Bachelorthesis De samenhang tussen relatiestatus en geluk Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar het verband tussen geluk, geluksdefinitie en relatiestatus met de Eudaimonic and Hedonic Happiness Inventory
Anne Brandenburg s1355252
24-06-15
Faculteit Gedragswetenschappen Bachelor Psychologie
1e Begeleider: Dr. S. M. A. Lamers 2e Begeleider: Dr. E. de Kleine
Abstract The aim of this study was to examine the relation between relationship status and happiness. In this study, happiness was examined from both the eudaimonic and the hedonic perspective. To achieve that, the Eudaimonic and Hedonic Happiness Inventory with its questions about the level and definition of happiness and the Satisfaction with Life Scale was used. This study is part of the EHHI-project of Delle Fave, Brdar, Freire,Vella-Brodrick and Wissing (2011). It is based on the in 2014 collected data from Dutch citizens between the ages 30 and 60. The answers of singles, people in a relationship, cohabitants, marrieds and married parents were compared. The qualitative data was evaluated by using the same coding system that was used in 2011 to find probable explanations for differences in level of happiness. The interrater reliability was found to be substantial which means that the data can be compared to other countries. The results show that there was almost no significant evidence for the hypotheses that relationship status is connected to the level and definition of happiness. Only referring to life satisfaction, married parents seemed to be more satisfied than married people without children, and singles. With reference to the definitions of happiness the first differences were found on the domain “purpose”. Here, married people without children defined happiness more often like that than married parents and singles. The second notable domain was “does not exist”, where married people without children agued more often that happiness was not definable than the other groups. Overall, all groups defined happiness most frequently regarding family, interpersonal relations and health. As the EHHI project did not take relationship statuses into account, the collected data raised some problems with relation to the variety of the group size. The groups “married without children” and “in a relationship” were very small. In conclusion, it can be stated that happiness probably is not so different for the individual with any relationship status. For interventions to promote happiness, this means that relationship status does not need to be taken into account while building the groups. Recommendations for further research would be to ask in the demographic section specifically for the relationship status, so a better sample with a more balanced group size could be collected. Furthermore, it could be interesting to take other factors into account like age, country of residence, stability within the relationship, and the number and age of potential children.
2
Samenvatting Het doel van dit onderzoek was om het verband tussen geluk en relatiestatus te bestuderen. In dit onderzoek, geluk werd bekeken vanuit de eudaimonisch zoals ook de hedonische perspectief. Om dit te doen werden de Eudaimonic and Hedonic Happiness Inventory met vragen over de mate en de definitie van geluk en de Satisfaction With Life Scale gebruikt. Dit onderzoek is deel van het EHHI project van Delle Fave, Brdar, Freire,Vella-Brodrick en Wissing (2011). Het is gebaseerd op in 2014 verzamelde data van Nederlanders tussen 30 en 60 jaar. Hierbij werden de antwoorden van alleenstaanden, individuen met een relatie, samenwonenden en getrouwden zonder en met kinderen geanalyseerd. De kwalitatieve data werd geëvalueerd met hetzelfde codeerschema dat ook in 2011 werd gebruikt, om mogelijke verschillen in de mate van geluk te verklaren. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bleek substantieel te zijn, wat betekend dat de verzamelde data goed met andere landen kan vergeleken worden. De resultaten lieten zien dat er bijna geen significante bewijzen zijn gevonden voor de aanname dat relatiestatus een invloed op de mate en de definitie van geluk heeft. Alleen met betrekking tot levenstevredenheid bleken getrouwden met kinderen meer tevreden dan getrouwden zonder kinderen en alleenstaanden. In hun definities relateerden getrouwden zonder kinderen geluk vaker aan bestemming dan getrouwden met kinderen en individuen zonder relatie. Verder meenden getrouwden zonder kinderen vaker dat geluk niet bestaat of te definiëren is dan de andere groepen. Omdat het EHHI project geen rekening hield met relatiestatussen, is er een probleem met betrekking tot de verschillen in groepsgrootte naar voren gekomen. De groepen “getrouwd zonder kinderen” en “in een relatie” bevatten maar weinig mensen. Concluderend kan ervan uitgegaan worden dat geluk waarschijnlijk niet zo verschillend voor mensen met andere relatiestatussen. Voor interventies om geluk te bevorderen betekent dit dat met de relatiestatus geen rekening hoeft gehouden te worden bij het samenstellen van groepen. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek zou dus kunnen zijn om in de demografische sectie van de vragenlijst specifiek naar de relatiestatus te vragen. Zo zouden er bij de dataverzameling waarschijnlijk beter te vergelijken groepen gemaakt kunnen worden. Bovendien zou het interessant kunnen zijn om ook rekening te houden met ander factoren zoals leeftijd, land van verblijf, mate van stabiliteit binnen de relatie, en het aantal en leeftijd van mogelijke kinderen.
3
Inhoud Inleiding .................................................................................................................................................. 5 Methode................................................................................................................................................. 11 Participanten ...................................................................................................................................... 11 Materialen.......................................................................................................................................... 13 Analyse .............................................................................................................................................. 15 Resultaten .............................................................................................................................................. 18 Mate van individueel ervaren geluk en levenstevredenheid .............................................................. 19 Definities van geluk........................................................................................................................... 21 Conclusie en Discussie .......................................................................................................................... 23 De mate van individueel ervaren geluk en levenstevredenheid in verband met relatiestatus............ 23 De definitie van geluk in verband met de relatiestatus...................................................................... 25 Beperkingen en sterke punten ........................................................................................................... 26 Vervolgonderzoek ............................................................................................................................. 27 Referenties ............................................................................................................................................. 30 Bijlage I ................................................................................................................................................. 33 Bijlage II ................................................................................................................................................ 35
4
Inleiding
Sinds het werk van Seligman en Csikszentmihalyi (2000) is de positieve psychologie gevestigd als een nieuwe psychologische stroming die zich richt op welbevinden, kwaliteit van leven en positieve eigenschappen. Binnen deze stroming werden nieuwe theorieën en interventies ontwikkeld. Het veld van positieve psychologie was vanaf het begin grotendeels gericht op het ontwikkelen van empirische kennis over de onderliggende factoren van positief menselijk functioneren (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). Er zijn drie factoren die bijdragen aan geluk: plezier, betrokkenheid en betekenis (Seligman, 2002; Peterson & Seligman, 2004). Empirisch onderzoek toont aan dat een leven waarin alle drie deze factoren een rol spelen tot de grootste levenstevredenheid leidt. Van deze drie factoren leveren betrokkenheid en betekenis de meest significante bijdrage aan geluk. (Peterson, Park & Seligman, 2005) Er zijn twee perspectieven op welbevinden in hedendaags onderzoek naar geluk: het eudaimonisch perspectief en het hedonisch perspectief. Het eudaimonisch perspectief is gericht op optimaal functioneren, en betekenis enerzijds in het individuele leven (psychologisch welbevinden) en anderzijds in het sociale leven (sociaal welbevinden). Deci en Ryan (2008) stellen dat de effecten van een positieve ervaring op het psychologisch welbevinden na verloop van tijd weer afnemen. Psychologisch welbevinden wordt bereikt met zelfrealisatie door het vervullen van de eigen potentiaal (Lamers, 2012). Om psychologisch welbevinden te beschrijven wordt het ‘multidimensional model of psychological well-being’ van Ryff (1989) gebruikt. Haar model is een van de meest invloedrijke binnen de eudaimonische traditie. Het omvat zowel de psychologische kant waarbij zelfacceptatie, autonomie, levensplan en persoonlijke groei, maar ook de sociale kant waarbij positieve relaties met anderen en omgevingsbeheersing. Volgens Keyes (1998) is elk mens ook omgeven is door sociale structuren en gemeenschap. In zijn eigen multidimensionaal model beschreef hij vooral de sociale kant van het eudaimonisch perspectief. Bij hem gaat het vooral om sociale interactie en verbondenheid. Het hedonisch perspectief richt zich op emotioneel welbevinden, door Diener (1984) ook beschreven als subjectief welbevinden. Emotioneel welbevinden omvat een positieve gemoedstoestand en levenstevredenheid (Lamers, 2012). Volgens Biswas-Diener, Vittersø en Diener (2005) ervaren de meeste mensen meestal hoge niveaus van emotioneel welbevinden, maar zijn er grote individuele verschillen. Om deze verschillen te verklaren werden er twee modellen ontwikkeld (Diener, 1984). Het top-down5
model stelt dat individuen een optimistische aanleg kunnen hebben, waardoor ervaringen sneller als positief ervaren worden. Welbevinden is dus een aanleg om positieve gevoelens en levenstevredenheid te ervaren. Het bottom-up-model stelt dat de verschillen in emotioneel welbevinden door positieve levenservaringen ontstaan. Hieruit volgt dat individuen die meer positieve ervaringen hebben, ook meer emotioneel welbevinden ervaren. De bovengenoemde definities van welbevinden hebben een filosofische oorsprong. Daarom hebben Delle Fave et al. (2011) in hun onderzoek gecontrolleeerd of deze definities overeenkomen met hoe de participanten het definiëren. Zij vonden dat geluk primair werd gedefinieerd als toestand van psychologische balans en harmonie. Verder bleek dat geluk en een betekenisvol leven weliswaar met elkaar samenhangen, maar ook unieke componenten van welbevinden zijn. Nederland sluit zich in 2014 aan bij dit onderzoek, met het doel de hedonische en eudaimonische componenten van geluk te onderzoeken. Hoewel in het onderzoek van Delle Fave et al. (2011) de respondenten ook naar hun burgerlijke staat en de woonsituatie gevraagd werden, werd er bij de dataverzameling geen rekening meer mee gehouden. Vanuit het contextuele perspectief was het relationele aspect van geluk wel het meest prominent. Dienovereenkomstig stelt theoretisch en empirisch onderzoek dat individuen die betrokken zijn in netwerken van steunende en behulpzame anderen hogere niveaus van levenstevredenheid en betere fysieke en emotionele gezondheid hebben (House, Umberson, & Landis, 1988). Ook in de voorafgaande studie van Delle Fave et al. (2011) bleek steeds weer dat familie het meest bijdraagt aan een betekenisvol leven. In meer dan de helft van de verzamelde antwoorden werd geluk geassocieerd met relaties. Binnen onderzoek over persoonlijke relaties speelt toegewijdheid een belangrijke rol. In hun model beschreven Stanley en Markman (1992) twee gerelateerde concepten: persoonlijke dedicatie (personal dedication) en verplichtende toegewijdheid (constraint commitment). Hierbij heeft persoonlijke dedicatie betrekking op de wens van een individu om de kwaliteit van een relatie te behouden of te verbeteren. Het tweede concept, verplichtend toegewijdheid, wordt gedefinieerd als de krachten die individuen verplichten om hun relaties te behouden, ongeacht hun persoonlijke dedicatie. Deze verplichtingen kunnen voortkomen uit externe of interne druk. Met verplichtende toegewijdheid wordt relatiestabiliteit bevorderd door het beëindigen van de relatie economisch, sociaal, persoonlijk of psychologisch moeilijker te maken (Stanley & Markman, 1992). 6
Kamp Dush en Amato (2005) beschrijven in hun onderzoek een continuüm van toegewijdheid waarbij toegewijdheid hier een langetermijnvisie impliceert. Huwelijken bieden dus het meest perspectief, gevolgd door samenwonen. Relaties waarbij niet wordt samengewoond bieden het minste perspectief. (Ross, 1995; Kamp Dush & Amato, 2005) Aansluitend bij het continuüm van toegewijdheid wordt een huwelijk 3,4 keer meer met geluk verbonden dan alleen het samenwonen (Stack & Eshleman, 1998). Verder blijkt dat getrouwde individuen het hoogste niveau van subjectief welbevinden rapporteerden, gevolgd door samenwonende, vaste relaties, vluchtige relaties en individuen die onregelmatig of helemaal geen afspraakjes hebben (Kamp Dush & Amato, 2005). Samengevat betekent dit dus dat hoe meer toegewijd mensen aan iemand zijn, hoe meer geluk zij ervaren. Hieruit blijkt dus dat de relatiestatus met welbevinden samenhangt. Welbevinden en het hebben van een relatie hangen samen omdat een meer toegewijd relatietype bepaalde voordelen oplevert. Sociale steun van de partner is niet alleen van invloed op welbevinden maar kan ook als buffer optreden tegen stressvolle gebeurtenissen als werkeloosheid, ziekte of perioden van laag inkomen (House et al., 1988). Het structureel symbolisch interactionisme stelt dat individuen in meer toegewijde relaties, zoals het huwelijk, een sterker gevoel voor identiteit en zelfwaarde ervaren dan individuen in minder toegewijde relaties (Kamp Dush & Amato, 2005; Stryker & Burke, 2002). Leary (1999) steunt deze aanname en toont verder dat eigenwaarde ook gebaseerd is op in welke mate mensen geloven dat anderen hen als waardevolle relationele partners beschouwen. Hierbij aansluitend stellen Kamp Dush en Amato (2005) dat een huwelijk een sterkere basis voor persoonlijke identiteit is dan samenwonen. Individuen met een relatie kunnen dus genieten van sociale steun en hogere eigenwaarde. Met een meer toegewijde relatiestatus, dus meer langetermijnvisie, wordt deze steun sterker. Sociale steun wordt door alleenstaanden op een andere verkregen, namelijk doordat zij een groot aantal van interpersoonlijke relaties onderhouden en hun toewijding niet voornamelijk op één persoon richten (DePaulo & Morris, 2006). Minder toewijding aan één persoon betekent volgens Kamp Dush en Amato (2005) echter ook een lager subjectief welbevinden. In onderzoek rapporteren alleenstaande individuen een lager niveau van welbevinden dan individuen in een relatie. Dit kan op drie manieren verklaard worden. Ten eerste voorziet een partner in middelen die het welbevinden verhogen zoals liefde, intimiteit en seksuele voldoening. Het feit dat een partner meestal de primaire verschaffer van deze 7
waardevolle middelen is, zou deels kunnen verklaren waarom individuen met een relatie gelukkiger zijn dan alleenstaanden. Ten tweede hebben individuen met een partner naar verwachting grotere sociale netwerken. Tot slot kan frequente intieme interactie met een partner ook zelfverzekerdheid verhogen (Soons & Liefbroer, 2008; Gove, Style & Hughes, 1990) De zelfverzekerdheid van samenwonende individuen is dus mogelijk dus nog hoger omdat zij vaker intieme interacties met hun partner kunnen hebben. Verder investeren mensen minder in relaties waarbij niet wordt samengeleefd dan in relaties waarbij wel wordt samengeleefd. Hiermee worden niet alleen tijd en moeite, maar ook geld bedoeld. (Rusbult, Johnson & Morrow, 1986) Daarnaast hebben samenwonende koppels meer individuele bestedingsruimte omdat de kosten per bewoner gereduceerd worden (Waite & Gallagher, 2000). Dit maakt het kostbaarder om de relatie te verbreken en verhoogd dus de verplichtende toegewijdheid. Uitgaand van het model van Stanley en Markman (1992) is het beëindigen van een huwelijk economisch, sociaal, persoonlijk of psychologisch moeilijker dan alleen het verhuizen uit een gezamenlijke woning. De verplichtende toegewijdheid is bij getrouwden dus nog hoger. Een huwelijk geeft verder niet alleen een naam aan een relatie, het creëert ook een relatie die erkend is. Ze wordt erkend door zowel het stel zelf als ook bij verwanten, vrienden, religieuze gemeenschap en de maatschappij (Waite & Gallagher, 2000). Niet getrouwde samenwonende koppels hebben een lagere relatiekwaliteit en een lagere levenstevredenheid dan getrouwde koppels. Dit fenomeen wordt cohabitation gap genoemd. De verklaring daarvoor gaat van verschillen in relatiekwaliteit, stabiliteit en toegewijdheid uit (Soons & Liefbroer, 2008). Dit laatste komt dus overeen met de theorie van Kamp Dush en Amato (2005) over het continuüm. Volgens hen is bij getrouwde paren meer sprake van een langetermijnvisie. Uit veel empirisch onderzoek volgt dat een huwelijk bijdraagt aan zowel levenstevredenheid (Williams, 2003) als mentale gezondheid (Williams, 2003; Simon, 2002). Waite en Gallagher (2000) tonen dat het weten dat er iemand is die voor je zorgt en dat je iemand hebt die je nodig heeft, het leven betekenis geeft en verschaft een buffer verschaft tegen de onvermijdelijke tegenslagen van het leven. Getrouwden zijn daardoor gemiddeld gelukkiger zijn dan samenwonende paren. Kinderen worden vaak gezien als zeer sterke bijdrager aan voldoening en geluk. Dit is omvat in de geneigdheid van mensen om kinderen te hebben (Hansen, 2012). Wanneer het 8
eerste kind op komst is wordt er een sterke toename van subjectief welbevinden vastgesteld (Clark, Diener, Georgellis & Lucas, 2008; Pouwels, 2008). Na de geboorte neemt het welbevinden volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2013) echter weer snel af tot het oude niveau. De geboorte van het tweede of derde kind blijkt geen zichtbaar effect op het subjectieve welbevinden van de ouders te hebben. Direct na de bevalling van het eerste kind zijn mensen dus het gelukkigst. Het model van Stanley en Markman (1992) stelt dat het starten van een gezin de verplichtende toegewijdheid verhoogt. Dit gebeurt doordat naar mate er meer in de relatie wordt geïnvesteerd, het duidelijk moeilijker wordt om de relatie te beëindigen en de alternatieven steeds onaantrekkelijker kunnen lijken. Verder is er door het nadenken over het starten van een gezin ook duidelijk meer langetermijnvisie aan de relatie gegeven. Dit komt overeen met de het door hen als eerste gedefinieerd concept van toegewijdheid. De resultaten van Stanley en Markman (1992) laten ook zien dat getrouwde paren met kinderen een hoger mate van verplichting vertonen. In dit onderzoek worden de twee perspectieven op welbevinden gekoppeld aan theorieën over toegewijdheid binnen relaties. Hiermee wordt het verband gelegd tussen relaties en welbevinden in de context van Delle Fave et al. (2011). In eerder onderzoek over het verband tussen relatiestatus en geluk werd er vaak alleen rekening gehouden met maar één van de twee perspectieven op welbevinden. De meesten onderzoeken beschouwden het verband vanuit de hedonische perspectief. Dit onderzoek kijkt vanuit zowel de hedonische als ook de eudaimonische perspectief naar het verband tussen relatiestatus en geluk. Dit onderzoek bevat een kwantitatief deel waarin naar verschillen tussen relatiestatussen in de mate van geluk en levenstevredenheid wordt gekeken. Om het onderzoek verder te verdiepen, wordt daarnaast gekeken naar de geluksdefinities van mensen met verschillende relatiestatussen. Dit betreft dus het kwalitatief deel van dit onderzoek. Ook hiernaar is nog niet veel onderzoek gedaan. Mogelijk kan hiermee een stap richting verklaring gedaan worden waarom meer aan elkaar toegewijde mensen gelukkiger zijn. Getrouwde individuen kunnen gelukkiger zijn omdat zij een voortdurende omgang met hun echtgenoot hebben, die interpersoonlijke nabijheid, emotionele voldoening en steun voor de omgang met dagelijkse stress levert (Coombs, 1991). Verder kan een huwelijk het subjectief welbevinden verhogen door de promotie van financiële tevredenheid en verbeterde gezondheid (Stack & Eshleman, 1998). Daarnaast kunnen endogene factoren gerelateerd zijn aan de relatie, zoals de hoeveelheid van conflict de verschillende consequenties voor subjectief welbevinden verklaren (Soons & Kalmijn, 2009). In dat geval kan er van een cohabitation gap gesproken 9
worden zoals is aangetoond door Soons en Liefbroer (2008). Een andere verklaring heeft betrekking op selectie. Samenwonenden zouden zich bijvoorbeeld van getrouwden kunnen onderscheiden al voordat zij een bepaald verbintenistype aangaan. Selectie tot een bepaald verbintenistype betekent hier dat er een factor is, die de mate van welbevinden zoals ook de waarschijnlijkheid om een verbintenistype boven een ander te prefereren, vergroot. Er zijn drie mogelijke selectiefactoren: financiële middelen waaraan gerelateerd opleidingsniveau, de socioculturele context en levensloopovergangen. (Soons & Kalmijn, 2009) Dit onderzoek richt zich dus ten eerste op de volgende vraag: 1. In hoeverre is er een samenhang tussen het individueel ervaren geluk en de relatiestatus? In de termen van Kamp Dush en Amato (2005) wordt met dit onderzoek nagegaan of meer toegewijde individuen gelukkiger zijn dan individuen die minder toegewijd aan iemand zijn. Om dit onderzoek zo goed als mogelijk te kunnen vergelijken met andere onderzoeken die dit verband behandelen wordt met de verzamelde data in dit onderzoek uitgegaan van vijf relatiestatussen: alleenstaand zonder partner, met een partner, samenwonend, getrouwd en getrouwd met kind. Hierbij wordt een “alleenstaande” als een individu zonder relatie gedefinieerd. Samengevat luiden de eerste hypotheses:
Niet samenwonende paren zijn gelukkiger dan alleenstaanden.
Samenwonende paren zijn gelukkiger dan niet samenwonende paren.
Getrouwde individuen zijn gelukkiger dan samenwonende paren.
Getrouwde ouders zijn gelukkiger dan getrouwden zonder kinderen. Daarnaast wordt er gekeken naar de geluksdefinities van mensen met andere
relatiestatussen. Mogelijk kan hiermee een stap richting verklaring gedaan worden waarom meer aan elkaar toegewijde mensen gelukkiger zijn. Ten tweede richt dit onderzoek op de volgende, kwalitatieve vraag: 2. In hoeverre is de definitie van geluk afhankelijk van de relatiestatus? Omdat er nog niet veel bekend is over verschillen in definities van geluk, is dit deel van het onderzoek exploratief. In het onderzoek van Delle Fave et al. (2011) werd harmonie/balans vanuit de psychologische structuur het meeste gerapporteerd als categorisatie van geluk. Naar 10
de mening van Delle Fave et al. (2011) brengt dat eigenlijk niet het interpersoonlijke aspect over, dat in de levensdomeinen genoemd werd. Het is echter mogelijk dat bij nader inzien deze harmonie anders bedoeld is bij individuen met verschillende relatiestatussen. Mogelijk wordt door de deelnemers harmonie ook als een endogene factor zoals die van Soons en Kalmijn (2009) bedoeld. De definities kunnen mogelijk deze factoren, het model van Ryff (1989) en ook de door Delle Fave et al. (2011) beschreven categorieën van harmonie in verband brengen.
Methode Participanten In totaal hebben 349 mensen deelgenomen aan het onderzoek in 2014. De participanten van dit onderzoek werden geselecteerd op basis van enkele inclusiecriteria. Het eerste criterium was het bezitten van de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast moesten de deelnemers tussen 30 en 60 jaar oud zijn. Van de 349 personen waren er 68 die niet voldeden aan deze criteria, en 20 die de vraag naar deze niet beantwoordden. Na het uitsluiten van de data die niet overeen kwam met deze criteria, bleef er nog een steekproef over bestaande uit 260 personen. De rest was dus niet van Nederlandse afkomst, of had niet de gewenste leeftijd. Van deze 260 hebben 34 de voor dit onderzoek nodige demografische gegevens niet ingevuld. In Tabel 1 worden de nodige demografische gegevens vermeld. Dit zijn dus het aantal kinderen, de burgerlijke staat en de woonsituatie.
11
Tabel 1 Demografische gegevens van de participanten (N=260) Gemiddelde 44,63 Frequentie
Standaard deviatie 9,698 Percentage
Geslacht Man Vrouw
94 166
36,2 63,8
Kinderen Geen Wel Niet ingevuld
66 181 13
25,4 69,6 5,0
Getrouwd met kind(eren) Getrouwd zonder kind(eren)
119 7
45,8 2,7
37 127 47 39 10
14,2 48,8 18,0 15,0 3,8
29 13 207 11
11,2 5,0 79,6 4,2
Leeftijd
Burgerlijke staat Alleenstaand Getrouwd Samenwonend Andere Niet ingevuld Woonsituatie Alleen (geen partner) Alleen, maar ik heb een partner Andere Niet ingevuld
Procedure
Voorafgaand aan het opzetten van het onderzoek is toestemming verkregen van de Commissie Ethiek (CE) van de faculteit Gedragswetenschappen aan de Universiteit Twente, BCE nummer: 14362 (Lamers, 2014). De proefpersonen werden in 2014 gevraagd om de Eudaimonic and Hedonic Happiness Investigation (EHHI) en de Satisfaction with Life Scale (SWLS) in te vullen. Hierbij werd als onderzoeksdesign gebruik gemaakt van het crosssectioneel en cross-nationaal design, dat ook Delle Fave et al. (2011) gebruikten. Zij hebben daarvoor mensen uit verschillende landen gevraagd naar hun definitie van geluk en wat hun levens betekenisvol maakt. In het onderzoek in 2014 werd in Nederland data verzameld om te kunnen bijdragen aan het EHHI-project. Doel was om zowel hedonisch als eudaimonisch 12
welbevinden in kaart te brengen vanuit het perspectief van mensen zelf (open vragen) en aan de hand van bestaande meetinstrumenten naar welbevinden. De deelnemers werden geworven doormiddel van het netwerk van de onderzoekers. Hun familie, vrienden, kennissen, collega’s en buren werden zowel via Facebook en mail, telefonisch en ook persoonlijk benaderd. Daarvoor werd gebruik gemaakt van convenient sampling. Snowball sampling werd vervolgens gebruikt om de vragenlijsten binnen het netwerk van de participanten te verspreiden. Het doel van de verspreiding was om de groep zo heterogeen mogelijk te krijgen. De vragenlijsten die nog niet in het Nederlands beschikbaar waren, werden vertaald met behulp van de vertaal-hervertaal-methode. Vervolgens werden alle vragenlijsten overdragen naar een programma genaamd Qualtrics. Hierdoor hadden de deelnemers online toegang tot de vragen. Zij konden de vragen invullen waar en wanneer het hen het beste uit kwam. Voordat de participanten met de vragenlijsten konden beginnen, werd eerst door middel van twee vragen beoordeeld of zij aan de inclusiecriteria voldeden. Alleen als voldaan werd aan deze criteria konden zij verder gaan met de demografische gegevens en de rest van de vragenlijsten. De deelnemers werden vooraf niet ingelicht over het doel van de vergelijking tussen landen in het gehele EHHI-project, omdat dit ervoor zou kunnen zorgen dat deelnemers de vragenlijst invullen 'als Nederlander' wat de resultaten had kunnen vertekenen. De afname van de gehele vragenlijst duurde 45min. De deelnemer behield steeds het recht om tussendoor te stoppen en later verder te gaan, of in zijn geheel te stoppen. De procedure van dit onderzoek bestond uit het analyseren van de in 2014 verzamelde data. Als eerste werden alleen de voor dit onderzoek nodigen respondenten geselecteerd. Alleen de antwoorden van getrouwden met kinderen, getrouwden zonder kinderen, samenwonenden, alleenwonende in een relatie en alleenwonende zonder relatie werden geanalyseerd. In totaal waren dit 215 personen. Alle anderen respondenten vielen buiten dit onderzoek. Vervolgens werden hun antwoorden op de eerste en tweede vraag van de EHHI en de gehele SWLS geanalyseerd. Materialen In dit onderzoek werd data van de volgende vragenlijsten gebruikt: de Eudaimonic and Hedonic Happiness Investigation (EHHI) en de Satisfaction with Life Scale (SWLS). In het onderzoek van 2014 werden twee verschillende vragenlijsten (Form A en Form B) afgenomen. Vier subtests, de EHHI, de SWLS, de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) en de Meaning in Life Questionnaire (MLQ) zijn in beide vragenlijsten gelijk. In 13
dit onderzoek konden dus zowel het databestand met Form A als ook het databestand met Form B worden gebruikt. Voordat deze vragenlijsten afgenomen werden, werd eerst gevraagd naar de demografische gegevens van de deelnemers. Hierbij werd onder andere gevraagd naar het geslacht, het aantal jaren gevolgd onderwijs, burgerlijke staat (alleenstaand, getrouwd, geregistreerd partnerschap, samenwonend, weduwe/weduwnaar of verloofd), het aantal kinderen, de woonsituatie (alleen, geen partner; alleen, maar ik heb een partner; met partner; met partner en kind(eren); alleen met kind(eren); met ouders; met broers/zussen; met ouders en broers/zussen; met vrienden/huisgenoten; met ouders en kind(eren) of anders, namelijk [open antwoord]). Hiervoor werden de antwoorden op de vragen 8 (Wat is uw burgerlijke staat?), 9 (Hoeveel kinderen heeft u?) en 10 (Met wie woont u samen?) gebruikt. Bij vraag 8 werd gekeken naar de personen die ‘getrouwd’ en ‘samenwonend’ hebben aangegeven. De deelnemers die ‘gescheiden’, ‘verloofd’ of ‘weduwe/weduwnaar’ hadden gekozen, werden, gegeven dat hier geen hypotheses over zijn gesteld, niet in aanmerking genomen. Voor dit onderzoek werd gekeken naar de vijf relatiestatussen die in het continuum het verste uit elkaar liggen. Bij de data uit vraag 9 uit de demografische gegevens was het belangrijk om te kijken of kinderen aanwezig zijn bij de getrouwden stellen. Met vraag 10 konden de individuen in een gewone relatie, die (nog) niet samen wonen, worden onderscheiden van alleenstaande zonder partner. De Eudaimonic and Hedonic Happiness Investigation (EHHI) is een zelfrapportagelijst die gebruikt wordt om de mate van geluk en de mate van betekenisgeving van de participanten op elf verschillende levensdomeinen te onderzoeken. De lijst werd ontworpen door Delle Fave et al. (2011). Voor dit onderzoek werd expliciet gebruikt gemaakt van vraag 1 (Wat betekent geluk voor u?) en vraag 2 (Geef aan hoe gelukkig u bent.) uit de EHHI. Deze vragen hebben betrekking op zowel het eudaimonisch als ook het hedonisch perspectief op welbevinden. Vraag 1 is een open vraag waar de respondent zijn persoonlijke definitie van geluk moet opschrijven. In vraag 2 moet de respondent zijn geluk inschatten op een schaal van 1 “extreem ongelukkig” tot 7 “extreem gelukkig”. De respondent schat zijn geluk ten eerste in op verschillende levensdomeinen, voor dit onderzoek werd het domein “familie” en het domein “interpersoonlijke relaties” gebruikt. Als laatste schat de respondent zijn geluk in zijn leven algemeen in. Ook dit onderdeel was nodig voor dit onderzoek.
14
De andere zelfrapportagelijst, de Satisfaction with Life Scale (SWLS), werd ontworpen door Diener, Emmons, Larsen en Griffin (1985). Om met de cognitieve component van subjectief welbevinden in het hedonische perspectief rekening te houden was ook deze vragenlijst relevant voor dit onderzoek. De SWLS bevat vijf stellingen die op een 5-punts Likertschaal kunnen worden beoordeeld. De antwoordmogelijkheden variëren van ‘helemaal niet mee eens’ tot ‘helemaal mee eens’. Voorbeelden zijn ‘In de meeste dingen is mijn leven zo goed als ideaal.’ en ‘Mijn levensomstandigheden zijn uitstekend.’. (Delle Fave et al., 2011) Er werd een sterke mate van interne consistentie gevonden. Elk van de 5 items bevatte een hoge factorlading van 0.61 tot 0.84. De score op deze vragenlijst werd bepaald door elk score van de 5 items op te tellen. Analyse De verzamelde gegevens werden volgens het volgende analyseplan verwerkt. Dit onderzoek bevat twee verschillende onderzoeksvragen. De eerste is kwantitatief en heeft betrekking op het verband tussen relatiestatus en mate van waargenomen geluk. De tweede is kwalitatief en heeft betrekking op een mogelijk verschil in definities van geluk tussen de verschillende relatiestatussen. Hierna wordt met behulp van de onderzoeksvragen uitgelegd hoe deze getoetst werden. In hoeverre is er een samenhang tussen het individueel ervaren geluk en de relatiestatus? Voor het toetsen van de eerste onderzoeksvraag werd binnen de EHHI rekening gehouden met de gerapporteerde mate van geluk op de dimensies “familie”, “interpersoonlijke relaties” en “het leven algemeen”. Het is belangrijk om ook het welbevinden binnen de belangrijke onderzoeksdomeinen te analyseren. Als mensen bijvoorbeeld niet gelukkig zijn in hun huwelijk, zijn zij waarschijnlijk niet gelukkiger dan samenwonenden of alleenstaanden. Met de kwantitatieve vraag uit de EHHI, “Geef aan hoe gelukkig u bent”, werd vooral het algemeen ervaren welbevinden gemeten. Verder werd de SWLS toegepast om het subjectief welzijn van de deelnemers in de hedonische perspectief in beschouwing te nemen Om een antwoord te krijgen op de eerste onderzoeksvraag moesten de gemiddelde waarderingscijfers (drie uit de tweede vraag van de EHHI en de scores van de SWLS) worden vergeleken tussen de vijf relatiestatussen. Dat gebeurde met een onafhankelijke steekproeven t-toets (one way ANOVA). De eerste onderzoeksvraag is beantwoord als er verschillen in de 15
mate van gerapporteerd geluk zijn gevonden tussen de verschillende relatiestatussen. Om te bepalen hoe de relatiestatussen verschillen werd vervolgens een Post hoc test gemaakt, genaamd Tukey HSD. Deze post hoc test wordt aanbevolen omdat hij minder conservatief is dan andere post hoc tests zoals Scheffe en Bonferroni. Dit betekend dat met de Tukey HSD de kans groter is dat er verschillen worden gevonden.
In hoeverre is de definitie van geluk afhankelijk van de relatiestatus? Voor het toetsen van de tweede, kwalitatieve onderzoeksvraag werd vervolgens met behulp van de eerste vraag van de EHHI gekeken naar de persoonlijke definitie van geluk. Deze gegevens werden met behulp van het codeerschema van Delle Fave et al. (2011) geanalyseerd en geïnterpreteerd. De codes voor deze vraag werden vooraf uit het Engels in het Nederlands vertaald. Voor het coderen en het analyseren werd gebruik gemaakt van het computerprogramma “SPSS”. De 365 codes zijn ten eerste op domeinen onderverdeeld (Werk, Familie, Levensstandaard, Interpersoonlijke relaties, Gezondheid, Vrije tijd, Spiritualiteit, Gemeenschap, Dagelijkse situaties). Ten tweede hebben deze betrekking op de psychologische definities van geluk. Bijna elk domein bevatte specifiekere subdomeinen. Zo bevat het domein “Spiritualiteit” bijvoorbeeld de subdomeinen “Geloof Cultivering”, “Religieuze Uitoefening” en “Spiritueel Groei”. Volgens de instructies die door het EHHI project waren gegeven, mochten in vraag 1 maximaal zes codes per antwoord gegeven worden. Voorbeelden van het codeerschema (gecontroleerd door Prof. Dr. Delle Fave) zijn in Tabel 2 te vinden. De antwoorden op deze vraag werden door twee bachelorstudenten gecodeerd. Eén persoon codeerde het databestand van Form A en een persoon codeerde Form B. Voor elke definitie werd gezocht naar de codes die het dichtste in de buurt van de uitspraak kwamen. Soms kwamen de antwoorden precies met de verwoording van de codes overeen, zoals in het eerste deel van voorbeeld 1 (zie Tabel 2). Anders moest eerst naar het kernpunt van het antwoord gekeken worden, de essentie van “geen financiële zorgen” is dus financiële zekerheid (zie Tabel 2). Voor het coderen werd vastgelegd dat bij twijfel altijd voor de eerst mogelijke code gekozen moest worden. Voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid codeerden twee andere personen dezelfde 10 antwoorden. Ook dat gebeurde weer voor de bestanden A en B. Na het coderen van alle antwoorden op deze vraag werd er voor de resultaten een Cohen’s Kappa van 0.704 gemeten, (p <.0.001), 95% CI (0.848, 0.862). Er kan dus van een substantiële interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gesproken worden (Landis & Koch, 1977). 16
Tabel 2 Overzicht van codering voor persoonlijke definities van geluk Voorbeelden van Domein Subdomein antwoorden op vraag 1 “Goede Gezondheid gezondheid, kinderen, leuke baan, geen Werk Zelfactualisatie/ financiële zorgen.” expressiviteit Familie Intrinsieke waarde/betekenis
Levensstandaard “Geluk is als ik happy ben met de dingen die ik doe, en de mensen om me heen. Dit betekent dat ik energie krijg van de dingen doe en de mensen om me heen.” “Vrijheid geen verplichtingen en onafhankelijk zijn. Maar vrijheid staat met stipt op nummer een!”
Psychologische definities
Interpersoonlijke relaties
Positieve ervaringen/innerlijke toestand van welbevinden Delen/wederkerigheid
Psychologische definities Psychologische definities
Vrijheid, autonomie Vrijheid, autonomie
Psychologische definities
Vrijheid, autonomie
“Een goede Gezondheid gezondheid en liefdevolle relatie, fijn werk en Familie gewaardeerd worden om wie je bent en vooral erg Werk blij zijn met jezelf” Interpersoonlijke Relaties
Psychologische definities
Delen/Wederkerigheid
Zelfactualisatie/ Expressiviteit Persoonlijke Beloning
Competentie/verzetting
Betekenis
Fysiek welbevinden; gezondheid Een baan die je leuk vind Kinderen hebben, eigen kinderen Materiele, financiële zekerheid Doen waarvan je geniet Plezierige/po sitieve ervaringen met vrienden/and eren delen Vrijheid Onafhankelij kheid; autonomie Vrijheid om te doen wat je wil Fysiek welbevinden; gezondheid Gelukkig huwelijk/intie me relatie Een baan die je leuk vind Geaccepteerd worden voor wat je bent; begrepen worden Zelfwaarderi ng voelen
17
Voor deze onderzoeksvraag werden dezelfde groepen deelnemers vergeleken als voor de eerste onderzoeksvraag met betrekking tot vraag 1 van de EHHI (Wat betekent geluk voor u?). De antwoorden werden eerst met behulp van het vertaalde codeerschema in SPSS ingevoerd. Daarna werd er naar een verhouding tussen de inhoud van de definities en de relatiestatus gekeken. Om een antwoord te krijgen op deze onderzoeksvraag moesten de percentages van de codes in de definities tussen de vijf relatiestatussen worden vergeleken. Voor het toetsen van deze onderzoeksvraag werden de gegeven codes weer opgedeeld in de categorieën “Kinderen”, “Interpersoonlijke relaties”, “Familie”, “Levensstandaard”, “Persoonlijke groei”, “Vrijheid/Autonomie”, “Werk”, “Gezondheid”, “Vrije Tijd”, “Spiritualiteit/Religie”, “Gemeenschap”, “Dagelijkse Situaties”, “Competentie”, “Zelfactualisatie”, “Betekenis/Waarde”, “Harmonie/Evenwicht”, “Vervulling/Bewustzijn”, “Optimisme”, “Tevredenheid/Prestatie”, “Plezier/Genot”, “Positieve ervaringen”, “Geen negatieve gevoelens”, “Bestemming/Doel” en “Bestaat niet”. Alle deze categorieën hebben betrekking op de al gegeven domeinen en subdomeinen behalve “kinderen”. Deze bevat alle codes die betrekking op kinderen hebben. Een voorbeeld hiervoor is de code “welbevinden van kinderen”. Nadat de categorieën aangemaakt werden, konden de frequenties van de bijhorende codes berekend worden. Met behulp van een kruistabel konden de percentages en frequenties de van codes uit de categorieën vervolgens in verband met de relatiestatussen bekeken worden. Hiermee kon per relatiestatus gekeken worden welke codes het vaakst genoemd werden. Tot slot liet de onafhankelijke steekproeven t-toets (one way ANOVA) zien of er significante verschillen tussen de relatiestatussen zijn op het gebied van de domeinen en subdomeinen. Met de Tukey HSD werd vervolgens gekeken welke relatiestatussen op welke domeinen en subdomeinen significant verschillen. De tweede onderzoeksvraag is beantwoord als er een verschil is gevonden tussen de antwoorden van de individuen met andere relatiestatussen.
Resultaten De variabelen van de vraag naar de mate van geluk en de SWLS correleerden significant met elkaar (Tabel 3). Over het algemeen scoorden de groepen gemiddeld hoog op de mate van geluk in de domeinen “familie”, “interpersoonlijke relaties” en algemeen (EHHI 2). Verder scoorden zij gemiddeld laag op levenstevredenheid (SWLS). In het geheel werden er voor de 250 definities van geluk 516 codes gebruikt. Het was mogelijk om per definitie zes
18
codes te geven, maar niet alle respondenten antwoordden zo uitgebreid. De meest genoemden domeinen binnen de definities waren “familie”, “interpersoonlijke relaties” en “gezondheid”. Tabel 3 Correlaties tussen alle kwantitatieve variabelen
Interpersoonlijke relaties Algemeen
Variabele Familie Familie (n=230) Interpersoonlijke relaties .294 (n=230) Algemeen .459 .483 (n=230) SWLS Scores .330 .341 (n=181) Notitie. N= aantal ingevulde antwoorden per toets Alle correlaties zijn significant met p<.001
.556
Mate van individueel ervaren geluk en levenstevredenheid Ten eerste worden de resultaten met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag beschreven. Deze was in hoeverre er een samenhang tussen individueel ervaren geluk en relatiestatus bestaat. Hiervoor werden er de resultaten op de tweede vraag van de EHHI en de scores op de SWLS bekeken. Per toets worden vervolgens de gevonden resultaten uitgelegd.
In Tabel 4 zijn de resultaten op de tweede vraag van de EHHI te zien. Hierbij wordt per relatiestatus het gemiddeld aangegeven mate van geluk op een schaal van 1 tot 7 gelaten zien. Alle groepen gaven steeds ongeveer een 6 op de schaal aan. Uit de resultaten van de ANOVA met de gemiddeld aangegeven mate van geluk zijn er geen significante verschillen tussen de relatiestatussen gebleken. Er bleek geen significant verschil met betrekking op hun leven algemeen met F (7 , 222) = 1.050, p = .397, verder is er ook geen significant verschil op de dimensies “familie”, F (7 , 222) = 1.941, p = .064 en “interpersoonlijke relaties” met F (7 , 222) = 0.477, p = .851 gevonden.
19
Tabel 4 Gemiddelde mate van geluk per dimensie en gemiddelde levenstevredenheidsscores per relatiestatus Zonder een Met een range relatie relatie (n=23) (n=11) EHHI: Vraag 2 1-7
M
SD
M
SD
Samenwonend (n=42) M
Getrouwd Getrouwd zonder met kind kind (n=5) (n=112)
SD
M
SD
M
Totaal (N=193)
SD
M
SD
Familie
5.70
6.00 6.00 0.89 5.93
1.11
5.40
1.14
6.06
0.93 5.97 1.07
Interpersoonlijke relaties
5.87
1.29 5.91 0.30 5.67
0.87
5.80
0.84
5.78
0.85 5.77 0.89
Algemeen
5.39
1.59 5.64 0.92 5.71
1.00
5.60
1.14
5.74
0.78 5.68 0.97
5-35 n=19 n=12 n=26 SWLS: Levens16.47* 5.21 18.50 4.12 19.15 3.85 tevredenheidscores Notitie. N= aantal deelnemers.
n=3
n=92
N=152
13.00* 5.00 19.86* 2.87 19.07 3.77
*”getrouwd met kind” verschilde significant van “getrouwd zonder kind” en “zonder relatie”
Verder zijn in Tabel 4 de gemiddelden maten van levenstevredenheid per relatiestatus te zien. Met betrekking tot de hedonische perspectief op welbevinden leken de respondenten over het algemeen ontevreden met hun leven te zijn. De hoogste score (19.86) werd bereikt door getrouwden met kind. Uit de resultaten van de ANOVA zijn verder significante verschillen gebleken tussen de groepen, F (6 , 175) = 4.307, p = .000. Vervolgens werd met post hoc tests gekeken naar waar precies de verschillen liggen. Getrouwden zonder kind bleken een minder hoge levenstevredenheid dan getrouwden met kind te hebben, p=.019. Verder bleken getrouwden met kind ook significant tevredener dan individuen zonder relatie te zijn, p =.004. Met betrekking tot de andere relatiestatussen bleek er geen significant verschil. Over het algemeen lijkt het zo alsof getrouwden met kind in deze steekproef het meeste met hun leven tevreden waren. Zij onderscheden zich hierop significant van getrouwden zonder kind die het minste tevreden leken met hun leven. Getrouwden zonder kind scoorden met een 13.0 gemiddeld het laagst. Samenvattend kan dus alleen de hypothese dat getrouwden met kind gelukkiger zijn dan getrouwden zonder kind met betrekking tot levenstevredenheid bevestigd worden.
20
Definities van geluk Vervolgens werden de definities van geluk per relatiestatus met elkaar vergeleken. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden in hoeverre de definitie van geluk afhankelijk is van de relatiestatus, werd er naar verschillen in de definities van geluk tussen de relatiestatussen gekeken. In Tabel 5 en Bijlage 1 is te zien hoe vaak bepaalde codegroepen genoemd werden per relatiestatus. Met behulp van de percentages zijn deze te vergelijken. Over het algemeen werden de domeinen “familie”, “interpersoonlijke relaties” en “gezondheid” het vaakst genoemd. De subdomeinen “zelfactualisatie”, “competitie” en “persoonlijke groei” werden het minst vaak genoemd.
Uit de resultaten met de ANOVA bleek dat de verschillen met betrekking tot de codegroepen (zie Tabel 5 en Bijlage 1 voor alle) grotendeels niet significant zijn. Alleen binnen de codegroepen “Bestemming/Doel” met F(5 , 244) = 2.365, p = .040 uit het deel “psychologische definities van geluk” en “Bestaat niet” met F(5 , 244) = 3.951, p = .002 zijn de verschillen tussen de relatiestatussen significant. Met een post hoc test werd vervolgens gekeken welke van de vijf groepen verschillen. Hieruit bleek dat op de dimensie “Bestemming/Doel” alleen getrouwden zonder kind zich met p =.027 significant van individuen zonder relatie en met p = .019 van getrouwden met kind onderscheiden. Getrouwden zonder kind definieerden geluk met 7.1% significant vaker met betrekking tot bestemming en doel dan getrouwden met kind (0.3%) en individuen zonder een relatie (0%). Verder zijn meerder verschillen op de dimensie “Bestaat niet” gebleken. Ten eerste verschilden individuen zonder relatie met p = .002 significant van getrouwden zonder kind. Ten tweede bleek hier dat ook individuen met een relatie significant van getrouwden zonder kind verschillen, p = .008. Ten derde werd een significant verschil tussen getrouwden zonder kind en met kind gevonden, p = .000. Tot slot bleken ook samenwonenden met p = .009 van getrouwden zonder kind te verschillen. Getrouwden zonder kind definieerden geluk significant met 7.1% vaker zo dan individuen zonder relatie (0%), individuen met een relatie (0%), samenwonenden (0.9%) en ook getrouwden met kind (0%).
21
Tabel 5 Frequenties en percentages van codegroepen per relatiestatus Relatiestatussen
Codegroepen Kinderen
Zonder Met SamenTotaal een een wonend (N=516) relatie relatie (n=116) (n=52)
(n=30)
Getrouwd Getrouwd zonder met kind kind (n=14)
p
(n=304)
2 1 4 0 19 f 26 .554 3.9 3.3 3.5 0 6.3 % 5.0 Familie 3 3 14 2 51 f 73 .160 5.8 10 12.1 14.3 16.8 % 14.1 Interpersoon- f 93 8 6 26 2 51 .705 lijke relaties 15.4 20 22.4 14.3 16.8 % 18.0 Levens0 1 6 1 7 f 15 .423 standaard 0 3.3 5.2 7.1 2.3 % 2.9 Gezondheid 5 4 16 2 46 f 73 .703 9.6 13.3 13.8 14.3 15.1 % 14.1 Dagelijkse 5 2 8 0 16 f 31 .379 situaties 9.6 6.7 6.9 0 5.3 % 6.0 Persoonlijke f 3 1 1 0 0 1 .557 groei 1.9 3.3 0 0 0.3 % 0.6 Optimisme 1 1 3 2 7 f 14 .638 2.7 1.9 3.3 2.6 14.3 2.3 % Vrijheid/ 5 2 8 0 11 f 26 .190 Autonomie 9.6 6.7 6.9 0 3.6 % 5.0 Betekenis/ 2 0 1 2 9 f 14 .116 Waarde 3.9 0 0.9 14.3 3.0 % 2.7 Bestemming/ f 3 0 0 1 1 1 .040* Doel 0 0 0.9 7.1 0.3 % 0.6 Bestaat niet 0 0 1 1 0 f 2 .002* 0 0 0.9 7.1 0 % 0.4 Notitie. N= totaal aantal gegeven codes. Mogelijk waren zes codes per antwoord. *met betrekking tot deze codegroepen zijn er significante verschillen tussen de relatiestatussen gevonden
22
Conclusie en Discussie Het doel van dit onderzoek was om het verband tussen geluk en relatiestatussen te bestuderen. In het voorgaande onderzoek van Delle Fave et al. (2011) werd er geen rekening gehouden met verschillende relatiestatussen. In eerder onderzoek over het verband tussen relatiestatus en geluk werd er geen rekening gehouden met het onderscheid tussen het eudaimonisch en het hedonisch perspectief op welbevinden. Bovendien is er weinig onderzoek gedaan naar mogelijke verschillen in definities van geluk. Dit onderzoek is alleen gefocust op Nederlanders tussen 30 en 60 jaar. Voorgaande onderzoeken waren gefocust op volwassenen van alle leeftijden en landen. In dit onderzoek werd er ten eerste een kwantitatieve analyse van de aangegeven mate van geluk en levenstevredenheid van mensen met verschillende relatiestatussen gedaan. Ten tweede werd er een kwalitatieve analyse van hun definities van geluk gedaan. De resultaten van dit onderzoek konden voorgaande bevindingen gerapporteerd in de literatuur over geluk en welbevinden deels bevestigen. Het draagt verder bij aan een uitgebreider begrip van wat geluk voor individuen met verschillende relatiestatussen betekent. De mate van individueel ervaren geluk en levenstevredenheid in verband met relatiestatus Met betrekking tot de eerste vraagstelling van dit onderzoek lieten de respondenten algemeen een redelijk hoge mate van geluk en een lage mate van levenstevredenheid zien. Alleen met betrekking tot levenstevredenheid werden er tussen drie groepen significante verschillen gevonden. Getrouwden met kind bleken tevredener met hun leven te zijn dan getrouwden zonder kind en individuen zonder relatie. Getrouwden met kind scoorden gemiddeld licht beneden gemiddeld, de andere twee groepen scoorden nog lager. (Diener et al., 1985) Volgens de interpretatie van de SWLS hebben mensen die zo scoren over het algemeen óf kleine maar significante problemen op meerdere gebieden van hun leven, óf zijn ze op de meeste gebieden wel tevreden maar is er op één gebied een substantieel probleem. Het kan zijn dat de deze groepen maar tijdelijk op dit lage niveau van tevredenheid zijn. Over de tijd zal het meestal weer verbeteren. Als ze echter voortdurend op dit niveau blijven adviseren Diener et al. (1985) veranderingen in hun leven. Getrouwden zonder kind bleken substantieel ontevreden te zijn met hun leven. Ze hebben óf een aantal gebieden waarop het niet zo goed gaat óf één of twee waar het heel slecht gaat. Deze lage mate van levenstevredenheid kan echter ook het gevolg van een recente slechte 23
ervaring zijn. Als dit echter chronisch lijkt te zijn, moeten er mogelijk veranderingen in attitude, en levensactiviteiten gebeuren. Het kan dat deze groep niet meer goed functioneert omdat hun ongelukkigheid hen afleid. (Diener et al., 1985) Concluderend kan er dus niet van uitgegaan worden dat individuen gelukkiger zijn naarmate zij meer toegewijd zijn aan iemand. Met betrekking tot de hedonische component, levenstevredenheid, bleek de hiërarchie binnen de relatiestatussen niet zo duidelijk als verwacht. Getrouwden met kind zijn wel tevredener dan getrouwden zonder kind en individuen zonder relatie gebleken. Er werd echter geen verschil tussen getrouwden en samenwonenden, samenwonenden en individuen met een relatie, en individuen met en zonder relatie gevonden. Van een echt continuüm van toegewijdheid in verband met de mate van geluk en levenstevredenheid kan hier dus niet gesproken worden. Een mogelijke verklaring daarvoor kan zijn dat het ervan afhankelijk is of de relatie als stabiel waargenomen wordt. Gundelach en Kreiner (2004) vonden dat geluk beïnvloed wordt door twee onafhankelijke variabelen: of de respondent in een stabiele relatie leeft en het land van verblijf. Zij onderzochten ook wat een stabiele relatie precies is. In Denemarken en Nederland zijn slechts 75% van de mensen die zeggen dat ze in een stabiele relatie zijn, getrouwd. Het lijkt er dus op dat een “stabiele relatie” een meer adequate categorie is dan “getrouwd”. Mogelijk horen bij deze categorie ook verloofden, samenwonenden, en individuen met een geregistreerd partnerschap. De interpretatie van een stabiele relatie kan dus per land verschillen. Dit zou kunnen verklaren waarom in deze studie geen zo duidelijke hiërarchie tussen de relatiestatussen werd gevonden. Het land van verblijf van de respondenten in het onderzoek van Kamp Dush en Amato (2005) was namelijk de VS. Verder was de leeftijdsgroep anders (19-55) dan in dit onderzoek. Het kan dus dat ook leeftijd een factor is die het gerapporteerde geluk in dit onderzoek had kunnen beïnvloeden. Frijters en Beatton (2012) vonden een “U-vorm” in de mate van geluk met betrekking tot leeftijd. Tussen 20 en 50 leek er geen verandering in geluk te zijn. Rond de leeftijd van 60 bleek er een sterke stijging in geluk te zijn. Deze stijging had waarschijnlijk minder invloed op de resultaten van Kamp Dush en Amato (2004). Het is dus mogelijk dat de gerapporteerde mate van geluk en levenstevredenheid ook in dit onderzoek door meer factoren beïnvloed werd dan alleen de relatiestatus.
24
De definitie van geluk in verband met de relatiestatus Betreffende de kwalitatieve vraagstelling van dit onderzoek werd er gevonden dat er met betrekking tot slechts twee dimensies verschillen bestaan: “bestaat niet” en “bestemming/doel”. Hierbij houdt “bestaat niet” in dat geluk niet te definiëren is of niet bestaat. Het domein “Bestemming/doel” houdt in dat mensen geluk beschrijven als het bereiken van hun levensdoel(en). Getrouwden zonder kind bleken geluk vaker niet definiëren te kunnen of willen dan de andere relatiestatusgroepen. Verder beschreven getrouwden zonder kind geluk vaker in termen van bestemming of doel aan dan getrouwden met kind en individuen zonder relatie. Over het algemeen bleek vanuit de contextuele kant van de definities, zoals ook in het voorgaande onderzoek van Delle Fave et al. (2006), het relationele aspect het meest prominent te zijn onder de antwoorden van alle hier bekeken respondenten. “Interpersoonlijke relaties” werd het vaakst genoemd, gevolgd door “familie”. “Gezondheid” volgde als derde domein. Met betrekking tot deze bevindingen lijkt geluk ook hier vooral in samenhang met interpersoonlijke relaties te staan. In dit onderzoek werd echter ook duidelijk dat hiermee niet per se romantische relaties bedoeld zijn, of dat de mate van toegewijdheid in ieder geval niet veel uitmaakt. Dat getrouwden zonder kinderen geluk significant vaker in termen van bestemming of doel definieerden, kan betekenen dat zij meer langetermijnvisie hebben dan individuen zonder relatie. Dit komt overeen met de definitie van toegewijdheid van Ross (1995) die precies stelt dat meer toegewijdheid ten eerste meer langetermijnvisie betekend. Verder kunnen getrouwden met kinderen, het welbevinden van hun kroost als bestemming of doel noemen. Getrouwden zonder kind maken hun omgeving en werksituatie mogelijk nog klaar voor het starten van een gezin. Zij denken dus mogelijk dat zij eerst hun doelen moeten bereiken voordat zij gelukkig kunnen zijn. Getrouwde hebben meer zekerheid met betrekking tot de liefde en toegewijdheid van hun partner. Ook Soons en Liefbroer (2008) gaan ervan uit dat er van meer stabiliteit bij getrouwden gesproken kan worden. De volgende stap is nu verder te kijken naar de toekomst van hun beiden. Hierbij kan bijvoorbeeld een doel zijn om een bepaald levenstandaard te bereiken. Een ander doel kan ook zijn om de relatie te behouden of te verbeteren zoals Stanley en Markman (1992) met hun definitie van persoonlijke dedicatie bedoelen.
25
Dat er van deze groep zo veel verschillende domeinen even vaak genoemd werden en tegelijk het verschil tussen de relatiestatussen op de domein “bestaat niet” significant is, zou met de kleine steekproefgrootte van deze groep samen kunnen hangen. Op de vraag naar de definitie van geluk hebben er zeven mensen een antwoord gegeven. Dat zijn wel alle getrouwden zonder kind, maar deze groep is opvallend klein. Beperkingen en sterke punten Een opvallende beperking van dit onderzoek was dat de groepsgrote onderling heel verschillend was. Dit kan een oorzaak voor de weinig significante resultaten geweest zijn. Met in het geheel slechts 7 mensen die getrouwd zijn en geen kinderen hebben en 13 mensen die in een relatie zijn waarbij niet wordt samengewoond tegenover 119 getrouwden met kinderen, wordt het moeilijk om significante resultaten te verkrijgen. Over het algemeen konden er maximaal slechts 196 antwoorden van het totaal aantal van 260 respondenten gebruikt worden. Met dit onderzoek werd in het databestand specifiek naar vijf relatiestatussen gekeken. Het probleem was dat het demografische deel van de vragenlijst geen onderscheid maakte tussen de gekozen relatiestatussen. Daarbuiten vielen 39 met een andere burgerlijke staat zoals verloofd, gescheiden, weduwnaar, en geregistreerd partnerschap. Bovendien waren er ook antwoorden van enkele van de alleenstaanden onbruikbaar, omdat hiermee niet alleen individuen zonder relatie, maar ook niet samenwonende individuen bedoeld waren. Bij de vraag naar de woonsituatie hadden individuen met een relatie en niet samenwonende individuen nog zeven andere antwoordmogelijkheden. In het algemeen was er dus een te grote variatie tussen de aantallen binnen de relatiestatussen. Een tweede mogelijk invloedrijke beperking van dit onderzoek was dat er bij het kijken naar verschillen in de definities van geluk in de ANOVA met frequenties gerekend werd. De respondenten antwoorden echter niet allemaal even uitgebreid op deze open vraag. Soms werd er dus maar een code gebruikt en anders mogelijk alle zes. Mogelijk hadden er meer significante verschillen tussen de relatiestatussen gevonden kunnen worden als er met de verhouding van de codes per respondent en per relatiestatus rekening gehouden werd. Met betrekking tot de kwalitatieve onderzoeksvraag viel echter ook een sterk punt van dit onderzoek op, namelijk een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het codeerproces. Het kan gezien worden als sterk punt, omdat het de antwoorden niet altijd precies te coderen waren. Voor het bepalen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werden 26
de codes weer ingedeeld in de bijbehorende subdomeinen, anders was het veel moeilijker geweest overeenkomsten te vinden. Bij het ontwikkelen van het codeerschema werden er een aantal mogelijkheden om te antwoorden verwacht. Het probleem en ook de kans bij deze open vraag, juist voor een zo moeilijk te definiëren fenomeen als geluk, is dat er oneindig veel mogelijkheden voor de respondent zijn om te antwoorden. Enerzijds maken 360 zo gedetailleerde codes het dus moeilijk om een overeenkomst met een ander beoordelaar te bereiken. Anderzijds is dit aantal mogelijk niet eens groot genoeg. Bij meer codes stijgt de mogelijkheid om een precies bij een antwoord passende code te vinden. Ondanks al deze mogelijke problemen bleek er toch sprake te zijn van een substantieel hoge Cohen’s Kappa en dus een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Het blijkt dus dat het codeerschema van Delle Fave et al. (2011) ook in Nederland goed kon toegepast worden. De resultaten op dit onderzoek zouden dus ook vergeleken kunnen worden met resultaten uit andere landen, dit vormt een verdere sterke punt.
Suggesties voor vervolgonderzoek
Voor vervolgonderzoek zijn er enkele aanbevelingen. Het gebruikte databestand was beter geschikt naar verschillen in burgerlijke staat gekeken kunnen worden. Dan was de groepsgrote per relatiestatus duidelijker omdat er met het demografische deel van de vragenlijst en geen dubbelingen (alleenstaand en alleenwonend met partner) of andere verwarringen hadden kunnen optreden. De burgerlijke staat alleen was echter niet goed te koppelen aan de theorieën over het verband tussen het continuüm van toegewijdheid en geluk. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om bij het vragen naar de demografische data naar de onderzochte relatiestatussen duidelijker aan bod te laten komen, door naar de relatiestatus te vragen. Het feit dat er significante verschillen tussen de definities van enkele relatiestatussen op de domein “bestemming/doel” zijn opgetreden, kan in vervolgonderzoek verder bekeken worden door ook naar de levensdoelen van de respondenten te kijken. Mogelijk zijn hier meer significante verschillen te vinden, of kunnen er verklaringen voor de (verschillen in) geluksdefinities gevonden worden. Deze levensdoelen kunnen mogelijk ook op basis van de EHHI onderzocht worden. De resultaten zijn dan waarschijnlijk relatief eenvoudig aan dit onderzoek te koppelen. 27
In dit onderzoek werd geen rekening gehouden met het idee dat de mate van geluk over de tijd heen kan veranderen. De meeste onderzoeken vonden echter dat er geen stabiel mate van geluk is. In vervolgonderzoek zou dus interessant zijn om een langetermijnstudie te doen over het verband van de vijf relatiestatussen met het mate van geluk. In hun langetermijnstudie vonden Lucas, Clark, Georgellis, en Diener (2003) bijvoorbeeld dat getrouwden over de tijd heen niet gelukkiger zijn dan nooit getrouwden. Zij vonden dat getrouwden die getrouwd bleven een kleine verhoging van geluk in het jaar van de bruiloft rapporteerden. Na hun bruiloft ging de mate van geluk weer terug naar het niveau wat het ervoor was. Ook kinderen lijken alleen op korte termijn gelukkiger te maken volgens het CBS (2013). Dit is in strijd met theorieën over het verband tussen toegewijdheid en geluk. Daarom moet het dus verder onderzocht worden. Het is mogelijk dat ook de definities van geluk over de tijd heen veranderen, mogelijk gerelateerd aan wat mensen meemaken in hun leven. Ook dit kan met een vervolgonderzoek bepaald worden. Gundelach en Kleiner (2004) konden in hun onderzoek ook geen bewijzen van het continuüm van toegewijdheid vinden. Zij vonden alleen een verschil in gerapporteerd mate van geluk tussen individuen met een stabiele relatie en individuen zonder een (stabiele) relatie. Voor vervolgonderzoek zou het aan te bevelen zijn, de respondenten toevoegend de vragen of zij zichzelf in een stabiele relatie zien of niet. Mogelijk is het ook nodig om nog verder onderzoek naar toegewijdheid met betrekking tot de hier bekeken relatiestatussen te doen. Daarvoor kan het toevoegen van de vraag naar in welke mate de respondent zich aan zijn partner toegewijd schat. Verder toonden Gundelach en Kleiner (2004) dat het land van verblijf invloed heeft op het verschil van de mate van geluk tussen relatiestatussen. Dit komt doordat landen verschillen in hoe makkelijk het leven zonder een relatie is. In sommige landen is er een grotere sociale druk om in een stabiele relatie te zijn dan in ander landen. Het is dus belangrijk om in verder onderzoek ook het land van verblijf in geen geval buiten beschouwing te laten. Met betrekking tot mogelijk andere definities van geluk per relatiestatus in andere landen kan het codeerschema van Delle Fave et al. (2011) aanbevolen worden. Aansluitend bij de resultaten van Frijters en Beatton (2012) zou een verder aanbeveling zijn om ook de leeftijd van de betrokkenen als factor óf uit te sluiten (door alleen op leeftijd tussen 20-50 te kijken) óf mee in beschouwing te nemen door het als mogelijke variabele te zien.
28
Een ander interessant thema voor vervolgonderzoek zou zijn of het aantal of de leeftijd van de kinderen invloed op de definities van (getrouwde) ouders kan hebben. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2013) blijkt de geboorte van het tweede of derde kind geen zichtbaar effect op het subjectieve welbevinden van de ouders te hebben. Het zou echter wel een effect op hun definities van geluk kunnen hebben. Aan te bevelen is dus om ook de leeftijd van de kinderen in beschouwing te nemen. Samenvattend zou voor vervolgonderzoek aanbevolen worden om met behulp van een precies voor het onderzoek gemaakte vragenlijst zo veel mogelijk andere beïnvloedende factoren mee in beschouwing te nemen. Een mogelijk vervolgonderzoek zou dus een langetermijnstudie zijn die enerzijds rekening houdt met het land van verblijf van de respondenten, de mate van rapporteerde stabiliteit binnen de relatie, de leeftijd en voor de definities ook de aantallen en leeftijden van mogelijke kinderen.
Concluderend werd met dit onderzoek aangetoond dat geluk waarschijnlijk niet zo verschillend is voor mensen met andere relatiestatussen. Voor interventies binnen de positieve psychologie zou dit kunnen betekenen dat er bij het samenstellen van groepen niet op de relatiestatus gelet moet worden. In dit onderzoek werd welbevinden zowel vanuit het eudaimonisch als ook het hedonisch perspectief bekeken. Bij beiden zijn er geen duidelijke verschillen tussen de relatiestatussen gebleken. Welbevinden hangt dus waarschijnlijk meer met andere factoren samen dan met romantische relaties. Mogelijk zijn het ook veel factoren tegelijk die welbevinden gezamenlijk bevorderen. Volgens de verzamelde definities lijken deze factoren familie, interpersoonlijke relaties en gezondheid te kunnen zijn. Een mogelijkheid is dat er met dit onderzoek een stap naar een gezamenlijke definitie van welbevinden gemaakt werd.
29
Referenties Biswas-Diener, R., Vittersø, J., & Diener, E. (2005). Most people are pretty happy, but there is cultural variation: The Inughuit, the Amish, and the Maasai. Journal of Happiness Studies, 6, 205-226. Clark, A. E., Diener, E., Georgellis, Y., & Lucas, R. E. (2008). Lags and leads in life satisfaction: a test of the baseline hypothesis. The Economic Journal, 118, 222-243. Coombs, R. H. (1991). Marital status and personal well-being: a literature review. Family Relations, 40(1), 97-102. Delle Fave, A., Brdar, I., Freire, T., Vella-Brodrick, D. & Wissing, M. P. (2011). The Eudaimonic and Hedonic Components of Happiness: Qualitative and Quantitative Findings. Social Indicators Research, 100(2), 185-207. DePaulo, B. M., & Morris, W. L. (2006) The unrecognized stereotyping and discrimination against singles. Current Directions in Psychological Science, 15(5), 251-254. Diener, E. (1984). Subjective well-being. Psychological Bulletin, 95, 542-575. Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J. & Griffin, S. (1985). The satisfaction with life scale. Journal of Personality Assessment, 49(1), 71-75. Diener, E., Lucas, R. E., & Scollon, C. N. (2006). Beyond the hedonic treadmill: Revising the adaptation theory of well-being. American Psychologist, 61, 305-314. Frijters, P. & Beatton, T. (2012) The mystery of the U-shaped relationship between happiness and age. Journal of economic behavior & organization, 82 (2-3), 525-542
Gove, W. R., Style, C. B., & Hughes, M. (1990). The effect of marriage on the well-being of adults: A theoretical analysis. Journal of Family Issues, 11(1), 4–35. Gundelach, P. & Kreiner, S. (2004) Happiness and life satisfaction in advanced European countries. Cross-Cultural Research, 38 (11), 359-386. Hansen, T. (2012) Parenthood and happiness: a review of folk theories versus empirical evidence. Social Indicators Research, 108 (1), 29-64.
30
House, J. S., Umberson, D., & Landis, K. (1988). Structures and processes of social support. Annual Review of Sociology, 14, 293–318. van der Houwen, K., & Moonen, L. (2013) De samenhang tussen geluk en het krijgen van kinderen. Geraadpleegd op 15 maart 2015, van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/bevolkingstrends/archief/2013/2013bevolkingstrends-kinderen-krijgen-geluk-art.htm Kamp Dush, C. M., & Amato, P. R. (2005). Consequences of relationship status and quality for subjective well-being. Journal of Social and Personal Relationships, 22(5), 607627. Keyes, C. L. M. (1998) Social well-being. Social Psychology Quarterly, 61, 121-140. Lamers, S.M.A. (2012). Positive mental health: Measurement, relevance and implications. Enschede, the Netherlands: University of Twente. Landis, J. R., Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics, 33, 159-174. Leary, M. R. (1999). Making sense of self-esteem. Current directions in Psychological Science, 8, 32–35. Lucas, R.E., Clark, A.E., Georgellis, Y., & Diener, E. (2003). Reexamining adaptation and the set point model of happiness: Reactions to changes in marital status. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 527–539. Peterson, C., & Seligman, M. E. P. (2004). Character strengths and virtues: A handbook and classification. Washington, DC: American Psychological Association/New York: Oxford University Press. Peterson, C., Park, N., & Seligman, M. E. P. (2005). Orientations to happiness and life satisfaction: The full life versus the empty life. Journal of Happiness Studies, 6, 25– 41. Pouwels , B. J. (2011). Work, family, and happiness. Essays on interdependencies within families, life events, and time allocation decisions. Universiteit Utrecht: Proefschrift.
31
Ross, C. E. (1995). Reconceptualizing marital status as a continuum of social of attachment. Journal of Marriage and the Family, 57, 129–140. Rusbult, C., Johnson, D. J., & Morrow, G. D. (1986). Predicting satisfaction and commitment in adult romantic involvements: An assessment of the generalizability of the investment model. Social Psychological Quarterly, 49(1), 81–89. Seligman, M. E. P., & Csikszentmihalyi, M. (2000). Positive psychology: An introduction. American Psychologist, 55(1), 5–14. Seligman, M. E. P. (2002). Authentic happiness: Using the new positive psychology to realize your potential for lasting fulfillment. New York, NY: Free Press. Simon, R. W. (2002). Revisiting the relationships among gender, marital status, and mental health. American Journal of Sociology, 107(4), 1065-1096. Soons, J., & Liefbroer, A. (2008). Effects of relationship status and resources on young adults’ well-being. Journal of Social and Personal Relationships, 25(4), 603-624. Soons, J. P. M. & Kalmijn, M. (2009). Is marriage more than cohabitation? Well-Being differences in 30 European countries. Journal of Marriage and Family, 71(5), 11411157. Stack, S., & Eshleman, J. R. (1998) Marital Status and Happiness: A 17-Nation Study. Journal of Marriage and Family, 60(2), 527-536. Stanley, S. M., & Markman, H. J. (1992) Assessing Commitment in Personal Relationships. Journal of Marriage and Family, 54(3), 595 – 608.
Stryker, S., & Burke, P. J. (2002). The past, the present, and the future of identity theory. Social Psychology Quarterly, 63, 284–297.
Waite, L. J., & Gallagher, M. (2000) The Case for Marriage: Why Married People Are Happier, Healthier, and Better Off Financially. New York, NY: Broadway Books. Williams, K. (2003). Has the future of marriage arrived? A contemporary examination of gender, marriage, and psychological well-being. Journal of Health and Social Behavior, 44(4), 470-487 32
Bijlage I
Overige frequenties en percentages van de codedomeinen per relatiestatus Frequenties en percentages van codegroepen per relatiestatus N=516 Relatiestatussen Zonder een Met een relatie relatie (N=52) (N=30)
Samenwonend (N=116)
Getrouwd zonder kind (N=14)
Getrouwd met kind (N=304)
2 3.9 3 5.8 8 15.4 0 0 5 9.6 5 9.6 1 1.9 1 1.9 5 9.6 2 3.9 0 0 0 0 3 5.8 0 0 2 3.9 3 5.8 0 0 0
4 3.5 14 12.1 26 22.4 6 5.2 16 13.8 8 6.9 0 0 3 2.6 8 6.9 1 0.9 1 0.9 1 0.9 4 3.5 3 2.6 0 0 1 0.9 0 0 0
0 0 2 14.3 2 14.3 1 7.1 2 14.3 0 0 0 0 2 14.3 0 0 2 14.3 1 7.1 1 7.1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
19 6.3 51 16.8 51 16.8 7 2.3 46 15.1 16 5.3 1 0.3 7 2.3 11 3.6 9 3.0 1 0.3 0 0 14 4.6 8 2.6 2 0.7 5 1.6 2 0.6 2
Codegroepen Kinderen Familie Interpersoonlijke relaties Levensstandaard Gezondheid Dagelijkse situaties Persoonlijke groei Optimisme Vrijheid/Autonomie Betekenis/Waarde Bestemming/Doel* Bestaat niet* Werk Vrije Tijd Spiritualiteit/Religie Gemeenschap Competentie Zelfactualisatie
f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f % f
1 3.3 3 10 6 20 1 3.3 4 13.3 2 6.7 1 3.3 1 3.3 2 6.7 0 0 0 0 0 0 1 3.3 1 3.3 0 0 0 0 1 3.3 0
33
0 0 % 0 3 1 3 f Vervulling/Bewustzijn 3.3 2.6 % 5.8 4 2 2 f Tevredenheid/Prestatie 6.7 1.7 % 7.7 2 2 5 f Plezier/Genot 6.7 4.3 % 3.9 1 1 6 f Positieve Ervaringen 3.3 5.2 % 1.9 2 0 4 f Geen negatieve Gevoelens 0 3.5 % 3.9 Notitie. N = totaal aantal gegeven codes Er zijn geen significante verschillen tussen de relatiestatussen gevonden
0 1 7.1 0 0 0 0 0 0 0 0
0.6 7 2.3 11 3.6 16 5.3 7 2.3 11 3.6
34
Bijlage II
Codes Definitie van geluk (Vraag 1) 1. WERK 1. TOEWIJDING/COMPETENTIES 10001. Verbintenis naar het werk 10002. Stimulerende, aantrekkelijk, uitdagend, interessante baan 10003. Persoonlijke toevoeging aan het welbevinden van het team / de organisatie 2.ZELF-ACTUALIZATIE/EXPRESSIVITEIT, AUTONOMIE 10050. Een baan die je leuk vind 10051. Zelf-actualisatie in het werk 10052. Autonomie in het werk 10053. Zich nuttig voelen op werk 3. INTRINSISCHE WAARDE/BETEKENIS 10100. Werk, de eigen baan, een baan te hebben 10101. Betekenisvol, sociaal nuttig werk 10102 Optimale werk condities 4. TEVREDENHEID/SUCCESS 10150. Tevredenheid met het werk 10151. Carrière vooruitgang 10152. Succes in het werk 5. WERK KANSEN, VERBETERINGEN 10200. Een goede baan 10201. Flexibiliteit op werk 6. HARMONIE, EVENWICHT 10250. Stilte/kalmte op werk 10251. Coöperatie, collaboratie met anderen op werk 7. SOCIALE ERKENNING 10300. Positief feedback van studenten / klanten 10301. Sociale erkenning van collega’s of baas 8. LEVENSSTANDAARD 10350. Vaste baan 10351. Belonend baan 9. GELUK (niet verder gespecificeerd) 10400. Geluk op werk 2. FAMILIE 1. INTRINSISCHE WAARDE/BETEKENIS 11000. Kinderen hebben, eigen kinderen 11001. Partner hebben, eigen partner 11002. Een zielsverwant te vinden 11003. Adequaat gedrag van kinderen 11004. Vertrouwen in partner 11005. Familie; eigen familie; een familie te hebben 11006. Stabiliteit met partner 11007. Verdere familie/verwanten
2. DELEN / WEDERKERIGHEID 11050. Delen met de familie 11051. Lachen, amuseren met partner 11052. Vreedzame familie relaties; harmonie in familie 11053. Een project met de familie 11054. Delen met partner 11055. Gelukkige famile 11056. Positieve ervaringen delen met de familie 11057. Geen problemen met partner 11058. Liefde in de familie 11059. Oud worden met de familie 11060. Gelukkig huwelijk / intieme relatie
11061. Positieve relaties met ouders 11062. Samenleven met gehele familie 11063. Binding binnen family 11064. Plezier / positieve ervaringen met partner delen 11065. Delen met verwante 11066. Positieve ervaringen/delen met kinderen 11067. (Vrije) tijd doorbrengen met familie 11068. Lachen met kinderen 11069. Seks met een partner 3. PERSOONLIJKE TOEVOEGING 11100. Familieleden helpen hun doelen te bereiken 11101. Zorgen voor eigen kinderen 11102. Partner gelukkig maken 11103. (Meer) tijd hebben voor familie 11104. Verantwoordelijkheid, verplichting voor familie 11105. Iets toevoegen/ geven aan familie 11106. Familie gelukkig maken 11107. Voor ouders zorgen 4. WELBEVINDEN VAN FAMILIELEDEN 11150. Welbevinden van kinderen 11151. Welbevinden van familieleden 11152. Materiele zekerheid van familileden 11153. Gezondheid van familieleden 11154. Positieve ontwikkeling van kinderen 11155. Goede baan voor kinderen 5. PERSOONLIJKE BELONING 11200. Tevredenheid met familie 11201. Ondersteuning van familie 11202. Tonen van liefde van eigen kinderen 11203. Zelf-actualizatie in familie 11204. Tonen van liefde van partner 11205. Liefde van ouders 11206 Kinderen als eigen voortbestaan/erfenis 3. LEVENSSTANDAARD 12000. Materiële, financiële zekerheid 12001. Geen materiele behoeften 12002. Adequaat woning/verblijf 12003. Leven met het wezenlijke zonder overbodige dingen 12004. Financiële stabiliteit 12005. Comfortabel leven, comfortabel levensstijl 12006. Materiële, financiële onafhankelijkheid 12007. Goed, tevredenstellend levensstandaard 12008. Geld; geld te hebben 12009. Loterij gewin 12010. Huis met tuin hebben 12011. Kamer hebben, meer ruimte voor zichzelf hebben 12012. Schulden afbetalen, geen schulden 12013. Economisch groei 4. INTERPERSOONLIJKE RELATIES 1. INTRINSISCHE WAARDE/BETEKENIS 13000. Liefde (tonen) 13001. Vertrouwen in anderen 13002. Interpersoonlijke relaties hebben 13003. Vrienden 13004. Relatie met gemeenschapsleden (religieuze verzameling) 13005.Belangrijke/innige/betekenisvolle relaties hebben/behouden 13006. Relaties met intensiteit leven
35
2. DELEN / WEDERKERIGHEID 13050. Delen met anderen 13051. Lachen, amuseren met vrienden 13052. Liefde delen 13053. Delen met vrienden 13054. Anderen hun doelen bereiken zien; anderen gelukkig zien 13055. Plezierige/positieve ervaringen met vrienden/anderen delen 13056 Wederzijdse ondersteuning 3. PERSOONLIJKE TOEVOEGING 13100. Welbevinden van anderen 13101. Anderen rust en geluk geven; iemand gelukkig maken 13102. Anderen respecteren 13103. Voor anderen waardevol zijn 13104. Van iemand houden (niet verder gespecificeerd) 13105. Empathie; meevoelen met anderen 13106. Anderen accepteren 13107. Zorgen/ spleen met huisdieren 13108. Openheid/vriendelijkheid voor anderen 13109. Liefde geven zonder iets terug te verwachten 13110. Een voorbeeld voor anderen zijn 13111. Beminnelijk te zijn 4. HARMONIE, EVENWICHT 13150. Vrede met anderen 13151. Harmonie in relaties 13152. Evenwicht in relaties 13153. Oprechtheid/eerlijkheid in relaties 13154. Loslaat instelling 5. PERSOONLIJKE BELONING 13200. Welbevinden in persoonlijke relaties 13201. Steun van anderen 13202. Tevredenheid met relaties/anderen 13203. Gelieft te worden 13204. Respecteerd te worden 13205. Accepteerd te worden voor wat je bent; begrepen te worden 13206. Zekere relaties 13207. Persoonlijke ontwikkeling / groei door relaties 13208. Erkenning door anderen 13209. Toebehoren, inclusie 13210. Bevrediging/ beloningen van anderen krijgen 5. GEZONDHEID (fysiek) 14000. Fysiek welbevinden 14001. Geen fysieke symptomen 14002. Tevredenheid met gezondheid 14003. Oud en gezond te worden 14004. gezond te zijn om eigen plichten/rollen na te kunnen gaan 14005. Fysiek rust 14006. Gezond foedsel/ gezond levensstijl 7. VRIJE TIJD 1. CULTIVERING/TEELT 16000. Tijd, meer vrije tijd 16001. Cultivering van hobbies/persoonlijke interessen 2. OUTDOOR ACTIVITEITEN 16050. In de natuur zijn 16051. Vakantie 16052. Wandelen 16053. Rijzen 16054. In de tuin werken, landbouw 3. KUNST, HOBBIES 16100. Musiek 16101. Kunst 4. MEDIA 16150. Culturele evenementen 16151. Lezen
5. SPORT 16200. Sport evenementen 16201. Naar sport kijken 16202. Sporten, zelf doen 6. PERSOONLIJKE ZORG / PHYSIOLOGISCHE BEHOEFTEN 16250. Eten 16251. Een drankje hebben 8. SPIRITUALITEIT / RELIGIE 1. GELOOF CULTIVERING 17000. Liefdesrelatie met God 17001. Geloof in God 17002. Weten dat God voor ons zorgt 17003. Weten dat er na de dood verlossing is 17004. Persoonlijke ontwikkeling door de relatie met God 17005. God’s gift 17006. Angst voor God 17007. Waarheid gaat je vrij maken 17008. Vrede met God 17009. God’s zegen voor geode daden 17010. Bhakti, toewijding aan God 2. RELIGIEUZE UITOEFENING/OOGGETUIGE 17050. Naar moralische principes handelen in het alledaagse leven/ in relaties 17051. God gerieven/ van dienst zijn van God; daarvoor kiezen 17052. Bezinning; een met God en zijn aanwezigheid; gebeden 17053. Pelgrimreizen 17054. Geschriften lezen 17055. Het eigen Dharma volgen 3. SPIRITUEEL GROEI 17100. Spirituele sterkte 17101. Spiritueel groei 17102. Positief toestand van de geest/ziel 17103. Vervulling van spiritueel leven 17104. Spiritueel welzijn 17105. Voor eeuwigheid zoeken 17106 Eerbiedigheid voelen 17107. Toestand van transcendentie 9. GEMEENSCHAP / MAATSCHAPPIJ 1. INTRINSISCHE WAARDE/BETEKENIS 18000. Sociaal leven, samenleven in maatschappij 2. PERSOONLIJKE TOEVOEGING 18050. Individualistische perspectieve overkomen 18051. Anderen helpen 18052. Eigen sociale rollen vervullen 18053. Vrijwillig iets doen 18054. Rechten van anderen respecteren 18055. Liefde voor de naasten/ buren 18056. Persoonlijke bijdrage aan maatschappij 18057. Delen wat wij hebben 18058 Altruïsme 3. WELZIJN 18100. Geluk voor iedereen 18101. Rechtvaardigheid 18102. Vrede in het eigen land 18103. Solidariteit 18104. Welbevinden van maatschappij/gemeenschap 18105. Sociale stabiliteit 18106. Immigratie / ethisch gerelateerde vragen 18107. Ontwikkeling van de gemeenschap 18108. Eenheid in de maatschappij 18109. Bevorderen van vrijheid van de burgers door de maatschappij 18110 Vrede tussen landen
36
4. PERSOONLIJKE INTEGRATIE/BELONING 18150. Zorg voor mij door het systeem 18151. Beroemd worden 18152. Genieten van het sociale status 10. DAGELIJKSE SITUATIES / LEVEN IN HET ALGEMEEN 19000. Op het juiste moment op het juiste plek zijn 19001. Geen negatieve gebeurtenissen / problemen 19002. Goede dag 19003. Evenementen/externe factoren 19004. Kleine dingen 19005. Tevredenheid met de omgeving 19006. Behoefte vervulling 19007. In vrede leven; vrede hebben; vrede in het algemeen (ungespecificeerd) 19008. Leven; leven ervaren 19009. Evenwicht van materiële en spirituele toestanden / aspecten 19010. Metaforische beschrijvingen 19011. Coïncidentie 19012. Zekerheid 19013. Goed lot hebben 19014. Schoonheid 19015. Hoge levenskwaliteit 19016 Meer geode dan slechte dingen in het leven hebben 11. EDUCATIE / ONDERWIJS 19500. Educatie (in het algemeen)
PSYCHOLOGISCHE DEFINITIES VAN GELUK 1. TOEWIJDING, PERSOONLIJK GROEI 15000. Persoonlijk groei / ontwikkeling 15001. Liefde voor leren 15002. Invloed van geleden ervaringen op zichzelf erkennen 15003. Stimulerend, uitdagend leven, nieuwe ervaringen 15004. Zichzelf verbeteren door de dingen te veranderen die men kan veranderen 15005. Met moeilijkheden weten om te gaan 15006. Nieuwsgierigheid 15007. Risico’s nemen 15008. Openheid, open geest 2. BESTEMMING/DOEL 15050. Weten wat ik wil van het leven 15051. Doelen nastreven 15052. Identificeren en volgen van de leidraad van je leven; doel-gestuurd leven 15053. Een drijvende kracht om dingen te realiseren 15054. Het is het ultieme doel van het leven 3. COMPETENTIE/VERZETTING 15100. Moeilijkheden te overkomen 15101. Zelfwaardeering voelen 15102. Alternatieven aankunnen en ze effectief gebruiken 15103. Gevoel van beheersing, onder controle zijn 15104. Flexibiliteit, aanpassingsvermogen 15105. Efficiënt zijn 15106. Innerlijke sterkte 4. VRIJHEID, AUTONOMIE 15150. Vrijheid 15151. Vrijheid in het vervolgen van doelen 15152. Mogelijkheid wensen te realiseren 15153. Vrijheid voor liefde 15154. Vrijheid voor leren 15155. Vrijheid om gevoelens uit te drukken en te delen 15156. Gelukkig te zijn is een persoonlijke keuze 15157. Vrijheid om te doen wat je wil 15158. Onafhankelijkheid; autonomie 15159. Vrijheid van denken 15160. Vrijheid te zijn waar je wilt
15161. Vrijheid samen te zijn met wie je wilt 15162. Toegant tot alternatieves / verschillende keuzemogelijkheden 15163. Vrijheid in daagelijkse planning; minder ingeperkt zijn door tijd beperkingen 5. ZELF-ACTUALIZATIE/EXPRESSIVITEIT 15200. Zelf-actualizatie 15201. Zelf-expressie, creativiteit 15202. Talenten gebruiken/inzetten 15203. Identiteit 6. BETEKENIS, WAARDE 15250. Betekenis 15251. Gevoel van coherentie 15252. Waarde, waarden 15253. Het leven een betekenis geven 15254. Bezig zijn met betekenisvolle activiteiten 15255. Negatieve dingen accepteren 15256. Waarderen wat je hebt; bewust zijn van al die geode dingen die je hebt 15257. Juiste keuzes maken 15258. Vast geloof in eigen keuzes 15259. Eerlijk/oprecht leven; eigen plicht vervullen 15260. Geluk is een deugd / sterkte 15261. Basale prerequisites voor het leven 15262. Coherentie met eigen waarden 15263. Puur/schoon hart 7. HARMONIE/EVENWICHT 15300. Harmonie 15301. Rust / stilte 15302. Stabiliteit 15303. Innerlijke vrede 15304. Tevredenheid 15305. Kalmeren/tot bedaren brengen (vrede krijgen al seen proces) 15306. Psychofysiek welbevinden 15307. Tevredenheid met zichzelf 15308. Evenwicht 15309. Berusting/geruststelling 15310. Gevoel van overeenstemming met de wereld/ omgeving 15311. Emotionele stabiliteit 15312. Heelheid met het universum 15313. In harmonie met de natuur leven 15314. Goede relatie met zichzelf; zelfacceptatie 15315. Vrede hebben met het eigen geweten 15316. Het eigen leven niet met het leven van anderen te vergelijken 15317. Acceptatie van het leven / wereld zoals ze is 15318. Evenwicht tussen wensen en acquisities 15319. Ontbondenheid, vrij van bindingen, gelijkmoedigheid, anasakti 15320. Evenwicht tussen wensen en plichten 15321. Evenwicht in evaluatie van verschillende situaties 15322. Dankbaarheid (in het algemeen, tegenover het leven) 15323. Innerlijke stilte 8. VERVULLING/BEWUSTZIJN 15350. Bewustzijn 15351. Momenten van bewustzijn 15352. Presentie, aanwezig zijn 15353. Geluk niet te begeren, omdat het er is 15354. Bewustzijn van positieve dingen/ situaties; van omstandigheden die geluk bevorderen 15355. Bewustzijn van geluk 15356. Bewustzijn van zichzelf 15357. Zichzelf kennen 15358. Weten hoe te leven 15359. Eigen menselijke beperkingen erkennen 15360. Vervulling 15361. Het leven in het geheel te leven 15362. Het leven internsief te leven 15363. Bewustzijn van prioriteiten in het leven
37
9. OPTIMISME 15400. Positieve instelling 15401. Positieve gedachtens 15402. Positieve innerlijke factoren 15403. Positieve evaluatie van het leven; plezier in het leven 15404. Ontwikkeling van innerlijke “vruchtbaarheid” 15405. Optimisme over het bereiken van doelen 15406. Op een roze wolk staan 15407. Positieve verwachtingen 15408. Niet wanhopig worden; verder hopen 15409. Waardering hebben voor iedere moment van het leven / leven genieten 15410. Humor 10. TEVREDENHEID, PRESTATIE, VOLDOENING 15450. Tevredenheid in het algemeen/ met het leven 15451. Tevredenheid met zichzelf 15452. Tevredenheid met dagelijkse prestaties 15453. prestaties, resultaten (in het algemeen, niet gespecificeerd) 15454. Doelen bereiken 15455. Wensen vervullen 15456. Dromen vervullen 15457. Bestemmingen/ projecten bereiken 15458. Verwachtingen vervullen 15459. Snelle en pijnloze vervulling van wensen 15460. Vervulling 15461. Voldoening 15462. De kersen op de taart 15463. Onthullen/ realisatie van verwachtingen, dromen, wensen 15464. Passende beloningen voor inspanningen 11. PLEZIER/GELUK/GENOT EMOTIES 15500. Spontane positieve emoties 15501. Plezier, tijdelijk geluk, blijheid; glimlachen 15502. Vrolijkheid, vrolijk zijn 15503. Energie, energiek voelen 15504. Rust krijgen van een activiteit 15505. Euphorie; enthousiasme 15506. Voortdurend positief gevoel 15507. Comfortabel voelen 15508. Zeker/beschermd voelen 15509. Momenten van plezier 15510. Geen zorgen maken over morgen; voor vandaag leven 15511. Ontspannen leven hebben 15512. Tijd voor zichzelf; voor persoonlijk comfort / kleine pretten 12. POSITIEVE ERVARINGEN/ INNERLIJKE TOESTAND VAN WELBEVINDEN 15550. vermenging, absorptive in een activiteit 15551. Flow ervaring 15552. Zonder zelfbezinning leven 15553. Genieten van een activiteit 15554. Psychologisch/innerlijk welbevinden 15555. Een manier van zijn; persoonlijke instelling tegenover het leven 15556. Innerlijk stabiel plezier 15557. Doen waarvan je geniet 15558. Denken aan dierbaren; liefdevolle herinneringen over hen 13. GEEN NEGATIEVE GEVOELENS 15600. Geen psychologische symptomen 15601. Geen angsten/zorgen/stress 15602. Geen verdriet/ leed/ bitterheid 15603. Leed/ angsten vergeten 15604. Geen berouw 20. BESTAAT NIET 20001. Geluk bestaat niet 20002. Geluk is moeilijk te definiëren 20003. Tot nu toe heb ik nog niet eruit gevonden wat geluk is 20004. Geluk kan niet bereikt worden
38