1
Over het plezier van vertalen
Bij het afscheid van prof. em. Andries Welkenhuysen van Gulden Librije KU Leuven, woensdag 23 mei 2007
_____________________________________________________________________
Meneer de decaan, professor Welkenhuysen, dames en heren, Als wij leerlingen, studenten en collega’s zouden vragen naar hun ervaringen en indrukken bij het vertalen uit het Grieks en het Latijn, dan zullen zij vermoedelijk de nadruk leggen op moeite, moeizaamheid, vermoeidheid, misschien zelfs moedeloosheid. En het valt me op dat er ook binnen de wereld van vertalers meestal gesproken wordt in termen van problemen. Om die problemen te onderzoeken en op te lossen heeft men zelfs een aparte wetenschap bedacht en in een uitstekend tijdschrift als Filter passeren allerhande vertaalproblemen de revue. Leerlingen zul je wellicht weinig horen jubelen van puur vertaalplezier, hoewel Arpinum op dat vlak toch een en ander in beweging heeft gebracht. En je leest ook weinig over de vreugde die een vertaler voelt bij de geduldige arbeid. Blazen of problematiseren is ons ingebakken. En toch, vertalen is een bron van vreugde. Toegegeven, het grootste genoegen is nog altijd te beleven in de lectuur van de brontekst. Cees Nooteboom vertelt in het begin van De omweg naar Santiago dat hij op reis altijd een van die handige Loebedities bij zich heeft. En ik weet van horen zeggen dat de man die wij vandaag vieren en uitwuiven, een collectie rode en groene bandjes heeft om jaloers op te zijn. Bronteksten zijn primordiaal en de vreugde van het directe contact met een auteur is onvervangbaar. Dat leesplezier is een gevoel dat de lezer van een vertaling nooit zal kennen. Het leesplezier, dat een brontekst ons te bieden heeft, is zelfs de ontkenning van het vertalen zelf en het hypothekeert eigenlijk alles wat tot dusver gezegd werd over Gulden Librije. Maar vertalingen zijn natuurlijk nodig, broodnodig, ook voor classici. Zelf zou ik nooit de Retorica van Aristoteles doorploegen, maar het mooie werk dat Marc Huys heeft geleverd was een onweerstaanbare uitnodiging om het werk in zijn geheel te lezen. En om er met fragmenten en brontekst in iuxta iets mee te doen in de klas. Maar waarin bestaat dan het plezier dat het vertalen zelf ons bieden kan? Drie werkwoorden schuif ik naar voren : lezen, luisteren en loslaten. * * * 1.
2 Lezen, veel lezen is voor een vertaler niet alleen een vereiste, het is ook een niet onbelangrijk onderdeel van zijn plezier. Bij een andere gelegenheid heb ik verteld en geschreven hoe ik ertoe kwam het Pervigilium Veneris te vertalen, en Pindaros’ Zegezangen en Ausonius’ Mosella. Het was telkens de lectuur van respectievelijk een vertaling in het Nederlands, een Engelse Pindarosvertaling en het Latijn van Ausonius die me tot vertalen bracht. Ik ben geen beroepsvertaler, maar ik vertaal graag wat me uitdaagt en vooral aangrijpt. En dan vindt die vertaling wel haar plaats in een of ander fonds. Maar het gevoel dat tijdens mijn lectuur een vertaling zich opdringt, dat een Griekse of Latijnse tekst mij kiest en niet omgekeerd, het gevoel dat een antieke auteur me uitnodigt – het kan romantisch klinken – is voor mij bepalend en tegelijk een plezier. Op die manier komt een vertaler thuis bij een auteur, en dat heeft alles te maken met zich thuis voelen bij een dichter die zich naast vele anderen liet opmerken door inhoud en vorm van zijn werk. Ik houd me sinds kort tussendoor wat bezig met de Anthologia Graeca, de vreemdste bloemlezing aller tijden. Op 3 november 2004 kocht ik in een Feltrinelli-filiaal in de voormalige Galleria Colonna te Rome de Antologia Palatina in de reeks Oscar classici greci e latini van Mondadori. Een tweetalige editie met een eigenzinnige keuze en een erg mooie vertaling door Salvatore Quasimodo. De grote Italiaanse dichter, Nobelprijs literatuur 1959, heeft me de rijkdom en de mogelijkheden van de Anthologia Graeca doen ontdekken. De verhouding tussen de lectuur van de Griekse epigrammen en zijn krachtige vertaling had iets van de verhouding tussen Bach en zijn bewerkers als Busoni en Segovia. De Ciaconna van de Tweede Partita voor viool van Bach verliest in de pianoversie van Ferruccio Busoni of de bewerking voor gitaar door Andres Segovia niets van haar kracht en schoonheid. Het origineel zou men erbij vergeten. Dat is het ideaal van elke vertaler, en Quasimodo’s selectieve vertaling benadert dat ideaal heel sterk. Mijn lectuur van de volledige Anthologia Graeca in de Loebeditie resulteerde voorlopig in een Platoboekje en in een boek met epigrammen van dichters over dichters. Dichters hebben vele moeders is gegroeid uit de vaststelling dat dit poëtologische thema quasi onvertaald is. Die thematische zoektocht was een genoegen op zich en mondde uit in wat men zou kunnen noemen: een geïllustreerde geschiedenis van de Griekse literatuur van Homeros (8ste eeuw vóór) tot Paulos Silentiarios (6de eeuw na Christus). In vergelijking met bijvoorbeeld een Pindaros, stelt de Griekse Anthologie een vertaler voor een aparte ervaring. Hij is te gast, niet bij één auteur, maar – in mijn geval – bij een vijftigtal, de anonymi niet meegerekend. De Anthologia vertalen is binnentreden in een veelvoud van werelden van dichters en dichteressen verspreid over meer dan duizend jaar. Bij Pindaros voelt men zich na een tijdje thuis, in het koor van de Anthologia moet men veel stemmen op het spoor komen.
3 2. Na de verkennende lectuur, waarbij zich een auteur aandient – of in het geval van de Anthologia een thema –, komt het luisteren. Een vertaler luistert naar zijn gastheer, d.w.z. hij leest hem heel intens. Vertalen is een heel bijzondere vorm van lezen, waarin men luistert naar het ritme, de toonaard, de klankkleur, de woordkeuze, enzovoort, én uiteraard naar wat de auteur te zeggen heeft. – Bij wijze van uitweiding: de geduldige analyse is iets wat haaks staat op onze tijdsgeest, maar het is een van de meest vormende elementen van de studie uit het Grieks en het Latijn. Alle mooie dingen in de antieke cultuur en alle hoogstuitzonderlijke uitzonderingen op de grammatica ten spijt, als het onderwijs in de oude talen niet leidt tot enige vaardigheid in het vertalen, dan mist het zijn doel. Einde excursie. Dat gesprek met de auteur kan ook met meerderen aan tafel. Toen ik Pindaros vertaalde, zaten er geregeld een paar Fransen, Engelsen, Duitsers en Italianen mee aan. Vertalingen naar het Nederlands werken verlammend, dan moet de deur van Gulden Librije gesloten blijven. Maar botst men op een crux, dan is het prettig om een beroep te doen op anderen en anderstaligen te bevragen hoe zij het hebben geïnterpreteerd en in hun idioom opgelost. De realiteit en het belang van dat virtuele gesprek met anderstaligen wordt nog te weinig onderkend. En het maakt deel uit van het vertaalplezier. Als een vertaler goed luistert en observeert, kan hij fungeren als een camera obscura, zo laat een andere grote Italiaanse dichter, Giacomo Leopardi, het aanvoelen. In zijn Zibaldone 963 heeft hij over het effect van teksten in vreemde talen en mutatis mutandis kan dat ook gelden voor het omzetten van die teksten. Ik vertaal even: “Het effect van een anderstalige tekst op onze geest is als het effect van de afbeeldingen die men steeds weer kan zien in de camera obscura. Die afbeeldingen kunnen alleen maar scherp zijn en werkelijk overeenkomen met de voorwerpen en beelden in de werkelijkheid, naarmate de camera obscura is uitgerust om ze correct weer te geven. Bijgevolg hangt het effect veeleer af van de camera obscura dan van het voorwerp in de werkelijkheid.” De vertaler als een camera obsura dus, die zo helder mogelijk weergeeft wat hij beluisterd heeft. Maar tegelijk ook luistert naar zijn eigen stem: zijn vertaling zal slechts een goede weergave zijn als hijzelf voldoende gewapend is, d.w.z. zijn eigen taal en de mogelijkheden ervan kent en weet te hanteren. Ik parafraseer Leopardi: “het resultaat hangt veeleer af van de vertaler en zijn uitrusting dan van de brontekst.”
3. Dat brengt me bij mijn derde punt. Na veel te hebben gelezen en aandachtig te hebben geluisterd moet de vertaler de brontekst loslaten. Of: zelf losbreken. De viool van Bach maakt plaats voor de pianoforte van Busoni of de gitaar van Segovia. Zo creëert men iets nieuws, iets origineels. Wie grasduint in De gouden lier. Archaïsche Griekse lyriek en er een vers van Sapfo leest, krijgt er een nieuw gedicht van Paul Claes
4 bovenop, men leest tweemaal een gedicht. De gouden lier is een merkwaardig poëtisch tweeluik, een dubbele bloemlezing. De brontekst loslaten wil zeggen: de mogelijkheden van de eigen taal exploreren, zoeken naar eigen vormen, in het geval van poëzie, naar vormen die beantwoorden aan de poëtische eisen van vandaag. De vreugde van het vertalen ligt dus ook in het creatief omgaan met hedendaagse expressiemiddelen. De discussie over het al of niet gebruiken van een hexameter in het Nederlands vind ik onzin. Wij dichten vandaag in jambisch of trocheïsch metrum, al dan niet met rijm, of meer nog: in vrije, ritmische verzen. Al even zinloos is m.i. het onderscheid tussen letterlijke en vrije vertaling. Jorge Luis Borges verwoordt het mooi in De geschiedenis van de eeuwigheid, waar hij het heeft over de vertalingen van Duizend-en-één-nacht. Ik citeer hem in de vertaling van Barber van de Pol: “Naar de geest vertalen is zo’n weids, zo’n schimmig voornemen, dat het resultaat heel goed onschuldig kan zijn; naar de letter vertalen zoiets buitengewoon precies, dat gelukkig niemand het met succes zal proberen.” Ik zie mezelf als een maximaal vertaler, d.w.z. ik probeer alles weer te geven wat er staat. Maar als ik de disticha van de Griekse epigrammen zou weergeven met hexameters en pentameters, dan moet ik onvermijdelijk een en ander verliezen of de syntaxis geweld aandoen of afkappingstekens gebruiken, die we in dichtbundels vandaag niet meer zien. En dan is de poëzie weg. Dan is het plezier weg. In het geval van de Anthologia Graeca met haar veelvoud van dichters en dichteressen komt daar nog bij dat een eenvormige vertaling onrecht zou doen aan dat koor van stemmen. Om die afzonderlijke stemmen te valoriseren is een vertaling in vrije verzen een van de mogelijkheden, waarbij woordplaatsing, klankeffect, ritme, enzovoort de stem van een Palladas of een Meleagros of een Nossis kunnen geven wat haar toekomt. * * * Vreugde dus alom bij het vertalen: bij de verkennende lectuur, bij het luisteren naar de auteur en bij het loslaten van de brontekst om te kunnen luisteren naar de eigen stem. Maar, dames en heren, dan moet er iets van dat vertaalplezier ook voelbaar en hoorbaar zijn in het resultaat van het vertaalwerk. Een mooi staaltje daarvan – en ik sluit hiermee af – heb ik een paar weken geleden ervaren, toen ik met mijn leerlingen in de 5de Latijnse Horatius, Carmen 1.11 las, de bekende ode Tu ne quaesieris... met in het slotvers het beroemde carpe diem, quam minimum credula postero. Na lectuur, vertaling en commentaar legde ik hun ter vergelijking én ter beoordeling vijf verschillende poëtische vertalingen van dit carmen voor. Vier vindt u in Gulden Librije in boekvorm: Rutgers van der Loeff (1952), Van de Laar (1987), Van Wilderode (1995) en Schrijvers (2003). De vijfde versie verscheen in de vertaalrubriek Transit van Kunsttijdschrift Vlaanderen in het eerste nummer van 2004. Mijn latinisten voelden zich het meest aangesproken door de laatste vertaling omwille van de toegankelijkheid, een heldere woordkeuze en een eenvoudige syntaxis én omwille van het sterke,
5 meeslepende ritme waarin zij de vreugde van het carpe diem voelden, maar ook iets van het plezier waarmee de vertaler Horatius overbracht. Een van hen zei: ‘Meneer, vertalen kan toch leuk zijn.’ Ik lees voor uw en mijn genoegen die vertaling even voor, met één kleine toelichting vooraf : de eigennaam Leuconoë is zinvol omgezet met het lieflijk klinkende verkleinwoord van bel-esprit. De vertaling loopt trocheïsch op vier voeten: Zoek toch niet, jij, Bel-espritje, naar verboden wetenschap, welke toekomst door de goden mij en jou is voorbeschikt. Doe niet mee aan het gecijfer van dat tuig uit Babylon. Hoeveel beter kan je alles wat moet zijn maar laten zijn! Jupiter kan nóg veel winters gunnen of slechts deze laatste, die de westerstorm nu jakkert tegen lavawanden aan. Wees verstandig: klaar je landwijn, en de hoop op lange duur, snoei die weg uit korte dagen. Zie, we praten nog maar net, of de tijd is al afgunstig heengespoed. Geniet daarom dag voor dag en reken geenszins op wat morgen wezen zal. Dames en heren, deze vertaling was getekend: Andries Welkenhuysen. Ik dank u.
Patrick Lateur
Van rechts naar links : Patrick de Rynck, prof. dr. Jan Papy (voorzitter IKS), mevrouw Welkenhuysen, Paul Claes, drs. Tom Deneire (bibliothecaris Gulden Librije), prof. em. Andries Welkenhuysen, Patrick Lateur