&
Over de samenhang tussen cultuur en economie Wi l f r e d D o l f s m a
GIFTEN
EN GRAPPEN IN ARBEIDSRELATIES
Giften en grappen vormen sociale groepen waar mensen elkaar vertrouwen. Vertrouwen en een gedeeld referentiekader verlagen onzekerheden. Giften en grappen zijn daarmee een sociaal-economisch smeermiddel; hoe onzekerder de omgeving, hoe belangrijker ze zijn. Hun belang en symboliek zijn echter in hoge mate contextafhankelijk.
Dr. W. Dolfsma is werkzaam aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam en het International Institute of Infonomics van de Universiteit Maastricht
40
Inleiding Economen stellen zich weinig de vraag hoe de cultuur van een land, van een regio of van een bedrijf economische variabelen beïnvloedt. Wanneer dit al gebeurt, wordt voor het bestuderen van deze invloed doorgaans het macroperspectief gekozen.1 In dit perspectief is het onvermijdelijk te zoeken naar indicatoren. Indicatoren zonder een theorie over hoe de ‘achterliggende mechanismen’ werken is slechts een eerste stap in de richting van een goed begrip van de relatie tussen economie en cultuur (zie Hofstede 1980). Voor een goed begrip van het verband tussen cultuur en economie is verdergaand micro-onderzoek noodzakelijk, zo is mijn stelling hier. In dit essay wil ik hiertoe aanzetten geven. Aangezien deze bijdrage de vorm van een essay heeft, heb ik mij als econoom (en filosoof) vrij gevoeld mij op het terrein van andere sociale wetenschappen dan de economische te bewegen. Het verband tussen economie en cultuur laat zich in eerste en belangrijkste instantie voelen in arbeidsrelaties. De mate van vertrouwen tussen werkgever en werknemer, of tussen werknemers onderling, heeft belangrijke economische gevolgen. Deze gevolgen laten zich op het niveau van bedrijven en bedrijfstakken voelen en werken dan ook door naar macro-economische variabelen.2 Hoe groeit vertrouwen tussen werkgever en werknemer? Hoe ontwikkelt zich hun relatie? Relaties tussen mensen is een non issue in de economische theorie. In de gangbare economie praten we niet over mensen, we praten over een soort utility machines die we ‘Max U’ kunnen noemen (vgl. Dolfsma, 2002). Om het ontstaan en de ontwikkeling van relaties te begrijpen, is het nodig inzichten van bui-
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
ten de economische wetenschappen te zoeken. Als vanzelfsprekend zijn die in de sociologie en antropologie te zoeken. Hier vinden we wat we zoeken. Sociologen en antropologen nemen relaties als belangrijk object van onderzoek. Deze ‘culturele benadering’ is geen ongebruikelijke in de organisatiekundige literatuur.3
1. Over relaties en vertrouwen
Wi l f r e d D o l f s m a
De econoom Akerlof schreef in 1982 een baanbrekend artikel waarin hij suggereerde dat arbeidscontracten gedeeltelijk als een uitwisseling van giften gezien konden worden. Hiermee wilde hij een mogelijke verklaring geven voor een fenomeen dat met de ‘standaard’ economische theorie niet te verklaren is. Samenhangend met het mensbeeld van de rationele, nutmaximerende agent, is het onverklaarbaar waarom langdurige overeenkomsten worden aangegaan tussen twee of meerdere partijen onder onzekere omstandigheden met onvoorspelbare uitkomsten. Er is inmiddels al een omvangrijke literatuur op dit terrein ontstaan. Fehr et al. (1996) werken bijvoorbeeld ook in de traditie die Akerlof met zijn artikel startte. De inzichten die deels uit deze literatuur en deels uit de sociologie en de antropologie komen, zijn relevant voor arbeidsrelaties in het algemeen, maar meer in het bijzonder nog voor arbeidsrelaties waar de onzekerheid groot is en het belang van vertrouwen navenant hoog (Bigley en Pearce, 1998). Ik denk hier in het bijzonder aan arbeidsrelaties waarbinnen gewerkt wordt aan innovatie. Een van de giften die in dit verband uitgewisseld wordt, zijn ideeën. Wanneer er een bedrijfscultuur is waarin deze en andere giften niet uitgewisseld worden, dan zal er een minder goede voedingsbodem voor innovatie zijn. Al deze onderzoekers stellen zich onder meer de bijzonder concrete en verwarrende vraag hoe het mogelijk is dat op markten waar stevige concurrentie is, lonen uitbetaald worden die boven de evenwichtsprijs liggen die de neoklassieke economische theorie voorspelt in zo’n markt. De verklaring ligt in het feit dat werkgevers en -nemers hun relatie zien als iets dat meer is dan een quid pro quo. Deze constatering opent echter wat Amerikanen een can of worms noemen. Problemen uit deze doos van Pandora ondergraven de fundering van de economische theorie en maken het nodig dat economen hun inspiratie van over de grenzen van hun discipline halen. Voor bedrijfskundigen is dit wellicht een meer voor de hand liggende handelswijze. In dit essay zal ik met name ingaan op het mensbeeld dat in de economische theorie gebruikt wordt. Mensen kunnen niet beschouwd worden als de asociale monaden van Leibniz, willen, bijvoorbeeld, gedrag en uitkomst op veilingen (Dolfsma, 2002) of arbeidsrelaties (Dolfsma, 1998) begrepen worden. Voor vele andere economische fenomenen geldt hetzelfde.4 Het idee van de Homo Economicus gaat op de helling om plaats te maken voor echte mensen, van vlees en bloed. Echte mensen interpreteren hun omgeving, inclusief de relaties die zij met anderen onderhouden. Betekenisgeving ligt moeilijk binnen de ‘standaard’ economische theorie (Dolfsma, 1999). Wat volgt is een Aristoteliaans mensbeeld: ‘man is a political creature (...) whose nature [it] is to live with others (Aristoteles, 1980, p. 238).’ Adam Smith in zijn Theory of Moral Sentiments [1759] schreef ook in deze trant. 41
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Wi l f r e d D o l f s m a
Ook in zijn Wealth of Nations [1776] heeft hij het maar twee keer over de invisible hand van het eigenbelang die voor de maatschappij gunstige resultaten oplevert. Mensen praten met elkaar en gaan relaties aan (Klamer en McCloskey, 1995). Echter, er bestaat niet alleen een theoretisch gevaar, volgens Granovetter (1985), voor een undersocialized mensbeeld als dat van de neoklassieke economie met haar nutmaximerende agent; een oversocialized mensbeeld is even misleidend. Sociale structuren hebben immers invloed op het gedrag van mensen, maar mensen kunnen er ook creatief mee omgaan of ze veranderen. Net als iedere andere relatie, is een vereiste van economische relaties dat de partijen een referentiekader hebben dat in relevante opzichten gemeenschappelijk is. Zou dit niet zo zijn, dan kan het gedrag van de ander niet begrepen worden. Laat staan dat dit gedrag voorzien kan worden of in enige mate voorspelbaar wordt. Enige mate van voorspelbaarheid vergemakkelijkt immers het economisch verkeer. In de hedendaagse speltheorie wordt dit ook onderkend (Janssen, 1995), maar men heeft hier geen antwoord op. Hoe is het nu dat een gedeeld referentiekader ontstaat waaruit vertrouwen voortkomen kan, waardoor relaties ontstaan en voortbestaan? Een belangrijk deel van het antwoord hierop is door het uitwisselen van giften, zo weten we uit antropologische studies,5 zijn hierin belangrijk. Zij spelen een grote rol bij het oplossen van conflicten en zelfs oorlogen. Voor het voortbestaan van relaties is het geven van giften essentieel. Wie geeft, krijgt ook, maar uitstel van de directe quid pro quo is belangrijk. In tegenstelling tot de ideaaltypische markttransacties is de balans nooit in evenwicht bij de uitwisseling van giften. Wanneer de balans direct in evenwicht gebracht wordt, is er geen sprake van een gift, maar van een ruil, een zuivere markttransactie. Er is echter een glijdende schaal tussen giften en zuivere markttransacties, waar het niet altijd eenvoudig is een duidelijke grens te trekken. Immers, in vele marktrelaties is er ook sprake van een relatie die langere tijd voortduurt. Hierbij gaat het zowel om relaties binnen een organisatie als tussen organisaties. Niet alleen lijkt het een antropologisch gegeven dat mensen die geven ook krijgen, maar het blijkt zelfs zo te zijn dat mensen die meer geven, ook meer krijgen (Schuyt, 1997; Komter en Schuyt, 1993). En dan is het bovendien nog eens duidelijk geworden in empirisch onderzoek dat het degenen zijn die beter bedeeld zijn die meer geven – en dus ook krijgen. Giften zijn immers meestal geen teken van opperst altruïsme – integendeel, er liggen weloverwogen gedachten aan ten grondslag. Mensen of organisaties die afhankelijk zijn van een ander, zullen deze persoon of instelling eerder een gift geven. In Tabel 1 blijkt dit nog eens – sectoren waar de afhankelijkheden van toeleveranciers en afnemers groot zijn, waar de relaties minder vanzelfsprekend zijn, daar wordt meer en/of vaker gegeven. Dat wil echter niet zeggen dat de verklaring voor giften zuiver gelegen is in het eigenbelang dat ermee gediend is. De moeilijkheid van het trekken van een duidelijke grens tussen een gift en een poging tot omkopen is een belangrijk probleem in de discussie rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen. Omkopen is het verstrekken van iets, verhuld als gift, bedoeld om een concrete tegenprestatie met dezelfde waarde te bewerkstelligen (‘kopen’). Ook in de praktijk blijkt dit probleem. Voor vele 42
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Tabel 1. Geefgedrag in verschillende sectoren van de economie
Sector Industrie Bouw Groothandel Autobranche Detailhandel, food Detailhandel, non-food Horeca Transport Zakelijke dienstverlening
% bedrijven dat geeft
Gemiddelde gift (in gulden)
21,5 23,2 24,7 20,8 24,6 25,9 36,9 27,4 26,3
419 207 644 236 257 1226 95 2513 368
Bron: Dolfsma (1999b) Wi l f r e d D o l f s m a
bedrijven is het uitbannen van corruptie bij medewerkers verreweg de belangrijkste kwestie die in de ethische code waaraan medewerkers zich te houden hebben, is opgenomen. Op welk moment is er sprake van een gift, bedoeld om een relatie te beginnen of te bestendigen, en wanneer dient eerder gesproken te worden van een poging tot omkopen? Uitbannen van iedere vorm van giften kan ertoe leiden dat de noodzakelijke relaties die economisch verkeer mogelijk maken, zich niet of moeizaam vormen. Giften als vorm van het creëren van een interpretatiekader zijn in dat licht te zien als sociaal-economisch smeermiddel. Zonder giften geen relaties; wanneer men betrokken is in een zuivere marktrelatie, is er geen reden waarom men zich de situatie van de wederpartij zou aantrekken. Wanneer iemand alleen maar zou proberen de waarde van giften expliciet te meten, is dat meestal voldoende voor het in gevaar brengen van de relatie. Natuurlijk, bijna iedereen zal erop gespitst zijn dat de balans niet ‘te ver’ naar een kant doorslaat. Uitspreken mag je dit echter niet op gevaar de relatie te verbreken, het moet verborgen blijven. Wanneer de balans ‘te ver’ doorslaat, is overigens niet eenduidig aan te geven. Opnieuw blijkt dit afhankelijk van de omstandigheden. Wanneer de ‘verkeerde’ gift gegeven wordt, is er een ander probleem. Wat precies een gepaste gift is binnen een bedrijf, bijvoorbeeld, hangt af van de bedrijfs- of organisatiecultuur. Die cultuur is echter afhankelijk van de cultuur van het land waar een bedrijf of vestiging van het bedrijf zich bevindt (Pot, 2002). Een bedrijfscultuur is op haar beurt dus weer ingebed in een bredere context. Onder verwijzing naar Figuur 1 kan gesteld worden dat de grenzen van een bedrijf(-scultuur) niet ondubbelzinnig vast te stellen zijn; hetzelfde geldt voor de grenzen van nationale of regionale culturen.6 In arbeidsrelaties is het in de meeste gevallen ongepast wanneer de werknemer zijn directe bazin lingerie geeft. De onderlinge relatie komt onder spanning te staan. Een meer gepaste gift van de werknemer naar zijn bazin is wellicht overwerk in drukke tijden, waar dit niet geëist kan worden met verwijzing naar het contract. Overwerk is dan een indicatie van commitment aan de arbeidsrelatie. Een commitment waar natuurlijk, op termijn, iets tegenover moet staan. De werkgever zal nu, bijvoorbeeld, hogere lonen betalen dan nodig is in de competitieve markt waarin het bedrijf opereert. Of zij zal de werknemer langer aanhou43
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Figuur 1.
Land/Regio Bedrijf Wereld
Wi l f r e d D o l f s m a
den dan in strikt instrumenteel-rationele zin noodzakelijk is wanneer het slechter gaat met het bedrijf. Hogere lonen als een reciproque gift van de werkgever voor overwerk heeft niet altijd de juiste uitwerking, zoals blijkt uit wat Thomas Schelling zei als voorzitter van een druk bezochte sessie op de jaarlijkse conferentie van de American Economic Association, januari 1997 in New Orleans. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij voor het Amerikaanse ministerie van defensie. Iedereen werkte over, zelfs in weekeinden, uit patriottische of anderszins ‘hogere’ motieven. Op het moment echter, dat de regering besloot dit overwerk te belonen met een loonsverhoging, stopte iedereen met overwerken. Door overwerk in dienst van de vrede te belonen alsof het een ‘gewone’ markttransactie betrof, ontnam de Amerikaanse regering voor deze mensen deze meerwaarde. Geven en krijgen van giften komen tegemoet aan het gevoel voor rechtvaardigheid bij mensen. De specifieke vorm die deze relaties krijgen in verschillende omgevingen, is afhankelijk van de lands- en/of bedrijfscultuur (zie o.a. Hofstede, 1980). Altruïsme, onconditionele rechtvaardigheid (Fehr et al., 1996), is ook bij giften zeldzaam (Dolfsma, 1999c). Het merendeel van de mensen verwacht op enig moment in de toekomst een tegenprestatie voor de gift die zij doen. Expliciete regelingen over de vorm en het tijdstip van de tegenprestatie zijn echter onmogelijk. Volgens Schwartz (1967) moet de ‘schuldenbalans’ nooit helemaal in evenwicht zijn. Sterker nog, de logica van de giften eist bijna dat de quid pro quo verborgen blijft (vgl. Bourdieu, 1993). Zodra iemand (sterk) de indruk geeft slechts te geven om de gift die hij terug verwacht, verandert het persoonlijke karakter van de relatie. De ratio achter de gift is nauw verweven met de passies ervan (vgl. Frank, 1988).
2. De lachende economie Een belangrijke vorm van praten, en één met economische gevolgen, is het grappen maken. Met grappen worden interpretatiekaders duidelijk gemaakt. Sociale grenzen komen zo tot stand – mensen die niet kunnen of willen lachen om een grap, horen niet tot de groep. Groepen van mensen of individuen kunnen met een grap tot buitenstaanders gemaakt worden. Grappen zijn ook een soort van gift, maar dan immaterieel. Wie een grap vertelt, wil zich tot anderen verhouden, met hen een relatie aangaan. Grappen vormen een goede manier om een relatie te beginnen en vol te houden. Grappen zijn daarmee, net als giften, in hoge mate symbolisch.7 Grappen zijn te zien als imma44
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
teriële giften. Er is geen rationele overweging om grappen te maken, en toch vinden ze plaats en vergemakkelijken in vele gevallen de omgang. Net als met geven kan er met grappen bewust of onbewust schade optreden, zoals zo dadelijk duidelijk zal worden. Daarnaast hebben grappen onverwachte economische betekenis; op de aandelenmarkten gaan grappen naar verluidt sneller rond dan informatie over de belangrijke fondsen waarin gehandeld wordt. Aandelenmarkten zijn helemaal niet de rationele, efficiënte markten waarvoor sommigen ze houden (Shiller, 1989, 1995). Een ‘goede’ grap (be)vestigt een relatie tussen handelaars door een gedeeld referentiekader te scheppen en in stand te houden. Je wordt ‘een van ons,’ iemand die te vertrouwen is, iemand die dezelfde waarden heeft, door echt te (kunnen) lachen om dezelfde grappen.8 Iemand ook met wie je kunt samenwerken of zaken kunt doen. Wi l f r e d D o l f s m a
‘Als er iets gebeurt, en er gebeurt nog iets dat daarmee in strijd is, zonder dat er iemand dood gaat, dat is humor.’9 De tegenstrijdigheid van twee gebeurtenissen hangt samen met of is afhankelijk van de verwachtingen, het wereldbeeld van mensen. Het referentiekader dus. Stratenmakers met een voorliefde voor de humor van Freek de Jonge zul je weinig aantreffen. André van Duyn is veel waarschijnlijker, en Youp van ’t Hek zou ook nog kunnen.10 Kun je mee lachen om de grappen van André van Duyn, dan deel je het referentiekader van je collega. Voor je zakenpartner geldt hetzelfde, zoals uit het voorbeeld van de aandelenmarkt bleek. Deze collega weet nu een inschatting te maken van jou als persoon; wat jij in bepaalde omstandigheden zult doen. Of je te vertrouwen bent, ook wanneer de omstandigheden volledig nieuw zijn – duidelijk is immers geworden hoe de ander denkt, welke afwegingen hij zal maken. Humor versterkt dus de band van een groep collega’s (of zakenpartners). Dit kan echter ten koste gaan van een andere groep die daarmee uitgesloten wordt. Volgens Wilson (1979, p. 149) versterkt ‘onschuldige’ humor de banden binnen een groep, of vermindert in ieder geval de vijandigheid, en verlicht het de ondraaglijkheid van de taken. Niet alle grappen zijn even ‘onschuldig’; bedoeld of onbedoeld. Humor gaat ook om het trekken van grenzen binnen groepen die in elkaars nabijheid (moeten) verkeren – ‘wij weten wat grappig is, en zij (zijn zo stom dat zij dat niet) kunnen (dat gewoon niet) begrijpen.’ Vrouwen en mensen van een duidelijk afwijkende etnische achtergrond zijn op de werkvloer bijvoorbeeld lange tijd – en nog steeds – veel het onderwerp van grappen geweest. Seksistische en racistische grappen zorgden ook voor een versterkte band, maar gingen duidelijk ten koste van anderen binnen hetzelfde bedrijf (zie bijvoorbeeld Schmelzer en Leap, 1989). Grenzen die zodanig getrokken worden dat er verschillende groepen ontstaan binnen een bedrijf werken letterlijk contraproductief. Velen die bij dergelijke bedrijven betrokken zijn, zullen minder presteren dan mogelijk is, er zal een hogere doorstroom van mensen zijn. Echter, het is sociologisch gezien per se uitgesloten dat iedereen binnen deze sociologische grenzen valt die bijvoorbeeld met een grap gecreëerd worden (De Swaan, 1995). Er zijn altijd outsiders en insiders; de relevante vraag is echter waar de grens ligt. 45
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
3. Vertrouwen, arbeidsrelaties en de economie
Wi l f r e d D o l f s m a
Zo kunnen we komen tot een begin van een verklaring voor het fenomeen dat Fehr et al. (1996) ook onderkennen. Relaties tussen mensen en de gevoelens van rechtvaardigheid die daarin een rol spelen, hebben economische gevolgen. Situaties of handelingen worden rechtvaardig gevonden in het licht van een bepaald referentiekader of cultuur, ze moeten geïnterpreteerd worden. Zo’n referentiekader bestaat in relatief kleine, homogene groepen. Zij kunnen op basis van een gedeelde cultuur een redelijk betrouwbare verwachting maken van wat anderen in de groep zullen doen. Zij kunnen elkaar vertrouwen, in de persoonlijke maar ook in de economische omgang. Men kent elkaar goed, er is weinig nodig om tot een ‘deal’ te komen. De naleving van afspraken komt zelden of nooit in gevaar. Het is om deze redenen dat Fukuyama (1995) zegt dat vertrouwen tot economische welstand leidt. Jakee (1996) suggereert dat het aanvankelijke succes en het huidige falen van het Zweedse model grotendeels zijn te wijten aan de ontwikkeling van de arbeidsmoraal in het land. Die arbeidsmoraal was een protestantse, met een sterke nadruk op de noodzaak tot werken, een zin voor gelijkheid, en een neiging tot investeringen en niet tot consumptie. Economisch succes zou er immers op wijzen uitverkoren te zijn door God om in zijn koninkrijk te komen. Max Weber (1904) heeft de these geponeerd dat het deze protestantse (arbeids-) moraal is die de welvaart in Noordwest-Europa verklaard. De arbeidsmoraal verandert echter door een toenemende individualisering. Gevolg is dat de Zweedse economie minder miraculeus wordt, of zelfs in problemen komt. Jakee geeft daarmee nieuw ‘bewijs’ voor de Weber-these; een these waarover inmiddels al veel studies zijn verschenen. Een recente, belangwekkende publicatie op dit gebied is van Campbell (1987) die stelt dat Weber ten onrechte de consumptiezijde van de economische ontwikkeling van West-Europa heeft veronachtzaamd. Daarmee was, volgens Campbell, Webers weergave van de ontwikkelingen te eenzijdig en deed hij onrecht aan hun complexiteit. Vertrouwen zorgt ervoor dat er minder kosten gepaard gaan met het vaststellen en naleven van contracten. Ook arbeidscontracten. Arbeidsrelaties komen sneller tot stand. Vanwege het feit dat men elkaar goed kent, zullen er veelal giften uitgewisseld worden. Is het dan zo dat de transaction costs dalen (vgl. NYFER, 1996, p. 41)? Ja. Sociale relaties kunnen in economische zin iets opleveren. Dat sommige sociologen dan praten over social capital mag niet verwonderen (Coleman, 1988). Relaties reduceren tot de mate waarin zij economisch nut opleveren, werkt verhelderend in sommige opzichten, maar levert geen inzicht op dat verder gaat dan dat. De sociaal-kapitaalgedachte doet vermoeden dat, bij een zelfde aantal relaties die een persoon heeft, sterkere, nauwere banden tussen mensen te prefereren zijn uit economisch opzicht. Bij een vergelijkbare sterkte van banden, zou het sociaal-kapitaalidee suggereren dat meer relaties meer geld opleveren. Fukuyama (1995) heeft aangegeven dat sterke sociale banden Chinezen buiten China economisch hebben geholpen. Daar staat echter tegenover dat sterke banden ook contraproductief kunnen zijn, zoals in zuidelijk Italië (Putnam, 1993). Van sterke banden kun je er immers als persoon maar een beperkt aantal hebben. Van zwak46
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
ke banden kun je er meer hebben – ze zijn bovendien eerder meer divers. Wanneer een probleem te overwinnen is, zoals werkloosheid, dan heeft een persoon meer aan vele banden die zwakker zijn, dan aan enkele sterke banden (Granovetter, 1973, 1974). In de termen die Putnam (2000) voorstelt: afhankelijk van de situatie en het probleem dat een individu of groep te overwinnen heeft, kunnen overbruggende (bridging) vormen van sociale relaties te prefereren zijn boven vormen waar eerder nauwe verbondenheid (bonding) voorop staat. Relaties uitsluitend zien in termen van sociaal kapitaal, lijkt in vele opzichten een goed begrip ervan te verhinderen (Dolfsma, 2002). O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N E C O N O M I E E N C U LT U U R
Wi l f r e d D o l f s m a
Het hangt dus helemaal af van de omstandigheden wat de economische gevolgen zijn van relaties tussen mensen waarin vertrouwen een rol speelt. Geen sterke conclusie voor een essay, misschien. Geen duidelijke boodschap ook naar politici of collega-wetenschappers. Wel een oproep tot diepgaand empirisch microonderzoek voor economen in samenwerking met andere sociale wetenschappers naar de werking van intermenselijke relaties. En een oproep tot voorzichtigheid bij het soort van social engineering dat nu op het gebied van de Europese Monetaire Unie en de introductie van de euro plaatsvindt (vgl. McCloskey, 1996). Een institutionele analyse van het proces om tot een gemeenschappelijke munt te komen, waarin de culturele aspecten zijn meegenomen, is vereist. Vergelijkingen in deze termen met eerdere ervaringen zijn verhelderend en rechtvaardigen de oproep tot voorzichtigheid (vgl. Sheridan, 1996). De introductie van begrippen relaties, vertrouwen en cultuur in de economische theorie vergt een grondige herbezinning op haar grondvesten. Wat denken economen over menselijk gedrag? Welke motieven hebben mensen en wat zijn hun cognitieve vermogens? Moet informatie geïnterpreteerd worden of spreekt het voor zich zodra de ruis verdwenen is? Cultuur wordt echter concreet in de vorm van grappen en giften. Het is hier dat haar werking duidelijk wordt; het is hier dat haar gevolgen optreden. Deze beide concrete uitdrukkingsvormen van cultuur bieden daarbij voor economen en bedrijfswetenschappers aanknopingspunten om de problematiek rond organisatie- en bedrijfscultuur aan te pakken (Bigley en Pearce, 1998). Bedrijven biedt het de mogelijkheid een scherpere kijk te ontwikkelen op de redenen voor succes en falen.
Noten 1. Zie, bijvoorbeeld, NYFER (1996) en referenties daarin. 2. Zie bijvoorbeeld Sabel (1993) voor wat betreft de gevolgen van een gebrek aan vertrouwen tussen de relevante personen op het niveau van bedrijven en bedrijfstakken. Gordon (1996) is iemand die wijst op de macro-economische implicaties. 3. Zie vooral Cook en Yanow (1993), maar bijvoorbeeld ook een special issue van Administrative Science Quarterly (September 1983) 47
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Wi l f r e d D o l f s m a
4. Shiller (1989, 1995) weerspreekt met overtuiging de idee dat de aandelenmarkt een perfecte markt is in de zin van economische theorieën. 5. In de discussie over giften zal ik niet verwijzen naar de afzonderlijke bijdragen in de bundel die Komter (1996) redigeerde. 6. Uiteraard kan de mate waarin een bedrijfscultuur ingebed is binnen een regionale of nationale cultuur variëren. 7. Over het belang van symboliek en interpretatie voor organisaties, zie Gioia (1986). 8. Emoties als deze zijn moeilijk te verbergen of te acteren (Frank, 1989; Frijda, 1988). 9. Ramsey Nasr in de toneelvoorstelling De Doorspeler. Nasr verdedigt hier de zgn. conflict theory over grappen (zie Wilson, 1979). 10. Verschillen in het type grappen waar mensen om moeten lachen, zijn inderdaad aanwezig. Die zijn niet alleen binnen een land en zijn sociale groepen te onderkennen, maar ook tussen landen. Zie, bijvoorbeeld, www.laughlab.co.uk.
Literatuur Akerlof, George (1982), ‘Labour Contracts as Partial Gift Exchange.’ – In: Quarterly Journal of Economics, Vol. 97, No. 4, p. 543-69 Aristoteles (1980), The Nichomachean Ethics. – Oxford : Oxford U.P Bigley, G.A. en J.L. Pearce (1998), ‘Straining for shared meaning in organizational science: problems of trust and distrust.’ – In: Academy of Management Review, Vol. 23, No. 3, p. 405-421 Bourdieu, Pierre (1993), ‘The Production of Belief: Contribution to an Economy of Symbolic Goods.’ – In: P. Bourdieu The Field of Cultural Production. Essays on Art and Culture. – Cambridge : Polity Press Campbell, Colin (1987), The Romantic Ethic and the Spirit of Modern Consumerism. – Oxford : Blackwell Coleman, James S. (1988), ‘Social Capital in the Creation of Human Capital.’ – In: American Journal of Sociology 94, November, s95-s120 Cook, S.D.N. en D. Yanow (1993), ‘Culture and Organizational Learning.’ – In: Journal of Management Inquiry, Vol. 2, No. 4 De Swaan, Abram (1995), ‘Widening Circles of Identification: Emotional Concerns in Sociological Perspective.’ – In: Theory, Culture & Society, 12, p. 25-39 Dolfsma, W. (2002), ‘‘‘Social Capital’’ and ‘‘Social Capabilities’’ as Conceptualisations of Social Relations, Knowledge and Learning?’ – In: K. Nielsen (ed.), Social Capital, Trust and Networks. – Cheltenham : Edward Elgar. – forthcoming. Dolfsma, W. (1999), Valuing Pop Music. Delft : Eburon Dolfsma, W. (1999b), ‘Wie zoet is krijgt lekkers.’ – In: ESB, 3 december, p. 897-8 Dolfsma, W. (1999c), ‘Gifts.’ – In: P. O’Hara (red.), Encyclopedia of Political Economy. – Londen en New York : Routledge Dolfsma, W. (1998), ‘Labor Relations in Changing Capitalist Economies: The
48
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Wi l f r e d D o l f s m a
Meaning of Gifts in Social Relations.’ – In: Journal of Economic Issues, Vol. 32, No. 2, p. 631-8 Fehr, Ernst, Simon Gächter en Georg Kirchsteiger (1996), ‘Reciprocal Fairness and Noncompensating Wage Differentials.’ – In: Journal of Institutional and Theoretical Economics, Vol. 152, No. 4, p. 608-640 Frank, Robert H. (1988), Passion within Reason. The Strategic Role of the Emotions. – New York : Norton Frijda, N. (1988), De Emoties – Een overzicht van onderzoek en theorie. – Amsterdam: Bert Bakker Fukuyama, F. (1995), Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity. – Londen : Hamish Hamilton Gioia, D.A. (1986), ‘Symbols, Scripts, and Sensemaking.’ – In: H.P. Sims Jr. en D.A. Gioia (red.), Dynamics of Organizational Social Cognition. – San Francisco : Jossey Bass Gordon, David M. (1996), Fat and Mean. The corporate squeeze of working Americans and the myth of managerial ‘downsizing’. – New York : Free Press & Martin Kessler Granovetter, Mark (1973), ‘The Strength of Weak Ties.’ – In: American Journal of Sociology, Vol. 78, No. 6, p. 1360-80 Granovetter, Mark (1974), Getting a Job – A Study of Contacts and Careers. Cambridge, Mass. : Harvard U.P Granovetter, Mark (1985), ‘Economic Action and Social Structure: The problem of Embeddedness.’ – In: American Journal of Sociology, Vol. 91, No. 3, p. 481-510 Granovetter, Mark (1993), ‘The Nature of Economic Relationships.’ – In: R. Swedberg, red., Explorations in Economic Sociology. – New York : Russell Sage, p. 3-41 Hofstede, Geert (1980), Culture’s Consequences – International differences in work related values. – Sage Jakee, Keith (1996), The Rise and Fall of the Swedish Miracle: Some Possible Links to Norms. – Gepresenteerd op de Ninth Maastricht Workshop in Law and Economics, 3-4 april 1996 Janssen, Maarten C.W. (1995), Rationalizing Focal Points. – Tinbergen Institute Discussion Paper TI 95-35 Klamer, A. en D. McCloskey (1995), ‘One Quarter of GNP is Persuasion’ – In: American Economic Review, Vol. 85, No. 2, p. 191-5 Komter, Aafke (red.) (1996), The Gift. An interdisciplinary approach. – Amsterdam : Amsterdam U.P Komter, A. en K. Schuyt (1993), Geven in Nederland. – Amsterdam : Trouw McCloskey, Deirdre N. (1996), The Vices of Economists; The Virtues of the Bourgeoisie. – Amsterdam : Amsterdam U.P NYFER (1996), Instituties, waarden, normen en groei. – Breukelen : NYFER Pot, Ferrie (2002), ‘Globalisation of the Employment Relationship: Evidence for continued divergence.’ – In: W. Dolfsma en C. Dannreuther (red.), Globalisation, Inequality and Social Capital. – Cheltenham : Edward Elgar. – te verschijnen Putnam, R. (2000), Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. – New York : Simon and Schuster 49
&
NUMMER 1 - JANUARI/FEBRUARI - 2002
O V E R D E S A M E N H A N G T U S S E N C U LT U U R E N E C O N O M I E
Wi l f r e d D o l f s m a
Putnam, Robert (1993), Making Democracy Work – Civic traditions in modern Italy. – Princeton : Princeton University Press Sabel, Charles F. (1993), ‘Studied Trust: Building New Forms of Cooperation in a Volatile Economy.’ – In: R. Swedberg (red.), Explorations in Economic Sociology. – New York : Russell Sage, p. 104-44 Schmelzer, L.R. en T.L. Leap (1988), ‘An Analysis of Individual Reactions to Potentially Offensive Jokes in Work Settings.’ – In: Human Relations, Vol. 41, No. 4, p. 295-304 Schuyt, Th. (1997), Geven in Nederland. – Houten : Bohn Stafleu, Van Loghum Schwartz, B. (1967), ‘The Social Psychology of Gifts.’ – In: American Journal of Sociology, Vol. 73, No. 1, p. 1-11 Sheridan, Jerome W. (1996), ‘The Déjà of EMU: Considerations for Europe from Nineteenth Century America.’ – In: Journal of Economic Issues, Vol. 30, No. 4, p. 1143-61 Shiller, Robert J. (1989), ‘Fashions, Fads, and Bubbles in Financial Markets.’ – In: R.J. Shiller (ed.), Market Volatility. – Cambridge, Mass. : MIT Press, p. 49-68 Shiller, Robert J. (1995), ‘Conversation, Information, and Herd Behavior.’ – In: American Economic Review, Vol. 85, No. 2, p. 181-5 Smith, Adam (1984 [1759]), Theory of Moral Sentiments. (Red. D.D. Raphael en A.L. Macfie) – Indianapolis : Liberty Smith, Adam (1981 [1776]), An inquiry into the causes and the Nature of the Wealth of Nations. (Red. R.H. Campbell en A.S. Skinner) – Indianapolis : Liberty Weber, Max (1971 [1904]), The Protestant ethic and the spirit of capitalism – Londen : Unwinn Wilson, Christopher P. (1979), Jokes – Form, Content, Use and Function. – Londen : Academic Press.
50