Pensioen.
nummer 4, december 2014
Pensioen versoberd en minder zeker Robert-Jan Hamersma
In dit nummer: 04
12
20
03
Redactioneel Bent u klaar voor 2015?
04
Pensioen versoberd en minder zeker De fiscale versobering pensioenopbouw leeft bij werkgevers
10
Ralphs Column Het pensioen herzien: alweer?
11
Jaarcongres Pensioenen: ‘De toekomst van ons Pensioenstelsel’
12
Veranderend landschap vermogensbeheer: hoe te reageren?
16
Niet op tijd klaar voor 2015? Zo voorkomt u fiscale sancties!
20
Voorstel: laat FTK anticyclisch werken voor pensioenfondsen
24
Sparen voor later, maar dan anders Integrale benadering van studie, zorg, wonen en pensioen
24
Redactioneel
Bent u klaar voor 2015?
W
e merken het in onze praktijk dat 1 januari 2015 snel dichterbij komt. We krijgen meer adviesaanvragen, want bedrijven beginnen zich zorgen te maken: halen we het nog wel om de aanpassingen in onze pensioenregeling door te voeren, bereiken we een akkoord met de deelnemers en hebben verzekeraars en pensioenuitvoerders op 1 januari 2015 wel de juiste producten klaar? Op 15 oktober hebben wij een seminar hierover gehouden. Het blijkt dat veel bedrijven nog niet klaar zijn, maar dat ook nog niet kunnen zijn. De vraag is: hoe gaan we zorgen dat we wel op 1 januari 2015 klaar zijn? Tijdens het seminar zijn een aantal interessante ideeën besproken, zowel uit de theorie als uit de praktijk. Daarnaast zijn er ook innovatieve out-of-the-box ideeën besproken om iedereen weer eens te laten nadenken over pensioen: moeten we wel alles willen in pensioen? Meer over het seminar leest u in dit nummer in het interview. Wellicht brengt het u op ideeën. Ondanks de hoge druk om alles op tijd klaar te hebben, zijn er misschien toch mogelijkheden om meer tijd te creëren voor de wijzigingen. Carina Houwen gaat in haar artikel in op de mogelijkheden om dit voor elkaar te krijgen.
Toch zetten al de wijzigingen in het pensioenlandschap iedereen aan het denken. Hoe belangrijk is pensioen voor onze oude dag en is de norm van 70% eigenlijk wel voor iedereen van toepassing? Kunnen we niet beter nadenken over mogelijkheden om pensioen te combineren met zorg, wonen en studie? De nieuwe partner in de Pension Advisorypraktijk van Deloitte, John Smolenaers, gaat hier dieper op in en laat zien dat hier heel interessante ideeën over zijn, die onze visie op de toekomst als individu en als samenleving een nieuwe dimensie geven.
Reacties:
[email protected]
Afgezien van alle hectiek rondom de wijzigingen die per 1 januari 2015 hun beslag moeten krijgen, is er nog steeds volop aandacht voor de financiën van pensioenfondsen. De beleggingen spelen immers een grote rol in de dynamiek van een pensioenfonds. Maarten van Wieren gaat in zijn artikel in op een model voor anticyclische demping. Dat model kan worden gebruikt om pensioenfondsen minder afhankelijk te maken van schommelingen op de financiële markten.
Pensioen nummer 4 • december 2014
3
Pensioen versoberd en minder zeker
De fiscale versobering pensioenopbouw leeft bij werkgevers De fiscale mogelijkheden voor pensioenopbouw worden vanaf 1 januari 2015 verder versoberd. Reden voor werkgevers om, vooral voor de hogere inkomens, te zoeken naar oplossingen. Welke voor- en nadelen bieden de mogelijke alternatieven? Wat zijn de gevolgen voor het netto inkomen? Bieden de nieuwe pensioenregels kansen voor HR-managers? Deloitte acht deze vragen belangrijk genoeg om er op 15 oktober een seminar aan te wijden, in de Rotterdamse Maastoren. RobertJan Hamersma, dagvoorzitter, partner en verantwoordelijk voor de Deloitte Pension Advisory praktijk, blikt terug op een succesvol evenement.
4
Pensioen nummer 4 • december 2014
5
Pensioenschijf van vijf Dat het Nederlandse pensioenstelsel onder druk staat, is een open deur. Geteisterd door de drie pensioenplagen – stijgende levensverwachting, lage rente en lage beurskoersen – heeft het moeten overgaan tot verhoging van de pensioenleeftijd, een nieuw pensioencontract, afstempelen en geen indexering. Wat de gevolgen van de nieuwe pensioenregels voor ons pensioenstelsel zijn, werd vanuit diverse invalshoeken toegelicht door prof. dr. Gerry Dietvorst (Universiteit Tilburg). Hamersma: “Het pensioenstelsel, te duur bevonden door overheid en bedrijfsleven, wordt nu versoberd door de jaarlijkse opbouw te verlagen en een maximaal pensioengevend salaris in te voeren. Door deze beperkingen kan minder pensioen worden opgebouwd in zowel eerste, tweede als derde pijler. Maar, zoals Dietvorst betoogt: pensioen blijft niet beperkt tot deze drie pijlers. Het moderne pensioenstelsel bestaat uit de ‘pensioenschijf van vijf’. Naast de basis gevormd door AOW, werkgeverspensioenen en individuele aanvullingen, kan met financiële planning ook het spaargeld en de eigen woning worden aangewend voor de oudedag – de vierde pijler. Als dan nog blijkt dat er onvoldoende pensioen is opgebouwd, kunnen deelnemers hun inkomen aanvullen door te blijven doorwerken na pensioendatum. Ook zullen we steeds vaker zien dat men start met een tweede carrière om te voorzien in inkomen voor later. De perioden van werken en pensioen gaan in de toekomst vaker organisch in elkaar overvloeien; dit noemt Dietvorst de vijfde pijler.”
6
Flink gat “Deze twee extra pijlers zijn hard nodig; we hebben namelijk al aardig wat pensioenversoberingen achter de rug. Door velen alweer vergeten, maar zo werd in de jaren negentig al aangekondigd dat per 1 januari 2015 de AOW-toeslag voor de jongere partner verdwijnt. Nu nog ontvangt iemand die de AOW-leeftijd bereikt en een huwelijkspartner heeft die nog geen AOW ontvangt, een toeslag ter hoogte van de AOW van de partner. Deze bedraagt op jaarbasis ruim 9.500 euro. Bij een partner die een aantal jaren jonger is, kan dit zo in de tienduizenden euro’s lopen. Per 2015 resulteert dat in een flink gat. Verder gaat de AOW vanaf 2013 niet meer in op de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt, maar op de feitelijke verjaardag. Bij een ongunstige verjaardag kan dit een maand AOW kosten. Ten slotte wordt de ingangsleeftijd van de AOW stapsgewijs verhoogd.” “Behalve de AOW zijn ook de werknemerspensioenen niet ongeschonden gebleven. Veel eindloonregelingen zijn omgezet naar middelloon of zelfs in een beschikbarepremieregeling. VUT- en prepensioenregelingen bestaan sinds 2007 al niet meer. De pensioenrichtleeftijd is inmiddels verhoogd naar 67 en zal bij een stijgende levensverwachting automatisch oplopen. Dit verhogingsmechanisme staat nota bene gewoon in de wet; daar hoeft de politiek niets meer aan te doen. En ook de aanvullingen in het lijfrenteregime zijn navenant aangepast, evenals het regime voor hypotheken. Door aflossing van de hypotheek verplicht te stellen, lijkt de overheid ons erop te willen voorbereiden dat we niet alleen moeten rekenen op het reguliere pensioen voor onze oudedag.”
Indexatiedepot “In 2015 komen hier twee maatregelen bovenop: de jaarlijkse opbouw wordt verder beperkt tot 1,875 procent per dienstjaar en fiscaalvriendelijke pensioenopbouw over salarissen boven 100.000 euro vervalt. Er komt dus, sinds 2007, weer een knip in de opbouw. Jongeren krijgen langer met deze regelgeving te maken en worden harder geraakt dan ouderen, die tot nu toe een redelijk pensioen hebben kunnen opbouwen. Vanaf 2015 zullen dus alle regelingen weer moeten worden aangepast. Werkgevers willen mogelijk een netto pensioenregeling invoeren, werknemers een netto lijfrente starten.” “Het wordt steeds moeilijker om deze terugval in pensioenopbouw nog te compenseren in bestaande pensioenregelingen. Er zijn nog maar enkele opties over; de minimale franchise kan vanaf 2015 iets worden verlaagd. Veel regelingen bieden daarnaast de mogelijkheid het partnerpensioen om te zetten van risicobasis naar kapitaalbasis. In sommige gevallen kan de grondslag voor de opbouw worden verhoogd of de deelnemersbijdrage iets worden verlaagd. Met dit laatste wordt er echter geen extra pensioen opgebouwd – helaas. De werkgever kan ook een extra bijdrage storten in een indexatiedepot, waardoor de pensioenen beter te indexeren zijn.” Zelf sparen “Buiten de pensioenregeling kan de werkgever natuurlijk ook compenseren in het salaris en voor het nabestaandenpensioen een collectieve overlijdensrisicoverzekering afsluiten om de medische waarborgen in privé te voorkomen. Veel werkgevers blijken te worstelen met de aftopping van het pensioengevend salaris. De belangrijkste vragen daarbij zijn: moeten we de 100.000-plussers daarvoor
compenseren en zo ja, op welke manier? Voor deze groep kan de werkgever een netto pensioenregeling in het leven roepen. Maar is dat netto pensioen wel zo aantrekkelijk? De Pensioenwet en de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding blijven van toepassing. Indien de werkgever een bijdrage betaalt, moet deze ook aan niet-deelnemers worden betaald. Hoe zit het dan met de gelijke behandeling? En als de werknemer niet wenst deel te nemen en daarmee ook afziet van een netto partnerpensioen, moet de partner dan mee tekenen? Tot waar reikt hier de zorg- en informatieplicht van de werkgever? Er zijn nog veel vragen. Bovendien is het fiscale voordeel van het netto pensioen ook niet al te groot. Bij een grondslag van 50.000 euro en een premie van 3.500 euro bedraagt het fiscale voordeel in het eerste jaar slechts 40 euro. Mogelijk daarom zien veel werknemers zelf sparen in box 3 als een aantrekkelijker alternatief. Je hebt dan geen afkoopverbod en geen verplichting van levenslange lijfrente.” Benchmarkstudie “Door de versobering wordt pensioen wel meer een zorg voor de werknemer, met de werkgever meer in de rol van pensioencoach. De werkgever zal de werknemer moeten begeleiden naar diens pensioen, bijvoorbeeld door het gesprek aan te gaan over demotie en pensioenopbouw, over deeltijdwerken en deeltijdpensioen. Verder kan hij de keuzemogelijkheden onder de aandacht brengen. Vooral aan het begin van de pensionering heeft de deelnemer een aantal mogelijkheden, zoals het variabiliseren van pensioen – hoog-laag –, het uitruilen in de AOW-overbrugging en de uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen en vice versa. Duidelijk is in ieder geval dat pensioen versoberd en minder zeker wordt. Wie niet tijdig nadenkt over zijn pensioen, heeft later niets meer te kiezen.”
Pensioen nummer 4 • december 2014
7
Een werkgever die er in dit opzicht vroeg bij is, is Philips. Het elektronicaconcern startte in maart 2014 een projectgroep die zich bezighoudt met de aanpassing van de pensioenregelingen. In deze project groep werken HR, Treasury, Legal en Communications samen om de pensioenregelingen aan te passen aan de nieuwe situatie. De projectgroep begon met een analyse van de huidige regelingen en de impact van de wijzigingen erop, zo vertelde Gabriel van de Luitgaarden, Senior Vice President, Head Financial Risk and Pensions bij Philips. Vervolgens zijn als eerste aanzet een aantal mogelijke oplossingen naast elkaar gezet. Een poging om begin 2014 via een benchmarkstudie inzicht te krijgen in hoe andere werkgevers de nieuwe regelgeving in hun pensioenregeling en arbeidsvoorwaarden verwerken, strandde toen bleek dat veel werkgevers hier nog geen idee van hadden. Daarom kon Philips zich niet spiegelen aan wat gebruikelijk is in de arbeidsmarkt. Goed werkgeverschap Hamersma: “Philips hecht eraan dat werknemers betrokken zijn bij hun pensioenregeling en wil rekening houden met wat zij belangrijk vinden. In verschillende klankbordsessies met werknemers is aan bod gekomen hoe de nieuwe regelgeving kon worden geïmplementeerd in de pensioenregelingen van Philips. Een belangrijke bevinding luidde dat deelnemerscommunicatie erg belangrijk is. Invoering van een netto pensioenregeling veroorzaakt veel onduidelijkheid bij de betreffende groep. Vooral omdat de netto-pensioenregeling een vrijwillige regeling is, moeten de deelnemers over voldoende informatie beschikken om te kunnen besluiten er al dan niet voor te kiezen. Uiteindelijk is in overleg met de supervisory board de nieuwe regeling vastgesteld, met als belangrijkste uitgangspunten: voortzetting van het principe van goed werkgeverschap, kostenneutraliteit en waar mogelijk ook het bieden van meer flexibiliteit.”
8
“Philips heeft ervoor gekozen haar werknemers, deels leeftijdsafhankelijk, in het salaris te compenseren. Na vijf jaar wordt deze leeftijdsafhankelijke compensatie gedurende een periode van drie jaar geleidelijk verminderd. Alleen de zittende groep medewerkers komt in aanmerking voor deze leeftijdsafhankelijke bijdragen. Daarnaast ontvangen alle medewerkers, ook nieuwe, een vaste ‘pension allowance’ van 15% van het salaris boven de € 100.000. De netto pensioenregeling zal vanwege de complexiteit niet worden uitgevoerd door het pensioenfonds van Philips, maar ondergebracht bij een externe verzekeraar. De regeling voorziet ook in een netto nabestaandenpensioenregeling en een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Deelname aan de netto nabestaandenpensioen is verplicht om medische keuring te voorkomen, maar Philips biedt wel een opt-out.” Lucratief belang Harm Prinsen, partner bij Deloitte, ging tijdens het seminar in op de beloningsvormen buiten de pensioensfeer die een alternatief kunnen zijn om de versobering op te vangen. Hij daagt werkgevers uit om met een andere bril naar pensioen te kijken. Hamersma: “In de meeste gevallen kiezen werkgevers voor gebruikelijke pensioenoplossingen als compensatie. Wat is voor de groep die meer verdient dan 100.000 euro het grootste voordeel van regulier pensioensparen? De premie is vrijgesteld voor de loonbelasting en bij uitkering wordt weer loonbelasting ingehouden. Daarnaast wordt in box 3 die tijdens de opbouwfase geen belasting geheven. Zonder tariefverschil in de opbouw- en uitkeringsfase is het voordeel: de vrijstelling van box 3. Netto pensioen geeft een gelijke uitkomst zonder aanwezig tariefverschil. De uitkomst is gelijk aan wanneer de omkeerregeling van toepassing zou zijn; het netto pensioen kent dezelfde vrijstelling in box 3. Wat is dan precies het effect van box 3? Zonder tariefverschil kan dit voor 20 jaar
pensioensparen oplopen tot ruim 17 procent ten opzichte van normaal sparen op een bankrekening. Bij een tariefvoordeel van 52 naar 42 procent kan dit mogelijk oplopen tot bijna 32 procent. Maar bij werknemers die meer dan 100.000 euro verdienen, zal dit niet zo snel voorkomen als we ervan uitgaan dat ze al wel zo veel pensioen hebben opgebouwd dat ook na pensionering het tarief van 52 procent van toepassing zal zijn.” “Met dit in het achterhoofd kunnen we voor deze groep werknemers, waarbij het basisinkomen voor de oudedag tot 100.000 euro veilig is geregeld in een reguliere pensioenregeling, anders tegen de pensioenopbouw vanaf een ton gaan kijken. Namelijk, als een uitgelezen kans voor de HR-manager om de pensioenbeloning boven de ton in lijn te brengen met het beloningsbeleid. De makkelijkste manier is natuurlijk om de werknemer gewoon in het salaris te compenseren. Maar daarmee is alle sturing en mogelijkheid tot prestatiegestuurd belonen weg. Daarbij zal de werknemer zelf beslissen of hij deelneemt in de netto pensioenregeling. Welke beloningsvormen zijn er dan nog meer, zonder box 3 of die de belastingdruk verlagen bij de inleg? Je zou kunnen denken aan een pensioen in de vorm van een uitgestelde bonus. De bonus wordt voorwaardelijk aan de werknemer toegezegd en is, mits goed vormgegeven, pas belast bij uitkering vlak voor de pensioendatum. Tot die tijd dus niet belast in box 3. Deze uitgestelde bonus geeft de HR-manager wel de mogelijkheid van prestatiegericht belonen. Een ander mogelijkheid is het uitgeven van opties die pas belast worden bij uitoefening nabij de
pensioendatum. Bijkomend voordeel: het rendement is afhankelijk van het rendement van de organisatie. Iets wat in een gangbare pensioenregeling niet mogelijk is. Daarnaast kun je de werknemer ook belonen met een zogeheten lucratief belang; een beloningsvorm waarbij ook de heffing van box 3 wordt beperkt.” Meer flexibiliteit “Om de heffing bij inleg te beperken, zou de werkgever de compensatie kunnen aanwijzen onder de nieuwe werkkostenregeling, de WKR. Onder de WKR is de werkgever een eindheffing verschuldigd van 80 procent, wat aanmerkelijk voordeliger is dan de heffing van 108 procent bij het reguliere 52-procentstarief. Inmiddels heeft ook de staatssecretaris dit onderkend en komt hij mogelijk met aanvullende maatregelen die de toepassing van de WKR inperken. Op dit moment is het echter op grond van de wet toegestaan. Bijkomend voordeel van deze beloningsvormen is dat de Pensioenwet niet van toepassing is. Dit geeft zowel werkgever als werknemer veel meer flexibiliteit en vrijheden. Zo kan er volledig in aandelen van de werkgever worden belegd, wat vooral voor de werkgever aantrekkelijk is om de belangen van de aandeelhouder en de hogere executives gelijk te schakelen. De werknemer opereert buiten de beperkende regels van de Pensioenwet en zit voor dit deel van zijn oudedagsvoorziening niet vast aan bijvoorbeeld de levenslange uitkering. Deze vormen passen daarmee naadloos in de vierde pijler van Gerry Dietvorst.”
Pensioen nummer 4 • december 2014
9
Jaarcongres Pensioenen: ‘De toekomst van ons Pensioenstelsel’
10
Afgelopen zomer vond het Jaarcongres Pensioenen plaats. In het Deloittekantoor in Rotterdam kwamen ruim zeventig bestuurders en toezichthouders van verschillende pensioenfondsen in Nederland samen om te discussiëren over de toekomst van het pensioenstelsel. De sprekers van deze dag waren Ton Berendsen, Senior Partner bij Deloitte, Patrick Hoedjes, Directeur bij EIOPA, Pieter Omtzigt, woordvoerder pensioenen van het CDA, Joanne Kellerman, directeur van De Nederlandsche Bank en Benne Popta, bestuurder van een pensioenfonds. Deze sprekers informeerden de aanwezigen over de veranderingen in het pensioenstelsel en daagden hen uit om op een andere manier na te denken over de kansen die door deze ontwikkelingen worden geboden. De publicatie van het Jaarcongres Pensioenen kunt u opvragen bij Joyce Buskermolen ((
[email protected]).
Pensioen nummer 4 • december 2014
11
Veranderend landschap vermogensbeheer: hoe te reageren?
De wereld van vermogensbeheerders is de afgelopen jaren sterk veranderd. Dit komt niet alleen door de toenemende druk van wet- en regelgeving en de vraag van klanten naar duidelijkheid over rendementen, kosten en risico’s. Net zo belangrijk is het overdonderend succes van passief beleggen. Vooral institutionele beleggers kampen met een historisch lage rente die stilaan structureel wordt. In combinatie met risicogewogen kapitaaleisen levert dit de nodige hoofdbrekens op.
12
De correlatie tussen hypotheken en de verplichtingen van een fonds is lager dan die tussen staatsobligaties en de verplichtingen
In dit artikel komen aan het woord Fernand Schürmann, commercieel directeur van Aegon Asset Management, en Johan van Egmond, commercieel directeur van Syntrus Achmea. Zij vertellen over de dilemma’s en de strategische keuzes die hun bedrijven maken naar aanleiding van de ontwikkelingen die zich in een korte tijdsspanne hebben voorgedaan. De visie van Aegon Asset Management Welke trends nemen jullie waar in de huidige asset markt? Fernand Schürmann: “De rentetarieven op staatsobligaties met een hoge rating (AAA-AA) zijn historisch gezien bijzonder laag. Dit zet de pensioenbeloften onder druk. Een Duitse tienjarige obligatie levert momenteel een rendement van nog geen 2% op. Dit is voor een pensioenfonds onvoldoende om een (geïndexeerde) pensioenuitkering veilig te stellen. Door de huidige economische omgeving van lage groei én lage inflatie zal de rente niet sterk oplopen. Het probleem van lage rendementen op deze en soortgelijke staatsobligaties zal daarom in de nabije toekomst waarschijnlijk blijven bestaan. Om te kunnen voldoen aan toekomstige verplichtingen zoeken pensioenfondsen al sinds enige tijd beleggingscategorieën met een hoger verwacht rendement. Deze search for yield heeft de pensioenmarkt sterk in beweging gezet. Dat heeft geleid tot een sterk toegenomen vraag naar alternatieve vastrentende waarden.” Hoe voldoen jullie aan deze vraag naar extra rendement van jullie klanten? “Voor niets gaat de zon op. Om tot een hoger rendement te komen, moet een pensioenfonds iets ‘opgeven’. In grote lijnen betekent dit óf het opgeven van de liquiditeit, waardoor pensioenfondsen dan bijvoorbeeld in Nederlandse hypotheken gaan beleggen, óf beleggen in meer complexe beleggingscategorieën, zoals Asset Backed Securities (leningen met onderpand). Deze laatste categorie heeft als gehele categorie door de problemen met sub-prime hypotheken in de Verenigde Staten een slechte naam gekregen. Dit is ondertussen achterhaald.
Beide oplossingen leiden tot een hoger verwacht rendement, terwijl het risico van de portefeuille niet toeneemt.” Extra rendement, betekent dat dan ook extra risico? “Als de liquiditeit wordt opgegeven, resulteert een allocatie naar Nederlandse hypotheken in een stijging van het verwachte rendement én een daling van het risico. Dit geldt natuurlijk meer voor NHG-gegarandeerde hypotheken dan voor niet-NHG-gegarandeerde hypotheken, omdat de Nederlandse Staat voor de eerste (gedeeltelijk) garant staat. Op Nederlandse hypotheken uitgegeven na 1 januari 2013 (NHG-gegarandeerd) zit momenteel een aantrekkelijke vergoeding bovenop de risicovrije swap-vergoeding. De correlatie tussen hypotheken en de verplichtingen van een fonds is lager dan die tussen staatsobligaties en de verplichtingen. Dit zorgt voor een gunstig diversificatie-effect en voor een lager risico op portefeuilleniveau. Doordat Nederlandse hypotheken uitgegeven na 1 januari 2013 vrijwel allemaal annuïtair worden afgelost, is het risico van deze hypotheken lager dan van hypotheken van voor deze periode.” Welke mogelijkheden voor extra rendement zien jullie nog meer? “De andere mogelijkheid is het opnemen van meer complexe beleggingen in de beleggingsportefeuille. Een voorbeeld hiervan zijn dus Asset Backed Securities (ABS). Dit product is transparant, want alle schuldenaars zijn bekend. Daarnaast heeft ABS, in onze optiek onterecht, geen goede naam, waardoor deze beleggingscategorie aantrekkelijk geprijsd is. De vergoeding op een portefeuille die uit een relatief veilige mix van AAA-, AA-, A- en BBB-obligaties bestaat, is op dit moment ongeveer 250 basispunten over Euribor. ABS biedt ook een aantrekkelijke premie vanwege de complexiteit van de beleggingscategorie; beleggers hebben een gespecialiseerd team nodig om goed in deze categorie te kunnen beleggen.
Pensioen nummer 4 • december 2014
13
Het onderpand is bij ABS echter exact bekend. De portefeuillemanager heeft in detail inzage in de onderliggende stukken waarin belegd wordt. Hierdoor is het mogelijk allerlei (stress-)scenario’s uit te voeren en kunnen wij onze klanten volledige inzage geven in hun beleggingen. Wij vinden daarom dat een belegging in ABS juist een hele transparante belegging is.” De visie van Syntrus Achmea Hoe speelt Syntrus Achmea in op het veranderende asset management-landschap? Johan van Egmond: “Het denken over rendementen op aandelen is aan verandering onderhevig. Portefeuilles kunnen worden onderverdeeld in alpha en bèta. De alpha is verder op te splitsen in een ‘pure alpha’ en in ‘factoren’ of ‘factorpremies’ die op de langere termijn een hoger rendement of een lager risico laten zien dan een marktgewogen index.
Het resultaat is een portefeuille die kostenefficiënt en transparant elke factor zeer nauwgezet dupliceert Na het zorgvuldig bestuderen van de belangrijkste literatuur en datareeksen rondom factorpremies heeft Syntrus Achmea besloten de focus op vijf factoren te leggen: Waarde (aandelen met een lage waardering), Kwaliteit (bedrijven met een verdedigbare marktpositie en kapitaaldiscipline), Omvang (kleinere bedrijven), Trend (aandelen met een positief koersverloop en bedrijven met stijgende winsten) en Volatiliteit (aandelen met een lager risico). Deze factoren laten de meest robuuste verbetering van de rendement-risicoverhouding zien ten opzichte van een marktkapitalisatiegewogen index. Bovendien is investeren in deze factoren relatief eenvoudig te implementeren, wat onder andere resulteert in lage kosten. Tot slot wordt in de financieel-academische literatuur theoretische onderbouwing gevonden voor deze factoren.”
14
Verschillende benaderingen mogelijk “Je kunt tegenwoordig geen tijdschrift meer openslaan of het gaat over factorbeleggen. Het is een thema dat de komende jaren steeds belangrijker zal worden. Er zijn verschillende benaderingen mogelijk. Factorbeleggen omvat zowel impliciete als expliciete benaderingen. Impliciete aandelenbenaderingen, die de laatste jaren sterk aan populariteit hebben gewonnen en vaak met factorbeleggen worden geassocieerd, zijn de ‘Smart Bèta’-strategieën. Deze methoden hebben als overeenkomst dat ze niet gebaseerd zijn op portefeuillegewichten naar marktwaarde. In plaats daarvan worden de gewichten bepaald aan de hand van bijvoorbeeld de boekwaarde, omzet, winst of volatiliteit. Uit academisch onderzoek blijkt dat deze strategieën historisch gezien inderdaad tot betere resultaten leiden dan de marktgewogen index. Maar deze outperformance valt voor het grootste gedeelte te verklaren door exposure naar onderliggende factoren. Dit is een bevestiging dat factoren op de lange termijn waarde toevoegen. De exposure naar de factoren is echter een afgeleide van de gekozen strategie. Er is dus niet expliciet voor gekozen. Daarnaast varieert de exposure naar de genoemde factoren over de tijd en is deze op enig moment in de tijd dus sterk of juist minder sterk aanwezig in de portefeuille. Ook hiervoor is de keuze niet expliciet gemaakt. Daarnaast is het sector- en/of landenrisico van deze strategieën groot.” Unieke beleggingswijze van Syntrus Achmea “De unieke beleggingswijze van Syntrus Achmea houdt in dat bij factorbeleggen expliciet exposure gezocht wordt naar deze factoren, waarbij ook ongewenste risico’s worden beheerst. Op die manier worden de factorpremies gerichter verzilverd en ontstaat transparantie over de doelstellingen van de portefeuille. Factorbeleggen kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de strategische asset-allocatie van institutionele beleggers.”
Hoe zorgt Syntrus Achmea ervoor dat de portefeuilles niet te veel worden geconcentreerd in specifieke risico’s of factoren? “Op de lange termijn behalen portefeuilles die overwogen zijn naar een afzonderlijke factor een hoger rendement en/of een lager risico dan een marktgewogen benchmark. Deze afzonderlijke factorportefeuilles kennen echter een groot relatief risico, weergegeven door een hoge volatiliteit: ze laten doorgaans een grillig verloop zien en kunnen bovendien voor langere tijd bij een marktgewogen benchmark achterblijven. Het rendementsverloop van de afzonderlijke factorpremies kan erg bewegelijk zijn (ten opzichte van de MSCI World index). Uit ons onderzoek is gebleken dat de factoren Kwaliteit en Trend gemiddeld genomen een hoge mate van diversificatie laten zien met Waarde. Ook laat de factor Kwaliteit een hoge mate van diversificatie zien met de factor Omvang. Als gevolg van deze diversificatie-effecten kunnen we, door de factoren (in één portefeuille) met elkaar te combineren en integraal aan te sturen, het onrustige verloop van de individuele factorpremies grotendeels neutraliseren. Door het diversificatie-effect wordt het relatieve risico van gecombineerde factorportefeuilles sterk gedrukt en wordt de lengte van de periodes van underperformance verkleind. De grafiek laat een relatief gelijkmatig verloop zien van het extra rendement ten opzichte van de MSCI World. Niet alleen is er sprake van outperformance, ook het risico van de portefeuille is lager dan dat van de MSCI World. Daarnaast is het relatieve risico van gecombineerde factorportefeuilles aanzienlijk lager dan van de afzonderlijke factoren.” Risicoreductie door neutralisatie “Om te profiteren van de mogelijkheden die factorbeleggen biedt en specifieke ongewenste risico’s tegen te gaan, gaat de voorkeur van Syntrus Achmea uit naar een ‘pure benadering’. Met de pure benadering wordt één portefeuille gecreëerd die expliciet en per
factor de ‘pure’ factorexposures bevat. Dit is mogelijk door per factor alle correlatie met de andere factoren in de portefeuille te neutraliseren. Het resultaat is een portefeuille die kostenefficiënt en transparant elke factor zeer nauwgezet dupliceert. Kortom, in plaats van te focussen op het selecteren van de juiste aandelen in een alpha-portefeuille wordt met factorbeleggen de aandacht verlegd naar het vinden van de langetermijnbalans met betrekking tot verschillende factoren. Vervolgens wordt voor langere tijd vastgehouden aan deze factorpremies. Met deze meer gedisciplineerde aanpak wordt vermeden dat afscheid wordt genomen van een bepaalde factor als deze even niet in trek is. Met het vervangen van de ‘overtuigingen’ van een individuele portefeuillemanager door een eenvoudiger te verifiëren systematiek wordt bovendien ingespeeld op de steeds strenger wordende eisen van toezichthouders.” Evolutie, geen revolutie “Syntrus Achmea beheert al sinds 2005 kwantitatieve portefeuilles die op een gestructureerde manier inspelen op bepaalde factoren. We hebben Waarde, Kwaliteit en Momentum al heel lang in onze portefeuilles. We voegen daar nu twee factoren aan toe en volgen de trend naar wereldwijd beleggen.”
Ivo van der Veen Audit - Risk Services
[email protected] Wikash Bansi Audit - Risk Services
[email protected] Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: Fernand Schürmann, Commercieel Directeur Aegon Asset Management Johan van Egmond, Commercieel Directeur Syntrus Achmea
Pensioen nummer 4 • december 2014
15
Niet op tijd klaar voor 2015? Zo voorkomt u fiscale sancties!
Het jaar 2014 loopt ten einde. Dit jaar was voor de pensioenwereld weer een turbulent jaar. Zonder uitputtend te zijn wijs ik op de fiscale wijzigingen, de totstandkoming van nettolijfrente dan wel nettopensioen, de wijzigingen in het Financieel Toetsingskader, de invoering van de Code Pensioenfondsen, enzovoort, enzovoort. Onderwerpen waarover u reeds eerder hebt kunnen lezen. In deze bijdrage beperk ik mij tot enkele aspecten van de wijziging van de verzekerde pensioenregelingen per 1 januari 2015. Hierbij vraag ik aandacht voor zichtbare en onzichtbare knelpunten in de praktijk.
16
Wijziging veelal noodzakelijk Om fiscale sancties te voorkomen is het voor veel werkgevers noodzakelijk gebleken om de pensioenregeling uiterlijk op 31 december 2014 gewijzigd te hebben, zodat wordt voldaan aan de versoberde fiscale kaders van 2015. De noodzakelijke aanpassingen zijn, in vergelijking met de aanpassing in 2013 ten behoeve van de fiscale kaders van 2014, een stuk rigoureuzer. De sterke daling van de opbouwpercentages en de invoering van het gemaximeerd pensioengevend loon hebben geleid tot uitvoerige overlegrondes tussen werkgevers en werknemers (en/of de vertegenwoordiging van de werknemers). In de ideale wereld is de werkgever op 31 december 2014 in het bezit van alle noodzakelijke instemmingen, zodat de wijziging van de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2015 soepel verloopt. De praktijk blijkt echter anders Helaas blijkt in de praktijk het tegendeel waar. De financiële impact (voor zowel werkgevers als werknemers) van de noodzakelijke versoberingen wordt niet zelden onderschat. Het pensioenvooruitzicht van de werknemer neemt aanzienlijk af, waardoor compensatie al snel onderdeel uitmaakt van de onderhandelingen. De voor de werkgever met de versobering gepaard gaande lagere pensioenlasten worden (nog steeds) deels ongedaan gemaakt door de nog immer stijgende pensioenkosten, mede als gevolg van de renteontwikkelingen. De mogelijke verlaging van de pensioenlasten zal voor een werkgever in veel situaties minder groot zijn dan het bedrag dat werknemers ter compensatie vragen. De instemming van werknemer en werkgever ten aanzien van de ‘gulden middenweg’ van de nieuwe pensioenregeling is vaak de uitkomst van een intensieve en langdurige overlegperiode. Het kan ook zomaar zo zijn dat de ‘gulden middenweg’ nog steeds niet is gevonden en werkgever en werknemer op 31 december 2014 nog niet tot elkaar zijn gekomen. Dat ook de sociale partners moeite hebben om de noodzakelijke aanpassingen tijdig (en naar ieders wens) vorm te geven, blijkt uit het feit dat veel bedrijfstakpensioenfondsen nog niet gecommuniceerd
hebben over de exacte inhoud van de pensioenregeling 2015. Daar ondervinden de gedispenseerde werkgevers hinder van. Pas als zij weten hoe de pensioenregeling 2015 zal luiden, kunnen zij de eigen pensioenregeling hierop aanpassen. Immers, ter behoud van de dispensatie dient de eigen pensioenregeling ten minste financieel en actuarieel gelijkwaardig te zijn aan die van het bedrijfstakpensioenfonds. Fiscale escape Wat nu als blijkt dat er vóór het einde van dit jaar geen overeenstemming over de wijziging wordt bereikt? De fiscale wetgeving is duidelijk: voldoet de pensioenregeling op 1 januari 2015 niet aan de nieuwe fiscale kaders, dan is de gehele pensioenregeling onzuiver, met alle sancties en financiële gevolgen van dien. Voor zover op dit moment bekend, lijkt er maar één escape aanwezig om een pensioenregeling pas na 1 januari 2015 zodanig te wijzigen dat toch met ingang van 1 januari 2015 wordt voldaan aan de fiscale vereisten. Artikel 19c van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1969) is opgezet om voorafgaand aan de invoering van een pensioenregeling of een wijziging daarvan de Belastingdienst om een oordeel te vragen over de fiscale toelaatbaarheid van de pensioenregeling dan wel van een wijziging daarvan. Indien de Belastingdienst van mening is dat de voorgenomen pensioenregeling (of wijziging daarvan) niet binnen de fiscale grenzen blijft, dan dient de pensioenregeling onverwijld en ingaand op het tijdstip van ingang van de regeling te worden aangepast. Op dat moment wordt de pensioenregeling dus met terugwerkende kracht tot het moment van wijziging of invoering geacht een fiscaal toelaatbare pensioenregeling te zijn. Hoewel artikel 19c Wet LB 1969 er niet voor is geschreven, lijkt1 het een mogelijkheid om ‘tijd te rekken’ tussen het moment van 1 januari 2015 en de daadwerkelijke wijziging van de pensioenregeling later dat jaar.
1
Zie Kamerstukken I 2013-2014, 33 847, D en F (Nadere MvA)
Pensioen nummer 4 • december 2014
17
Let wel op dat het artikel slechts op de fiscale aspecten van het pensioen betrekking heeft. Het geeft geen uitsluitsel over mogelijke juridische gevolgen. De vraag is of het vanuit juridisch oogpunt ook mogelijk is om een regeling met terugwerkende kracht te wijzigingen en zo ja, wat daar dan precies voor nodig is. Voorbeeld Denk hierbij aan de volgende situatie. Uw directrice van de afdeling HR komt op 15 januari te overlijden. De wijziging van de pensioenregeling is nog niet geformaliseerd. Gelukkig hebt u wel zojuist van de Belastingdienst de goedkeuring ontvangen waarop de pensioenregeling met terugwerkende kracht tot 1 januari gewijzigd kan worden. Stel dat uw HR-directrice een salaris genoot van € 250.000 per jaar. Voor haar partner zal een partnerpensioen tot uitkering komen, maar voor welk bedrag? Vanuit fiscaal oogpunt lijkt er niets aan de hand. De pensioenregeling zal met terugwerkende kracht worden aangepast, zodat de toezegging voor het partnerpensioen op 1 januari 2015 is beperkt tot het wettelijk gemaximeerd pensioengevend salaris van € 100.000. De partner zal zich echter op het standpunt stellen dat hem geen wijziging van de pensioenregeling bekend is, laat staan dat hij daar als partner mee heeft ingestemd. Hij vordert een partnerpensioen dat is gebaseerd op de huidige, en dus vanuit juridisch oogpunt nog niet gewijzigde, pensioenregeling. Vraag is nu hoe hoog het partnerpensioen bedraagt dat uitgekeerd moet worden? Een soortgelijke situatie kan bedacht worden bij arbeidsongeschiktheid. Bij beleidsbesluit is goedgekeurd dat ten aanzien van situaties waarin het recht op een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid reeds op 1 januari 2015 civielrechtelijk definitief is, er geen fiscale aanpassing van de pensioenregeling vanaf 2015 noodzakelijk is. Wat nu indien pas op 15 januari 2015 de arbeidsongeschiktheid definitief wordt, terwijl, net zoals in het eerste voorbeeld, op dat tijdstip de wijziging van de pensioenregeling nog niet is geformaliseerd? Op welke grondslagen dient de voortzetting van de pensioenopbouw nu gebaseerd te worden?
18
Dispensatie Een andere interessante casus die opkomt bij het naderen van 1 januari 2015 is die van werkgevers die gedispenseerd zijn van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds. Voor behoud van de dispensatie is het noodzakelijk dat de pensioenregeling minimaal financieel en actuarieel gelijkwaardig is aan die van het fonds. In veel situaties is op dit moment nog niet bekend hoe de pensioenregeling per 1 januari 2015 bij het fonds luidt. Wat gaat u als werkgever doen? Om bijvoorbeeld het hiervoor omschreven risico bij overlijden te voorkomen dient de pensioenregeling op 31 december 2014 gewijzigd te zijn. Hiertoe is het noodzakelijk dat instemming aanwezig is van werknemers én eventueel de vertegenwoordigers van de werknemers. Daarnaast is ook de instemming van de partner ten aanzien van de versobering van het partnerpensioen noodzakelijk. Deze instemming gaat niet over een nacht ijs en gaat gepaard met (wettelijke) termijnen. Wacht u tot het fonds zijn pensioenregeling bekendmaakt en tijdige aanpassing van uw eigen pensioenregeling wellicht gevaar loopt? Of wijzigt u uw eigen pensioenregeling met risico dat later blijkt dat niet wordt voldaan aan de financiële en actuariële gelijkwaardigheid? Lang niet altijd is duidelijk hoe fondsen om zullen gaan met de situatie dat een werkgever besloten heeft tot tijdige aanpassing, maar daarmee niet geheel meer voldoet aan de dispensatievereisten. Tijdig in overleg treden met het fonds over uw situatie is aan te bevelen. Slapers en gepensioneerden Een pensioenovereenkomst is een duurovereenkomst. Op de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden een pensioenovereenkomst gewijzigd kan worden, is de wetgeving nog steeds niet altijd duidelijk. Ook rechtspraak kan helaas nog niet altijd duidelijkheid bieden. Daarom worden er nog steeds veel procedures gevoerd. Inmiddels lijkt wel helder te zijn dat ten aanzien van pensioen lang niet altijd sprake is van een ‘uitgewerkte rechtsverhouding’ tussen werkgever en slaper/ gepensioneerden.
Dit betekent dus dat de werkgever, binnen de grenzen van de wijzigingsregels, nog wijzigingen kan aanbrengen in de niet uitgewerkte pensioenregeling jegens slapers en gepensioneerden. Wordt als onderdeel van de wijziging van de pensioenregeling besloten om de toeslagen te wijzigen van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk, dan kunnen daardoor ook de slapers en gepensioneerden worden getroffen. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de betreffende pensioenregeling, is voor de wijziging instemming van de slapers en gepensioneerden noodzakelijk. Ook is het niet ondenkbaar dat een werkgever na afloop van de contracttermijn van een pensioenregeling de uitvoeringsovereenkomst met de verzekeraar niet verlengt. Hij kan een nieuwe uitvoeringsovereenkomst sluiten met dezelfde verzekeraar of een andere verzekeraar zonder dat er een waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken plaatsvindt. Er lijkt geen wijziging plaats te vinden ten aanzien van slapers en gepensioneerden. Als gevolg van het beëindigen van premiebetalingen ten behoeve van de oude uitvoeringsovereenkomst ontstaat echter vaak (zeker nu) de situatie dat geen overrente meer wordt behaald en in veel situaties leidt dit ertoe dat geheel geen winstdeling meer plaatsvindt. Daardoor kan de situatie ontstaan dat geen toeslag meer wordt verleend. De toekomstverwachting ten aanzien van de toeslagverlening kan nu fundamenteel gewijzigd zijn ten opzichte van hetgeen de gewezen werknemers en gepensioneerden destijds met de werkgever zijn overeengekomen. Zij kunnen een beroep doen op de eis van consistentie en nakoming van de inspanningsverplichting om tot een toeslagverlening te komen.
is de werkgever gehouden om de vereniging in staat te stellen een advies uit te brengen over een wijziging van de uitvoeringsovereenkomst. Daarnaast is er een adviesrecht over een met een verzekeraar overeen te komen niveau van serviceverlening. Conclusie Het wijzigen van een pensioenregeling kost veel tijd. Nu het jaar 2015 nadert, blijkt in de praktijk dat lang niet alle werkgevers tijdig in staat zullen zijn om de rigoureuze noodzakelijke wijzigingen in harmonie met de betrokken partijen door te voeren. Daarbij komt nog het gegeven dat ook slapers en gepensioneerden in bepaalde gevallen bij het wijzigingsproces betrokken dienen te worden. Iets wat vaak vergeten wordt. Met name de fiscale consequenties van het niet tijdig aanpassen van de pensioenregeling zijn aanzienlijk. Een verzoek zoals bedoeld in artikel 19c Wet LB 1964 lijkt gebruikt te kunnen worden om tijd te winnen, waardoor de wijziging van de pensioenregeling pas na 1 januari 2015 geëffectueerd wordt zonder dat dit tot een fiscale sanctie lijdt. Met alleen een verzoek richting Belastingdienst zijn echter nog niet alle risico’s gedekt. Het is daarom belangrijk om de mogelijke risico’s in kaart te brengen en deze vóór 1 januari 2015 zo goed mogelijk te beperken. Na 1 januari zal dan zo spoedig mogelijk tot afronding van het wijzigingstraject moeten worden gekomen.
Carina Houwen Pension Advisory
[email protected]
Vereniging van gepensioneerden Speciale aandacht hierbij nog voor werkgevers die te maken hebben met een vereniging van gepensioneerden. De code rechtstreeks verzekerde regelingen is op 1 juli 2014 in werking getreden. Toepassing van de code is niet vrijblijvend, maar vormt de uitvoering van wettelijke regels. In de code komt onder meer de positie van verenigingen van pensioengerechtigden aan de orde. Zo
Pensioen nummer 4 • december 2014
19
Voorstel: laat FTK anticyclisch werken voor pensioenfondsen Al enige tijd is de herziening van de Pensioenwet en het bijbehorende Financieel Toetsingskader (FTK) punt van discussie in de politiek, de media en de pensioensector. Deloitte heeft in samenwerking met de Duisenberg School of Finance (DSF) getracht de noodzaak van een anticyclische werking van het FTK te belichten. Hiertoe is een policy memo opgesteld, waarin een voorstel wordt gedaan om deze anticyclische werking in het FTK te borgen. Dit policy memo is gedeeld met de Tweede Kamer.
20
De ‘anticyclische’ component zal het effect van sterke schommelingen op de financiële markten moeten dempen
Het huidige FTK Op dit moment bevat het FTK risicobeheersingsmaatregelen die zijn gebaseerd op marktwaardering van zowel de beleggingen als de pensioenverplichtingen. Hierdoor worden de beleggingen gewaardeerd alsof ze op ieder moment zouden moeten worden verkocht. Dit is echter pas noodzakelijk als het pensioenfonds alle uitkeringen direct aan alle deelnemers moet voldoen. Gegeven dat financiële markten afwisselend geneigd zijn tot overwaardering (bubbels) en onderwaardering (crises) van beleggingen, ontstaat er een ongewenst effect. De dekkingsgraad van pensioenfondsen vertoont daardoor grote schommelingen, gelijk aan de schommelingen in de financiële markten. Dat maakt vervolgens dat een improductieve neiging ontstaat beleggingen te verkopen als sprake is van onderwaardering en deze te kopen als sprake is van overwaardering. Dit drukt het rendement van het pensioenfonds en daardoor wordt op de lange termijn onderdekking juist eerder veroorzaakt dan tegengegaan. Bewegelijke dekkingsgraden De bewegelijkheid van de dekkingsgraad onder invloed van het gedrag van financiële markten wordt voor een groot deel bepaald door de hoogte van de rente en de aandelenkoersen. Deze invloeden kunnen in belangrijke mate door pensioenfondsen worden beheerst1. Pensioenfondsen zijn, gezien hun langetermijnbeleggingshorizon, veel beter in staat het risico van aandelen te dempen dan beleggers met een kortere beleggingshorizon. Zodoende zijn pensioenfondsen in tijden van crisis niet gedwongen tegen een lagere koers te verkopen en kan men de beleggingen aanhouden tot herstel volgt. Bovendien is het mogelijk capaciteit vrij te maken in tijden dat beurskoersen relatief hoog staan, om vervolgens in tijden van crisis aandelen tegen relatief lage prijzen te kopen. Op deze manier kan een hoger rendement worden behaald. Het huidige beleidskader weegt deze extra vrijheid echter niet mee. 1
Het effect hiervan hebben we naar aanleiding van de financiële crisis van de afgelopen jaren duidelijk kunnen zien. Pensioenfondsen die eerder een gezonde dekkingsgraad hadden, zijn in zware onderdekking geraakt. Hierdoor waren zij genoodzaakt ten nadele van deelnemers forse indexatie- en nominale kortingen door te voeren, alsmede premies te verhogen. Dit is overigens een bekend effect, dat eerder is geobserveerd bij banken en verzekeraars en heeft geleid tot het opnemen van een ‘anticyclische’ component. Deze ‘anticyclische’ component zal het effect van sterke schommelingen op financiële markten moeten dempen (onder Basel III voor banken en Solvency II voor verzekeraars). Policy memo Het policy memo dat Deloitte in samenwerking met DSF naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, bevat een voorstel voor de invoering van een vergelijkbare ‘anticyclische’ component voor pensioenfondsen. Deze zogenoemde ‘Anticyclische Demping’ is een aanvulling op het voorgestelde nieuwe artikel 133a van de Pensioenwet, dat de definitie van de beleidsdekkingsgraad in het nieuwe FTK bevat. Deze ‘Anticyclische Demping’ en de mogelijke effecten worden hierna toegelicht. De Anticyclische Demping Op dit moment ligt een wetsvoorstel voor een nieuw FTK bij de Tweede Kamer en alhoewel dit voorstel al enkele maatregelen bevat die een dempend effect zullen hebben, is de afhankelijkheid van schommelingen op de financiële markten er niet in meegenomen. Daarnaast is er ook geen sprake van symmetrie. Er is wel sprake van demping in geval van onderdekking, maar niet in tijden van economische voorspoed. Deloitte en DSF stellen daarom voor een ‘Anticyclische Demping’ op te nemen in het nieuwe FTK. Deze Anticyclische Demping kan op relatief eenvoudige en transparante wijze worden bepaald. Het zal de beleidsdekkingsgraad stabiliseren en tegelijkertijd tot hogere rendementen op de lange termijn leiden met een beter pensioen tot gevolg.
Zie De Nederlandsche Bank, Beleggingsmix en Rente – afdekking bepalend voor herstel pensioenfondsen, DNBulletin 2014.
Pensioen nummer 4 • december 2014
21
De Anticyclische Demping wordt bepaald door te meten hoeveel de beurswaarde afwijkt van de trend van de voorgaande decennia en op basis hiervan de beleggingen te herwaarderen zoals die worden gebruikt bij het bepalen van de dekkingsgraad2. In deze herwaardering wordt de termijn waarop de uitkeringen moeten worden gedaan, meegewogen, zodat deze minder van invloed is naarmate de pensioenuitkeringen op kortere termijn moeten worden gedaan. Het stabiliserende effect kan door pensioenfondsen zelf worden versterkt door in opgaande markten de meer volatiele en risicovolle beleggingen te verkopen (‘Sell High’) om vervolgens in neergaande markten deze beleggingen tegen een lagere prijs terug te kunnen kopen (‘Buy Low’). Dit houdt in dat zij de fluctuatie van de financiële markten kunnen afwachten en daardoor de optie hebben om hun risico eventueel te laten toenemen als dit gunstig is geprijsd. Het gevolg hiervan is dat pensioenfondsen worden gestimuleerd gebruik te maken van hun mogelijkheid om gespreid over de tijd te kopen en handig gebruik te maken van de economische cyclus, waardoor zij hun rendement kunnen verbeteren3. Bovendien zal dergelijk gedrag van pensioenfondsen een stabiliserend effect hebben op de macro-economie. De vraag zal hierdoor namelijk toenemen als markten dalen, wat een opwaartse prijsdruk geeft, terwijl het aanbod dankzij pensioenfondsen toeneemt als de markten stijgen, wat een neerwaartse prijsdruk geeft.
Positief effect in drie scenario’s Op basis van de hiervoor beschreven principes hebben Deloitte en DSF onderzoek gedaan naar de invloed die de Anticyclische Demping zou hebben in een drietal historische scenario’s: positief, negatief en neutraal. Uit dit onderzoek is gebleken dat de Anticyclische Demping in alle scenario’s tot betere resultaten leidt dan het huidige FTK en het nieuwe FTK zoals dat in het voorstel (voorafgaand aan het Kamerdebat van 13 oktober 2014) is beschreven. Aanvulling wetsvoorstel FTK Naar aanleiding van de resultaten uit het hiervoor genoemde onderzoek zijn Deloitte en DSF van mening dat de dempende maatregelen uit het huidige wetsvoorstel voor een nieuw FTK, zoals de verdeelregels voor indexatie en de uitsmeerperiode voor herstelmaatregelen, niet effectief genoeg zullen zijn. Daarom hebben Deloitte en DSF aan de Tweede Kamer voorgesteld deze Anticyclische Demping als aanvulling op te nemen in het wetsvoorstel voor een nieuw FTK. Deze demping zal niet alleen zorgen voor hogere rendementen op de lange termijn, maar zal ook de risicosturing van een pensioenfonds meer in lijn brengen met haar eigenschappen. Bovendien zal de Anticyclische Demping gezien de omvang van het pensioenstelsel in Nederland een gunstig stabiliserend neveneffect hebben op de macro-economie.
Maarten van Wieren Financial Risk Management
[email protected] Ton Berendsen Enterprise Risk Services
[email protected] 2
De exacte wijze waarop deze herwaardering en haar invloed op de dekkingsgraad wordt bepaald, bevat
enkele vrijheidsgraden waarvoor wij adviseren dat deze op basis van een nauwgezet periodiek onderzoek
Casper de Vries Duisenberg school of finance
door de toezichthouder worden vastgelegd. 3
Een eerste schets van de resultaten van de Anticyclische Demping is op verzoek beschikbaar bij de
auteurs.
22
Dirk Schoenmaker Duisenberg school of finance
Ralphs Column
Het pensioen herzien: alweer? Alles wat met pensioen te maken heeft, lijkt onderhevig te zijn aan herzieningen. Dat geldt niet alleen voor het pensioen van de directeur-grootaandeelhouder of voor het Financieel Toetsingskader, maar zeker ook voor de pensioenverslaggevingsregels waar de werkgever zich aan moet houden. Zo is RJ 271 in 2009 ingrijpend herzien, waarbij werd afgestapt van het IAS 19-kader. Het IAS 19-kader dat zo moeizaam in 2003 was ingevoerd na tal van discussies, overlegrondes en ontwerpteksten. RJ 271 heeft daarbij de dubieuze eer dat ze niet alleen het IFRS-kader heeft geadopteerd, maar daar inmiddels ook alweer van is afgestapt. Maar ook de IASB laat zich niet onbetuigd. Nadat de IAS 19 in 2011 is herzien, is op deze herziening ook alweer een herziening gevolgd en zal binnenkort ook IFRIC 14 worden herzien. De wijzigingen in IAS 19 zijn echter beperkt te noemen. Daar gaat echter verandering in komen, want in de IASB-vergadering van afgelopen september is besloten dat employee benefits (inclusief pensioenen) zullen worden toegevoegd aan de langetermijn-researchagenda. En dan gaat het over een fundamentele review. Dat wil zeggen, dat de IASB opnieuw gaat nadenken over het waarderingsmodel en over classificatie (DB en DC en alles wat daartussen zit). Aldus de staff paper die op de septembervergadering werd besproken. Waar de IASB op de septembervergadering niet over sprak, maar wat wel de kern is van onze herziene RJ 271, is de vraag welke entiteit nu eigenlijk de pensioenverplichting jegens de deelnemers draagt. Is dat een onafhankelijke entiteit (fonds/verzekeraar) of de werkgever zelf? De IASB maakt zich daar nu met een jantje-van-leiden vanaf door pensioenfondsen buiten het toepassingsgebied van de consolidatiestandaard IFRS 10 te plaatsen. Of om het anders te stellen: de IASB kijkt niet verder dan de pensioenovereenkomst in het arbeidscontract. De wijze van uitvoering en de pensioeninfrastructuur doen verder niet ter zake. En dat is merkwaardig.
Veronderstel nu eens dat de pensioenverplichting daadwerkelijk aan een fonds wordt overgedragen. Dat wil zeggen, het fonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van het reglement en de uitbetaling van de pensioenen. En veronderstel dat de werkgever bevrijdend kan betalen. Dat wil zeggen, als deze de verschuldigde premies heeft betaald aan het fonds, kan de deelnemer aan de regeling geen verhaal meer halen bij de werkgever. En veronderstel verder dat de werkgever geen ‘control’ heeft over het fonds. Deze is onafhankelijk en wordt niet meegeconsolideerd. De verplichting tot het uitbetalen van pensioenen wordt dan gedragen door het fonds en niet meer door de werkgever. De werkgever heeft uiteraard wel een verplichting om de afgesproken premies aan het fonds te betalen, een financieringsverplichting richting het fonds dus, maar geen pensioenverplichting richting de werknemer. Als de IASB voor deze route kiest (die de RJ al heeft gekozen), zal heel wat kou uit de lucht worden gehaald wat betreft de verwerking van Nederlandse regelingen en zal de acceptatie van IFRS in Nederland ongetwijfeld toenemen. En als dan ook nog de aanbeveling van een studiegroep van Europese organisaties (EFRAG) wordt overgenomen om alleen op balansdatum opgebouwde aanspraken in de pensioenverplichting op te nemen (indien deze toch op de balans van de werkgever komt te staan), dan lijken de grootste twee kritiekpunten op IAS 19 geredresseerd te zijn. Dat zou nog eens een herziening zijn, maar goed: we zullen weer zien hoe de IASB gaat … herzien.
Prof. Dr. Ralph ter Hoeven Deloitte Audit
[email protected]
Pensioen nummer 4 • december 2014
23
Sparen voor later, maar dan anders
Integrale benadering van studie, zorg, wonen en pensioen
24
Nu nog leggen we collectief en verplicht een substantieel deel van het salaris geblokkeerd opzij met maar één doel: een inkomensvoorziening boven op de AOW na pensionering. Dat past niet meer in de dynamische en heterogene samenleving van nu, betoogt John Smolenaers, partner Deloitte. Hij pleit voor een nieuw spaarstelsel waarin studie, zorg, wonen en inkomen integraal zijn verdisconteerd. Voor een eigentijdse, gepersonaliseerde pensioenvoorziening waarbij de financiële risico’s beter zijn gedekt.
Sparen is belangrijk Sparen voor een goede oudedag blijft onverminderd belangrijk en vormt de kracht van het Nederlandse pensioenstelsel. Onderzoek van SEO leert dat Nederlanders ook verplicht willen (pensioen)sparen. Doel is te kunnen voorzien in een inkomen wanneer dat niet meer uit arbeid mogelijk is. Er zijn echter meer life events waarbij mensen niet in staat zijn voldoende inkomen te genereren. Denk aan werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, studie en zorgverlof. Situaties waarin de woonlasten gewoon doorlopen en de kosten voor zorg niet zelden toenemen. De dossiers van studie, zorg, wonen en inkomen worden nu nog geïsoleerd benaderd, zowel in de politiek als in de markt. In elk afzonderlijk hebben al grote aanpassingen plaatsgevonden, zoals vermindering van hypotheekrenteaftrek, verplichte aflossing, een hogere eigen zorgbijdrage en de introductie van het sociaal leenstelsel voor studenten. Bestedingspatronen en inkomensbehoeften zijn hierdoor gewijzigd. Door deze dossiers geïsoleerd te benaderen, ontstaan uiteindelijk suboptimale oplossingen. Risico’s mitigeren Bij het ontwerpen van een nieuw pensioenstelsel zou men niet alleen rekening moeten houden met inkomen, maar ook met die drie andere grote financiële uitdagingen in het leven: wonen, zorg en studie. Dit om de flexibiliteit te vergroten en risico’s te mitigeren. Samen bepalen deze elementen grotendeels de inkomsten en bestedingsbehoeften binnen het gezin. Deze gezinsbalans kenmerkt zich evenwel door grote bezittingen (eigen
woning, spaarkapitaal, pensioenkapitaal) en hoge schulden (studieschuld, hypotheekschuld). Vergeleken met andere Westerse landen zijn we in Nederland zelfs kampioen sparen en schulden maken. Het probleem is dat de risico’s aan beide zijde van de balans niet inwisselbaar zijn. In het huidige stelsel communiceren de systemen niet met elkaar. Hierdoor lopen we geen risico over het saldo van besparingen en schulden, maar over ieder deel afzonderlijk. Een gevaarlijke situatie, denk alleen al aan iemand die ontslagen wordt, met een hypotheek die onder water staat en een fors opgebouwd pensioenkapitaal. Een integrale benadering van studie, zorg, wonen en inkomen zal het saldo van risico’s verminderen. Dat vraagt wel een fundamenteel andere inrichting van het pensioenstelsel gericht op flexibiliteit, zowel in de opbouw- als uitkeringsfase. Individuele behoefte Die flexibiliteit komt geen dag te vroeg, want de samenleving is fundamenteel anders dan in de tijd dat ons pensioenstelsel tot stand kwam. Traditionele maatschappelijke ordeningen – de man als kostwinner, de vrouw als verzorger, enzovoort – hebben plaatsgemaakt voor divers samengestelde huishoudens: alleenstaand, tweeverdieners, met of zonder kinderen, samen of gescheiden, koop- of huurhuis, met of zonder studieschuld, zorgverlenend en/of zorgbehoevend. En als uitloper van de universele individualiseringstrend heeft ieder zijn eigen inkomensontwikkeling en bestedingsbehoefte. Behoefte aan collectiviteit is er wel, maar richt zich op het bereiken van schaalgrootte en dus kostenefficiency. Een voorbeeld hiervan is de
Pensioen nummer 4 • december 2014
25
collectiviteitskorting op ziektekostenverzekeringen. Solidariteit is een ander verhaal. Risicosolidariteit (bij brand, arbeidsongeschiktheid, overlijden) is nog acceptabel, maar zodra solidariteit raakt aan (her) verdeling van inkomens, kalft het draagvlak af. Inkomenssolidariteit is een taak voor de overheid, via belastingen, en zou geen onderdeel moeten zijn van een collectief systeem. Dynamiek in de tijd Meer flexibiliteit in opbouw en uitkering komt niet alleen tegemoet aan de toegenomen heterogeniteit van samenleving, beroepsbevolking en pensioenpopulatie. Het sluit ook aan op de (individuele) bestedingsbehoeftedynamiek in de tijd. Die behoefte kent pieken, zoals vlak na de studie of bij het kopen van een woning. Tevens zijn er periodes met wat lagere bestedingsbehoefte, als de kinderen het huis uit zijn en de hypotheek afgelost. Er kunnen ook onverwachte situaties optreden, zoals werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Daarnaast kan het een keuze zijn om tijdelijk minder te werken (sabbatical, zorgverlof) of te investeren in een studie. Het huidige pensioenstelsel gaat uit van een stijgend inkomen over een aaneengesloten loopbaan tussen begin 20 en halverwege de 60 jaar. Anno 2014 omspant een loopbaan echter circa 50 jaar waarin periodes van studie, zorg en werk – eventueel ook werkloosheid en ziekte – elkaar afwisselen. Na deze werkzame periode volgt een pensioenperiode waarin er kapitaal beschikbaar moet zijn voor zorg. Een spaarstelsel zal moeten beantwoorden aan deze dynamiek. Tegelijk moet het stelsel kunnen anticiperen op onverwachte events. Het is daarom belangrijk expliciet te onderscheiden naar risico- en spaarelementen, mede met het oog op de gewenste solidariteit.
26
Individuele verantwoordelijkheid In het nieuwe spaarstelsel zijn studie, zorg en wonen verdisconteerd. Studie, want studeren is investeren in toekomstige verdiencapaciteit. Als een studie gericht is op het verbeteren van de toekomstige verdiencapaciteit, zou het mogelijk moeten zijn om hiervoor huidig pensioenbudget aan te wenden. Het hogere inkomen later kan dan gebruikt worden om dit te compenseren. De integratie van de zorg moet vormkrijgen in een pijlersysteem vergelijkbaar met pensioen. Een eerste pijler als volksverzekering op een maatschappelijk aanvaard basisniveau, een tweede pijler met collectief sparen in de arbeidsvoorwaardensfeer en een derde pijler op basis van individuele besparingen. En ook wonen maakt deel uit van het stelsel. Huren of kopen maakt nogal een verschil in bestedingsbehoefte op zowel lange als korte termijn. Het huidige (pensioen)stelsel houdt hier op geen enkele wijze rekening mee, hetgeen een mismatch oplevert tussen inkomen en bestedingsbehoefte. Veelal leidt deze nieuwe invulling tot meer flexibiliteit en individuele verantwoordelijkheid voor grote groepen werknemers. Hoe dan ook, de communicatie moet toereikend zijn en waar keuzes worden gemaakt moet ook adequate begeleiding (financial planning) worden geboden.
Noodzakelijke innovatie De overheid moet faciliterend zijn met passende wetgeving voor arbeidsrecht, fiscaliteit en toezicht. En het is aan de uitvoerders om bedrijfsvoering en productaanbod binnen wet- en regelgeving aan te passen op de wensen van sociale partners. Maar de uitdaging om het nieuwe spaarstelsel in te vullen ligt primair op de arbeidsvoorwaardentafel. Sociale partners zouden het voortouw moeten nemen. Tot nu toe doen zij dit onvoldoende. De huidige discussie in de Nationale Pensioendialoog wordt veelal gevoerd vanuit (vermeende) problemen met het bestaande stelsel. Dat is jammer, want het blokkeert noodzakelijke innovatie. Transitieproblematiek is er, maar mag nooit leidend zijn in een visiedebat.
John Smolenaers Pensioen Advisory
[email protected]
Oplossingen, creativiteit en kansen. John Smolenaers, partner Deloitte Pension Advisory per 1 november, heeft alle drie hoog in het vaandel staan. Zijn overtuiging is dat de huidige maatschappelijke discussie rondom pensioen uiteindelijk zal leiden tot een evolutie binnen het employee benefitspakket. Deze evolutie zal leiden tot een meer flexibeler pakket uitgaande van een integrale benadering van studie, zorg, wonen en pensioen dat past bij de individuele behoefte en optimaal gebruik maakt van collectiviteitsvoordelen. Hierover praat hij u graag bij.
Colofon Redactie Robert-Jan Hamersma, Deloitte Financial Advisory Services Carl Luijken, Deloiite Financial Advisory services Johannes Penon, Deloitte Accountants Harm Prinsen, Deloitte Belastingadviseurs Roderik van Sluis, Deloitte Belastingadviseurs
Contactadres T.a.v. Marcia van Zundert-Oosse Postbus 2031 3000 CA Rotterdam telefoon: 088 288 2303 e-mail:
[email protected] www.deloitte.nl
Ontwerp Brand, Communications & Corporate Social Responsibility
Coördinatie & realisatie Deloitte Communicatie, BCCR
Aan dit nummer werkten mee Wikash Bansi, Ton Berendsen, Carina Houwen, Ralph ter Hoeven, Dirk Schoenmaker, John Smolenaers, Casper de Vries, Ivo van der Veen, Maarten van Wieren.
Eindredactie Paulina Damen, Willemstad Interview Vincent Peeters
Fotografie Sabine Bison, Bisonder Producties Rotterdam
Drukwerk Tuijtel, Hardinxveld-Giessendam Abonnement Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen? Mail naar:
[email protected].
ISSN: 1873 - 3921
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte.nl/about for a more detailed description of DTTL and its member firms. © 2014 Deloitte The Netherlands
1601 104120
Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen.
Inhuman Resource Department Onderzoek toont aan dat 46% van de huidige banen nu al vervangen kan worden door machines. Wat is de impact hiervan op uw onderneming?
Inhuman Resource Department
Bij Deloitte werken we aan de toekomst van werk. We identificeren de innovaties – en kansen – om uw organisatie voor te bereiden op deze toekomst. Want morgen begint vandaag. Research shows that 46% of current jobs could already be replaced by machines. What will be the impact on your business?
deloitte.com/tomorrowistoday At Deloitte, we’re working on the future of work. Identifying the innovations – and opportunities – to equip you for a tomorrow which is quickly becoming today.
deloitte.com/tomorrowistoday
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte. com/about for a more detailed description of DTTL and its member firms. Deloitte provides audit, tax, consulting, and financial advisory services to public and private clients spanning multiple industries. With a globally connected network of member firms in more than 150 countries and territories, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to clients, delivering the insights they need to address their most complex business challenges. Deloitte’s more than 200,000 professionals are committed to becoming the standard of excellence. © 2014. For information, contact Deloitte Touche Tohmatsu Limited.