JULI 2010
NUMMER 4
JAARGANG
PENSIOENBULLETIN Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen
Pensioenambitie onder druk? Op 4 juni maakten de sociale partners in hun pensioenakkoord afspraken over aanpassingen in de AOW en het aanvullend pensioen. Mede naar aanleiding van de conclusies van de commissies Frijns en Goudswaard zijn de sociale partners van mening dat aanpassingen noodzakelijk zijn om de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel te waarborgen.
Fundamentele kenmerken van het stelsel – collectiviteit, solidariteit en de verplichtstelling – dienen behouden te blijven, terwijl een nieuwe balans tussen ambitie, zekerheid en kosten gevonden moet worden.
DE PROBLEEMSTELLING Aan de aanpassingen liggen twee hoofdproblemen ten grondslag. Bij ongewijzigd beleid zal de stijgende levensverwachting tot een stilzwijgende pensioenverbetering en daarmee hogere kosten leiden. Langer leven leidt immers tot langer uitkeren van het pensioen en daardoor zullen de kosten hoger worden. Daarnaast is het huidige stelsel slecht bestand tegen schokken op financiële markten. Vanwege de verhouding tussen premiebetalers en niet-premiebetalers is het premie-instrument nu al inefficiënt en de vergrijzing zal dat alleen maar versterken. Slechts het achterwege laten van een toeslagverlening of in een ultieme situatie het verlagen van opgebouwde rechten bieden dan nog soelaas.
VOORGESTELDE WIJZIGINGEN IN DE AOW Ten aanzien van de AOW is het voorstel om de AOW-leeftijd op vooraf vastgestelde peildata aan te passen aan de stijging van de gemiddelde levensverwachting vanaf 65 jaar. Als referentieperiode wordt de gemiddelde levensverwachting vanaf 65 jaar genomen in de periode 2000-2009. Een verhoging vindt steeds plaats met maximaal 1 jaar per veranderingsmoment. Een wijziging wordt 10 jaar van tevoren aangekondigd en vindt vervolgens om de 5 jaar plaats. Concreet betekent dit, dat in 2020 de AOWleeftijd naar 66 gaat. In 2015 wordt definitief vastgesteld of de AOW-leeftijd in 2025 naar 67 gaat.
INHOUD:
PENSIOENAMBITIE ONDER DRUK?
HOUDT HET FINANCIEEL TOETSINGSKADER STAND?
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Er komt een keuzemogelijkheid om de AOW eerder of later te laten ingaan. De uitkering wordt dan met 6,5% verlaagd resp. verhoogd per jaar dat de uitkering eerder dan wel later ingaat. De AOW mag echter niet ingaan vòòr 65 indien de AOW plus het aanvullend pensioen gezamenlijk niet uitkomen boven het sociaal minimum (om misbruik van de bijstandsuitkering te voorkomen).
VOORSTELLEN VOOR DE AANVULLENDE PENSIOENEN Het toegezegde pensioen is in feite nu al te mager gefinancierd. Er is te weinig gespaard voor de huidige gepensioneerden en voor die werknemers die reeds lang pensioen opbouwen. Dat is geen gevolg van verkeerd beleid, maar het gevolg van de snellere stijging van de levensverwachting dan was voorzien. De lasten hiervan komen terecht bij degenen die nu pensioen opbouwen en premie betalen. Bovendien zullen die werknemers zelf ook langer leven, waardoor de premie verder stijgt. Echter, sinds 2000 zijn pensioenpremies met 50% gestegen. Nu ingrijpen is nodig, anders zal de stijging doorzetten. Ook in de aanvullende pensioenen zal daarom rekening worden gehouden met de stijgende levensverwachting om te voorkomen dat de pensioenambitie – en daarmee de pensioenpremie – sluipenderwijs en stilzwijgend wordt verhoogd.
Pensioen premie stabiel In het akkoord is afgesproken de pensioenpremie stabiel te houden. Dit wordt bereikt door de gemiddelde leeftijd waarop een werknemer met pensioen kan gaan, te verhogen met de verdere stijging van de levensverwachting. Hierbij is ruimte om per sector te differentiëren. Verder is afgesproken dat al vanaf 2011 aanvullende pensioenregelingen aangepast worden.
Twe e methodes stijgende levensver wachting In het pensioenakkoord worden twee methodes beschreven om de stijgende levensverwachting te verwerken in de pensioenambitie. In de eerste methode wordt in 2011 de toekomstige pensioenopbouw al gebaseerd op een pensioenleeftijd van 66 jaar. Vanaf 2015 wordt deze gebaseerd op een pensioenleeftijd van 67 jaar (conform de aanpassingen in de AOW). De pensioenleeftijd wordt zo een pensioenrekenleeftijd. Wijzigingen in de pensioenrekenleeftijd in de verdere toekomst hebben niet alleen gevolgen voor de verdere opbouw maar ook voor de – vanaf 2011 – reeds opgebouwde aanspraken. Hoe met de tot 2011 opgebouwde pensioenaanspraken wordt omgegaan, is nog niet uitgewerkt in het akkoord. Dit wordt in het najaar verder besproken. Wel kan gesteld worden dat deze aanspraken ook te mager gefinancierd zullen blijken te zijn op de pensioendatum. Een tweede methode is om voor alle generaties met ingang van 2011 te kiezen voor een vaste forfaitaire uitkeringsperiode vanaf de pensioenrekenleeftijd. Deze vaste uitkeringsperiode wordt niet meer aangepast aan de stijgende levensverwachting van volgende generaties. In wezen wordt de toegekende pensioenaanspraak losgekoppeld van de levensverwachting, doordat voor iedereen de uitkeringsduur nu gelijk wordt verondersteld.
PENSIOENCONTRACTEN SCHOKBESTENDIGER MAKEN In lijn met de conclusies van de commissie Goudswaard oordelen sociale partners dat het huidige pensioencontract onvoldoende bestand is tegen schokken op financiële markten. Demografische ontwikkelingen zorgen ervoor dat het premie-instrument in toenemende mate inefficiënt wordt. Pensioencontracten dienen daarom gemoderniseerd te worden. Er worden financiële schokdempers geïntroduceerd, die nog nader uitgewerkt worden.
2
JULI
|
NUMMER 4
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Ook de al opgebouwde pensioenaanspraken zullen betrokken worden bij het schokbestendig maken van het pensioencontract. Hoe en wat dat concreet betekent, is nog niet duidelijk. Wel staat als een paal boven water dat door de stijging van de levensverwachting hiaten in de financiering van al opgebouwde aanspraken gaan ontstaan. Om de solidariteit tussen groepen niet uit balans te brengen, zullen deze kosten niet naar de toekomst doorgeschoven mogen worden.
Twee variant en sc hokbestendig maken Twee hoofdvarianten om pensioencontracten schokbestendig te maken, worden door de sociale partners beschreven. De eerste is het zogenaamde combicontract. Deze bestaat uit een schil met een lagere, maar zekere pensioenopbouw en een tweede schil met volledig voorwaardelijke resultaatsafhankelijke opbouw. De gedachte is om de aanspraken in de eerste schil met een redelijkerwijs zeker te achten karakter te financieren. Het risico op korten van aanspraken is zoveel mogelijk uitgebannen. In de tweede schil is de pensioenopbouw flexibel en gebaseerd op winstdeling. Zo is een schokdemper ingebouwd doordat een deel van de opbouw afhankelijk is gemaakt van beleggingsopbrengsten. Een tweede manier is om de gehele toezegging reëel en flexibel te maken. Reëel wil in dit verband zeggen dat niet langer uitgegaan wordt van nominale pensioenaanspraken maar van aanspraken die meebewegen met de inflatie. Reële verplichtingen zijn niet hard gefinancierd en reageren sterker op veranderingen in de financiële markten. Dit vraagt wel een andere houding van consumenten in hun opvatting over pensioenen. De vraag is of de geesten hier al rijp voor zijn.
Passen d binnen wet geving? Voor beide varianten geldt overigens dat ze niet passen binnen huidige wetgeving en toezichtregels. Ook moet de fiscale wetgeving worden aangepast. In het akkoord is daarom vastgelegd dat de sociale partners in de tweede helft van 2010 hierover al met de wetgever overleg willen voeren. Wel is er een (groot) aantal kritische kanttekeningen bij dit akkoord te maken. Met name ook aan de uitvoeringskant bij de pensioenverzekeraars. In dit artikel gaan wij daar nog niet op in. Wij komen daar in volgende publicaties zeker op terug.
De status van het pens ioenakkoord Het pensioenakkoord is gesloten tussen sociale partners tijdens de demissionaire status van het kabinet. Een nieuw kabinet kan dit akkoord overnemen, maar zeker is dat niet. Het akkoord is echter in zijn algemeenheid goed ontvangen en kan op brede steun rekenen. Het heeft er daarom alle schijn van dat we aan de vooravond staan van ingrijpende of misschien zelfs revolutionaire wijzigingen in het Nederlandse pensioenstelsel. Met de ervaring van het afschaffen van VUT- en prepensioenregelingen nog vers in het geheugen, kan gesteld worden dat het aanpassen van bestaande pensioencontracten een enorme klus zal worden. Er wordt veel gevraagd van alle betrokken partijen. Bent u er al klaar voor?
MEER WETEN? Neem voor advies of meer informatie contact op met Erik Jan Jansen, tel. 038 456 31 42, of uw consultant bij Aon Consulting.
3
JULI
|
NUMMER 4
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Houdt het financieel toetsingskader stand? Met de invoering van de Pensioenwet trad op 1 januari 2007 het Financieel Toetsingskader (FTK) in werking. Ruim drie jaar later maken we de balans op. Wat zijn de ervaringen met het FTK tot nu toe en welke aanpassingen zijn gewenst? In dit artikel geven wij een overzicht van de bevindingen uit het rapport evaluatie FTK, zoals deze door demissionair minister Donner in zijn brief van 7 april 2010 zijn voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Niet alleen de toekomst van de AOW ligt onder vuur, maar ook de toekomst van het Nederlandse aanvullende pensioenstelsel. De vergrijzing en de stijgende levensverwachting zorgen voor toenemende pensioenkosten. Het FTK moet er in deze turbulente tijden voor zorgen dat gedane pensioentoezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen. De minister betrekt in zijn brief trouwens ook de aanbevelingen van de commissies Goudswaard en Frijns. In dit artikel beperken wij ons echter tot de evaluatie van het FTK.
ERVARINGEN TOT NU TOE Minister Donner concludeert in zijn brief dat het FTK de afgelopen drie jaren in algemene zin goed heeft gefunctioneerd. Zo hebben met name de waardering op marktrente, de solvabiliteitstoets en de continuïteitsanalyse de fondsbesturen meer bewust gemaakt van de risico's die pensioenfondsen lopen. Ook is de gestage daling van de dekkingsgraden vanaf de jaren '90 zichtbaar geworden. Deze bleef verborgen onder de oude systematiek van de vaste rekenrente. Een belangrijk kritiekpunt op het FTK is echter dat nog teveel ruimte wordt geboden om de kosten naar de toekomst door te schuiven. Deelnemers hebben daardoor onvoldoende zekerheid over de uiteindelijke hoogte van hun pensioen. Hen is vaak ook niet duidelijk dat de pensioenen niet met zekerheid worden geïndexeerd. Of zelfs dat hun pensioenen kunnen worden gekort.
VIER KERNPROBLEMEN Uit de evaluatie komen vier kernproblemen naar voren. Welke zijn dit en hoe kunnen ze mogelijk opgelost worden?
1. Spannin g tuss en nomi nale zek erheid en reële ambitie Pensioenfondsen hebben zowel nominale verplichtingen als reële ambities. De reële ambitie is het leveren van een waarde- of welvaartsvast pensioen en kent in het merendeel van de gevallen een voorwaardelijk karakter. Het FTK stuurt echter sterk op het waarborgen van de opgebouwde aanspraken (nominale verplichtingen). Hierdoor kunnen beleidsreacties ontstaan die strijdig zijn met de reële ambitie van het pensioenfonds. Dit probleem kan deels opgelost worden door de deelnemers beter te informeren over de indexatiekwaliteit. Beter informeren kan door het publiceren van de reële dekkingsgraad. Naast de reële dekkingsgraad zou ook het te bereiken pensioen inclusief indexatie in een ‘slecht weer’ scenario gecommuniceerd
4
JULI
|
NUMMER 4
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
moeten worden. Deelnemers krijgen op die manier meer inzicht in de onzekerheid over hun toekomstige pensioen. Ook wordt met een dergelijke verplichtgestelde stresstest duidelijk dat een risicovolle financiering tot een lager pensioen kan leiden dan wanneer sprake is van een risicomijdende financiering. Met deze maatregel kan het huidige toeslagenlabel overbodig worden. Het kabinet stelt dan ook voor om deze informatie verplicht te stellen vanuit de Pensioenwet. Een aanvullende maatregel kan zijn om de premiekortingsgrens af te leiden van de reële dekkingsgraad. Onder het FTK mag nu een premiekorting gegeven worden wanneer de nominale dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad en over de afgelopen tien jaar zowel de voorwaardelijke indexatie is verleend als de eventueel toegepaste korting op pensioenrechten is gecompenseerd. Een pensioenfonds dat beschikt over de vereiste dekkingsgraad voldoet echter alleen aan de gestelde buffereisen voor de nominale pensioenverplichtingen. Gelet op de reële ambitie is het logischer om pas premiekorting te geven wanneer ook de geambieerde indexaties zijn afgefinancierd. Dit is het geval bij een reële dekkingsgraad van 100%.
2. Verstoord evenwicht tus sen rendemen t en risico Het tweede kernprobleem is het verstoorde evenwicht tussen rendement en risico. Het FTK bevat (onbedoeld) prikkels die het nemen van risico’s lijken te stimuleren. Zo wordt het nemen van risico’s beloond bij het bepalen van de gedempte kostendekkende premie en bij het opstellen van een herstelplan. Hogere rendementsaannames leiden tot betere uitkomsten. Terwijl de grotere neerwaartse risico’s hiervan onvoldoende in beeld komen. De eerder genoemde stresstest op basis van een ‘slecht weer’ scenario zal de neerwaartse risico’s van een risicovolle beleggingsmix al beter inzichtelijk maken. In vervolg op bovengenoemde stresstest wil het kabinet dat pensioenfondsen ook een financieel noodscenario gaan opstellen. Dit financieel noodscenario wordt onderdeel van de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het fonds beschrijft hierin hoe de financiële sturingsmiddelen worden ingezet in zwaar economisch weer. Ook worden de effecten daarvan op de financiële positie beschreven. Het evenwicht tussen rendement en risico kan tot slot verder hersteld worden door de regels rondom demping van de kostendekkende premie aan te passen. Het kabinet wil de mogelijkheid tot demping met verwachte rendementen afschaffen. Premiedemping op basis van een vast rentepercentage blijft wel mogelijk.
3. Omgaan met vo lati ele dekk ingsg rad en Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds dient zo goed mogelijk afgestemd te worden op de aard en omvang van de pensioenverplichtingen. Om de nominale verplichtingen af te dekken worden beleggingen met een lange duratie gekozen. Aan de andere kant worden voor het afdekken van het inflatierisico juist beleggingen met een korte duratie gekozen. In de praktijk voegen pensioenfondsen voor de afdekking van het inflatierisico meestal zakelijke waarden (aandelen, onroerend goed, hedge funds en private equity) toe aan hun portefeuille met vastrentende waarden. De rentemismatch met de nominale technische voorziening neemt hierdoor toe. In combinatie met marktwaardering resulteert dit in volatiele dekkingsgraden. Deze volatiliteit vormt het derde kernprobleem. De volatiliteit van de dekkingsgraden heeft met name vervelende gevolgen voor het indienen van herstelplannen. Zodra sprake is van een reserve- of dekkingstekort dient onder het FTK een herstelplan ingediend te worden. Dit terwijl de dekkingsgraad mogelijk een maand later weer toereikend kan zijn. Om dit probleem enigszins te ondervangen wil het kabinet een wachttijd introduceren voor het indienen van herstelplannen. Pas wanneer na drie kwartalen nog steeds sprake is van een tekort zal een herstelplan bij de toezichthouder ingediend moeten worden. Uiteraard dient bij de eerste vaststelling van het tekort wel direct een melding gemaakt te worden.
5
JULI
|
NUMMER 4
JAARGANG 50
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
4. Buffers onvol doende to ereikend Het vierde en laatste kernprobleem is de hoogte van de FTK buffers. De standaarmethode voor het berekenen van het vereist eigen vermogen zorgt niet voor voldoende zekerheid. De buffers worden kortweg te laag vastgesteld. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het ontbreken van bepaalde risico’s in de standaardmethode. Uitgangspunt van het FTK is dat met 97,5% zekerheid wordt voorkomen dat de dekkingsgraad van een pensioenfonds binnen één jaar onder de 100% zakt. Om deze zekerheid waar te maken moet het standaardmodel aangepast worden. De parameters in de solvabiliteitstoets moeten opnieuw worden vastgesteld. Hiervoor heeft de Commissie Parameters reeds een advies uitgebracht en ligt een voorgenomen ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer. Daarnaast stelt het kabinet voor om een opslag voor liquiditeitsrisico, concentratierisico en operationeel risico toe te voegen aan de solvabiliteitstoets. Ervaringen uit de kredietcrisis hebben laten zien dat deze risico’s materieel kunnen zijn. Naast de aanpassingen aan het standaardmodel wil het kabinet een (gedeeltelijk) intern model verplicht gaan stellen wanneer een pensioenfonds fondsspecifieke risico’s loopt. Te denken valt aan risico’s voortvloeiend uit risicovolle en complexe financiële producten. Deze risico’s zijn niet te vatten in een standaardmodel. Door gebruikmaking van een (gedeeltelijk) intern model sluiten de vereiste buffers beter aan bij het werkelijke risicoprofiel van het pensioenfonds.
CONCLUSIE Het FTK heeft haar toegevoegde waarde bewezen. Op onderdelen zijn aanpassingen voorgesteld om meer zekerheid en duidelijkheid over de toezeggingen aan de deelnemers te krijgen. Het rapport evaluatie FTK wordt in de brief van minister Donner in samenhang met de rapporten van de commissie Goudswaard en Frijns bezien. Het staat vast dat het nieuwe kabinet aan de slag zal moeten om een langere termijn visie te ontwikkelen over de tweede pijler pensioenen.
MEER WETEN? Neem voor advies of meer informatie contact op met Gonneke Barendse-van den Broeke, tel. 010 448 78 93, of uw consultant bij Aon Consulting
REDACTIE Jannieta Aangeenbrug Richard Boonstra Ron van Harten Gitta Junius (secretariaat)
Allard van der Meer (eindredactie) Ton Roebroek Roelant Smit
CONTACT
AUTEURS
Gitta Junius 038 456 3113
[email protected]
Erik Jan Jansen Gonneke Barendsevan den Broeke
Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen.
De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V.
aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden.
6427aa