PARRHESIA.INFO 'We zoeken naar iets, een platform, dat zich ophoudt tussen de driehoek van het marktdomein, het privédomein van de burger en het publieke, politieke domein in. Daar zit het steeds groter wordende gat van het democratische tekort. Alle drie zijn namelijk, om verschillende redenen, onvoldoende geëquipeerd om hier alleen in op te treden.´ Een gesprek over het experimenteren met democratisering en het toenemende belang van ‘nieuwe publieken’. Huub Dijstelbloem is verbonden aan het Rathenau Instituut en aan de leerstoelgroep Wetenschapsfilosofie van de Universiteit van Amsterdam. Eerder was hij werkzaam voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Dijstelbloem studeerde filosofie en wetenschapsdynamica in Amsterdam en Parijs en promoveerde aan de UvA. Eerder dit jaar verscheen zijn boek ´Politiek Vernieuwen: Op zoek naar publiek in de technologische samenleving’, bij Van Gennep. Dit boek is een bewerking van zijn proefschrift ‘De democratie anders, politieke vernieuwing volgens Dewey en Latour.’ Jan Schrijver schreef een recensie van het boek op bestuurskunde.nl. De flaptekst vermeldt: ´Het bloedschandaal ten tijde van de uitbraak van aids in Nederland, de BSE-crisis, bodemvervuiling: kwesties op het snijvlak van wetenschap en politiek hebben ingrijpende consequenties voor de samenleving. Wanneer bestuurders dergelijke kwesties moeten oplossen stuiten ze vaak op het veelbesproken ‘democratische tekort’. Kan dit ook anders?´ In Politiek vernieuwen betoogt filosoof Huub Dijstelbloem dat daarvoor een andere kijk op democratie nodig is. Democratie hoeft niet te betekenen: iedereen inspraak geven. In onze complexe samenleving kunnen we er niet langer van uitgaan dat we weten van welke groep burgers de stem moet worden gehoord. Democratie betekent juist: zoeken naar nieuwe publieken en experimenteren met politieke en beleidsmatige technieken. Het is een politieke taak om de ‘nieuwe publieken’ in de technologische samenleving te zoeken. Zo ontstaat een alternatief democratisch repertoire om problemen op het snijvlak van wetenschap en politiek te behandelen. Tijdens het salondebat op 12 maart 2008 in De Balie plaatste je vraagtekens bij de naam van ons initiatief. Wat is je kritiek precies? ‘Democratisering van de Waarheid draagt wat mij betreft het slechtste van twee werelden uit. De bedoeling is neem ik aan om de relatie tussen politiek en kennis te versterken. En om daarbij niet alleen een bestuurlijke of wetenschappelijke elite het voortouw te laten nemen maar om het ‘publiek’ daarbij te betrekken. Maar nu wordt de suggestie gewekt dat democratie de enige vorm van politiek is en dat kennisontwikkeling vooral met het zoeken naar waarheid heeft te maken. Dat is een achterhaald idee, het vertegenwoordigt een klassiek model. In dat model gaan zowel politiek als wetenschap om het tot stand brengen van juiste ‘representaties’. In het geval van wetenschap is dat een representatie van de (fysieke) werkelijkheid. In het geval van politiek is dat een representatie van de maatschappelijke werkelijkheid. Maar in plaats van representaties moet je de ook rol van interventies benadrukken. Daar bedoel ik mee dat je zowel in de wetenschap als in de politiek de rol van het experiment niet mag onderschatten. Zeker vanuit een pragmatische benadering, waarin ik mij thuis voel. Dus in tegenstelling tot de postmodernisten die er vooral op uit zijn elke waarheidsclaim onderuit te halen. Wetenschap en politiek weerspiegelen niet alleen de werkelijkheid, ze grijpen daarop in door gerichte acties en interventies te ondernemen. De landing op de maan bracht wetenschappelijk gezien weinig nieuws en zeker geen nieuwe waarheden maar was van een enorme invloed. Maatschappelijke initiatieven in de zorg, in de wijken, bij de 1
PARRHESIA.INFO oprichting van nieuwe scholen of in de kinderopvang gaan grotendeels aan het parlement voorbij maar zetten wel iets n beweging. Ze representeren niet maar veranderen de werkelijkheid, het zijn ondernemingsgerichte projecten.' (Het gaat ons overigens meer om de democratisering van de waarheidspachter…en de ontwikkeling in de moderniteit van een verticaal wereldbeeld (de geïnterpreteerde waarheid via bemiddelaars) naar een horizontaal wereldbeeld (verschillende interpretaties van de waarheid naast elkaar, red.) Is er sprake van een democratisch tekort? ‘Om die vraag te beantwoorden moet je eerst naar het begrip democratie kijken. We noemen veel westerse samenlevingen democratieën, maar welbeschouwd verschillen die democratieën onderling enorm. De reëel bestaande vormen van democratie zijn te verdelen in directe en indirecte varianten en integratief of niet. Nederland heeft een indirect en integratief democratisch systeem, wat inhoudt dat je als burger geen rechtstreekse invloed hebt op het beleid. Je wordt vertegenwoordigd. Integratief betekent dat we werken met coalitieregeringen. Nadeel daarvan is dat je als electoraat geen invloed hebt op de coalitie die uiteindelijk gevormd wordt. Het zou een aardig experiment zijn om naast je stem op een partij ook een stem te kunnen uitbrengen op de coalitie die jij voorstaat met je stem. Het Westminstermodel, een tweepartijenstelsel, is niet integratief maar wel representatief. Hierbij geldt dat het principe van ‘winner takes all’ geldt, waardoor na verkiezingen ook echte koerswijzigingen mogelijk worden. Van de directe democratische modellen geldt het Atheense model als klassiek en wat er gebeurt in Zwitserse kantons: je beïnvloedt een beslissing direct via jouw stem. In deze drie vormen speelt overleg nog een grote rol, voordat je beslissingen neemt. In de Amerikaanse staat Californië zie je een direct model waarin geen enkele deliberatie plaatsvindt: burgers kunnen zomaar het initiatief nemen om een bestuurder naar huis te sturen, het zogeheten ‘recall’ model. De vraag die je kunt stellen is: wat is overheersend, de cultuur of de structuur? Ik zit meer op de hierboven genoemde structuurkant. André Krouwel legt in zijn interview meer de nadruk op cultuur: de ontwikkelingsgeschiedenis van een democratie, die min of meer dezelfde structuurelementen kent, ontwikkelt zich toch zeer verschillend in de praktijk. Ik ben pragmatischer ingesteld: experimenteer maar in plaats van een culturele padafhankelijkheid te veronderstellen (onveranderlijkheid van cultuur) in het ontwikkelen en vernieuwen van de democratie. Pragmatisten hebben een broertje dood aan gevestigde instituties. Zij geloven in de wil en de mogelijkheden van het individu om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Teveel overheidsbemoeienis belemmert dat proces, maar teveel marktwerking ook. De pragmatist waarschuwt voor de onderdrukkende werking van een doorgeschoten marktliberalisme en voor een te simpele opvatting van de democratie: de meerderheid bepaalt, waardoor minderheden in de verdrukking komen. Hoewel velen er anders over denken, ben ik ervan overtuigd dat de Amerikaanse cultuur in wezen democratischer is dan de onze. Wat wij maatschappelijke problemen noemen, beschouwen zij als democratische problemen. Men heeft daar een veel bredere definitie van democratie. In Nederland praten we over democratie als het gaat om de formele mechanismen om de macht te organiseren, moeten er bij voorbeeld wel of niet referenda komen, moeten we de burgermeester kiezen en dergelijke. In de Verenigde Staten zouden ze zeggen dat bijna alles wat te maken heeft met jouw ontplooiing als burger een democratisch vraagstuk is. In de Verenigde Staten is de burger veel meer de drager van de democratie dan in onze cultuur. Dus veel meer hoe je je burgerschap vorm geeft, dan een regelmatige gang naar het stemhokje. In mijn boek stel ik de diagnose dat de gebruikelijke vormen van representatieve democratie, en de beperkte Nederlandse opvatting daarover, ontoereikend zijn om (opkomende) maatschappelijke 2
PARRHESIA.INFO issues adequaat in beeld te krijgen. Dat heeft ook te maken met de toegenomen complexiteit van de samenleving. Ik kijk daarnaar vanuit de invalshoek van wetenschap en technologie. De combinatie van razendsnelle technologische ontwikkeling en de opkomst van een mondiale markt versterken dit. Temeer daar deze ontwikkelingen veel sneller dan ooit binnen het bereik van de consument worden gebracht. Dit is overigens niet nieuw: de explosieve ontwikkelingen vanaf het midden van de 19e eeuw waren vergelijkbaar, ook in hun impact, op de samenleving. Het verschil met nu ten opzichte van de 19e eeuwse dynamiek is dat het toen een sterke collectivisering teweeg bracht (grote infrastructuren), terwijl het nu veel meer een onvoorspelbaar individueel proces is geworden. Dat maakt het complexer.’ Enerzijds stel je dat de representatie niet goed functioneert omdat bepaalde groepen niet aan bod komen en anderzijds omdat bepaalde issues niet worden geadresseerd. Je maakt een onderscheid tussen verschillende groepen in de samenleving en verschillende issues die opkomen? ‘De crux van mijn gedachte is dat ik de notie van verschillende issues en van verschillende groepen bij elkaar heb gebracht in een nieuw begrip: nieuwe publieken. Dat zijn sociale gemeenschappen die niet in de klassieke zin zijn te categoriseren op leeftijd, inkomen, opleiding, geslacht et cetera, maar die rond een bepaalde issue betrokken zijn die hen direct aangaat. Bij voorbeeld omdat ze een bepaalde ziekte delen, of omdat ze met een nieuwe Europese richtlijn te maken krijgen. Ze worden dus door een issue verenigd en lopen dwars door allerlei klassieke verbanden heen. Deze nieuwe publieken zijn heel moeilijk te identificeren door de instituties van de representatieve democratie, zoals politieke partijen. Ook de uitvoerende macht, de overheid, heeft hier een probleem mee. Oorspronkelijk functioneerde het ambtenarenapparaat van de overheid als de voelsprieten van de politiek door hun grote verwevenheid met allerlei instituties zoals vakbonden, vertegenwoordigers van belangen en dergelijke. Nu beperkt hun rol zich steeds meer tot die van uitvoerder van het beleid. Het gevolg is dat bepaalde issues niet of onvoldoende door de politiek worden waargenomen en geadresseerd. Ik noem dat Unindentified Political Objects. Het klassieke Weberiaanse democratische model is feitelijk nooit zo sterk ontwikkeld in Nederland als in andere democratieën zoals Duitsland en Frankrijk. Maar er zijn wel degelijk gemeenschappen rond dergelijke issues aan te wijzen die belang hebben bij de adressering ervan. Alleen ontbreekt het vooralsnog aan de kanalen om die belangenbehartiging adequaat vorm te geven. Van oudsher kennen we in Nederland een overheid die gewend is in een corporatistische verzuilde samenleving te werken: voor veel bloedgroepen zijn vertegenwoordigende organisaties ontstaan. Daardoor wist de overheid contact te houden met verschillende belangen. Dat zie je bij voorbeeld in de relatie met de omroepen, de woningbouw corporaties en bij landbouw. Maar dergelijk overleg is in de loop de jaren ondoorzichtiger en onzuiverder geworden, het heeft een beetje een vieze smaak gekregen van belangenverstrengeling, hoge transactiekosten. Vanuit het Verenigd Koninkrijk (Thatcher) en de Verenigde Staten (Reagan) waaide in de jaren tachtig van de vorige eeuw vervolgens de filosofie van New Public Management ons land binnen. Ingegeven door de overtuiging dat de markt beter in staat moest worden geacht traditioneel publieke dienstverlening aan te bieden, stond deze benadering een strikte scheiding tussen beleid en uitvoering voor en een bedrijfsmatige aanpak. Gevolg was dat veel traditioneel publieke diensten werden geliberaliseerd of afgebroken. De overheid zou als procesbegeleider en regisseur optreden en de uitvoering van publieke functies werd geprivatiseerd. Naast de eerder aan de orde gestelde modellen (Weberiaanse, corporatistische en marktwerking modellen), zie je eigenlijk een vierde model opkomen: de deliberatieve overheid die leunt op het governance model. Een model dat veronderstelt dat problemen door de verschillende stakeholders uit de samenleving opgelost moet worden in plaat van door één partij, bij voorbeeld de overheid. Het leunt sterk op samenwerking. We zitten nu in de gekke situatie dat het huidige kabinet op geen enkele manier een visie heeft uitgesproken over deze vier of andere 3
PARRHESIA.INFO modellen: kortom, over wat de rol van de overheid nu wel zou moeten zijn. Dit is verontrustend.’ Wat zijn de effecten van de introductie van New Public Management? Waar schiet het momenteel tekort? ‘In de eerste plaats heeft het geleid tot twee perverse effecten: een inhoudelijke uitholling van het overheidsapparaat en tot een normatieve uitholling. De scheiding die is aangebracht tussen politieke besluitvorming, beleid en uitvoering is te groot. Anders gezegd, zodra een kwestie een normatieve kwaliteit aanneemt dan is het een politiek vraagstuk en dient de uitvoering zich daarbuiten te houden. Maar in de praktijk is die brug veel te groot. Voordat een issue in de Tweede Kamer komt, staat de kamer meestal nog te praten over de issues die in de ochtendkrant of Nova van de avond daarvoor zijn ingebracht. Kennelijk ziet men de issues niet meer aankomen, zijn de antennes fout afgesteld. Het is op dit moment onduidelijk wat nu de plek is waar de verschillende normatieve issues besproken dienen te worden. De ambtenaar die zegt: hier gaan wij niet over en de politiek die er wel over gaat maar er niks aan doet. Wat nu? De maatschappelijke bewegingen gaan op dit moment twee kanten uit: enerzijds manoeuvreert de politiek zich steeds nadrukkelijker in een soort ‘macho’-rol; Kijk, hier gaan wij over. Anderzijds wordt in de uitvoering de professional op een voetstuk geplaatst. De sectoren werken daar natuurlijk graag aan mee, meer aanzien en inkomen is een begrijpelijke wens. Maar neem nu het onderwijs. Een individuele leerkracht kan geen antwoord geven op de vraag of het onderwijs moet aansluiten op de arbeidsmarkt, of vanuit een bildungsoriëntatie moet worden vormgegeven. Dergelijke afwegingen moeten worden gemaakt in een gezamenlijke uitwisseling van ideeën, waarbij ook ruimte is voor maatschappelijke of burgerinitiatieven, die met iets nieuws komen. Dus ook meer ruimte om te experimenteren. Politici doen het voorkomen alsof zij de maatschappij vormgeven, terwijl het in werkelijkheid eerder andersom is. Dat is de paradox waarin bewindslieden leven: heel veel gebeurt buiten hun macht en zeggenschap om.’ De issues rond de nieuwe publieken raken zowel aan het publieke als het private domein. Wat is nu de rol van de markt? ‘Veel technologie bereikt het publiek via de markt. Een goed voorbeeld is Philips, dat zich momenteel nadrukkelijk richt op Ambient Intelligence, omsluitende, slimme technologie, vanuit een visie op medische technologie. Dat is technologie die reageert op je aanwezigheid, denkt voor jou, anticipeert op je gedrag. Denk aan de ijskast die een boodschappenlijstje voor je maakt. Een logisch vervolg is persuasieve technologie, die je zal trachten te verleiden iets te doen of juist te laten. Daarbij moet je bijvoorbeeld denken aan een apparaat dat in een verzorginghuis een pilletje in de kop thee van iemand doet. Maar het zijn ook muren die terugpraten als een dementerend iemand staat te mompelen om zijn korte termijn geheugen te stimuleren. Het bepaalt bij voorbeeld in welke ruimtes je wel of niet mag zijn in een verzorgingstehuis. Het is begrijpelijk dat Philips zich zo intensief met deze ontwikkelingen bezighoudt, zij geeft hiermee ook een visie over de zorgconsument, maar intussen zijn we wel een samenleving aan het creëren waarvan dergelijke elementen deel uitmaken. Hierachter zit natuurlijk ook een politieke discussie, waarbij de consument steeds meer eigen verantwoordelijkheid krijgt opgedrongen via technologie. Men ontwikkelt dus niet alleen een nieuwe technologie maar ook een nieuwe samenleving, waarbij invloed wordt uitgeoefend op hoe burgers nadenken over ouder worden. Waar vindt het debat hierover plaats? Wie zwengelt het debat over deze ontwikkeling aan? Ik signaleer dat er in een liberale democratie een tekort is om hier over te kunnen praten. De meeste overheden hebben zich teruggetrokken op vragen naar risico’s van technologie, hoe moeten we het reguleren, en het is verder aan burgers om te besluiten of ze het aanschaffen of niet. Dus deze machtige ontwikkeling (in dit geval geëntameerd door Philips) wordt in feite op het bord gelegd van individuen. Het gat 4
PARRHESIA.INFO wat je dan ziet ontstaan tussen aan de ene kant het individuele niveau waar de mens als consument wordt gezien en aan de andere kant het politieke niveau waar hooguit in termen van risico’s wordt gedacht, is groot. Er is een collectief tekort omdat hiermee wel wordt bepaald hoe wij met ouderen omgaan. Hoe we onze sociale omgeving doortrokken met technologie willen beschouwen. Er is nauwelijks een forum beschikbaar waar dit soort issues worden neergelegd. En dat dit soort issues adresseert, waarbij specifieke, nieuwe publieken zich in het debat kunnen mengen.’ Bestaat er behoefte bij de nieuwe publieken, aan participatie, aan een dergelijk forum? ‘De notie van het publiek heeft een beetje een januskop. Enerzijds publieken die zichzelf als zodanig zien, die herkennen dat ze iets gemeenschappelijks hebben, en voldoende assertief zijn, over de middelen, de kennis en brutaliteit beschikken, en zodoende de aandacht op zich weten te vestigen. Er zijn ook publieken die zich zelf niet als zodanig herkennen. Omdat ze het niet weten, te ver van elkaar vandaan wonen, te pluriform zijn, en die dus niet zeggenschap eisen over allerlei ontwikkelingen die ‘ambient’ voor hen ontwikkeld worden. Dit zie je bij voorbeeld in de ouderenzorg, ondanks het feit dat ouderen wat assertiever worden.’ Wat is hierbij de rol van de nieuwe media? Valt daar transparantie bevordering van te verwachten als het om dit soort issues gaat? ‘Er zijn heel veel belangen georganiseerd rondom het genoemde zorgvoorbeeld. Participatie, open sourcing, wordt hierdoor op zich niet tegengewerkt. Echte kwesties staan nu eenmaal bol van de belangen. En je kunt van marktpartijen ook niet verwachten dat ze gaan optreden als een nieuw democratisch forum. Het is dan wel zorgelijk dat je ook niet meer kunt verwachten dat het politieke domein het forum is waar dit besproken wordt. Hier is wellicht een rol weggelegd voor onafhankelijke kennisinstituten zoals het Rathenau Instituut, maar ook andere vergelijkbare instellingen. Een mooi voorbeeld hiervan is het evenement ‘Het Glazen Lichaam’, dat het Rathenau Instituut mede heeft georganiseerd, waarbij de invloed van technologie in de verschillende domeinen (medische sector, justitie) getoond werd. Dus hoe technologie zich niets aantrekt van sectorgrenzen. Hierbij kwam naar voren dat naast het big brother idee, het ook de mensen zelf zijn die zich aan het normeren zijn. We zoeken dus naar iets, een platform, dat zich ophoudt tussen de driehoek van het marktdomein, het privédomein van de burger en het publieke, politieke domein in. Daar zit het steeds groter wordende gat van het democratische tekort. Alle drie zijn namelijk, om verschillende redenen, onvoldoende geëquipeerd om hier alleen in op te treden.’
5