Plan van Aanpak Fijn Stof Provincie Zuid-Holland Februari 2005
Inhoudsopgave
Samenvatting
3
1. Inleiding
7
2. Fijn stof en gezondheid
7
3. Wettelijke bepalingen voor fijn stof en bevoegdheden 3.a EU regelgeving 3.b Nederlandse regelgeving 3.c Jurisprudentie 3.d Bevoegdheden van verschillende overheden
9 9 9 10 11
4. Immissie en emissie van fijn stof 4.a Concentratie van fijn stof 4.b Herkomst van het fijn stof 4.c Emissie van fijn stof
12 12 12 13
5. Beleid en acties van de provincie 5.a Raffinaderijen 5.b Overige procesindustrie en afvalverbranding 5.c Op- en overslagbedrijven en afvalverwerkende bedrijven 5.d Stimuleren van fijn stof emissiereductie bij het verkeer en vervoer 5.e Stimuleren fijn stof emissiereductie bij de scheepvaart 5.f Onderzoek en monitoring 5.g Doorwerking naar RO-besluiten 5.h Effecten van beleid op lange termijn 5.i Lange-termijn doel 5.j Internationale oriëntatie voor factfinding 5.k Lobbyactiviteiten
14 16 17 17 18 19 20 20 21 22 22 23
6. Conclusies
23
7. Referenties
24
Bijlage 1: Wat is wat in stoftaal? Bijlage 2: Concentratie metingen en modellering Bijlage 3: Inventarisatie bronnen Bijlage 4: Afwegingen Bijlage 5: Kaarten voor de jaargemiddelde fijn stof concentratie Rijnmond
25 26 31 36 37
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Samenvatting Fijn stof bestaat uit zeer kleine deeltjes in de lucht die tot in de longen door kunnen dringen. Onderzoek overal in de wereld heeft aangetoond dat fijn stof schadelijk is voor de gezondheid. In Nederland sterven enkele duizenden mensen per jaar vervroegd door blootstelling aan fijn stof. Daarbij gaat het vooral om oudere mensen die al ziek zijn. Ook leidt de hoge concentratie tot meer ziekenhuisopnames en een hoger gebruik van geneesmiddelen tegen astma. Vanwege de grote schade voor de volksgezondheid heeft de EU in 1999 de eerste dochterrichtlijn luchtkwaliteit opgesteld met o.a. grenswaarden voor fijn stof. De grenswaarden voor fijn stof moeten in 2005 zijn bereikt, de richtlijn stelt dit als resultaatverplichting. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit luchtkwaliteit. De grenswaarden voor fijn stof voor 2005 zijn 40 µg/m3 jaargemiddeld en 50 µg/m3 24 uurgemiddeld met maximaal 35 dagen overschrijding. De eerste grenswaarde wordt in bepaalde delen van Zuid-Holland overschreden, b.v. in gebieden met veel verkeer of in de omgeving van op- en overslagbedrijven. De tweede grenswaarde wordt echter nagenoeg in heel Zuid-Holland overschreden. Een concentratie van 20 µg/m3 wordt door de WHO als een aanvaardbaar risiconiveau beschouwd. Dit zou dan ook op langere termijn nagestreefd moeten worden. Ook zijn niet alle verschillende fijn stof fracties even schadelijk. Het is bekend dat dieselroet een zeer schadelijke component is, van andere componenten zijn de gezondheidseffecten minder duidelijk. Wij richten ons in dit plan van aanpak echter primair op het halen van de grenswaarde voor 2005, dus van de concentratie totaal stof. De overschrijding van de wettelijke grenswaarde leidt ook tot een groot probleem bij besluiten over milieuvergunningen, RO-plannen en wegen. In een aantal rechtszaken heeft de Raad van State beslist dat een inrichting of plan niet mocht worden gerealiseerd, omdat zonder deze inrichting al de grenswaarde werd overschreden. Dit kan zelfs leiden tot een volledig stopzetten van vernieuwingsprojecten. Het rijk wil dit probleem oplossen door het Besluit luchtkwaliteit te vervangen door een Ministeriele Regeling waarin voor fijn stof de resultaatverplichting wordt vervangen door een inspanningsverplichting. Daarom is het van belang een beleidskader voor fijn stof te hebben waarin de inspanningen van de provincie zijn samengevat. Bevoegdheden Volgens het besluit luchtkwaliteit is de Staatssecretaris van VROM verantwoordelijk voor het maken van een landelijk plan van aanpak fijn stof. Wij hebben in november 2004 het concept plan gezien, een definitief plan is in februari 2005 aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit plan is niet erg ambitieus. VROM kan via de regelgeving het landelijke beleid beïnvloeden, b.v. door strengere emissienormen vast te stellen. Het plan beperkt zich echter vooralsnog tot het vigerende beleid, een uitvoeringsplan zal in 2005 worden gemaakt en nog verdergaande maatregelen kunnen bevatten. Wij hebben als bevoegd gezag een aanzienlijke invloed als het gaat om vergunningen voor bedrijven. De provincie kan de uitstoot van bedrijven rechtstreeks beïnvloeden. Daarnaast kan de provincie maatregelen bij verkeer en vervoer stimuleren, maar de totale uitstoot van deze sector kunnen wij niet sturen.
3
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Concentraties en emissies De concentratie van fijn stof wordt voor ca. 80% bepaald door bronnen van buiten ZuidHolland. Dit betekent dat wij de concentratie maar beperkt kunnen beïnvloeden. Toch betekent dat niet dat de grootste bronnen in gebieden net buiten de provincie liggen. Fijn stof heeft namelijk de eigenschap om meer dan duizend kilometer in de lucht te blijven hangen, waardoor overal in Europa het grootste deel van het fijn stof van ver weg komt. Vanwege de lange verblijftijd in de lucht is het juist belangrijk om de fijn stof uitstoot zo veel mogelijk te beperken. Alleen als overal de bronnen worden aangepakt zal het lukken om het concentratie niveau omlaag te brengen. De emissie van de grote bronnen in Zuid-Holland vindt plaats op een grote hoogte. Het gevolg is dat dit stof op grondniveau weinig effect heeft, maar het levert wel een kleine bijdrage aan de achtergrondconcentratie in een groot gebied van Europa. Uit de inventarisatie van de bronnen in Zuid-Holland voor het jaar 2000 die door ons is opgesteld blijkt dat ruim de helft van de Zuid-Hollandse fijn stof emissie afkomstig is van bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincie. Dit zijn raffinaderijen (uitstoot ca. 3000 ton/jaar), op- en overslagbedrijven (ca. 1500 ton/jaar) en procesindustrie (ca. 1000 ton/jaar). MKB bedrijven leveren een kleinere bijdrage (ca. 700 ton/jaar). De uitstoot van het wegverkeer (ca. 2500 ton/jaar) en de scheepvaart (ca. 1300 ton/jaar) vallen niet onder de directe bevoegdheid van GS. Hoewel een reductie van de industriële fijn stof uitstoot alleen zal leiden tot een verlaging van de concentratie met enkele µg/m3 moeten wij toch onze verantwoordelijkheid nemen en nu daar maatregelen nemen, waar het mogelijk is. Alleen als ieder zijn – op zich beperkte – bijdrage levert kan het fijn stof probleem beheersbaar worden. Welke maatregelen hebben wij al genomen? • In 2001 hebben wij besloten om de uitstoot van raffinaderijen terug te brengen op het niveau van gasstook. Dit geldt voor SO2 en fijn stof. Met deze maatregel zal de emissie van de sector gereduceerd worden van ca. 3000 ton/jaar in 2000 tot ca. 500 ton/jaar in 2010. Tot nu toe is 400 ton/jaar reductie sinds 2000 gerealiseerd. • Bij het eerste op- en overslagbedrijf zijn in de vergunning harde eisen opgenomen om de stofuitstoot naar de directe omgeving terug te dringen, zoals nat houden, gebruik van korstvormers en afscherming door wallen of winddichte hekken. Hierdoor is de fijn stof uitstoot van dit bedrijf met ca. de helft teruggedrongen. Opbrengst ca. 300 ton/jaar. • Bij de DCMR is een inventarisatie gedaan van de stofemissie van de grootste bronnen (behalve raffinaderijen). Er is gekeken naar emissiemetingen, en waar deze ontbraken heeft de DCMR gemeten. In die gevallen waar de gemeten uitstoot hoger lag dan wat het bedrijf op had gegeven zijn maatregelen genomen. Opbrengst ca. 100 ton/jaar • Bij puinbrekers en andere afvalinstallaties waar veel stof ontstaat worden voorschriften opgenomen om de stofverspreiding te verlagen. Opbrengst ca. 100 ton/jaar. • Wij hebben een project ondersteund om roetfilters onder 143 bussen van Connexxion te laten zetten in de regio Leiden. Opbrengst ca. 18 ton/jaar. Deze uitstoot vindt wel plaats op leefniveau en kan lokaal meer schade veroorzaken dan uitstoot op grote hoogte.
4
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Wat gaan wij in de komende jaren nog doen aan de bronnen? • Het besluit om de uitstoot van raffinaderijen omlaag te brengen tot het niveau van gasstook zal worden opgenomen in revisievergunningen met het doel dat dit in 2007 gerealiseerd is. Opbrengst ca. 2500 ton/jaar totaal. • Bij andere op- en overslagbedrijven en afvalbedrijven zullen wij soortgelijke maatregelen eisen als boven beschreven zodra deze een nieuwe vergunning aanvragen. Opbrengst ca. 600 ton/jaar. • Voor bestaande bedrijven met een relevante fijn stof uitstoot zullen we een actieplan maken dat aansluit bij het IPPC implementatieplan. Hierin zal eerst een inventarisatie gemaakt worden van de emissie, voor zover bekend. Deze emissie zal dan getoetst worden aan de huidige normen. Er zal een juridische en technische verkenning naar de haalbaarheid van aanpassing van vergunningen worden gedaan. Als de stof uitstoot niet meer aan de normen voldoet zullen vergunningen worden aangepast. Wij zullen strikt de NER toepassen en de best beschikbare technieken eisen. Het gaat hier om maatwerk, waarvan het effect van tevoren moeilijk is in te schatten, het gaat om hooguit enkele honderden ton/jaar. • Bij vergunningen voor nieuwe bedrijven of uitbreiding zullen we de stofuitstoot beoordelen en de bijdrage aan de luchtkwaliteit bepalen. Bij een overschrijding van de grenswaarde voor de luchtkwaliteit mag in principe geen vergunning worden afgegeven. Als GS dit toch willen kunnen strengere maatregelen dan de best beschikbare technieken worden geëist en moet dit besluit goed worden gemotiveerd. Effect van de maatregelen Met al deze maatregelen samen zal de totale fijn stof uitstoot in de provincie Zuid-Holland tot 2010 met ca. 1/3 kunnen dalen t.o.v. het jaar 2000. De concentratie zal door deze maatregelen ca. 3 µg/m3 jaargemiddeld lager worden. Wij kunnen echter niet garanderen dat de grenswaarden voor fijn stof met deze maatregelen overal gehaald zullen worden. Vooral de 24-uur gemiddelde grenswaarde zal nog op veel locaties worden overschreden, vooral in de grote steden, als andere landen en provincies niet ook maatregelen nemen. Hoe gaan wij andere bronnen aanpakken? De bronnen wegverkeer en scheepvaart kunnen wij alleen stimulerend en via lobbywerk aanpakken. Bij het wegverkeer proberen wij VROM te beïnvloeden om schone dieselauto’s/ vrachtauto’s en auto’s op gas financieel aantrekkelijker te maken. Ook stellen wij eisen in de concessieverlening aan de roetuitstoot van bussen. Bij scheepvaart betalen wij mee aan proefprojecten voor schonere motoren. Verder zijn er een aantal acties van de provincie ondernomen om dit onderwerp op de agenda te krijgen. Samen met gemeenten maken wij plannen van aanpak om de blootstelling van bewoners door het verkeer te verlagen. In het plan van aanpak Hotspots zullen de grootste probleemlocaties van het wegverkeer integraal worden bekeken en wordt naar oplossingen gezocht. We zullen ons ook oriënteren op maatregelen die in andere landen zijn bedacht voor het oplossen van de fijn stof problematiek. Effect van de maatregelen bij verkeer en vervoer Maatregelen om de fijn stof uitstoot van het wegverkeer en de scheepvaart te verlagen zullen hun grootste effect pas na 2010 hebben. Tussen 2010 en 2020 kan de totale uitstoot daardoor nog lager worden en in 2020 op minder dan de 50% t.o.v. 2000 uitkomen. Op deze tweede stap hebben wij maar beperkt invloed. Deze maatregelen bij het verkeer zullen de jaargemiddelde concentratie in stedelijke gebieden met 2-5 µg/m3 verlagen, waarbij de hoogte
5
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
afhangt van de huidige belasting. Ook de achtergrondconcentratie zal door alle maatregelen lager worden. Wat hebben wij aan onderzoek gedaan? In de laatste jaren hebben wij veel informatie verzameld om de kennis van fijn stof te vergroten, en er is onderzoek gedaan. Zo berust de inventarisatie van de emissies voor een belangrijk deel op informatie van de provincie zelf. Er zijn op 4 plaatsen luchtkwaliteitsmetingen gedaan en emissiemetingen bij de raffinaderijen. Daarbij zijn verschillende meetapparaten met elkaar vergeleken. Luchtkwaliteitsmetingen van fijn stof zullen in de komende jaren op de huidige schaal worden voorgezet om de verbetering van de luchtkwaliteit te monitoren. In modelberekeningen (URBIS) zijn de bijdragen van verschillende bronnen aan de fijn stof concentratie berekend. Enkele jaren geleden heeft de provincie deelgenomen aan de luchtweg onderzoeken naar effecten van het wonen langs snelwegen. Hieruit bleek dat er meer luchtwegklachten voorkomen bij kinderen die in de buurt van een snelweg wonen. Een relatie met fijn stof is waarschijnlijk maar kon niet met zekerheid worden aangetoond. Wat kunnen andere overheden doen? De EU stelt emissienormen voor het verkeer en voor inrichtingen op. Deze worden geleidelijk aan strenger, maar de afname gaat niet voldoende snel om de luchtkwaliteitsgrenswaarden te halen. Het rijk levert een bijdrage aan de fijn stof aanpak in het nationale luchtkwaliteitsplan. Wij zullen bij het rijk aandringen op een werkbare wetgeving, en bij de EU op strengere emissienormen voor voertuigen. Samen met gemeenten zullen we ons inzetten voor maatregelen langs snelwegen om de invloed van luchtverontreiniging te verlagen.
6
Februari 2005
1.
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
INLEIDING
Fijn stof bestaat uit kleine zwevende deeltjes in de lucht. Als hier het begrip fijn stof wordt gebruikt bedoelen we de PM10 fractie, dat is de stoffractie met alle deeltjes kleiner dan 10 µm (10 micrometer of 10-2 mm). Soms worden ook alle deeltjes kleiner dan 2,5 µm genoemd, de zogenaamde PM2,5 fractie. Fijn stof is echter een verzamelbegrip voor verschillende soorten en maten van fijn stof. Definities voor andere fracties zijn omschreven in bijlage 1. Vanuit de Statencommissie Groen, Water en Milieu is herhaaldelijk gevraagd om maatregelen om de fijn stof concentratie te reduceren. Wij werken reeds enige tijd aan maatregelen om de fijn stof concentratie te beperken. De reden hiervoor is dat de huidige fijn stof concentraties grote effecten op de gezondheid hebben. In 2000 is het Kaderplan Fijn Stof aan de SCGWM aangeboden [1], waarin wordt geconcludeerd dat er nog veel onderzoek nodig is. Sindsdien hebben er echter een aantal ontwikkelingen plaats gehad die ons begrip van de materie verbeteren. In de laatste maanden zijn er verschillende vergunningen en plannen door de Raad van State vernietigd omdat er niet gewaarborgd is dat er in de omgeving van het bedrijf wordt voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Een van de overwegingen bij dergelijke uitspraken is dat het bevoegde gezag onvoldoende duidelijk maakt welke aanpak het kiest voor het fijn stof probleem. Doel van deze notitie is te laten zien wat GS nu en in de komende jaren doen om de fijn stof uitstoot te beperken. In deze notitie zal eerst worden ingegaan op de effecten van fijn stof op de gezondheid. In hoofdstuk 3 wordt de wetgeving besproken. In hoofdstuk 4 komt de huidige concentratie van fijn stof aan de orde uit metingen en modellen en zullen de bronnen worden besproken; deze inventarisatie berust merendeels op inspanningen door de provincie om zicht op de hoogte van de bronnen te krijgen. In hoofdstuk 5 zal uiteen worden gezet wat de instrumenten en bevoegdheden van de provincie zijn op het gebied van fijn stof. In hoofdstuk 6 worden maatregelen besproken die de provincie kan nemen en al heeft genomen. Tenslotte volgen in het laatste hoofdstuk de conclusies. 2.
FIJN STOF EN GEZONDHEID
De provincie Zuid-Holland heeft in 1996 het initiatief genomen voor het eerste Luchtwegonderzoek [2]. In dit onderzoek werd bekeken of er een verschil was tussen de gezondheid van kinderen op scholen dicht bij snelwegen t.o.v. kinderen van scholen in gebieden met schonere lucht (ook in Zuid-Holland). Het bleek dat in de groep kinderen op scholen dicht bij drukke snelwegen meer luchtwegsymptomen voorkwamen en dat de longfunctie lager was. De effecten hadden een sterke relatie met het vrachtverkeer. Dit effect kan veroorzaakt zijn door fijn stof of door stikstofdioxide. In 1998 werd een soortgelijk onderzoek herhaald op een landelijke schaal, het Luchtweg 2 onderzoek [3], waar wij ook bij betrokken waren. Ook hier werd een hogere frequentie van luchtwegaandoeningen geconstateerd bij kinderen die op scholen zitten dicht bij snelwegen. In 2002 heeft Hoek [4] een onderzoek gepubliceerd uit een grote groep Nederlanders die gevolgd worden voor een epidemiologische studie. Hieruit bleek dat mensen die binnen 50 m afstand van een drukke (snel)weg wonen een grotere kans hebben om vervroegd dood te gaan aan hart- en longaandoeningen. Wonen langs een drukke weg kost de mensen ca. 1-2 jaar van hun leven. Internationaal onderzoek gepubliceerd in een groot aantal studies wijst er op dat fijn stof schadelijk is voor de gezondheid. Er bestaat een duidelijk verband tussen de sterfte en de
7
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
concentratie aan fijn stof. Op dagen met hogere concentraties gaan meer mensen dood; dit is het acute effect van fijn stof. Hoeveel mensen er meer overlijden verschilt per land. Dit is te verklaren door andere factoren; zo is op dagen met verhoogde fijn stof concentratie vaak ook de concentratie van andere vervuilende stoffen hoger, en de verhouding tussen de stoffen varieert per land. Naast de acute effecten zijn er ook chronische effecten. Mensen die langdurig blootstaan aan licht verhoogde concentraties kunnen ook gezondheidsschade oplopen. Ze lijden dan aan chronische ziektes die door de fijn stof concentratie veroorzaakt worden of er erger door worden, zoals astma. Langdurige blootstelling leidt dan ook tot een vervroegde sterfte, maar deze is minder gemakkelijk op te sporen uit epidemiologische gegevens. Het RIVM heeft in het kader van de evaluatie van de 1e dochterrichtlijn (literatuur) onderzoek gedaan naar de effecten van fijn stof [5]. Ze kwamen tot de conclusie dat in Nederland jaarlijks tussen de 1700 en 3000 mensen vroegtijdig overlijden als gevolg van acute blootstelling aan fijn stof. Hiernaast leidt de chronische blootstelling aan de huidige concentraties fijn stof tot een vroegtijdig overlijden van 10.000 tot 15.000 mensen. Dit laatste getal heeft nog een grote onzekerheid. Verder neemt het aantal ziekenhuisopnames sterk toe op dagen met een hogere concentratie fijn stof en neemt het gebruik van middelen tegen astma toe. Er bestaat volgens het RIVM geen drempelconcentratie waaronder fijn stof onschadelijk is. In een studie van de DCMR en de GGD van Rotterdam, de MSR studie [6], is het aantal sterfgevallen in het Rijnmondgebied berekend uit de concentraties van 2001. In dat jaar was de concentratie lager dan de jaren daarvoor. De studie komt op een sterfte als gevolg van alle luchtverontreinigende componenten van 100-450 per jaar in de regio, waarvan ongeveer een derde wordt veroorzaakt door fijn stof, de rest door ozon en stikstofdioxide. Hieruit blijkt dat ook in het Rijnmondgebied ernstige gezondheidseffecten ten gevolg van fijn stof voorkomen. Ook blijft onzeker welke fractie deze effecten veroorzaakt. Het RIVM [5] heeft middels literatuur- en experimenteel onderzoek geprobeerd hier een antwoord op te vinden, maar dat is nog niet gelukt. Het RIVM concludeert dat de fractie in het stof die effecten veroorzaakt wellicht niet die fractie is die tot nu toe is aangepakt. In de laatste jaren is in Nederland de concentratie PM10 stof gedaald, voornamelijk door het verzuringsbeleid dat de secundaire fractie (ammoniumsulfaat en –nitraat, zie bijlage 1) in het stof verlaagt. De effecten zijn echter niet afgenomen, en daarom vermoedt het RIVM dat de schadelijke fractie komt uit uitlaatgassen van (diesel-) auto’s en vrachtauto’s, en van verbrandingsprocessen bij de industrie en raffinaderijen, de zogenaamde primaire stofdeeltjes. De fractie PM2,5 wordt door veel onderzoekers als de meest schadelijke fractie beschouwd, omdat deze deeltjes tot in de longen kunnen doordringen. Het RIVM is het hier echter niet mee eens, omdat ook grotere deeltjes effecten kunnen veroorzaken in de keel en de bronchiën. Wel is het zo dat juist in PM2,5 de grootste bijdrage van door mensen veroorzaakte vervuiling zit. Deze valt dus ook het beste door mensen te beïnvloeden. Er bestaan ook nog ultrafijne deeltjes, die veroorzaakt worden door de uitstoot van roet uit motoren. Ook deze deeltjes worden soms met de effecten in verband gebracht, maar dat is nog niet voldoende bewezen. Verschillende componenten in het stof kunnen ook meer of minder schadelijke effecten veroorzaken. Zoals al eerder genoemd is roet afkomstig van (diesel)verkeer schadelijk voor de gezondheid. Roet bevat b.v. polycyclische-aromatische koolwaterstoffen (PAKs), een groep kankerverwekkende stoffen. Te verwachten valt dat andere verbrandingsemissies een soortgelijk effect kunnen veroorzaken. Zouten zoals zeezout en ammoniumsulfaat en –nitraat veroorzaken waarschijnlijk geen of weinig effecten. Bij metaalhoudende deeltjes bestaat de
8
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
verwachting dat dit gezondheidseffecten veroorzaakt, hoewel dit nog niet goed is aangetoond. Omdat fijn stof in de lucht reageert en deeltjes aan elkaar klonteren, zitten er meestal verschillende componenten in een fijn stofdeeltje. Juist de combinatie van verschillende stoffen kan de reden zijn voor de grote, onverklaarbare effecten. Concluderend kan gezegd worden dat, ondanks een groot aantal studies, nog niet duidelijk is welke fractie uit het fijn stof de aangetoonde effecten veroorzaakt. 3
WETTELIJKE BEPALINGEN VOOR FIJN STOF EN BEVOEGDHEDEN
3.a EU regelgeving De EU heeft in 1996 de Kaderrichtlijn luchtkwaliteit vastgesteld waarin het kader voor een beheersing en controle op de luchtkwaliteit wordt gezet. In de kaderrichtlijn wordt de betekenis van grenswaarden en plandrempels aangegeven. Onder de Kaderrichtlijn vallen een aantal dochterrichtlijnen waarin voor verschillende stoffen de grenswaarden worden vastgesteld. De grenswaarde voor fijn stof is beschreven in de 1e dochterrichtlijn, zie tabel 1. Een grenswaarde is een concentratie die in het betreffende jaar niet meer mag worden overschreden. Als de luchtkwaliteit slechter is dan de grenswaarde zijn maatregelen noodzakelijk om de grenswaarde te halen. De lidstaten hebben een resultaatverplichting om de grenswaarden te halen. Tabel 1: Fijn stof grenswaarden uit de 1e dochterrichtlijn in µg/m3
Jaargemiddeld 24 uurgemiddelde
2005 40 50 met 35 toegestane overschrijdingen
De daggemiddelde grenswaarde is strenger, en komt overeen met een jaargemiddelde concentratie tussen 30 en 33 µg/m3 [7]. De EU heeft voor 2010 indicatieve (voorlopige) grenswaarden opgenomen van jaargemiddeld 20 µg/m3 , maar deze grenswaarde zou bij de evaluatie van de dochterrichtlijn in 2003 nog eens kritisch worden bekeken. In 2004 evalueert de EU de grenswaarden. Hierbij worden de indicatieve grenswaarden voor 2010 geëvalueerd met behulp van recent wetenschappelijk onderzoek naar de effecten. De voornaamste bedoeling van deze evaluatie is te kijken of de richtlijn zich richt op de meest schadelijke stoffractie voor de gezondheid. De voorlopige conclusie van de evaluatie is dat het wenselijk zou zijn om ook een grenswaarde te hebben voor PM2,5 . De indicatieve grenswaarde wordt waarschijnlijk niet overgenomen. Hiernaast zet Nederland zich in voor een latere invoering van de grenswaarden van 2005 in EU verband. Het is nog onzeker of dit initiatief tot succes zal leiden. Fijn stof is in veel landen een minder groot probleem dan in Nederland, maar in ongeveer de helft van de oude EU landen werd in 2002 de 24 uurgemiddelde grenswaarde nog overschreden. 3.b Nederlandse regelgeving In de zomer van 2001 is de 1e dochterrichtlijn van de EU in Nederland geïmplementeerd in het Besluit luchtkwaliteit met twee grenswaarden voor fijn stof. Er is een jaargemiddelde concentratie opgenomen van 40 µg/m3 en een 24 uurgemiddelde van 50 µg/m3 die maximaal
9
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
op 35 dagen mag worden overschreden. Deze concentratie moet in 2005 zijn bereikt. Daarnaast bestaan er plandrempels die hoger zijn dan de grenswaarde, maar elk jaar lager worden. Bij overschrijding van een plandrempel moet Nederland een plan maken waarin staat hoe dit probleem opgelost kan worden. Vanwege twijfels aan de haalbaarheid is de indicatieve grenswaarde voor de fijn stof concentratie in 2010 uit de dochterrichtlijn niet in het Besluit luchtkwaliteit overgenomen. Op dit moment wordt het Besluit luchtkwaliteit op verzoek van de Tweede Kamer overgezet in een hoofdstuk van de Wet milieubeheer. Vanwege de Raad van State uitspraken bij ruimtelijke plannen wil VROM het besluit luchtkwaliteit, voordat het een wet is, nog aanpassen in een Ministeriele Regeling. Recent hebben wij ambtelijk het eerste concept van deze regeling gezien. Naast andere wijzigingen zal het in acht nemen van de grenswaarde voor fijn stof door lagere overheden bij ROprocedures worden omgezet in een onderzoek- en verantwoordingsverplichting. Bestuursorganen nemen maatregelen om de overschrijding zoveel mogelijk te voorkomen, dus ze doen wat ze kunnen doen. GS hebben hierin een coördinerende rol. Bij plannen voor wegen of bij RO-plannen is onderzoek van verschillende varianten verplicht en moet de variant met de laagste blootstelling worden gekozen. Bij vergunningen zijn de beste beschikbare technieken vereist. VROM wil zich bij de EU inzetten voor fijn stof normen die meer gerelateerd zijn aan gezondheidseffecten, b.v. een norm voor PM2,5. Zolang dit nog niet is bereikt bepleit VROM in EU kader dat de landen extra tijd wordt geboden om aan de grenswaarde te voldoen. In 2002 hebben gemeenten voor het eerst gerapporteerd over de luchtkwaliteit volgens het Besluit Luchtkwaliteit; dit wordt elk jaar herhaald. Gemeenten hebben gerapporteerd over de luchtkwaliteit in de steden, wij vatten deze rapporten samen [8] en rapporteren aan VROM over de luchtkwaliteit in de hele provincie. In Zuid-Holland bleek dat de meest kritische luchtkwaliteitsnorm voor fijn stof, de grenswaarde voor 24 uur, overal wordt overschreden. De plandrempel voor fijn stof is in 2002 in 34 gemeenten in Zuid-Holland overschreden. Dit leidt tot een wettelijke verplichting van het rijk om voor fijn stof in 2004 plan van aanpak op te stellen. Dit plan moet aan de EU worden overlegd en over de uitvoering moet worden gerapporteerd. Tot nu toe heeft Nederland nog geen plannen ontwikkeld. Het is al niet waarschijnlijk dat in Zuid-Holland de grenswaarde voor 2005 wordt gehaald, het halen van de indicatieve grenswaarden voor 2010 lijkt zelfs met vergaande maatregelen onmogelijk, zoals het RIVM heeft berekend. Deze concentratie wordt al voor een groot deel opgevuld door natuurlijke stofdeeltjes zoals plantendelen, zeezout en bodemdeeltjes. De EU laat de mogelijkheid open om de natuurlijke bijdrage van zeezout en bodemstof van deze waarde af te trekken. Hiervan maakt het Rijk op dit moment nog geen gebruik. 3.c Jurisprudentie Bij een aantal vergunningverlening procedures van stof emitterende bedrijven heeft de Raad van State de vergunning vernietigd omdat er niet voldoende was aangetoond dat de concentratie in de omgeving van het bedrijf in 2005 zal voldoen aan de grenswaarde voor fijn stof. In andere provincies zijn soortgelijke rechtszaken gevoerd ter voorkoming van nieuwe wegen of woongebieden. Bij de provincie wordt op dit moment per vergunning beter berekend wat de bijdrage van het bedrijf is aan de concentratie van fijn stof. Een probleem blijft de situatie waar de grenswaarde in de huidige situatie al wordt overschreden. En dit komt voor de 24 uurgemiddelde grenswaarde bijna overal voor in Zuid-Holland. Als de rechter bij het oordeel blijft dat dan geen (nog zo kleine) extra bijdrage meer is toegestaan, betekent dit dat bedrijven die fijn stof uitstoten in Zuid-Holland niet meer kunnen worden gevestigd, en ook niet in grote delen van
10
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
de rest van het land. Om dit probleem te voorkomen wil VROM op korte termijn de wetgeving aanpassen, zie 3b. Met dit plan van aanpak willen wij aantonen dat de maatregelen die GS nemen voldoende invloed hebben om een kleine lokale toename van de concentratie teniet te doen. Ook wordt in dit plan duidelijk, dat wij slechts in staat zijn om een beperkte bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem, omdat het grootste deel van buiten de provincie komt. Maar deze bijdrage zullen wij dan ook leveren. 3.d Bevoegdheden van verschillende overheden Verschillende overheidslagen hebben een rol in het bestrijden van fijn stof: • EU Het meeste luchtbeleid komt van de EU. De EU stelt grenswaarden vast voor de luchtkwaliteit in de dochterrichtlijnen, emissienormen voor grote stookinstallaties en voor auto’s en vrachtauto’s. • Rijk Het rijk is verantwoordelijk voor het maken van een plan van aanpak voor fijn stof volgens het Besluit luchtkwaliteit voor de EU. In november hebben wij het concept luchtkwaliteitsplan gezien [20], als deel van het nationale luchtkwaliteitsplan, in februari 2005 is dit plan aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit plan beperkt zich echter tot het vigerende beleid en schuift de keuze voor extra maatregelen met een jaar vooruit. Het rijk is verantwoordelijk voor de nationale regelgeving. Verder kan het rijk via belastingsmaatregelen de keuze van b.v. het type brandstof bij het verkeer beïnvloeden. Tot nu toe beperkt het rijk zich tot maatregelen tegen verzuring waardoor de secundaire stoffractie lager wordt. • Provincie De voornaamste rol van de provincie is vergunningverlening voor de grote inrichtingen. Het gaat dan om de grote industrie, om elektriciteitscentrales, raffinaderijen, op- en overslagbedrijven en puinverwerkers. Bij de plannen van aanpak voor de luchtkwaliteit heeft de provincie een coördinerende rol, maar wij hebben geen directe invloed op de bronnen. De provincie toetst bij ruimtelijke plannen of de luchtkwaliteit voldoet aan voorschriften uit het Besluit luchtkwaliteit. • Regio’s ROM Rijnmond heeft het initiatief genomen voor het Masterplan lucht naar aanleiding van opmerkingen van de MER commissie over de aanleg van de 2e Maasvlakte. Door de extra verkeersaantrekkende werking van de 2e Maasvlakte zal de luchtkwaliteit in het gebied rond de A15 nog verder verslechteren, terwijl er nu al sprake is van overschrijding van grenswaarden. Doel van het Masterplan is eerst de situatie met betrekking tot luchtkwaliteit (stikstofdioxide en fijn stof) te inventariseren en vervolgens een aantal concrete projecten te benoemen om de gewenste luchtkwaliteit te bereiken. De inventarisatie is inmiddels afgerond, en er is een keuze gemaakt van mogelijke maatregelen. Het gaat dan vooral over maatregelen die op regionaal niveau kunnen worden opgelost, zoals vervanging scheepsmotoren, hergebruik van industriewarmte, technische eisen voor voertuigen in de regio, milieuzonering, parkeerbeleid. • Gemeenten Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rapportage over fijn stof aan de provincie en het rijk. Bij overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof hoeven ze geen maatregelen te nemen, wel maken gemeenten plannen voor overschrijding van de grenswaarde van stikstofoxide. Bij het bedenken van deze maatregelen kunnen gemeenten ook rekening 11
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
houden met fijn stof, verplicht is dit echter niet. Maatregelen die het verkeer beperken of de doorstroming verbeteren zullen ook een positief effect hebben op de lokale fijn stof concentratie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen nemen de gemeenten de luchtkwaliteit in acht.
4.
IMMISSIE EN EMISSIE VAN FIJN STOF
4.a Concentratie van fijn stof Bij de provincie is in de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de concentratie van fijn stof in de buitenlucht (immissie). Ook het RIVM heeft op een aantal locaties in Zuid-Holland fijn stof meetstations. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van deze metingen. De jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 PM10 wordt op een aantal plaatsen overschreden, maar veel stations buiten het Rijnmondgebied liggen de laatste jaren onder deze grenswaarde. In de laatste 8 jaar is de trend in de concentratie dalend, in 2003 wordt deze trend echter doorbroken door hogere concentraties. De verklaring hiervoor is dat in 2003 de meteorologische omstandigheden slecht waren voor luchtvervuiling (weinig wind, weinig regen). Tussen 60 en 70% van het PM10 bestaat uit PM2,5 deeltjes. De 24 uurgemiddelde grenswaarde wordt op alle meetstations vaker overschreden dan de 35 dagen die volgens het Besluit luchtkwaliteit zijn toegestaan. In een gunstig jaar liggen een aantal landelijke meetpunten onder deze grenswaarde. In de rapportage luchtkwaliteit over 2002 [8] worden concentraties berekend in alle grote gemeenten. Hieruit bleek dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie in 36 gemeenten werd overschreden, en de 24 uurgemiddelde concentratie in alle gemeenten die hebben gerapporteerd. Ook de plandrempel werd in de meeste gemeenten overschreden. Dit betekent overigens niet dat dit ook overal in deze gemeenten het geval was. Luchtkwaliteitsmetingen van fijn stof zullen ook in de komende jaren worden voortgezet om het verloop van de concentratie te monitoren. 4.b Herkomst van het fijn stof Uit onderzoek naar de herkomst van fijn stof o.a. door het RIVM en door TNO blijkt dat in Rotterdam 37% van het fijn stof in de lucht uit Nederland komt, 24% uit het buitenland en 22% is van natuurlijke oorsprong, b.v. zeezout, plantendelen, bodemstof. Van de Nederlandse bijdrage is 9% afkomstig van de industrie in Rijnmond, en 13% van het regionale verkeer (half wegverkeer en half scheepvaart). Deze verdeling is weergegeven in figuur 1. De bijdragen wegverkeer, scheepvaart, industrie en huishoudens komen uit de regio zelf. In de fractie uit Nederland en andere landen zit er ook een bijdrage van deze bronnen. In de categorie onverklaard vallen emissies die niet bekend zijn, van de internationale zeevaart of deeltjes die in de lucht worden gevormd. De modellering van deze secundaire stoffracties is nog in ontwikkeling.
12
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Fig. 1: Bijdragen aan PM10 concentratie Rotterdam 2000 wegverkeer onverklaard
scheepvaart industrie huishoudens
natuurlijk
rest NL
buitenland
In andere regio’s in Zuid-Holland is de situatie vergelijkbaar, alleen de bijdrage van de industrie en de scheepvaart zijn dan iets kleiner. 4.c Emissie van fijn stof Omdat de Emissieregistratie, een landelijk databestand voor emissiegegevens, voor fijn stof geen betrouwbaar beeld geeft is bij de provincie veel energie gestoken in een inventarisatie van de provinciale fijn stof bronnen. Details over de ondernomen acties en een uitgebreide tabel met resultaten staan vermeld in bijlage 3. De beste schatting van de fijn stof emissie van de 7 grootste doelgroepen in Zuid-Holland voor het jaar 2000 is weergegeven in Tabel 2. Een nadere beschrijving van deze gegevens en hun bronnen is in bijlage 3 gegeven.
Tabel 2: Fijn stof emissie per doelgroep in Zuid-Holland van het jaar 2000 Categorie Procesindustrie, puntbronnen incl. energiecentrales Raffinaderijen Op- en overslag MKB bedrijven Wegverkeer Scheepvaart Consumenten Totaal (2000)
Emissie ton/jaar 1000
Onzekerheid, schatting 50%
3000 1500 700 2500 1300 1000 ± 10.000
30% 80% 80% 30% 80% 80% 50%
Duidelijk is dat de onzekerheid voor alle categorieën nog groot is. Dit komt doordat de fijn stof emissie moeilijk is te meten. De grootste bronnen in Zuid-Holland zijn de raffinaderijen gevolgd door het wegverkeer. Op- en overslag kan lokaal een grote bijdrage leveren aan de concentratie omdat de uitstoot dicht bij de grond plaatsvindt. Scheepvaart is ook een bron die zeker niet te verwaarlozen is.
13
Februari 2005
5.
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
BELEID EN ACTIES VAN DE PROVINCIE
Het provinciale beleid t.a.v. fijn stof kan worden onderscheiden in bronbeleid (5a-e), effectgericht beleid (5g) en onderzoek (5f). Deze acties leggen het accent op het primair fijn stof, deeltjes die al als deeltjes uit de schoorsteen komen, want het secundaire fijn stof wordt al beperkt door het verzuringsbeleid. Wij kunnen alleen de uitstoot van de bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincie direct sturen. Emissies van andere doelgroepen kunnen wij alleen indirect beïnvloeden en op de resultaten van deze inspanningen kunnen GS niet worden afgerekend. Daarom ligt het accent in dit hoofdstuk op emissiereductie bij de provinciale bedrijven. Bedrijven vinden het belangrijk dat het level-playing met concurrerende bedrijven in andere landen wordt gewaarborgd. Voor GS levert dit een spanningsveld op: met Europese emissienormen worden in een dichtbevolkt land als Nederland de kwaliteitsgrenswaarden niet overal gehaald. Dit geldt zeker voor fijn stof. Daarom wordt hier gekozen voor vergaande eisen. Nieuwe inrichtingen De beleidslijn voor motivering van voorschriften fijn stof in vergunningen voor nieuwe inrichtingen of nieuwe bronnen bij bestaande bedrijven loopt volgens het schema: • Valt het bedrijf onder IPPC (richtlijn voor geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)? - Zo ja, in BREF (Referentie documenten) genoemde BAT (Best Available Technologie) voorschrijven, voor zover deze bestaan. Hierbij gaan we uit van de meest haalbare reductie. Voor afvalbedrijven wordt gewerkt met het BVA (Besluit Verbranden Afval). - Zo nee, NER (Nederlandse Emissie Richtlijn) of ALARA (As low as reasonably acceptable) toepassen. • Nagaan wat de vermoedelijke PM10 emissie is na realisatie van de voorgeschreven maatregelen; op basis daarvan berekenen of schatten wat de bijdrage van het bedrijf aan de PM10 concentratie in de omgeving is. • Berekenen wat de som is van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het bedrijf aan de grens van het bedrijfsterrein en bij de woonwijken in de omgeving. • Als er sprake is van een overschrijding van de PM10 jaargemiddelde grenswaarde mag er volgens de Wet Milieubeheer in principe geen vergunning worden verleend die fijn stof uitstoot tot gevolg heeft. De bijdrage van een inrichting aan het aantal overschrijdingen van de 24-uur gemiddelde grenswaarde kan niet eenvoudig worden berekend. Daarom zal niet standaard aan deze grenswaarde getoetst kunnen worden. We zullen dan in de considerans opnemen dat uit de berekeningen niet kan worden afgeleid of door het bedrijf het aantal overschrijdingen van de 24-uur gemiddelde grenswaarde toe zal nemen. In sommige gevallen, waar een inrichting niet continu in bedrijf is, kan als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen dat niet op sterk vervuilde dagen mag worden gewerkt. Opties voor GS bij overschrijding van de grenswaarde Een minder strenge uitleg is om wel een vergunning te verlenen, met het risico dat de Raad van State dit afwijst en het risico op schadeclaims. In dit geval moet geprobeerd worden de Raad van State te overtuigen van het feit dat GS hun verantwoordelijkheid nemen met de volgende mogelijkheden:
14
Februari 2005
• • • • •
•
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Onderzoek naar de uitstoot van het bedrijf en het effect hiervan op de lokale concentratie. Het moet duidelijk worden gemaakt dat de bijdrage zeer klein is. Verwijzen naar wat GS doen om de stofuitstoot te verlagen en naar het feit dat dit tot een permanente verlaging van de uitstoot zal leiden. De toename van de emissie door de nieuwe bron moet klein zijn t.o.v. de verlaging door het provinciale beleid. Als er een functionele samenhang bestaat tussen afname enerzijds en toename bij een andere bron, hier duidelijk op wijzen. Zo mogelijk zelfs een soortgelijke samenhang proberen te creëren. Wijzen op het feit dat het niet de bedoeling van de wetgeving is om ontwikkelingen te blokkeren maar om aan een verbetering van de luchtverontreiniging te werken De inrichting moet voldoen aan alle wettelijke regels, aan de BAT en zo mogelijk zelfs technieken strenger dan BAT. Dit is in sommige situaties mogelijk, als na introductie van de BAT documenten weer betere technieken zijn ontwikkeld. Wij zullen onderzoeken in hoeverre maatregelen strenger dan BAT voor te schrijven en haalbaar zijn. Volgens de IPPC richtlijn is dit verplicht bij een grenswaarde overschrijding als de uitstoot van belang is voor de concentratie in de omgeving. (Artikel 10 IPPC: “Indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn, moeten met name in de vergunning extra voorwaarden worden gesteld, onverminderd andere maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de milieukwaliteitsnorm te voldoen.”) Tot nu toe bestaat er nog geen jurisprudentie op dit punt. Op basis van de aldus verkregen aanpak checken of in casu tot vergunningverlening overgegaan kan worden.
Een andere mogelijkheid is de inrichting te vragen met de vergunningaanvraag te wachten totdat de Ministeriele Regeling er is. Dit houdt het risico in dat de regeling later dan mei 2005 ingaat. Verder zit juist voor vergunning besluiten in de Wet Milieubeheer zelf een extra beperking (Art. 8.8 lid 3a en art 8.10 lid 2). Derhalve zal de hierboven geschetste aanpak voor de beoordeling van de emissies die bijdragen aan de PM10 concentratie in een gebied waar de grenswaarde voor fijn stof wordt overschreden ook na vaststelling van de Ministeriele Regeling relevant blijven. Bestaande bedrijven In het kader van het “Plan van aanpak gezonde lucht” zijn wij op zoek naar oplossingen voor het vergunningenbeleid in gebieden met overschrijding van luchtkwaliteitsgrenswaarden. Ook bestaande bedrijven zullen hier een bijdrage aan moeten leveren. Omdat de fijn stof grenswaarden in grote delen van Zuid-Holland worden overschreden is het voor de hand liggend dat fijn stof hierin wordt meegenomen. In geval van overschrijding van grenswaarden zal gezocht moeten worden naar de meest vergaande emissiebeperkende maatregelen voor bestaande bedrijven die nog haalbaar zijn qua kosten. Er zal een provinciaal actieplan worden opgesteld dat begint met een inventarisatie van alle relevante fijn stof bronnen en het monitoren van de uitstoot. Dan zal in een technisch, juridische verkenning de haalbaarheid van een aanpassing van de vergunning bekeken worden van de inrichtingen die niet meer voldoen aan de NER, BVA of BAT uit de IPPC. Dit actieplan sluit nauw aan bij het IPPC implementatieplan waarin emissies van alle stoffen worden meegenomen. Zo nodig zullen de vergunningen worden aangepast. Omdat concrete maatregelen worden geëist in vergunningen zal het niet moeilijk zijn om deze vergunningen te handhaven. 15
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
In 2006, als de Ministeriele Regeling waarschijnlijk in werking is en er al enige jurisprudentie mee is verkregen, zal dit stof beleid gericht op de bronaanpak in vergunningen worden geëvalueerd. 5.a Raffinaderijen Wij zijn vergunningverlener voor de raffinaderijen, maar ook het rijk is betrokken bij onderhandelingen over de uitstoot van raffinaderijen en het vastleggen van doelgroepen plafonds. In het verleden zijn pogingen van het rijk mislukt om te komen tot een doelgroepenoverleg raffinaderijen, omdat de raffinaderijen niet gezamenlijk wilden optreden. Het rijk kan rechtstreeks werkende AMvB’s vaststellen met emissie-eisen voor bedrijven. Dit is voor SO2 /NO x gebeurd in het Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties (BEES), maar voor fijn stof nog niet. De provincie is bevoegd eisen te stellen in de milieuvergunning aan stoffen die niet zijn opgenomen in BEES zoals fijn stof. De nieuwe versie van BEES die binnenkort van kracht wordt bevat echter ook geen stofnormen voor bestaande fornuizen bij raffinaderijen. In januari 2003 hebben wij het milieubeleid voor raffinaderijen vastgesteld [DGWM 2002/12398] na intensief overleg met de VNPI (Vereniging voor de Petroleum Industrie) en na bespreking in de SCGWM. Hierin staat dat raffinaderijen tot 2007 hun uitstoot veroorzaakt door zware stookolie moeten stoppen, door over te gaan op gasstook of andere maatregelen te nemen met een vergelijkbaar effect. In het besluit werd uitdrukkelijk gesteld dat de maatregelen niet alleen zijn bedoeld om de SO2 uitstoot terug te dringen, maar ook die van fijn stof. Het is bekend dat het stoken op gas de roet uitstoot sterk terugdringt. De verwachting is dat de fijn stof uitstoot van de raffinaderijen in 2007, nadat alle raffinaderijen zijn overgegaan op gasstook, niet hoger dan ca. 500 ton/jaar zal zijn. Mochten de raffinaderijen kiezen voor andere maatregelen, moeten ze een even grote reductie in de fijn stof uitstoot bereiken als met overschakelen op gasstook. In 2010 moeten de raffinaderijen voldoen aan NEC (EU richtlijn Nationale Emissie Plafonds). Ook dit is vastgesteld in het provinciale beleid. De NEC richtlijn bevat nationale emissie plafonds voor SO2 , NOx , NH3 en vluchtige organische stoffen. Met een verlaging van de SO2 uitstoot wordt ook de fijn stof uitstoot teruggebracht, omdat deze aan elkaar gekoppeld zijn. VROM heeft in 2003 aan GS gevraagd om geen verdere actie te nemen zolang VROM de NEC emissies per doelgroep nog niet heeft vastgesteld. Dit is echter recent gebeurd [9], zodat de provincie nu verdere stappen kan ondernemen. Het nationale plafond voor de branche voor 2010 ligt iets lager dan het provinciale doel voor 2007, mits rekening wordt gehouden met de verdeling van de raffinaderijen over de provincies. Wij hebben aan VROM gevraagd om op korte termijn met een tweede aanscherping van BEES te komen om aan de NEC eis voor SO2 te kunnen voldoen. Op dit moment ziet het ernaar uit dat er op korte termijn geen nieuwe BEES komt. VROM wil de NEC doelen wel in een aangescherpte BEES vastleggen, maar heeft eerst nog een economisch onderzoek beloofd aan de industrie voor een evaluatie in 2006. Uit verschillende studies blijkt dat maatregelen bij raffinaderijen om de SO2 uitstoot (en daarmee ook de stof uitstoot) te verlagen kostenefficiënt zijn volgens de nu geldende richtlijnen. Ook zijn deze maatregelen over het algemeen goedkoper dan in andere branches. Raffinaderijen zien de overgang op gasstook niet als enige optie en ze willen deze verplichting niet opgenomen hebben in vergunningen. In de praktijk stoken echter de Zuid-Hollandse raffinaderijen op Shell na op dit moment bijna uitsluitend met gas. Wij willen met de maatregelen niet wachten op de aanscherping van het BEES, omdat dan de doelen van de provincie voor 2007 niet gehaald kunnen worden. Bovendien moeten wij bij de raffinaderijen de IPPC richtlijn (richtlijn voor geïntegreerde preventie en bestrijding van
16
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
verontreiniging) toepassen. Dit betekent dat er op installatieniveau gekeken kan worden naar de best beschikbare technieken, en op die manier de stof uitstoot wordt teruggebracht. Wij beginnen dit jaar met de procedure om deze eisen in vergunningen vast te leggen. Uit recente gesprekken met de VNPI blijkt dat de raffinaderijen bereid zijn om vrijwillig over te gaan op gasstook in 2007 en in 2008 met de laatste installaties onder de voorwaarde dat VROM de SO2 doelen uit NEC voor de sector raffinaderijen nog iets versoepelt (van 14,5 kton voor alle Nederlandse raffinaderijen naar 16 kton in 2010). Wij zullen dit voorstel bespreken met VROM en met elke raffinaderij afzonderlijk. De afspraken zullen wij op een zodanige manier in de vergunningen opnemen dat dit past in de plannen van VROM voor 2010 en de aanscherping van emissie eisen in BEES. Voor 2010 zullen onze eisen uitkomen op het niveau van het NEC plafond voor de doelgroep. De uitstoot van de raffinaderijen vindt plaats op grote hoogte, wat tot gevolg heeft dat maatregelen weinig meetbaar effect aan de grond zullen hebben. Toch is het verlagen van de stofuitstoot belangrijk, aangezien raffinaderijen de grootste industriële bronnen zijn, zie Tabel 2, en het ook belangrijk is om het achtergrondniveau terug te dringen. Het is aannemelijk dat de roetdeeltjes uit de schoorsteen van raffinaderijen schadelijke stoffen voor de gezondheid bevatten. 5.b Overige procesindustrie en afvalverbranding Ook bij andere industriële bedrijven zoals chemische bedrijven, energiecentrales of afvalverbrandingsinstallaties wordt de aandacht voor fijn stof versterkt. Zo hebben wij enkele jaren geleden in het zogenoemde FIS onderzoek de stofuitstoot gemeten bij alle bedrijven in het Rijnmondgebied met een aanzienlijke uitstoot waar dit niet al eerder was gebeurd. Daar waar de metingen hoger uitvielen dan verwacht zijn maatregelen genomen door de vergunningverlener. Bedrijven die vallen onder de NER (Nederlandse Emissie Richtlijn) moeten voldoen aan strenge eisen. De fijn stof eis voor puntbronnen uit de NER is recentelijk nog aangescherpt, waarbij de provincie ambtelijk bij betrokken was. Bij de verlening van nieuwe vergunningen wordt er op toegezien, dat deze emissie niet wordt overschreden. Afvalverbrandingsinstallaties moeten voldoen aan het BVA, maar moeten daarnaast nog getoetst worden aan de IPPC richtlijn. Bij stof afkomstig van verbrandingsprocessen gaat het om de fijne fractie van het fijn stof en om een fractie die vermoedelijk gezondheidseffecten kan veroorzaken. 5.c Op- en overslagbedrijven en afvalverwerkende bedrijven Het gaat hier om stof afkomstig van opgeslagen grond, erts of poederkool en om stof dat vrijkomt bij de verwerking van puin. Voor diffuse bronnen zoals overslag gelden in de NER strenge maatregelen. Zo wordt het materiaal ingedeeld in klassen voor stuifgevoeligheid, en moeten de meest stuifgevoelige componenten in afgesloten ruimtes worden opgeslagen. De provincie heeft recent het standaardvoorschrift voor het beperken van de diffuse stofuitstoot van afvalbedrijven verbeterd. Dit is een vertaling en concretisering van het NER naar de praktijk. Dit voorschrift leidt tot maatregelen die toetsbaar en handhaafbaar zijn. Zo kan b.v. bij de verwerking van bouw- en sloopafval en bij puinbrekers veel stofoverlast worden voorkomen. Maatregelen die in het voorschrift staan zijn o.a. het gebruik van een korstvormer, het afdekken tijdens het transport, het nat houden van het terrein, en beperken van de uitstoot van dieselmotoren door een goed afgestelde motor of roetfilter. Andere maatregelen kunnen, afhankelijk van de
17
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
omstandigheden van het bedrijf worden toegevoegd. Deze voorschriften zullen vanaf nu in de vergunningen worden opgenomen. De provincie is vergunningverlener van de grotere op- en overslagbedrijven, hoewel er ook gemeentelijke op- en overslagbedrijven zijn. De DCMR leidt een doelgroepoverleg met een groep bedrijven uit deze sector. Het streven is via maatregelen een stofuitstoot te bereiken vergelijkbaar met die van koplopers in Nederland (zoals Corus). Bij deze bedrijven worden soortgelijke maatregelen genomen als bij de afvalbedrijven om de verspreiding van het stof te voorkomen. Naast vochtig houden en het gebruik van korstvormers wordt stofverstuiving tegen gehouden door wallen, hekken en door speciale grijpers bij de verwerking. Het is niet zeker of deze maatregelen een positief effect hebben voor de volksgezondheid, maar vooral bij ertsoverslag is een schadelijk effect door fijn stof aannemelijk. Deze maatregelen zullen ook veel effect sorteren voor de concentratie van en hinder door grof stof in de omgeving. Wij stimuleren dat bedrijven maatregelen nemen op vrijwillige basis of, als dit niet lukt, schrijven wij deze voor in vergunningen. De verwachting is dat de fijn stof emissie van alle op- en overslagbedrijven in 2010 minstens zal zijn gehalveerd t.o.v. 2000 en niet meer zal bedragen dan 750 ton/jaar. Omdat uit modelberekeningen blijkt dat er rond op- en overslagbedrijven zeer hoge fijn stof concentraties kunnen voorkomen heeft de DCMR samen met de bedrijven een meetnet ingericht rond EMO en EECV. Dit zijn twee op- en overslagbedrijven in de buurt van Hoek van Holland, waar regelmatig wordt geklaagd over stof. Door deze metingen zal duidelijk zijn van welk bedrijf een piekconcentratie afkomstig is. Ook kunnen de bedrijven bij verhoogde concentraties onmiddellijk ingrijpen. Overigens is juist EMO een op- en overslagbedrijf waar al vergaande maatregelen zijn genomen om de verspreiding van stof te voorkomen. 5.d Stimuleren van fijn stof emissiereductie bij het verkeer en vervoer Onze rol bij het beperken van verkeersemissies is klein. Bronbeleid via emissie-eisen wordt door de EU vastgesteld. Gemeenten kunnen met effectgericht beleid via verkeersmaatregelen lokale luchtverontreiniging voorkomen in straten waar veel mensen worden blootgesteld. Ook kunnen ze zones instellen waar alleen schone voertuigen mogen rijden. VROM kan b.v. via belastingen het gebruik van diesel ontmoedigen. In de beleidsnota verkeersemissies van VROM [10] wordt aangekondigd dat VROM inzet op het introduceren van schone technieken voor diesel, b.v. via fiscale regelingen. GS hebben een beperkt aantal mogelijkheden om in te grijpen: bij provinciale wegen kan ze maatregelen nemen zoals het verplaatsen van vervoersstromen. Een andere mogelijkheid is om van bedrijven te eisen dat ze hun vervoersstromen in beeld brengen via een vervoersmanagementplan. Verkeer en vervoer speelt een grote rol als bron van fijn stof in de steden op leefniveau. De voornaamste bron zijn daarbij vrachtauto’s, bussen en andere dieselvoertuigen. Deze fractie fijn stof afkomstig van het verkeer wordt beschouwd als de meest schadelijke fractie. Het gaat hierbij om zeer kleine deeltjes. Wij zijn al langer bezig, om maatregelen voor het wegverkeer te bedenken die de emissies doen dalen. Ook hier worden andere emissies, vooral die van NOx , CO en benzeen meegenomen. Een aantal maatregelen is in het provinciaal Beleidsplan Milieu en Water en in het Strategisch Vervoersplan genoemd. Ook in het Provinciale Verkeer en Vervoers Plan is aandacht voor de luchtvervuiling van het verkeer gevraagd. • Concessieverlening: Wij stimuleren het gebruik van schone dieselbussen in het openbaar vervoer. Via de concessieverlening heeft de provincie meer invloed op het type bus
18
Februari 2005
• •
•
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
gekregen. Bij de aanbestedingen voor het openbaar vervoer worden eisen aan de uitstoot van fijn stof gesteld. Vanaf eind 2004 gelden voor alle nieuwe concessies de volgende voorschriften: alle bestaande bussen moeten vanaf 2006 voldoen aan Euro-III eisen of moeten voorzien zijn van een roetfilter. Tot 1 januari 2006 is een afwijking voor tijdelijk materieel toegestaan. Nieuwe bussen moeten voldoen aan Euro IV en vanaf 2009 aan Euro V normen. Bussen op aardgas: De provincie zet zich ook in voor meer rijkssubsidie voor schone bussen. Verder participeren wij ambtelijk in een project waarin getracht wordt bussen in de Randstad op aardgas i.p.v. diesel te laten rijden. Roetfilters op bussen: Wij hebben een proefproject ondersteund van Connexxion waarin 143 bussen in Leiden en omgeving zijn voorzien van roetfilters. Inmiddels heeft dit er toe geleid dat Connexxion nog 120 andere bussen heeft uitgerust met roetfilters en dat andere busbedrijven dit voorbeeld volgen. Deze bussen blijven op diesel rijden, omdat dit vooralsnog de voorkeur heeft van busmaatschappijen. Uit onderzoek is gebleken dat de gezondheidseffecten van bussen met roetfilters minder zijn dan die van traditionele dieselbussen. De roetuitstoot per bus nam met 5,7 kg per maand af, het totale project bij Connexxion heeft geleid tot een emissiereductie van 18 ton/jaar. Roetfilters op vrachtauto’s: Er wordt gekeken of de provincie een demonstratieproject voor vrachtauto’s met roetfilters uit kan voeren.
De provincie coördineert werkgroepen die in het kader van plannen van aanpak voor luchtkwaliteitsknelpunten door het verkeer waarbij met gemeenten verschillende opties voor maatregelen worden gezocht. Hoewel deze maatregelen in eerste instantie zijn bedoeld om de concentratie van NO2 omlaag te brengen leveren de meeste maatregelen ook een voordeel op voor fijn stof. Lokaal kan het gunstig zijn de doorstroming van het verkeer te bevorderen of de verkeersstromen om te leiden. Maatregelen die de directe invloed van fijn stof op de omgeving zullen verkleinen zijn een snelheidsbeperking, een inhaalverbod voor vrachtauto’s, geluidswallen of andere afscherming. Bij een snelheid van 80-100 km is de stofuitstoot per km het laagst, bij hogere snelheden neemt deze toe, maar bij het stadsverkeer is de stofuitstoot het hoogst door het frequente afremmen en optrekken. In het Plan van aanpak Hotspots zullen maatregelen worden ontwikkeld voor de grootste milieu knelpunten van het wegverkeer in Zuid-Holland. Hierbij zullen verschillende problemen (luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid) integraal worden benaderd. Om de concentratie van fijn stof in de omgeving van drukke wegen te monitoren hebben wij in de laatste jaren het aantal meetpunten voor fijn stof verhoogd. Bij de maatregelen voor verkeer en vervoer gaat het nu vooral om proefprojecten. Voordat deze technieken op grote schaal worden ingezet en effect tonen op de luchtkwaliteit zullen nog enkele jaren nodig zijn. De verwachting is dan ook dat pas na 2010 een wezenlijke verlaging van de stofuitstoot door het verkeer zal plaatshebben. Tot 2020 is echter wel een reductie met de helft t.o.v. 2000 mogelijk. Het gaat dus om lange-termijn maatregelen. 5.e Stimuleren fijn stof emissiereductie bij de scheepvaart Wij participeren in een interdepartementale werkgroep Milieu Projecten Binnenvaart met het doel milieuvriendelijke alternatieven in de binnenvaart te bevorderen. In overleg met de sector wordt naar mogelijke oplossingen gezocht, worden proefprojecten opgezet en de aandacht op luchtvervuiling gericht. Deze aanpak is niet alleen gericht op PM10 , maar ook op NOx en SO2 en CO2 . De projecten richten zich op een verbetering door nieuwe motoren, schonere brandstof, ander vaargedrag of andere routes en een stringentere handhaving (voor zover er
19
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
iets te handhaven valt). Vanuit het duurzaamheidsfonds subsidiëren wij een deel van deze projecten. In 2004 betalen GS mee aan een demonstratieproject ‘beheersing roetemissies scheepsdiesels’ met een stoom technologie en aan een project ‘grof stof reductie door verschillende laad- en los technieken’. In 2005 zal subsidie worden gegeven aan de eerste stap van een demonstratieproject met een brandstofcel op een schip. Succesvolle projecten worden vervolgd door marktintroductieprojecten, gefinancierd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Verder zet de provincie zich in op het zwavelpercentage in de brandstoffen voor de binnenvaart te verlagen. Dit zal ook de roet uitstoot verminderen. Wij hebben een verkennende literatuur studie laten doen naar de betrouwbaarheid van stofemissies van de scheepvaart [11]. In 2004 hebben we metingen gedaan van de fijn stof concentratie in de lucht in de omgeving van drukke waterwegen met het doel de bijdrage van de scheepvaart aan de concentratie in de lucht beter te bepalen. Bij scheepvaart zijn in de toekomst verdergaande maatregelen mogelijk. Te denken valt aan walstroom (in ieder geval voor de binnenvaart). Het stroomverbruik van zeeschepen is zodanig hoog dat walstroom hiervoor geen optie is. Wil men geen dwingende eisen stellen is het ook mogelijk via lagere liggelden schone schepen te stimuleren. Omdat de concurrentiepositie van de haven van Rotterdam in het geding is, heeft het Havenbedrijf er de voorkeur voor om dergelijke maatregelen alleen in overleg gezamenlijk met andere Europese havens te nemen. Dit wordt ook voorgesteld in het Masterplan luchtkwaliteit van ROM Rijnmond. 5.f Onderzoek en monitoring Naast bronbeleid is de provincie ook bezig met toegepast onderzoek om de kennis over fijn stof te vergroten. In het proefproject URBIS (URBan Information System) is voor de regio Rijnmond door TNO een model ontwikkeld waarin voor NO2 en fijn stof alle regionale bronnen zijn meegenomen, zie bijlage 2d en 5. Met deze informatie en de achtergrondconcentratie is voor elke plek in Rijnmond de lokale concentratie berekend. Deze berekende concentraties kwamen binnen 15-20% overeen met de gemeten concentraties. Dit is een redelijke overeenkomst aangezien ook de gemeten fijn stof concentraties nog een onzekerheid hebben van zeker 10-15%. In 2004 zal de provincie samen met de gemeente Rotterdam opdracht geven voor een vervolg, een URBIS systeem voor het jaar 2010. De luchtkwaliteitsmetingen van fijn stof in het Rijnmondgebied zullen in de komende jaren worden voortgezet om het verloop van de concentratie te monitoren. De fijn stof emissies die de bedrijven jaarlijks zelf opgeven zullen in een overzicht worden bijgehouden. 5.g Doorwerking naar RO-besluiten Naast bronbeleid bestaat er effectgericht beleid. Dit betekent dat voorkomen wordt dat mensen aan te hoge concentraties worden blootgesteld. In ruimtelijke plannen zullen wij de concentratie van fijn stof beschrijven. Het in acht nemen van de grenswaarde voor fijn stof is praktisch gezien veelal onmogelijk omdat er onvoldoende ruimtelijke differentiatie bestaat om dit te realiseren. Met andere woorden: het verplaatsen van een geplande gevoelige bestemming met enkele kilometers zal geen invloed hebben op de concentratie fijn stof bij de bestemming. Het effectbeleid van GS gaat uit van NO2 als gidsstof en niet van fijn stof. Uit onderzoek naar effecten (b.v. het luchtwegonderzoek [3] van de provincie en VROM) is gebleken dat mensen die wonen in de omgeving van drukke wegen meer kans op gezondheidsproblemen hebben dan mensen die in een schonere lucht wonen. Fijn stof in de
20
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
vorm van roet heeft zeer waarschijnlijk een grote invloed op deze effecten. De concentratie van fijn stof is naast de weg echter alleen licht verhoogd t.o.v. andere stedelijke locaties. Wel schijnt de schadelijke fractie hoger te zijn in de omgeving van de wegen. Dit is ook te verwachten, aangezien het RIVM uit literatuuronderzoek heeft geconcludeerd dat vooral de niet-oplosbare fractie schadelijk is voor de gezondheid [5]. Concentratiemetingen van fijn stof maken op dit moment geen onderscheid tussen deze fracties en kunnen de hogere concentratie langs wegen amper aantonen. Door middels plantoetsing gevoelige bestemmingen te weren uit zones langs wegen waar de NO2 concentraties boven de grenswaarden zitten, voorkomen wij tegelijk een hoge blootstelling aan de schadelijke roetfractie uit uitlaatgassen. Dit beleid is omschreven in het Afwegingskader Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening [19]. Dit beleid is in grote lijnen door VROM overgenomen als landelijk beleid en is op 30 september 2004 als beleidsbrief verstuurd. Voor concrete plannen betekent dit dat de provincie vooralsnog onderzoek vraagt naar de jaargemiddelde en 24 uur gemiddelde concentratie van fijn stof in verschillende jaren, en de bijdrage van het plan hierop. Mogelijkheden van ruimtelijke plannen binnen de huidige wetgeving zijn nader onderzocht in de nota jurisprudentie regelgeving lucht, (DGWM 2005/1150). Voor de aanleg van nieuwe provinciale wegen is een MER procedure vereist. Luchtkwaliteit zal een van de aspecten zijn waarnaar gekeken moet worden. In gebieden met een overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof zal gepoogd worden door de nieuwe weg de totale blootstelling van de bevolking aan verkeersemissies te verminderen. Een goede motivatie is dan noodzakelijk. Als de Ministeriele Regeling in zijn huidige vorm zou worden vastgesteld betekent dit dat ook bij RO-plannen verschillende varianten moeten worden bekeken en dat de voor mensen minst belastende variant moet worden gekozen. 5.h Effecten van beleid op lange termijn Uitgaande van een fijn stof emissie in Zuid-Holland van 10.000 ton/jaar hebben de maatregelen tot nu toe al geleid tot een reductie met ca. 1000 ton in 2003. Dit effect is voornamelijk bereikt door maatregelen in vergunningen (ca. 500 ton bij raffinaderijen, 300 ton bij op- en overslag bedrijven, 100 ton bij andere industrie, 100 ton bij afvalverwerkende bedrijven en 18 ton bij bussen). Deze verbetering is niet altijd terug te vinden in de opgave van de uitstoot door de bedrijven zelf, maar is te berekenen uit maatregelen. Tot 2010 zullen de geplande maatregelen van GS de industriële uitstoot nog verder beperken. Bij raffinaderijen zal de totale emissiereductie ca. 2.500 ton bedragen, bij op- en overslagbedrijven 600 ton, bij andere industrie 300 ton. Met al deze maatregelen zal de fijn stof uitstoot in Zuid-Holland in 2010 met ca. 1/3 kunnen dalen t.o.v. 2000. De concentratie zal dan ca. 7% lager worden, of ca. 3 µg/m3 . Uiteraard hangt het exacte effect van de locatie af. Met al deze maatregelen kan nog niet worden gegarandeerd dat de 24-uurs gemiddelde grenswaarde op alle locaties zal worden gehaald. Tussen 2010 en 2020 zullen de meeste maatregelen die aan het verkeer genomen moeten worden doorwerken in de concentratie. Dit valt niet onder de bevoegdheid van de provincie. Aangenomen mag worden dat de verkeersemissie van fijn stof met zeker de helft kan verminderen, maar het grootste deel zal pas na 2010 zijn gerealiseerd. Dan kan in 2020 de totale fijn stof emissie 4700 ton bedragen, en dat is minder dan de helft van die van 2000. Het effect op de concentratie van een lagere verkeersemissie zal gemiddeld ca. 2-5 µg/m3 zijn (bovenop de eerder genoemde 3 µg/m3 ), maar hangt nog sterker af van de locatie.
21
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Tabel 3. Schatting van de mogelijke emissiereductie van fijn stof in Zuid-Holland in de komende jaren Jaar 2000 2003
Fijn stof emissie Zuid-Holland (ton/jaar) 10.000 9.000
2010
6.600
2020
4.700
Oorzaak reductie Vooral industrie Vooral industrie Vooral verkeer
Hoe hoog de totale concentratie zal zijn hangt in sterke mate af van de daling van de achtergrondconcentratie. Deze wordt bepaald door de bijdrage uit andere landen en uit andere regio’s in Nederland. Wij hebben regelmatig bij VROM aangedrongen op maatregelen op nationale schaal, het plan van aanpak fijn stof, en op een gelijktrekken van de emissiewetgeving in de EU. De huidige versie van het nationale luchtkwaliteitsplan zal de concentratie niet wezenlijk beïnvloeden. De provincies hebben er op aangedrongen bij het uitvoeringprogramma betrokken te worden dat in 2005 zal worden opgesteld. 5.i Lange-termijn doel Om het gezondheidsrisico veroorzaakt door fijn stof terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau zal de concentratie volgens de WHO tot ca. 20 µg/m3 verlaagd moeten worden. Ook bij deze concentratie zal er nog sprake zijn van gezondheidseffecten en voortijdige sterfte, maar deze is laag. Volgens de huidige inzichten bestaat er voor fijn stof geen veilige concentratie. Inmiddels heeft de provincie Zeeland de waarde van 20 µg/m3 als zogenaamde “streefwaarde” voor fijn stof in haar Milieubeleidsplan opgenomen. Omdat een dergelijk lage concentratie uit gezondheidsoverwegingen noodzakelijk is, maar op korte termijn niet haalbaar is, moet het beleid op de lange termijn gericht zijn op een verdere reductie van de concentratie. De provincie zal zich inspannen om deze lagere concentratie te bereiken, door alle bronnen zoveel mogelijk te beperken en door rekening te houden met de fijn stof uitstoot bij het provinciale beleid. Het doel om de emissie te reduceren zal worden opgenomen in het volgende Milieubeleidsplan van Zuid-Holland. Voor een nadere invulling van deze waarde zullen we de evaluatie bij de EU afwachten en we zullen de definitieve grenswaarde voor 2010 hanteren. 5.j Internationale oriëntatie voor factfinding Ook in andere Europese landen spelen de problemen rond de luchtkwaliteit voor fijn stof, vooral in de grote steden. Zo is in London een bestemmingsplan voor een landingsbaan bij Heathrow vernietigd door de rechter vanwege een overschrijding van de luchtkwaliteitsnorm. In de stad worden strenge maatregelen genomen om het verkeer te weren door de invoering van de congestion charge. Ook in de meeste andere landen worden de grenswaarden voor fijn stof op dit moment overschreden. De maatregelen die er worden bedacht variëren tussen het verbieden van bepaalde verkeersstromen in perioden met een hoge vervuiling en niets doen. Wij zullen ons oriënteren op de problematiek in vergelijkbare landen in Europa en mogelijke oplossingen die in deze landen worden toegepast. Via een samenwerking met andere regio’s in Europa zullen wij proberen de besluitvorming bij de EU te beïnvloeden. Hiervoor willen we het Huis van de Nederlandse Provincies inschakelen.
22
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
5.k Lobbyactiviteiten Wij zullen ook bij andere overheden, met name bij het rijk en bij de EU, aandringen op maatregelen om de fijn stof concentratie omlaag te brengen en om de juridische problemen rond ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningen op te lossen.
6. CONCLUSIES • •
•
• •
• • •
De concentratie van fijn stof ligt in heel Zuid-Holland boven de 24 uurgemiddelde grenswaarde, op sommige plaatsen wordt ook de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie overschreden. Primair richten we ons op het halen van de grenswaarden voor fijn stof voor 2005. Gezien de grote gezondheidseffecten van fijn stof zal op de lange termijn de uitstoot nog verder omlaag moeten worden gebracht. Dit voornemen zal worden opgenomen in het komende Milieubeleidsplan. Fijn stof is afkomstig uit een groot aantal verschillende bronnen waarvan de meeste ver buiten de provincie liggen. Toch zijn er juist in de grote steden zoveel bronnen aanwezig dat de concentratie op die plaatsen tot ¼ hoger is dan in landelijke gebieden in de provincie. Wij kunnen als bevoegd gezag alleen een deel van alle bronnen direct beïnvloeden, en wel ongeveer de helft van alle bronnen in Zuid-Holland. Een ander deel kan hooguit indirect worden beïnvloed, b.v. door stimulerende maatregelen voor schoner verkeer en vervoer. Maatregelen om de vervuiling door fijn stof terug te dringen worden nu al genomen op een groot aantal beleidsvelden: Ø Bij de vergunningverlening voor raffinaderijen, industriële bedrijven en op- en overslagbedrijven. Voor bestaande bedrijven zal een actieplan worden opgesteld waarin wordt getoetst of de vergunningen nog voldoen aan de huidige stand der techniek. Bij nieuwe bedrijven zal de toename van de emissie moeten worden gecompenseerd door een afname elders en kunnen eventueel maatregelen strenger dan BAT worden geëist in gebieden met een overschrijding van de grenswaarde. Verder is onderzoek naar de uitstoot en bijdrage aan de concentratie vereist. Ø Bij het wegverkeer b.v. het stimuleren van schone bussen en vrachtauto’s, het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten en het opnemen van fijn stof eisen in de concessieverlening voor het streekvervoer. Ø Bij de scheepvaart het steunen van voorbeeldprojecten voor schone schepen. Wij doen onderzoek naar de concentratie van fijn stof zoals luchtkwaliteitsmetingen, naar de uitstoot van grote bedrijven en naar de herkomst van stof uit de regio middels modelberekeningen. Ook in de toekomst zullen wij bij beleidsbeslissingen rekening houden met fijn stof. We zullen ook de andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
23
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
7.
REFERENTIES
[1]
Kaderplan Fijn stof, Provincie Zuid-Holland, februari 2000, Notitie gepresenteerd aan de Statencommissie PCMW B. Brunekreef et al. (1997) Air pollution from trucks traffic and lung function in children living near motorways, Epidemiology 8, 298-303. F.J.H. Aarts, P.H.N. van Vliet et al., Universiteit Wageningen 1999, Nader onderzoek naar effecten van verkeersgerelateerde luchtverontreiniging op de luchtwegen van kinderen wonend nabij snelwegen (luchtweg 2) G. Hoek, B. Brunekreef, S. Goldbohm, P. Fischer, P.A. van den Brandt (2002) Association between mortality and indicators of Traffic-related air pollution in the Netherlands: a cohort study, Lancet 360, p. 9341 E. Buringh, A. Opperhuizen, On health risks of ambient PM in het Netherlands, Executive summary, Netherlands Aerosol Programme, RIVM, oktober 2002. R. Slob, I. Walda (2003) Luchtkwaliteit en gezondheid in Rijnmond, Berekening van gezondheidseffecten bij de bevolking, Achtergrondrapport bij Het milieu in de regio Rotterdam 2003, Milieumonitoring Stadsregio Rotterdam. Schets van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nederland, RIVM (2000), rap. no. 725601 003, K. van Velze, H.S.M.A. Diederen, H.W. ter Maat, L. van Bree Rapport luchtkwaliteit 2002, provincie Zuid-Holland, 2003 Erop of Eronder, Uitvoeringsnotitie emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003, VROM 2004 Beleidsnota Verkeersemissies, VROM 2004, Emissiefactoren fijn stof voor de scheepvaart, W.J. Dijkstra, CE, 2001 Composition and Origin of Airborne particulate Matter in the Netherlands, H. Visser, E. Buringh, P.B. van Breugel, RIVM 2001, rapport no. 650010029 Fijn industrieel stof in het Rijnmondgebied, DCMR, augustus 2000-11-09 Fijn stof emissie bij op- en overslag, Vrins Luchtonderzoek, Rapport Vr008, 1999
[2] [3]
[4]
[5] [6]
[7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15]
Diffuse emissie van fijn stof door (semi)-industriële activiteiten; J.P.F. Kimmel, Haskoning, 2000.
[16]
Zonekaarten luchtkwaliteit langs verkeerswegen in provincie Zuid-Holland; methode en resultaten (1995, 2010 en 2020), S. Teeuwisse, TNO-MEP R99/401, 1999 Luchtverontreiniging door de scheepvaart in het Rijnmondgebied, Broninventarisatie, A.E. Klein en M.P. Pulles, TNO-MEP R 95/181, 1995 Emissies in Nederland per regio, Jaarrapport 1997 en ramingen 1998, Rapportagereeks doelgroepmonitoring, CCDM, nr. 4, mei 2000 Afwegingskader Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening, Werkdocument, Provincie Zuid-Holland, januari 2004. Nationaal luchtkwaliteitsplan 2004, VROM, februari 2005
[17] [18] [19] [20]
24
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
BIJLAGE 1:
Wat is wat in stoftaal? Fijn stof alle stofdeeltjes die zo klein zijn dat ze in het menselijk lichaam blijven hangen, in deze nota wordt PM10 bedoeld. PM10 staat voor particulate matter kleiner dan 10 µm. Dit zijn alle deeltjes die kleiner zijn dan 10 µm diameter. Deze deeltjes blijven bij inademen hangen in neus en long. PM2,5 Dit zijn alle deeltjes kleiner dan 2,5 µm diameter. Deze deeltjes blijven bij inademen voornamelijk in de longen hangen. In deze fractie zitten de meeste door de mens veroorzaakte stofdeeltjes Ultrafijn stof Deze deeltjes zijn kleiner dan 0,1 µm, dus heel fijne deeltjes die meestal veroorzaakt worden door voertuigen Primair stof De stoffractie die bij de uitstoot aan de schoorsteen of uitlaat al als stofdeeltje aanwezig is. Dit is b.v. roet, erts of andere minerale stofdeeltjes Secundair stof Deze stoffractie wordt pas in de lucht gevormd door chemische reacties. Deze fractie bestaat uit b.v. ammoniumsulfaat, en – nitraat en uit organische stoffen. De vorming kost veel tijd, binnen een uur zal maar een kleine fractie worden omgezet. Ammoniumsulfaat Deze fractie is gevormd in de lucht uit de stoffen zwaveldioxide (SO2 ) en ammoniak (NH3 ). Bestrijding van de verzuring zal ook de fractie ammoniumsulfaat terugdringen Ammoniumnitraat Deze fractie is gevormd in de lucht uit stikstofoxiden (NO of NO2 ) en ammoniak (NH3 ). Bestrijding van verzuring zal ook deze fractie terugdringen. Ammoniumnitraat is enigszins vluchtig. Dat betekent dat eenmaal gevormd ammoniumnitraat weer kan verdampen als de temperatuur stijgt. Aërosol Een aërosol is een stof/lucht mengsel. Als luchtspecialisten spreken over aërosol wordt meestal bedoeld de fractie bestaande uit ammoniumsulfaat en – nitraat. Organisch De organische stoffractie bestaat uit weinig vluchtige organische verbindingen, zoals zware olie en PCBs. Er kunnen zeer schadelijke componenten in deze fractie zitten. Een deel van de organische fractie verdampt bij het monster nemen. Roet Roet zijn fijne koolstofdeeltjes die ontstaan bij onvolledige verbranding. Ze zijn afkomstig van het verkeer (diesel), maar ook van elektriciteitscentrales en raffinaderijen. Open haarden en roken kunnen ook bijdragen aan de concentratie roet. Zwarte rook Ook dit zijn meestal roetdeeltjes. Het begrip “zwarte rook” is ontstaan uit een meetmethode waarbij de zwarting van een plaat werd gemeten. Naast roet kunnen ook andere zwarte deeltjes (b.v. erts) een bijdrage aan zwarte rook leveren. De concentratiewaarde moet gezien worden als een relatieve waarde.
25
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
BIJLAGE 2 CONCENTRATIE METINGEN EN MODELLERING B2.a. Metingen Ter ondersteuning van de inventarisatie en ter controle op de voortgang is het noodzakelijk om de fijn stof concentratie in Zuid-Holland te meten. Middels monitoring willen wij een beeld verkrijgen van de omgevingskwaliteit en van het verloop in de concentraties. Het RIVM meet op een aantal vaste meetstations ter controle van het landelijke beleid. De DCMR meet sinds 2002 op een aantal aanvullende stations vooral in stedelijk gebied zoals beloofd in ons Collegewerkprogramma. Een deel van de metingen is van kortere duur (enkele maanden tot twee jaar) en heeft tot doel om óf bronnen op te sporen óf de luchtkwaliteit op verschillende plaatsen in de steden te toetsen. Ook kunnen metingen tot doel hebben om de kwaliteit van modelberekeningen te bepalen. Fijn stof metingen zijn bijzonder belangrijk omdat de kennis van fijn stof tot op heden nog onvoldoende is om de concentratie in de lucht te verklaren. De huidige modellen gaan dan ook uit van veronderstellingen die niet in alle gevallen juist zijn. Alleen door naast de berekeningen ook te meten kunnen deze verschillen opgespoord worden en kan de inventarisatie verbeterd worden. Bij de keuze van de meetinstrumenten wordt er op gelet dat de resultaten van het RIVM en van de provincie goed op elkaar aansluiten. De DCMR meet met een ander instrument dan het RIVM. Wij hebben een vergelijking tussen meetinstrumenten van de DCMR en het RIVM uitgevoerd en daaruit blijkt dat er aanzienlijke verschillen tussen de instrumenten bestaan. Dit komt doordat een deel van het fijn stof tijdens het monsternemen kan verdampen. Middels een correctiemethode worden de resultaten vergelijkbaar. De absolute onzekerheid van de meetgegevens ligt in de orde van 10-15%. De vergelijkbaarheid tussen stations van hetzelfde meetnet is beter. Ook in 2004 lopen er nog vergelijkende metingen met een aantal verschillende stofmonsternemers van de DCMR en het RIVM.. Tabel 4 geeft de jaargemiddelde fijn stof concentraties van de gecorrigeerde metingen uit de laatste jaren. Tabel 4: Meetresultaten PM10 van de laatste jaren in µg/m3 jaargemiddeld:
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
RIVM den Haag 46,6 42,1 43,6 42,9 33,9 35,9 34,9 37,7
RIVM Rotterdam 46,9 43,8 41,5 37,8 35,6 36,6 39,4 42,6
RIVM Vlaardingen 49,2 47,5 39,4 35,6 31,9 32 31,7 36,4
RIVM Westmaas 42,3 43,4 36,8 34,9 33,8 32,2 32,1 36,0
RIVM Dordrecht 42,8 40,8 33,4 32,3 32,2 28,7 35,8 31,5
RIVM DCMR DCMR DCMR DCMR de Zilk Schie- Hoog- Maas- Overdam vliet sluis schie 41,4 40,0 46,2 34,1 46,7 30,0 44,5 31,2 41,9 28,8 40 33 44,5 43,6 39,6 42,9 34,0 45,8 45,2 41,9 47,3
De DCMR heeft in 2002 metingen opgestart in Schiedam, Hoogvliet en Maassluis. Er is toen nog geen volledig jaar gemeten.
26
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Duidelijk is dat de fijn stof concentratie sinds 1996 in Zuid-Holland is afgenomen. De reden hiervoor is mogelijk een afname in de emissies bij de industrie en het verkeer. Meteorologische omstandigheden spelen hierbij ook een rol, omdat er tussen 1998 en 2002 weinig ongunstige meteorologische omstandigheden zijn voorgekomen, zoals koude winters met oostenwind. In 2002 en 2003 zette de afname niet door. 2003 was een ongunstig jaar door de droogte waardoor stof niet uit wordt gewassen. De jaargemiddelde concentraties in de steden liggen soms nog boven de grenswaarde voor het jaar 2005 van 40 µg/m3 . Dit geldt in het bijzonder in het Rijnmondgebied. Uit tabel 5 met metingen van het RIVM blijkt dat ook het aantal dagen met concentraties boven de 50 µg/m3 in 2002 en 2003 nog op alle stations de grenswaarde van 35 dagen overschrijdt. Van deze dagen ligt afhankelijk van de locatie 30-50% in het concentratiegebied tussen 50 en 60 µg/m3 , de rest van de dagen is de concentratie nog hoger. Tabel 5: Aantal dagen met 24 uurgemiddelde concentraties boven de 50 µg/m3 RIVM N>50 den µg/m3 Haag 2000 37 2001 44 2002 48 2003 70
RIVM Rotterdam 42 49 74 91
RIVM Vlaardingen 37 34 39 69
RIVM Westmaas 52 37 45 66
RIVM Dordrecht <35 22 44 41
RIVM DCMR DCMR DCMR DCMR de Zilk Schie- Hoog- Maas- Overdam vliet sluis schie <35 152 23 116 40 103 115 59 112 102 82 123
De conclusie uit de fijn stof metingen is dat de meest kritische grenswaarde voor 2005, de 24 uurgemiddelde grenswaarde, nog op een groot aantal locaties wordt overschreden. De jaargemiddelde concentratie wordt vooral in de grote steden en in het Rijnmondgebied overschreden. In landelijke gebieden is de concentratie iets lager, maar ook nog ruim boven de indicatieve grenswaarde van de EU van 20 µg/m3 . B2.b Bronstof onderzoek Een ander onderzoek van het RIVM, het bronstof onderzoek [12], waar ook de DCMR een bijdrage aan heeft geleverd door metingen was bedoeld om het stof in de lucht zo goed mogelijk te karakteriseren. Verschillende stoffracties zijn verzameld en chemisch geanalyseerd. Dit geeft voor 6 plaatsen in Nederland een goed inzicht in de samenstelling van het stof. In Zuid-Holland is in Overschie gemeten gedurende een jaar. Met behulp van deze informatie kon een beter beeld worden verkregen van de oorsprong van het stof in de lucht dan tot nu toe mogelijk was. Drie jaar geleden was er namelijk een verschil van ca. 50% tussen metingen en modellen, het zogenoemde ‘fijn stof gat’. De metingen gaven veel hogere fijn stof concentraties (40 tot 46 µg/m3 jaargemiddeld) dan te verklaren was uit berekeningen. Uit de resultaten van dit bronstof onderzoek blijkt dat nu meer dan 90% van het stof in de lucht te verklaren is. Figuur 2 geeft een overzicht van de samenstelling van het fijn stof. In Overschie bestaat 15% van het stof uit zout (zeezout en strooizout ). De fractie secundair stof (sulfaat, nitraat en ammonium) bedraagt 33% (9,5 µg/m3 ) van het PM10 . Deze fractie is in de laatste jaren kleiner geworden. 4,3 µg/m3 bestaat uit organisch koolstof (OC) dat deels door condensatie in de lucht is gevormd en deels plantenresten kan bevatten. De roet concentratie bedraagt 1,8 µg/m3 (EC in figuur 2). Onduidelijk is of dit in alle stedelijke gebieden in ZuidHolland zo is. De restgroep bestaat uit metalen en mineralen.
27
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
Figuur 3 geeft een overzicht over de herkomst van het fijn stof in Overschie. Tussen de 7 en 9 µg/m3 is afkomstig van natuurlijke bronnen zoals zeezout, aarde, en plantendelen. Hier was in Fig. 2: Samenstelling PM10 Overschie Bronstof RIVM 98/99
Fig. 3: Herkomst van fijn stof in Overschie Bronstof RIVM
SO4 15%
rest 31%
natuurlijk NO3 12%
Nederland
NH4 6%
EC 6% OC 15%
Cl Na 7% 8%
Europa
het verleden geen rekening mee gehouden. Het blijkt dat 6-18 µg/m3 van de jaargemiddelde fijn stof concentratie uit antropogene bronnen uit Nederland afkomstig is en 10-15 µg/m3 uit het Europese buitenland. Figuur 3 laat een verschil zien met de eerder getoonde figuur 1. De fractie uit het buitenland in hier naar verhouding groter. Figuur 3 is bepaald uit metingen en analyses, terwijl figuur 1 het resultaat is van modelberekeningen waar de opgegeven emissies als input werden gebruikt. In grote lijnen komen de figuren echter wel overeen. B2.c Modelberekeningen Bronnen dragen verschillend bij aan de concentratie op leefniveau. Raffinaderijen b.v. hebben schoorstenen met een hoogte tussen de 150 en 200 m. De uitstoot komt dan in een hogere luchtlaag terecht en mengt maar zeer geleidelijk met de lucht op grondniveau. Deze uitstoot levert natuurlijk wel een bijdrage aan de achtergrondconcentratie boven Noord-West Europa. Als het gaat om de blootstelling van mensen is juist de concentratie op grondniveau van belang, vooral in de steden. De bijdrage van het wegverkeer in een straat kan worden berekend met het CAR model. In dit model worden ook per km2 in Nederland achtergrondconcentraties voor fijn stof gegeven die jaarlijks worden geactualiseerd. B2.d URBIS Om een goed beeld van de ruimtelijke verdeling van de fijn stof concentratie te verkrijgen, hebben wij in samenwerking met TNO een model laten ontwikkelen waarmee in het Rijnmondgebied de concentratie van fijn stof (en stikstofdioxide) op elke plek kan worden berekend. Dit model, URBIS (Urban Information System), combineert alle bekende bronnen in het gebied met elkaar en met de achtergrondconcentratie, de bijdrage van buiten het gebied. Er is gekozen voor het Rijnmondgebied omdat hier een groot aantal verschillende bronnen dicht bij elkaar liggen. Ingegeven worden de emissiedata van de industrie, de zonekaarten langs wegen, verkeersmilieukaarten en emissies van de scheepvaart. Als test is dit model ontwikkeld met de gegevens van het jaar 2000 en vergeleken met gemeten waarden. Het bleek
28
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
dat de berekende jaargemiddelde waarden binnen 15-20% overeen kwamen met de gemeten waarden. Dat is goed voor modellen van fijn stof. Uit de resultaten van URBIS blijkt, net als uit de metingen, dat de concentratie in het Rijnmondgebied hoger is dan in de landelijke gebieden er omheen, zie bijlage 5. Voor fijn stof is de achtergrondbijdrage aan de jaargemiddelde concentratie relatief hoog, tussen de 30 en 35 µg/m3 . Dat komt doordat fijn stof lang in de lucht blijft zweven, en soms wel tot 1000 km ver wordt getransporteerd. Figuur 4 geeft een inzicht in de bijdragen uit de regio, in de hoek rechts boven. De gegevens van Nederland, Europa en de natuurlijke achtergrond, dus alle bronnen buiten de regio, zijn in URBIS samengevat als de “achtergrond”. Op landelijke stations wordt de achtergrondconcentratie gemeten als concentratie. Daar is de regionale bijdrage zeer klein. Fig. 4: Bijdragen aan PM10 concentratie Rotterdam 2000 wegverkeer scheepvaart industrie huishoudens
achtergrond
De bijdrage van de doelgroepen in het Rijnmondgebied is ongeveer 1-2 µg/m3 voor de regionale industrie inclusief raffinaderijen in een groot gebied, terwijl op- en overslagbedrijven zeer lokaal een bijdrage van boven de 40 µg/m3 kunnen leveren. Deze bijdrage neemt echter met de afstand snel af en op één km afstand is de bijdrage al gedaald tot ca. 5 µg/m3 . Overigens is juist bij op- en overslagbedrijven nog onzeker hoeveel van het verwaaide stof uit fijn stof bestaat. Het wegverkeer levert een bijdrage aan de concentratie van 3-6 µg/m3 op drukke wegen, incidenteel iets meer zoals op de A15, waar veel vrachtverkeer rijdt. Op wegen met minder druk verkeer ligt de bijdrage tussen 1 en 3 µg/m3 . Hierbij moet worden opgemerkt dat het uitsluitend gaat om de bijdrage van het wegverkeer binnen het Rijnmondgebied. Verder is de scheepvaart een bron van fijn stof. Zeevaart en binnenvaart samen leveren een verhoogde concentratie op langs de oevers van de drukke vaarroutes. Deze bijdrage loopt af van ca. 6 µg/m3 aan de oevers tot 3 µg/m3 op ongeveer 1 km afstand en minder op een grotere afstand. Aangenomen mag worden dat in andere regio’s van Zuid-Holland de bijdragen van de achtergrond en van het wegverkeer vergelijkbaar zijn met die in URBIS. De bijdrage van de industrie zal meestal kleiner zijn. De bijdrage van de scheepvaart hangt af van de afstand tot vaarwegen. B2.e Hoe beperk je de jaargemiddelde PM10 concentratie? De vraag is of een beperking van de uitstoot in Zuid-Holland effect heeft op de concentratie? 29
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
De jaargemiddelde concentratie wordt sterk bepaald door relatief lage (dus gewone) concentraties. Driekwart van de concentratie is afkomstig van bronnen buiten de provincie. Met behulp van de berekening uit URBIS kan nu gezegd worden dat in steden vooral het wegverkeer een grote rol speelt. Maar ook bedrijven zoals op- en overslagbedrijven, de bouw, scheepvaart en open haarden kunnen de plaatselijke concentratie in de stad beïnvloeden. Beperking van de industriële uitstoot uit hoge bronnen zal naar verwachting weinig effect hebben op de concentratie op leefniveau in de stad, wel op de achtergrondconcentratie in een groter gebied. Bij de huidige achtergrondconcentratie kan een beperking van alle plaatselijke bronnen leiden tot een concentratie van minimaal ca. 30 µg/m3 jaargemiddeld. Deze concentratie wordt bijna bereikt op meetstations zonder veel lokale bronnen in de omgeving. Als ook andere landen en provincies maatregelen nemen, zal ook de achtergrond dalen. Dat is te verwachten aangezien de EU luchtkwaliteitsrichtlijnen ook andere landen verplichten om maatregelen te nemen. B2.f Hoe beperk je pieken in de concentratie? Piekconcentraties ontstaan in meteorologisch ongunstige situaties bij zwakke oosten of zuidoosten wind en een stabiele lucht. In deze situatie wordt (winter)smogvorming bevorderd, vooral in stedelijke gebieden waar de lucht weinig wordt uitgewisseld. Vaak wordt gedacht dat het geen zin heeft om dan met emissiebeperkende maatregelen te beginnen, omdat het grootste deel van het stof wordt aangevoerd. Uit een vergelijking van stofmeetdata uit 2001 van stedelijke en landelijke stations in Zuid-Holland blijkt echter dat op dagen met een concentratie boven 50 µg/m3 de concentratie in steden 30% hoger is dan op landelijke stations. Jaargemiddeld is de concentratie in steden 27% hoger dan op het land. Tijdens een smogperiode in januari 2001 werd in de Zilk een concentratie gemeten van 129 µg/m3 , terwijl deze in Rotterdam 216 µg/m3 bedroeg en in den Haag 212 µg/m3 . Dit maakt duidelijk dat ook in smogsituaties de lokale bijdrage aanzienlijk is en het wel degelijk zin heeft om deze te beperken. Om aan de grenswaarde van de 24 uurgemiddelden te voldoen moeten niet alleen extreem hoge concentraties vermeden worden, maar ook concentraties die iets boven het huidige gemiddelde liggen.
30
Februari 2005
BIJLAGE 3
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
INVENTARISATIE BRONNEN
Bij de voorbereiding van fijn stof maatregelen is het essentieel om eerst een inventarisatie van de bronnen te maken. Pas nadat de bronnen bekend zijn kan een reële inschatting gemaakt worden van het effect van bepaalde maatregelen op de concentratie van fijn stof. Hoewel al enkele jaren in de emissieregistratie stofgegevens worden vermeld, is besloten om dit op provinciaal niveau te verfijnen, omdat gebleken is dat de kwaliteit van de fijn stof gegevens van de Emissieregistratie niet voldoende betrouwbaar is. Dit komt voornamelijk door een gebrek aan kennis. Op sommige gebieden is het dan ook noodzakelijk om de inventarisatie door studies en onderzoek te verbeteren. Het gaat in principe om een continu proces van slechte gegevens naar steeds betrouwbaardere en actuele getallen. Uiteraard moeten wij verdergaande inspanningen beperken tot die specifieke doelgroepen die grote hoeveelheden fijn stof uitstoten en/of waarbij de onzekerheid groot is. Het gaat bij deze emissies om primaire fijn stof emissies, deeltjes die al in de schoorsteen gevormd zijn. De resultaten van de inventarisatie zijn samengevat in tabel 6, in de volgende alinea’s wordt nader op de verschillende doelgroepen ingegaan: B3.a Industrie De fijn stof emissies van de procesindustrie in het Rijnmondgebied zijn al geïnventariseerd in het FIS (Fijn Industrieel Stof) project door de DCMR [13]. Hierbij zijn de 9 grootste bronnen uit het Rijnmondgebied betrokken die driekwart van de stofuitstoot van de procesindustrie veroorzaken. Uit metingen is gebleken dat de stofemissie uit puntbronnen over het algemeen lager is dan aangenomen. Dit onderzoek beperkte zich echter tot puntbronnen van de grote industriële bedrijven en van een energiecentrale. Raffinaderijen waren hiervan uitgezonderd, zie B3.b. Ook uitgezonderd waren diffuse bronnen zoals verwaaiing van stof en de stofuitstoot van fakkels. Zuid-Hollandse bedrijven buiten het Rijnmondgebied zijn niet betrokken. Van deze bedrijven worden bij de provincie geen gerapporteerde emissies gemonitord. Na bestudering van de gegevens in de Emissieregistratie (vergunde emissies) mag echter verondersteld worden dat deze bedrijven een veel lagere uitstoot hebben dan de negen bedrijven uit de FIS studie. B3.b Raffinaderijen De stofuitstoot van raffinaderijen wordt voornamelijk bepaald door het stoken met zware stookolie waardoor roet ontstaat. Stoken met gas veroorzaakt veel minder stofuitstoot. Naast de uitstoot uit de schoorstenen kan het affakkelen nog roetuitstoot veroorzaken. Volgens de schattingen van de Emissieregistratie zijn de twee grootste raffinaderijen ook de grootste stofemittenten in het Rijnmondgebied. Toen deze echter in het kader van het FIS project werden benaderd voor metingen om een beter beeld van de emissie te krijgen, hebben de raffinaderijen besloten om zelf een gezamenlijk onderzoek naar hun stofemissie te laten doen. Daarbij zou ook nader in worden gegaan op de emissies in relatie tot de stookcondities. De DCMR begeleidde dit onderzoek. Dit project en een volgend project zijn mislukt, wellicht omdat de aspiraties van de opdrachtgevers te hoog waren. De metingen bleken moeilijker uit te voeren dan verwacht, en de samenwerking verliep niet goed. Daarom worden nu b.v. voor het berekenen van de deeltjesuitstoot van gasgestookte installaties nog sterk uiteenlopende emissiefactoren gebruikt. De emissie uit tabel 6 is berekend met een conservatieve schatting. In 2003 heeft de DCMR metingen gedaan naar de totaal stof uitstoot bij verschillende fornuizen van de Zuid-Hollandse raffinaderijen, omdat het niet gelukt was om reproduceerbare fijn stof metingen te doen. Uit de totaal stof metingen blijkt dat de
31
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
aangenomen emissiefactoren in grote lijnen kloppen, gasstook leidt tot een lagere stofuitstoot dan oliestook, maar dat voor alle soorten installaties en brandstoffen een grote marge aan factoren voorkomt. Naast de brandstoffen blijken ook de stookcondities van belang te zijn voor de hoeveelheid stof. In tabel 6 zijn deze waarden opgenomen voor het jaar 2003. Hierbij is uitgegaan van een fijn stof aandeel van 90% van het totaal stof. Deze waarden zijn lager dan de opgaven van de bedrijven zelf uit de jaren daarvoor. B3.c Op- en overslag Op- en overslagbedrijven zijn nog een onzekere factor als het gaat om fijn stof emissies. In het verleden werd aangenomen dat stofemissies bij op- en overslag van vliegas, poederkool of ertsen vooral uit grof stof bestaan. Dit kan leiden tot hinder in de omgeving, maar niet tot ernstige gezondheidseffecten omdat de grotere stofdeeltjes niet tot in de longen kunnen komen. Uit een studie van Ernest Vrins [14] is het vermoeden gerezen dat de fijn stof emissies van op- en overslagbedrijven in het havengebied veel groter zijn dan tot nu toe werd gedacht. Deze studie berustte echter op metingen die niet speciaal voor dit doel waren gedaan waardoor de opzet niet optimaal was voor de vraagstelling. Ook uit modelberekeningen blijkt dat rond de op- en overslagbedrijven zeer hoge stofconcentraties voor kunnen komen tot boven de 100 µg/m3 . Zulke hoge concentraties zijn echter nooit gemeten. Bij emissie onderzoek moet er op gelet worden dat uitsluitend fijn stof emissies van op- en overslagbedrijven meegenomen worden en niet de lokale emissies van andere bronnen. Een probleem hierbij is ook dat het jaargetijde en eigenschappen van het opgeslagen materiaal van invloed zijn op de emissies van fijn stof. De DCMR heeft in 2003 samen met de bedrijven een meetnet opgezet rond de op- en overslagbedrijven EMO en EECV. Hier kan worden gemeten wat de bijdrage is van deze bedrijven. Bij EMO gaat het om een bedrijf dat in de laatste jaren veel maatregelen heeft genomen om stofverspreiding te voorkomen. De resultaten van deze metingen zijn bij het schrijven van deze nota nog niet bekend. B3.d Midden- en Kleinbedrijven MKB bedrijven kunnen ook stof uitstoten dat niet is inbegrepen in de groep industriële bedrijven. Bij MKB bedrijven gaat het om bedrijven die niet vallen onder het bevoegd gezag van de provincie. Te denken valt aan zagerijen, meubelmakers, bouwbedrijven, meelfabrieken, diervoederverwerkers en dgl.. Deze bedrijven hebben een diffuse uitstoot, dus een uitstoot niet via de schoorsteen, maar via ramen, deuren of opslag. Haskoning [15] heeft in opdracht van VROM een studie verricht waarin de diffuse emissie van MKB bedrijven berekend is uit de stof concentratie in bedrijfsruimtes. Met deze gegevens en het aantal MKB bedrijven per sector is door de provincie berekend wat de diffuse fijn stof emissie van MKB bedrijven in Zuid-Holland zou kunnen zijn. Dit getal (zie tabel 6) heeft uiteraard nog een grote onzekerheid. B3.e Wegverkeer Wegverkeer levert een aanzienlijke bijdrage aan de fijn stof emissie in Zuid-Holland. Het gaat dan voornamelijk om de uitstoot van roet uit dieselmotoren (PM2,5 deeltjes) en om bandenslijtage (grotere deeltjes). Voor provinciale en rijkswegen worden de verkeersemissies al enkele jaren gemonitord in het kader van het ZER (Zuid-Hollandse effecten rapportage), echter nog niet die van fijn stof. Deze worden wel gerapporteerd door de Emissieregistratie voor het wegverkeer op alle wegen in Zuid-Holland. Sinds 1998 zijn de gegevens van de Emissieregistratie in overeenstemming gebracht met provinciale tellingen en zijn daardoor
32
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
iets toegenomen. Overigens heeft de emissiefactor voor fijn stof emissies van het verkeer nog een aanzienlijke onzekerheidsmarge. Uit modelberekeningen van TNO is gebleken hoe groot de bijdrage van het verkeer langs drukke wegen aan de fijn stof concentratie is [16]; op 100 m afstand van een snelweg is dit tussen de 3 en 8 µg/m3 . De totale emissie door het verkeer van de betreffende wegvakken wordt in de rapporten echter niet gegeven. B3.f Scheepvaart Het is duidelijk dat ook de scheepvaart in Zuid-Holland een belangrijke bijdrage aan de stofemissies levert. Schattingen komen tot een bijdrage vergelijkbaar met die van het wegverkeer in het Rijnmondgebied, maar de onzekerheidsmarge hiervan is nog zeer groot. De hoeveelheid roet uit scheepsmotoren hangt o.a. af van de brandstof. Daarnaast kan bij boordboord overslag stof vrijkomen. Om meer zicht te krijgen op deze emissies is onlangs in opdracht van de provincie een literatuuronderzoek naar emissiefactoren van zee- en binnenvaartschepen uitgevoerd [11]. Het blijkt dat de emissiefactor van de zeevaart hoger is dan die van de binnenvaart, maar dat de stofemissies van de binnenvaart slecht bekend zijn, omdat de scheepsbewegingen niet worden geregistreerd. Duidelijk is inmiddels dat de Emissieregistratie met een hogere emissiefactor voor fijn stof rekent dan in het TNO rapport over scheepsemissies in de Rotterdamse haven is gebruikt [17]. De provincie heeft met de meest waarschijnlijke resultaten van de literatuurstudie de stofuitstoot van de zeevaart, de binnenvaart en boord-boord overslag in de Rotterdamse haven opnieuw berekend. De resultaten zijn te vinden in tabel 6. Ongeveer de helft van de emissie is afkomstig van motoremissies van de zeevaart. Om scheepvaartemissies en emissiefactoren beter in beeld te krijgen is contact gelegd met andere instanties die bezig zijn met een inventarisatie van de emissie zoals het ministerie van V&W en VROM en de Europese Commissie. B3.g Huishoudens De bijdrage van huishoudens en consumenten bestaat vooral uit het stoken in open haarden en allesbranders. Dit leidt tot de uitstoot van roet en van PAKs (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). De emissie hiervan zal afhangen van het stookgedrag en de frequentie van gebruik. Tot nu toe wordt de emissie nog geschat en dit zal wellicht ook niet anders mogelijk zijn. Ook het roken van sigaretten kan leiden tot een plaatselijke verhoging van de buitenluchtconcentratie van fijn stof. In Zuid-Holland bedraagt de uitstoot door roken ca. 360 ton. Uiteraard heeft roken een groter effect op de binnenluchtconcentratie dan op de concentratie buiten. Emissies door roken zijn een probleem voor de volksgezondheid dat buiten het kader van het provinciale fijn stof beleid valt. Wetgeving voor open haarden valt onder het rijk, in speciale situaties kunnen gemeenten beperkingen aan het gebruik van open haarden opleggen. De provincie heeft hierin geen taak. B3.h Andere bronnen Enkele jaren geleden bleek de som van alle fijn stof bronnen niet te volstaan om de gemeten fijn stof concentraties te kunnen verklaren. Inmiddels is het verschil tussen berekende en gemeten concentratie klein geworden dankzij het bronstof onderzoek van het RIVM. Er bestaan namelijk ook natuurlijke fijn stof bronnen die vroeger niet werden meegerekend. Diffuse emissies, b.v. van zand of braakliggende grond en landbouwactiviteiten kunnen tot verhoogde fijn stof concentraties leiden. Ook natuurlijke bronnen zoals zeezout of
33
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
plantendeeltjes, b.v. sporen, kunnen een bijdrage leveren en mogen niet worden vergeten in de inventarisatie. Een vraag is nog of strooizout in de winter bijdraagt aan de fijn stof belasting. B3.i Conclusie emissie In onderstaande tabel worden de tot nu toe verzamelde emissiegegevens samengevat. Het betreft de primaire emissies. Dit geldt ook voor de gegevens van de Emissieregistratie, waar stof wordt berekend zoals het de schoorsteen verlaat. Uit de tabel blijkt dat voor sommige categorieën de onzekerheden in de emissiegegevens nog groot zijn. Voor de meeste categorieën (met uitzondering van verkeer) geeft de Emissieregistratie (nu Datawarehouse) geen stof data meer in 2000 en daarna. De reden is de grote onzekerheid van de fijn stof data. In die gevallen zijn oude data opgenomen in deze tabel. Deze zijn uiteraard ook niet betrouwbaar. Tabel 6: Huidige kennis van primaire fijn stof emissies in Zuid-Holland en onzekerheid Bron: Emissieregistratie, FIS rapport en eigen inventarisaties Categorie Procesindustrie, puntbronnen incl. energiecentrales Raffinaderijen
Op- en overslag
MKB bedrijven Wegverkeer
Scheepvaart
Consumenten Overig Totaal (2000)
Emissie ton/jaar 365 1204 1515 2753 3123 3230 1246 ca. 1500 886 1775 700 1933 2432 2357 2500 1262 1314 800-850 1040 50 ± 10.000
Referentiejaar, Bron 1999, FIS-rap, DCMR, 1998, ER [18] 2003, DCMR 2001, DCMR 2000, DCMR 1998, ER 1996, ER (FIS) 1995, Vrins 1998, ER 2000, ER 2000, Haskoning en PZH 1996, Milis 1998, ER 1999, ER 2000, ER 1999, ER 2000, ER PZH, 2001 (haven van R’dam) 1998, ER 1998, ER
Onzekerheid, schatting 10% 80% 30%
80%
80% 30%
80%
80% 80% 50%
Opmerkingen bij Tabel 6 De inventarisatie van het FIS-rapport omvat bedrijven die ca. 75% van alle primaire stofemissie veroorzaken. De andere gegevens van de DCMR zijn berekend uit opgaven van de bedrijven zelf. De gegevens ER zijn van de Emissieregistratie resp. het Datawarehouse. Het jaar heeft betrekking op het jaar van emissie.
34
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
De gegevens van de raffinaderijen berusten op opgaven door de bedrijven zelf, behalve die uit 2003. Deze zijn berekend met gemeten emissiefactoren. In deze tabel zijn geen natuurlijke bronnen opgenomen.
De conclusie uit tabel 6 is dat de grootste fijn stof bronnen in Zuid-Holland het wegverkeer en de raffinaderijen zijn, gevolgd door op- en overslagbedrijven en de scheepvaart. De totale fijn stof emissie als gevolg van menselijke activiteiten bedroeg in Zuid-Holland in 2000 ca. 10.000 ton. De meeste emissies vinden plaats in het Rijnmondgebied.
35
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
BIJLAGE 4: AFWEGINGEN Wij hebben als provincie maar beperkt invloed op de fijn stof concentratie. Het grootste deel van het fijn stof heeft zijn oorsprong buiten de provincie, zie hoofdstuk 4 en bijlage 2. Toch zijn er een aantal doelgroepen die stof en fijn stof uitstoten waarvan wij bevoegd gezag zijn, of waar wij indirect invloed op hebben. Op deze gebieden zijn wij actief om de uitstoot zo veel mogelijk te verlagen. Voordat maatregelen worden genomen moet worden afgewogen wat wel en wat niet zinvol is. Vooral door de grote onzekerheid in de gegevens is het mogelijk dat maatregelen worden genomen die uiteindelijk niet het gewenste resultaat hebben. In grote lijnen bestaan er twee opties: 1 zo veel mogelijk maatregelen nemen op alle gebieden waar we bevoegdheden hebben 2 de maatregelen specifiek richten op de schadelijke componenten voor de gezondheid. Hoewel de tweede optie het meest aan zal spreken, is het probleem hierbij dat we nog niet goed weten welke componenten allemaal schadelijk zijn. Wel is duidelijk dat verkeer hier een belangrijke bijdrage aan levert, waarschijnlijk ook andere stofdeeltjes afkomstig van verbranding. Optie 2 zal vooralsnog leiden tot een beperkte actie, enerzijds vanwege de onzekerheid en anderzijds omdat de provincie weinig bevoegdheden heeft om verkeersemissies te beperken. Wij kiezen hier voor optie 1, zo veel mogelijk activiteiten ontwikkelen op gebieden waar de provincie bevoegd gezag is. De provincie neemt daarmee haar verantwoordelijkheid. Gezien de grote gezondheidseffecten is deze no-regret optie op dit moment het beste. Als bij elke stof uitstoot eerst zou moeten worden onderzocht of deze wellicht schadelijk is, zou de emissie nog jaren door kunnen gaan. Dat is niet wenselijk. Ook is het met deze optie mogelijk aan de grenswaarden te voldoen, die zich alleen richten op de som van fijn stof. De meeste voorgestelde acties hebben betrekking op de fijne fractie van PM10 , waardoor zowel de concentratie van PM10 als ook die van PM2,5 zal afnemen. Als over enkele jaren meer bekend is over de schadelijke fractie moet opnieuw worden bekeken of voor deze specifieke stofsoorten speciale maatregelen kunnen worden opgelegd. Fijn stof heeft ook effecten op het klimaat, maar deze zijn tweeledig. Deeltjes werken het broeikaseffect tegen, door fijn stof wordt het dus minder warm, omdat minder zonlicht het aardoppervlak kan bereiken. Dit geldt in het bijzonder voor aërosol-deeltjes, zouten van b.v. ammoniumsulfaat en -nitraat. Deze kaatsen het zonlicht terug in de ruimte. Zwarte deeltjes, zoals roet, daarentegen versterken het broeikaseffect, doordat ze de warmte opnemen. Dit betekent dat maatregelen om de roetuitstoot terug te dringen tegelijk voordeel opleveren door een verminderde opwarming van de aarde. Als er uitsluitend maatregelen worden genomen tegen verzurende stoffen (zwaveldioxide, ammonia en stikstofoxiden) zou dit het broeikaseffect nog kunnen versterken, maar wel de verzuring doen afnemen.
36
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
BIJLAGE 5 Kaarten voor de jaargemiddelde fijn stof concentratie in het Rijnmondgebied uit URBIS Kaart 1: Kaart 2:
Kaart 3:
Kaart 4:
Kaart 5:
Concentratie fijn stof (som van alle bronnen) in 2000. Vooral in het gebied rond Rotterdam is de concentratie verhoogd Concentratiebijdrage fijn stof van de industrie in 2000 Plaatselijk komen er zeer hoge concentraties voor als gevolg van op- en overslagterreinen. Concentratiebijdrage fijn stof van het wegverkeer in 2000 Langs de drukke wegen is een verhoging van de concentratie te zien, maar de absolute bijdrage is klein Concentratiebijdrage fijn stof van de scheepvaart in 2000 Langs de drukke waterwegen levert de scheepvaart een duidelijke bijdrage aan de fijn stof concentratie Concentratiebijdrage fijn stof van de achtergrond, kleine bedrijen en huishoudens aan fijn stof in 2000 Het blijkt dat er een gelijkmatige deken van fijn stof hangt in het gebied. Dit wordt vooral veroorzaakt door fijn stof bronnen van buiten het Rijnmondgebied. Het ene punt met hogere concentratie is een klein op- en overslagterrein dat in de emissieregistratie staat vermeld als collectieve bron.
37
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
38
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
39
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
40
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
41
Februari 2005
Provincie Zuid-Holland
Plan van aanpak fijn stof
42