met deze keuzecriteria als leidraad heeft
steld voor de geestelijke gezondheidszorg.
de nieuwe leden van de Europese Unie en
collega, een structuur voor de web portal
gezondheid in Helsinki een actieplan opgeEen van de onderdelen is het verspreiden
en het delen van kennis verworven op dit terrein in de diverse Europese landen.
Als middel is gekozen voor een webportal. Hierop kunnen beleidsmaker en profes-
sionals terecht voor (wetenschappelijke) onderzoeken en projecten op het gebied
van de geestelijke gezondheidszorg in allerlei Europese landen. Projectleider van Info-
dis is Marijke Ruiter. Zij is wetenschappelijk
medewerker bij het Trimbos instituut, een kenniscentrum op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. ‘Samen met een collega in Denemarken hebben wij de
opdracht in tweeënhalf jaar deze portal
te realiseren.’ Voor de portal wordt gebruik gemaakt van het format voor websites dat is ontwikkeld door de WHO (World
Health Organisation). De afgelopen jaren
heeft deze organisatie de nodige ervaring opgedaan met de kennisverspreiding via
internet. ‘Verder heeft de WHO natuurlijk zelf een schat aan gegevens over de
geestelijke gezondheidszorg. Bovendien heeft WHO EURO (de Europese tak van
deze organisatie) een aantal kenniscentra
aangewezen op het gebied van geestelijke gezondheidszorg; waaronder het Trimbosinstituut. Naar hun onderzoeken kunnen bezoekers straks doorlinken.’
De doelgroep van het Infodis project zijn onafhankelijke staten die voorheen deel uit maakten van de Sovjet Unie. Ruiter:
‘Binnen de landen richten wij ons op de
‘change agents’. Dit kunnen beleidsmakers zijn maar ook professionals. Het zijn
mensen die in de positie zijn om het beleid van de geestelijke gezondheidszorg te
veranderen.’ In armere landen beschikken de ‘change agents’, door het ontbreken van de financiële middelen, niet over een uit-
gebreide databank van wetenschappelijk
onderzoek. ‘De web portal biedt hen straks
gratis toegang tot gerenommeerd onderzoek in diverse Europese landen.’
In het actieplan van Helsinki zijn een
aantal aandachtsgebieden geselecteerd
die ook de leidraad vormen bij de website. Hierin is vastgelegd dat de EU de geeste-
lijke gezondheidszorg wil bevorderen in de lidstaten en de stigma’s te verminderen die geestelijk aandoeningen omringen. Daarnaast wil het actieplan preventie-
beleid ontwikkelen voor het terugdringen van geestelijke problemen en van suïcide. ‘Andere belangrijke items zijn geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn en het hele gebied van rehabilitatie en reintegratie (‘community mental health’).
Hierbij moet je denken aan huisartsen
of organisaties als de GGD, en de ambulante zorg voor mensen met psychische problemen.’
24 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Ruiter, in samenwerking met een Deense
ontwikkeld. ‘Hierin ligt vast welke onderdelen er in de portal komen. Besloten is ook dat de informatie in ieder geval in
het Engels zal worden aangeboden. In EU
verband hoort daar ook Frans en Duits bij en wellicht dat wij ook nog informatie in het Russisch toevoegen.’ Tegelijkertijd is
Ruiter bezig een marketingstrategie rond de web portal te ontwikkelen. ‘Het is
belangrijk dat beleidsmakers en anderen de informatie straks weten te vinden.
Daarom denken wij ook na over hoe de
Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid
Brug tussen universiteiten en praktijk Om de kloof tussen de GGD en de academische wereld te dichten ondersteunt ZonMw de samenwerking tussen GGD-en en universiteiten in de vorm van academische werkplaatsen. De academische werkplaats Medische Milieukunde onderzoekt in Europees verband de relatie tussen verkeer en gezondheid en de vraag hoe wetenschappelijke indicatoren geschikt gemaakt kunnen worden voor “lokaal gebruik”. In 2003 constateerde de Raad voor Gezondheidsonderzoek dat
Vertaling
en onvoldoende verankerd is; onerzoeksresultaten sloten onvol-
pelijke onderzoeksresultaten over bijvoorbeeld fijnstof te vertalen
onderzoek op het gebied van de publieke gezondheid versnipperd doende aan bij de vragen die voortkwamen uit de dagelijkse prak-
tijk van de uitvoering. Het doel van de academische werkplaatsen is om deze kloof tussen theorie en praktijk te overbruggen.
Iedere academische werkplaats heeft een eigen aandachtsterrein en Medische Milieukunde is ondergebracht bij de Hulpverlening
Gelderland Midden. Coördinator van deze werkplaats is milieuarts Peter van den Hazel: ‘Wij werken hierin samen met het in Europa gerenommeerde Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit van Utrecht en de afdeling Sociale Geneeskunde
van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud van de Radboud Universiteit. Wij verrichten zelf onderzoeken en daarnaast coördineren wij de academische werkplaats Medische Milieukunde voor de andere GGD’s.’
web portal onder de aandacht te brengen.
Vervoer
event als een themacongres te organiseren,
werkplaats Medische Milieukunde worden uitgevoerd. Drie daar-
Een probaat middel is bijvoorbeeld een
zoals de ontwikkeling van eerstelijns gees-
telijke gezondheidszorg. Een voordeel van zo’n congres is dat niet alleen de web
portal onder de aandacht wordt gebracht, maar ook dat mensen uit de praktijk elkaar leren kennen.’
Angèle Steentjes
Er zijn in totaal vier onderzoeken die onder de paraplu van de
van sluiten aan op het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004–2010. Twee onderzoeken richten zich op de relatie tussen gezondheid en verkeersbelasting. In deel A wordt onderzocht
in hoeverre het gebruik van verschillende verkeersmodaliteiten
– auto, bus en fiets – van invloed is op de gezondheid van mensen.
In deel B richt het onderzoek zich op de relatie tussen de blootstellinggegevens van verkeer in woonlocaties en de ziektegegevens
van ziekenhuizen. Bekeken wordt of er een overeenkomst is vast te stellen tussen de plaats waar de mensen wonen en het voor-
komen van bijvoorbeeld luchtwegaandoeningen. Van den Hazel:
‘Luchtkwaliteit en gezondheid is een belangrijk item op de agenda van de Europese Unie. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de ver-
kregen resultaten in de verschillende lidstaten met elkaar kunnen worden vergeleken. Een aardig Europees element is dat wij met het National Public Health Institute (KTL) in Kuopio (Finland)
hebben afgesproken dat we meetapparatuur kunnen lenen voor het project.’
25 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Voor de gemeentelijke overheid is het lastig om wetenschap-
naar lokale maatregelen. Deze vertalingsproblematiek is eveneens een onderzoeksonderwerp. Van den Hazel: ‘Lange tijd richtte Medische Milieukunde zich vooral op incidenten zoals het
verwijderen van asbest in gebouwen of het schoonmaken van vervuilde grond. Nu verschuift de focus meer naar preventie,
zoals het vertalen van indicatoren uit wetenschappelijk onderzoek naar maatregelen in de praktijk.’
Een lastig aspect daarbij is dat resultaten van onderzoeken moeilijk te vergelijken zijn, omdat er regelmatig verschillende eenheden worden gebruikt. ‘In een onderzoek wordt bijvoorbeeld gekeken
naar de hoeveelheid fijnstof en de relatie met bepaalde luchtwegaandoeningen. Een ander onderzoek meet juist het lawaai van verkeer en de invloed op de beleving van gezondheid door de
bevolking. Hoe moet je bijvoorbeeld kanker vergelijken met het hebben van astma? Voor lokale overheden die een preventief
beleid willen voeren is het lastig om vast te stellen welke indicatoren zij op welke manier moeten inzetten om de volksgezondheid te bevorderen.’
Onderzoeker Loes Geelen onderzoekt de indicator ‘impact van
emissies van stoffen’. Eén conclusie is dat er te weinig epidemiologische gegevens zijn over de relatie tussen blootstelling aan
specifieke stoffen in het milieu en het ontstaan van een ziekte. Daarnaast is Geelen bezig met literatuuronderzoek gericht op het binnenmilieu van scholen.
Uiteindelijk doel van de onderzoeken binnen de academische
werkplaats is dat er een netwerk ontstaat van praktijkmensen
en universiteiten. ‘Academici kunnen dan aan de ‘praktijk’ vragen welke problemen ze hebben en daar het onderzoek op afstemmen. De GGD’s kunnen bijvoorbeeld ook de universiteiten om ondersteuning vragen bij het oplossen van de problemen waarmee zij kampen’, aldus Van den Hazel. Angèle Steentjes
Landelijke Leefstijlcampagnes
‘Laat je niet verrassen!’
worden gewaardeerd. De boodschap komt aan, blijkt
Bijstellen
de risico’s die hun jonge kinderen lopen en bij inter-
gebruik maken van internet. Knols: ‘In de campagne
uit onderzoek. Ouders worden zich bewuster van
mediairs heeft kinderveiligheid inmiddels een hoge
prioriteit. De spotjes zijn diverse keren door vakjury’s uit de reclamewereld bekroond met een prijs.
Wat maakt dat de campagnes zo succesvol zijn?
Knols: ‘Vanaf de start in 1997 combineren we altijd
drie pijlers. We confronteren jonge ouders met het onderwerp via de massamedia, we ondersteunen
intermediairs bij hun persoonlijke voorlichting op
lokaal niveau, en we werken nauw samen met part-
Ze zijn vooral bekend van indringende televisiespots: leefstijlcampagnes als ‘Gezond gewicht’ en ’30 minuten bewegen’. Maar die campagnes omvatten meer, op allerlei manieren proberen campagnevoerders mensen bewust te maken van het belang van gezonder leven. In de serie Leefstijlcampagnes onderzoekt Pre Post hoe ze dat voor elkaar proberen te krijgen, en of het werkt.
ners in de gezondheidzorg en uit het bedrijfsleven.
Juist in die combinatie van verschillende instrumenten zijn we sterk.’
Samenwerking met bedrijven
Consument en Veiligheid werkt veel samen met het gezondheidsveld. Voor de lopende campagne over
verbrandingen is dat bijvoorbeeld de Nederlandse
‘Ons doel is veiligheid voor kinderen hoger op de
Knols: ‘Daar rollen een aantal thema’s uit die we
te zetten tot veiliger gedrag. Maar kinderveiligheid in
nu bezig met de voorbereiding van het thema ‘vallen’.
agenda van ouders te krijgen en ze daadwerkelijk aan het algemeen zegt niemand wat. Vandaar dat we elke
twee jaar een bepaald thema eruit lichten, bijvoorbeeld valletsels, verbrandingen, verdrinkingen. Gedurende
al die jaren dat we bezig zijn, zien we dat de ongevallencijfers voor de campagnethema’s afnemen.
De kinderveiligheid neemt dus gestaag toe en daar zijn we trots op.’ Cilia Knols is projectleider bij Consument
en Veiligheid voor de kinderveiligheidcampagne ‘Laat je niet verrassen’.
Elk jaar overlijden 40 kinderen tussen de 0 en 4 jaar aan
een ongeval in en om het huis. 5300 kinderen belanden in het ziekenhuis en 53000 moeten op de SEH worden behandeld. De gevolgen zijn groot. De directe medische kosten bedragen elk jaar 36 miljoen euro.
De psychische schade laat zich amper vertalen in een
kil cijfer. De dood van een kind heeft vaak een verwoestend effect op een heel gezin. Een kind met ernstige
brandwonden draagt voor zijn leven lang littekens mee. De oorzaak van een ongeval is vaak een samenspel
van factoren: een onveilige omgeving, het gedrag van het kind dat onvoldoende in staat is om risico’s in te schatten, en het toezicht en gedrag van de ouders.
‘Laat je niet verrassen’ speelt in op al deze factoren.
Nieuwe campagne
De keuze voor een nieuwe campagne wordt ingegeven
door de ongevallencijfers: wat zijn de aantallen, de ernst en de maatschappelijke kosten?
26 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
vervolgens in een meerjarenplan opnemen. We zijn
Allereerst vindt een oriëntatie op het thema plaats.
De ongevalcijfers worden bestudeerd, experts uit de
praktijk worden geraadpleegd – van ziekenhuizen en consultatiebureaus. ‘Wat speelt er bij hen, wat zien
zij veel? We doen een doelgroeponderzoek en kijken naar gedragsdeterminanten. Vervolgens maken we
een keuze waar we op in willen steken, bijvoorbeeld op een type letsel dat hoog scoort. Dan gaan we na
met welke partners we kunnen samenwerken – in het gezondheidsveld en in het bedrijfsleven.’ Uiteindelijk
breekt de fase aan waarin de doelstellingen omgezet
moeten worden in een creatief concept en een mediaadvies. Daarvoor wordt samengewerkt met een reclamebureau.
Aangezien ‘Kinderveiligheid’ een beperkt budget heeft, zeker in vergelijking met andere leefstijl-
campagnes, moet de boodschap direct aankomen.
Het is dus telkens zoeken naar de juiste toon. Knols:
‘Je moet niemand de schrik op het lijf jagen, dat werkt niet – zeker niet als het om deze doelgroep en deze boodschap gaat. Maar aan de andere kant moet de boodschap wel meteen blijven hangen. We kiezen
dus altijd voor een impactvolle campagne.’ Een aantal voorbeelden ter verduidelijking: een theepot met een kinderhandje dat naar het tafellaken grijpt. Shots van
het tv-programma ‘de leukste thuis’, waarbij kinderen van schommels en vensterbanken vallen. Een stukje ijs met chocola blijkt bij nadere beschouwing een
aanmaakblokje met wat smeerolie. De tv-spotjes
Brandwondenstichting. Maar de organisatie kent al
een lange traditie in de samenwerking met commer-
ciële partijen. Voor de campagne over het gevaar van
vergiftiging was Glorix de partner, voor verdrinkingen badpakkenfabrikant Speedo, Hallfords deed mee in
de campagne over veilig vervoer. Voor de veilig slapen
campagne waren de HEMA en een aantal babyspeciaalzaken partners. Knols: ‘In onze voorlichting adviseren we ouders om slaapzakjes te gebruiken. Dat bemoeilijkt namelijk het omrollen van rug naar buik. En het
liggen op de buik wordt afgeraden omdat dat de kans op wiegendood vergroot. In al die winkels hingen slaapzakjes met daaraan een label met allerlei
veiligheidsinformatie: waarom je het moet gebruiken en waar je aan moet denken als je het aanschaft en
gebruikt. Zo ondersteunen die winkels onze voorlich-
tingscampagne. Hierdoor worden ouders in aanvulling op de massamediale aandacht en voorlichting via
consultatiebureaus in een heel andere setting met
het thema ‘veilig slapen’ geconfronteerd. We brengen
samen bepaalde producten onder de aandacht, waardoor veilig gedrag wordt gestimuleerd. Ons aanvankelijke plan was om een kortingsactie met de winkels
op te zetten, maar dat is vanwege concurrentieover-
wegingen niet doorgegaan. Jammer, maar dan moet
je je plannen bijstellen.’ Door de ervaring met publiek private samenwerking maakte Consument en Veiligheid op verzoek van ZonMw een checklist waar je op moet letten bij dit soort samenwerkingsverbanden.
Knols: ‘Wij hebben er zelf van geleerd dat je duidelijk van elkaar moet weten welke doelen je nastreeft.
Als je die niet van elkaar onderkent, kun je beter naar andere partijen zoeken.’
27 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Consument en Veiligheid gaat de komende jaren meer ‘veilig slapen’ bleken we onze doelstellingen wat
betreft bereik via de massamedia niet gehaald te heb-
ben. We hadden vooral ingezet op radio- en tv-spotjes. Maar door ander consumentengedrag – mensen
zappen sneller weg – en de toename van het aantal zenders kun je tegenwoordig minder makkelijk
mensen bereiken via deze massamedia. Je ziet ook
dat mensen informatie anders tot zich nemen, veel
meer vraaggestuurd in plaats van aanbodgestuurd.
Vandaar dat we voor de komende campagnes onderzoeken hoe we internet een nadrukkelijker plaats kunnen geven.’
Om de allochtone doelgroepen beter te bereiken,
had Consument en Veiligheid een originele ingeving.
Ze kon via een lespakket dat bij inburgeringcursussen wordt gebruikt, een pilot doen. De evaluatie toonde
aan dat deze wijze van informatievoorziening gunstig uitpakte. Vandaar dat deze aanpak dit jaar landelijk wordt toegepast.
De wijze van begeleidend onderzoek wordt telkens
tegen het licht gehouden en bijgesteld waar nodig.
Sinds vorig jaar doen we verkennend onderzoek voor aanvang van de campagne. Knols: ‘Zo’n verkenning helpt ons beter in kaart te brengen waar precies
het probleem ligt, waardoor we betere doelen voor de campagne kunnen formuleren. Daar hebben we
echt van geleerd. ‘ Een andere meting is gesneuveld.
‘Met de gegevens uit de tussenmeting kunnen we niet veel. We dachten dat het een goed hulpmiddel zou zijn om de campagne bij te sturen, maar in de tijd werkt dit niet goed. Voor een tweejarige campagne komt
bijstelling vaak te laat. We hebben ervoor gekozen
om de financiën die hierdoor vrijkomen te investeren in sterker verkennend onderzoek.’ Wilma Mik
Mededeling
Resultaten rondes tweede tranche Sport, Bewegen en Gezondheid
In november 2006 zijn binnen de kaders van de tweede tranche van het programma Sport, Bewegen en Gezondheid, vooraanmeldingen en subsidieaanvragen ingediend.
Dit kan ertoe leiden dat patiënten medi-
mild vitamine B12 tekort. Daarom zijn twee
liet zien dat 13% van de jongeren als inactief
Onderzoeksinfrastructuur met als doel het versterken en verankeren van de onderzoeksinfrastructuur zijn er drie subsidieaanvragen
op het verminderen van het risico op hart-
studie is het bepalen van de optimale dage-
de oudere leeftijdsgroepen en jongeren
Het programma SBG kent twee deelprogramma’s ‘Onderzoeksinfrastructuur’ en ‘Onderzoeksprojecten’. Binnen het deelprogramma door Universitair Medisch Centrum Groningen, VU medisch centrum Amsterdam en Universitair Medisch Centrum Utrecht op
verzoek ingediend. De aanvragen hebben betrekking op uitbreiding van menskracht in de vorm van (senior)onderzoekscapaciteit. De drie aanvragen zijn (onder voorwaarde) gehonoreerd.
Het deelprogramma Onderzoeksprojecten heeft als doel ‘het vergroten van kennis over de positieve en negatieve aspecten van sport en bewegen’. In november 2006 zijn 40 vooraanmeldingen ingediend, voornamelijk door universiteiten en andere onderzoeks-
instellingen. Op elk van de drie prioriteiten: preventie door sport en bewegen, behandeling met behulp van sport en bewegen en
sportgerelateerde aandoeningen, kwamen een aantal vooraanmeldingen binnen en ook de doelgroepen met de grootste prioriteit
( jongeren, kwetsbare ouderen, mensen met een lage sociaal economische status, mensen van niet-Nederlandse herkomst, chronisch
zieken en mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking) waren vertegenwoordigd. De onderwerpen binnen de prioriteiten
zijn ook zeer divers: Sport en bewegen in relatie tot omgevingsfactoren, beweging op scholen, chronisch zieken tot acute sportletsels etc. Van de 40 vooraanmeldingen hebben 23 een positief advies tot uitwerken gekregen. Het totaal beschikbare budget voor deze ronde is € 1.697.600.
catie- en leefstijladviezen die gericht zijn en vaatziekten niet adequaat opvolgen. Door adviezen beter te laten aansluiten op het patiëntenperspectief en door
rekening te houden met diverse culturele
achtergronden, zijn patiënten beter in staat behandeladviezen op te volgen. In een ver-
volgproject, met subsidie van ZonMw wordt in drie gezondheidscentra in Amsterdam
Zuid-Oost nagegaan of cultuurspecifieke hypertensievoorlichting kan worden bevorderd. (40050005)
Kinkhoestvaccin
Kinkhoest is een ziekte van de ademhalingswegen, veroorzaakt door de bacteriën
Bordetella pertussis en Bordetella parapertussis. De ziekte kan voor pasgeborenen
Gezond Geluk
zijn mogelijkheden voor een vervolg
bestaat tussen geluk en gezondheid.
factor ‘levenskunst’ verder onderzoeken
Onderzoek toont aan dat er een relatie Dat is de conclusie uit het rapport ‘Gezond
Geluk’. De auteur prof. dr. Ruut Veenhoven stelt dat dit deels komt doordat gezondheid bijdraagt tot geluk, maar vooral omdat geluk bevorderlijk is voor gezondheid.
Uit follow-up onderzoek blijkt dat gelukkige mensen langer leven, onafhankelijk
van eerdere gezondheid. Qua omvang is het
besproken. Het vervolgonderzoek zal de in relatie tot geluk, leefstijl en gezondheid. Hiertoe zijn uitnodigingsbrieven verstuurd naar vier organisaties voor
het indienen van een subsidieaanvraag.
Medio mei 2007 is bekend welke organisatie voor subsidie in aanmerking komt. (40160005)
effect vergelijkbaar met al dan niet roken.
Hee Broedoe
het om een universeel verschijnsel gaat.
om antwoord te geven op de vraag of het
Vergelijking tussen landen toont aan dat
In het rapport staan de begrippen kwaliteit van leven, geluk, gezondheid en levens-
kunst beschreven. Geluk is de mate waarin iemand voldoening schept in het eigen
leven als geheel. Nederland scoort voor geluk gemiddeld een 7,6.
Het rapport beschrijft nieuwe mogelijkheden voor gezondheidsbevordering,
zoals het verbreden voor voorlichting over
‘gezond leven’ naar ‘gelukkig leven’ en het ontwikkelen van methoden om ‘levens-
kunst’ te versterken. Bij levenskunst gaat
het om het vermogen om te kunnen genieten, te kunnen kiezen en zin in het leven te zien.
In maart 2006 is een werkconferentie
Geluk en Gezondheid georganiseerd met experts. Daar blijkt draagvlak te zijn en
28 Pre Post Maart 2007 | jaargang 9 | nummer 28
Het doel van het project Hee Broedoe is
zinvol is om voor Creoolse Surinamers en Ghanezen met hypertensie een cultuurspecifiek eerstelijnszorgaanbod te ontwikkelen.
Het project Hee Broedoe heeft geresul-
teerd in aanbevelingen voor werkwijzen die aandacht voor het multiculturele
patiëntenperspectief in de eerstelijns hypertensiezorg kunnen bevorderen.
Eén van die aanbevelingen is het aan-
zeer ernstig zijn. In 1953 is een kinkhoest-
vaccin geïntroduceerd, waardoor de ziekte voor lange tijd in Nederland vrijwel afwe-
zig was. Kinkhoest vertoont de laatste jaren echter een dramatische toename. Onder-
zoek heeft aangetoond dat de toename in Nederland mede wordt veroorzaakt, doordat de bacterie in de loop van de tijd zijn oppervlakte heeft veranderd, waardoor
het vaccin minder goed werkt. Het doel van dit project is te komen tot een kinkhoestvaccin dat effectiever is dan het huidige
vaccin, door het vaccin aan te passen aan
Nederlanders, maar nog in sterkere mate voor Ghanezen en Creoolse Surinamers.
vitamine B12 tekort. Het doel van de tweede studie is het bepalen van de effectiviteit
van suppletie met de uit de eerste studie
geselecteerde hoeveelheid vitamine B12 op het cognitief functioneren. De voornaamste bevinding van de eerste studie is dat
mensen met een mild vitamine B12 tekort iedere dag 650 tot 1030 microgram
vitamine B12 in de vorm van een capsule
anten van deze twee eiwitten produceren. De effectiviteit van de vaccins werden op
muizen getest. De onderzoekers komen uit-
eindelijk tot de conclusie dat het mogelijk is het huidige kinkhoestvaccin effectiever te maken. (21000049)
Recent wetenschappelijk onderzoek heeft hoge dosering vitamine B12 goed in staat
is om een tekort te corrigeren. Het is echter onbekend welke dosis optimaal is en
wat het effect van de dosis is op het cognitief functioneren bij mensen met een
kan worden gekarakteriseerd, met name
uit lage SES families. Deze inactieve groep jongeren hebben een verhoogde kans op
geestelijke gezondheidsproblemen, zoals teruggetrokken gedrag, angstig-depressieve gevoelens en agressief gedrag.
Dit risico blijkt niet verhoogd onder actieve
en semi-actieve jongeren. De effecten van
lichamelijke activiteit op het lichaamsbeeld (te dik, goed, te dun) en de sociale aspecten van georganiseerd sporten lijken slechts een beperkte rol te spelen. (75020003)
status weer op een normaal niveau te
Toepassing Transtheoretisch model
200 keer zo hoog als de aanbevolen dage-
derstelt dat gedragsverandering volgens
dienen in te nemen om de vitamine B12brengen. Deze hoeveelheid is meer dan
lijkse hoeveelheid. De tweede studie laat
zien dat het bloedbeeld van ouderen met een mild vitamine B12 tekort volledig
normaliseert na suppletie met een hoge
dosering vitamine B12 gedurende een half jaar. Echter, deze verbetering in het bloed-
beeld heeft niet geleid tot een verbetering
in cognitieve prestaties bij de deelnemers.
Dat er geen effect op cognitieve prestaties is gevonden kan mogelijk komen door de relatief hoge leeftijd (gemiddeld 82 jaar) van de deelnemers en de relatief korte studieduur. (21000067)
uitgevoerd om inzicht te krijgen in de
aangetoond dat orale toediening van een
het medisch perspectief. Dit geldt voor
te normaliseren bij ouderen met een mild
men gemodificeerd waardoor ze nu vari-
immuniteit. In dit project zijn vaccinstam-
van de interviews met patiënten en zorgtief op hypertensie niet goed aansluit bij
pletie die nodig is om de vitamine B12 status
belangrijke rol spelen bij de inductie van
zoek richt zich op twee eiwitten die een
Vitamine B12 deficiëntie
verleners luidt dat het patiëntenperspec-
lijkse hoeveelheid orale vitamine B12 sup-
Actieve leefstijl en geestelijke gezondheid bij jonge adolescenten
de huidige bacteriepopulatie. Het onder-
passen van de advies- en voorlichtings-
strategieën. Een conclusie uit de analyse
studies uitgevoerd. Het doel van de eerste
Het Trimbos-instituut heeft dit project samenhang tussen lichamelijke activiteit en geestelijke gezondheidsproblemen
onder adolescenten. Hiervoor zijn secundaire analyses verricht van gegevens die
in 2001 verzameld zijn in het kader van de
Het Transtheoretisch model (TTM) veroneen aantal stadia verloopt (‘stages of
change’), zoals het (nog) niet willen ver-
anderen en behoud van gewenst gedrag.
In een vierjarig project is de validiteit van het TTM getest voor fruitconsumptie.
Er is eerst inzicht verkregen in factoren die mogelijk een rol spelen in verschillende
stadia. Vervolgens is nagegaan welke factoren de overgang naar de verschillende
stadia voorspellen. De stadia die het model definieert blijken niet altijd kwalitatief
verschillend te zijn. Verder blijken dezelfde factoren, zoals bijvoorbeeld inschatting
van de eigen-effectiviteit en het plaatsen van geheugensteuntjes, soms meerdere
overgangen te bepalen. Toetsing van het
model leert dat we het kunnen gebruiken voor pragmatische doeleinden, maar de
validiteit van het model is in dit onderzoek niet aangetoond. Het project heeft gere-
sulteerd in een proefschrift, diverse publi-
caties en presentaties en in een workshop bij de NSPOH.(40050003)
Survey (HBSC). Het HBSC is een vierjaarlijkse
Normatieve keuzes in biomedisch onderzoek.
onder auspiciën van de WHO. Voor deze
zes van biomedisch onderzoekers in hun
Health Behaviour in School-aged Children
internationale studie in ongeveer 35 landen, analyse is gebruik gemaakt van de
Nederlandse gegevens over ruim 7000 leerlingen in de leeftijd van 11–16 jaar.
Geconcludeerd is dat een minderheid van de jongeren (40%) aan de richtlijn voor
gezond bewegen voldoet. Het onderzoek
29 Pre Post Januari 2007 | jaargang 9 | nummer 27
Het onderzoek gaat over normatieve keuonderzoekspraktijk. Hoe reflecteren biomedische wetenschappers zelf op deze
keuzes? Om deze vraag te beantwoorden heeft de etnograaf gekozen voor participerende observaties in een Nederlandse onderzoeksgroep afkomstig uit twee
verschillende afdelingen: moleculaire
dat houding van de moeders verbetert ten
review de bestaande kennis van de omge-
ven projecten veel te leren. Deze leerpunten
kcal), eigen effectiviteit en risicoperceptie
gewaardeerd. Toch kent slechts14% van
Hun onderzoek richt zich op darmkanker.
zij meer regels toepassen ten opzichte van
en de mogelijkheden van omgevingsinter-
logisch interventiemodel, een intensievere
Na de eerste massamediale introductie
Gezond Bewegen (30 minuten).
toxicologie en genetische epidemiologie. Bij de start van het onderzoek blijken de
etnograaf en de biomedisch onderzoekers verschillende verwachtingen te hebben van het etnografisch onderzoek.
De verschillende verwachtingen leiden tot discussies. In eerste instantie lijken deze
bijzaak en een onderdeel van het organise-
ren van de uitvoering van het etnografisch onderzoek. Discussies blijken echter pro-
aanzien van ouderlijke gevoeligheid en dat de controle groep. Daarnaast is de inter-
ventie effectief om overactief gedrag van
kinderen te verminderen. Dit treedt vooral op in gezinnen met veel conflicten en een hoog stressniveau. Er is geen reden om
aan te nemen dat hele vroege interventie (1 jaar) beter werkt dan bij 2 of 3 jaar. (22000097)
ductieve spanningen waarin de verschillen
Depressie bij ouderen
De etnograaf observeerde voor zijn onder-
grote rol speelt bij ongezond gedrag
tussen onderzoekers zichtbaar worden. zoek de biomedisch onderzoekers en
beschouwt deze als object van onderzoek. De etnograaf is door de discussies tevens zelf object van onderzoek geworden.
Het project heeft de nieuwe inzichten opgeleverd. Interdisciplinaire samenwerking
houdt meer in dan uitwisseling van kennis en veronderstelt een dieper begrip van elkaar positie. Voorwaarde is dat beide
partijen hiervoor open staan. Het duurt
lang voordat partijen elkaars taal, verwachtingen, normatieve frames en routines
(her)kennen. Samenwerking wordt bemoeilijkt door praktische en organisatorische
beperkingen. Het idee dat het maken van goede afspraken voorkomt dat er in een
later stadium problemen ontstaan is een illusie. (23000037)
Ouder-kind relatie
Ouderlijke ongevoeligheid en een gebrek aan toepassing van regels in de vroege kinderjaren hangen samen met een
onveilige ouder-kind gehechtheid en een
achterblijvende empathieontwikkeling bij de kinderen. Hierdoor kunnen gedrags-
problemen ontstaan. De effectiviteit van
een opvoedingsinterventie is onderzocht. Kinderen van 1 tot en met 3 jaar zijn
geselecteerd op agressief en overactief gedrag. In totaal hebben 237 ouder
(meestal moeder)-kind paren deelgenomen
Er zijn aanwijzingen dat depressie een van ouderen. Inmiddels is een zorgmodel beschikbaar waarmee depressie snel kan worden opgespoord, gediagnosticeerd
en behandeld. Bij (depressieve) ouderen is mogelijk gezondheidswinst te halen
door niet de leefstijl maar de stemming
te kiezen als ingang voor de eerste interventie. Hiervoor is een op de stemming
gerichte psychotherapeutische interventie
(IPT) beschikbaar. Primair doel is te onderzoeken wat daarmee effecten zijn bij
wetenschappelijk bewijs voor het belang van specifieke omgevingsdeterminanten voor gezond gedrag blijkt nog niet erg
sterk, met name voor voeding en beweging.
of eventuele positieve effecten op leefstijl een direct gevolg zijn van de therapie of
samenhangen met het verbeteren van de stemming. Uit het onderzoek blijkt dat
IPT weinig effect heeft op de leefstijl van depressieve ouderen. De hypothese dat het leefstijlgedrag zou verbeteren met de stemming is niet bevestigd. Gezien de negatieve uitkomst van dit project
is er geen noodzaak tot implementatie. Mede naar aanleiding van dit project
willen de onderzoekers de relatie tussen depressie en hart- en vaatziekten nader
in beeld gaan brengen in het NESDA pro-
ject. Daartoe is subsidie gekregen van de Hartstichting. (40100029)
Om de gezondheid van individuen te
vingsfactoren toegenomen. In een onderzoeksproject is met een systematische
30 Pre Post Januari 2007 | jaargang 9 | nummer 27
betreffen onder meer het gebruik van een toepassing van theoretische uitgangspunten en een beter waarborgen van de benodigde competenties. De resultaten van
dit project worden gedrukt in een rapport
dat op onder andere workshops zal worden verspreid. (40100031)
omgevingsfactoren al wel sterker aan-
Campagne Maak je niet dik! 2005
bewegen sociale steun en de mogelijk-
bijdragen aan de preventie van over-
Voor roken is het belang van sommige
getoond. Geconcludeerd wordt dat voor heden voor bewegen belangrijke elementen uit de omgeving zijn, voor voeding
de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van (on)gezonde voeding belangrijk zijn, en voor roken de prijs, marketing en de rol van leeftijdsgenoten. De resultaten
van de review zijn gebundeld in een boek. De aanbevelingen in het boek geven
concrete aanknopingspunten voor onderzoek, beleid en praktijk om te werken aan een gezonde omgeving. (40160007)
als een veelbelovende strategie voor het
bevorderen is het beïnvloeden van omge-
ontvangen. Resultaten van de studie zijn
zich op roken, voeding en beweging. Het
en drinken. Secundair doel is na te gaan
bewegen, gezonder eten, minder roken
video-ondersteuning. De controlegroep
heeft alleen telefonische ondersteuning
gedrag in kaart gebracht. De studie richt
Er is onderzocht of patiënten meer gaan
acht maanden heeft de interventiegroep zes huisbezoeken gehad met behulp van
venties voor het bevorderen van gezond
Community projecten onder de loep
oudere depressieve huisartspatiënten.
Review naar gezond gedrag en omgeving
aan het onderzoek. Over een periode van
ving als determinant van gezond gedrag
Community projecten worden beschouwd beïnvloeden van gezondheid en gezond-
heidsgedrag en het reduceren van sociaal economische gezondheidsverschillen.
Dit project maakt een analyse van gegevens over de aanpak en effectiviteit van 16 Nederlandse community projecten.
Deze analyse van de community projecten toont aan dat vaak maar gedeeltelijk in de benodigde randvoorwaarden en vereiste
competenties is voorzien. Mede daardoor realiseren de meeste projecten slechts
enkele van de theoretische uitgangspunten die kunnen bijdragen aan de uiteindelijke effectiviteit. Daarmee blijft een (groot)
deel van het potentieel van de community
benadering onbenut. Dat betekent tevens dat het voor dit onderzoek niet mogelijk
is om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Wel kan worden geconcludeerd dat
op grond van de vele ‘kleine successen’ en ‘bescheiden resultaten’ een voortzetting van de methode vooralsnog is gelegiti-
meerd. Bovendien valt er van de beschre-
zijn de doelstellingen nog niet bereikt. van de Balansdag zijn de vooraf geformuleerde doelstellingen behaald.
De campagne voor 2006 is gehonoreerd.
De massamediale activiteiten in het kader van de Balansdag worden voortgezet en de effecten van de Balansdag worden
gevolgd door kwalitatief en kwantitatief onderzoek. (67000004)
De campagne Maak je niet dik 2005 wil
Campagne Flash! 2005
gewicht. De Balansdag-interventie is een
loopt. In 2005 zijn de eerder gestarte deel-
recente en een van de meest opvallende onder-delen van de campagne.
In 2005 zijn drie mediabursts ingezet.
Dit zijn periodes van geconcentreerde massamediale campagneactiviteiten. In de tweede helft van het jaar is met behulp van zo’n burst het principe
balansdenken (compensatiedenken)
massamediaal geïntroduceerd. Daarnaast blijft aandacht voor bewustwording van de energiebehoefte en van gevaren van
geleidelijke gewichtstoename, om bij de doelgroep het gevoel van urgentie hoog te houden. De communicatie is gericht
op de doelgroep jongvolwassen in de leeftijd van 25–35 jaar. Naast massamediale
activiteiten zijn activiteiten gericht op de obesogene omgeving: gericht op aanbod
door industrie en brancheorganisaties en
gericht op aanbod binnen diverse settings. Dit alles is begeleid door onderzoek:
effect- en procesevaluaties en pretest van campagnemiddelen.
Uit de zogeheten ‘trendanalyses’ over de
eerste drie jaar campagne blijkt dat vooral de TV-commercial en daarnaast ‘free-
publicity’ via tv en radio voor een goede bekendheid met de campagne heeft
gezorgd: de bekendheid met de campagne varieert tussen de 61%–88.4%. Uit de trend-
analyse blijkt dat er na drie jaar campagne kleine positieve veranderingen zijn in de
houding, ervaren sociale steun en motivatie om op gewicht te letten. Maar ook blijkt
dat het ervaren risico over gewichtsstijging en de positieve eigen verwachting om
gewichtsstijging te kunnen voorkomen
licht is gedaald. Op de onderdelen kennis (dagelijkse energiebehoefte 2000/2500
31 Pre Post Juni 2006 | jaargang 9 | nummer 25
FLASH! is een campagne die van 2003–2006 campagnes voor het VMBO-onderwijs en
voor bedrijven afgerond. Daarnaast is een
campagne specifiek voor ouderen opgezet. Het doel daarvan is om meer senioren in
hun woon- en leefomgeving te bereiken,
met name ouderen in woonvoorzieningen
en ouderen die gebruik maken van recreatieve voorzieningen. Het doel is meer
bekendheid te geven aan de Nederlandse
Norm voor Gezond Bewegen, een toename
de Nederlanders de Nederlandse Norm Ruim 70% geeft aan nog nooit van de
norm te hebben gehoord. Uit deze cijfers blijkt dat de pieken (50% kent de norm)
die tijdens de uitzendperiode van Postbus 51 gemeten worden snel wegzakken op het moment dat de norm niet massamediaal
gecommuniceerd wordt. TNO heeft onderzocht wat het effect van de campagne in
settings voor senioren is geweest. Enkele
conclusies zijn: In circa de helft van woonzorginstellingen zijn nieuwe groepen gestart en activiteiten opgesteld.
De beweegweek heeft geleid tot samenwerking met organisaties uit de wijk.
75% van de woonzorgvoorzieningen beoordeelt de campagne positief. Momenteel zijn er 138 lokale plannen op de website
ingevuld. In 2005 verscheen ook een boekje met daarin 25 van de meest aansprekende en inspirerende voorbeelden van lokale plannen. (67000009)
van bewegen en een positieve houding
Meer informatie over bovenstaande
bereikt door meer voorbeeldwerking uit
www.zonmw.nl bij ‘Zoeken’ in de projec-
over bewegen bij senioren. Dit laatste wordt te laten gaan van plezier in het bewegen
en het aangeven van het eenvoudig inpassen van bewegen in het dagelijks leven. Tenslotte zijn impulsen gegeven aan
bestaande en nieuwe initiatieven gericht
op gezondheidswinst. Via de massamedia is aandacht geweest met een Postbus 51 spot op radio en TV.
In de ouderencampagne zijn 40 beweegweken georganiseerd. In totaal zijn er
22.000 (niet unieke) bezoekers. Daarnaast is een informatiekrant verspreid onder
woonzorgvoorzieningen (1350), heeft de
campagne in samenwerking met Menzis op de 50+ beurs gestaan met FLASH!-
testen en zijn wandelgidsjes met PLUSmagazine verspreid. Voor professionals
in de woonzorginstellingen zijn scholingsbijeen-komsten georganiseerd.
Voor het onderwijs zijn 13 Energy Tours zijn georganiseerd. Voor bedrijven zijn ruim
6000 informatiepakketten verstuurd en
55 bedrijven zijn bezocht met de FLASH!bus met onder andere een beweegtest.
De Postbus 51 spot is door zowel jongeren als volwassenen bovengemiddeld
projecten kunt u vinden op
tendatabase. U kunt ook een mail sturen naar
[email protected]