p
r
o v in c i e Li m b u r g D i r e c ti e
Dienst
Ruimte
M i l i e u ve r g u n n i n g e n
De deputatie van de provincie Limburg
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op 7 augustus 2009 ingediende aanvraag – laatst vervolledigd op 2 oktober 2009 - van de GmbH OPHARDT BELGIEN PROD, Driebekenweg 3 te 3680 Maaseik (ondernemingsnr. 0453.926.544.) voor het verkrijgen van een hernieuwing (vergunning nog geldig tot 15 maart 2010) en verandering (uitbreiding en wijziging) van de milieuvergunning voor het exploiteren van een metaalbewerkingbedrijf, alsdan omvattende volgende rubrieken uit de indelingslijst: - (rubriek 3.2.2.a.) : het zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met een biologisch afbreekbare organische belasting van meer dan 20 inwonersequivalenten, wanneer het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld – lozingspunt gelegen in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan (het lozen van 665 m³/jaar huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering langsheen de Driebekenweg) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) - (rubriek 3.6.3.1.b.) : afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie, voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5. ingedeelde inrichtingen (afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van afvalwater afkomstig van het anodisatieproces met inbegrip van het lozen van maximaal 0,25 m³/uur – 2 m³/dag – 450 m³/jaar bedrijfsafvalwater) (klasse 2) (hernieuwing + wijziging --- vergund: afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van afvalwater afkomstig van het anodisatieproces met inbegrip van het lozen van maximaal 0,25 m³/uur – 2 m³/dag – 700 m³/jaar bedrijfsafvalwater) - (rubriek 4.3.c.1.i.) : inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen, andere dan sub a) en sub b) bedoelde inrichtingen, volledig gelegen in een industriegebied (de vergunde poederspuitinstallatie van 9,12 kW is niet meer in dienst) (rubriek vervalt) - (rubriek 4.4.) : inrichtingen voor het thermisch behandelen (bij een temperatuur van 100°C of meer) van voorwerpen bedekt met bedekkingsmiddelen (de vergunde (droog)oven met een inhoud van 24 m³ is niet meer in dienst) (rubriek vervalt) - (rubriek 12.2.1.) : transformatoren (3 transformatoren met elk een individueel nominaal vermogen van 400 kVA) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) - (rubriek 16.3.1.1.) : koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties (3 luchtcompressoren (1 van 15,0 kW (annex luchtdroger 0,69 kW), 5,5 kW en 3 kW) en 4 koelgroepen (35,8 kW, 30,15 kW en 2 van 7,3 kW) met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 104,74 kW) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) - (rubriek 16.7.1.) : opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in verplaatsbare recipiënten (opslagplaats voor maximaal 900 liter gassen, nl. 150 liter protegongas, 100 liter zuurstofgas, 100 liter acetyleen, 100 liter argon, 150 liter menggas, 200 Kenmerk 1/19 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
-
-
-
-
-
-
-
liter propaangas en 100 liter formeergas) (klasse 3) (hernieuwing + wijziging --- vergund: opslagplaats voor maximaal 900 liter gassen, nl. 700 liter protegongas, 100 liter acetyleen en 100 liter zuurstof) (rubriek 17.3.3.2.a.) : opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, volledig gelegen in een industriegebied (opslagplaats voor 45 617 kg dergelijke producten, waarvan 39 860 kg in bovengrondse houders en 5 757 kg in recipiënten: bovengrondse houders: 12 500 kg afgewerkt zwavelzuur, 6 000 kg zuiver zwavelzuur, 9 360 kg zuiver natriumhydroxide, 12 000 kg afgewerkt natriumhydroxide; recipiënten: 715 kg zoutzuur, 910 kg salpeterzuur, 1 010 kg fosforzuur / zwavelzuur mengsel, 720 kg natronloog, 1 170 kg Betal A24, 1 035 kg Betaseal A621, 125 kg Sortec092 en 72 kg aceton) (klasse 2) (hernieuwing + uitbreiding --- vergund: opslagplaats voor 43 750 kg dergelijke producten, waarvan 40 100 kg in bovengrondse houders en 3 650 kg in recipiënten: bovengrondse houders: 12 500 kg afgewerkt zwavelzuur, 6 000 kg zuiver zwavelzuur, 9 360 kg zuiver natriumhydroxide, 12 240 kg afgewerkt natriumhydroxide; recipiënten: 600 kg waterstofchloride, 850 kg fosforzuur, 750 kg salpeterzuur, 1 180 kg beitsbadvloeistof en 270 kg ammoniak) (rubriek 17.3.4.1.a.) : opslagplaatsen voor zeer licht ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen, volledig gelegen in een industriegebied (opslagplaats voor 190 liter dergelijke vloeistoffen, nl. 90 liter aceton en 100 liter methanol) (klasse 3) (uitbreiding --- nieuwe rubriek) (rubriek 17.3.6.1.b.) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft (opslagplaats voor 10 950 liter gasolie in 3 bovengrondse houders, nl. 1 van 4 950 liter en 2 van elk 3 000 liter) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) (rubriek 17.3.7.1°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100°C (opslagplaats voor 2 000 liter dergelijke vloeistoffen, nl. 1 000 liter motorolie / hydraulische olie en 1 000 liter afgewerkte olie) (klasse 3) (hernieuwing -- vergund: idem) (rubriek 19.6.1.b.) : opslagplaatsen voor hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8., volledig gelegen in een industriegebied, opgeslagen in open lucht (opslagplaats voor maximaal 400 m³ (300 ton) hout in open lucht) (klasse 2) (hernieuwing + wijziging --- vergund: opslagplaats voor maximaal 800 m³ (600 ton) hout in open lucht) (rubriek 24.4.) : laboratoria andere dan bedoeld in rubriek 24.1. (labo voor productiecontrole) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) (rubriek 29.5.2.1.a.) : smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1. en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal, volledig gelegen in een industriegebied (werkplaats voor metaalbewerking met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 103,17 kW) (klasse 3) (hernieuw ing --- vergund: idem) (rubriek 29.5.5.4°) : installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé (oppervlaktebehandeling van metalen (anodiseren en electropoleren) gebruikmakend van 7 behandelingsbaden (4x 12 000 liter, 2x 4 000 liter en 1 200 liter) en 9 spoelbaden (3x 12 000 liter, 4x 4 000 liter en 2x 800 liter) met een gezamenlijke inhoud van 110 800 liter) (klas se 1) (hernieuwing en wijziging -- vergund: oppervlaktebehandeling van metalen (chromateren, anodiseren en electropoleren) gebruikmakend van behandelingsbaden met een gezamenlijke inhoud van 126 000 liter) (rubriek 33.4.) : opslagplaatsen voor papierdeeg, papier, karton en voor waren uit papier en karton (opslagplaats voor ca. 12 ton verpakkingsmateriaal verspreid over de diverse afdelingen binnen het bedrijf) (klasse 2) (hernieuwing --- vergund: idem)
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
2/19
(rubriek 43.1.1.a.) : verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie : stookinstallaties, e.d., volledig gelegen in een industriegebied en gestookt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas (4 verwarmingsketels met een totaal warmtevermogen van 474 kW, nl. 1 van 293 kW, 2 van elk 80 kW en 1 van 21 kW) (klasse 3) (hernieuwing --- vergund: idem) op het kadastraal perceel van en te 3680 MAASEIK, Afdeling 1, Sectie A, perceelnummer 1863/P, ter plaatse Driebekenweg 3 EN waarbij het opleggen van volgende emissiegrenswaarden wordt gevraagd: Zwevende stoffen: 1 000 mg/l N totaal: 150 mg/l P totaal: 20 mg/l Sulfaat: 2 000 µg/l Al: 2 000 µg/l B: 500 µg/l Ba: 1 000 µg/l Fe: 2 000 µg/l Mn: 2 000 µg/l Sn: 2 000 µg/l As: 100 µg/l Cd: 1 µg/l Pb: 100 µg/l F: 1 500 µg/l PAK’s 16: 1 µg/l VOCI’s: 100 µg/l Hg: 0,5 µg/l Ag: 10 µg/l AOX: 40 µg/l Cyaniden: 50 µg/l Cu: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Ni: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Zn: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Cr: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c); -
Gelet op de volgende vergunningen en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de bovenvermelde inrichting reeds werden getroffen en op datum van indiening van de bovenvermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing zijn: besluit van de Vlaamse Waterzuiveringsmaatschappij, d.d. 27 februari 1987, waarbij vergunning wordt verleend voor de lozing van ander dan normaal huisafvalwater op riool, op naam van de PVBA Ingotec; besluit van de deputatie, d.d. 15 maart 1990, waarbij vergunning word verleend voor de exploitatie van een werkplaats voor metaalbewerking, op naam van de PVBA Ingotec (termijn: 20 jaar, dus tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 14 juni 1990, waarbij vergunning wordt verleend voor de uitbreiding van de werkplaats met een propaangashouder, op naam van de PVBA Ingotec (termijn: tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 8 juni 1995, waarbij vergunning wordt verleend voor de uitbreiding van de werkplaats voor metaalbewerking, op naam van de BVBA Ingotec (termijn: tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 7 december 1995, waarbij gedeeltelijk akte wordt genomen van de melding van verandering van de werkplaats voor metaalbewerking, op naam van de BVBA Ingotec (termijn: tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 17 juli 1997, waarbij akte wordt genomen van de overname door de PmbH Ophardt Belgien van de w erkplaats en waarbij vergunning wordt verleend voor het veranderen van de werkplaats voor metaalbewerking (termijn: tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 26 april 2000, waarbij gedeeltelijk akte wordt genomen van de mededeling van verandering van de vergunde werkplaats voor metaalbewerking (termijn: tot 15 maart 2010); besluit van de deputatie, d.d. 8 maart 2001, waarbij de vergunning deels wordt verleend en deels wordt geweigerd (2 rolkranen) voor het veranderen van de vergunde werkplaats voor metaalbewerking (termijn: tot 15 maart 2 010); besluit van de deputatie, d.d. 19 december 2007, waarbij vergunning wordt verleend voor het veranderen van de vergunde werkplaats voor metaalbewerking (termijn: tot 15 maart 2010); Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
3/19
Gelet op het schrijven d.d. 14 oktober 2009, waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard; Gelet op de brief d.d. 14 oktober 2009, waarbij aan de burgemeester van de stad Maaseik, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; Gelet op de brieven, d.d. 14 oktober 2009, waarbij conform artikel 35, 3° van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te 3680 Maaseik; Gelet op de brieven d.d. 14 oktober 2009, waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d. 24 november 2009, van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies, d.d. 7 december 2009, van het college van burgemeester en schepenen van de stad Maaseik, mits bijzondere voorwaarde, omwille van volgende overwegingen: het advies van de gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar van de Stad Maaseik, luidt: het goed is gesitueerd in industriegebied volgens het gewestplan Limburgs Maasland; het perceel is niet gelegen in een goedgekeurde niet vervallen verkaveling en niet binnen de perimeter van een goedgekeurd Bijzonder Plan van Aanleg; het perceel is gelegen in een Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Regionaal Bedrijventerrein Jagersborg’, goedgekeurd d.d. 17 oktober 2005; voor zover de aangevraagde activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande vergunde constructies wordt een gunstig advies verleend; er werden in het dossier preventieve voorzieningen opgenomen; er werden reeds milieuvergunningen afgeleverd; de milieudienst wenst, na de aanvraag te hebben onderzocht, deze gunstig te adviseren; volgende bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd: de aangevraagde activiteiten moeten plaatsvinden binnen de bestaande vergund constructies; Gelet op het gunstig advies, d.d. 16 december 2009, van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, mits bijzondere voorwaarden, omwille van volgende overwegingen: de inrichting is volgens het gewestplan Limburgs Maasland gelegen in een industriegebied; de GmbH Ophardt Belgien Prod is actief in de fabricage van zeep- en handdoekdispensoirs, afvalbakjes uit inox, aluminium en staalplaat, die vooral in de medische sector (ziekenhuizen) afgezet worden; met deze vergunningsaanvraag wenst de exploitant een milieuvergunning te verkrijgen voor de hernieuwing van de milieuvergunning en de verandering door uitbreiding en wijziging van de vergunde werkplaats voor metaalbewerking alsook een vraag tot wijziging van de lozingsvoorwaarden; in de afdeling voorfabricage worden aluminium platen, inox platen en staven mechanisch behandeld (o.a. knippen, plooien, bore n, ontbramen, lassen) en gevormd tot half afgewerkte producten; vervolgens ondergaan deze half afgewerkte producten een oppervlaktebehandeling (aluminium: ontvetten, beitsen, spoelen, anodiseren, spoelen en sealen / inox : electropoleren en spoelen) om daarna verpakt te worden voor verzending of met andere onderdelen verder afgemonteerd te worden; de exploitatie van de vergunde poederlakspuitinstallatie met bijbehorende droogoven werd stopgezet; de laatste jaren werden de ontstane afvalwaters afkomstig van de productie (oppervlaktebehandeling van metalen) afgevoerd; de exploitant plant de bouw en exploitatie van een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie waarin de afvalwaters afkomstig van de oppervlaktebehandeling van de metalen, gezuiverd kunnen worden vooraleer ze geloosd worden op de openbare riolering; derhalve worden er tevens aangepaste lozingsvoorwaarden aangevraagd; ten tijde van de milieuvergunningsaanvraag liggen nog een aantal technieken ter studie / evaluatie, waarvan de nodige technieken geïmplementeerd zullen worden zodat overeenkomstig BBT geëxploiteerd zal kunnen worden;
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
4/19
-
-
-
-
-
aspect geluid-trillingen: de exploitatie is gelegen in een industriegebied; geluidsproducerende toestellen bevinden zich binnen afgesloten gebouwen; verwacht wordt dat er voldaan kan worden aan de toepasselijke geluidsnormen; aspect lucht-geur: de baden zullen worden afgedekt om verdamping en vorming van aërosolen te voorkomen; verwacht wordt dat er voldaan kan worden aan de toepasselijke voorwaarden; aspect stof - fijn stof: uit groeiend wetenschappelijk inzicht blijkt dat deeltjes, vaste en vloeibare, die in de atmosfeer rondzweven een belangrijke impact kunnen hebben op de algemene gezondheid; afhankelijk van hun grootte kunnen deze deeltjes worden onderverdeeld in grof (aërodynamisc he diameter > 10 µm) en fijn stof (aërodynamische diameter < 10 µm); een veel gebruikte afkorting voor fijn stof is PM; de meest besproken fracties zijn PM 10, PM2,5 en PM0,1; dit zijn de fracties met een aërodynamische diameter kleiner dan respectievelijk 10; 2,5 en 0,1 µm; ondanks de reeds geleverde inspanningen en mogelijke reducties van de fijn stof emissies, kunnen verdere maatregelen ter reductie van de uitstoot aan fijn stof een belangrijke bijdrage leveren aan een verdere verbetering van de luchtkwaliteit; Europa legt sinds 2005 voor PM 10 een dubbele grenswaarde op: een jaargemiddelde van 40 µg/m³ en een daggrenswaarde van 50 µg/m³, die max. 35 keer per jaar mag overschreden worden; deze daggrenswaarde komt statistisch overeen met een jaargemiddelde concentratie van 31 µg/m³; Voor PM2,5 geldt tegen 2010 een jaarlijkse streefwaarde van 25 µg/m³; raadpleging van de elektronische kaart met gehaltes aan fijn stof in Vlaanderen geeft de volgende concentratie (jaargemiddelde 2006) PM 10 aan voor de Driebekenweg te Maaseik: 26,9 µg/m³; de exploitatie van een inrichting voor oppervlaktebehandeling van metalen betreft geen relevante sector voor het ontstaan van fijn stof; gelet op de ligging van de exploitatie op een afstand van meer dan 190 m verwijderd van woongebieden, gelet op het voorgaande en aangezien er geen sprake is van lokale stofhinder is de afdeling Milieuvergunningen van oordeel dat geen bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn; aspect afvalstoffen: de neerslag in het ontvettingsbad wordt verwijderd en afgevoerd; afgewerkte behandelingsbaden (i.e. zuren en basen) worden afgevoerd via erkende ophalers; het poleerbad en de bijbehorende spoelbaden worden 2 keer per jaar vervangen en afgevoerd; aspect afvalwater: het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van de sanitaire installaties binnen de inrichting en wordt met een maximum debiet van ca. 0,5 m³/u3,25 m³/dag - 660 m³/jaar geloosd in de openbare riolering gelegen langs de Driebekenweg; de exploitant was vergund voor de lozing van 0,25 m³/u – 2 m³/dag – 700 m³/jaar bedrijfsafvalwater afkomstig van het anodisatieproces in de openbare riolering; de laatste jaren werden er geen bedrijfsafvalwaters geloosd maar werden deze afgevoerd voor externe verwerking; momenteel wordt een milieuvergunning gevraagd voor de exploitatie van een fysico-chemische afvalwaterzuiveringsinstallatie met inbegrip van de lozing van 0,25 m³/u – 2 m³/dag – 450 m³/jaar bedrijfsafvalwater in de openbare riolering gelegen langs de Driebekenweg; het bedrijfsafvalwater is afkomstig van de behandeling van het afvalwater van het anodisatieproces; de exploitant vraagt op bladzijde 29 van het aanvraagdossier om volgende emissiegrenswaarden als bijzondere voorwaarden op te leggen: Parameter Eenheid AanSector 55 BMKPNECVoorstel Sectorale Huidige Voorstel vraag b+c norm waarde norm VergunVergunriool BREF-range ning ning (uit BBT-studie) Zwevende mg/liter 1.000 1.000 50 30 / 5 - 30 sector 30 stoffen N-totaal mg/liter 150 -/15 150 P-totaal mg/liter 20 1 -/2 20 Sulfaten mg/liter 2.000 2.000 250 -/sector 2.000 Al (aluminium) µg/liter 2.000 10.000 en 2.000 / 10.000 2.000 1.000 – 10.000
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
5/19
Cu (koper) B (boor) Ba (barium) Fe (ijzer)
-
-
500 / 200 – 2.000 sector 2.000 -/500 1.000 20.000 / 2.000 100 – 5.000 Mn (mangaan) µg/liter 2.000 200 2.000 Sn (tin) µg/liter 2.000 40 500 / 200 – 2.000 500 As (arseen) µg/liter 100 500 30 5 Sector 100 Cd (cadmium) µg/liter 1 600 1 0,8 - / 100 – 200 Sector 1 Pb (lood) µg/liter 100 1.000 50 140 500 / 50 - 500 1.000 100 Ni (nikkel) µg/liter 2.000 2.000 * 50 30 500 / 200 – 2.000 Sector 2.000 Zn (zink) µg/liter 2.000 2.000 * 200 80 500 / 200 – 2.000 1.000 2.000 F (fluor) µg/liter 1.500 1.500 500 10.000- 20.000 1.500 /10.000 – 20.000 Σ Pak’s 16 µg/liter 1 0,1 11,39 1 Σ VOCl’s µg/liter 100 5 100 / 100 - 500 100 Cr (chroom) µg/liter 2.000 2.000 * 50 50 500 / 100 – 2.000 Sector 2.000 Hg (kwik) µg/liter 0,5 0,5 0,3 0,5 Ag (zilver) µg/liter 10 0,4 100 / 100 – 500 10 AOX µg/liter 40 40 40 40 Cyaniden µg/liter 50 50 50 200 / 10 - 200 50 Noot: tijdens de bespreking van het aanvraagdossier is gebleken dat de aangevraagde emissiegrenswaarde van 2 000 µg/liter voor sulfaten, 2 000 mg/liter moet zijn; betrokken emissiegrenswaarde werd in bovenstaande tabel reeds aangepast * : volgens het Vlarem mogen inrichtingen met een kleine metaalvracht (vracht waarbij het effluent van de afvalwaterbehandelinginstallatie een som aan totaal Cr, Cu, Pb, Ni en Zn bevat kleiner dan 200 gram per dag) mits motivatie door de vergunningverlenende overheid maximaal volgende gehalten aan totaal chroom, totaal koper, totaal nikkel en totaal zink lozen; volgens de BREF kan de emissiegrenswaarde van 0,5 mg/liter voor Cu, Ni, Zn en Cr beschouwd worden als een richtwaarde; bedrijven met een kleine metaalvracht met een eenvoudige waterzuiveringsinstallatie kunnen 0,5 mg/liter niet meteen halen; voor overstap op andere technologie is een overgangsperiode noodzakelijk; de aangevraagde emissiegrenswaarden (2 000 µg/liter) zijn evenwel gelegen binnen de range van de BREF; er wordt derhalve voorgesteld om de gevraagde emissiegrenswaarde van 2 000 µg/liter gunstig te adviseren gedurende een overgangsperiode van 3 jaar en vervolgens de emissiegrenswaarde van 500 µg/liter op te leggen, dit teneinde de lozingsvoorwaarden BBT-conform te maken; voor zwevende stoffen en tin wordt in de BREF-studie een sectorale lozingsnorm /emissiegrenswaarde voorgesteld van respectievelijk 30 mg/liter en 500 µg/liter (zonder overgangsperiode); aangezien Ophardt een X-bedrijf is en volgens de IPPC-richtlijn overeenkomstig de BBT-technieken geëxploiteerd moet worden, wordt voorgesteld om deze BBT-emissiegrenswaarden op te leggen; een gedeelte van het regenwater dat afkomstig is van de daken zal opgevangen worden en een behandeling ondergaan zodat het kan aangewend worden voor het aanmaken van de behandelingsbaden alsook voor sanitaire doeleinden. aspect bodem- en grondwaterverontreiniging: de hal “oppervlaktebehandeling” is in zijn geheel uitgerust als een vloeistofdichte inkuiping (vloeistofdichte vloer) waardoor emissies van potentieel gevaarlijke stoffen naar bodem en grondwater maximaal worden beperkt; binnen het chemielokaal worden de chemische stoffen opgeslagen binnen een afdoende inkuiping; de binnen het bedrijf aanwezige opslagtanks zijn ofwel van het dubbelwandige type, ofwel zijn ze enkelwandig en werden ze voorzien van een afdoende inkuiping; risico’s voor bodem- en grondwaterverontreiniging zullen derhalve minimaal zijn; aspect externe veiligheid: de opslagtanks (zuren, basen, gasolie) worden periodiek onderworpen aan de voorgeschreven onderzoeken; losplaatsen voor natronloog en zwavelzuur (gelegen in open lucht) zijn voorzien van een vloeistofdichte betonnen vloer met een afdoende afwatering; deze is zodanige wijze uitgevoerd dat gemorste zuren worden afgevoerd naar een speciaal hiervoor bestemd compartiment; Ophardt voorziet in een optimaal onderhoud van de installaties; de inrichting is voorzien van de nodige brandblusapparaten/ branddetectiesysteem;
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
µg/liter µg/liter µg/liter µg/liter
2.000 500 1.000 2.000
2.000 * -
50 1.000 200
20 650 70 -
6/19
overeenkomstig de bepalingen van artikel 4.1.3.2 van het Vlarem dient de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen te treffen om de buurt te beschermen tegen de risico's voor en de gevolgen van accidentele gebeurtenissen die eigen zijn aan de aanwezigheid of de uitbating van zijn inrichting; dit houdt ondermeer in dat de nodige interventiemiddelen zijn voorzien; het bepalen en het aanbrengen hiervan gebeurt in overleg met de plaatselijke brandweer; indien de toepasselijke constructienormen en gebruiksmaatregelen in acht genomen worden, zullen de risico’s met betrekking tot de externe veiligheid aanvaardbaar zijn; aspect EG-vogelrichtlijn- Habitatrichtlijngebied: de inrichtingen zijn gelegen op een afstand van ca. 170 m verwijderd van Vogelrichtlijngebied V21 en op een afstand van ca. 230 m verwijderd van Habitatrichtlijngebied H27; daarom werd op 16 oktober 2009 subadvies gevraagd aan het agentschap voor Natuur en Bos – buitendienst Limburg; tot op 14 december 2009 werd er nog geen subadvies ontvangen; de afdeling Milieuvergunningen gaat er derhalve vanuit dat betrokken advies gunstig is en dat de gevraagde exploitatie geen overdreven nadelige gevolgen heeft/zal hebben voor betrokken gebieden; aspect energie: de inrichting wordt verwarmd met behulp van 3 stookketels (< 100 kW) op gasolie; bepaalde behandelingsbaden worden verwarmd met behulp van een stookketel op aardgas; deze stookketel zal in koude periodes eveneens instaan voor de energievoorziening van de vloerverwarming; teneinde energieverlies door verdamping tegen te gaan werden kunststofballetjes op het badoppervlak van het sealbad (ca. 100°C) aangebracht; restwarmte van de behandelingsbaden zal eveneens gebruikt worden voor de vloerverwarming van de afdeling montage; warmteverliezen zullen beperkt worden door het gebouw te isoleren; bij de aankoop /vervanging van nieuwe productietoestellen wordt de factor “energieverbruik” steeds in overweging genomen; volgens het aanvraagdossier zal eveneens overgegaan worden tot de plaatsing van zonnepanelen; aspect watertoets; volgens het aanvraagdossier zou de inrichting niet gelegen zijn in een risicogebied voor overstroming; aspect bijzondere voorwaarden vorige vergunningsbesluiten: de vroeger opgelegde bijkomende bijzondere (lozings)voorwaarden zullen vervangen worden door een aangepast voorstel van bijzondere voorwaarden en dienen derhalve niet meer hernomen te worden; aspect X-bedrijf: het gaat hier om de exploitatie van een bedrijf dat onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996 (oppervlaktebehandeling van metalen (anodiseren en electropoleren) waarbij gebruik gemaakt wordt van 7 behandelingsbaden met een totale inhoud van 57 200 liter (4 x 12 000 liter , 2 x 4 000 liter en 1 x 1 200 liter) - totale inhoud van de baden = 110 800 liter; rubriek 29.5.5.4° is van toepassing op deze inrichting; door Ophardt werd de GPBV-checklist voor ‘oppervlaktebehandeling van metalen’ ingevuld en aan het aanvraagdossier toegevoegd; door het Vito werd er navolgende oplijsting gemaakt van afwijkende punten inzake BBT-technieken met vermelding van de actie die door Ophardt ondernomen zal worden en die alsook voorzien werd van opmerkingen van het Vito: geen milieumanagementsysteem geïmplementeerd en toegepast (technieknr. 5111); een milieuverantwoordelijke is in opleiding; er zijn geen preventieve acties vastgelegd om specifieke milieurisico’s bij oppervlaktebehandeling te minimaliseren (technieknr. 5112); er worden ongecoördineerde acties uitgevoerd - het milieumanagementsysteem zal dit systematisch maken; er is geen regelmatige evaluatie van procesparameters en controle van de kwaliteit binnen een managementsysteem (technieknr. 5114); er bestaat een voorlopig systeem van testen in het labo, er worden systemen geëvalueerd om dit in-line te doen, offertes komen binnen; er is geen continue monitoring en vastlegging van referentiewaarden (o.a. energieverbruik, waterverbruik, materiaalgebruik) voor gebruik in de monitoring van de performantie van de installatie (technieknr. 5115); de volledige installatie zal geautomatiseerd worden – door eliminatie van de menselijke fouten zal het pas erna relevante informatie kunnen opleveren; het gebruik van grondstoffen en nutsvoorzieningen wordt niet continu geoptimaliseerd (technieknr. 5116); een verantwoordelijke is aangesteld en in opleiding; de technieken 5117 (opzetten van een software tool ter (her)berekening van de theoretische verbruiken (energieverbruik, waterverbruik, materiaalinput), 5118 (in-line procescontrole en optimalisatie uitvoeren) en 5119 (ontwerp, constructie en werking van de installaties optimaliseren) zullen gebeuren parallel met / nadat de procesautomatisatie uitgevoerd zal zijn; gescheiden opslag van brandbare chemicaliën en oxiderende middelen (technieknr. 5123); verspilling en lekkage van chemicaliën voorkomen (technieknr. 5125); er moet eerst een nieuw labo gebouwd worden waarna een chemicaliënmanagementsysteem geïmplementeerd zal worden; volgens Vito is een veilige opslag van chemicaliën vereist; de te nemen maatregelen zijn afhankelijk van type producten en volumes; spoelwater van de eerste spoelstap terug in de procesoplossing brengen (technieknr. 5138) zal bij de zure processtapppen gedeeltelijk via de zuurretardatie-eenheid gebeuren; Kenmerk 7/19 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen / -
geluid reduceren: gesloten deuren, beperkte en aangepaste levertijden, geluidsdempers, akoestische afscherming (technieknr. 5168); het volledige gebouw zal geïsoleerd worden; impact van nieuwe chemicaliën (type of herkomst) op de bestaande afvalwaterzuivering uittesten alvorens te gebruiken in het productieproces (technieknr. 5151); gepland na de ingebruikname van de nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie - eerst worden zoveel mogelijk de oude chemicaliën geëlimineerd; volgens Vito is bij het ontwerp van de nieuwe waterzuivering een screening van de huidige gebruikte producten noodzakelijk; eventueel alternatieve chemicaliën kunnen nu reeds onderzocht worden; bescherming grondwater en planning ontmanteling installatie binnen het milieumanagementsysteem (technieknr. 5169); nog geen milieumanagementsysteem geïmplementeerd; emissie naar de lucht beperken door procesbaden afdekken, luchtextractie toepassen, proceslijn inkapselen bij nieuwe of vernieuwde installaties (technieknr. 5196); in uitvoering - de afwerking is gepland in 2009; verlies van metalen en andere grondstoffen voorkomen door het reduceren en managen van de uitsleep en verhogen van terugwinning uit uitsleep (b.v. ionenuitwisseling, membraantechnieken, evaporatie, concentreren (technieknr. 5139); de verschillende methodes worden geëvalueerd; gebruik van metalen en andere grondstoffen reduceren door het voorkomen van overdosering (b.v. monitoren, benchmarking, analytische controle, automatische dosering (technieknr. 5140); afwachten automatisatie om menselijke fouten te elimineren; chemicaliënkringloop zoveel als mogelijk sluiten (technieknr. 5142); verbruikte anodisatievloeistof wordt reeds herbruikt als decapeervloeistof; zuurretardatie zal de sluiting nog vergroten; volgens Vito moet na uitvoering van de voorgestelde technieken een herevaluatie gebeuren om na te gaan of BBT gerelateerde efficiënties bereikt worden; afvalstromen identificeren en scheiden (technieknr. 5143); testen lopen – de mogelijkheden worden nog onderzocht; energieverbruik (hoog voltage- en stroomvragen) beperken door goed management (technieknr. 5129); gepland in 2009; volgens het Vito is het onduidelijk welke specifieke acties hier voorzien zijn, behalve de isolatie van het gebouw; warmteverliezen beperken (technieknr. 5131); planning: vloerverwarming, isolatie gebouw, baden in cascade over warmtewisselaars; energie terugwinnen uit anodiseerbaden (technieknr. 5217); vloerverwarming afwachten; met betrekking tot bovenvermelde checklist heeft het Vito volgende beoordeling toegevoegd aan het aanvraagdossier: Ophardt België heeft momenteel een groot aantal projecten lopende die een significante impact hebben op de milieuefficiëntie en op de samenstelling van het te behandelen afvalwater; de uitvoering van de verschillende taken wordt voorzien in de loop van 2009, zoals: isolatie van het gebouw, invoeren van milieumanagementsysteem, automatisatie van volledige proces (verlaagde schommelingen in waterverbruik en chemicaliën), optimalisatie procesvoering (wijzigingen in waterverbruik en chemicaliën (hoeveelheid en type)), invoering zuurretardatiesysteem (wijziging sulfaatconcentratie in het afvalwater), decapteren in zwavelzuur (eliminatie van nitraat in het afvalwater) en evaluatie vacuumverdamping; de door Ophardt reeds geïdentificeerde maatregelen zijn essentieel om tot een BBT-conforme bedrijfsvoering te komen; of de door de BBTdocumenten aanbevolen richtwaarden bereikt gaan worden in de toekomst zal afhankelijk zijn van de werkelijke implementatie van de verschillende projecten; de verschillende projecten kunnen elkaar ook beïnvloeden; Vito stelt voor om na ongeveer 2 jaar de vordering verder op te volgen; advies Vito met betrekking tot BBT-procesvoering: Ophardt heeft momenteel een groot aantal projecten lopen die tot doel hebben om de milieuemissies sterk te reduceren; elk voorstel heeft een duidelijke meerwaarde; onafhankelijk van de lopende technische beoordeling, moet nagegaan of voor het specifieke geval van Ophardt de weerhouden technieken economisch haalbaar zijn; na afwerking van de huidige voorstudie van de verschillende opties, moeten de verschillende projecten tegen elkaar afgewogen worden in het kader van milieurendement en economische kosten; het is dus niet zeker dat alle beschreven opties effectief geïmplementeerd zullen worden; de methodiek voor een dergelijke beoordeling werd door het BBT-expertisecentrum van Vito opgesteld; het wordt aanbevolen om deze methodiek verder toe te passen; advies Vito met betrekking tot regenwater: tijdens een werkbezoek van Vito is gebleken dat de beschikbare ruimte voor infiltratie klein is ten opzichte van het totale dakoppervlak; waterhergebruik verdient aanbeveling, maar de aanwezigheid van contaminanten zouden een beperking kunnen geven voor hergebruik in het proces; een meer uitgebreide evaluatie is nodig om een optimaal advies te kunnen geven; volgens de IPPC-richtlijn moeten betrokken bedrijven ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT; deze verplichting is overgenomen in Vlarem I, artikel 41bis; volgens artikel 4.1.2.1. van Vlarem II, moet de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken toepassen; verder stelt dit artikel dat de naleving van de voorwaarden in dit besluit en/of de milieuvergunning geacht wordt overeen te stemmen met deze verplichting; Kenmerk 8/19 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen / -
-
-
-
-
-
uit voorgaande volgt dat voor dergelijke bedrijven moet nagegaan dat de milieuvergunningsvoorwaarden van dien aard zijn, dat ze het exploiteren conform technieken beschreven in de BREF (Europese BBT technieken), garanderen; onder ‘milieuvergunningvergunningsvoorwaarden’ kan men 3 verschillende voorwaarden onderscheiden nl.: methoden beschreven in de aanvraag en die aldus het voorwerp van de aanvraag uitmaken; de algemeen van toepassing zijnde voorwaarden of Vlaremvoorwaarden; de bijzondere voorwaarden; voor deze bedrijfssector werd volgende BREF aangenomen: “Surface Treatment of Metals and Plastics “ – augustus 2006; voor deze sector is eveneens een BBT studie (VITO) “Best Beschikbare Technieken voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen” uitgave augustus 2008, beschikbaar is; in deze studie worden conclusies van de BREF in rekening gebracht; in deze BBT-studie worden de bestaande sectorale vergunningsvoorwaarden (Vlarem II) getoetst aan BBT; in hoofdstuk 6 geeft de studie aanbevelingen om de sectorale voorwaarden aan te passen op basis van de beste beschikbare technieken; BBT in verband met watergebruik en afvalwaterlozing: om het watergebruik zoveel mogelijk te beperken stelt de BBT-studie een reeks maatregelen voor; aangezien de BBT-studie geen criteria bevat voor waterbesparende maatregelen doch enkel technieken beschrijft, zijn er geen elementen om waterbesparende maatregelen voor te stellen; om de polluenten in de afvalwaterstroom te beperken stelt de BBT-studie verschillende maatregelen voor; de studie bevat criteria voor de lozing van het afvalwater (voorstel sectorale lozingsnormen / Bref-range); in de tabel vermeld onder het ‘aspect afvalwater’ werd er rekening gehouden met betrokken voorstellen; er werden derhalve aangepaste lozingsvoorwaarden in overeenstemming met de BBT voorgesteld (o.a. voor zwevende stoffen, tin, koper, nikkel, zink en chroom); BBT en luchtemissies: voor de luchtemissies bevat de BBT-studie geen voorstellen tot het aanpassen van de huidige exploitatievoorwaarden die relevant zijn voor deze aanvraag; er wordt dan ook vanuit gegaan dat de Vlaremvoorwaarden van aard zijn dat ze het exploiteren conform technieken beschreven in de BREF (Europese BBT technieken), garanderen; BBT voor de overige milieuaspecten: in de BBT-studie wordt enkel nog verwezen naar het beperken van het energieverbruik en de beperking van de afvalstoffen en metalen in afvalstromen; hiervoor stelt de studie dat deze BBT in overeenstemming worden geacht met de algemene voorwaarden in Vlarem; e r wordt derhalve geen voorstel tot aanpassing van de wetgeving gedaan; uit voorgaande blijkt dat, de voorwaarden in het Vlarem en op te leggen sectorale lozingsvoorwaarden er voor zorgen dat gewerkt wordt volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT; de gevraagde inrichtingen zijn niet in strijd met de verbods- en afstandsregels van het Vlarem II; overeenkomstig artikel 4.1.2.1.§1 van het Vlarem II moet de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken toepassen ter bescherming van mens en milieu, en dit zowel bij de keuze van behandelingsmethodes op het niveau van de emissies, als bij de keuze van bronbeperkende maatregelen (aangepaste productietechnieken en -methoden, grondstoffenbeheersing en dergelijke meer); overeenkomstig artikel 4.1.2.1.§2 van het Vlarem II wordt de naleving van de voorwaarden van het Vlarem en de bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning geacht overeen te stemmen met bovenvermelde verplichting; overeenkomstig de bepalingen van artikel 43ter van het Vlarem I moet een inrichting en/of installatie overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging zo worden geëxploiteerd dat: alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken; geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt; overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen; waar dit niet gebeurt, moeten die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als secundaire grondstof of, wanneer dat technisch en economisch onmogelijk is, zodanig worden verwijderd dat milieueffecten worden voorkomen of beperkt; de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt; de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken; bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen; overeenkomstig artikel 45.§1 van het Vlarem I kan de vergunningverlenende overheid bij gemotiveerde beslissing steeds de exploitatievoorwaarden ambtshalve wijzigen of aanvullen indien zou blijken dat dit noodzakelijk is; na grondig onderzoek blijkt dat de voorwaarden van het Vlarem II alsook de opgelegde bijzondere voorwaarden voldoen om te verzekeren dat het bedrijf uitgebaat wordt volgens artikel 43 ter van Vlarem I;
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
9/19
-
-
-
overeenkomstig artikel 39.§1 van Vlarem I moet de hernieuwingsaanvraag van een vergunning plaatsvinden tussen de achttiende en de twaalfde maand vóór het verstrijken van de lopende vergunningen; voor deze exploitatie werden reeds vergunningen verleend waarvan de vergunningstermijnen verstrijken op 15 maart 2010; gesteld kan worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie, mits naleving van de reglementaire bepalingen van Vlarem II en mits naleving van de op te leggen bijzondere voorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen beperkt worden; volgende bijzondere voorwaarden m.b.t. de lozing van afvalwaters moeten worden opgelegd: met betrekking tot de lozing van bedrijfsafvalwaters gelden in afwijking en/of ter aanvulling van de sub a. bedoelde algemene en sectorale lozingsvoorwaarden, de volgende voorwaarden: Parameter Eenheid emissiegrenswaarde Zwevende stoffen mg/liter 30 N-totaal mg/liter 150 P-totaal mg/liter 20 Sulfaten mg/liter 2.000 Al µg/liter 2.000 Cu * µg/liter 2.000 B µg/liter 500 Ba µg/liter 1.000 Fe µg/liter 2.000 Mn µg/liter 2.000 Sn µg/liter 500 As µg/liter 100 Cd µg/liter 1 Pb µg/liter 100 Ni * µg/liter 2.000 Zn * µg/liter 2.000 F µg/liter 1.500 Σ Pak’s 16 µg/liter 1 Σ VOCl’s µg/liter 100 Cr * µg/liter 2.000 Hg µg/liter 0,5 Ag µg/liter 10 AOX µg/liter 40 Cyaniden µg/liter 50 * : voor een beperkte termijn van 3 jaar; nadien geldt voor Cu, Ni, Zn en Cr een emissiegrenswaarde van 500 µg/liter;
Gelet op het gunstig advies, d.d. 7 december 2009, van de VMM, mits bijzondere voorwaarden, omwille van volgende overwegingen: de aanvraag van Ophardt Belgiën Prod. GmbH betreft de hernieuwing van de milieuvergunning (vervalt 15 maart 2010) en de verandering door wijziging en uitbreiding; het bedrijf is een metaalverwerkingsbedrijf dat actief is in de fabricatie van zeep- (ca.370 000 st./jaar, deels compleet maar meestal enkel de behuizing) en handdoekdispensoirs (ca.6 500 stuks/jaar) en afvalbakjes uit inox, aluminium en staalplaat (ca.5 500 stuks/jaar); er wordt tevens een afwijking van de lozingsnormen voor het bedrijfsafvalwater aangevraagd; de lozing van 0,5 m3/uur – 3,25 m3/dag – 655 m3/jaar huishoudelijk afvalwater en 0,25 m3/uur – 2 m3/dag – 450 m3/jaar bedrijfsafvalwater in riolering wordt aangevraagd; de exploitant heeft n.a.v. de aanvraag voor de nieuwe milieuvergunning een analyse gemaakt heeft van de huidige bedrijfsvoering op basis van de relevante BREF en BBT; tevens werden concrete actiepunten gedefinieerd voor het aanpassen van de productie aan de BBT-richtlijnen; Vito werd gevraagd om de door de exploitant aangeleverde documenten te beoordelen in het kader van de BBT-documenten; er zijn 2 lozingspunten op de riolering, nl. ten eerste huishoudelijk afvalwater en hemelwater en ten tweede huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater; het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van de sanitaire installaties, gebruikt door 22 werknemers; het hemelwater van de daken van de gebouwen (ca. 3 500 m²), wordt zonder buffering en tezamen met het huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater, geloosd in de riolering; Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
10/19
-
-
-
-
-
-
-
om verliezen van water door verdamping e.d. te compenseren moet er nog altijd water worden toegevoegd in het proces; hierbij is het aangewezen de geneutraliseerde afvalwaterstroom bij te vullen met hemelwater om naderhand verder te zuiveren (indampen,…) of het hemelwater apart te zuiveren en terug in het proces in te zetten; ook kan er hemelwater ingezet worden als sanitair spoelwater; er ligt een perceel braak naast de anodisatiehal, hier kan in de toekomst eventueel infiltratie voorzien worden voor het overtollige hemelwater; het hemelwater wordt momenteel in de riolering geloosd; volgens art. 4.2.1.3.§5. van Vlarem II is het verboden hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; het lozen van hemelwater in de openbare riolering zal een hydraulische belasting veroorzaakt in het rioleringsstelsel en een negatieve invloed hebben op de zuiveringsrendementen van de openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie; in een studie moet onderzocht worden of dit hemelwater kan worden gescheiden van het afvalwater om dit gescheiden te kunnen lozen op oppervlaktewater (indien aanwezig; in het andere geval bij latere aanleg van een openbare RWA); in deze studie moet ook onderzocht worden of dit hemelwater verder kan gebufferd worden en/of hergebruikt of geïnfiltreerd; de gedane voorstellen door de exploitant zijn onvoldoende concreet en moeten verder uitgewerkt worden in een studie; voor de toekomst wordt ook de mogelijkheid overwogen een extra anodisatielijn te bouwen voor grote stukken; de bedoeling is de scheepsonderdelen van Ophardt Maritien te anodiseren; om procesgeïntegreerde milieuzorg te optimaliseren naar een Duits voorbeeld wordt vacuümindamping van spoelwater overwogen; hierbij worden alle afvalstromen proportioneel samengevoegd, geneutraliseerd en afgefilterd (filterpers), het overblijvende water wordt ingedampt; de resultaten hierbij zijn veelbelovend; toch is er bij de huidige productie weinig tot geen afvalwater meer zodat er gekozen wordt voorlopig conventioneel te zuiveren; het bedrijfsafvalwater is afkomstig van afvalwaters van de ionenwisselaar en van het labo en wordt geloosd via een afvalwaterzuiveringsinstallatie en een controleput; om deze afvalwaters voorlopig te verwerken wordt er terug een conventionele neutralisatie en bezinkingsinstallatie gebouwd; om een idee te krijgen van de inhoud van de afvalwaters werden er 4 stalen onderworpen aan een analyse; hieruit blijkt dat enkel bij de oude procesmethode de grenswaarde voor aluminium overschreden wordt; hierbij moet wel vermeld worden dat deze afvalstroom tot heden altijd samen met die van het sealbad gelood wordt, zodat de concentraties van de totale stroom onder de grenswaarden zijn; de extreem hoge sulfaatwaardes in het simulatiestaal kunnen toegeschreven worden aan de methode; indien het een staal na bezinking was geweest waren er waarschijnlijk veel meer sulfaten in het slib gebleven; de exploitant vraagt een aanvulling en/of afwijking aan van de algemene lozingsvoorwaarden en daarbij worden volgende emissiegrenswaarden voorgesteld: Zwevende stoffen: 1 000 mg/l N totaal: 150 mg/l P totaal: 20 mg/l Sulfaat: 2 000 µg/l Al: 2 000 µg/l B: 500 µg/l Ba: 1 000 µg/l Fe: 2 000 µg/l Mn: 2 000 µg/l Sn: 2 000 µg/l As: 100 µg/l Cd: 1 µg/l Pb: 100 µg/l F: 1 500 µg/l PAK’s 16: 1 µg/l VOCI’s: 100 µg/l Hg: 0,5 µg/l Ag: 10 µg/l AOX: 40 µg/l Cyaniden: 50 µg/l Cu: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Ni: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Zn: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c) Cr: 2 000 µg/l (sect.vw. 55 b+c); de voorgestelde waarden zijn gebaseerd op bedrijfseigen analyses van deelstromen “afvalwater” uitgevoerd aanvang 2009; van zodra de waterzuivering operationeel is, zal er een herziening van de lozingsnormen doorgevoerd worden;
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
11/19
gelet op het Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen 2005, goedgekeurd door de minister van Leefmilieu op 23 oktober 2005 (B.S. 25 november 2005), opgesteld in uitvoering van art. 2.3.6.1 van VLAREM II, waarin volgende uitgangsprincipes worden opgelegd inzake de lozing van gevaarlijke stoffen via bedrijfsafvalwater: Beste Beschikbare Technieken (BBT) vormen steeds het minimale kader waarbinnen vergunningsvoorwaarden moeten worden vastgesteld; voor alle gevaarlijke stoffen is daarenboven sanering aan de bron, progressieve vermindering en het halen van de MKN het uitgangspunt; voor de meest gevaarlijke stoffen (zie criteria in Bijlage 7 van het Reductieprogramma) is daarenboven het voorkomen en/of beëindigen van verontreiniging het uitgangspunt; voor elk van deze uitgangsprincipes wordt een nadere uitwerking en/of randvoorwaarden vastgesteld in het Reductieprogramma; daarnaast wordt eveneens aandacht gevraagd voor transparantie, voorspelbaarheid en handhaafbaarheid in de vergunningsvoorwaarden, met name qua meetbaarheid, vergelijkbaarheid en pieklozingen; de BBT-studie, van toepassing op het bedrijf, stelt dat de normering voor Cu, Ni, Zn en Cr hoger dan 0,5 mg/l niet meer als BBT beschouwd kan worden, waardoor – na een beperkte overgangstermijn van 3 jaar – een norm van 0,5 mg/l wordt geadviseerd; voor Sn kan een PNEC (vergelijkbaar met de milieukwaliteitsnorm) worden afgeleid van 40 µg/l, waardoor – op basis van het reductieprogramma – een norm van 400 µg/l wordt geadviseerd; er werden verschillende oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd; op 3 mei 2007 werd door Ovam een bodemattest afgeleverd waarin vermeld werd dat het kadastraal perceel werd opgenomen in het register van de verontreinigde gronden; Ovam stelde verder dat er in het OBO d.d. 3 april 2007 concentraties werden vastgesteld waarbij de kwaliteit van de bodem rechtstreeks of onrechtstreeks nadelig werd of kon beïnvloed worden; er is evenwel geen sprake van ernstige aanwijzingen dat de historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt en dat op basis hiervan niet tot bodemsanering moet worden overgegaan; de inrichting is overeenkomstig het definitief vastgesteld zoneringsplan gelegen in centraal gebied, oranje (zuiveringszone A, zuiveringsgebied Neeroeteren); het deeladvies ‘emissie van afvalgassen in de atmosfeer’ werd in akkoord met het verantwoordelijk personeelslid voor de Vergunningenadvisering luchtemissie van de afdeling Lucht, Milieu en Communicatie opgesteld; dit advies is gunstig o.w.v. volgende overwegingen: de aanvraag betreft een inrichting voor het vervaardigen van zeep- en handdoekdispensers en van afvalbakjes uit inox, aluminium en staalplaat; de geplande verandering bestaat o.m. uit het buiten dienst stellen van de poederlakinstallatie en de droogoven; de grondstoffen – inox, staalplaat en aluminium – ondergaan na een mechanische bewerking zoals knippen, plooien, boren en ontbramen een oppervlaktebehandeling in o.m. spoelbaden, zure en basische ontvettingsbaden, beitsbaden en anodiseerbaden; de verwarming van bepaalde baden geschiedt via gasbranders; het betreft vier kleine branders (< 300 kW) met een totaal geïnstalleerde vermogen van 474 kW; door gebruik te maken van aardgas en rekening houdende met het beperkte vermogen van de branders zal de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen – ihb NOx – zo goed als verwaarloosbaar zijn; procesemissies worden voorkomen door – conform de BBT-bepalingen terzake – de procesbaden te voorzien van een afdekking; in de opeenvolgende Milieujaarverslagen - periode 1997-2003 – van het bedrijf werd voor geen enkel jaar een overschrijding van de overeenkomstige Luchtdrempelwaarden genoteerd; de nodige maatregelen en voorzieningen zijn aanwezig om de inrichting met een voor de omgeving aanvaardbare hinder te kunnen uitbaten; volgende bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd: Zwevende stoffen: 1 000 mg/l N totaal: 150 mg/l P totaal: 20 mg/l Sulfaat: 2 000 µg/l Al: 2 000 µg/l B: 500 µg/l Ba: 1 000 µg/l Fe: 2 000 µg/l Mn: 2 000 µg/l Sn: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 400 µg/l As: 100 µg/l Cd: 1 µg/l Pb: 100 µg/l F: 1 500 µg/l PAK’s 16: 1 µg/l VOCI’s: 100 µg/l Hg: 0,5 µg/l Kenmerk 12/19 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen / -
-
Ag: 10 µg/l AOX: 40 µg/l Cyaniden: 50 µg/l Cu: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Ni: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Zn: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Cr: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l; binnen een termijn van 6 maanden na het verlenen van de definitieve vergunning moet een haalbaarheidstudie worden uitgevoerd naar scheiding, afkoppeling, infiltratie, hergebruik en buffering van hemelwater; deze haalbaarheidstudie moet worden bezorgd aan de Afdeling Milieu-inspectie, ter goedkeuring aan de VMM en ter kennisgeving aan de gemeente en de vergunningverlenende overheid;
Gelet op het verzoek van de exploitant om, tezamen met het studiebureau Mensura, te worden gehoord door de Provinciale Milieuvergunningscommissie; dat men, na inzage van de uitgebrachte adviezen, heeft afgezien van dit verzoek; dat er bijgevolg wordt aangenomen dat men akkoord gaat met de uitgebrachte adviezen; Gelet op de bespreking van dit dossier in de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 21 december 2009, waarbij het volgende werd gesteld: tijdens het openbaar onderzoek werden geen bezwaren en of opmerkingen ingediend; het advies van het college van burgemeester en schepenen van de stad Maaseik was gunstig mits bijzondere voorwaarde inzake he t exploiteren binnen de bestaande vergunde constructies; de stedenbouwkundig ambtenaar was eveneens gunstig en stelde deze voorwaarde voor; de adviezen van de afdeling Milieuvergunningen en de VMM waren gunstig; beide stellen voor de lozingsnormen op te leggen zoals aangevraagd, evenwel met kleine aanpassingen; de VMM stelt eveneens voor om een haalbaarheidsstudie hemelwater op te leggen; de afdeling Milieuvergunning merkt een kleine vergissing in het dossier op en dit wat betreft de lozingsnorm sulfaat; deze wordt in het dossier uitgedrukt in µg/l en dit moet mg/liter zijn; deze vergissing wordt aangepast; de door de afdeling Milieuvergunningen en de VMM voorgestelde concentraties verschillen bij volgende lozingsnormen: zwevende stoffen: afdeling Milieuvergunningen 30 mg/liter en VMM 1 000 mg/liter (zoals aangevraagd); Sn: afdeling Milieuvergunningen 500 µg/liter en VMM 2 000 µg/liter (zoals aangevraagd) voor een beperkte termijn van 3 jaar en vanaf dan 400 µg/liter; o.w.v. de BBT sluit de VMM zich aan bij de concentratie voor zwevende stof zoals voorgesteld door de afdeling Milieuvergunningen (30 mg/liter) en o.w.v. de in ontwikkeling zijnde milieukwaliteitsnorm voor Sn sluit de afdeling Milieuvergunningen zich aan bij de concentratie zoals voorgesteld door VMM (2 000 µg/liter voor een beperkte termijn van 3 jaar en vanaf dan 400 µg/liter); Gelet op het unaniem gunstig advies, d.d. 21 december 2009 van de PMVC, voor een termijn van 20 jaar en mits het opleggen van een haalbaarheidsstudie en lozingsnormen zoals voorgesteld door de VMM, behalve wat betreft de concentratie voor zwevende stof waarbij de door de afdeling Milieuvergunningen voorgestelde concentratie wordt opgelegd; Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied van het gewestplan Limburgs Maasland; Gelet op de ligging van de inrichting in een Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Regionaal Bedrijventerrein Jagersborg’ Maaseik, goedgekeurd d.d. 17 oktober 2005; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat de gevraagde inrichting niet in strijd is met de verbods- en afstandsregels van het Vlarem II; Overwegende dat de GmbH Ophardt Belgien Prod actief is in de fabricage van zeep- en handdoekdispensoirs, afvalbakjes uit inox, aluminium en staalplaat, die vooral in de medische sector (ziekenhuizen) afgezet worden; dat met deze vergunningsaanvraag de exploitant een milieuvergunning wenst te verkrijgen voor de hernieuwing en de verandering (uitbreiding en wijziging) van de vergunde werkplaats voor metaalbewerking, alsook een verzoek tot wijziging van de lozingsvoorwaarden; Kenmerk 13/19 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
Overwegende dat uit de aanvraag blijkt dat de rubrieken 4.3.c.1.i. en 4.4. niet meer van toepassing zijn op de inrichting omdat de hieronder vergunde activiteiten niet meer worden uitgebaat; dat daarom deze rubrieken niet meer worden vermeld in artikel 1 van dit besluit; Overwegende dat het gaat om de exploitatie van een bedrijf dat onder de toepassing valt van de bepalingen van Vlarem I en II inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996 (oppervlaktebehandeling van metalen (anodiseren en electropoleren) waarbij gebruik gemaakt wordt van 7 behandelingsbaden met een totale inhoud van 57 200 liter (4 x 12 000 liter , 2 x 4 000 liter en 1 x 1 200 liter) totale inhoud van de baden = 110 800 liter; dat de rubriek 29.5.5.4° van toepassing is op deze inrichting; dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 43ter van het Vlarem I een inrichting en/of installatie overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging zo moet worden geëxploiteerd dat: alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken; geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt; overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen; waar dit niet gebeurt, moeten die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als secundaire grondstof of, wanneer dat technisch en economisch onmogelijk is, zodanig worden verwijderd dat milieueffecten worden voorkomen of beperkt; de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt; de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken; bij de definitieve stopzetting van de activiteiten de nodige maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en het exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand te brengen; dat na grondig onderzoek blijkt dat de voorwaarden van het Vlarem II alsook de opgelegde bijzondere voorwaarden voldoen om te verzekeren dat het bedrijf uitgebaat wordt volgens artikel 43ter van Vlarem I; Overwegende dat overeenkomstig artikel 4.1.2.1.§1 van het Vlarem II de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken moet toepassen ter bescherming van mens en milieu, en dit zowel bij de keuze van behandelingsmethodes op het niveau van de em issies, als bij de keuze van bronbeperkende maatregelen (aangepaste productietechnieken en -methoden, grondstoffenbeheersing en dergelijke meer); dat overeenkomstig artikel 4.1.2.1.§2 van het Vlarem II de naleving van de voorwaarden van het Vlarem en de bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning wordt geacht overeen te stemmen met bovenvermelde verplichting; Overwegende dat voor deze bedrijfssector volgende BREF werd aangenomen: “Surface Treatment of Metals and Plastics “ – augustus 2006; dat voor deze sector eveneens een BBT studie (VITO) “Best Beschikbare Technieken voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen” uitgave augustus 2008, beschikbaar is; dat in deze studie conclusies van de BREF in rekening worden gebracht; dat de exploitant n.a.v. de aanvraag voor de nieuwe milieuvergunning een analyse heeft gemaakt van de huidige bedrijfsvoering op basis van de relevante BREF en BBT; dat tevens concrete actiepunten werden gedefinieerd voor het aanpassen van de productie aan de BBT-richtlijnen; dat Vito werd gevraagd om de door de exploitant aangeleverde documenten te beoordelen in het kader van de BBT-documenten; Overwegende dat de nodige maatregelen en voorzieningen aanwezig om de inrichting met een voor de omgeving aanvaardbare hinder uit te baten; Overwegende dat het bedrijfsafvalwater afkomstig is van afvalwaters van de ionenwisselaar en van het labo en dat het wordt geloosd via een afvalwaterzuiveringsinstallatie en een controleput; dat om deze afvalwaters voorlopig te verwerken er terug een conventionele neutralisatie en bezinkingsinstallatie wordt gebouwd; dat op basis van bedrijfseigen analyses van deelstromen “afvalwater” uitgevoerd aanvang 2009, de aanvraag een verzoek bevat tot het opleggen van emissiegrenswaarden als bijzondere voorwaarden; Overwegende dat tijdens de bespreking van het aanvraagdossier is gebleken dat de aangevraagde emissiegrenswaarde van 2 000 µg/liter voor sulfaten, 2 000 mg/liter moet zijn; dat betrokken emissiegrenswaarde wordt aangepast in artikel 4 van dit besluit; Overwegende dat de BBT-studie, van toepassing op het bedrijf, stelt dat de normering voor Cu, Ni, Zn en Cr hoger dan 0,5 mg/l niet meer als BBT beschouwd kan worden, waardoor – na een beperkte overgangstermijn van 3 jaar – een norm van 0,5 mg/l wordt geadviseerd; dat voor Sn een PNEC (vergelijkbaar met de milieukwaliteitsnorm) kan worden afgeleid van 40 µg/l, waardoor – op basis van het reductieprogramma – een norm van 400 µg/l wordt geadviseerd; dat voor zwevende stoffen in de BREF-studie een sectorale lozingsnorm/emissiegrenswaarde wordt voorgesteld van 30 mg/liter (zonder overgangsperiode); dat aangezien Ophardt een X-bedrijf is en volgens de IPPC-richtlijn overeenkomstig de BBT-technieken geëxploiteerd moet worden, wordt Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
14/19
deze BBT-emissiegrenswaarden opgelegd; dat de overige aangevraagde emissiegrenswaarden worden aanvaard; Overwegende dat de voorgestelde emissiegrenswaarden van de afdeling Milieuvergunningen en de VMM verschillen bij de waarden voor zwevende stoffen en Sn; dat o.w.v. de BBT de VMM zich tijdens de PMVC aansluit bij de concentratie voor zwevende stof zoals voorgesteld door de afdeling Milieuvergunningen (30 mg/liter) en dat o.w.v. de in ontwikkeling zijnde milieukwaliteitsnorm voor Sn de afdeling Milieuvergunningen zich tijdens de PMVC aansluit bij de concentratie zoals voorgesteld door VMM (2 000 µg/liter voor een beperkte termijn van 3 jaar en vanaf dan 400 µg/liter); Overwegende dat het hemelwater momenteel in de riolering wordt geloosd; dat volgens art. 4.2.1.3.§5. van Vlarem II het verboden is hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in een oppervlaktewater of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; dat het lozen van hemelwater in de openbare riolering een hydraulische belasting veroorzaakt in het rioleringsstelsel en een negatieve invloed zal hebben op de zuiveringsrendementen van de openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie; dat in een studie moet onderzocht worden of dit hemelwater kan worden gescheiden van het afvalwater om dit gescheiden te kunnen lozen op oppervlaktewater (indien aanwezig; in het andere geval bij latere aanleg van een openbare RWA); dat in deze studie ook onderzocht moet worden of dit hemelwater verder kan gebufferd worden en/of hergebruikt of geïnfiltreerd; dat de gedane voorstellen door de exploitant onvoldoende concreet zijn en verder moeten uitgewerkt worden in een studie; dat bijgevolg een bijzondere voorwaarde terzake wordt opgelegd in deze beslissing; Overwegende dat de bijzondere voorwaarde voorgesteld door het college van burgemeester en schepenen van de stad Maaseik, inzake het exploiteren binnen de bestaande vergunde constructies, niet wordt opgelegd in deze beslissing; dat de exploitant zich moet onderwerpen aan de voorwaarden en/of verplichtingen die hem in de stedenbouwkundige vergunning werden opgedragen; Overwegende dat overeenkomstig artikel 45.§1. van het Vlarem I de vergunningverlenende overheid bij gemotiveerde beslissing s teeds de exploitatievoorwaarden ambtshalve kan wijzigen of aanvullen indien zou blijken dat dit noodzakelijk is; Overwegende dat het unaniem gunstig advies van de Provinciale Milieuvergunningscommissie wordt bijgetreden; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; dat het daarom past de vergunning toe te staan voor een termijn van 20 jaar; Gehoord het verslag van Frank Smeets, lid van het college;
BESLUIT Artikel 1 §1. Aan de GmbH OPHARDT BELGIEN PROD, Driebekenweg 3 te 3680 Maaseik, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND voor de hernieuwing (vergunning nog geldig tot 15 maart 2010) en verandering (uitbreiding en wijziging) van de milieuvergunning voor het exploiteren van een metaalbewerkingbedrijf, alsdan omvattende volgende rubrieken uit de indelingslijst: - (rubriek 3.2.2.a.) : het zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met een biologisch afbreekbare organische belasting van meer dan 20 inwonersequivalenten, wanneer het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld – lozingspunt gelegen in een centraal gebied en/of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied en/of buiten het zoneringsplan (het lozen van 665 m³/jaar huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering langsheen de Driebekenweg) (klasse 3) - (rubriek 3.6.3.1.b.) : afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie, voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5. ingedeelde inrichtingen (afvalwaterzuiveringsinstallatie voor de behandeling van afvalwater afkomstig van het anodisatieproces met inbegrip van het lozen van maximaal 0,25 m³/uur – 2 m³/dag – 450 m³/jaar bedrijfsafvalwater) (klasse 2) - (rubriek 12.2.1.) : transformatoren (3 transformatoren met elk een individueel nominaal vermogen van 400 kVA) (klasse 3) Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
15/19
(rubriek 16.3.1.1.) : koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties (3 luchtcompressoren (1 van 15,0 kW (annex luchtdroger 0,69 kW), 5,5 kW en 3 kW) en 4 koelgroepen (35,8 kW, 30,15 kW en 2 van 7,3 kW) met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 104,74 kW) (klasse 3) - (rubriek 16.7.1.) : opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in verplaatsbare recipiënten (opslagplaats voor maximaal 900 liter gassen, nl. 150 liter protegongas, 100 liter zuurstofgas, 100 liter acetyleen, 100 liter argon, 150 liter menggas, 200 liter propaangas en 100 liter formeergas) (klasse 3) - (rubriek 17.3.3.2.a.) : opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, volledig gelegen in een industriegebied (opslagplaats voor 45 617 kg dergelijke producten, waarvan 39 860 kg in bovengrondse houders en 5 757 kg in recipiënten: bovengrondse houders: 12 500 kg afgewerkt zwavelzuur, 6 000 kg zuiver zwavelzuur, 9 360 kg zuiver natriumhydroxide, 12 000 kg afgewerkt natriumhydroxide; recipiënten: 715 kg zoutzuur, 910 kg salpeterzuur, 1 010 kg fosforzuur / zwavelzuur mengsel, 720 kg natronloog, 1 170 kg Betal A24, 1 035 kg Betaseal A621, 125 kg Sortec092 en 72 kg aceton) (klasse 2) - (rubriek 17.3.4.1.a.) : opslagplaatsen voor zeer licht ontvlambare en licht ontvlambare vloeistoffen, volledig gelegen in een industriegebied (opslagplaats voor 190 liter dergelijke vloeistoffen, nl. 90 liter aceton en 100 liter methanol) (klasse 3) - (rubriek 17.3.6.1.b.) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft (opslagplaats voor 10 950 liter gasolie in 3 bovengrondse houders, nl. 1 van 4 950 liter en 2 van elk 3 000 liter) (klasse 3) - (rubriek 17.3.7.1°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100°C (opslagplaats voor 2 000 liter dergelijke vloeistoffen, nl. 1 000 liter motorolie / hydraulische olie en 1 000 liter afgewerkte olie) (klasse 3) - (rubriek 19.6.1.b.) : opslagplaatsen voor hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8., volledig gelegen in een industriegebied, opgeslagen in open lucht (opslagplaats voor maximaal 400 m³ (300 ton) hout in open lucht) (klasse 2) - (rubriek 24.4.) : laboratoria andere dan bedoeld in rubriek 24.1. (labo voor productiecontrole) (klasse 3) - (rubriek 29.5.2.1.a.) : smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1. en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal, volledig gelegen in een industriegebied (werkplaats voor metaalbewerking met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 103,17 kW) (klasse 3) - (rubriek 29.5.5.4°) : installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé (oppervlaktebehandeling van metalen (anodiseren en electropoleren) gebruikmakend van 7 behandelingsbaden (4x 12 000 liter, 2x 4 000 liter en 1 200 liter) en 9 spoelbaden (3x 12 000 liter, 4x 4 000 liter en 2x 800 liter) met een gezamenlijke inhoud van 110 800 liter) (klasse 1) - (rubriek 33.4.) : opslagplaatsen voor papierdeeg, papier, karton en voor waren uit papier en karton (opslagplaats voor ca. 12 ton verpakkingsmateriaal verspreid over de diverse afdelingen binnen het bedrijf) (klasse 2) - (rubriek 43.1.1.a.) : verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie : stookinstallaties, e.d., volledig gelegen in een industriegebied en gestookt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas (4 verwarmingsketels met een totaal warmtevermogen van 474 kW, nl. 1 van 293 kW, 2 van elk 80 kW en 1 van 21 kW) (klasse 3) op het kadastraal perceel van en te 3680 MAASEIK, Afdeling 1, Sectie A, perceelnummer 1863/P, ter plaatse Driebekenweg 3. §2. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. -
Artikel 2 §1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. §2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een vergunning nodig is, wordt deze milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel 4.5.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In afwijking van het bepaalde in §1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening definitief is verleend. §3. Wordt de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel 4.5.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar, die eindigt op 4 februari 2030.
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
16/19
Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van: §1. de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: V.01 : Algemene milieuvoorwaarden – algemeen (Hfdst. 4.1, 4.7, 4.9 en bijl. 4.1.9.1.6, 4.1.9.2.3.1, 4.1.9.2.3.2, 4.1.9.2.3.4 en 4.8) V.02 : Algemene milieuvoorwaarden – geluid (Hfdst. 4.5 en bijl. 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6) V.03 : Algemene milieuvoorwaarden – oppervlaktewater (Hfdst. 4.2 en bijl. 4.2.5.1, 4.2.5.2 en 4.2.5.4) V.04 : Lozingen in grondwater (Hfdst. 5.52 en 4.3) V.05 : Algemene milieuvoorwaarden – lucht (Hfdst. 4.4 en bijl. 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.5 en 4.10) V.109 : Algemene milieuvoorwaarden – licht (Hfdst. 4.6) V.26 : Bedrijfsafvalwaters (Afd. 5.3.2 en bijl. 5.3.2) V.35 : Elektriciteit (Hfdst. 5.12) V.38 : Gassen – gemeenschappelijke bepalingen (Afd. 5.16.1 en bijl. 5.16.5) V.40 : Gassen – installaties voor het fysisch behandelen van gassen onder andere koelinstallaties, compressoren (Afd. 5.16.3) V.44 : Gassen – opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten (Afd. 5.16.5 en bijl. 5.16.1 en 5.16.2) V.46A : Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen (Afd. 5.17.1 en bijl. 5.17.1) V.46C : Opslag van gevaarlijke producten – opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders (Afd. 5.17.3 en bijl. 5.17.2, 5.17.3, 5.17.4 en 5.17.7) V.59 : Hout – algemene bepalingen (Afd. 5.19.1) V.67 : Metalen (Hfdst. 5.29) V.77 : Papier (Hfdst. 5.33) V.107A : Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – Algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures (Afd. 5.43.1 en 5.43.4) V.107D : Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – Stookinstallaties, met uitzondering van gasturbines en stoom- en gasturbineinstallaties – Kleine installaties (Subafd. 5.43.2.3). §2. de hierna vermelde bijzondere voorwaarden: 1. In afwijking en/of aanvulling van de algemene en sectorale Vlarem II-voorwaarden zijn de volgende emissiegrenswaarden voor het gezuiverde bedrijfsafvalwater toegelaten: Zwevende stoffen: 30 mg/l N totaal: 150 mg/l P totaal: 20 mg/l Sulfaat: 2 000 mg/l Al: 2 000 µg/l B: 500 µg/l Ba: 1 000 µg/l Fe: 2 000 µg/l Mn: 2 000 µg/l Sn: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 400 µg/l As: 100 µg/l Cd: 1 µg/l Pb: 100 µg/l F: 1 500 µg/l PAK’s 16: 1 µg/l VOCI’s: 100 µg/l Hg: 0,5 µg/l Ag: 10 µg/l AOX: 40 µg/l Cyaniden: 50 µg/l Cu: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Ni: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Zn: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l Cr: 2 000 µg/l voor een beperkte termijn van 3 jaar; na 3 jaar: 500 µg/l. 2.
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
17/19
Binnen een termijn van 6 maanden na het definitief verlenen van de milieuvergunning moet een haalbaarheidsstudie worden opgesteld naar de scheiding, afkoppeling, infiltratie, hergebruik en buffering van hemelwater. Deze studie moet worden bezorgd aan de Afdeling Milieu-inspectie, ter goedkeuring worden voorgelegd aan de VMM (coördinerende dienst), en ter kennisgeving bezorgd aan de gemeente en het provinciebestuur van Limburg. Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Artikel 6 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, §2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. §2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inw erkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12 de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Indien het een vergunning betreft waarvan de eindtermijn afloopt ten laatste op 1 september 2011, kan de hernieuwing vanaf 48 maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning worden aangevraagd. Artikel 7 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te 3680 MAASEIK. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: a) de aanvrager, met name de GmbH OPHARDT BELGIEN PROD, Driebekenweg 3 te 3680 MAASEIK, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen b) de Afdeling Milieu-inspectie - Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen c) het college van burgemeester en schepenen van en te 3680 MAASEIK d) de Provinciale Milieuvergunningscommissie e) de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT f) het agentschap Ruimte en Erfgoed, Ruimtelijke Ordening, Koningin Astridlaan 50/1 te 3500 HASSELT g) de OVAM, Stationsstraat 110 te 2800 MECHELEN h) de VMM, A. Van de Maelestraat 96 te 9320 EREMBODEGEM i) de NV AQUAFIN, Dijkstraat 8 te 2630 AARTSELAAR j) de FOD WASO, Toezicht op het Welzijn op het Werk – Directie Limburg, TT 14, Sint-Jozefstraat 10.10 te 3500 HASSELT k) de Directie van de Directe Belastingen, Voorstraat 41 te 3500 HASSELT l) de Directie Financiën – Dienst Belastingen – van het provinciebestuur m) het studiebureau, m.n. de vzw MENSURA, Kunstlaan 20 te 3500 HASSELT. Artikel 8 Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig artikel 51 van Vlarem I, een beroep worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, p.a. Afdeling Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan, 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL. Het beroep moet worden ingediend met een aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van verzending (betekening) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de aanvrager en aan de belanghebbende overheidsorganen en diensten, bedoeld in artikel 49, §1, 1°, 2° en 3° van Vlarem I, of na de dag van aanplakking (openbare bekendmaking) van de beslissing als het beroep uitgaat vanwege andere personen of instellingen. Het beroepschrift moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld zijn van een kopie van het attest van bekendmaking (betekening of aanplakking) van de omstreden beslissing, alsook van een bewijs van storting van het voorgeschreven bedrag aan onderzoekskosten voor het beroepsdossier.
Aanwezig: Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Sylvain Sleypen, Gilbert Van Baelen, Frank Smeets, Walter Cremers, Erika Thijs, leden; Renata Camps, provinciegriffier
Hasselt d.d. 2010-02-04
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
18/19
De verslaggever, get. Frank Smeets
De provinciegriffier, get. Renata Camps
De gouverneur-voorzitter, get. Herman Reynders
Voor eensluidend afschrift namens de provinciegriffier
Frank Vranken bestuursdirecteur
Kenmerk 124.04.20/V2009N079219 Dossier 750.71/A/09.264 Bijlagen /
19/19