MINISTERIE VAN WOONBELEID
DE
VLAAMSE
GEMEENSCHAP.
AROHM.
AFDELING
ONDERZOEK NAAR DE SAMENHANG TUSSEN MIGRATIESTROMEN EN HET ONTSTAAN EN DE PERSISTENTIE VAN ACHTERGESTELDE BUURTEN EINDRAPPORT Stefan De Corte Peter Raymaekers Karen Thaens Brecht Vandekerckhove Tom Debruyne Els Bauwens Walter De Lannoy Brussel, 15 december 2003
Dossiernummer: 99w25
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD
II
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
INHOUD 1.
Inleiding en probleemformulering
2.
Methodologie en verloop van het onderzoek
13
2.1.
Bepaling van de stedelijke gebieden
13
2.2.
Selectie van de onderzochte kansarme buurten
14
2.3.
Selectie van de onderzochte referentiebuurten
19
2.4. Verwerkingen, controles en aanpassingen aan het databestand 2.4.1. Samenstelling van de verhuisbewegingen 2.4.2. Ontbrekende verhuisbewegingen 2.4.3. Uitbreiding databank, werkbare kolommen 2.4.4. De interpretatie van de blanco’s en ambtshalve in- en uitschrijvingen 2.4.5. Databank voor buurtanalyse met geaggregeerde gegevens 3.
1
Migraties en kansarme buurten. Beschrijving van de algemene tendensen
22 22 22 22 23 24 27
3.1. Omvang en evolutie van de migratiestromen 1986-1999 27 3.1.1. Totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten 27 3.1.2. Relatie tussen het aantal interne migratiebewegingen binnen de buurt en de grootte van de buurten. 28 3.1.3. Aard van de migraties 33 3.2. Geografische spreiding van de binnenlandse migratiestromen 3.2.1. De verstedelijkingsgraad 3.2.1.1. Migraties naar achtergestelde buurten 3.2.1.2. Migraties naar de niet-achtergestelde agglomeratie 3.2.1.3. Migraties naar de banlieue 3.2.2. Afstand van de migraties
38 38 40 41 42 43
3.3. Socio-demografische kenmerken 44 3.3.1. Leeftijd 44 3.3.1.1. 0 tot 4 en 5 tot 19 jaar 45 3.3.1.2. 20 tot 24-jarigen 46 3.3.1.3. 25 tot 34-jarigen 47 3.3.1.4. 35 tot 59-jarigen 47 3.3.1.5. 60 tot 79-jarigen 48 3.3.2. Leeftijd en verstedelijkingsgraad 49 3.3.3. Nationaliteit 50 3.3.3.1. Binnenlandse migraties 50 3.3.3.2. Buitenlandse migraties: 55 3.3.4. Binnenlandse migraties: leeftijd en nationaliteit 57 3.3.5. Nationaliteit en verstedelijkingsgraad 60 3.3.6. De impact van de naturalisaties 62 3.3.6.1. Inleiding 62 3.3.6.2. De verhuisbewegingen volgens origine in de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten 62 3.3.6.3. Impact van de wijzigingen in de nationaliteitswetgeving tussen 1986 en 1999 64 3.3.6.4. Er zijn grote verschillen tussen de onderzochte steden voor wat betreft de naturalisaties 66 3.3.6.5. Besluit 68 3.4. Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten 3.4.1. Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten in het algemeen 3.4.2. Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten naar nationaliteit 3.4.3. Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten naar leeftijd 3.4.4. Besluit STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
69 69 72 78 80 III
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD 84 3.5. Verhuisbewegingen van huishoudens 3.5.1. De verhuisbewegingen van huishoudens in vergelijking met deze van de totale bevolking 84 3.5.2. De verhuisbewegingen volgens huishoudgrootte in de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten 86 3.5.3. Besluit 92 3.6. Besluit 3.6.1. Omvang en evolutie van de migratiestromen 1986-1999 3.6.2. Geografische spreiding 3.6.3. Socio-demografische kenmerken 3.6.3.1. Leeftijd 3.6.3.2. Nationaliteit 4.
5.
IV
Migraties in de stadsgewesten van Brussel, Antwerpen en Gent
84 93 93 94 94 94 96
4.1. Migraties in het stadsgewest Brussel 4.1.1. Omvang en evolutie van de migratiestromen in Brussel, 1986-1999 4.1.2. Geografische spreiding van de migraties 4.1.2.1. Verstedelijkingsgraad 4.1.2.2. Afstand van de migraties 4.1.2.3. Verstedelijkingsgraad en nationaliteit 4.1.2.4. Verstedelijkingsgraad en leeftijd 4.1.3. Socio-demografische kenmerken 4.1.3.1. Leeftijd 4.1.3.1.1. Kinderen en jongeren 4.1.3.1.2. De jonge twintigers 4.1.3.1.3. Jonge volwassenen 4.1.3.1.4. Ouderen 4.1.3.2. Nationaliteit 4.1.3.2.1. Binnenlandse migraties 4.1.3.2.2. Buitenlandse migraties
96 96 99 99 103 104 106 108 108 109 110 111 112 112 112 117
4.2. Migraties in het stadsgewest Antwerpen 4.2.1. Omvang en evolutie van de migratiestromen 1986-1999 4.2.2. Geografische spreiding 4.2.2.1. Verstedelijkingsgraad: 4.2.2.2. Afstand van de migraties 4.2.2.3. Verstedelijkingsgraad en nationaliteit 4.2.2.4. Verstedelijkingsgraad en leeftijd 4.2.3. Sociodemografische kenmerken 4.2.3.1. Leeftijd 4.2.3.2. Nationaliteit
120 120 123 123 126 127 129 130 130 135
4.3. Migraties in het stadsgewest Gent 4.3.1. Omvang en evolutie van de migratiestromen 1986-1999 4.3.2. Geografische spreiding 4.3.2.1. Verstedelijkingsgraad 4.3.2.2. Verstedelijkingsgraad en leeftijd 4.3.2.3. Verstedelijkingsgraad en nationaliteit 4.3.3. Sociodemografische kenmerken 4.3.3.1. Leeftijd 4.3.3.2. Nationaliteit
142 142 145 145 149 150 152 152 153
De verhuisbewegingen in drie gentrification buurten
159
5.1.
Inleiding
159
5.2.
Dansaert, Brussel
162
5.3.
Zuid, Antwerpen
167
5.4.
Patershol, Gent
172 STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
6.
7.
8.
Relatie tussen de graad van achterstelling en de migratiedynamiek
176
6.1.
Inleiding en werkwijze
176
6.2.
Relatie tussen de migratiedynamiek en de graad van kansarmoede
177
6.3.
Relatie tussen de migratiedynamiek en de economische conjunctuur
185
6.4.
Besluit
189
Samenvatting en besluit
191
7.1.
Situering van de onderzoeksopdracht
191
7.2.
Onderzoeksaanpak en methode
191
7.3. De verhuisbewegingen binnen, naar en uit kansarme buurten: een beschrijving van de algemene tendensen 7.3.1. Er wordt meer verhuisd in de kansarme buurten in vergelijking met de middenklasse buurten 193 7.3.2. Het migratiesaldo is meer negatief in de kansarme buurten 7.3.3. In de kansarme buurten wordt over kortere afstanden verhuisd 7.3.4. De mobiliteit is het hoogst voor jongvolwassenen en gezinnen met jonge kinderen 7.3.5. Er zijn ook verschillen in de migratiepatronen naargelang de nationaliteit 7.3.6. Verhuisbewegingen volgens huishoudensituatie 7.3.7. De relatie met de economische conjunctuur
194 194 195 196 197 199
7.4. Is er sprake van persistentie? 7.4.1. Naar waar verhuizen de personen die woonachtig zijn in de kansarme buurten? 7.4.2. De relatie tussen de graad van kansarmoede van de buurt en de migraties 7.4.3. Is er sprake van een versterking van het concentratiebuurt effect? 7.4.4. Is er sprake van een opwaartse mobiliteit?
200 201 202 203 206
7.5. Impact van het beleid of door het beleid mee aangezette ontwikkelingen op de verhuisbewegingen
207
7.6.
Resultaten voor Brussel, Antwerpen en Gent
207
7.7.
Afsluiting
209
Bijlagen
193
211
8.1.
Literatuurlijst
211
8.2.
Methodologische nota: Selectie kansarmoede-indicatoren
216
8.3.
Fiches van de achtergestelde buurten
218
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
V
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD
GRAFIEKEN Grafiek 1: De totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten, 1986-1999.................................... 27 Grafiek 2: De kansarme buurten volgens aantal inwoners in 1991 ...................................................... 29 Grafiek 3: De referentiebuurten volgens het aantal inwoners in 1991................................................. 30 Grafiek 4: Aantal inwoners (1991) en aantal interne verhuisbewegingen in promille (1986 – 1999) binnen de kansarme buurten........................................................................................................ 31 Grafiek 5: Aantal inwoners (1991) en aantal interne verhuisbewegingen in promille (1986 – 1999) binnen de referentiebuurten ......................................................................................................... 32 Grafiek 6: : Interne migraties, in- en uitwijkingen en migratiesaldo in kansarme (K) en referentiebuurten (R), aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999....................................... 34 Grafiek 7: Aandeel binnenlandse en buitenlandse migraties in de totale mobiliteit (%) voor kansarme (K) en referentiebuurten (R), 1986-1999............................................................................ 35 Grafiek 8: Verloop binnenlandse migraties en migratiesaldi in kansarme (K) en referentiebuurten (R), aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999 ....................................... 36 Grafiek 9: Verloop buitenlandse migraties en migratiesaldi in kansarme (K) en referentiebuurten (R), aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999....................................... 37 Grafiek 10: Procentuele verdeling van de verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst (inwijking) en aankomst (uitwijking) voor kansarme buurten (K) en referentiebuurten (R), 1986-1999. ...................................................................................................................................................... 40 Grafiek 11: Aantal migraties per 1000 inwoners, met herkomst of aankomst in achtergestelde buurten (volgens de typologie van Kesteloot), voor referentie- (R) en kansarme (K) buurten. ........................................................................................................................................................................... 41 Grafiek 12: Aantal migraties per 1000 inwoners, met herkomst of aankomst in de overige delen van de agglomeratie, voor referentie- (R) en kansarme (K) buurten............................................ 42 Grafiek 13: Aantal migraties per 1000 inwoners, met herkomst of aankomst in de banlieue, voor referentie- (R) en kansarme (K) buurten, 1986-1999. ........................................................................ 43 Grafiek 14: Aantal migraties per 1000 inwoners, per afstandscategorie voor kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .................................................................................................................. 44 Grafiek 15: Aantal migraties per 1000 inwoners, vijfjarige leeftijdsklassen, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999 ................................................................................................................... 45 Grafiek 16: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 0 tot 4 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentie buurten, 1986-1999 .......................................................... 46 Grafiek 17: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 5 tot 19 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme buurten, 1986-1999.................................................................................... 46 Grafiek 18: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 20 tot 24 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentie buurten, 1986-1999. ......................................................... 47 Grafiek 19: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 25 tot 34 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .......................................................... 47 Grafiek 20: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 35 tot 59 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .......................................................... 48 Grafiek 21:: Aantal migraties door de leeftijdsklasse 60 tot 79 jaar, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .......................................................... 48 Grafiek 22: Aantal migraties per leeftijd per 1000 inwoners uit die leeftijdsklasse, van een kansarme en referentie onderzoeksbuurt naar de niet-achtergestelde agglomeratie of omgekeerd, 1986-1999. .............................................................................................................................. 49 Grafiek 24: Aantal migraties per leeftijd per 1000 inwoners uit die leeftijdsklasse, van een kansarme onderzoeksbuurt naar de achtergestelde buurten ........................................................ 50 Grafiek 26: Aantal migraties per leeftijd per 1000 inwoners uit die leeftijdsklasse, van een kansarme en referentie onderzoeksbuurt naar de banlieue of omgekeerd, 1986-1999. ........ 50 Grafiek 28: Binnenlandse mobiliteit volgens nationaliteit van het individu, ingedeeld naar de geografische regio, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999................................................... 52 Grafiek 30: Interne mobiliteit volgens nationaliteit van het individu, ingedeeld naar de geografische regio, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999................................................... 54 Grafiek 32: Aantal migraties per 1000 inwoners door Belgen, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. ...................................................................................................................................................... 54 Grafiek 34: Aantal migraties per 1000 inwoners door inwoners van de EU, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .................................................................................................................. 55 Grafiek 36: Aantal migraties per 1000 inwoners door Marokkanen, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .................................................................................................................. 55 VI
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
Grafiek 38: Buitenlandse mobiliteit volgens nationaliteit van het individu, ingedeeld naar de geografische regio, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999................................................... 56 Grafiek 40: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door Belgen, per leeftijdsklasse in kansarme en referentiebuurten, 1986-1999..................................................................................... 58 Grafiek 41: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door EU-burgers, per leeftijdsklasse in kansarme en referentiebuurten, 1986-1999........................................................ 59 Grafiek 43: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door Marokkanen en Turken, per leeftijdsklasse in kansarme buurten, 1986-1999. ............................................................................... 60 Grafiek 45: Verstedelijkingsgraad voor buurten van aankomst en herkomst voor Belgen, per 1000 Belgische inwoners, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999....................................... 60 Grafiek 46: Verstedelijkingsgraad voor buurten van aankomst en herkomst voor EU-burgers, per 1000 Belgische inwoners, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. .............................. 61 Grafiek 47: Verstedelijkingsgraad voor buurten van aankomst en herkomst voor Marokkanen en Turken, per 1000 Belgische inwoners, kansarme buurten, 1986-1999. ................................. 61 Grafiek 48: Migratiebewegingen volgens origine in de kansarme en referentiebuurten ............... 63 Grafiek 49: Migraties naar origine en type buurt........................................................................................ 64 Grafiek 50: Evolutie van de mobiliteit in de kansarme buurten naar origine .................................... 65 Grafiek 51: Evolutie van de mobiliteit in de referentiebuurten naar origine ...................................... 66 Grafiek 52: De migraties in de kansarme buurten volgens stad en origine....................................... 67 Grafiek 53: Migraties in referentiebuurten volgens stad en origine..................................................... 68 Grafiek 54: Procentuele verdeling van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 volgens bestemming ................................................................ 69 Grafiek 55: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 (in promille) volgens bestemming .................................................................. 71 Grafiek 56: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 in procent, volgens bestemming ..................................................................... 71 Grafiek 57: Evolutie van de verhuisbewegingen van Belgische bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 (in promille), volgens bestemming....................................................... 72 Grafiek 58: Evolutie van de verhuisbewegingen van Europese en VS- bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 (in promille), volgens bestemming ...................................... 73 Grafiek 59: Evolutie van de verhuisbewegingen van niet-Europese (en VS) bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 (in promille), volgens bestemming .................. 74 Grafiek 60: Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar nationaliteitsgroepen in de periode 1986 – 1999, volgens bestemming (in procent) ............. 76 Grafiek 61: Evolutie van de verhuisbewegingen van genaturaliseerde Belgische bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999, volgens bestemming (in procent) ................... 77 Grafiek 62: Verhuisbewegingen van bewoners van referentiebuurten naar nationaliteitsgroepen in de periode 1986 – 1999, volgens bestemming (in procent)........................................................ 78 Grafiek 63: Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming en leeftijd (1986 – 1999) in promille.............................................................................................................. 79 Grafiek 64: Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming en leeftijd (1986 – 1999) in procent............................................................................................................... 79 Grafiek 65: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming (in promille) voor verschillende leeftijdsgroepen ..................................................... 82 Grafiek 66: Jaarlijkse mobiliteit in de kansarme buurten in promille voor het jaar 1997. Vergelijking tussen de verhuisbewegingen van de personen en deze van de huishoudens85 Grafiek 67: Jaarlijkse mobiliteit in de referentiebuurten in promille voor het jaar 1997. Vergelijking tussen de verhuisbewegingen van de personen en deze van de huishoudens86 Grafiek 68: Aandeel huishoudens die verhuisden tussen 1986 en 1999 naar huishoudgrootte in de kansarme en referentiebuurten ......................................................................................................... 87 Grafiek 69: Aantal huishoudens die verhuisden tussen 1986 en 1999 volgens aard en huishoudgrootte in de kansarme en de referentiebuurten ............................................................. 88 Grafiek 70: Migratiesaldi in absolute aantallen naar huishoudgrootte voor de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten en het totaal van de onderzoeks-buurten (1986 1999) ................................................................................................................................................................ 88 Grafiek 71: Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in kansarme buurten volgens herkomst/bestemming (in absolute cijfers) ........................................................ 89 Grafiek 72: Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in kansarme en referentiebuurten volgens bestemming/herkomst (in %) .......................................................... 90 Grafiek 73: Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens grootte in het totaal, de kansarme en de referentiebuurten ......................................................................................................... 91 STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
VII
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD Grafiek 74: Totaal aantal migraties per 1000 inwoners in kansarme en referentiebuurten, Brussel, 1986-1999 ...................................................................................................................................... 96 Grafiek 76: Totaal aantal migraties per 1000 inwoners naar aard van de migratie voor kansarme (K) en referentiebuurten (R), Brussel, 1986-1999............................................................................... 98 Grafiek 78: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999 ...................................................................................................................................... 99 Grafiek 79: Aantal buitenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. ..................................................................................................................................... 99 Grafiek 81: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Brussel, 1986-1999. Enkel de migraties van en naar Vlaanderen en het Brussels gewest werden weerhouden. ................ 102 Grafiek 83: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de agglomeratie, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Brussel, 1986-1999. Enkel de migraties van en naar Vlaanderen en het Brussels gewest werden weerhouden. ........................................... 102 Grafiek 85: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de banlieue, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Brussel, 1986-1999. .................................................... 103 Grafiek 87: Afstand van de migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R), Brussel, 19861999................................................................................................................................................................ 104 Grafiek 89: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en EU-burgers, referentiebuurten in Brussel, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999. .................................................................................................................................................... 105 Grafiek 91: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en inwoners van de EU, kansarme buurten in Brussel, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999. ................................................................................................................................ 105 Grafiek 92: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Marokkanen en Turken, kansarme buurten in Brussel, aantal migraties per 1000 Marokkaanse inwoners, 1986-1999 ..................................................................................................................................................... 106 Grafiek 93: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de achtergestelde buurten (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999............................................................................................. 106 Grafiek 94: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst uit of aankomst in de nietachtergestelde agglomeratie (uitgedrukt in promille), kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. ................................................................................................................................... 107 Grafiek 95: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de banlieue (in promille), kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. .............................................. 107 Grafiek 96: Leeftijdsopbouw in kansarme en referentiebuurten in Brussel (1986-1999)............. 108 Grafiek 97: Aantal migraties per 1000 inwoners per leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999............................................................................................. 109 Grafiek 99: Aantal binnenlandse migraties door 0 tot 4 en 5 tot 19 jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme buurten in Brussel, 1986-1999................................................... 110 Grafiek 100: Aantal binnenlandse migraties door 0 tot 4 en 5 tot 19 jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. ............................................. 110 Grafiek 102: Aantal binnenlandse migraties door 20 tot 24-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999..................................... 111 Grafiek 103: Aantal binnenlandse migraties door 25 tot 34-en 35 tot 59 jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme buurten in Brussel, 1986-1999.......................... 111 Grafiek 104: Aantal binnenlandse migraties door 25 tot 34 en 35 tot 59-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. .......................... 112 Grafiek 105: Aantal binnenlandse migraties door 60 tot 79-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999..................................... 112 Grafiek 106: Totale binnenlandse mobiliteit naar geografische regio van de verhuizer, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999................................................................... 113 Grafiek 108: Aantal binnenlandse migraties door Belgen per 1000 Belgische inwoners in kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999................................................................... 116 Grafiek 110: Aantal binnenlandse migraties door inwoners van de EU per 1000 EU-inwoners in kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999................................................................... 116 Grafiek 112: Aantal binnenlandse migraties door Marokkanen en Turken per 1000 Marokkaanse inwoners in kansarme buurten in Brussel, 1986-1999. .................................................................. 117 Grafiek 114: Totale mobiliteit per 1000 inwoners in kansarme en referentiebuurten, Antwerpen, 1986-1999. .................................................................................................................................................... 120
VIII
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
Grafiek 115: Totale mobiliteit per 1000 inwoners naar aard van de migratie voor kansarme (K) en referentiebuurten (R), Antwerpen, 1986-1999. ............................................................................ 122 Grafiek 91: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................................................................................................................. 123 Grafiek 118: Aantal buitenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ........................................................................................................................ 123 Grafiek 93: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Antwerpen, 1986-1999.................... 125 Grafiek 95: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de agglomeratie, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Antwerpen, 1986-1999. .................................... 125 Grafiek 97: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de banlieue, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Antwerpen, 1986-1999. .............................................. 126 Grafiek 99: Afstand van de migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R), Antwerpen, 1986-1999. .................................................................................................................................................... 127 Grafiek 97: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en EU-burgers, kansarme buurten in Antwerpen, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999 ................................................................................................................................. 128 Grafiek 102: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en EU-burgers, referentiebuurten in Antwerpen, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999. .................................................................................................................................................... 128 Grafiek 100: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Marokkanen en Turken, kansarme buurten in Antwerpen, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999............................................................................................................. 129 Grafiek 100: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de nietachtergestelde agglomeratie (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................ 129 Grafiek 103: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de achtergestelde buurten (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999............................................................. 130 Grafiek 103: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de banlieue (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999....................................................................................... 130 Grafiek 105: Leeftijdsopbouw in kansarme en referentiebuurten in Antwerpen (1986-1999). ... 131 Grafiek 107: Aantal migraties per 1000 inwoners per leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999....................................................................................... 131 Grafiek 109: Aantal binnenlandse migraties door 0 tot 4 en 5 tot 19-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme buurten in Antwerpen, 1986-1999....................................... 133 Grafiek 111: Aantal binnenlandse migraties door 0 tot 4- en 5 tot 19-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999 ........................................ 133 Grafiek 113: Aantal binnenlandse migraties door 20 tot 24-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................. 134 Grafiek 115: Aantal binnenlandse migraties door 25 tot 34-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................. 134 Grafiek 117: Aantal binnenlandse migraties door 35 tot 59-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................. 135 Grafiek 119: Aantal binnenlandse migraties door 60 tot 79-jarigen, per 1000 inwoners uit deze leeftijdsklasse, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................. 135 Grafiek 121: Totale binnenlandse mobiliteit naar geografische regio van de verhuizer, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999............................................................. 136 Grafiek 123: Aantal binnenlandse migraties door Belgen per 1000 Belgische inwoners in kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999............................................................. 139 Grafiek 125: Aantal binnenlandse migraties door inwoners van de EU per 1000 EU-inwoners in kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999............................................................. 139 Grafiek 127: Aantal binnenlandse migraties door Marokkanen en Turken per 1000 Marokkaanse inwoners in kansarme buurten in Antwerpen, 1986-1999. ............................................................ 140 Grafiek 129: Totaal aantal migraties per 1000 inwoners in kansarme en referentiebuurten, Gent, 1986-1999. .................................................................................................................................................... 142 Grafiek 131: Totaal aantal migraties per 1000 inwoners naar aard van de migratie voor kansarme (K) en referentiebuurten (R), Gent, 1986-1999 .............................................................. 144 Grafiek 117: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999. .................................................................................................................................... 145 STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
IX
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD Grafiek 134: Aantal buitenlandse migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 ..................................................................................................................................... 145 Grafiek 119: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Gent, 1986-1999................................ 147 Grafiek 120: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de agglomeratie, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Gent, 1986-1999................................................. 147 Grafiek 121: Aantal migraties per 1000 inwoners met aankomst of herkomst in de banlieue, voor kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Gent, 1986-1999................................................. 148 Grafiek 122: Afstand van de migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R), Gent, 19861999................................................................................................................................................................ 148 Grafiek 124: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de nietachtergestelde agglomeratie (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 ......................................... 149 Grafiek 126: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de achtergestelde buurten (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999. ....................................................................... 150 Grafiek 128: Aantal migraties per leeftijdsklasse met herkomst of aankomst in de banlieue (uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende leeftijdsklasse), kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999. ................................................................................................. 150 Grafiek 130: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en EU-burgers, referentiebuurten in Gent, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 19861999................................................................................................................................................................ 151 Grafiek 132: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen en inwoners van de EU, kansarme buurten in Gent, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999 ................................................................................................................................. 151 Grafiek 134: Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Marokkanen en Turken, kansarme buurten in Gent, aantal migraties per 1000 Belgische inwoners, 1986-1999. ................................................................................................................................ 152 Grafiek 136: Leeftijdsopbouw in kansarme en referentiebuurten in Gent (1986-1999). ............... 152 Grafiek 138: Totale binnenlandse mobiliteit naar geografische regio van de verhuizer, kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 ........................................................................ 154 Grafiek 140: Aantal binnenlandse migraties door Belgen per 1000 Belgische inwoners in kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999. ....................................................................... 156 Grafiek 142: Aantal binnenlandse migraties door inwoners van de EU per 1000 EU-inwoners in kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999. ....................................................................... 156 Grafiek 143: Aantal binnenlandse migraties door Marokkanen en Turken per 1000 Marokkaanse inwoners in kansarme buurten in Gent, 1986-1999. ........................................................................ 157 Grafiek 144: Verhuisbewegingen van bewoners van het totaal der kansarme buurten en drie gentrification buurten............................................................................................................................... 159 Grafiek 145: Migratiesaldo van het totaal van de kansarme buurten in relatie tot drie specifieke volgens bestemming/herkomst (in promille)..................................................................................... 160 Grafiek 146: Evolutie van het migratiesaldo voor het totaal van de kansarme buurten en dat van Dansaert, Patershol en Zuid (in promille)........................................................................................... 161 Grafiek 147: Verhuisbewegingen van de bewoners van de Dansaertwijk, volgens bestemming in de periode 1986-1999 ........................................................................................................................... 162 Grafiek 148: Verhuizingen naar de Dansaertwijk volgens herkomst in de periode 1986 - 1999 163 Grafiek 149: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van de Dansaertwijk, in promille ......................................................................................................................................................... 164 Grafiek 150: Evolutie van het migratiesaldo in de Dansaertwijk (1986 - 1999) volgens bestemming/herkomst (in promille) ..................................................................................................... 165 Grafiek 151: Verhuisbewegingen van de bewoners van Antwerpen-Zuid, volgens bestemming in de periode 1986-1999 ........................................................................................................................... 167 Grafiek 152: Verhuizingen naar Antwerpen-Zuid volgens herkomst in de periode 1986 - 1999 168 Grafiek 153: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van Antwerpen-Zuid tussen 1986 en 1999 , in promille........................................................................................................................ 170 Grafiek 154: Evolutie van het migratiesaldo (1986 - 1999) in Zuid volgens herkomst / bestemming (in promille)......................................................................................................................... 171 Grafiek 155: Verhuisbewegingen van de bewoners van Patershol, volgens bestemming in de periode 1986-1999...................................................................................................................................... 172 Grafiek 156: Verhuizingen naar Antwerpen-Zuid volgens herkomst in de periode 1986 - 1999 173
X
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
Grafiek 157: Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van Patershol tussen 1986 en 1999, in promille ......................................................................................................................................... 174 Grafiek 158: Evolutie van het migratiesaldo in Patershol (1986 - 1999) volgens bestemming/herkomst in promille........................................................................................................ 174 Grafiek 159: De indeling van de onderzochte statistische sectoren volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden............................................................................... 177 Grafiek 160: De mobiliteit in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden................................................................................................................................ 178 Grafiek 161: De relatie tussen de graad van kansarmoede en de totale mobiliteit in promille.. 179 Grafiek 162: Het migratiesaldo in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden.......................................................................................................................... 180 Grafiek 163: Relatie tussen het migratiesaldo (in promille) en de buurtrangorde voor de kansarme en de referentiebuurten samen ......................................................................................... 181 Grafiek 164: De vertrekkers in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden................................................................................................................................ 181 Grafiek 165: De inwijkingen in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden................................................................................................................................ 182 Grafiek 166: De interne migraties in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden..................................................................................................................... 183 Grafiek 167: Jaarlijkse toenames van huishoudens en nieuwbouw-surplus tussen 1971 en 1998 in België........................................................................................................................................................ 186 Grafiek 168: De indeling van de onderzochte statistische sectoren volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden............................................................................... 192 Grafiek 169: Mobiliteit naar aard van de migratie in kansarme (k) en referentiebuurten (R)...... 194 Grafiek 170: Verstedelijkingsgraad van buurten van aankomst en herkomst voor kansarme (K) en referentiebuurten (R)........................................................................................................................... 195 Grafiek 171: Migraties per leeftijd in kansarme en referentiebuurten, 1986-1999.......................... 196 Grafiek 172: Migratiesaldi in absolute aantallen naar huishoudgrootte voor de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten en het totaal van de onderzoeks-buurten (1986 - 1999) ................................................................................................................................................ 198 Grafiek 173: Migratiesaldi van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in kansarme en referentiebuurten volgens bestemming/herkomst (in %) ........................................................ 199 Grafiek 174: Procentuele verdeling van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 – 1999 volgens bestemming .............................................................. 201 Grafiek 175: Verhuisbewegingen van bewoners in de kansarme buurten volgens nationaliteitsgroepen (1986 – 1999), volgens bestemming (%) ................................................... 202 Grafiek 176: Verhuisbewegingen van bewoners in de referentiebuurten volgens nationaliteitsgroepen (1986 – 1999), volgens bestemming (%) ................................................... 202 Grafiek 177: De relatie tussen de graad van kansarmoede en de totale mobiliteit, respectievelijk het migratiesaldo in promille.................................................................................................................. 203 Grafiek 178: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners 1986-1999 voor enkele nationaliteitsgroepen................................................................................................................................ 205 Grafiek 179: De mobiliteit, respectievelijk het migratiesaldo in promille volgens type buurt (kansarm (1) of referentie (2)) in de geselecteerde steden............................................................ 208
KAARTEN Kaart 1: Zonering binnen migratiebekkens
6
TABELLEN Tabel 1: Aantal individuele migraties (in- en uitwijkingen) in België (gecumuleerde aantallen voor de periode 1994-1996) Tabel 2: Overzicht van het aantal onderzochte kansarme onderzoeksbuurten, statistische sectoren en hun bevolking in 1991 (VT)
5 15
Tabel 3: De geselecteerde kansarme buurten volgens statistische sector en volgens aantal maal dat de grenswaarden overschreden zijn, 1991
16
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
XI
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD Tabel 4: De geselecteerde statistische sectoren volgens type in vergelijking met de indeling Kesteloot 1991 18 Tabel 5: Selectie van de kansarme onderzoeksbuurten en statistische sectoren 18 Tabel 6: migraties en kansarme buurten - selectie van de referentiebuurten 21 Tabel 7: Aantal blanco’s en ambtshalve in- of uitschrijvingen 23 25 Tabel 8: Overzicht variabelen databank Buurtanalyse Tabel 9: Mobiliteit in kansarme en referentiebuurten in België, 1986-1999. 27 Tabel 10: Jaarlijkse mobiliteit per 1000 inwoners in de kansarme buurten volgens aard van de 28 migraties, 1986-1999 Tabel 11: Jaarlijkse mobiliteit per 1000 inwoners in de referentiebuurten volgens aard van de migraties, 1986-1999 28 Tabel 12: Procentuele verdeling van het totaal aantal migraties in interne migraties, inwijkingen en uitwijkingen voor kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 33 34 Tabel 13: Type van migratie volgens nationaliteit van de migrant. Tabel 14: Procentueel aandeel van de binnenlandse en buitenlandse migraties voor kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 35 Tabel 15: Binnenlandse en buitenlandse mobiliteit per 1000 inwoners in de kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 36 Tabel 16: Binnenlandse en buitenlandse mobiliteit per 1000 inwoners in de kansarme buurten, 1986-1999 37 Tabel 17: Binnenlandse en buitenlandse mobiliteit per 1000 inwoners in de referentiebuurten, 1986-1999. 38 Tabel 18: Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten: aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999. 39 Tabel 19: Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten: procentuele verdeling, 1986-1999 40 Tabel 20: Cumulatieve percentages van het aantal migraties per afstandscategorie voor 43 kansarme en referentiebuurten, 1986-1999 Tabel 21: Aantal migraties per 1000 inwoners, per leeftijdsklasse voor kansarme buurten, 19861999. 45 Tabel 22: Aantal migraties per 1000 inwoners, per leeftijdsklasse voor referentiebuurten, 19861999. 45 Tabel 23: Binnenlandse mobiliteit, procentueel aandeel van de belangrijkste nationaliteiten in kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 51 Tabel 25: Binnenlandse mobiliteit per 1000 inwoners, volgens nationaliteit van het individu, naar geografische regio’s, in de kansarme buurten, 1986-1999. 52 Tabel 27: Binnenlandse mobiliteit per 1000 inwoners, volgens nationaliteit van het individu, naar geografische regio’s, in de referentiebuurten, 1986-1999. 53 Tabel 29: Aantal buitenlandse migraties, procentueel aandeel van de belangrijkste nationaliteiten, kansarme buurten, 1986-1999. 57 Tabel 31: Aantal buitenlandse migraties, procentueel aandeel van de belangrijkste 57 nationaliteiten, referentiebuurten, 1986-1999. Tabel 33: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door Belgen, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 58 Tabel 34: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door EU-burgers, kansarme en referentiebuurten, 1986-1999. 59 Tabel 36: Aantal binnenlandse migraties per 1000 inwoners door Marokkanen en Turken in kansarme buurten, 1986-1999. 60 Tabel 31: Het aandeel migraties volgens origine en naar type in de kansarme en de referentiebuurten 63 Tabel 39: Migraties naar origine in de kansarme en referentiebuurten 64 Tabel 33: Evolutie van de mobiliteit naar origine 65 Tabel 34: Migraties volgens type buurt, stad en origine 67 Tabel 35: Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming en leeftijd (1986 - 1999) 80 Tabel 36: Mobiliteit van huishoudens in vergelijking met de bevolking in kansarme en referentiebuurten voor het jaar 1997 84 Tabel 37: Verhuisbewegingen van huishoudens volgens grootte (in %) 86 Tabel 38: Aantal migraties voor kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999 (absolute aantallen en per 1000 inwoners). 96 Tabel 40: Mobiliteit per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999 97 XII
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INHOUD – MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
Tabel 42: Verdeling van het totaal aantal migraties in Brussel in interne migraties, inwijkingen en uitwijkingen, percentages t.o.v. totaal aantal migraties. 97 Tabel 43: Aantal migraties voor kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999 (per 1000 inwoners). 98 Tabel 45: Percentage migraties van en naar Wallonië voor Brussel, aandeel in totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten en aandeel in de migraties van en naar de agglomeratie, 1986-1994. 100 Tabel 43: Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Brussel: aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999. 100 Tabel 48: Procentuele verdeling van de verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Brussel, 1986-1999. In de categorie agglomeratie (overige agglomeratie + achtergestelde buurten) werden enkel migraties van 101 en naar Vlaanderen en het Brussels gewest weerhouden. Tabel 45: Cumulatieve percentages van de migraties over de afstand, kansarme en referentiebuurten, Brussel, 1986-1999. 104 Tabel 47: Aantal migraties per leeftijdsklasse per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. 109 Tabel 49: Binnenlandse mobiliteit per 1000 inwoners per nationaliteit, referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. 114 Tabel 50: Binnenlandse mobiliteit per 1000 inwoners per nationaliteit, kansarme buurten in Brussel, 1986-1999. 114 Tabel 52: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste nationaliteiten, kansarme buurten in Brussel, 1986-1999. 115 Tabel 53: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste nationaliteiten, referentiebuurten in Brussel, 1986-1999. 115 Tabel 54: Buitenlandse migraties naar nationaliteit (aantal migraties per 1000 inwoners), 117 kansarme en referentiebuurten in Brussel, 1986-1999 Tabel 55: Aantal migraties voor kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999 (absolute aantallen en per 1000 inwoners). 120 Tabel 57: Alle migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 19861999. 121 Tabel 59: Verdeling van het totaal aantal migraties in Antwerpen in interne migraties, inwijkingen en uitwijkingen, percentages t.o.v. totaal aantal migraties 121 Tabel 61: Mobiliteit in kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999 (per 1000 122 inwoners). Tabel 56: Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Antwerpen: aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999 124 Tabel 64: Procentuele verdeling van de verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Antwerpen, 1986-1999. 124 Tabel 59: Cumulatieve percentages van de migraties over de afstand, kansarme en referentiebuurten, Antwerpen, 1986-1999 127 Tabel 61: Aantal migraties per leeftijdsklasse per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999 132 Tabel 63: Aantal migraties per 1000 inwoners per nationaliteit, kansarme buurten in Antwerpen, 1986-1999. 137 Tabel 65: Aantal migraties per 1000 inwoners per nationaliteit, referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999. 137 Tabel 66: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste 138 nationaliteiten, kansarme buurten in Antwerpen, 1986-1999 Tabel 67: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste nationaliteiten, referentiebuurten in Antwerpen, 1986-1999 138 Tabel 68: Aantal migraties voor kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 (absolute aantallen en per 1000 inwoners). 142 Tabel 69: Alle migraties per 1000 inwoners, kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 143 Tabel 71: Verdeling van het totaal aantal migraties in Gent in interne migraties, inwijkingen en uitwijkingen, percentages t.o.v. totaal aantal migraties, 1986-1999. 143 Tabel 73: Aantal migraties voor kansarme en referentiebuurten in Gent, 1986-1999 (per 1000 inwoners). 144 Tabel 68: Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Gent: aantal migraties per 1000 inwoners, 1986-1999. 146 STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
XIII
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INHOUD Tabel 76: Procentuele verdeling van de verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst of aankomst voor referentie- en kansarme buurten in Gent, 1986-1999 146 Tabel 71: Cumulatieve percentages van de migraties over de afstand, kansarme en referentiebuurten, Antwerpen, 1986-1999 149 Tabel 73: Aantal migraties per leeftijdsklasse per 1000 inwoners, kansarme en 153 referentiebuurten in Gent, 1986-1999 Tabel 72: Aantal migraties per 1000 inwoners per nationaliteit, kansarme buurten in Gent, 19861999 154 Tabel 76: Aantal migraties per 1000 inwoners per nationaliteit, referentiebuurten in Gent, 19861999 154 Tabel 75: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste nationaliteiten, kansarme buurten in Gent, 1986-1999 155 Tabel 76: Procentuele verdeling interne migraties, inwijking en uitwijking voor de belangrijkste nationaliteiten, referentiebuurten in Gent, 1986-1999 155 Tabel 77: Relatie tussen migratie en graad van achterstelling via rangcorrelatiecoëfficiënt van Spearman's rho 184 Tabel 78: Vergelijking van de tijdsperiodes van de studie van Willaert e.a. (2000) en deze studie 187 Tabel 79: Evolutie van het gemiddelde jaarlijkse migratiesaldo in de geselecteerde achtergestelde en referentiebuurten in vergelijking met de stedelijke zones van de migratiebekkens 188 Tabel 80: Vergelijking tijdsperiodes van de twee studies 200 Tabel 81: Evolutie van het gemiddelde jaarlijkse migratiesaldo in de geselecteerde achtergestelde en referentiebuurten 200 Tabel 82: Overzicht ranking-methoden 217 Tabel 83: Beschikbare gegevens '81, '91, '99 217
XIV
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
1.
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING
Dit onderzoek naar de samenhang tussen migratiestromen en het ontstaan en persistentie van achtergestelde buurten kadert in het stedelijk beleid van de Vlaamse Gemeenschap. In de eerste plaats wordt een beschrijving gegeven van de migraties van de stedelijke buurten, met als bedoeling een beeld te krijgen van de verhuisbewegingen zowel intern de stedelijke buurten als van en naar deze buurten. Deze verhuisbewegingen werden beschreven naar kenmerken van de betrokken (individuele) bewoners naar graad van achterstelling van de buurten (voor en na verhuis); geslacht en leeftijd en positie in het huishouden (voor en na verhuis). Ten tweede werd er nagegaan in welke mate achterstelling van een buurt samenhangt met het beeld van verhuisbewegingen die er konden geregistreerd worden. De vraag die zich stelt is of er sprake kan zijn van effecten van de verhuisbewegingen op de draagkracht van de bewoners en de buurten. Tot slot wordt in het onderzoek nagegaan of er sprake is van een samenhang tussen de aard van de verhuisbeweging (intern, emigratie, immigratie) en kenmerken van de personen/gezinnen die verhuizen. Onderscheiden achtergestelde buurten zich van andere buurten door de wijze waarop verhuizen leidt tot een evolutie van de draagkracht van personen/gezinnen. De doelstellingen van het Sociaal Impulsfonds en het stedenbeleid (tot eind 2002) waren de verbetering van de leefbaarheid van de steden en vooral van de achtergestelde buurten, de armoedebestrijding en de welzijnsbevordering. Er werd dus duidelijk een band gelegd tussen de stedelijke en de armoedeproblematiek. Het ziet er echter naar uit dat voor wat betreft de opvolger van het SIF via het Gemeentefonds en het Stedenfonds deze band minder sterk benadrukt zal worden1. De relatie tussen de stedelijke problematiek en sociale problemen is niet nieuw en eigen aan onze westerse maatschappij. Volgens Donzelot en Jaillet, kregen de stedelijke problemen die zich voor deden in de industriële maatschappij voornamelijk gestalte op basis van onderliggende sociale problemen2. Parallel met de industriële ontwikkeling ontstonden er aan de randen van onze steden buurten, die de arbeidersbevolking huisvestte die geëmigreerd zijn van het platteland en zich vestigden in de buurt van de industriële productiecentra. Het ging om “migratiebuurten” met een onstabiel residentieel patroon, waarbij de migranten nog structurele banden onderhielden met het gebied van oorsprong. In de post-industriële maatschappij is het niet langer de sociale kwestie die de stedelijke problematiek gestalte geeft, maar verloopt het proces in tegengestelde zin3. Achtergestelde buurten zijn, volgens Donzelot en Jaillet ‘het epicentrum van het nieuwe sociale vraagstuk’. Achtergestelde buurten maken fysisch integraal deel uit van de stad, maar wie er in gekneld zit, wordt niet volwaardig in de samenleving geïntegreerd. De bewoners van deze buurten worden beschouwd als ‘have nots’, die gescheiden leven van de ‘haves’. Achtergestelde buurten zouden twee gemeenschappelijke kenmerken bezitten: de niet integratie met de stedelijke gemeenschap waar de buurten ruimtelijk zijn ingebed en het verlies van de banden die de inwoners van deze buurten hadden met hun plaats van oorsprong. Achtergestelde buurten kunnen sterk van elkaar verschillen. Zo maakten Meert en Kesteloot een doorlichting van de buurten aan de hand van Polanyi’s drie economische
1
VAN MENXEL, G. “Is er nog plaats voor armoedebestrijding in het nieuw lokaal sociaal beleid?”, in Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2002, pp.263-275 2 DONZELOT, J. & JAILLET, M., Deprived urban areas. Summary report of the pilot study (Report nr. 215), North Atlantic Treaty Organization, 1997 3 Zie ook bij LAMMERTIJN, F., ‘Le nouveau social: maatschappij op zoek naar nieuwe vormen van sociale bescherming’, in De Gids op Maatschappelijk Gebied, 89° jaargang, nr. 11, 1998, pp.819-845
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
1
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING integratiesferen, namelijk marktruil, herverdeling en wederkerigheid4. Huishoudens zijn economisch geïntegreerd ‘wanneer ze via één of meerdere van die relatiesystemen de noodzakelijke bestaansmiddelen weten te verwerven om een behoorlijke levensstandaard te bereiken om zodoende de reproductie van het huishouden als maatschappelijke institutie veilig te stellen’. Het geheel van maatregelen in elke buurt dient een evenwicht in de drie bovenvermelde economische integratiesferen te realiseren. Het te voeren beleid in de Brusselse migrantenbuurten waar veel Turken woonachtig zijn (met een behoorlijke graad van sociale integratie) zal anders moeten zijn in de noordelijke negentiende eeuwse gordel van Antwerpen. En in de Limburgse mijnsités bijvoorbeeld is de huisvesting minder een probleem dan bijvoorbeeld de scholing en de tewerkstelling. De aard en de draagkracht van een buurt kunnen in de loop van de tijd wijzigingen ondergaan en dit onder invloed van economische, politieke en/of culturele factoren. Kesteloot stelt dat er in alle Vlaamse en Belgische steden sprake is van een herkenbare concentratie van achterstelling en armoede in welbepaalde, meestal centrale buurten5. De oorzaken ervan zijn meervoudig en er zijn verschillende types van achtergestelde buurten te herkennen. Bij de maatschappelijke veranderingen vermeldt hij de globalisering en de ontwikkeling van globale steden, met een sociale polarisatie (een transnationale elite t.o. een groep laaggeschoolde en slecht betaalde arbeiders), en een ruimtelijke polarisatie (bepaalde buurten gaan erop vooruit omdat ze de woonplaats zijn van deze transnationale elite, andere worden achtergestelde buurten waar de lager geschoolden en werklozen achterblijven) tot gevolg. Ten tweede heeft de desindustrialisatie en de opkomst van de dienstensector vanaf de zeventiger jaren een economische groei ingeluid die voornamelijk gebaseerd is op productiviteits-verbeteringen, zonder een bijkomende creatie van tewerkstelling. De vereiste flexibiliteit veroorzaakt eveneens een dualisering van de arbeidsmarkt. De suburbanisatie in de jaren zestig en zeventig was het gevolg van de economische groei en de toegenomen welvaart van de bevolking. Door de toenemende koopkracht en een grotere afzetmarkt voor duurzame consumptiegoederen (zoals de auto) was er de behoefte aan meer ruimte en de mogelijkheid voor eigendomsverwerving buiten de steden. Dit veroorzaakte een nieuwe sociaal-ruimtelijke structuur van de stad. In de binnensteden ontstaat een dubbele leemte die door migranten wordt opgevuld: als goedkope arbeidskrachten en door de vestiging in de vroegere stedelijke arbeidersbuurten. Deze buurten degraderen snel door gebrek aan overheidstussenkomsten en particuliere investeringen. In de volgende woongordels vindt men koopwoningen en hier en daar ook sociale woningcomplexen. De stad werd in de loop van de jaren zestig en zeventig uitgebreid tot een stadsgewest, met duidelijke sociaal-economische, demografische en etnische scheidingslijnen. In de vervallen binnensteden vindt men veel alleenstaanden, zowel jongeren als bejaarden en grote migrantengezinnen, in de periferie eerder Belgische gezinnen met kinderen of rijkere vreemdelingen. In de binnensteden zijn de arbeidersbuurten dus etnische buurten geworden. Als gevolg van de crisis was er een hoge werkloosheid, een grote inkomensonzekerheid en minder kansen voor opwaartse sociale mobiliteit. Daarmee kunnen de meesten ook niet verhuizen naar betere buurten.
4
MEERT, H. en KESTELOOT, C., ‘Lokale welvaartsregimes en economische integratie in achtergestelde en stedelijke buurten: lessen voor het beleid’, in VRANKEN, J. e.a., Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 1998, Acco, Leuven, 1998, pp.287-303 5 KESTELOOT, C., “Maatschappelijke veranderingen en de achtergestelde buurten in grote steden”, in Evaluatierapport van het Federaal Grootstedenbeleid 2000-2002, Brussel, juli 2002, pp.102-110
2
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
De beleids- en onderzoeksaandacht voor de problematiek van achterstelling van de wijken en buurten in de steden dateert echter niet van vandaag. In het kader van het stedelijk beleid van de Vlaamse Gemeenschap en meer bepaald het vroegere beleid inzake het Sociaal Impulsfonds en het huidige stedenfonds wordt een sterke nadruk gelegd op wijkontwikkeling en de opwaardering van de achtergestelde buurten en hun bewoners. Een eerste systematisch onderzoek voor Vlaanderen en Brussel naar ‘territoriale concentraties van kansarme bevolkingsgroepen’ verscheen reeds in 1978 van de hand van Fred Provoost en dit op basis van de volkstellingsgegevens van 31 december 19706. Deze studie werd uitgevoerd in opdracht van de Federatie Buurtwerk, de voorloper van het huidige VIBOSO, en kwam er dus op vraag van het praktijkwerk van de concrete buurtwerkingen in functie van de planning en programmatie van deze centra. Er was een concrete aanduiding en afbakening nodig van de kansarme territoria, van de aard en de intensiteit van hun sociaal-culturele ontwikkelingsproblematiek en dit op verschillende niveaus, zowel op het micro- als het macrovlak. Het huidige beleid inzake wijkontwikkeling wordt onderzoeksmatig sterk geïnspireerd door de kansarmoedeatlas van Prof. C. Kesteloot die, op basis van de volkstellingsgegevens van 1991, een afbakening van de achtergestelde buurten maakte voor Vlaanderen en Brussel en later ook voor gans België. De verdeling van de middelen van het Sociaal Impulsfonds en het onderscheid in waarborggemeenten en SIF-plus gemeenten die extra middelen kregen, werden mede op basis van deze kansarmoedeatlas bepaald. Met Europese, Federale en Vlaamse overheidsmiddelen slaagden de steden erin om impulsen te geven aan deze wijken, niet alleen wat betreft de verbetering van het leefklimaat, via het vernieuwen van straten en pleinen, buurt- en opbouwwerking en het werken aan een grotere sociale cohesie, maar tevens wat betreft de bestuurlijke vernieuwing, zijnde het invoeren en stimuleren van de strategische beleidsplanning, de participatie van het middenveld en de bevolking. Demografische en economische factoren van de migratiedynamiek Uit de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe over stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België blijkt duidelijk dat de dynamiek van het migratiepatroon onderhevig is aan diverse factoren7. Vooreerst zijn er de demografische factoren, zoals een aanzienlijk grotere toename van het aantal huishoudens tegenover de toename van de totale bevolking en dit ten gevolge van de gezinsverdunning, een toenemend aantal eenpersoonshuishoudens, een daling van de gemiddelde gezinsgrootte. Ook de demografische effecten van veranderende gezinstypen en van vergrijzing hebben een invloed op het interne migratiepatroon. De geografische mobiliteit is het hoogst in de leeftijdsklasse 20 tot 29 jaar. Meestal nog voor de leeftijd van 30 jaar ontstaat er een dualiteit tussen tweeverdienergezinnen en alle anderen, waarbij de eerstgenoemden veel beter hun woonpreferenties kunnen realiseren, zowel qua aard van de woning als qua locatie. De relatieve toename van tweeverdienergezinnen gedurende de laatste drie decennia ligt dan mede aan de basis van migraties in de richting van het platteland. Eenverdienergezinnen of huishoudens met een vervangingsinkomen daarentegen missen deze ruimere keuzevrijheid, maar zijn daarom niet minder mobiel. Alleen bewegen ze zich ruimtelijk in alle richtingen, d.i. zowel binnen de stad, randstad of platteland of tussen deze gebieden onderling.
6
PROVOOST, F., Kansarme buurten. Een onderzoek naar territoriale concentraties van kansarme bevolkingsgroepen in het Nederlandstalig Landsgedeelte en Brussel-Hoofdstad, Federatie buurtwerk vzw, 1978 7 WILLAERT, D., SURKYN, J. & LESTHAEGHE, R., Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België, Steunpunt Demografie, Vakgroep Sociaal Onderzoek, VUB, 2000
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
3
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING Na de leeftijd van dertig jaar treedt er een daling op van de mobiliteit en is er vooral sprake van woonmobiliteit als gevolg van economische motieven. Na het verlaten van de actieve leeftijd neemt de mobiliteit weer toe. Deze demografische effecten worden doorkruist door conjunctuureffecten. De woningbouw in Vlaanderen en België is een zeer cyclische aangelegenheid. Onze onderzoeksperiode vangt aan in 1986, het begin van een periode van aangroei van het nieuwbouwsurplus. De nettonieuwbouw was er groter dan de demografische incrementen in aantallen huishoudens. Deze opgaande trend loopt door tot 1996. Daarna slaat de netto-nieuwbouwtrend weer om en daalt tot ongeveer op het niveau van de demografische basistrend. Het opgaande deel van deze cyclus is in verband te brengen met de duidelijke heropleving van de economische conjunctuur na 1988 en ze is ook een recuperatie t.a.v. de zeer zwakke bouwconjunctuur in het grootste (eerste) deel van de jaren tachtig. Het neergaande deel in de laatste cyclus echter is veel minder dan in de periode 1975-1986 het gevolg van een verzwakkende economie. Relatie bouwconjunctuur en interne migraties Het is vooral in perioden van hoogconjunctuur dat sterkere stadsvlucht optreedt om opnieuw te verzwakken met afnemende bouwactiviteit. De cycliciteit in de woningbouw en de achterliggende oorzaken laten zich vertalen in cycli qua suburbanisatie en migratie naar plattelandsgemeenten. Uit de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe wordt dit geïllustreerd aan de hand van de gemiddelde migratiesaldi per 1000 inwoners voor de diverse zones in de grotere Belgische migratiebekkens Antwerpen, Brussel en Gent. In de drie beschouwde migratiebekkens komt de herstelbeweging in de bouwconjunctuur tussen 1988 en 1996 overeen met een sterk negatief migratiesaldo (meer stadsvlucht) in de drie stedelijke zones. Dit is het meest uitgesproken voor Gent en minder voor Brussel, o.m. ten gevolge van compenserende internationale migraties naar de hoofdstad. Na de periode van geringe stadsvlucht in de jaren tachtig komt de periode 1988 – 1996 wel degelijk overeen met hernieuwde emigratie vanuit de stad en ten voordele van alle andere zones in de beschouwde migratiebekkens. De omslag in de nieuwbouwconjunctuur na 1996 wordt vertaald in een vermindering van de stadsvlucht. Dit is het meest uitgesproken voor de stedelijke zone van het Brussels bekken en in minder mate van het Antwerps bekken. De omslag van de bouwconjunctuur volgens Willaert e.a. is echter niet te verbinden aan een meer algemene economische depressie. Zij denken eerder aan saturatieverschijnselen die te maken hebben met de toegenomen verkeerscongestie, langere pendeltijden en het schaarser en duurder worden van bouwgronden. In dit onderzoek zal o.m. worden nagegaan of de tendensen die in de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe in verband met stadsvlucht en de relatie met de economische conjunctuur in dezelfde mate of niet aanwezig zijn in de achtergestelde en de referentiebuurten. Belang van verhuisbewegingen volgens het geografisch niveau Willaert stelt bij zijn uitgangspunten dat hoe lager het ruimtelijk niveau, hoe belangrijker de rol van migratie wordt. Die verhuisbewegingen spelen zich immers vooral af op korte afstand8. Zo blijkt dat ongeveer de helft van alle verhuisbewegingen in België plaats heeft binnen de gemeenten.
8
4
WILLAERT, D., ‘Stadsvlucht of verstedelijking ? Een analyse van migratiebewegingen in België’, in Planologisch Nieuws, Jaargang 19, nr.2/1999 ; WILLAERT, D., Interne migraties naar LIPRO-huishoudenstypen. De stadsvlucht en verstedelijking nader belicht, Working Paper 2000-2, Steunpunt Demografie, VUB - Universiteit Gent ; WILLAERT, D., Een ruimtelijke indeling voor de studie van interne migratiebewegingen, Working Paper 1999-2, Steunpunt Demografie, VUB - Universiteit Gent
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
TABEL 1: AANTAL INDIVIDUELE MIGRATIES (IN- EN UITWIJKINGEN) IN BELGIË (GECUMULEERDE AANTALLEN VOOR DE PERIODE 1994-1996) Niveau Binnen gemeente Tussen gemeenten Tussen arrondissementen Tussen gewesten Totaal interne migraties Buitenlandse migraties Bron : Rijksregister, in Willaert, Planologisch Nieuws, nr. 2/1999
N 1.368.007 1.333.963 611.913 195.211 2.701.970 299.909
% 50.6 49.4 22.6 7.2 100.0
Migratiebekkens Aangezien de karakteristieken van stadsvlucht en verstedelijking verschillen van stad tot stad, wordt in de studie van Willaert gewerkt met zogenaamde ‘migratiebekkens’. Het gaat om invloedsgebieden van steden voor wat betreft de interne migraties. Iedere gemeente wordt ingedeeld bij een stedelijke zone waarmee het de hoogste uitwisseling van migranten heeft. Zo werden voor België 17 migratiebekkens afgebakend. In Vlaanderen-Brussel gaat het om Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven, Hasselt-Genk, Brugge, Oostende, Roeselare en Kortrijk. De migratiebekkens zijn veel groter dan de stadsgewesten. Zo is in het migratiebekken Antwerpen de ganse provincie Antwerpen begrepen, met inbegrip van de stadsgewesten Mechelen en Turnhout, samen met het Waasland, met inbegrip van het stadsgewest SintNiklaas en de Vlaams-Brabantse gemeenten Zemst, Boortmeerbeek, Haacht, Keerbergen en Tremelo. Binnen elk migratiebekken wordt een indeling voorgesteld die gebaseerd is op de migratiesaldi en hun invloed en de typologie van huishoudens.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
5
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING KAART 1: ZONERING BINNEN MIGRATIEBEKKENS
Bron: WILLAERT, D., ‘Stadsvlucht of verstedelijking? Een analyse van migratiebewegingen in België’, in Planologisch Nieuws, Jaargang 19, nr.2/1999
Er kunnen vier zones onderscheiden worden op basis van een gemeente boven of onder de mediaan voor wat betreft (a) de migratiesaldi in de periode 1993 - 96 en (b) de stijging van die saldi tussen 1981 - 84 en 1993 - 96 In onze studie worden de migraties besproken vanaf 1986 tot en met 1999. Deze door Willaert gepresenteerde migratiecijfers m.b.t. de grote tendensen en fluxen tussen en binnen bekkens, dienen als achtergrondinformatie ter situering van de migraties tussen buurten in de periode 1986 - 1999. Een zone met een recent hoog vestigingsoverschot - een zogenaamde ‘drukzone’ - zijn die gemeenten die een hoog vestigingsoverschot hebben en die sinds het begin van de jaren ’80 ook een aanzienlijke stijging hebben gekend van hun migratiesaldi, boven de mediaan liggen voor zowel het migratiesaldo in 1993 - 1996 als de evolutie van het migratiesaldo tussen 1981 - 84 en 1993 - 96. Op ruimtelijk vlak situeert de drukzone zich voornamelijk op een aanzienlijke afstand van de grote stedelijke centra. Zo is de migratiedruk in de eerste ring van randgemeenten rondom het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zeer gering. Enkel in Vilvoorde, Machelen en Tervuren is die druk hoog. De zone met een hoog recent vestigingsoverschot, daarentegen, bevindt zich aan de rand van het migratiebekken (aaneengesloten gebied tussen Ternat en Ath, een groot deel van Waals-Brabant). Deze vergaande suburbanisatie (of rurbanisatie) heeft waarschijnlijk te maken met het nog relatief groot en goedkoop aanbod van bouwgronden in de landelijke gemeenten. Tevens worden de migratiestromen bepaald door de graad van verkeersontsluiting (cfr. de hoge migratiedruk langsheen de E40 kust-Brussel en de E429 Brussel-Doornik) (+A2 Leuven-Hasselt-Genk) en de aanwezigheid van een aangenaam leefmilieu (cfr. vele Ardense gemeenten). Uiteindelijk worden maximaal vijf typen zones per bekken onderscheiden. Bij het merendeel van de 17 migratiebekkens zijn dat maar drie zones (landelijk, landelijk plus druk en stedelijk),
6
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
aangezien alleen in de bekkens Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven en Luik randstedelijke gemeenten voorkomen. De stedelijke clusters worden voornamelijk getypeerd door een oververtegenwoordiging van alleenstaanden, éénoudergezinnen, allochtonen en ongehuwde cohabitanten zonder kinderen. In de randstedelijke clusters treffen we een hoge proportie aan late thuisverlaters (‘hotelgezin’) aan. Migraties tussen migratiebekkens Bij de studie van de migratiebewegingen tussen migratiebekkens gaat het hoofdzakelijk over lange afstandsmigratie, waar men kan veronderstellen dat economische overwegingen een grotere rol spelen in de verhuismotieven. Het blijkt dat deze migratiebewegingen een functie zijn van enerzijds de afstand en anderzijds de bevolkingsomvang (risicopopulatie). Aangrenzende, grote bekkens wisselen veel meer migranten met elkaar uit dan kleine, ver van elkaar gelegen bekkens (met als uitzondering de verhuisbewegingen tussen Vlaanderen en Wallonië, die - vergeleken met de stromen binnen die gewesten - uitzonderlijk klein zijn. De taalgrens is dus voor een goot deel een migratiegrens. Enkel binnen het bekken Brussel is deze grens minder uitgesproken. Hetgeen te maken heeft met de ingesloten positie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnen Vlaanderen en het feit dat het invloedsgebied van de hoofdstad zich voor een groot deel in de richting van Wallonië uitstrekt. De bekkens met het hoogste vestigingsoverschot in de periode 1994-96 zijn Aarlen (+3.58 ‰), Oostende (+ 2.85 ‰), Leuven (+ 2.37 ‰) en Namen (+ 1.86 ‰). Het overgrote deel van deze sterke positieve migratiesaldi zijn afkomstig van het bekken Brussel. Het bekken Brussel heeft een negatief migratiesaldo. Het vertrekoverschot vanuit het Brusselse bekken is het grootst naar de bekkens Oostende, Namen, Leuven en Antwerpen. Migraties binnen migratiebekkens De migratiestromen tussen de verschillende zones van een bekken laten toe het aspect stadsvlucht in meer detail te bestuderen. Op dit schaalniveau treden voornamelijk korte afstandsmigraties op die hoofdzakelijk beïnvloed worden door residentiële factoren: verhuismotieven geassocieerd met de woningmarkt, zoals het aanbod van huurwoningen en bouwkavels of de bouw- en grondprijzen. Bij de analyse gaat het om migratiebewegingen van individuen en niet van gezinnen. Dit is belangrijk omdat een daling van het aantal personen niet betekent dat ook het aantal gezinnen afneemt. In België als geheel stond tegenover een stijging van de bevolking met 1.3 % tussen 1981 en 1991, een stijging van het aantal huishoudens met 9.6 %. Deze evolutie liep gelijk met het aantal woningen, dat steeg van 3.608.178 in 1981 tot 3.953.125 in 1991. In Brussel nam het aantal woningen in diezelfde periode toe met 1.5 % en dat ondanks een bevolkingsdaling van 4.3 %. Van een echte leegloop van de stad is er volgens Willaert dan ook weinig sprake. De migratiesaldi van steden o.b.v. individuele migraties zijn misleidend, vermits er kan verondersteld worden dat voornamelijk kleine huishoudens (alleenstaande jongeren en eenpersoonshuishoudens) naar de stad verhuizen, terwijl bij voorkeur grotere huishoudens (gezinnen met kinderen) uit de stad wegtrekken. Anderzijds is het positieve migratiesaldo van de randstedelijke en landelijke gemeenten, om dezelfde reden, waarschijnlijk overschat. In ieder geval moet de grootteorde van de stadsvlucht wat genuanceerd worden. Alhoewel absolute cijfers belangrijk zijn voor planningsdoeleinden, zijn relatieve migratiesaldi noodzakelijk om zones met een hoge netto groei te identificeren en om die zones met elkaar (en van bekken tot bekken) te kunnen vergelijken. Op basis van individuele migraties is er in het merendeel van de migratiebekkens sprake van een aanzienlijke stadsvlucht. Enkel in de bekkens Aarlen, Oostende, en in mindere mate Bergen is het migratiesaldo van de stedelijke zone positief.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
7
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING De stadsvlucht is het grootst in de bekkens Antwerpen, Gent en Brussel: een vertrekoverschot van respectievelijk 7.11‰, 6.91‰ en 6.84‰ in de respectievelijke stedelijke zones. Ten opzichte van de periode 1988-90 is de stadsvlucht in de meeste bekkens lichtjes afgenomen. Enkel in Antwerpen, Gent, Kortrijk en La Louvière is ze iets intenser geworden. De migratiesaldi van de randstedelijke zone zijn steeds positief t.o.v. de stedelijke zone. Echter ten opzichte van de landelijke zones verliest het randstedelijke gebied meestal meer migranten dan het aantrekt. Het negatief migratiesaldo van (vooral) de randstedelijke zone zonder druk met de landelijke gemeenten is bovendien sinds 1988 - 90 nog toegenomen. De landelijke drukzones hebben ook een hoger totaal migratiesaldo dan de randstedelijke drukzones. Verder zijn de vestigingsoverschotten in alle randstedelijke gebieden zonder druk (maar ook in sommige randstedelijke drukzones) sinds eind jaren ’80 fors afgenomen. En in de meeste landelijke zones steeg de migratiedruk tijdens diezelfde periode, wat een bewijs is dat de rurbanisatie in ons land zich vooralsnog doorzet. Het randstedelijk gebied heeft een ongeveer dubbel zo hoog vestigingsoverschot t.o.v. de steden dan het landelijk gebied t.o.v. de steden. Dit betekent dat de netto verhuisbeweging van de stad naar de rand tweemaal hoger is dan van de stad naar het platteland. Omdat die randgemeenten op hun beurt migranten verliezen met de landelijke gemeenten kan men spreken van het optreden van de stadsvlucht in twee fasen: (1) van stad naar rand, en (2) van rand naar platteland. De netto migratie van rand naar platteland kan in verband gebracht worden met de dure grond- en woningprijzen en het schaarse aanbod van bebouwbare percelen in vele banlieue-gemeenten, waardoor minder koopkrachtige gezinnen uitwijken naar goedkopere plattelandsgemeenten. Tot slot stelt men vast dat er telkens een netto uitstroom van de landelijke en randstedelijke zone zonder migratiedruk naar de landelijke en randstedelijke zones met migratiedruk optreedt. Externe (buitenlandse) migraties Met buitenlandse migraties wordt bedoeld: de buitenlandse inwijkelingen plus buitenlandse uitwijkingen, maar ook de bevolking die ambtshalve is geschrapt en de herinschrijvingen worden hier meegeteld. Deze buitenlandse migraties treden op in de grensgemeenten en in de (omgeving van de) grote steden. Als men kijkt naar het extern migratiesaldo (de buitenlandse inwijkelingen plus de herinschrijvingen - de buitenlandse uitwijkingen plus de schrappingen) dan komen de hoogste vestigingsoverschotten voor in de Brusselse gemeenten Sint-Joost-ten-Node en Sint-Gillis, met respectievelijk 17.6 ‰ en 13.2 ‰. Ook de Antwerpse en Limburgse gemeenten langs de Nederlandse grens en quasi heel het Duitstalig gebied in België hebben een vrij hoog positief extern migratiesaldo. Andere uitschieters zijn de universiteitssteden Leuven en Louvain-LaNeuve (aantrekking van buitenlandse studenten) en de steden Gent en Brugge (samen met nog een aantal Waalse steden). De zones met een hoog buitenlands vertrekoverschot zijn gesitueerd langs de Luxemburgse en Franse grens en ten zuidoosten van Brussel. Opvallend is dat veruit de meeste gemeenten met een extern vertrekoverschot gelegen zijn in Wallonië. Het extern migratiesaldo van de zones binnen een bekken zijn meestal van een veel kleinere grootteorde dan het totaal intern migratiesaldo. Echter, in sommige stedelijke zones neutraliseert het buitenlands migratiesaldo de stadsvlucht in grote mate. In Brussel bedraagt het extern migratiesaldo +6.1‰. Dit staat tegenover een intern migratiesaldo van -6.8 ‰ zodat het totaal vertrekoverschot amper -0.7 ‰ is. Indien Brussel opgesplitst wordt naar gemeenten behorende tot de eerste kroon (de centraal gelegen gemeenten Brussel, Anderlecht, Elsene, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost-tenNode en Schaarbeek) en de tweede kroon (de overige 12 gemeenten), dan kent de tweede 8
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
kroon na 1994 trouwens zelfs een (klein) positief totaal migratiesaldo. Dit vestigingsoverschot in de tweede kroon is echter grotendeels het resultaat van een grotere instroom van vreemdelingen sinds begin jaren ’90. Wat waarschijnlijk te maken heeft met de uitbreiding van de Europese Unie en de versterking van de internationale positie van Brussel. Voor Belgen blijft er een vrij hoog vertrekoverschot, al neemt dit de laatste jaren lichtjes af. In de stedelijke zone van het bekken Leuven wordt het totaal migratiesaldo zelfs positief. Het buitenlands migratiesaldo verandert over het algemeen maar weinig aan de situatie in de landelijke en randstedelijke gebieden. In een aantal bekkens is de impact van die externe migraties echter wel groot. Zo vervijfvoudigd in Hasselt-Genk de migratiedruk in de landelijke zones onder invloed van de externe migraties. Van de grootstedelijke bekkens worden enkel Antwerpen en Luik gekenmerkt door een relatief hoog extern vestigingsoverschot in de landelijke en randstedelijke zones. Uit de conclusies leren we o.a. nog dat zelfs volgens de meest voorzichtige projecties tot 2008 er in Vlaanderen drie gebieden volledig volgebouwd dreigen te raken: het stadsgewest Antwerpen met uitlopers naar het Waasland en de Noorderkempen, vrijwel heel VlaamsBrabant (vooral rond Leuven en ten zuiden en oosten van Brussel) en het noorden van WestVlaanderen (de kustgemeenten). Einde van de stadsvlucht? In een meer recente studie stelt Willaert dat de vijf grote Belgische steden in de periode 1981 – 2000 onafgebroken inwoners verloren door migratie9. Sinds 1998 is er een duidelijke trendbreuk, zijnde een omslaande tendens met in 2001 zelfs meer inwijkingen dan uitwijkingen. Een belangrijke nuance bij het gestegen aantal buitenlandse immigraties in 2001 is de regularisatiecampagne van vreemdelingen in 2000 – 2001. Het blijkt dat drie vierde van de stijging van de buitenlandse immigraties tussen 2000 en 2001 een gevolg is van de regularisatieprocedure. Dit heeft echter geen effect op onze datareeks, die tot 1999 loopt. Willaert constateert in Vlaanderen een duidelijk verband tussen het verloop van de saldi van de grote steden Antwerpen en Gent en van de niet-stedelijke gemeenten. Tijdens de crisis van begin jaren tachtig was er in de grote steden weinig stadsvlucht, met in 1982 zelfs een positief totaal migratiesaldo. Daartegenover stond een beperkte migratiedruk in de nietstedelijke gemeenten. Tijdens de herneming van de economie tijdens de jaren tachtig en de verderzetting van de economische groei in de jaren negentig nam het totaal migratiesaldo in de grote steden af tot ongeveer –5 pro mille, terwijl het saldo in de niet-stedelijke gemeenten in die periode tot boven de +4 pro mille uitkwam. Na 1996 slaat deze trend opnieuw om. Het totaal migratiesaldo van Antwerpen en Gent wordt positief en hun binnenlands saldo veel minder negatief, terwijl de migratiedruk in de niet-stedelijke gemeenten aanzienlijk afneemt. Opmerkelijk is Willaert’s conclusie dat na 1997 de trendbreuk die nodig is om de vooropgestelde doelstelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen te behalen een feit is. Het negatief totaal migratiesaldo van Antwerpen en Gent is in 1999 – 2001 positief geworden en ook de regionale steden evolueerden van een vertrekoverschot naar een vestigingsoverschot. Ook de suburbanisatie is teruggelopen, waardoor de druk op het buitengebied gevoelig af nam. De 60/40-regel werd in 2000 net niet bereikt, maar gezien de verdere verzwakking van de stadsvlucht en de bijkomende huishoudens ten gevolge van de regularisatie van vreemdelingen in 2001 is die niet meer veraf. Als verklaringen voor de verminderde stadsvlucht haalt Willaert de volgende elementen aan:
9
Willaert, D. Migratie in het nieuw millennium. Een terugkeer naar de stad?, Working Paper 2003-2, Steunpunt Demografie, VUB STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
9
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING -
economische conjunctuur en nieuwbouw (tot 1996 een goede verklaring en wellicht ook na 2001, met een nieuwe periode van economische crisis, waardoor men verwacht dat de suburbanisatie en stadsvlucht verder zal teruglopen) evolutie van de bouwgrondprijs en de kost van bestaande woningen (schaarser en duurder worden van bouwgronden), gecombineerd met het gevoerde ruimtelijk beleid in Vlaanderen. vernieuwing van het woningpark (na een vernieuwing van het bestaande woningpark worden de oudere woningen in de stad aantrekkelijker, met een afname van de stadsvlucht tot gevolg. demografische factoren (de toename van het aantal huishoudens neemt af (door de aankomst van kleinere geboortecohorten en de verzwakking van de gezinsverdunning. Ook hebben veranderende gezinseffecten en vergrijzing een invloed op de woonpreferenties van huishoudens)
Migratie in en uit concentratiewijken In een Nederlandse studie werd nagegaan of er sprake is van een categorie mensen die achterblijft in de concentratiewijk en zo ja hoe deze groep eruit ziet10. Uit de analyses bleek dat er geen sprake is van een specifieke categorie van achterblijvers in concentratiewijken, noch onder de allochtonen, noch onder de autochtonen. De achtergrondkenmerken van blijvers in concentratiewijken zijn wel deels uniek. Er zijn om te beginnen meer 65-plussers onder de autochtone blijvers in concentratiewijken dan onder blijvers in de gemengde en de witte wijken. Onder allochtone blijvers in concentratiewijken zijn vooral de 25-34 jarigen beter vertegenwoordigd. Verder blijken allochtone blijvers in concentratie en gemengde wijken relatief laag opgeleid. Opvallend is dat er geen specifieke inkomenskenmerken van achterblijvers zijn in concentratiewijken. Degenen die langer in de wijk wonen hebben zelfs een hoger inkomen dan degenen die korter in de wijk verblijven. Dit lijkt er op te wijzen dat bewoners van concentratiewijken in Nederland niet ongewild achterblijven. Allochtonen in concentratiewijken verhuizen vaker dan autochtonen in concentratiewijken. Dit betekent echter niet dat hun wooncarrière daarmee kwalitatief beter is dan van autochtonen. Integendeel, als allochtonen uit concentratiewijken verhuizen, dan komen ze vaker dan autochtonen weer in (andere) concentratiewijken terecht. Autochtonen uit concentratiewijken die verhuizen, trekken vaker weg naar etnisch minder geconcentreerde wijken. Bovendien komen allochtonen die woonachtig zijn in wittere wijken na een verhuizing vaker terecht in concentratiewijken. Dit duidt eerder op een kwalitatief minder goede wooncarrière voor allochtonen. De huishoudensamenstelling verschilt weinig naar het soort verhuisbeweging. Een laag inkomen belemmert de uitstroom naar wittere wijken. Alleen diegenen die uit wittere wijken naar concentratiewijken verhuizen worden gekenmerkt door een relatief groot aandeel eenpersoonshuishoudens. Vooral de economische succesvolle personen verlaten de concentratiewijken. Bewoners van concentratiewijken zijn duidelijk minder tevreden met hun buurt of wijk dan bewoners van wittere wijken. Dit is in iets sterkere mate het geval onder allochtonen dan onder autochtonen. Van ongewild achterblijven is geen sprake. Degenen die lang in concentratiewijken wonen blijken juist meer tevreden met de woning en woonomgeving dan degenen die nog maar kort in de concentratiewijk wonen. De opvattingen over het wonen lijken van invloed te zijn op de verhuizingen in en uit de concentratiewijken. Degenen die weggetrokken zijn uit concentratiewijken naar wittere wijken,
10
UUNK, W. & MARTINEZ S.D., Wijken in beweging. Migratie in en uit concentratiewijken, Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek, Erasmus Universiteit Rotterdam, Koninklijke Van Gorcum, Rotterdam, 2002, 103pp.
10
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
noemen de woonomgeving op het vorige adres vaker als belangrijkste verhuismotief dan degenen die binnen de concentratiewijk zijn verhuisd. Het aanbod van voorzieningen in de wijk blijkt nauwelijks van invloed te zijn op de geneigdheid om te verhuizen. Als voorzieningen er al toe doen, dan betreft dit aanbod van basisscholen in de wijk. Keuze van de stadsgewesten voor het onderzoek Dit onderzoek naar de relatie tussen migraties en kansarme buurten werd uitgevoerd voor de binnenstedelijke gebieden van Brussel, Antwerpen, Gent, Mechelen, Oostende, Genk en Leuven. De keuze van deze stadsgewesten is o.m. gebaseerd op de aanwezigheid van kansarme buurten in 1970, 1981 en 1991 en de aanwezigheid van een beleid van wijkontwikkeling. Keuze van de kansarme en referentiebuurten In de boven vermelde stadsgewesten werden zowel kansarme als referentiebuurten geselecteerd. Deze vielen samen met een statistische sector of met een groepering van statistische sectoren. De kansarme buurten (in totaal 33, bestaande uit 55 statistische sectoren) werden uitgekozen op basis van ligging, de kansarmoede atlas van Kesteloot en Vandebroecke (en de indicatoren hieruit) en gesprekken met bevoorrechte getuigen. De referentiebuurten (in totaal 40, bestaande uit 59 statistische sectoren) zijn de buurten die in het midden liggen van een kansarmoede ranking en werden geselecteerd op basis van een ranking van alle buurten van de stadsgewesten van Vlaanderen en Brussel volgens een aantal kansarmoedeindicatoren. Alle buurten zijn centraal gelegen in de stad (of het gewest voor wat Brussel betreft)11. Een unieke dataset Om de relatie tussen migraties en kansarmoede te bestuderen werden de vereiste gegevens aangevraagd bij het NIS. Het is de eerste maal dat een uitgebreide dataset kon geanalyseerd worden op het niveau van de statistische sectoren. Er werd een dataset gebruikt met alle migratiebewegingen van personen in een periode van 14 jaar (van 1986 tot 1999) binnen, uit en naar de geselecteerde kansarme en referentiebuurten. Het gaat om gegevens afkomstig van het Rijksregister die door het NIS geanonimiseerd zijn en specifiek voor dit onderzoek voor de geselecteerde statistische sectoren ter beschikking gesteld. Het bestand bevat over het miljoen verhuisbewegingen, met daaraan gekoppeld de Rijksregistergegevens van de personen met gegevens en wijzigingen inzake geslacht, geboortedatum, burgerlijke staat, verwantschap, huishoudensituatie en nationaliteit. Ieder record staat dus gelijk met een verhuisbeweging en één persoon kan dus verschillende verhuisbewegingen maken per jaar of tijdens de ganse tijdsperiode van 14 jaar. In de eerste fase van het onderzoek is heel wat tijd gegaan naar het bekomen, controleren en bewerken van de vereiste gegevens om tot een voor statistische analyse werkbaar databestand te komen. Het was voor de eerste maal dat het NIS migratiegegevens op deze manier ter beschikking gesteld heeft en dit vereiste binnen het NIS een gans nieuwe programmatie, die in de toekomst voor andere onderzoeksdoeleinden zijn vruchten zal afwerpen. Wij willen in dit verband de heren Veirman, Van Renterghem en Wiliquet en mevrouw Walraevens danken voor de programmatie en het ter beschikking stellen van deze data.
11
Voor Brussel werden door Jacobs en Swyngedouw een vergelijkbare methode toegepast. Zie JACOBS, D. & SWYNGEDOUW, M., Een nieuwe blik op achtergestelde buurten in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, IPSOM-bulletin nr. 1, Instituut voor Politieke Sociologie en Methodologie, KU Brussel, April 2000
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
11
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – INLEIDING EN PROBLEEMFORMULERING Een vergelijking van de migraties tussen achtergestelde en referentiebuurten Verder is een beschrijving gemaakt van het migratiepatroon van de personen, zowel als de huishoudens binnen, naar en uit de geselecteerde buurten. De algemene tendensen van de migraties binnen, van en naar kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten worden beschreven in hoofdstuk 3. Er wordt daarbij ingegaan op de omvang en de evolutie van de migratiestromen tussen 1986 en 1999 en dit voor wat betreft de immigratie, de emigratie, de interne verhuisbewegingen, het migratiesaldo (het verschil tussen toekomers en vertrekkers) en de mobiliteit (gedefinieerd als het geheel van de inwijkingen, uitwijkingen en interne verhuizingen binnen de buurt). Bij de externe migraties wordt nog eens het onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse migraties. Voor wat betreft de binnenlandse migraties werd er vervolgens gekeken naar en vanuit welke type buurten er verhuisd wordt, volgens verstedelijkingsgraad, afstand en graad van kansarmoede van de buurt. Tot slot werden de migratietendensen geanalyseerd volgens een aantal socio-demografische kenmerken, zoals leeftijd, nationaliteit, etnische afkomst en huishoudensgrootte. In hoofdstuk vier wordt dan ingezoomd op de specifieke situatie van de migraties in de achtergestelde en referentiebuurten van de stadsgewesten van Brussel, Antwerpen en Gent en en in hoofdstuk vijf worden de verhuisbewegingen in drie zogenaamde gentrificationbuurten nader belicht, m.n. Patershol in Gent, Zuid in Antwerpen en Dansaert in Brussel. De finale doelstelling van het onderzoek is om na te gaan of er een verband bestaat tussen de migratiebewegingen en haar kenmerken en de draagkracht van de achtergestelde buurten. Om hierop een antwoord te bieden werd in hoofdstuk zes een analyse gemaakt van een aantal kansarmoedekenmerken op buurtniveau enerzijds en de migratiebewegingen in deze buurten anderzijds. Hiervoor werd een nieuwe databank op geaggregeerd niveau samengesteld. Achtereenvolgens werd de relatie onderzocht tussen de graad van kansarmoede en de totale mobiliteit, het migratiesaldo, de emigratie, de immigratie en de interne verhuisbewegingen. Verder werd in dit hoofdstuk ook nagegaan in welke mate de band tussen de migraties en de economische conjunctuur die op stedelijk en binnenstedelijk niveau kan worden vastgesteld van toepassing is op de achtergestelde en de referentiebuurten. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een samenvatting en besluit geformuleerd.
12
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET ONDERZOEK - MIGRATIES
EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
2.
METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1.
BEPALING VAN DE STEDELIJKE GEBIEDEN
Het was van bij de aanvang duidelijk dat de studie een antwoord diende te bieden op de vraag in welke mate de verhuisbewegingen naar en uit de kansarme buurten van binnenstedelijke gebieden de draagkracht van die buurten beïnvloedt. Kansarme buurten die gelegen zijn buiten de steden werden bij voorbaat uitgesloten. Om de stedelijke gebieden te bepalen die bij het onderzoek werden betrokken, werd vertrokken van de selectie van stedelijke gebieden en stedelijke netwerken in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, 1997. De in het RSV gehanteerde indeling is gebaseerd op de studie van Van Hecke, E., m.m.v. Van der Haegen, H.12. Deze hiërarchie is gebaseerd op het niveau van de verzorgende functies van de woonkernen en de aard en de intensiteit van de relaties die deze functies oproepen. Daarbij wordt Brussel als een stad van niveau 0 aangeduid, grote steden als niveau 1 en regionale steden als niveau 2. Er werd geopteerd om bij de selectie van de steden te vertrekken van zowel de grootstedelijke als de regionaal stedelijke gebieden. De grootstedelijke gebieden in het structuurplan Vlaanderen zijn Antwerpen en Gent, met telkens delen van de omliggende gemeenten. De regionaal stedelijke gebieden (niveau 2) zijn Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Sint-Niklaas, Aalst, Roeselare en Turnhout, telkens met delen van omliggende gemeenten. Om redenen van vergelijkbaarheid werd er gewerkt met de stadsgewesten, die ook door het NIS gebruikt worden. Hierdoor werd aangesloten bij het onderzoek dat na de vorige Volkstelling verricht is m.b.t. de dynamiek van de stadsgewesten met de gebruikte indeling: kernstad, morfologische agglomeratie en banlieue. De criteria die bij de uiteindelijke selectie van de stedelijke gebieden voor het onderzoek hebben meegespeeld, waren de volgende: -
de aanwezigheid van achtergestelde buurten in 1991 (op basis van de kansarmoedeatlas van Kesteloot e.a.) en heden de aanwezigheid van achtergestelde buurten in 1970 (kansarmoedeatlas van F. Provoost) of 1981 (toepassing van de kritische drempels uit 1991 op de toestand 1981 eigen analyse) de rangschikking van de SIF-plus gemeenten volgens de armoedecoëfficiënten: in volgorde gaat het om Antwerpen, Gent, Genk, Oostende, Mechelen, Leuven, Maasmechelen, Kortrijk, Ronse en Vilvoorde. de graad van overheidsingrijpen tijdens de laatste twintig jaar de aanwezigheid van wijkontwikkelingsplannen in het kader van het SIF-beleid
Als volgt werden de volgende zeven steden weerhouden: Brussel, Antwerpen, Gent, Mechelen, Genk, Oostende en Leuven. Het gaat om de drie grootstedelijke gebieden, waar samen 79 % van de achtergestelde buurten van Vlaanderen en Brussel gevestigd zijn: Brussel (58 %), Antwerpen (15 %) en Gent (6 %). Er is van bij de aanvang geopteerd om ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op te nemen. Brussel is immers de stad in België waar de problematiek van de kansarme buurten het
12
Van Hecke, E., m.m.v. Van der Haegen, H., Hiërarchie van de stedelijke kernen in Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van AROHM, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, mei 1997
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
13
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
duidelijkst aanwezig is en verder heeft de Vlaamse Gemeenschap zich reeds in het verleden, onder andere via het SIF- beleid, geëngageerd ten opzichte van de bestrijding van de kansarmoede in haar hoofdstad. Verder gaat het om de regionaal stedelijke gebieden Mechelen en Hasselt-Genk die achtergestelde buurten bevatten en/of in het geheel hoog scoren volgens de gehanteerde armoedecoëfficiënten. Tenslotte zijn er ook nog Oostende en Leuven, die in 1991 weliswaar geen achtergestelde buurten bevatten, maar toch geselecteerd werden omwille van hun hoge globale armoedecoëfficiënt, het aanwezig zijn van achtergestelde buurten in 1970 en 1981 en de aanwezigheid van wijkontwikkelingsplannen. Niet geselecteerd werden de regionaal stedelijke gebieden Aalst, Kortrijk, Sint-Niklaas, Brugge, Roeselare en Turnhout. Aalst dat één wijk telt waar de kansarmoede problematiek duidelijk merkbaar is en als stedelijk gebied zeker in aanmerking komt, werd uiteindelijk niet opgenomen. Dit omdat de wijk “Rechteroever”, waarover sprake is, een te hoog percentage sociale woningen telt en de toewijzingsprocedures van sociale woningen de normale verhuisdynamiek te sterk beïnvloeden. Kortrijk, dat hoog scoort voor wat betreft de armoedecoëfficiënt en ook een door Kesteloot e.a. (1996) in 1991 afgebakende achtergestelde buurt bevat, werd niet geselecteerd omwille van het feit dat de wijk Venning te klein is en een aparte enclave vormt ten opzichte van de rest van het stadsweefsel. Verder omwille van het feit dat de Stationswijk, die in feite de meest achtergestelde buurt van Kortrijk is, uit onderdelen van vier verschillende sectoren bestaat, hetgeen een afbakeningsprobleem met zich mee brengt. Sint-Niklaas heeft wel achtergestelde buurten in 1991, maar het gaat daarbij om sociale woonwijken. Daarenboven wordt er door de stad Sint-Niklaas geen specifiek wijkgebonden beleid gevoerd in het kader van het stedelijk beleid. Brugge, Roeselare en Turnhout tenslotte bevatten geen achtergestelde buurten in 1991, scoren ook niet hoog voor wat betreft de globale armoedecoëfficiënt en er wordt geen specifiek wijkgebonden kansarmoedebeleid gevoerd.
2.2.
SELECTIE VAN DE ONDERZOCHTE KANSARME BUURTEN
Voor de analyse van de buurten in ons onderzoek werd gewerkt met gegevens op het niveau van de statistische sectoren. Een bepaalde buurt kan bestaan uit verschillende statistische sectoren. In eerste instantie werden dan ook 31 kansarme onderzoeksbuurten geselecteerd die in aanmerking komen voor onze analyse, bestaande uit 97 statistische sectoren. Hieruit werden in totaal 55 statistische sectoren opgenomen, waarvan de migraties werden onderzocht (zie verder). Bij de selectie van de buurten die onderzocht werden, werd vertrokken van de indicatoren die door Kesteloot e.a. (1996) gehanteerd zijn om de achtergestelde buurten af te bakenen (zie bijlage). Deze werden berekend en in kaart gebracht voor 1981 en 1991. Tevens werd rekening gehouden van de kansarmoedeatlas van Fred Provoost met betrekking tot de kansarme buurten op basis van de volkstelling van 1970. De selectie is mede gebeurd op basis van OCMW-gegevens en interviews met sleutelfiguren die de wijken en de geschiedenis goed kennen (opbouwwerkers, gemeentelijke ambtenaren,…). De volgende gesprekken werden eind 1999, begin 2000 gehouden met: -
14
Stadsbestuur Gent met Joris De Moor en Eddy Beek, SIF-coördinatoren ACRO Aalst met Annemie De Weerdt en Hilde Cammu, opbouwwerkers, Aalsters Centrum Rechteroever
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
-
Stadsbestuur Mechelen met Ray De Wever, SIF-coördinator Stadsbestuur Sint-Niklaas met mevr. Collyn, SIF-coördinator Stadsbestuur Genk, met Myriam Indenkleef (Sociale Zaken - dienst Wijkontwikkeling) en Lutgard Vince (Stafcel strategische planning) Stadsbestuur Oostende, met Hannah Wildemeersch, SIF-coördinator; Marc Casier, Buurtwerk Westerkwartier; Peter Daschot, Vuurtorenwijk; Frederik Mylle, OCMW SIFcoördinator en Jan Daneels, Oud-Hospitaal SOMA Antwerpen met Jos Goossens, voormalig coördinator Centrum voor Sociale Stadsontwikkeling Brussel met Matty Jacobs, algemene coördinatrice
Er werd daarbij ook rekening gehouden met de mate van overheidstussenkomst in een buurt (SIF-buurten, wijkontwikkelingsplannen, herwaarderingsgebieden, ...enz.) en de eigen terreinkennis. Tevens werd rekening gehouden met het feit dat het om buurten moet gaan waar tussen 1981 en 1991 (en 1997) geen grote veranderingen in de omvang en het type van het woningpark gebeurd zijn, zoals een grootschalige ombouw van sociale naar private huisvesting (of omgekeerd), grootschalige nieuwbouwprojecten of een concentratie van sociale huisvesting. De selectie van de 55 weerhouden statistische sectoren werd bepaald door : -
een typische vertegenwoordiger zijn van het geheel van het stadsdeel op het vlak van achterstelling meestal met een centrale ruimtelijke ligging in het stadsdeel het niet aanwezig zijn van sociale woonwijken
Er werd steeds getracht één of meerdere sectoren te selecteren die representatief zijn voor de kansarme buurt. In totaal werden dus zo 55 statistische sectoren geselecteerd, met in totaal 131.378 inwoners (Volkstelling 1991). 67,9 % van de geselecteerde kansarme onderzoeksbuurten (met 79,4 % van de bevolking van deze buurten) en 74,6 % van de statistische sectoren (met 79,1% van de bevolking van deze sectoren) liggen in Brussel, Antwerpen of Gent, wat goed overeenkomt met het aandeel van de achtergestelde buurten in deze drie steden ten opzichte van Vlaanderen-Brussel (78 %). TABEL 2: OVERZICHT VAN HET AANTAL ONDERZOCHTE KANSARME ONDERZOEKSBUURTEN, STATISTISCHE SECTOREN EN HUN BEVOLKING IN 1991 (VT) Stad Antwerpen Brussel Genk Gent Leuven Mechelen Oostende Totaal
Geselecteerde kansarme onderzoeksbuurten Aantal buurten Aantal inwoners Aantal sectoren N % N % N % 4 12,9 71471 31,5 28 28,9 10 32,3 86047 38,0 36 37,1 2 6,5 8694 3,8 3 3,1 7 22,6 30960 13,7 13 13,4 1 3,2 1084 0,5 1 1,0 4 12,9 11977 5,3 8 8,2 3 9,7 16498 7,3 8 8,2 31 100,0 226731 100,0 97 100,0
Geselecteerde statistische sectoren Aantal sectoren Aantal inwoners N % N % 11 20,0 29393 22,4 21 38,2 52149 39,7 3 5,5 8694 6,6 9 16,4 22269 17,0 1 1,8 1084 0,8 6 10,9 9409 7,2 4 7,3 8380 6,4 55 100,0 131378 100,0
70,9 % van de door ons geselecteerde statistische sectoren werden volgens Kesteloot in 1991 als achtergesteld beschouwd en ingedeeld in één van de 11 clusters. 14 buurten werden door Kesteloot in 1991 niet als een achtergestelde buurt aangeduid. Het gaat om 1 sector in Antwerpen, 2 in Gent, 1 in Leuven, 5 in Mechelen, 4 in Oostende en 1 in Genk. Aangezien de kansarmoedealtas van Chr. Kesteloot als één van de basiswerken aanzien wordt voor het beschrijven van de armoede in Vlaanderen en in Brussel, worden hier de geselecteerde onderzoeksbuurten kort beschreven zoals deze in de Kansarmoedeatlas zijn beschreven.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
15
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK 13
Voor 16 onderzoeksbuurten (27,3 %) zijn niet meer dan drie grenswaarden overschreden. Voor 39 onderzoeksbuurten (62.7 %) zijn er vier of meer grenswaarden overschreden. Het feit dat er in onze selectie 41 achtergestelde buurten zijn en slechts 39 buurten waarvoor vier of meer grenswaarden overschreden zijn, is te wijten aan het feit dat de sectoren Winterslag Tuinwijk II & IV en Zwartberg - Tuinwijk-Zuid, beiden gelegen in Genk, slechts drie overschrijdingen kennen, maar bij de studie van C. Kesteloot toch als achtergestelde buurt opgenomen werden. TABEL 3: DE GESELECTEERDE KANSARME BUURTEN VOLGENS STATISTISCHE SECTOR EN VOLGENS AANTAL MAAL DAT DE GRENSWAARDEN OVERSCHREDEN ZIJN, 1991 Aantal keer overschreden 0 1 2 3 4 5 6 Totaal
Aantal 0 4 3 9 2 22 15 55
% 0,0 7,3 5,5 16,4 3,6 40,0 27,3 100.0
In onze studie komen negen onderzoeksbuurten voor uit cluster 7, zijnde de buurten met de diepste achterstelling in Vlaanderen en Brussel. Eén is er gelegen in Kuregem (Anderlecht), 3 in het centrum van Molenbeek, 2 in Brussel-stad (Noordwijk en Anneessens) en drie in Schaarbeek - Sint-Joost. De 15 door Kesteloot geselecteerde buurten uit cluster 7 zijn allen gelegen in Brussel. Het profiel toont dat deze buurten gemiddeld op alle indicatoren achtergesteld zijn, vooral op de variabelen woningen zonder klein comfort, Turken en Marokkanen, inkomen, werkzoekenden en het bezit van een telefoon. Uit cluster drie werden er 7 onderzoeksbuurten geselecteerd. Ze vertonen in afgezwakte waarden hetzelfde profiel als cluster 7 en zijn gelegen in Anderlecht (Kuregem), Molenbeek (centrum), Brussel-stad (Marollen, Dansaert) en in Sint-Gillis (Voorplein-Parvis). De 52 buurten die door Kesteloot in deze cluster geselecteerd werden liggen allen in het westelijke deel van de negentiende eeuwse gordel van Brussel, met de noordelijke en zuidelijke uiteinden (de zogenaamde sikkel). Cluster vijf bevat 15 Brusselse buurten die nog iets zwakkere scores vertonen dan de vorige twee groepen, maar opvallen door een hoger aandeel eenpersoonshuishoudens en een aandeel arbeiders dat onder de drempel blijft. Zij zijn vooral gelegen in de Brusselse vijfhoek en het zuidoostelijk deel van de negentiende eeuwse gordel, waar het woonmilieu een minder sterke arbeiderstraditie kent. Door ons werden er 2 geselecteerd, zijnde in St.-Gillis (Voorplein- Parvis). Cluster één is een versterkte versie van de vorige, maar de achterstelling is er minder diep. Het gaat om 22 Brusselse buurten in dezelfde stadszones. De scores op de twee kenmerkende indicatoren zijn er meer uitgesproken. Wij selecteerden er één in de Dansaertwijk. Zes geselecteerde onderzoeksbuurten (van de 26 bij C. Kesteloot) behoren tot cluster 8 (19°eeuwse zones van Antwerpen, Gent en Brussel). Twee (Rabot en Tolhuis) zijn gelegen in Gent, drie in Antwerpen (Oud-Borgerhout en Zuid) en één in Brussel (Laken). 5 of 6 drempelwaarden worden overschreden. De groep vertegenwoordigt de gemiddelde 19°eeuwse achtergestelde buurt van de drie grootsteden. Terwijl in Brussel de toestand erger kan zijn, is er geen regionale of kleinere stad met evenwaardige achterstelling op buurtniveau.
13
16
In de kasarmoedeatlas werden buurten als achtergesteld beschouwd als zij voor vier van de zeven kansarmoede indicatoren een grenswaarde overschreden. (zie ook bijlage)
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
Cluster vier bevat 15 buurten die uitsluitend in Antwerpen liggen en meer bepaald in het noordelijke deel van de Antwerpse 19° eeuwse gordel. Kenmerkend is de combinatie van veel eenpersoonshuishoudens en een zeer laag telefoonbezit. Toch blijft het aandeel Turken en Marokkanen laag en horen de inkomens tot de hoogste van de achtergestelde buurten. Nergens anders is het probleem van sociale isolatie scherper gesteld, maar de andere aspecten van achterstelling zijn er duidelijk minder doorslaggevend. Door ons werden vijf buurten uit Antwerpen-noord geselecteerd uit deze cluster. Cluster twee betreft 59 buurten die zowel in de drie grote steden als in Blankenberge, SintNiklaas, Vilvoorde, Hasselt en Mechelen voorkomen. Op het aandeel eenpersoonshuishoudens na, scoren deze buurten zwakker (en dus beter) op alle achterstellingsindicatoren. Door ons werden uit deze cluster er vijf sectoren geselecteerd: Heembeemd - Begijnhof uit Mechelen, Sint-Macharius uit Gent, Waalse Kaai uit Antwerpen en Voorplein-Parvis uit Sint-Gillis. De achterstelling in de buurten uit cluster 6 wordt gekenmerkt door matige negatieve scores op het aandeel arbeiders, de woningen zonder comfort, de werkzoekenden en de huishoudens zonder telefoon. In de grote steden zijn deze buurten buiten de 19° eeuwse gordels gelegen. Sommige van deze buurten zijn oudere sociale woonwijken, andere zijn arbeidersbuurten in industriële zones. In het onderzoek werden 4 buurten geselecteerd uit cluster zes : alle vier uit Gent (één in Brugsepoort, twee in Muide en één in Ledeberg). Cluster negen groepeert uitsluitend sociale woonbuurten. Omwille van het specifieke karakter met betrekking tot de woonmobiliteit, die hier geregeld wordt door de toewijzingsregels in de sociale huisvesting, zijn zulke buurten niet in ons onderzoek opgenomen. Cluster 11 bevat 11 buurten die allen in de Limburgse mijnstreek liggen. Het aandeel woningen zonder comfort ligt er ver beneden de drempelwaarde. Het gaat voornamelijk om voormalige mijncités of oudere sociale woonbuurten. De achterstelling wordt bepaald door het hoogste gemiddelde aandeel arbeiders en werkzoekenden en een zeer hoog aandeel Turken en Marokkanen. De achterstand op het vlak van het tewerkstellingsprobleem in de streek, wordt amper gecompenseerd door de betere woningtoestand en huishoudenstructuren, waardoor de globale achterstelling te vergelijken valt met de 19°eeuwse gordels van de steden. Door ons werd één buurt geselecteerd uit cluster 11, namelijk in Genk-Winterslag. Cluster 10 is vergelijkbaar met cluster 11, maar de negatieve kenmerken zijn er zwakker. Ze vormen de lichtste graad van achterstelling in vergelijking tot de andere clusters of groepen. Eén buurt in Genk-Zwartberg werden door ons geselecteerd. Samengevat komen in onze selectie de clusters 1, 3, 5 en 7 enkel voor in Brussel, cluster 4 enkel in Antwerpen en de clusters 10 en 11 enkel in Genk. Cluster 5 komt voor in Genk, cluster 2 in Antwerpen, Brussel, Gent en Mechelen en cluster 8 in Antwerpen en Gent.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
17
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
TABEL 4: DE GESELECTEERDE STATISTISCHE SECTOREN VOLGENS TYPE IN VERGELIJKING MET DE INDELING KESTELOOT 1991
Type 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Totaal
Typologie van achtergestelde buurten voor Vlaanderen en Brussel (Kesteloot e.a.) Aantal % 0 0.0 22 7.2 59 19.3 52 17.0 15 4.9 15 4.9 54 17.6 15 4.9 26 8.5 32 10.5 20 6.5 11 3.6 306 100.0
Typologie van de geselecteerde achtergestelde onderzoeksbuurten Aantal % 14 25,5% 1 1,8% 5 9,1% 7 12,7% 5 9,1% 2 3,6% 4 7,3% 9 16,4% 6 10,9% 0 0,0% 1 1,8% 1 1,8% 55 100.0
TABEL 5: SELECTIE VAN DE KANSARME ONDERZOEKSBUURTEN EN STATISTISCHE SECTOREN Nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
18
Stad Leuven Mechelen Mechelen Mechelen Mechelen Mechelen Mechelen Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Oostende Oostende Oostende Oostende Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel
Nr. sector 24062A5412025A921 12025A952 12025A932 12025A942 12025A301 12025A7044021A0344021A1044021A531 44021A6344021A801 44021C7244021C800 44021G0044021G112 35013A201 35013A232 35013A522 35013B301 11002S3011002S3111002H4111002H4411002J8311002H4011002H4311002E122 11002E131 11002T0011002T0121001B1021001B1121012A05 21012A71 21012A72 21012A00 21004A21-
Naam sector Noormannen Adegemstraat K. Astridlaan Begijnhof Heembeemd Nekkerspoel - Beerputten Leuvensesteenweg Patershol St. Macharius Rooigem Tolhuis Wondelgemstraat Muidebrug Muide Ledeberg-centrum De Naeyerdreef Sint Jozef Hospitaal H. Hartplein St. Antoniusplein De Peperbus St.-Anna Stuyvenberg-West Stuyvenbergplein Duboisstraat St.-Amandus St.-Jansplein-Trapstraat Waalse Kaai Vlaamse Kaai Op Ten Bergh Posthof Dauw-Oost Dauw-West Sint-Jozef Piers Lavallee Centrum Anneessensplein
Inws1991 1.084 1.711 807 944 1.259 2.501 2.187 862 1.878 3.469 3.681 3.331 843 2.074 5.189 942 2.556 1.249 1.884 2.691 3.732 4.131 3.964 2.110 1.262 2.969 3.328 1.275 1.439 2.778 2.405 2.266 475 1.753 2.972 1.787 2.027 5.250
Naam stadsdeel Noormannen Heihoek Heihoek Heembeemd - Begijnhof Heembeemd - Begijnhof Nekkerspoel Leuvense Steenweg Patershol St. Macharius Brugsepoort Tolhuis Rabot Muide Muide Ledeberg Ledeberg Oud Hospitaal Oud Hospitaal Westerkwartier Vuurtorenwijk Oud-Borgerhout Oud-Borgerhout Antwerpen-Noord Antwerpen-Noord Antwerpen-Noord Antwerpen-Noord Antwerpen-Noord Zuid Zuid Berchem Berchem Kuregem (Anderlecht) Kuregem (Anderlecht) Centrum-Molenbeek Centrum-Molenbeek Centrum-Molenbeek Centrum-Molenbeek Anneessens (Brussel)
Inwsd91 1.084 2.518 2.203 5.069 2.187 862 1.878 9.800 3.681 5.691 2.917 6.131 3.805 7.943 4.750 23.563 30.512
9.116 8.280 4.724 10.235
5.250
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55
2.3.
Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Genk Genk Genk TOTAAL
21004D6221015A4021015A421 21004A7021004A71E 21004 7021015A04 21013A13 21013A101 21013A11 21013A40 21004A23 21004A24 21004A20 71016A42 71016B201 71016B211
Antwerpse steenweg-Noord Brabantstraat Paleizenstraat Blaesstraat-Zuid Blaesstraat-Centrum Maria-Christinastraat L'Olivierstraat Dethystraat Voorplein Parmastraat Bareel Nieuwe Graanmarkt Varkensmarkt Beurs - Noordwest Winterslag - Tuinwijk II & IV Zwartberg - Tuinwijk-Noord Zwartberg - Tuinwijk-Zuid
3.377 2.740 1.423 3.977 1.280 3.538 4.494 2.420 1.834 1.662 1.110 2.709 3.262 1.793 3.886 2.126 2.682 131.378
Noordwijk (Brussel) Brabantstraat (Sch. St. J) Brabantstraat (Sch. St. J) Marollen (Brussel) Marollen (Brussel) Laken - Bockstael Olivier (Schaarbeek) Voorplein-Parvis (St.Gillis) Voorplein-Parvis (St.Gillis) Voorplein-Parvis (St.Gillis) Voorplein-Parvis (St.Gillis) Dansaert (Brussel) Dansaert (Brussel) Dansaert (Brussel) Winterslag Zwartberg Zwartberg
7.009 7.325 8.295 10.219 12.302 7.026
13.662
3.886 4.808 226.731
SELECTIE VAN DE ONDERZOCHTE REFERENTIEBUURTEN
Om de impact van verhuisbewegingen binnen kansarme buurten te begrijpen, worden deze vergeleken met verhuisbewegingen in “standaard- of referentiebuurten”. Bij het opstellen van de lijst van referentiebuurten is er gekozen voor buurten die zich zoveel mogelijk in de middenklasse bevinden. Er kon eventueel ook geopteerd worden voor rijkere buurten of een combinatie van beiden. Het aantal buurten dat bestudeert kan worden is weliswaar beperkt en om de “referentie” voldoende relevant te maken, werd geopteerd voor middenklasse buurten. Er werd namelijk vanuit gegaan dat rijkere buurten een te verschillend migratiepatroon hebben, dat op zich niet relevant is voor de vergelijking van verhuisbewegingen in kansarme buurten. Om de vergelijking van de migratiebewegingen zo zinvol mogelijk te houden, moeten de buurten behalve voor de dimensie armoede/rijkdom ook voor een reeks andere dimensies zo vergelijkbaar mogelijk zijn. Indien immers het voornaamste verschil tussen twee buurten gelinkt is aan hun graad van kansarmoede, dan zullen ook de verschillen in de aard van de verhuisbewegingen hieraan gelinkt worden. Bij de keuze werd dan ook rekening gehouden met de volgende dimensies: de geografische locatie van de referentie-buurten ten opzichte van de kansarme buurten, het eigendomstype (private huurder / sociale huurder / eigenaar) en de woonvorm (meergezinswoningen/ ééngezinswoningen). Het aandeel eigenaars ligt in de rijkere buurten hoger dan dat in de kansarme buurten, deze buurten hebben tevens een veel hoger percentage ééngezinswoningen en deze bevinden zich veel meer in de rand van de agglomeraties. De middenklasse buurten daarentegen sluiten eerder aan bij de kansarme buurten voor deze kenmerken. Er wordt dus geopteerd voor stedelijke middenklasse buurten. Voor de keuze van de referentiebuurten werd er een eigen ‘ranking’ opgesteld. De statistische sectoren werden gerangschikt van ‘kansarme’ tot ‘rijke’ buurten. Voor de selectie werden enkel buurten beschouwd die behoren tot de agglomeraties van de stadsgewesten. De buurten gelegen in de banlieue van de stadsgewesten of daarbuiten werden buiten beschouwing gelaten. Hun locatie, sociale samenstelling en migratiedynamiek verschilt te sterk van deze van de stedelijke kansarme buurten. Er werd uitvoerig gezocht naar de beste manier om de verschillende statistische sectoren te rangschikken. Verschillende opties zijn vergeleken en tegenover elkaar afgewogen. Niet enkel is er onderzocht welke manier van rangschikken het best gebruikt zou worden, maar
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
19
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
ook welke indicatoren hiervoor best in aanmerking komen. Uiteindelijk is er toch vastgehouden aan de ranking volgens de indicatorenset van Kesteloot en Vandenbroucke. De ranking aan de hand van de z-scores volgens de 7 indicatoren van Kesteloot en Vandenbroecke werd opgesteld voor alle buurten die deel uitmaken van de agglomeratiegemeenten van de Vlaamse stadsgewesten en het stadsgewest Brussel. Dit zijn in totaal 2209 buurten, buurten met minder dan 200 inwoners werden niet meegeteld. De zscores werden bij elkaar opgeteld en de buurten geordend rondom 0 met de laagst rankende als de meest achtergestelde buurt, de buurt met de gemiddelde waarde rang 0 en de rijkste buurt als hoogst rankende. Uiteindelijk werd geselecteerd op de 500 buurten die zich rondom het gemiddelde bevonden. Er werd gestreefd om zo veel mogelijk buurten te kiezen die zich situeerden rondom het gemiddelde. Eveneens werd er geopteerd voor buurten die zich in de kernstad van de stadsgewesten bevonden waarbij ook rekening gehouden werd met de eigendomstitel en de woonvorm. Beperkt veldwerk is aan de uiteindelijke keuze van de referentie-buurten vooraf gegaan.
20
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
TABEL
6:
MIGRATIES EN KANSARME REFERENTIEBUURTEN
BUURTEN
-
SELECTIE
Nr.
Stad
Nr. sector
Naam sector
Naam onderzoeksbuurt
1 2 3 4 5 6
Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen
11002a1011002a1211002a1411002d3011002d3111002d32-
meir - leysstraat (sp. wallen) k.n.s.-nat. bank (sp. wallen) tabaksvest (spaanse wallen) charlottalei (oostwijk) astrid bad (oostwijk) st.-vincentius (oostwijk)
spaansewallen spaansewallen spaansewallen oostwijk oostwijk oostwijk
VAN
DE
Tot.# inwo.s 1991 1112 874 667 2974 2400 3379
7
Antwerpen
11002d33-
stadspark-zuid (oostwijk)
oostwijk
2629
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Mechelen Mechelen Mechelen Mechelen Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Brussel Leuven Oostende Oostende Oostende Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent Genk Genk Genk Genk Genk totaal
11002d4211002e551 11002g5311002r0511002r2411002r3211002r3311002s1011002s1211002t2012025a0212025a4212025a912 12025f200 21001a041 21001a9521002a2521005a1121007a7021008a0121008a0221008a1021009a2221009a3321009a4221009a4321010a0021010a0421012a2421012a5221015a5021015a5421016a8121018a2021018a2124062a3235013a0135013a4335013d3244021a0044021a2144021a731 44021b301 44021f001 44021f121 44021l112 44021m0171016a001 71016a0271016a210 71016a400 71016a500
lamorinierestr.-zuid (ebes) (oostwijk) gerechtshof (zuidwijk) harmonie (zuidwijk) ter rivieren schotensteenweg arena kriekenhof stenenbrug-zuid van de perrelei gitschotel winkelcentrum (bruul ijz. leen) ridder desainlaan kruidtuin klein-seminarie st.-albertuskern veeweide-zuid (anderlecht) Buffon (anderlecht) watermaalse steenweg o.l. vrouw van het heilig hart hoogtepunt honderd van page-zuid sippelberg Plateau hogeschool sint-adriaan renier chalon (elsene) fernand neuray (elsene) centrum (jette) o.l. vrouw van lourdes (jette) ossegem (st.-jansmolenbeek) neepwijk (st.-jansmolenbeek) Opaal smaragdlaan bascule (ukkel) georges henrilaan de broquevillelaan-noord kleine gevangenis post-mercatordok ooievaarslaan meiboom Kuip Visserij galgenberg st.-pieters - aalst gentbrugge - centrum vogelhoek maeswal westergem genk-centrum vlakveld langerlo boxbergheide oud-termien
oostwijk zuidwijk zuidwijk apen6 apen6 apen5 apen5 apen4 apen4 apen4 winkelcentrum ridder desainlaan kruidtuin kleinseminarie st.-albertuskern veeweide buffon oudergem etterbeek vorst ganshoren ganshoren ganshoren elsene elsene elsene_ukkel elsene_ukkel jettecentrum jetteolvvrouwlourdes ossegem neepwijk schaarbeek schaarbeek elsene_ukkel st-lambrechts-woluwe st-lambrechts-woluwe kleine gevangenis post-mercatordok ooievaarslaan meiboom kuip visserij galgenberg st.-pieters - aalst gentbrugge - centrum vogelhoek maeswal westergem genk-centrum genk-centrum genk-centrum boxbergheide oud-termien
1936 1930 3224 2627 2911 1974 2740 1469 2386 3920 986 1905 1102 889 2161 1800 1277 2858 2977 530 2447 2553 4034 4100 2560 1775 4527 3412 2761 3051 4071 4273 2862 3089 3108 1556 1084 1228 967 844 403 2140 2742 3308 3872 975 1999 2450 1750 410 4489 1756 136233
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
21
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
2.4.
VERWERKINGEN, CONTROLES EN AANPASSINGEN AAN HET DATABESTAND
2.4.1.
SAMENSTELLING VAN DE VERHUISBEWEGINGEN
De databank zoals die door het NIS is aangereikt was onderverdeeld in vijf verschillende tabellen met daarin telkens één van de gevraagde gegevens (verhuisbeweging, nationaliteit, burgerlijke staat, leeftijd en gezinssituatie). De gegevens die nodig waren voor analyse zaten hierin vervat (met uitzondering van de huishoudentypes). De wedersamenstelling ervan tot een tabel waar één record alle noodzakelijk informatie voor één verhuisbeweging was echter noodzakelijk.
2.4.2.
ONTBREKENDE VERHUISBEWEGINGEN
Na controle werden de data voor het jaar 1985 verwijderd wegens onbetrouwbaar met betrekking tot de gegevens voor Antwerpen. Meer bepaald de gegevens van de zes referentiebuurten in Antwerpen (Antwerpen4, Antwerpen5, Antwerpen6, Oostwijk, Spaanse Wallen en Zuidwijk) vertonen veel te sterk afwijkende waarden voor dit jaar.
2.4.3.
UITBREIDING DATABANK, WERKBARE KOLOMMEN
Hieronder worden alle variabelen vermeld zoals die in de huidige databank zijn opgenomen. In het cursief staan de nieuw aangemaakte variabelen met telkens de nodige uitleg. -
22
id: uniek nummer voor elk individu dat een verhuisbeweging heeft gemaakt, Identifier. geboorte: geboortedatum gebgem: NIScode van de geboortegemeente sterfdat: datum van overlijden sterfgem: NIScode van de gemeente van overlijden verhuisd: datum van de verhuisbeweging verhuisj: jaar waarin de verhuisbeweging plaatsvond (“yyyy” van “dd-mm-yyyy” van 6. verhuisd) geslacht burgsta1: begindatum burgerlijke staat status: burgerlijke staat op tijdstip van de verhuisbeweging idconj: id-nummer van de eventuele partner burgsta2: einddatum burgerlijke staat nation1: begindatum nationaliteit national: nationaliteit op tijdstip van de verhuisbeweging nation2: einddatum nationaliteit natcat1: nationaliteit van het individu (enkel de 30 meest voorkomende) natcat2: geografische regio tot dewelke de nationaliteit van het individu behoort verwant1: begindatum van de aard van het verwantschap met de referentiepersoon (indien niet zelf de referentiepersoon) verwants: aard van de verwantschap met de referentiepersoon (indien niet zelf de referentiepersoon) idcm: id-nummer van de referentiepersoon verwant2: einddatum van de aard van het verwantschap met de referentiepersoon (indien niet zelf de referentiepersoon) gezin: aanduiding of het individu een gezinshoofd is of niet buurtco: leeftijd: leeftijd van het individu op het ogenblik van de verhuisbeweging. agecat1: leeftijdsklasse waartoe het individu behoort. Leeftijdsklassen 0-4, 5-19, 20-24, 25-34, 35-59, 60-79 en 80+ agecat2: leeftijdsklasse waartoe het individu behoort. Leeftijdsklassen van telkens vijf jaar tot 95 jaar. wijk: naam van wijk stad: naam van de stad waartoe wijk behoort type: type van de wijk (kansarme:K of referentie:R) aard_ver: aard van de verhuisbeweging (toekomend: T of X; vertrekkend: V; of interne migratie: B) STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
-
code van de buurt regio1: buurten ingedeeld volgens graad van verstedelijking met inachtneming van kansarme wijken in Brussel en Vlaanderen regio2: buurten ingedeeld volgens graad van functionele en morfologische verstedelijking met inachtneming van kansarme wijken in Brussel en Vlaanderen taal: taalgebied tot hetwelk de buurt behoort afstand: afstand tussen selectiebuurt en verhuisbuurt Deze afstand is berekend op basis van de Lambertcoördinaten afscat1: afstand tussen selectiebuurt en verhuisbuurt volgens 18 categorieën afscat2: afstand tussen selectiebuurt en verhuisbuurt volgens 8 categorieën x1_coord: x-coordinaat van het middelpunt de selectiebuurt (in lambertcoordinaat in m) y1_coord: y-coordinaat van het middelpunt de selectiebuurt (in lambertcoordinaat in m) x2_coord: x-coordinaat van het middelpunt de verhuisbuurt (in lambertcoordinaat in m) y2_coord: y-coordinaat van het middelpunt de verhuisbuurt (in lambertcoordinaat in m) 14 origine, onderverdeeld in drie groepen: Belg sinds geboorte , Na hun geboorte genaturaliseerde Belgen en (3) Niet-Belgen sinds hun geboorte gezin: Aanduiding of het individu een gezinshoofd is of niet (0 = geen gezinshoofd, 1 = gezinshoofd). Later werd hier nog een code aan toegevoegd namelijk 9. Dit betekent dat verhuisbewegingen samenvalt met verwantschapsverandering. HHGroott: De verhuisbewegingen volgens de grootte van het huishouden. 34 records met huishoudgrootte 17, wil dus zeggen 2 gezinnen met 17 personen die op een bepaald moment eenzelfde verhuisbeweging maakten.
2.4.4.
DE INTERPRETATIE VAN DE BLANCO’S EN AMBTSHALVE IN- EN UITSCHRIJVINGEN
Over een groot aantal verhuisbewegingen zijn niet alle gegevens gekend, zo ontbreken ook vaak de regio van oorsprong of de regio van bestemming. Een groot deel van deze verhuisbewegingen staat ingeschreven als ambtshalve in- of uitschrijving. Dit zijn personen die verhuizen van of naar een gemeente en zich ofwel niet correct in- of uitschrijven. De NIS-databank is echter telkens met terugwerkende kracht gecorrigeerd. Indien een persoon zich bijvoorbeeld niet correct uitschreef bij een gemeente, en dan maar ambtshalve werd uitgeschreven, dan werden de gegevens van deze persoon gecorrigeerd eens hij terug opdook in het rijksregister, of met andere woorden als hij zich in een andere gemeente inschreef. De nog resterende ambtshalve in- of uitschrijvingen vallen quasi volledig aan internationale migraties toe te schrijven. Nog meer dan bij de ambtshalve in- of uitschrijvingen vallen de blanco verhuisbewegingen toe te schrijven aan internationale migraties. Dit zijn allen verhuisbewegingen of inschrijvingen van personen die daarvoor in het buitenland waren ingeschreven. Ook hier is het lage percentage Belgen een duidelijke indicator. TABEL 7: AANTAL BLANCO’S EN AMBTSHALVE IN- OF UITSCHRIJVINGEN Aantal verhuisbewegingen
Inwijkingen
Blanco
43077
43077
0
2,8%
Ambtshalve in- of uitschrijving
50022
32018
18004
48,6%
14
Uitwijkingen
Percentage Belgen
Hierin zijn ook personen inbegrepen die een niet-Belgische origine hebben en die op het moment van de geboorte de Belgische nationaliteit hebben aangenomen. Dit aantal zal in de periode 1996 – 1999 en zeker voor de eerste 10 jaar van onze tijdreeks eerder minimaal zijn.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
23
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
2.4.5.
DATABANK VOOR BUURTANALYSE MET GEAGGREGEERDE GEGEVENS
In een tweede - geaggregeerde - databank voor de buurtanalyse werden de totale cijfers opgenomen voor mobiliteit, migratiesaldo, inwijkingen, uitwijkingen en interne migraties over de 14 jaren evenals een indeling voor deze parameters in drie periodes: 1986–1990, 1991– 1995 en 1996-1999. Het bleek namelijk uit vorige analyses dat de periode 1986-1990 relatief weinig schommelingen vertoont voor wat betreft het aantal verhuisbewegingen; dat er in de volgende periode (1991-1995) een sterke toename van de mobiliteit kan worden vastgesteld en dat in de meest recente periode (1995-1999) een stabilisatie plaats vond in de referentiebuurten en een daling in de kansarme buurten.
24
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
TABEL 8: OVERZICHT VARIABELEN DATABANK BUURTANALYSE nummer
Buurtnummer
buurt
Buurtnaam
nsectore
Aantal stat.sect. in de buurt
inws1991
Inwoners buurt 1991
type
Kansarm (1) of referentie (2)
csec91
Code gemeente+stat.sect.
gemnr
Code Gemeente
code
Code stat. sect.
gemnaam
Naam Gemeente
gemnaam2
Naam Gemeente
statsect
Naam Stat. Sect.
inwo1981
Inwoners statsect 1981
dremp81
Aantal boven 15% drempel 1981
dremp91
Aantal boven 15% drempel 1991
cluskest
Cluster Kesteloot
inwo1999
Inwoners statsect 1999
inwo1991
Inwoners statsect 1991
p_eenper
% éénpersoonshuishoudens (1991)
p_arbeid
% Arbeiders (1991)
p_comfor
% Woningen zonder klein comfort (1991)
p_turkma
% Turken en Marokkanen (1991)
g_inkome
Gemiddeld inkomen per inwoner (1993)
p_werkzo
% Werkzoekenden (1991)
p_telefo
% Telefoonbezit
pcomf91
% woningen zonder klein comfort + onbekend (1991)
n_éénper
N_éénpersoonshuishoudens (1991)
n_arbeid
N_Arbeiders (1991)
n_woning
N_Woningen zonder klein comfort (1991)
n_turken
N_Turken en Marokkanen (1991)
n_inkome
N/1_Gemiddeld inkomen per inwoner (1993)
n_werkzo
N_Werkzoekenden (1991)
n_telefo
N/1_Telefoonbezit
pwerkl81
% werkozen (1981)
parbei81
% arbeiders (1981)
pcomf81
% woningen zonder klein comfort + onbekend (1981)
ptlefo81
% woningen zonder telefoon (1981)
ptuma81
% Turken en Marokkanen (1981)
pallee81
% éénpersoonshuishoudens (1981)
pruma99
% Turken en Marokkanen (1999)
pallee99
% éénpersoonshuishoudens (1999)
rankkest
Rangorde Kesteloot
filter_$
type = 1 (FILTER)
blijvtot
Blijvers totaal
b86_90
Blijvers 86-90
b91_95
Blijvers 91-95
b96_99
Blijvers 96-99
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
25
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– METHODOLOGIE EN VERLOOP VAN HET
ONDERZOEK
26
toektot
Toekomers totaal
t86_90
Toekomers 86-90
t91_95
Toekomers 91-95
t96_99
Toekomers 96-99
vertrtot
Vertrekkers totaal
v86_90
Vertrekkers 86-90
v91_95
Vertrekkers 91-95
v96_99
Vertrekkers 96-99
mstot
Migrsaldototaal
ms86_90
Migratiesaldo 86-90
ms91_95
Migratiesaldo 91-95
ms96_99
Migratiesaldo 96-99
mobtot
Mobiliteit totaal
mob86_90
Mobiliteit 86-90
mob91_95
Mobiliteit 91-95
mob96_99
Mobiliteit 96-99
inwo8191
Evolutie inwoners tussen 1981 en 1991
inwo9199
Evolutie inwoners tussen 1991 en 1999
inwo8199
Evolutie inwoners tussen 1981 en 1999
drem8191
Evolutie aantal overschrijdingen van drempel van 15%
evob8695
Evolutie blijvers 1986 - 1995
evot8695
Evolutie toekomers 1986 - 1995
evov8695
Evolutie vertrekkers 1986 - 1995
evos8695
Evolutie migratiesaldo 1986 - 1995
evom8695
Evolutie mobiliteit 1986 - 1995
tuma8199
Evolutie van het aandeel Turken en Marokkanenen tussen 1981 en 1999
evob8699
Evolutie blijvers 1986 – 1999
evot8699
Evolutie toekomers 1986 – 1999
evov8699
Evolutie vertrekkers 1986 – 1999
Evos8699
Evolutie migratiesaldo 1986 – 1999
Evom8699
Evolutie mobiliteit 1986 – 1999
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.
MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN. ALGEMENE TENDENSEN
BESCHRIJVING VAN DE
3.1.
OMVANG EN EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESTROMEN 1986-1999
3.1.1.
TOTALE MOBILITEIT IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN
Tijdens de periode 1986-1999 vonden in alle onderzoeksgebieden samen 1.085.873 migraties plaats, waarvan 602.627 migraties in de kansarme onderzoeksbuurten en 483.246 in de referentiebuurten. Dit komt overeen met 330 migraties per 1000 inwoners (mig/1000inw) in de kansarme buurten en met 254 mig/1000inw in de referentiebuurten (Tabel 9). De totale mobiliteit ligt in de kansarme onderzoeksbuurten dus ca. 30% hoger. TABEL 9: MOBILITEIT IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BELGIË, 1986-1999.
Kansarme buurten Referentiebuurten
Interne migraties totaal per 1000 inw 50,1 91340 22,4 42729
Inwijkingen totaal per 1000 inw 135,3 246856 113,9 217066
Uitwijkingen totaal per 1000 inw 144,9 264431 117,2 223451
Totaal migraties totaal per 1000 inw 330,2 602627 253,5 483246
Tijdens de onderzoeksperiode 1986-1999 is een evolutie merkbaar van de mobiliteit in de kansarme en referentiebuurten (grafiek 1): -
-
Vanaf 1987 vindt een lichte daling van de mobiliteit plaats, zowel in de kansarme als in de referentiebuurten. Tijdens de jaren ’90 keert het tij en vindt een toename plaats van het aantal migraties per 1000 inwoners. Deze toename is groter voor de kansarme buurten waar een stijging met 22% plaatsvindt tussen 1990 en 1997 (van 295 mig/1000inw naar 360 mig/1000inw, Tabel 10). In dezelfde periode stijgt het aantal migraties in de referentiebuurten met 17% (van 233 mig/1000inw naar 273 mig/1000inw, Tabel 11). Na 1997 neemt het aantal verhuisbewegingen in de kansarme buurten af, terwijl de waarden zich stabiliseren in de referentiebuurten.
GRAFIEK 1: DE TOTALE MOBILITEIT IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 19861999
400
Totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten
mig/1000inw
350 300 250 200 150 100 50 0
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 kansarme buurten
referentiebuurten
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
27
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 10: JAARLIJKSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN DE KANSARME BUURTEN VOLGENS AARD VAN DE MIGRATIES, 1986-1999 Kansarme buurten Totale mobiliteit 308,4 316,1 311,2 306,3 295,4 315,6 328,0 333,6 346,2 360,0 361,9 360,4 347,4 335,2 330,2
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1986-1999
TABEL
11:
Interne migraties 50,8 52,3 52,8 49,3 44,9 44,7 47,9 48,6 48,8 53,5 55,3 51,8 51,1 49,1 50,1
Inwijkingen 128,0 130,1 125,6 126,6 121,6 129,2 138,9 137,9 143,2 144,4 143,3 146,2 143,1 136,5 135,3
Uitwijkingen 129,6 133,7 132,8 130,4 128,9 141,6 141,1 147,1 154,2 162,1 163,4 162,5 153,1 149,6 144,9
Migratiesaldo -1,5 -3,5 -7,2 -3,9 -7,3 -12,4 -2,2 -9,1 -11,0 -17,7 -20,1 -16,3 -10,0 -13,2 -9,6
JAARLIJKSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN DE REFERENTIEBUURTEN VOLGENS AARD VAN DE MIGRATIES, 1986-1999 Referentiebuurten
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1986-1999
3.1.2.
Totale mobiliteit 235,6 248,2 233,3 232,8 234,3 241,3 255,5 255,3 266,9 272,6 267,5 270,9 271,0 267,5 253,5
Interne migraties 20,1 22,8 20,0 20,9 18,7 19,2 21,9 22,0 23,2 24,1 24,3 25,9 26,0 25,2 22,4
Inwijkingen 107,2 114,2 105,3 103,3 102,8 106,2 115,6 115,0 120,1 123,2 120,9 120,2 120,7 121,2 113,9
Uitwijkingen 108,3 111,3 108,1 108,6 112,8 115,9 118,0 118,4 123,6 125,3 122,3 124,7 124,2 121,2 117,2
Migratiesaldo -1,1 2,9 -2,8 -5,3 -10,0 -9,8 -2,4 -3,4 -3,5 -2,1 -1,4 -4,5 -3,5 0,1 -3,3
RELATIE TUSSEN HET AANTAL INTERNE MIGRATIEBEWEGINGEN BINNEN DE BUURT EN DE GROOTTE VAN DE BUURTEN.
De buurten waarvan de migraties in het onderzoek onderzocht werden, zijn verschillend qua grootte (zie Grafiek 2 en Grafiek 3). De grootste buurten, zowel kansarme als referentiebuurten, werden geselecteerd in Antwerpen en Brussel. In Antwerpen zijn er twee uitschieters: de kansarme buurt Antwerpen-Noord en de referentiebuurt Oostwijk met telkens circa 13.500 inwoners. De tweede grootste is de kansarme buurt Centrum Molenbeek, met 8.500 inwoners en de referentiebuurt Schaarbeek met 8.300 inwoners. De kleinste kansarme buurt bevindt zich in Gent (Patershol) en telt 862 inwoners. De kleinste referentiebuurt is Visserij, eveneens uit Gent, met slechts 403 inwoners.
28
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 2: DE KANSARME BUURTEN VOLGENS AANTAL INWONERS IN 1991
Kansarme buurten volgens aantal inwoners in 1991 GT PATERSHOL
862 1.084
LE NOORMANNEN GT STMACHARIUS
1.878
OO WESTERKWARTIER
1.884
ME LEUVENSESTEENWEG
2.187
ME HEEMBEEMD BEGIJNHOF
2.203
ME NEKKERSPOEL
2.501
ME HEIHOEK
2.518
OO VUURTOREN
2.691
AN ZUID
2.714
BR KUREGEM
2.741
GT MUIDE
2.917
GT RABOT
3.331
BR NOORDWIJK
3.377
GT BRUGSEPOORT
3.469
BR BOCKSTAEL
3.538
GT TOLHUIS
3.681
OO OUDHOSPITAAL
3.805
GK WINTERSLAG
3.886
BR BRABANTSTRAAT
4.163 4.494
BR OLIVIER
4.808
GK ZWARTBERG AN BERCHEM
5.183
BR ANNEESSENS
5.250
BR MAROLLEN
5.257 6.131
GT LEDEBERG
7.026
BR PARVIS-VOORPLEIN
7.764
BR DANSAERT
7.863
AN OUD-BORGERHOUT BR CENTRUM MOLENBEEK
8.539 13.633
AN APENNOORD 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
16.000
Uit Grafiek 4 en Grafiek 5 blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de grootte van de wijk volgens het inwonerstal en het aantal interne verhuisbewegingen15. Verder kan uit deze grafieken ook worden afgeleid dat er grote verschillen zijn tussen de steden. Zo tellen buurten van vergelijkbare grootte in Brussel een veel grotere interne mobiliteit dan in Antwerpen en Gent. Dit geldt zowel voor de kansarme als de referentiebuurten. Bij de interpretatie van de interne mobiliteitscijfers dient er in wat volgt met dit gegeven dan ook rekening gehouden te worden.
15
Een productmoment correlatiecoëfficiënt van Pearson van 0.62 voor de kansarme en 0.61 voor de referentiebuurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
29
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 3: DE REFERENTIEBUURTEN VOLGENS HET AANTAL INWONERS IN 1991
Referentiebuurten volgens aantal inwoners (1991) 403
GT VISSERIJ GT KUIP
844
ME ALBERTUSKERN
889
OO MEIBOOM
967
GT MAESWAL
975
ME WINKELCENTRUM
986
OO POST-MERCATORDOK
1.084
ME KRUIDTUIN KLEINSEMINARIE
1.102
OO OOIEVAARSLAAN
1.228
BR OUDERGEM
1.277 1.556
LE KLEINE GEVANGENIS GKOUD-TERMIEN
1.756
BR BUFFON
1.800 1.905
ME RIDDER DESAINLAAN
1.999
GT WESTERGEM GT GALGENBERG
2.140
BR VEEWEIDE
2.161 2.653
AN SPAANSEWALLEN GT ST.-PIETERS - AALST
2.742
BR OSSEGEM
2.761 2.858
BR ETTERBEEK BR VORST
2.977
BR NEEPWIJK
3.051 3.308
GT GENTBRUGGE - CENTRUM
3.412
BR JETTEOLVVROUWLOURDES
3.872
GT VOGELHOEK GK BOXBERGHEIDE
4.489
BR JETTECENTRUM
4.527
GK GENK-CENTRUM
4.610 4.714
AN APEN5
5.154
AN ZUIDWIJK BR GANSHOREN
5.530
AN APEN6
5.538 6.197
BR ST-LAMBR-WOLUWE
7.197
BR ELSENE_UKKEL
7.775
AN APEN4
8.134
BR ELSENE
8.344
BR SCHAARBEEK
13.318
AN OOSTWIJK
0
30
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
14.000
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
C
EN A AN TR N A O UM P E U M N D - B O NO BR O L O PA B RG EN R R R E BE D VI D R E S- AN HO K V G OO SA UT T E BR LE RP RT BR D L M E E AN A BE IN N RO R G G AN EES LLE K B S N ZW E E BR R AR CH NS BR A BR TB EM E G B O K A N OL R G O W T IV O IN ST IE U T R R D E A H R A O S T S L G G BR T PIT AG T B T A B R O OL A C H L BR UG KS UI S S N EP TA O O E O O L R G DW R T T R IJ BR GT AB K KU MU OT O M R ID O E E VU A GE E H EE M N M U M M E M R ZU E B N E T I LE E E H OR D E K O UV MD KE EIH EN O E O W NS BE RS EK ES E G PO S I G TE TE JNH EL T RK E O LE ST W NW F M N A AR EG O C TI G OR HA ER T M R PA A IU TE NN S R EN SH O L
BR
Inwoners
16.000 90,00
14.000 80,00
12.000 70,00
10.000 60,00
8.000 50,00
6.000 40,00
4.000 30,00
20,00
2.000 10,00
0 0,00
Series2 Interne verhuizingen
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB Poly. (Series2)
Interne verhuizingen (in promille)
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN. BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 4: AANTAL INWONERS (1991) EN AANTAL INTERNE VERHUISBEWEGINGEN IN PROMILLE (1986 – 1999) BINNEN DE KANSARME BUURTEN
Aantal inwoners (1991) en aantal interne verhuisbewegingen in promille (1986 - 1999) van de kansarme buurten
Poly. (Interne verhuizingen)
31
BR AN S C OO H ST BR B AA W B R RB IJK ST R E -L LS A EL EE AM E N SE K BRNE AP NE _ E BR -W UK N4 O G AN LUKEL AN A W AN S P E G K H E BR G BR E ZU OR N6 I J G JE NK AN DW EN G ET K T -C A IJ T T G EO BO TE EN PE K EN L X C T N T B V V GT B E E N R U 5 R RO V O R G T R M U U G H U G W E E M G E LO LH IDE BR- C UROE E K N N T DE G E S R B T ST R BREP UM W ET . AN -P B T VO IJ R SPIET O ER RSK E AA R SS BE T N S E EK G BR SE - A GE M T E W A M R G GA VE A LS ID T L E LL T D W G W E ER E E E N N LE D ST BEIDE E E M K LEGK B SA RG RG E KR IN O R IN E U O E UD BU LA M A ID O G O TU BR EVTE FFO N R O I O PO N OI OUAN MI N K E D G E M ST- LEI VA EREN N E M N AR G IS W ER SE S E IN C M LA M KE A IN A T A N G LCEOR RI M T E O M N DO E AL O A TR K BE M ES UM R EIB WA TU O L S O G G KE M T T R VI K N SS U ERIP IJ
Aantal inwoners
32 14.000 40,00
12.000 35,00
10.000 30,00
8.000 25,00
6.000 20,00
4.000 15,00
10,00
2.000 5,00
0 0,00
Inwonersaantal Interne verhuizingen Poly. (Inwonersaantal)
Interne verhuizingen (in promille)
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN. BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 5: AANTAL INWONERS (1991) EN AANTAL INTERNE VERHUISBEWEGINGEN IN PROMILLE (1986 – 1999) BINNEN DE REFERENTIEBUURTEN
Aantal inwoners (1991) en aantal interne verhuisbewegingen in promille (1986-1999) van de referentiebuurten
Poly. (Interne verhuizingen)
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.1.3.
AARD VAN DE MIGRATIES
Men kan het totaal aantal migraties opsplitsen in interne en externe migraties. De interne migraties zijn de verhuisbewegingen die zich binnen de buurtgrenzen afspelen. Onder externe verstaan we de in- en uitwijkingen (zowel binnenlandse als buitenlandse). In de kansarme buurten nemen de in- en uitwijkingen resp. 41% en 44% van het totaal aantal verhuisbewegingen in. De overige 15% zijn interne verhuizingen (Tabel 12). In de referentiebuurten wordt veel minder binnen de buurtgrenzen verhuisd. Zij vormen slechts 9% van het totaal, terwijl de waarden voor in- en uitwijkingen resp. 45% en 46% bedragen.
TABEL 12: PROCENTUELE VERDELING VAN HET TOTAAL AANTAL MIGRATIES IN INTERNE MIGRATIES, INWIJKINGEN EN UITWIJKINGEN VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Kansarme buurten Referentiebuurten
Interne migraties 15,2 8,8
Inwijkingen 41,0 44,9
Uitwijkingen 43,9 46,2
Totaal 100 100
Wanneer we de evolutie van de verschillende soorten migraties bestuderen, kan men verschillende zaken constateren (Grafiek 6): -
-
De interne migraties volgen ongeveer dezelfde evolutie als de totale mobiliteit: een daling tijdens de late jaren ’80, gevolgd door een lichte stijging vanaf het begin van de jaren ’90 tot 1997. In de kansarme onderzoeksbuurten neemt hun aantal vanaf dat moment af. In de referentiebuurten vindt een verdere lichte toename van het aantal verhuizingen binnen de buurt plaats. Bij de externe migratiebewegingen is ook dit verloop merkbaar, maar sterker uitgesproken. De mobiliteitsstijging tijdens de jaren ’90 is er veel opvallender. In de kansarme buurten vinden gedurende de hele periode meer uitwijkingen dan inwijkingen plaats. Het verschil neemt sterk toe tijdens de jaren ’90 en bereikt zijn maximum in 1996, met een vertrekoverschot van 20 mig/1000inw, vooral te wijten aan een sterk stijgende uitwijking tussen 1990 en 1996. In de referentiebuurten is het saldo eveneens overwegend negatief (met uitzondering van 1987 en 1999). De uittocht uit deze buurten is echter veel geringer en kent zijn hoogste waarde reeds in 1990 (-10 mig/1000inw), waarna het migratiesaldo stabiel blijft tussen -5 en 0 mig/1000inw.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
33
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 6: : INTERNE MIGRATIES, IN- EN UITWIJKINGEN EN MIGRATIESALDO IN KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999.
Mobiliteit naar de aard van migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R) 175
mig/1000inw
150 125 100 75 50 25 0 -25 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo (K) inwijkingen (K) interne migraties (K) uitwijkingen (R)
saldo (R) uitwijkingen (K) inwijkingen (R) interne migraties (R)
De externe migraties worden op hun beurt nog eens opgesplitst in binnenlandse en buitenlandse migraties. In de kansarme buurten nemen de binnenlandse migraties 85% van de inwijkingen en 90% van de uitwijkingen in. In de referentiebuurten is dit resp. 85% en 88% (Grafiek 7). Een belangrijk aandeel van de migraties wordt echter geklasseerd als onbekend (10% van de inwijkingen) of geschrapt (7% van de uitwijkingen). Er is een hoge waarschijnlijkheid – en dit werd ons bevestigd door het N.I.S. - dat beide categorieën ook buitenlandse migraties zijn. Wanneer we kijken naar de nationaliteit van de personen die deze verhuisbewegingen uitvoerden (Tabel 13), blijkt dat het overgrote deel van de onbekende migraties uitgevoerd werd door buitenlanders. Ook ongeveer de helft van de geschrapte migraties hebben betrekking op buitenlanders. Vaak gaat het om buitenlanders die terug naar hun land van herkomst zijn verhuisd zonder het gemeentebestuur te verwittigen.16 Deze twee categorieën kunnen dan ook met grote waarschijnlijkheid bij de buitenlandse migraties geteld worden. TABEL 13: TYPE VAN MIGRATIE VOLGENS NATIONALITEIT VAN DE MIGRANT.
Belg Niet-Belg
Binnenlandse migraties 670782 291967
Buitenlandse migraties 12161 17512
Onbekend 1818 45102
Geschrapt uit register 23738 22793
16
Eggerickx, T., M. Poulain, B. Schoumaker (2000). ‘De ruimtelijke mobiliteit van de bevolking’. Monografie n° 2, Algemene Volks- en Woningtelling 1991, NIS, 129 p.
34
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 7: AANDEEL BINNENLANDSE EN BUITENLANDSE MIGRATIES IN DE TOTALE MOBILITEIT (%) VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), 1986-1999. Verdeling binnenlandse en buitenlandse m igraties uitw ijking (R) inw ijking (R) uitw ijking (K) inw ijking (K) 0%
10%
20%
30% Binnenland
40%
50%
Buitenland
60%
70%
Onbekend
80%
90%
100%
Geschrapt
Wat betreft de evoluties van binnenlandse en buitenlandse migraties van en naar de kansarme en referentiebuurten, komen we tot de volgende vaststellingen (Tabel 14 en Tabel 15): -
Het aandeel buitenlandse immigranten in het totaal aantal inwijkingen is ongeveer gelijk voor kansarme en referentiebuurten: resp. 15,1% en 14,7%. Uitwijkingen naar het buitenland komen meer voor in de referentiebuurten: 12,1% van alle uitwijkingen tegenover 10,2% in de kansarme buurten.
TABEL 14: PROCENTUEEL AANDEEL VAN DE BINNENLANDSE EN BUITENLANDSE MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999.
Binnenlandse migraties totaal Buitenlandse migraties totaal Buitenlandse migraties Onbekend Geschrapt Totaal
-
-
Kansarme buurten inwijking Uitwijking 84,9 89,8 15,1 10,2 1,2 2,4 9,9 0,7 4,0 7,1 100 100
totaal 87,4 12,6 1,8 5,1 5,6 100
Referentiebuurten inwijking uitwijking 85,3 87,9 14,7 12,1 3,5 5,7 8,9 0,6 2,3 5,7 100 100
totaal 86,6 13,4 4,6 4,7 4,0 100
De evolutie van de binnenlandse migraties loopt parallel met die van de totale mobiliteit. Een lichte daling eind jaren ’80, gevolg door een sterke stijging in de kansarme buurten, gevolgd door een daling, een minder uitgesproken stijging in de referentiebuurten, met daarna een stabilisatie. Er is voortdurend sprake van een binnenlands vertrekoverschot met pieken halverwege de jaren negentig voor de kansarme buurten, in 1990 voor de referentiebuurten (Grafiek 8). Zowel in de kansarme als de referentiebuurten is het buitenlands migratiesaldo positief, dit in tegenstelling tot het saldo voor binnenlandse migraties (resp. 5,7 mig/1000inw en 2,6 mig/1000inw tijdens de periode 1986-1999, Tabel 15). Dit wil zeggen dat het vertrekoverschot van de binnenlandse migraties deels gecompenseerd wordt door een overschot aan buitenlandse inwijkingen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
35
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 15: BINNENLANDSE EN BUITENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN DE KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999.
Binnenlandse migraties totaal Buitenlandse migraties totaal Buitenlandse migraties Onbekend Geschrapt
-
Kansarme buurten inwijking uitwijking 114,8 130,1 20,4 14,8 1,6 3,5 13,4 1,0 5,5 10,3
saldo -15,3 5,7 -1,9 12,3 -4,8
Referentiebuurten inwijking uitwijking saldo 97,1 103,1 -5,9 16,7 14,2 +2,6 4,0 6,7 -2,7 10,1 0,7 9,4 2,6 6,7 -4,1
In de kansarme buurten neemt het buitenlands migratiesaldo vanaf eind jaren ’80 toe tot halverwege de jaren ’90 met maxima in 1992 met 11,5 mig/1000inw en in 1995 met 10,4 mig/1000inw. Na 1995 daalt het saldo terug tot waarden rond 6 mig/1000inw. Deze evolutie is te wijten aan een stijging van het aantal buitenlandse inwijkingen tijdens de eerste helft van de jaren ’90, gevolgd door een daling vanaf 1996, terwijl de uitwijkingen ongeveer stabiel blijven (Grafiek 9; Tabel 16). Ook in de referentiebuurten stijgt het buitenlands migratiesaldo in de tweede helft van de jaren ’80, vooral door een stijging van het aantal inwijkingen. Het maximum wordt echter vroeger bereikt (1992: 5,6 mig/1000inw). Vanaf 1992 stijgen de inwijkingen tot ze bijna gelijk zijn aan het aantal uitwijkingen. Eind jaren ’90 ligt het migratiesaldo dan ook erg dicht bij 0 (Grafiek 9; Tabel 17)
-
GRAFIEK 8: VERLOOP BINNENLANDSE MIGRATIES EN MIGRATIESALDI IN KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999
Binnenlandse migraties per 1000 inwoners 300 250 mig/1000inw
200 150 100 50 0 -50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
36
saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
tot aal K
inwijking R
uitwijking R
totaal R
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 9: VERLOOP BUITENLANDSE MIGRATIES EN MIGRATIESALDI IN KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999
Buitenlandse migraties per 1000 inwoners 60 50
mig/1000inw
40 30 20 10 0 -10 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K totaal K
saldo R inwijking R
inwijking K uitwijking R
uit wijking K totaal R
TABEL 16: BINNENLANDSE EN BUITENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN DE KANSARME BUURTEN, 1986-1999 Kansarme buurten
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 totaal
inwijking 113,9 116,4 112,1 112,4 104,7 108,1 114,3 115,1 118,1 115,3 120,4 124,7 120,7 111,9 114,8
Binnenlands uitwijking 118,6 120,1 119,1 119,5 117,2 123,5 127,9 133,8 138,6 143,4 148,9 145,0 136,3 131,1 130,1
saldo -4,7 -3,6 -7,0 -7,1 -12,5 -15,5 -13,6 -18,7 -20,5 -28,0 -28,5 -20,3 -15,6 -19,2 -15,3
Inwijking 14,1 13,7 13,5 14,2 16,9 21,2 24,7 22,9 25,0 29,0 22,9 21,4 22,4 24,6 20,4
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
Buitenlands uitwijking 11,0 13,6 13,7 11,0 11,7 18,1 13,2 13,3 15,6 18,7 14,5 17,4 16,8 18,5 14,8
saldo 3,2 0,1 -0,2 3,2 5,2 3,1 11,5 9,6 9,5 10,4 8,4 4,0 5,5 6,0 5,7
37
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 17: BINNENLANDSE EN BUITENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN DE REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Referentiebuurten
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 totaal
3.2.
inwijking 95,5 97,3 91,4 88,1 86,6 89,0 97,9 98,3 102,5 104,7 102,8 102,2 102,2 102,5 97,1
Binnenlands uitwijking 98,4 97,7 97,1 97,2 101,1 99,6 106,0 104,5 108,5 109,7 106,7 107,5 106,2 103,7 103,1
saldo -2,9 -0,3 -5,6 -9,2 -14,5 -10,6 -8,1 -6,2 -6,0 -5,0 -3,9 -5,3 -4,0 -1,2 -5,9
inwijking 11,7 16,8 13,9 15,2 16,2 17,1 17,7 16,7 17,6 18,5 18,1 18,0 18,5 18,7 16,7
Buitenlands uitwijking 9,9 13,6 11,0 11,4 11,7 16,3 12,1 13,8 15,1 15,6 15,6 17,2 18,0 17,5 14,2
saldo 1,8 3,2 2,8 3,9 4,5 0,9 5,6 2,8 2,6 3,0 2,5 0,9 0,5 1,2 2,6
GEOGRAFISCHE SPREIDING VAN DE BINNENLANDSE MIGRATIESTROMEN
In dit deel wordt de geografische spreiding besproken van de binnenlandse migratiestromen, vertrekkende uit en toekomende in de door ons bestudeerde buurten. Er wordt met name gekeken naar welk type buurten en over welke afstanden er verhuisd wordt. De bespreking neemt enkel de migratiebewegingen tussen buurten in beschouwing, dus niet de verhuizingen binnen de buurtgrenzen en de internationale migraties. Tijdens de periode 1986 tot 1999 gaat het hier over een totaal van 817.295 verhuisbewegingen waarvan 440.354 in de gekozen kansarme buurten (54%) en 376.941 in de referentiebuurten (46%), telkens onderverdeeld in toekomende en vertrekkende migraties.
3.2.1.
DE VERSTEDELIJKINGSGRAAD
Omdat we de migratiestromen willen analyseren in termen van het suburbanisatieproces en de persistentie van achterstelling in bepaalde buurten, wordt er een variabele ingevoerd die de verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst meet. Deze buurten worden ingedeeld volgens de classificatie van Van der Haegen, Van Hecke & Juchtmans17 in: -
de agglomeratie, d.i. de stedelijke woonkern, het gebied dat aaneensluitend bebouwd is met woningen, openbare gebouwen, industrie etc. De gekozen onderzoeksbuurten liggen allen in dit gebied; de banlieue, de buitenste zone van de stad, samen met de agglomeratie vormt dit het stadsgewest; kleine steden andere
Hier wordt nog een categorie met vier regionale steden aan toegevoegd (Aalst, Roeselare, Aarlen en Turnhout). Dit zijn de steden die door Van der Haegen, Pattyn & Cardijn18 werden geïdentificeerd als regionale stad, maar volgens het latere onderzoek van Van der Haegen, Van Hecke & Juchtmans19 niet voldeden aan de vereisten van een stadsgewest.
17
Van Der Haegen, H., E. Van Hecke, G. Juchtmans (1996). ‘De Belgische stadsgewesten 1991’, Statistische studieën, nr 104, NIS, Brussel. 18 19
38
Van der Haegen H., M. Pattyn, C. Cardijn (1982). ‘The Belgian settlement system’. Acta geographica lovaniensia, nr. 22, Leuven, 252p. Van Der Haegen, H., E. Van Hecke, G. Juchtmans (1996). ‘De Belgische stadsgewesten 1991’, Statistische studieën, nr 104, NIS x p.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Binnen de categorie agglomeratie wordt nog een extra onderscheid gemaakt tussen de achtergestelde buurten zoals afgebakend door Kesteloot20, en de overige gebieden van de agglomeratie. Het onderzoek van Kesteloot beperkte zich echter tot Vlaanderen en Brussel zodat we deze gegevens niet hebben voor de migratiebewegingen van en naar Wallonië. Voor deze migraties van of naar de agglomeratie weten we dus niet of ze vertrekken of toekomen in een achtergestelde buurt of in de rest van een Waalse agglomeratie. Voor de bespreking van de algemene trend in de door ons gekozen kansarme en referentiebuurten, is dit echter niet van groot belang. Het gaat hier om 1,6% van de verhuisbewegingen van en naar kansarme buurten en 2,2% voor de referentiebuurten. De interactie met Wallonië is vooral belangrijk voor het stadsgewest Brussel. Wanneer we de verschillende stadsgewesten apart bekijken, zal hier dan ook rekening mee gehouden worden. De analyse van de verstedelijkingsgraad van de buurten van aankomst en herkomst voor migraties van en naar de onderzoeksbuurten levert de volgende conclusies op: -
-
Het overgrote deel van de binnenlandse migraties vindt plaats binnen de agglomeratie: 87% van de migraties van en naar de gekozen kansarme buurten, 83% voor de referentiebuurten (Tabel 19) vertrekt of komt aan in andere delen van de agglomeratie. Het aandeel migraties dat van of naar achtergestelde buurten gaat, is aanzienlijk hoger voor de kansarme onderzoeksbuurten dan voor de referentiebuurten: resp. 40% t.o.v. 17%. Bovendien is voor de laatsten het migratiesaldo positief: er verhuizen meer mensen van een achtergestelde buurt naar een referentiebuurt dan omgekeerd (Grafiek 11). Ook vanuit de kansarme onderzoeksbuurten naar de niet-achtergestelde agglomeratie bestaat er een vertrekoverschot (migratiesaldo: -9,9 mig/1000 inwoners, Tabel 18). Vanuit de achtergestelde stadsdelen is er dus een netto-instroom naar de niet-achtergestelde stadsdelen. De gebieden buiten de agglomeratie (banlieue, regionale en kleine steden, de overige gebieden) nemen samen slechts een klein gedeelte van de migraties voor hun rekening: 13% voor de kansarme buurten, 17% voor de referentiebuurten. De uitwijking naar de banlieue is het belangrijkst voor de referentiebuurten met 8% van de verhuisbewegingen, tegenover slechts 5% in de kansarme onderzoeksbuurten (Tabel 19).
TABEL
18:
VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999. Kansarme buurten
Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Kansarme buurten Overige agglo. Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
20
Referentiebuurten
inwijking
uitwijking
mobiliteit
saldo
inwijking
uitwijking
mobiliteit
saldo
98,0 46,3 51,7 5,2 0,5 4,0 4,9 112,7
111,4 49,8 61,6 7,1 0,4 4,2 5,5 128,7
209,4 96,1 113,3 12,4 0,9 8,3 10,4 241,3
-13,4 -3,5 -9,9 -1,9 0,0 -0,2 -0,6 -16,0
80,8 17,9 62,9 6,6 0,4 3,6 4,3 95,7
83,0 15,0 68,0 9,2 0,4 4,0 5,5 102,0
163,8 32,9 130,9 15,8 0,7 7,7 9,9 197,7
-2,2 2,9 -5,1 -2,6 0,0 -0,4 -1,2 -6,3
Kesteloot C., H. Vandenbroecke, H. Van der Haegen et al. (1996). Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
39
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL
19:
VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIEEN KANSARME BUURTEN: PROCENTUELE VERDELING, 1986-1999
Verstedelijkingsgraad Agglomeratie kansarme buurten overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
Kansarme buurten inwijking uitwijking mobiliteit 87,0 86,6 86,8 41,1 38,7 39,8 45,9 47,9 46,9 4,6 5,6 5,1 0,4 0,3 0,4 3,6 3,3 3,4 4,3 4,3 4,3 100 100 100
inwijking 84,4 18,7 65,7 6,9 0,4 3,8 4,5 100
Referentiebuurten uitwijking mobiliteit 81,3 82,8 14,1 16,6 66,7 66,2 9,0 8,0 0,3 0,4 3,9 3,9 5,4 5,0 100 100
GRAFIEK 10: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST (INWIJKING) EN AANKOMST (UITWIJKING) VOOR KANSARME BUURTEN (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), 19861999.
Verstedelijkingsgraad van buurten van aankomst en herkomst voor kansarme en referentiebuurten (1986-1999) mobiliteit R uitwijking R inwijking R mobiliteit K uitwijking K inwijking K
0%
3.2.1.1.
20%
40%
60%
80%
overige agglomeratie
kansarme buurten
banlieue
regionale stad
kleine stad
andere
100%
Migraties naar achtergestelde buurten
Over de hele periode is het verschil tussen kansarme en referentiebuurten duidelijk merkbaar: de uitwisseling met andere achtergestelde buurten is veel groter vanuit de kansarme onderzoeksbuurten (Grafiek 10). Verder zijn nog enkele andere belangrijke zaken op te merken: -
-
40
Tussen 1990 en 1997 vindt een stijging plaats van de mobiliteit tussen de kansarme onderzoeksbuurten en de achtergestelde buurten. Tijdens de late jaren ’90 neemt het aantal migraties weer af (Grafiek 11). Deze evolutie hebben we eerder al opgemerkt toen we de totale mobiliteit in de kansarme buurten bekeken. Het saldo is hier minder belangrijk omdat het hier om migraties tussen dezelfde soorten buurten gaat. Ook in de referentiebuurten vindt een stijging plaats, doch in geringere mate. De inwijking vanuit achtergestelde buurten ligt hier hoger dan de uitwijking ernaar toe. Het migratiesaldo in de referentiebuurten is daarom over de hele periode positief. Er komen meer mensen toe vanuit de achtergestelde buurten dan ernaartoe verhuizen. Het overschot aan inwijkingen neemt toe vanaf de late jaren ’80 tot halverwege de jaren ’90 (van 1 in 1989 tot 5 mig/1000inw in 1995), waarna de waarden zich stabiliseren.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 11: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, MET HERKOMST OF AANKOMST IN ACHTERGESTELDE BUURTEN (VOLGENS DE TYPOLOGIE VAN KESTELOOT), VOOR REFERENTIE- (R) EN KANSARME (K) BUURTEN.
Migraties met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, kansarme en referentiebuurten 150
mig/1000inw
125 100 75 50 25 0 -25 -50
3.2.1.2.
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
mobiliteit K
inwijking R
uitwijking R
mobiliteit R
Migraties naar de niet-achtergestelde agglomeratie
Hoewel het totaal aantal migraties in de kansarme onderzoeksbuurten veel hoger ligt dan in de referentiebuurten (330 mig/1000inw tegenover 254 mig/1000inw), vinden er vanuit de referentiebuurten meer migraties per 1000 inwoners plaats van en naar andere nietachtergestelde delen van de agglomeratie dan vanuit de kansarme onderzoeksbuurten (Grafiek 12). -
Over de periode 1986-1999 volgen alle migratiestromen van en naar de agglomeratie dezelfde evolutie als de algemene trend: stijging tijdens de eerste helft van de jaren ’90, daarna een lichte daling. De inwijking in de agglomeratie vanuit de referentiebuurten kent echter eerst nog een daling tussen 1987 en 1990.
In de kansarme buurten is het migratiesaldo met de overige agglomeratie negatief en blijft het dalen tot in 1996 (-17 mig/1000inw), waarna het terug stijgt.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
41
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 12: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE OVERIGE DELEN VAN DE AGGLOMERATIE, VOOR REFERENTIE- (R) EN KANSARME (K) BUURTEN.
Migraties met aankomst of herkomst in de nietachtergestelde agglomeratie, kansarme en referentiebuurten 160 140
mig/1000inw
120 100 80 60 40 20 0 -20 -40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
mobiliteit K
inwijking R
uitwijking R
mobiliteit R
Uit de twee bovenstaande grafieken (Grafiek 11 en Grafiek 12) kunnen de volgende besluiten getrokken worden: -
-
Er wordt vaker verhuisd binnen de achtergestelde stadsdelen (tussen kansarme onderzoeksbuurten en andere achtergestelde buurten) en binnen de niet-achtergestelde buurten (tussen referentiebuurten en de niet-achtergestelde agglomeratie) dan er verhuisd wordt tussen achtergestelde en niet-achtergestelde stadsdelen. Bovendien vindt er een netto-instroom plaats in de niet-achtergestelde agglomeratie en de referentiebuurten vanuit de achtergestelde buurten en de kansarme onderzoeksbuurten. Men vertrekt dus vanuit de achterstellingsgebieden naar de ‘betere’ delen van de stad.
3.2.1.3.
Migraties naar de banlieue
De uitwisseling met de banlieue neemt slechts een gering deel van de migraties in (over de hele onderzoeksperiode: voor kansarme buurten 5,1% van de migraties of 12,4 mig/1000 inw, voor de referentiebuurten 8% of 15,8 mig/1000inw) Het migratiesaldo is in beide gevallen negatief en vertoont de grootste vertrekoverschotten in het begin van de jaren negentig in de referentiebuurten en rond 1995 in de kansarme buurten (Grafiek 13). Er trekken dus meer mensen naar de banlieue dan er vanuit deze gebieden toekomen in de stad. Dit vertrekoverschot is groter in de referentiebuurten.
42
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 13: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE BANLIEUE, VOOR REFERENTIE- (R) EN KANSARME (K) BUURTEN, 1986-1999.
Migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, kansarme en referentiebuurten 20
mig/1000inw
15 10 5 0 -5 -10 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
3.2.2.
saldo K
saldo R
inw ijking K
uitw ijking K
mobiliteit K
inw ijking R
uitw ijking R
mobiliteit R
AFSTAND VAN DE MIGRATIES
De meeste migraties van en naar de kansarme onderzoeksbuurten gebeuren over een korte afstand: 74% van de migraties vinden over max. 5km afstand plaats. Bijna de helft van de verhuizingen (47%) gaan zelfs nog geen 2km ver (Tabel 20, Grafiek 14). De migraties van en naar de referentiebuurten leggen gemiddeld langere afstanden af: slechts 38% verhuist over minder dan 2km, 65% over max. 5 km (Grafiek 14). Vooral de verhuisbewegingen over afstanden tussen 15 en 30km zijn belangrijker in de referentiebuurten dan in de kansarme buurten. Dit patroon blijft gedurende de hele onderzoeksperiode 1986-1999 bewaard. TABEL 20: CUMULATIEVE PERCENTAGES VAN HET AANTAL MIGRATIES PER AFSTANDSCATEGORIE VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999
<2 km 5 km 10 km 20 km 50 km totaal
inwijking 47,9 73,7 81,8 87,0 94,2 100
Kansarme buurten uitwijking 45,5 74,1 83,5 89,1 95,5 100
totaal 46,6 73,9 82,7 88,1 94,9 100
inwijking 39,3 66,9 79,9 86,4 94,2 100
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
Referentiebuurten uitwijking 36,6 63,6 77,8 86,3 94,6 100
totaal 37,9 65,2 78,8 86,4 94,4 100
43
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 14: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, PER AFSTANDSCATEGORIE VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Afstand van de migraties in referentiebuurten
Afstand van de migraties in kansarme buurten 25 mig/1000inw
mig/1000inw
40 30 20 10
15 10 5 0
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 15 20 30 40 50 70 100999
inwijking
3.3.
20
uitwijking
1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 15 20 30 40 50 70 100 999
inwijking
uitwijking
SOCIO-DEMOGRAFISCHE KENMERKEN
Naast de geografische spreiding van migraties kunnen ook de socio-demografische kenmerken van de betrokken personen bestudeerd worden, met name de leeftijd waarop de verhuisbeweging plaatsvond en de nationaliteit van het individu.
3.3.1.
LEEFTIJD
Om de leeftijd op het moment van de migratie te bespreken worden twee soorten indelingen gebruikt: een indeling in leeftijdscategorieën die overeenstemmen met de levensfasen en een meer gedetailleerde indeling in vijfjarige leeftijdsklassen.
44
-
In beide typen onderzoeksbuurten gebeuren de meeste migraties door jongvolwassenen (20 tot 35 jaar, Grafiek 15), samen met de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar. Jongvolwassenen hebben de hoogste mobiliteit omdat deze levensfase typisch een aantal migraties met zich meebrengt (alleen/samen gaan wonen, huwen, gaan studeren/werken). De hoge mobiliteit van kleine kinderen wijst op verhuizingen door jonge gezinnen.
-
Het aandeel jongeren (0-19) ligt wel hoger in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten (29% van het totaal aantal migraties tegenover 21%, Tabel 21 en Tabel 22). In de referentiebuurten is de categorie 25-34 dan weer belangrijker (31 tegenover 27%). Deze verschillen zijn uiteraard grotendeels te wijten aan een verschillende leeftijdsopbouw. De kansarme buurten worden immers gekenmerkt door een jongere bevolking.
-
Wanneer we de vijfjarige leeftijdsklassen bekijken, valt op dat in de kansarme buurten de categorie 20-24 jaar het belangrijkst is. In de referentiebuurten telt de categorie 25-29 jaar het hoogst aantal migraties (Grafiek 15).
-
Zowel in de kansarme als in de referentiebuurten is het migratiesaldo in de categorie 2024 jaar positief (resp. 2,1 mig/1000inw en 4,3mig/1000inw, zie Tabel 21 en Tabel 22). Voor al de andere leeftijdsklassen is het saldo negatief. Het zijn dus vooral jonge twintigers die zich in de stad willen vestigen, in het bijzonder in de referentiebuurten, terwijl de andere leeftijdsgroepen eerder de stad verlaten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK
15: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, VIJFJARIGE LEEFTIJDSKLASSEN, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999 Migraties per leeftijd in referentiebuurten, 1986-1999
25
25
20
20
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties per leeftijd in kansarme buurten, 1986-1999
15 10 5 0
15 10 5 0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
leeftijd uitwijking inwijking
inwijking
uitwijking
TABEL 21: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, PER LEEFTIJDSKLASSE VOOR KANSARME BUURTEN, 1986-1999. leeftijdsklassen 0-4 5-19 20-24 25-34 35-59 60-79 80+ totaal
interne migraties 6,7 11,8 7,0 11,7 10,0 2,4 0,4 50,1
inwijking
uitwijking
totaal
saldo
%
13,0 24,9 23,5 37,9 28,9 5,6 1,5 135,3
14,8 25,9 21,4 39,5 32,4 8,2 2,7 144,9
34,5 62,6 51,9 89,1 71,3 16,2 4,6 330,2
-1,9 -1,0 2,1 -1,7 -3,5 -2,6 -1,2 -9,6
10,4 19,0 15,7 27,0 21,6 4,9 1,4 100
TABEL 22: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, PER LEEFTIJDSKLASSE VOOR REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. leeftijdsklassen
interne migraties
inwijking
uitwijking
totaal
saldo
%
0-4 5-19 20-24 25-34 35-59 60-79 80+ Totaal
2,0 3,3 2,8 6,4 5,5 1,9 0,6 22,4
8,0 14,8 19,7 35,8 25,2 7,1 3,2 113,9
10,3 15,1 15,4 37,3 27,5 7,8 3,8 117,2
20,3 33,2 37,9 79,5 58,1 16,8 7,6 253,5
-2,3 -0,3 4,3 -1,5 -2,3 -0,7 -0,6 -3,3
8,0 13,1 14,9 31,4 22,9 6,6 3,0 100
Om de evolutie van het verband tussen leeftijd en migraties te bestuderen wordt het aantal migraties per leeftijdscategorie uitgedrukt per 1000 inwoners van die leeftijdscategorie. Op die manier wordt het effect van veranderingen van de leeftijdsopbouw tijdens de onderzoeksperiode uitgeschakeld. 3.3.1.1. -
0 tot 4 en 5 tot 19 jaar
De twee jongste leeftijdscategorieën (0 tot 4 en 5 tot 19 jaar) volgen dezelfde evolutie als de totale mobiliteit tijdens de onderzoeksperiode. In de kansarme buurten vindt tijdens de late jaren ’80 een daling plaats van het aantal migraties. Vanaf 1990 neemt de mobiliteit binnen deze leeftijdsgroepen toe met 16%. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 daalt het aantal migraties opnieuw tot het niveau van 1990. Ook in de referentiebuurten neemt de mobiliteit toe gedurende de eerste helft van de jaren ’90 (met 24% in de leeftijdsgroep
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
45
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
0 tot 4 jaar, met 20% bij de 5 tot 19-jarigen) waarna het aantal migraties min of meer constant blijft (Grafiek 16 en Grafiek 17) -
Vanaf ca. 1992 stijgt het aantal uitwijkingen in de kansarme buurten door 0 tot 4-jarigen sneller dan het aantal inwijkingen waardoor het vertrekoverschot toeneemt. Het aantal interne migraties neemt tijdens de hele onderzoeksperiode af. Ook in de referentiebuurten is er een aanzienlijk vertrekoverschot dat over de hele periode blijft bestaan.Voor de leeftijdsklasse 5 tot 19 jaar zijn de in- en uitwijking ongeveer gelijk aan elkaar, zowel in de kansarme als de referentiebuurten. Op enkele uitschieters na is het migratiesaldo ongeveer gelijk aan nul.
GRAFIEK 16: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 0 TOT 4 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIE BUURTEN, 1986-1999 Migraties door leeftijdsklasse 0 tot 4 jaar, referentiebuurten, 1986-1999
500
500
400
400
300
300
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties door leeftijdsklasse 0 tot 4 jaar, kansarme buurten, 1986-1999
200 100
200 100
0
0
-100
-100 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
GRAFIEK 17: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 5 TOT 19 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME BUURTEN, 1986-1999 Migraties door leeftijdsklasse 5 tot 19 jaar, kansarme buurten, 1986-1999
Migraties door leeftijdsklasse 5 tot 19 jaar, referentiebuurten, 1986-1999
350
300
300
250 200
mig/1000inw
mig/1000inw
250 200 150 100
150 100 50
50 0
0 -50
-50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
3.3.1.2.
46
interne migraties uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
20 tot 24-jarigen
-
In de kansarme buurten neemt tijdens de eerste helft van de jaren ‘90 de totale mobiliteit van deze leeftijdsgroep toe met 22% waarna het aantal migraties stabiliseert. In de referentiebuurten begint de stijging (13%) vroeger, reeds tijdens de late jaren 80, maar deze groei bereikt zijn hoogtepunt dan ook al in 1992 (Grafiek 18).
-
In beide typen onderzoeksbuurten is het saldo positief gedurende de hele periode. Vooral in de referentiebuurten is er een groot overschot aan aankomsten (tot 79 mig/1000inw uit deze leeftijdsklasse) dat naar het einde van de periode blijft toenemen. Dit is de enige leeftijdscategorie die vaker toekomen in onze onderzoeksbuurten dan er te vertrekken. STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 18: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 20 TOT 24 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIE BUURTEN, 1986-1999. M ig r at i es i n leef t ijd sklasse 2 0 t o t 2 4 jaar , r ef er ent ieb uur t en, 19 8 6 - 19 9 9
800
700
700
600
mig/1000inw
mig/1000inw
M ig r at i es in leef t ij d sklasse 2 0 t o t 2 4 j aar , kansar me b uur t en, 19 8 6 - 19 9 9
600 500 400 300 200
500 400 300 200 100
100
0
0
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking t ot aal
3.3.1.3.
saldo inwijking t ot aal
int erne migrat ies uit wijking
int erne migr at ies uit wijking
25 tot 34-jarigen
Samen met de leeftijdsgroepen 0 tot 4 jaar vormen zij de jonge gezinnen. Het migratiepatroon van de jongste leeftijdsklassen vertoont dan ook sterke gelijkenissen met die van de 25- tot 34-jarigen. -
In de kansarme buurten kent de mobiliteit van deze groep een sterke stijging, met 33%, tussen 1990 en 1995. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 is opnieuw een lichte daling vast te stellen. In de referentiebuurten daarentegen neemt het totaal aantal migraties voor deze leeftijdsgroep tijdens de hele periode toe met 25% (Grafiek 19).
-
Het migratiesaldo is voor beide typen onderzoeksbuurten licht negatief, zonder veel veranderingen.
GRAFIEK 19: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 25 TOT 34 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999.
700
600
600
500
500
400
400 300 200 100 0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
3.3.1.4.
300 200 100 0
-100
-
Migraties door leeftijdsklasse 25 tot 34 jaar, referentiebuurten, 1986-1999
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties door leeftijdsklasse 25 tot 34 jaar, kansarme buurten, 1986-1999
interne migraties uitwijking
-100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
35 tot 59-jarigen
Tijdens nagenoeg de hele onderzoeksperiode neemt de totale mobiliteit van deze leeftijdsgroep toe. Vanaf halverwege de jaren ’90 stabiliseert het aantal migraties in de
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
47
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
referentiebuurten, terwijl er in de kansarme buurten een lichte daling plaatsvindt (Grafiek 20) -
Tijdens de jaren ’90 neemt de uitwijking in de kansarme onderzoeksbuurten sneller toe dan de inwijking van de 35 tot 59-jarigen waardoor het vertrekoverschot tijdens de jaren ’90 groter wordt. In de referentiebuurten neemt het vertrekoverschot juist af vanaf 1990.
GRAFIEK 20: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 35 TOT 59 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Migraties door leeftijdsklasse 35 tot 59 jaar, kansarme buurten, 1986-1999 350
250
300
200
mig/1000inw
250
mig/1000inw
Migraties door leeftijdsklasse 35 tot 59 jaar, referentiebuurten, 1986-1999
200 150 100
150 100 50
50
0
0
-50
-50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
interne migraties
inwijking
uitwijking
interne migraties
inwijking
uitwijking
totaal
totaal
3.3.1.5.
saldo
60 tot 79-jarigen
-
In de kansarme buurten stijgt de mobiliteit van deze leeftijdsgroep gedurende de hele onderzoeksperiode. Deze toename is vooral te wijten aan een groter aantal uitwijkingen, waardoor het vertrekoverschot nog toeneemt. Pas tijdens de late jaren ’90 nemen ook de inwijkingen weer lichtjes toe (Grafiek 21).
-
In de referentiebuurten vertoont de totale mobiliteit schommelingen tijdens de periode 1986-1999. Het vertrekoverschot is het grootst in 1991.
GRAFIEK 21:: AANTAL MIGRATIES DOOR DE LEEFTIJDSKLASSE 60 TOT 79 JAAR, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Migraties door leeftijdsklasse 60 tot 79 jaar, referentiebuurten, 1986-1999
Migraties door leeftijdsklasse 60 tot 79 jaar, kansarme buurten, 1986-1999 100
140 120
80
mig/1000inw
mig/1000inw
100 80 60 40 20 0
40 20 0
-20
-20
-40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
48
60
interne migraties uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
interne migraties
inwijking
uitwijking
totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.3.2.
LEEFTIJD EN VERSTEDELIJKINGSGRAAD
Wanneer we kijken naar het leeftijdsprofiel van de verhuizers uitgezet ten opzichte van de verstedelijkingsgraad van de buurten van aankomst of herkomst kunnen enkele interessante conclusies getrokken worden. -
Wanneer we de migraties bekijken die vertrekken of aankomen in de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie merken we dat de uitwisseling het grootst is met de referentiebuurten. Er wordt dus meer verhuisd tussen de niet-achtergestelde buurten onderling, dan tussen niet-achtergestelde en achtergestelde buurten. Vooral kleine kinderen en jonge volwassenen verhuizen van referentiebuurten naar andere nietachtergestelde delen van de agglomeratie en omgekeerd (Grafiek 22). In de kansarme onderzoeksbuurten is de uitwisseling met de niet-achtergestelde agglomeratie veel kleiner. Bovendien is er voor elke leeftijdscategorie een vertrekoverschot: er vertrekken meer mensen vanuit de kansarme buurten naar de niet-achtergestelde buurten van de agglomeratie dan omgekeerd. Dit is in het bijzonder zo voor de jonge gezinnen (0 tot 4 jaar en 25 tot 34 jaar) die dus eerder de achtergestelde buurten verlaten voor de ‘betere’ delen van de stad.
GRAFIEK 22: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJD PER 1000 INWONERS UIT DIE LEEFTIJDSKLASSE, VAN EEN KANSARME EN REFERENTIE ONDERZOEKSBUURT NAAR DE NIET-ACHTERGESTELDE AGGLOMERATIE OF OMGEKEERD, 1986-1999. Leeftijd van de migranten die verhuizen tussen referentiebuurten en de niet-achtergestelde agglomeratie
350
350
300
300
250
250
mig/1000inw
mig/1000 inw
Leeftijd van de migranten die verhuizen tussen kansarme buurten en de niet-achtergestelde agglomeratie
200 150 100
150 100 50
50
0
0
-50
-50 00-04
05-19
20-24
inwijking
-
200
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
80+
00-04
05-19
saldo
20-24
inwijking
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
80+
saldo
Wat de uitwisseling met de achtergestelde buurten betreft, is het contrast tussen kansarme onderzoeksbuurten en referentiebuurten nog groter. Vanuit de kansarme onderzoeksbuurten wordt door alle leeftijdscategorieën ongeveer vijf keer meer van en naar andere achtergestelde buurten verhuisd dan vanuit de referentiebuurten. In de referentiebuurten is het saldo positief: meer mensen komen vanuit de achtergestelde buurten naar de referentiebuurten dan er vertrekken naar achtergestelde delen (Grafiek 23).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
49
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 23: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJD PER 1000 INWONERS UIT DIE LEEFTIJDSKLASSE, VAN EEN KANSARME ONDERZOEKSBUURT NAAR DE ACHTERGESTELDE BUURTEN Leeftijd van de migranten die verhuizen tussen referentiebuurten en de achtergestelde buurten van de agglomeratie
250
250
200
200
150
mig/1000inw
mig/1000inw
Leeftijd van de migranten die verhuizen tussen kansarme buurten en de achtergestelde buurten van de agglomeratie
100 50
150 100 50
0
0
-50 00-04
05-19
inwijking
-
20-24
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
80+
-50 00-04
05-19
saldo
20-24
inwijking
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
80+
saldo
Ook voor de banlieue geldt dat de uitwisseling met de referentiebuurten het grootst is. In beide typen onderzoeksbuurten is het saldo positief voor de leeftijdsgroep 20 tot 24 jaar (Grafiek 24). De jonge volwassenen trekken dus duidelijk vanuit de banlieue naar de stad. Hun vestigingsoverschot is het grootst in de referentiebuurten. In alle andere leeftijdscategorieën blijken er meer mensen uit de stad weg te trekken naar de banlieue dan omgekeerd. Het vertrekoverschot is het grootst voor de jonge gezinnen (leeftijdscategorieën 0 tot 4 en 25 tot 34 jaar).
GRAFIEK 24: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJD PER 1000 INWONERS UIT DIE LEEFTIJDSKLASSE, VAN EEN KANSARME EN REFERENTIE ONDERZOEKSBUURT NAAR DE BANLIEUE OF OMGEKEERD, 1986-1999. Leef t ijd van d e mig r ant en d ie ver huiz en t ussen r ef er ent ieb uur t en en d e b anlieue
Leeftijd van de migranten die verhuizen tussen kansarme buurten en de banlieue 40
40
mig/1000inw
30
30
20
20
10
10
0
0
-10
-10
-20
-20
00-04
05-19
20-24
inwijking
3.3.3.
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
saldo
80+
00-04
05-19
20-24 i nwi j ki ng
25-34 ui twi j ki ng
35-59 totaal
60-79
80+
sal do
NATIONALITEIT
Voor de bespreking van de nationaliteit van de migranten worden de migraties opgesplitst in binnenlandse en buitenlandse migraties. De meeste aandacht gaat naar de binnenlandse die het grootste deel van de verhuisbewegingen beslaan (87,4% in de kansarme buurten, 86,6% in de referentiebuurten). De meest voorkomende nationaliteiten worden apart bekeken, verder worden de migraties opgedeeld naar geografische regio vanwaar de betrokken persoon afkomstig is. 3.3.3.1. -
50
Binnenlandse migraties
Het aandeel migraties door Belgen is aanzienlijk groter in de referentiebuurten dan in de kansarme buurten (83% van het totaal aantal migraties in referentiebuurten, tegenover 61% in kansarme buurten, Grafiek 25), als gevolg van het verschillend aandeel dat ze innemen in de bevolking. In de kansarme buurten bestaat 61% van de bevolking uit Belgen, in de referentiebuurten 86%. STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
-
Het aandeel verhuizers uit de Europese Unie is ongeveer gelijk voor de kansarme en de referentiebuurten (resp. 9 en 10%). In de kansarme buurten vormen de Italianen de belangrijkste groep (2,1%), gevolgd door de Spanjaarden (1,6%), in de referentiebuurten zijn dat de Fransen (2,2%) en de Italianen (1,9%, zie Tabel 23).21
-
In de kansarme buurten komt de grootste niet-Belgische groep verhuizers uit Arabisch Afrika, (16%, waarvan het overgrote deel van Marokkaanse afkomst: 15%), een ander belangrijk deel uit de categorie Andere Europese Landen (9%, Grafiek 25). Het belang van deze laatste groep wordt nagenoeg volledig bepaald door Turkije (8,5%, zie Tabel 23). Dit staat in sterk contrast met de referentiebuurten waar deze geografische regio’s resp. slechts 2% en 1% van de totale mobiliteit vertegenwoordigen. Verder komen alleen kleine groepen voor met een aandeel van niet meer dan 2%.
TABEL
23:
BINNENLANDSE MOBILITEIT, PROCENTUEEL BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN IN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Kansarme buurten
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Andere landen totaal
interne migraties 35,5 24,1 19,5 1,8 2,2 1,8 2,5 0,9 1,3 2,0 8,4 100
AANDEEL VAN KANSARME
DE EN
Referentiebuurten
inwijking
uitwijking
totaal
65,4 13,2 6,7 1,5 1,8 1,4 1,2 0,7 1,1 1,1 6,0 100
65,4 13,5 6,3 1,5 2,3 1,8 1,1 0,6 1,0 1,0 5,5 100
60,3 15,2 8,7 1,5 2,1 1,6 1,4 0,7 1,1 1,2 6,2 100
interne migraties 59,1 2,7 1,0 5,6 3,0 1,5 2,0 3,2 1,3 0,9 19,6 100
inwijking
uitwijking
totaal
83,2 2,1 0,8 1,8 2,0 1,2 0,8 1,1 0,6 0,4 6,1 100
84,8 1,8 0,5 1,8 1,7 1,0 0,7 1,1 0,6 0,3 5,7 100
81,5 2,0 0,7 2,2 1,9 1,1 0,9 1,3 0,7 0,4 7,3 100
21
Aandeel van de verschillende nationaliteiten in de bevolking van de kansarme buurten: EU: 9,3%, Italië: 3,6%, Spanje: 2,4%, Marokko: 16,2%, Turken 9,5%. Aandeel van de verschillende nationaliteiten in de bevolking van de referentiebuurten: EU: 7,3%, Italië: 1,6%, Frankrijk: 1,6%.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
51
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 25: BINNENLANDSE MOBILITEIT VOLGENS NATIONALITEIT VAN HET INDIVIDU, INGEDEELD NAAR DE GEOGRAFISCHE REGIO, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Totale binnenlandse mobiliteit, kansarme buurten, 1986-1999
Totale binnenlandse mobiliteit, referentiebuurten, 1986-1999 2%
16%
2% 10%
2% 9% 61%
2% 9%
83%
België EU Oost-Europa en voormalige GOS Andere Europese landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Sub-Saharisch Afrika Arabisch Afrika Arabisch Azië Azië (Zuid, Oost en Zuid-Oost) Vluchteling Onbestemd
De inwijking en uitwijking in de kansarme en referentiebuurten kennen grotendeels hetzelfde patroon wat betreft de verdeling van nationaliteiten als hetgeen hierboven besproken is voor de totale mobiliteit (zie Tabel 24 en Tabel 25). Het migratiesaldo is steeds negatief voor de grote nationaliteitsgroepen, in het bijzonder voor de Belgen. Enkel de inwoners van de Europese Unie vormen hier een uitzondering op in de referentiebuurten met een licht positief saldo (0,3). Voor de meeste nationaliteiten liggen de migratiesaldi dicht bij nul. Dit is te wijten aan de erg kleine aantallen migraties per nationaliteit. Door het laag aantal verhuizingen kunnen daar dan ook geen echte conclusies uit getrokken worden. TABEL
24:
BINNENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS, VOLGENS NATIONALITEIT VAN HET INDIVIDU, NAAR GEOGRAFISCHE REGIO’S, IN DE KANSARME BUURTEN, 1986-1999.
Binnenlandse migraties België EU O-Europa en voorm. GOS Andere Europese landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Subsaharisch Afrika Arabisch Afrika Arabisch Azië Azië (Z, O en ZO) Vluchteling Onbestemd Totaal
52
interne migraties 17,8 5,5 1,3 9,8 0,0 0,3 1,3 12,7 0,2 0,8 0,2 0,1 50,1
inwijking
Kansarme buurten uitwijking
totaal
Saldo
75,1 8,8 1,7 7,7 0,1 0,5 2,7 16,3 0,3 1,4 0,2 0,1 114,8
85,1 11,1 1,8 8,3 0,1 0,5 2,6 18,6 0,2 1,4 0,2 0,1 130,1
178,0 25,5 4,8 25,9 0,2 1,4 6,6 47,5 0,7 3,6 0,6 0,2 295,0
-10,1 -2,3 -0,1 -0,6 0,0 0,0 0,0 -2,3 0,0 0,0 0,0 0,0 -15,3
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL
25:
BINNENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS, VOLGENS NATIONALITEIT VAN HET INDIVIDU, NAAR GEOGRAFISCHE REGIO’S, IN DE REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999.
Binnenlandse migraties België EU O-Europa en voorm. GOS Andere Europese landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Subsaharisch Afrika Arabisch Afrika Arabisch Azië Azië (Z, O en ZO) Vluchteling Onbestemd Totaal
interne migraties 13,3 4,9 0,5 0,7 0,2 0,2 0,6 0,8 0,1 0,9 0,0 0,0 23,4
inwijking
Referentiebuurten uitwijking
totaal
Saldo
80,8 8,5 0,8 1,1 0,3 0,4 1,3 2,4 0,2 1,2 0,1 0,0 101,5
87,4 8,3 0,8 0,8 0,3 0,4 1,3 2,2 0,2 1,4 0,1 0,0 107,7
181,5 21,7 2,0 2,5 0,8 1,0 3,2 5,4 0,6 3,5 0,3 0,1 232,6
-6,6 0,2 0,0 0,3 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 -0,1 0,0 0,0 -6,2
De interne migraties, binnen de buurtgrenzen, laten wel heel andere verhoudingen zien: -
Het aandeel Belgen in de interne migratiestromen (binnen de buurtgrenzen) is, zowel in de referentie- als in de kansarme buurten aanzienlijk kleiner dan in de totale mobiliteit. Slechts 35% van de interne migraties in de kansarme buurten betreft Belgen, in de referentiebuurten is dit 59% (Grafiek 26). Er verhuizen in verhouding minder Belgen binnen hun eigen buurt, personen van een andere nationaliteit blijken vaker bij een verhuizing binnen de buurtgrenzen te blijven.
-
Vooral bij de Turken in de kansarme buurten is dit een belangrijk fenomeen. Een derde van de migraties door deze nationaliteitsgroep situeert zich binnen de buurtgrenzen. Bij de Marokkanen bestaat 24% van de totale mobiliteit uit interne migraties.
-
Ook alle andere buitenlanders verhuizen aanzienlijk meer binnen de buurtgrenzen (het percentage interne migraties varieert van 15 tot 23% in de kansarme buurten, van 10 tot 16% in de referentiebuurten) dan de Belgen voor wie resp. slechts 9% en 7% van de mobiliteit uit interne migraties bestaat.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
53
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 26: INTERNE MOBILITEIT VOLGENS NATIONALITEIT VAN HET INDIVIDU, INGEDEELD NAAR DE GEOGRAFISCHE REGIO, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Interne m igraties, kansarm e buurten, 1986-1999
Interne m igraties, referentiebuurten, 1986-1999 4%
2% 3%
25%
4%
3%
35%
2%
3% 59%
22%
20%
11% 3%
België EU Oost -Europa en voormalige GOS Andere Europese landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Sub-Saharisch Afrika Arabisch Af rika Arabisch Azië Azië (Zuid, Oost en Zuid-Oost) Vluchteling Onbest emd
Om de evolutie tijdens de onderzoeksperiode van het aantal migraties per nationaliteit te bestuderen, worden ze uitgedrukt per 1000 inwoners van de betreffende nationaliteit. Op die manier worden de effecten van een veranderende bevolkingssamenstelling, o.a. door buitenlandse migraties en naturalisaties, geneutraliseerd. Omwille van de te kleine aantallen kan de mobiliteit van Turken en Marokkanen in de referentiebuurten niet bestudeerd worden per jaar. -
In de kansarme buurten evolueert de mobiliteit van de Belgen zoals eerder besproken voor de totale bevolking. Tijdens de eerste helft van de jaren ’90 stijgt het aantal migraties, daarna neemt de mobiliteit terug lichtjes af. Het vertrekoverschot neemt ook toe tot 1996, daarna wordt het verschil tussen in- en uitwijkingen opnieuw kleiner (Grafiek 27). In de referentiebuurten stijgt de totale mobiliteit licht aan het begin van de jaren ’90. Het vertrekoverschot neemt er af vanaf 1990).
GRAFIEK 27: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR BELGEN, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Aantal migraties door Belgen, referentiebuurten 400
350
350
300
300
250
250
mig/1000inw
mig/1000inw
Aantal migraties door Belgen, kansarme buurten 400
200 150 100
150 100 50
50 0
0
-50
-50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijkingen totaal
54
200
interne migraties uitwijkingen
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijkingen totaal
interne migraties uitwijkingen
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
-
De totale mobiliteit van de EU-burgers neemt sterk toe tijdens de jaren ’90 in de kansarme buurten. Het migratiesaldo is negatief en dit vertrekoverschot wordt zelfs nog groter naar het einde van de onderzoeksperiode (Grafiek 28). In de referentiebuurten zijn geen grote veranderingen waarneembaar. Over de hele periode is er een vestigingsoverschot waarneembaar dat wel afneemt tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode.
GRAFIEK 28: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR INWONERS VAN DE EU, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Aantal migraties door inwoners van de EU, referentiebuurten
500
500
400
400
mig/1000inw
mig/1000inw
Aantal migraties door inwoners van de EU, kansarme buurten
300 200 100
300 200 100 0
0
-100
-100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijkingen totaal
saldo inwijkingen totaal
interne migraties uitwijkingen
interne migraties uitwijkingen
-
De mobiliteit van de Marokkanen vertoont een heel andere evolutie. Tijdens de eerste helft van de jaren ’90 daalt de mobiliteit van deze bevolkingsgroep. Vanaf 1996 is er wel terug een stijging waarneembaar (Grafiek 29).
-
Het aantal migraties door Turken daalt over de hele periode, dit geldt voor alle soorten migraties: interne, inwijkingen en uitwijkingen (Grafiek 29).
GRAFIEK 29: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR MAROKKANEN, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Aantal migraties door Turken, kansarme buurten 400
350
350
300
300
100
3.3.3.2.
interne migraties uitwijking
saldo inwijking totaal
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
9 19 9
7
8 19 9
5
6
19 9
19 9
19 9
3
2
4 19 9
19 9
19 9
1
0
saldo inwijking totaal
19 9
7
9
19 9
19 8
19 8
19 8
8
-50
6
0
-50
1992
50
0
1991
50
150
1990
100
200
1989
150
250
1988
200
1987
250
1986
mig/1000inw
400
19 8
mig/1000inw
Aantal migraties door Marokkanen, kansarme buurten
interne migraties uitwijking
Buitenlandse migraties:
-
Het aandeel Belgen in de buitenlandse in- en uitwijkingen is ongeveer gelijk in de kansarme en de referentiebuurten (resp. 31% en 30%, Tabel 26 en Tabel 27).
-
In beide typen onderzoeksbuurten wordt de tweede grootste groep gevormd door de inwoners van de EU. In de referentiebuurten vormen zij het grootste aandeel in de uitwisseling met het buitenland: 36%. In de kansarme buurten is hun belang iets minder: slechts 24% van het totaal (Grafiek 30). In de referentiebuurten vormen de Fransen
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
55
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
(8%), Britten (5%) en Nederlanders (5%) (Tabel 27) de grootste groepen. In de kansarme onderzoeksbuurten zijn de meest voorkomende EU-burgers eveneens de Fransen, maar daarnaast de Portugezen en de Italianen. De groep Nederlanders is hier veel kleiner (2,5%, Tabel 26). -
In de kansarme buurten vormen de Turken en Marokkanen een vrij belangrijke groep wat betreft buitenlandse mobiliteit (resp. 10% en 14%, Tabel 26). Vooral de inwijking van deze nationaliteiten draagt hiertoe bij. Hun migratiesaldi in de kansarme buurten zijn dan ook het hoogst (Marokkanen: 2,4 mig/1000inw; Turken 1,8 mig/1000inw).
-
Het migratiesaldo is voor nagenoeg alle nationaliteiten in beide typen onderzoeksbuurten licht positief, met als uitschieters de Turken en Marokkanen in de kansarme buurten. Enkel de Belgen hebben een sterker negatief migratiesaldo (-1,5 mig/1000inw). In de kansarme buurten is ook het saldo van de Italianen en Spanjaarden licht negatief (resp. – 0.1 en –0.4 mig/1000inw).
-
Migraties van en naar Subsaharisch Afrika hebben in de kansarme buurten een aandeel van 8% van de totale buitenlandse mobiliteit, in de referentiebuurten 5% (Grafiek 30).
-
Bepaalde regio’s zijn in verhouding belangrijker in de referentiebuurten: namelijk Azië (9%) en Noord-Amerika. Ook de categorie Andere Europese Landen heeft een aandeel van 5%. Mits de Turken slechts 1,6% van de buitenlandse mobiliteit in de referentiebuurt voor hun rekening nemen, gaat het hier om de andere nationaliteiten uit deze geografische regio zoals Israël, Noorwegen en Zwitserland.22
GRAFIEK 30: BUITENLANDSE MOBILITEIT VOLGENS NATIONALITEIT VAN HET INDIVIDU, INGEDEELD NAAR DE GEOGRAFISCHE REGIO, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Totale buitenlandse m obiliteit, kansarm e buurten, 1986-1999 4% 15%
30%
Totale buitenlandse m obiliteit, referentiebuurten, 1986-1999 3% 9% 5% 30% 3% 4%
8%
5%
2%
4%
10% 5%
24%
36% B elgië EU Oo st-Euro pa en vo o rmalige GOS A ndere Euro pese landen No o rd-A merika Latijns-A merika Sub-Saharisch A frika A rabisch A frika A rabisch A zië A zië (Zuid, Oo st en Zuid-Oo st) Vluchteling Onbestemd
22
56
Ook Ijsland, Cyprus, Andorra, Malta, Monaco en San Marino vallen onder deze categorie
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 26: AANTAL BUITENLANDSE MIGRATIES, PROCENTUEEL AANDEEL VAN DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, KANSARME BUURTEN, 1986-1999. Buitenlandse migraties
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Andere landen Totaal
inwijking mig/1000 % inw. 23,9 4,9 17,7 3,6 12,6 2,6 4,8 1,0 2,9 0,6 1,8 0,4 5,0 1,0 2,5 0,5 3,1 0,6 4,1 0,8 21,5 4,4 100 20,4
Kansarme buurten uitwijking mig/1000 % inw. 41,9 6,2 7,9 1,2 5,6 0,8 4,7 0,7 4,8 0,7 5,5 0,8 3,3 0,5 2,6 0,4 3,0 0,4 1,7 0,3 19,0 2,8 100 14,8
totaal % 31,4 13,6 9,7 4,7 3,7 3,3 4,3 2,5 3,1 3,1 20,5 100
mig/1000 inw. 11,1 4,8 3,4 1,7 1,3 1,2 1,5 0,9 1,1 1,1 7,2 35,2
saldo mig/1000 inw. -1,3 2,4 1,8 0,3 -0,1 -0,4 0,6 0,1 0,2 0,6 1,6 5,7
TABEL 27: AANTAL BUITENLANDSE MIGRATIES, PROCENTUEEL AANDEEL VAN DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Buitenlandse migraties
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Groot-Brittanië Duitsland USA Andere landen Totaal
3.3.4.
inwijking mig/1000 inw % 23,1 3,9 2,6 0,4 1,7 0,3 9,4 1,6 4,3 0,7 2,8 0,5 2,7 0,5 5,8 1,0 2,3 0,4 1,6 0,3 5,5 0,9 2,9 0,5 3,8 0,6 31,7 5,3 100 16,7
Referentiebuurten uitwijking mig/1000 inw % 37,6 5,3 1,6 0,2 1,4 0,2 6,8 1,0 3,6 0,5 2,9 0,4 1,7 0,2 4,4 0,6 2,0 0,3 0,7 0,1 5,3 0,7 2,3 0,3 3,9 0,6 25,7 3,6 100 14,2
totaal mig/1000 inw % 29,8 9,2 2,1 0,7 1,6 0,5 8,3 2,5 4,0 1,2 2,8 0,9 2,2 0,7 5,2 1,6 2,2 0,7 1,2 0,4 5,4 1,7 2,6 0,8 3,8 1,2 28,9 8,9 100 30,9
saldo mig/1000 inw -1,5 0,2 0,1 0,6 0,2 0,1 0,2 0,3 0,1 0,2 0,2 0,1 0,1 1,7 2,6
BINNENLANDSE MIGRATIES: LEEFTIJD EN NATIONALITEIT
Voor de belangrijkste nationaliteitsgroepen wordt de leeftijd van de verhuizers nog eens apart besproken en vergeleken. Deze bespreking houdt enkel rekening met de binnenlandse migraties, uitgevoerd door Belgen, inwoners van de Europese Unie, Marokkanen en Turken. Belgen: De bevolkingsgroep die het meest verhuist zijn de twintigers en jonge dertigers. Ook bij de allerjongste leeftijdscategorieën (0 tot 9 jaar) is een hoger aantal verhuizingen te zien (Grafiek 31). De combinatie van deze twee duidt op de migraties van jonge gezinnen. In de kansarme buurten gebeurt het hoogst aantal verhuizingen bij de leeftijdscategorie 20-24 jaar. In beide typen onderzoeksbuurten is dit de enige categorie waar het migratiesaldo positief is (1,0 mig/1000inw in de kansarme buurten en 2,8 mig/1000inw in de referentiebuurten). De jonge twintigers worden over het algemeen gekenmerkt door een hoge mobiliteit. Zij bevinden zich in een levensfase die typisch een aantal gebeurtenissen omvat die samengaan met verhuizingen: het ouderlijk huis verlaten, samenwonen of huwen, gaan studeren, intrede op de arbeidsmarkt. In de referentiebuurten ligt de leeftijd met de meeste migraties iets hoger,
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
57
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
tussen 25 en 29 jaar. Er verhuizen ook meer jongeren (0 tot 19 jaar) in de kansarme dan in de referentiebuurten. GRAFIEK 31: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR BELGEN, PER LEEFTIJDSKLASSE IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Binnenlandse migraties Belgen, referentiebuurten, 1986-1999
Binnenlandse migraties, Belgen, kansarme buurten, 1986-1999 35 25
mig/1000inw
mig/1000inw
30 20 15 10 5 0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
inwijking
uitwijking
40 35 30 25 20 15 10 5 0
totaal
interne migraties
inwijking
uitwijking
totaal
TABEL 28: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR BELGEN, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Belgen 0-4 jaar 5-19 jaar 20-24 jaar 25-34 jaar 35-59 jaar 60-79 jaar 80+ totaal
interne migraties 2,0 3,4 2,4 3,7 4,4 1,6 0,3 17,8
Kansarme buurten inwijking uitwijking totaal 6,8 12,1 13,9 20,1 16,7 4,1 1,4 75,1
9,0 13,6 12,9 22,2 19,0 5,9 2,5 85,1
17,8 29,1 29,3 46,0 40,0 11,6 4,2 178,0
saldo -2,2 -1,6 1,0 -2,1 -2,3 -1,8 -1,1 -10,1
interne migraties 1,3 2,0 1,6 3,2 3,2 1,5 0,5 13,3
Referentiebuurten inwijking uitwijking totaal 5,8 10,1 14,4 24,3 17,1 6,1 3,0 80,8
8,2 11,1 11,6 26,9 19,4 6,6 3,5 87,4
15,3 23,2 27,7 54,4 39,7 14,2 7,1 181,5
Saldo -2,5 -1,0 2,8 -2,5 -2,4 -0,5 -0,5 -6,6
Inwoners van de Europese Unie: Het leeftijdspatroon van de migraties door inwoners van de Europese Unie (zowel in kansarme als referentiebuurten) lijkt sterk op dat van de Belgen in de referentiebuurten. De meeste verhuizingen vinden plaats tussen 25 en 29 jaar (meer dan 30%), ook in de kansarme buurten, in tegenstelling tot de Belgen (Grafiek 32). In de kansarme buurten migreren iets meer Europese jongeren dan in de referentiebuurten. Het belangrijkste verschil tussen de twee typen onderzoeksbuurten zijn de migratiesaldi: in de kansarme buurten zijn die steeds negatief tot gelijk aan nul (Tabel 29), terwijl de referentiebuurten voornamelijk positieve cijfers tonen.
58
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 32: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR EUBURGERS, PER LEEFTIJDSKLASSE IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Binnenlandse migraties EU-burgers, referentiebuurten, 1986-1999
5
5
4
4
mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse migraties, EU-burgers, kansarme buurten, 1986-1999
3 2 1
3 2 1 0
0 00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 interne migraties
inwijking
uitwijking
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
totaal
inwijking
uitwijking
totaal
TABEL 29: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR EUBURGERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. EUburgers 0-4 jaar 5-19 jaar 20-24 jaar 25-34 jaar 35-59 jaar 60-79 jaar 80+ totaal
Kansarme buurten Interne migraties 0,4 0,9 0,8 1,7 1,4 0,3 0,0 5,5
Referentiebuurten
inwijking
uitwijking
totaal
0,8 1,9 2,4 4,3 3,4 0,5 0,1 13,3
0,8 2,1 2,3 4,6 4,1 1,1 0,1 15,1
2,0 4,8 5,5 10,6 8,9 1,9 0,2 34,0
interne saldo migraties 0,0 0,3 -0,2 0,6 0,0 0,6 -0,3 1,8 -0,7 1,3 -0,6 0,2 0,0 0,0 -1,8 4,9
inwijking
uitwijking
totaal
Saldo
0,7 1,7 2,6 5,4 4,0 0,6 0,1 15,1
0,7 1,4 1,7 4,6 3,7 0,7 0,1 12,8
1,7 3,6 4,9 11,8 9,0 1,5 0,3 32,9
0,1 0,4 0,9 0,7 0,4 -0,1 0,0 2,3
Voor de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen worden enkel de kansarme buurten besproken. In de referentiebuurten is hun aantal zo gering dat een statistische analyse weinig relevant is. De twee nationaliteiten worden samen besproken omdat de vastgestelde conclusies voor beiden gelijkaardig zijn. Marokkanen en Turken: Het leeftijdspatroon voor de binnenlandse migraties is opvallend jonger dan in het geval van de Belgen of de EU-burgers (Grafiek 33). De hoogste aantallen migraties vinden we terug in de categorieën 0 tot 4 jaar, 20 tot 24 jaar (Turken) en 25-29 jaar (Marokkanen). Ook de jongeren tussen 5 en 19 jaar verhuizen meer dan hun Belgische leeftijdsgenoten. Bij de Turken valt ook op dat het aandeel interne migraties zeer hoog is, hoger dan de in- en uitwijkingen. De migratiesaldi zijn voor alle leeftijden negatief tot gelijk aan nul. Het grootste vestigingstekort, zowel bij Turken als Marokkanen bevindt zich in de levensfase 35-59 jaar (Tabel 30). De mobiliteit is duidelijk het hoogst in de categorieën 0 tot 15 jaar en 20 tot 35, wat erop wijst dat vooral jonge gezinnen verhuizen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
59
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 33: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR MAROKKANEN EN TURKEN, PER LEEFTIJDSKLASSE IN KANSARME BUURTEN, 1986-1999. Binnenlandse migraties, Marokkanen, kansarme buurten, 1986-1999
Binnenlandse migraties, Turken, kansarme buurten, 1986-1999
6
mig/1000inw
mig/1000inw
8
4 2 0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90-95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
inwijking
uitwijking
5 4 4 3 3 2 2 1 1 0 00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
totaal
inwijking
uitwijking
totaal
TABEL 30: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS DOOR MAROKKANEN EN TURKEN IN KANSARME BUURTEN, 1986-1999.
0-4 jaar 5-19 jaar 20-24 jaar 25-34 jaar 35-59 jaar 60-79 jaar 80+ totaal
Interne migraties 2,1 3,4 1,5 2,9 1,9 0,3 0,0 12,0
3.3.5.
Marokkanen inwijking uitwijking 2,1 3,9 2,1 4,0 2,7 0,3 0,0 15,2
totaal
2,4 4,5 2,5 4,6 3,0 0,4 0,0 17,5
6,6 11,8 6,1 11,6 7,7 1,0 0,0 44,8
Sald o 0,0 -0,2 0,0 -0,3 -0,7 -0,6 0,0 -1,8
Interne migraties 1,7 3,0 1,7 1,9 1,2 0,2 0,0 9,8
inwijking 1,2 2,4 1,2 1,6 1,1 0,1 0,0 7,7
Turken uitwijking 1,2 2,6 1,3 1,8 1,2 0,1 0,0 8,3
totaal
Saldo
4,0 8,1 4,2 5,4 3,5 0,4 0,0 25,7
0,0 -0,2 0,0 -0,3 -0,7 -0,6 0,0 -1,8
NATIONALITEIT EN VERSTEDELIJKINGSGRAAD
Voor beiden typen onderzoeksbuurten vinden de meeste migraties door Belgen plaats binnen de agglomeratie. Het grootste deel hiervan betreft de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie. In de kansarme buurten is er daarnaast echter ook een belangrijke uitwisseling met de achtergestelde buurten volgens Kesteloot, terwijl het aandeel van deze categorie veel minder belangrijk is in de referentiebuurten. GRAFIEK 34: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VOOR BUURTEN VAN AANKOMST EN HERKOMST VOOR BELGEN, PER 1000 BELGISCHE INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. V er st ed eli jking sg r aad van d e b uur t en van her ko mst en aanko mst vo o r B elg en, kansar me b uur t en
140
140
120
120
100
mig/1000inw
160
100 80 60 40
80 60 40 20
20
0
0 Over i ge A cht er gest el de B anl i eue Regi onal e s t adK l ei ne st ad aggl omer at i e
A nder e
onbek end
buur t en
inwijking
60
Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor Belgen, referentiebuurten
uit wijking
t ot aal
Overige Achtergestelde Banlieue Regionale stad Kleine stad agglomeratie buurten
inwijking
Andere
uitwijking
onbekend
totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
De inwoners van de Europese Unie vertonen hetzelfde patroon. De uitwisseling met de achtergestelde buurten is in de kansarme onderzoeksbuurten echter nog belangrijker dan voor de Belgische bevolking. (Grafiek 35) GRAFIEK 35: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VOOR BUURTEN VAN AANKOMST EN HERKOMST VOOR EU-BURGERS, PER 1000 BELGISCHE INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999. Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor EU-inwoners, kansarme buurten
Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor EU-inwoners, referentiebuurten 200
200
180
180
160 140
140
mig/1000inw
mig/1000inw
160 120 100 80 60
100 80 60 40
40
20
20 0
120
0 Overige Achtergestelde agglomeratie buurten
Banlieue
Regionale stad Kleine stad
inwijking
Andere
uitwijking
Overige AchtergesteldeBanlieueRegionale stad Kleine stad Andere onbekend agglomeratie buurten inwijking uitwijking totaal
onbekend
totaal
Omdat de aantallen Turken en Marokkanen erg klein zijn in de referentiebuurten wordt het verband met de verstedelijkingsgraad enkel besproken voor de kansarme buurten. Het meest opvallende verschijnsel bij deze bevolkingsgroepen is de overheersende uitwisseling met de achtergestelde buurten die veel belangrijker is dan de migraties van en naar de nietachtergestelde buurten (Grafiek 36). GRAFIEK 36: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VOOR BUURTEN VAN AANKOMST EN HERKOMST VOOR MAROKKANEN EN TURKEN, PER 1000 BELGISCHE INWONERS, KANSARME BUURTEN, 1986-1999. Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor Turken, kansarme buurten
Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor Marokkanen, kansarme buurten 100
120
90 80
mog/1000inw
mig/1000inw
100 80 60 40
70 60 50 40 30 20
20
10 0
0 Overige Achtergestelde agglomeratie buurten
Banlieue
Regionale stad Kleine stad
inwijking
Andere
uitwijking
onbekend
Overige AchtergesteldeBanlieue agglomeratie buurten
Regionale Kleine stad Andere onbekend stadinwijking uitwijking totaal
totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
61
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.3.6.
DE IMPACT VAN DE NATURALISATIES
3.3.6.1.
Inleiding
In het onderzoek willen we een zicht krijgen op de migraties binnen, naar en uit kansarme buurten, o.m. volgens leeftijd en nationaliteit. De variabele nationaliteit weerspiegelt minder en minder goed de origine en dit is nog versterkt door de snel-Belg-wet. Toch kunnen we via onze databank een bepaald beeld krijgen van de verhuisbewegingen volgens origine en dit onderverdeeld in de volgende drie groepen: (1) Belg sinds geboorte23 (2) Na hun geboorte genaturaliseerde Belgen (3) Niet-Belgen sinds hun geboorte Een nadeel van deze herindeling is dat de gegevens die volgen niet meer kunnen worden weergegeven ten opzichte van het totaal aantal personen binnen iedere deelgroep. M.a.w., er zijn geen gegevens beschikbaar (in promille) die rekening houden met het absoluut aantal aanwezigen van iedere deelgroep. Wel laat deze analyse toe de indeling Belg niet-Belg te nuanceren en een correctere inschatting te geven van de migratiebewegingen volgens de indeling autochtoon, allochtoon. 3.3.6.2.
De verhuisbewegingen volgens origine in de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten
Het resultaat is dat 628.699 of 57.9% migratiebewegingen uit de databank plaats hadden door Belgen sinds geboorte, 377.092 of 34.7% migratiebewegingen door niet-Belgen sinds geboorte en 79.657 of 7.3% door genaturaliseerde Belgen. Dit betekent dat 42% van de verhuisbewegingen kunnen worden toegeschreven aan personen van niet-Belgische origine. Zowel voor de interne migraties, de inwijkingen als voor de uitwijkingen in de kansarme en de referentiebuurten schommelt het percentage genaturaliseerde Belgen rond de 7.3% (minimaal 6.8% en maximaal 8.2%). Uit Tabel 32 en Grafiek 37 blijkt dat de helft van alle verhuisbewegingen in de kansarme buurten wordt gerealiseerd door Belgen sinds geboorte, tegenover 68% in de referentiebuurten. Opvallend is dat drie vierden van de verhuisbewegingen binnen de kansarme buurten (de interne migraties) gebeuren door personen met een niet-Belgische origine. In de referentiebuurten (49.5%) is dit aandeel heel wat lager in vergelijking met de kansarme buurten, maar heel wat hoger in vergelijking met het aandeel inwijkingen en uitwijkingen.
23
62
Hierin zijn ook personen inbegrepen die een niet-Belgische origine hebben en die op het moment van de geboorte de Belgische nationaliteit hebben aangenomen. Dit aantal zal in de periode 1996 – 1999 en zeker voor de eerste 10 jaar van onze tijdreeks eerder minimaal zijn.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 37: MIGRATIEBEWEGINGEN VOLGENS ORIGINE IN DE KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN Migraties volgens origine 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Interne migraties
Inwijkingen
Uitwijkingen
Totaal
Interne migraties
Inwijkingen
Kansarme buurten
Uitwijkingen
Totaal
Referentiebuurten Belgen
Natural.
Niet-Belg
TABEL 31: HET AANDEEL MIGRATIES VOLGENS ORIGINE EN NAAR TYPE IN DE KANSARME EN DE REFERENTIEBUURTEN Kansarme buurten
Interne migraties
Referentiebuurten
Belgen
Natural.
Niet-Belg
Belgen
Natural.
Niet-Belg
8,8
13,6
22,9
6,7
9,5
14,6
Inwijkingen
42,8
39,0
39,2
44,4
44,7
46,4
Uitwijkingen
48,5
47,4
37,9
48,9
45,7
39,0
299409
45573
257434
329290
34084
119658
Totaal
Het patroon van de verhuisbewegingen van de genaturaliseerde Belgen ligt tussen dat van de Belgen en de niet-Belgen in, maar sluit meer aan bij dat van de Belgen (Grafiek 38). De aandelen uitwijkingen, inwijkingen en Interne migraties van de Belgen in de kansarme en de referentiebuurten zijn quasi gelijklopend. Bij de niet-Belgen is het aandeel Interne migraties het hoogst.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
63
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 38: MIGRATIES NAAR ORIGINE EN TYPE BUURT Migraties naar origine en type buurten 100%
80%
60%
40%
20%
0% Belgen
Natural.
Niet-Belg
Belgen
Natural.
Kansarme buurten
Niet-Belg
Referentiebuurten Interne migraties
Inwijkingen
Uitwijkingen
TABEL 32: MIGRATIES NAAR ORIGINE IN DE KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN Belg sinds geboorte
Genatural. Belg
Niet-Belg
Totaal
Belg sinds geboorte
Genatural. Belg
Niet-Belg
Kansarme buurten Interne migraties
26229
6195
58885
91309
28,7
6,8
64,5
Inwijkingen
128099
17788
100873
246760
51,9
7,2
40,9
Uitwijkingen
145081
21590
97676
264347
54,9
8,2
36,9
Totaal
299409
45573
257434
602416
49,7
7,6
42,7
Referentiebuurten Interne migraties
22022
3250
17454
42726
51,5
7,6
40,9
Inwijkingen
146205
15250
55574
217029
67,4
7,0
25,6
Uitwijkingen
161063
15584
46630
223277
72,1
7,0
20,9
Totaal
329290
34084
119658
483032
68,2
7,1
24,8
3.3.6.3.
Impact van de wijzigingen in de nationaliteitswetgeving tussen 1986 en 1999
Tabel 33, Grafiek 39 en Grafiek 40 toont de impact van de wijzigingen in de nationaliteitswetgeving. Waar in 1986 in de kansarme buurten slechts 4.6% van de verhuisbewegingen gemaakt werden door genaturaliseerde Belgen, was dit in 1999 quasi verdrievoudigd (tot 13.1%). Opvallend is dat in de referentiebuurten het aantal verhuisbewegingen die gemaakt werden door genaturaliseerde Belgen (circa 6%) in de beginperiode hoger lag dan in de kansarme buurten en dat het aandeel weliswaar is toegenomen, maar slechts in zeer beperkte mate in vergelijking met de kansarme buurten (tot 9.7% in 1999).
64
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Uit de volgende grafieken blijkt dat ongeveer hetzelfde patroon en dezelfde verhoudingen voorkomen bij de interne migratiebewegingen, bij de uitwijkingen en bij de inwijkingen. Het aandeel van de migraties van Belgen is in de referentiebuurten sterker gedaald dan in de kansarme buurten: van circa 65% naar circa 40%. In de kansarme buurten was het aandeel van de Belgische migraties reeds laag in 1986 (circa 35%) en deze is gedaald naar circa 25% in 1999. TABEL 33: EVOLUTIE VAN DE MOBILITEIT NAAR ORIGINE Mobiliteit
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Tot 49,7
Kansarme buurten
Belg sinds geboorte
53,0
52,7
53,8
52,3
52,6
51,5
50,0
50,6
50,3
46,7
46,7
46,1
46,0
45,4
Genatural. Belg
4,6
4,9
4,7
5,0
5,0
5,2
6,3
7,0
7,7
7,9
9,4
11,0
12,8
13,1
7,6
Niet-Belg
42,3
42,5
41,6
42,7
42,4
43,3
43,7
42,4
42,0
45,4
43,9
43,0
41,2
41,6
42,7
Totaal
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Referentiebuurten
Belg sinds geboorte
74,2
71,8
71,9
71,3
71,5
69,3
69,1
68,0
67,1
65,6
65,1
64,6
64,0
62,7
68,2
Genatural. Belg
6,3
5,9
6,3
6,0
6,0
5,9
6,7
6,6
7,0
7,3
7,6
8,1
8,9
9,7
7,1
Niet-Belg
19,5
22,3
21,9
22,7
22,5
24,7
24,2
25,5
25,9
27,1
27,3
27,3
27,1
27,7
24,8
Totaal
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
GRAFIEK 39: EVOLUTIE VAN DE MOBILITEIT IN DE KANSARME BUURTEN NAAR ORIGINE Evolutie van de mobiliteit in de kansarme buurten naar origine 100%
80%
60%
40%
20%
0% 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
Belg sinds geboorte
1993 Genatural. Belg
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Niet-Belg
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
65
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 40: EVOLUTIE VAN DE MOBILITEIT IN DE REFERENTIEBUURTEN NAAR ORIGINE Evolutie van de mobiliteit in de referentiebuurten naar origine 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
Belg sinds geboorte
3.3.6.4.
1993 Genatural. Belg
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Niet-Belg
Er zijn grote verschillen tussen de onderzochte steden voor wat betreft de naturalisaties
Het aandeel verhuisbewegingen door genaturaliseerde Belgen is het hoogst in Genk: 18.4% in de kansarme en 12.0% in de referentiebuurten. In Brussel ligt het aandeel in de kansarme buurten dicht bij dat van de referentiebuurten: 9.8% en 9.2%. In Antwerpen bedraagt het aandeel respectievelijk 5.6% en 4.9%, in Gent 4.8% en 3.1% (zie Tabel 34, Grafiek 41 en Grafiek 42). Het aandeel verhuisbewegingen van Belgen door geboorte in de kansarme buurten bedraagt voor de zeven steden samen net de helft (49.7%). Twee steden zitten daar ruim onder, met name Genk (23.8%) en Brussel (31.5%). Het aandeel verhuisbewegingen van Belgen sinds geboorte in kansarme buurten bedraagt in Antwerpen 56%. Het aandeel in de overige steden ligt boven de 70%. Het aandeel verhuisbewegingen van Belgen sinds geboorte ligt voor de referentiebuurten veel minder ver uit elkaar en bedraagt gemiddeld 68.2%, ligt het laagst in Brussel (60.6%) en het hoogst in Oostende (90.5%).
66
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 34: MIGRATIES VOLGENS TYPE BUURT, STAD EN ORIGINE Belg sinds geboorte
Genatural. Belg
Niet-Belg
Totaal
38,4
138518
Kansarme buurten Antwerpen
56,0
5,6
Mechelen
71,6
4,6
23,8
36937
Brussel
31,5
9,8
58,7
269597
Leuven
77,6
3,7
18,7
6054
Oostende
88,1
4,5
7,4
38345
Gent
70,8
4,8
24,4
95722
Genk
23,8
18,4
57,8
17243
Totaal
49,7
7,6
42,7
602416
Referentiebuurten Antwerpen
70,6
4,9
24,5
130910
Mechelen
82,3
3,4
14,2
17523
Brussel
60,6
9,2
30,2
235362
Leuven
69,4
3,0
27,6
9854
Oostende
90,5
3,7
5,8
12042
Gent
84,7
3,1
12,2
52493
Genk
71,2
12,0
16,9
24848
Totaal
68,2
7,1
24,8
483032
GRAFIEK 41: DE MIGRATIES IN DE KANSARME BUURTEN VOLGENS STAD EN ORIGINE De migraties in de kansarme buurten volgens stad en origine 100%
80%
60%
40%
20%
0% Antwerpen
Mechelen
Brussel
Leuven
Oostende
Belg sinds geboorte
Genational. Belg
Gent
Genk
Totaal
Niet-Belg
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
67
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 42: MIGRATIES IN REFERENTIEBUURTEN VOLGENS STAD EN ORIGINE Migraties in referentiebuurten volgens stad en origine 100%
80%
60%
40%
20%
0% Antwerpen
Mechelen
Brussel
Leuven
Belg sinds geboorte
3.3.6.5.
Oostende
Gent
Genational. Belg
Niet-Belg
Genk
Totaal
Besluit
1. Het percentage verhuisbewegingen door genaturaliseerde Belgen bedraagt voor de ganse periode gemiddeld 7.5% en dit zowel voor de kansarme als de referentiebuurten als voor de diverse bewegingen. 2. De impact van de wijzigingen in de nationaliteitswetgeving is duidelijk. Waar in 1986 in de kansarme buurten slechts 5% van de verhuisbewegingen gemaakt werden door genaturaliseerde Belgen, was dit in 1999 quasi verdrievoudigd (tot 13%). In de referentiebuurten daarentegen was er slechts een toename van 6% naar 10%. 3. Het patroon van de verhuisbewegingen van de genaturaliseerde Belgen ligt tussen dat van de Belgen en de niet-Belgen in, maar sluit meer aan bij dat van de Belgen. 4. De helft van alle verhuisbewegingen naar, uit en binnen de kansarme buurten worden gesteld door personen met een niet-Belgische origine. Voor de referentiebuurten is dit aandeel slechts 32%. 5. 70% van de verhuisbewegingen binnen de kansarme onderzoeksbuurten (de interne migraties) worden gesteld door personen van niet-Belgische origine (niet Belgen en genaturaliseerde Belgen samen). In de referentiebuurten is dit de helft.
68
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.4.
VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS WOONACHTIG IN KANSARME BUURTEN
In dit deel wordt de vraag beantwoord naar waar bewoners van kansarme buurten verhuizen in het algemeen en verder opgesplitst naar nationaliteit en leeftijd. Is er sprake van persistentie en/of van opwaartse mobiliteit en voor welke nationaliteits- en leeftijdsgroepen is dit al dan niet het geval. Vertrekkende vanuit het standpunt van de bewoners van de kansarme buurten, wordt in wat volgt nagegaan naar waar men verhuist. Blijven zij in dezelfde of een andere kansarme buurt of verhuizen zij naar een andere niet-kansarme buurt. Dit betekent dat de interne verhuizers samen bekeken worden met de uitwijkelingen (verhuizers uit de buurt). Verder worden alle kansarme buurten samen genomen en wordt er geen onderscheid gemaakt naar stad of buurt.
3.4.1.
VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS WOONACHTIG IN KANSARME BUURTEN IN HET ALGEMEEN
In het algemeen blijkt dat voor de totale periode de helft van alle bewoners die in kansarme buurten verhuizen in een kansarme buurt blijft: 25% binnen de eigen buurt en 26% naar een andere kansarme buurt (zie Grafiek 43). Voor de helft van de verhuizers kan er in het algemeen niet gesproken worden van opwaartse mobiliteit. Bijna één derde verhuisde naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie, 4% naar de banlieue en 6% naar een ander plaats in België. 8% tenslotte verhuisde naar het buitenland. GRAFIEK 43: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 VOLGENS BESTEMMING Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten in de periode 1986 - 1999 Naar andere binnenland 6% Naar banlieue 4% Naar buitenland 8%
Overige agglomeratie 31%
Binnen de buurt 25%
Naar een andere kansarme buurt 26%
Op basis van Grafiek 44 en Grafiek 45 kan worden vastgesteld dat het aantal verhuisbewegingen binnen de eigen of een andere kansarme buurt voor de ganse periode parallel verloopt, en ook vrijwel constant schommelt rond de 50 ‰. Dit betekent dat 10% van alle personen woonachtig in een kansarme buurt jaarlijks verhuist binnen dezelfde of naar een andere kansarme buurt, wat overeenkomt met de helft van alle
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
69
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
verhuizingen in de kansarme buurten (in totaal verhuist jaarlijks circa 20% van alle inwoners van een kansarme buurt). 31% van de verhuisbewegingen gebeurt naar een niet-kansarme buurt binnen de agglomeratie. Het aantal personen dat verhuist naar een buurt in de agglomeratie is wel toegenomen tussen 1990 en 1996. Dit is de periode van een toegenomen mobiliteit en stadsvlucht tijdens de economische herstelperiode (cfr. Willaert). De verhuisbewegingen naar de banlieue (4%), en naar een andere plaats binnen België (6%) liggen op een laag niveau en blijven tamelijk constant. De verhuisbewegingen naar het buitenland (6%) zijn lichtjes toegenomen.
70
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 44: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 (IN PROMILLE) VOLGENS BESTEMMING Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in een kansarme buurt (evolutie 1986 - 1999) in promille 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999 86 - 99
Binnen de buurt
Naar een andere kansarme buurt
Overige agglomeratie
Naar buitenland
Naar banlieue
Naar andere binnenland
GRAFIEK 45: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 IN PROCENT, VOLGENS BESTEMMING Procentuele verdeling van de verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in een kansarme buurt naar plaats van vertrek (evolutie 1986 - 1999) 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Binnen de buurt
Naar een andere kansarme buurt
Overige agglomeratie
Naar buitenland
Naar banlieue
Naar andere binnenland
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
1999 86 - 99
71
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.4.2.
VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS WOONACHTIG IN KANSARME BUURTEN NAAR NATIONALITEIT
In wat volgt wordt gekeken in welke mate de autochtonen een ander verhuispatroon vertonen dan de allochtonen. Blijven de allochtonen eerder in de kansarme buurten achter dan de autochtone Belgen en in welke mate is er sprake van een doorstroomeffect. Hierbij wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van de indelingen in drie grote groepen, waarvoor cijfers voorhanden zijn in promille: Belg, Europa+VS en andere. In tweede instantie worden enkele grote nationaliteitsgroepen beschouwd, waarbij de Belgen nog eens ingedeeld worden in Belgen volgens geboorte en Belgen door naturalisatie. Voor deze laatste indeling zijn er echter geen gegevens voorhanden in promille, aangezien de noemers hiervoor niet gekend zijn , namelijk het totaal aantal genaturaliseerden). Als dus vooreerst het onderscheid gemaakt wordt tussen de verhuisbewegingen van de Belgen, de Europeanen (Turken inbegrepen) + VS en de overige nationaliteiten zijn er grote verschillen. Voor wat betreft de Belgen is er sprake van een opwaartse mobiliteit in vergelijking met de niet-Belgen (Grafiek 46). Het aantal verhuizingen naar niet-kansarme buurten van de agglomeratie ligt een heel stuk hoger dan het totaal (77‰ t.o. 62‰) en het aantal verhuizingen naar de kansarme buurten heel wat lager (67‰ t.o. 100‰). GRAFIEK 46: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BELGISCHE BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 (IN PROMILLE), VOLGENS BESTEMMING
Verhuisbewegingen van de Belgen woonachtig in kansarme buurten in de periode 1986 - 1999 (in promille) 100,0 90,0 80,0 70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 1986 1987 1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Naar andere binnenland
Naar buitenland
1999 Totaal
De interpretatie bij de verhuizingen van Europese + VS nationaliteiten is moeilijk omdat hierbij zowel de landen van Oost-Europa en Turkije horen, als de EU landen (Grafiek 47). Verderop zal het onderscheid tussen deze landen wel worden gemaakt (maar dan niet in promille). Uit de cijfers blijkt alvast dat het gros van de verhuisbewegingen in deze groep gebeuren door Turken. Gemiddeld verhuist 85 ‰ van deze groep binnen de eigen kansarme buurt en gaat 58‰ naar een andere kansarme buurt, samen goed voor een gemiddelde per jaar van 143 verhuizingen per 1000 inwoners, zijnde 65% van alle verhuisbewegingen binnen deze groep.
72
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 47: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN EUROPESE EN VSBEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 (IN PROMILLE), VOLGENS BESTEMMING
Verhuisbewegingen van Europese en Noord-Amerikaanse bewoners van kansarme buurten in de periode 1986 - 1999 (in promille) 120,0 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Naar andere binnenland
Naar buitenland
1998
1999
De verhuizingen van alle niet Europese nationaliteiten naar een kansarme buurt (de eigen buurt inbegrepen) bedraagt 100‰ (Grafiek 48). Dit is natuurlijk een zeer heterogene groep van Aziaten, Afrikanen en Zuid-Amerikanen, maar ook van Russen en Japanners. Waar het aantal verhuisbewegingen van deze groep “andere nationaliteiten” naar een kansarme buurt daalde tot 1991 nam dit nadien weer toe tot 1997 om de laatste twee jaar weer af te nemen. Verder is ook opvallend dat voor deze groep de verhuizingen naar niet kansarme buurten binnen de agglomeratie alsmaar toegenomen zijn. De verhuisbewegingen naar het buitenland bleven quasi constant op een laag niveau onder de 20‰. Waar het aantal verhuisbewegingen van deze groep “andere nationaliteiten” naar een kansarme buurt daalde tot 1991 en nadien weer toenam tot 1997 om de laatste twee jaar weer af te nemen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
73
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 48: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN NIET-EUROPESE (EN VS) BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 (IN PROMILLE), VOLGENS BESTEMMING
Verhuisbewegingen van andere nationaliteiten woonachtig in de kansarme buurten in de periode 1986 - 1999 (in promille) 120,0 100,0 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Naar andere binnenland
Naar buitenland
1998
1999
Een betere indeling van de nationaliteiten is weergegeven in onderstaande grafieken. Er werd daarbij vertrokken vanuit een bestaande indeling met de dertig meest voorkomende nationaliteiten. Daardoor zijn er soms groepen opgenomen bestaande uit drie of meer nationaliteiten. Tevens konden de Belgen opgesplitst worden in Belgen sinds geboorte24 en genaturaliseerde Belgen (Belgen van allochtone afkomst). De volgende indeling werd op basis daarvan aangenomen: -
Belg sinds geboorte Belg door naturalisatie Maghreb en Turkije Zuid-Europeanen:Italianen, Spanjaarden, Portugezen en Grieken Buurlanden: Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Nederland Joegoslaven, Polen en Sovjetunie Congo, Ghana, Rwanda USA, Israël, Japan India, Pakistan, Iran, China, Filippijnen, Libanon, Chili en Vietnam Vluchteling Alle overige landen Onbekend.
De categorie onbekend of geschrapt uit het register bestaat voor het grootste gedeelte uit buitenlandse emigraties en we kunnen dus deze categorie voor het grootste deel samenvoegen met de internationale migraties. Voor wat betreft de verhuizingen van de bewoners die woonachtig zijn in de kansarme buurten zijn er grote verschillen volgens nationaliteit (Grafiek 49). Vooreerst kan gesteld worden dat, met uitzondering van de USA, Israël, Japan van alle hier beschouwde nationaliteitsgroepen de autochtone Belgen het meest uit de kansarme buurten weg verhuizen: 65% van de autochtone Belgen die verhuizen gaan weg uit de kansarme buurten,
24
74
Er zijn weliswaar meer en meer personen die als Belg geboren zijn, maar toch van allochtone afkomst zijnde. Deze konden niet onderscheiden worden van de autochtone Belgen. Deze groep is echter niet zo groot.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
waarvan de grootste groep naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie en bijna 10% naar de banlieue. Circa 35% blijft dus in een kansarme buurt. Het aandeel autochtone Belgen dat verhuist binnen de eigen of naar een andere kansarme buurt is gedurende de onderzoeksperiode wel afgenomen (van circa 38% naar circa 30%). Langs de andere kant verhuizen van de onderscheiden nationaliteitsgroepen de Turken en Marokkanen het meest binnen de kansarme buurten (80% van de verhuizers van deze groep). Slechts in beperkte mate (circa 15%) gaan ze naar niet kansarme buurten, vooral binnen de agglomeratie. Circa 5% verhuist naar het buitenland. Dit laatste is een even laag percentage als dat van de vluchtelingen en de Belgen (zowel autochtone als genaturaliseerde Belgen). In de tijd is er wel een daling van het aandeel verhuizingen van Turken en Maghrebnationaliteiten naar een kansarme buurt van circa 85% in 1986 naar 75% in 1999. Ook de vluchtelingen en de groep Joegoslaven, Polen en Russen verhuizen voor meer dan 60% naar dezelfde of een andere kansarme buurt. De overige nationaliteitsgroepen schommelen tussen de 50% en 55%. Het is opvallend dat het aandeel verhuizingen naar een kansarme buurt van genaturaliseerde Belgen gestegen is van 43% in 1986 tot 60% in 1999 (Grafiek 50). Er is geen informatie over de vorige nationaliteit van de genaturaliseerden en dit kan dus een zeer heterogene groep zijn. Ook het aandeel van de verhuizingen van Afrikanen naar kansarme buurten is in stijgende lijn gegaan: van 45% naar 60%. Bij deze laatste groep is dit voornamelijk te wijten aan de afname van de buitenlandse emigraties gedurende de onderzoeksperiode. Daartegenover is het aandeel verhuizingen van de Zuid-Europeanen naar kansarme buurten gedaald: van circa 63% naar circa 45%. Dit betekent dat deze groep relatief gezien meer weg verhuist uit de kansarme buurten. Het aandeel verhuizingen van personen uit Nederland, Engeland, Duitsland en Frankrijk woonachtig in een kansarme buurt blijft quasi constant op 50%. Een goede 20% van deze groep verhuist naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie en iets meer dan 20% naar het buitenland.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
75
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 49: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN NAAR NATIONALITEITSGROEPEN IN DE PERIODE 1986 – 1999, VOLGENS BESTEMMING (IN PROCENT)
Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar nationaliteitsgroepen (in %) USA, Israël, Japan
Belg sinds geboorte
Buurlanden
Andere landen
Zuid-Europeanen India, Paki, Iran, China, Filip, Liba, Chili, Vietn Congo, Ghana, Rwanda
Belg door naturalisatie
Onbekend
Joego, Polen, Sovjetunie
Vluchteling
Maghreb+Turkije 0% Kansarme buurt
76
Binnen de buurt
20% Agglomeratie
40% Banlieue
Andere binnenland
60% Internationale migratie
80%
100%
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 50: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN GENATURALISEERDE BELGISCHE BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999, VOLGENS BESTEMMING (IN PROCENT) Evolutie van de verhuisbewegingen van genaturaliseerde Belgen woonachtig in een kansarme buurt 100% 80% 60% 40% 20%
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
aa l To t
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
19 91
19 90
19 89
19 88
19 87
19 86
0%
Banlieue
Ook binnen de referentiebuurten zijn er aanzienlijke verschillen tussen de nationaliteitsgroepen. Toch 25% van de Turken en Maghreb-nationaliteiten verhuizen van een referentie- naar een kansarme buurt, tegenover slechts 10% van de autochtonen Belgen. Er zijn verhoudingsgewijze meer verhuizingen naar het buitenland in de referentiebuurten dan in de kansarme buurten (meer internationale zakenmensen, ambassadepersoneel, expatriates in de referentiebuurten,…): zoals de helft van de USA, Israël en Japan en bijna 30% voor onze buurlanden. Verder zijn er voor alle nationaliteiten tussen de 20% à 30% verhuizingen binnen de referentiebuurt en verder nog aandelen van 30% tot 50% naar een andere niet kansarme buurt binnen de agglomeratie.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
77
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 51: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN REFERENTIEBUURTEN NAAR NATIONALITEITSGROEPEN IN DE PERIODE 1986 – 1999, VOLGENS BESTEMMING (IN PROCENT)
Verhuisbewegingen van bewoners van referentiebuurten naar nationaliteitsgroep USA, Israël, Japan Buurlanden Andere landen India, Paki, Iran, China, Filip, Liba, Chili, Vietn Belg sinds geboorte Joego, Polen, Sovjetunie Belg door naturalisatie Congo, Ghana, Rwanda Zuid-Europeanen Vluchteling Onbekend Maghreb+Turkije 0% Kansarme buurt
3.4.3.
10%
Binnen de buurt
20%
Agglomeratie
30% Banlieue
40%
50%
Andere binnenland
60%
70%
Internationale migratie
80%
90%
100%
Onbekend of geschrapt
VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS WOONACHTIG IN KANSARME BUURTEN NAAR LEEFTIJD
Jaarlijks verhuizen één op vijf bewoners van kansarme buurten, waarvan de helft binnen de eigen of naar een andere kansarme buurt (zie ook vroeger)25. Ingedeeld naar grote leeftijdscategorieën (Tabel 35 en Grafiek 52) blijkt dat er binnen de groep van de 20-24 jarigen het meest verhuisd wordt (bijna 35% verhuist jaarlijks), waarvan de helft in of naar een kansarme buurt, gevolgd door de 25-34 jarigen (30% verhuist jaarlijks). De hoogte en het patroon van de 0-4 jarigen sluit eerder aan bij dat van de 25-34 jarigen (jonge ouders) en de hoogte en het patroon van de oudere kinderen tussen 5 en 19 jaar eerder bij dat van hun oudere ouders 35-59 jarigen. De 60-79 jarigen verhuizen het minst, de 80-plussers weer wat meer, als gevolg van de stap naar rusthuis of familie bij toenemende invaliditeit en immobiliteit. In het algemeen blijkt uit Grafiek 53 dat hoe ouder men is hoe meer men uit de kansarme buurten verhuist: 60% van de 0-4 jarigen en de 5-19 jarigen verhuizen binnen dezelfde of naar een andere kansarme buurt. Daarentegen bedraagt het aandeel tachtig plussers dat binnen een kansarme buurt verhuist slechts 31%.
25
78
In deze paragraaf worden de verhuisbewegingen per leeftijdsklasse weergegeven in promille ten opzichte van het aantal personen aanwezig in deze groep.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 52: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN NAAR BESTEMMING EN LEEFTIJD (1986 – 1999) IN PROMILLE
Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming en leeftijd (1986 - 1999), in promille 400,0 350,0 300,0 250,0 200,0 150,0 100,0 50,0 0,0 0-4
5-19
20-24
25-34
35-59
60-79
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
80+
Totaal
Banlieue
Circa 10% van de verhuizingen bij de 25-34 en de 35-59 jarigen zijn internationale emigraties (onbekend of geschrapt zijn veelal ook buitenlandse emigraties). Bij de 80+ is het aandeel internationale migraties het kleinst. GRAFIEK 53: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN NAAR BESTEMMING EN LEEFTIJD (1986 – 1999) IN PROCENT
Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar bestemming en leeftijd (1986 - 1999), in procent 100% 80% 60% 40% 20% 0% 0-4
5-19
20-24
25-34
35-59
60-79
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
80+
Totaal
Banlieue
79
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
TABEL 35: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN NAAR BESTEMMING EN LEEFTIJD (1986 - 1999) In promille
0-4
5-19
20-24
25-34
35-59
60-79
80+
Totaal
Binnen dezelfde kansarme buurt
84,1
55,3
83,9
69,5
35,7
8,7
12,4
50,1
Naar een andere kansarme buurt
75,8
50,5
88,5
72,7
37,5
8,1
18,3
49,8
Naar de Agglomeratie
75,0
47,8
116,0
99,7
47,8
14,1
50,4
61,6
Naar de Banlieue
9,9
5,3
11,5
13,1
5,2
1,4
6,9
7,2
Naar elders in binnenland
15,7
8,8
19,7
20,1
9,1
2,5
6,8
11,6
Internationale emigratie
2,8
2,5
5,5
6,2
3,0
1,2
0,7
3,5
Onbekend of geschrapt
6,9
6,1
16,6
22,3
13,1
1,9
3,1
11,3
Totaal
270,2
176,3
341,7
303,5
151,4
37,9
98,6
195,1
Het algemene patroon van de verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten (eerste evolutie-grafiek) is dat het aantal verhuizers binnen de eigen of naar een andere kansarme buurt tussen 1986 en 1999 eerst lichtjes toegenomen is (op het einde van de crisisperiode) en vanaf 1988 fors gedaald tot het begin van de jaren negentig (begin van de herstelperiode). Tot 1996 (einde van de herstelperiode en begin van de omslagperiode) is er een langzame, maar gestage toename van de verhuizingen naar kansarme buurten om daarna (tot 1999) weer af te nemen. Een analyse van de verhuisbewegingen van de 0-4 jarigen en de 5-19 jarigen geeft ons een beeld van de verhuizingen van gezinnen met jonge en wat oudere kinderen. Sterk afwijkend van het totale patroon is voor beide groepen een sterke daling van de verhuisbewegingen binnen de eigen kansarme buurt op het einde van de jaren tachtig. Voor de gezinnen met jonge kinderen blijft deze afname doorgaan tot op het einde van de onderzoeksperiode (1999). De tachtig plussers buiten beschouwing gelaten (een toename van de verhuizingen naar de agglomeratie) en een min of meer status-quo voor de andere bestemmingen) wijkt de evolutie van de verhuisbewegingen van de 20-24 jarigen (en in mindere mate de 25-34 jarigen) het meest af van het algemene patroon. Dit betekent dat in het begin van de onderzoeksperiode het aantal verhuizingen naar de agglomeratie reeds hoog was en op hoog niveau blijft tot de afname na 1996. De verhuizingen naar de eigen of een andere kansarme buurt stijgt met circa 20 promille om na 1996 wat te dalen.
3.4.4.
BESLUIT
Uit het voorgaande bleek dat jaarlijks circa 20% van alle personen woonachtig in een kansarme buurt verhuist. Voor de helft van deze verhuizers kan er niet gesproken worden van een opwaartse ruimtelijke mobiliteit: 25% blijft namelijk in de eigen kansarme buurt en 26% gaat naar een andere kansarme buurt. Tijdens de onderzoeksperiode 1986 – 1999 is dit aandeel niet wezenlijk veranderd. De andere helft verhuist uit de kansarme buurten weg: één derde naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie, 4% naar de banlieue, 6% elders in België en liefst 8% naar het buitenland. Ook hier blijven de aandelen over een periode van 14 jaar quasi constant, daar waar het aantal verhuisbewegingen (in promille) voornamelijk naar de rest van de agglomeratie wel toegenomen is tussen 1990 en 1996, zijnde de periode van economisch herstel. Binnen dit algemeen patroon zijn er wel grote verschillen qua nationaliteits- en leeftijdsgroepen. Waar in het algemeen gesproken de helft van de verhuizers wegtrekt uit de kansarme buurten, is dat bij de autochtone Belgen gemiddeld 65% (en zelfs 70% op het einde van de onderzoeksperiode) en bij de Marokkanen en Turken slechts 20% (waarvan dan nog 5% naar het buitenland gaat). 80
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
De bewoners van kansarme buurten die het meest verhuizen zijn de 20-24 jarigen (bijna 35% per jaar), gevolgd door de 25-34 en de 0-4 jarigen (ouders met hun kinderen). Hoe ouder, hoe meer men uit de kansarme buurten verhuist, voornamelijk naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie: 60% van de 0-4 en de 5-19 jarigen verhuizen binnen dezelfde of naar een andere kansarme buurt, tegenover 31% voor de tachtig plussers.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
81
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 54: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN NAAR BESTEMMING (IN PROMILLE) VOOR VERSCHILLENDE LEEFTIJDSGROEPEN Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners (totaal) van kansarme buurten naar bestemming (in promille)
Evolutie van de verhuisbewegingen van 519 jarige bewoners van kansarme buurten naar bestemming (in promille)
80,0
70,0
70,0
60,0
60,0
50,0
50,0 40,0
40,0 30,0
30,0 20,0 20,0 10,0 10,0 0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
0,0 1986 1987 1988
1989 1990 1991
1992 1993
1994 1995 1996
1997 1998
1999 Binnen de buurt
Kansarme buurt
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Agglomeratie
Banlieue
Banlieue
Andere binnenland
Internationale migratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
Onbekend of geschrapt
Evolutie van de verhuisbewegingen van 20-24 jarige bewoners van kansarme buurten naar bestemming (in promille)
Evolutie van de verhuisbewegingen van 0-4 jarige bewoners van kansarme buurten naar bestemming (in promille) 120,0
140, 0
120, 0
100,0
100, 0
80,0
80, 0
60,0 60, 0
40,0 40, 0
20,0
20, 0
0, 0
0,0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
Jaar
B i nnen de buur t
K ans ar me buur t
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
A ggl omer at i e
B anl i eue
Banlieue
Andere binnenland
Internationale migratie
A nder e bi nnenl and
I nt er nat i onal e mi gr at i e
Onbekend of geschrapt
82
Onbekend of geschr apt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Evolutie van de ve rhuis be w e g ing e n van 60-79 jarig e be w one rs van k ans arm e buurte n naar be s te m m ing (in prom ille )
Evolutie van de ve rhuis be w e g ing e n van 25-34 jarig e be w one rs van k ans arm e buurte n naar be s te m m ing (in prom ille ) 35, 0 120, 0
30, 0 100, 0 25, 0
80, 0
20, 0
15, 0
60, 0
10, 0 40, 0 5, 0 20, 0 0, 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
0, 0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
B i nnen de buur t
K ansar me buur t
A ggl omer at i e
B anl i eue I nt er nat i onal e mi gr at i e
B i nnen de buur t
K ans ar me buur t
A nder e bi nnenl and
A ggl omer at i e
B anl i eue
Onbekend of gesc hr apt
A nder e bi nnenl and
I nt er nat i onal e mi gr at i e
Onbek end of ges chr apt
Evolutie van de verhuisbewegingen van 80+ bewoners in de kansarme buurten naar bestemming (in promille)
Evolutie van de verhuisbewegingen van 3559 jarige bewoners van kansarme buurten naar bestemming (in promille) 80,0
70,0
70,0
60,0
60,0
50,0 50,0 40,0 40,0 30,0
30,0 20,0
20,0
10,0
0,0
10,0
1986
0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Internationale migratie
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
Binnen de buurt
Kansarme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Internationale migratie
1998
1999
Onbekend of geschrapt
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
83
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.5.
VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS
3.5.1.
DE VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS IN VERGELIJKING MET DEZE VAN DE TOTALE BEVOLKING
Als een vergelijking wordt gemaakt tussen de verhuisbewegingen van personen met deze van huishoudens, beiden uitgedrukt ten opzichte van respectievelijk het aantal huishoudens en het aantal personen (in promille), dan blijkt dat zowel in de kansarme als de referentie onderzoeksbuurten, de mobiliteit van de huishoudens nog groter is dan deze van het totaal aantal personen. De reden hiervoor is dat in het algemeen gesproken kleinere huishoudens meer verhuizen dan grotere. Er zijn uit de databank geen cijfers af te leiden van het aantal huishoudens die woonachtig zijn in de onderzoeksbuurten. Om toch een idee te krijgen van het aantal verhuizingen van huishoudens ten opzichte van het totaal aantal huishoudens werd voor één jaar (1997) gebruik gemaakt van huishoudens totalen per statistische sector van het NIS, waarvoor wel gegevens ter beschikking waren via een andere NIS-bron. Voor 1997 betekent dit dat op 1000 huishoudens woonachtig in de kansarme onderzoeksbuurten er 500 verhuisbewegingen geteld werden tegenover 360 verhuisbewegingen per 1000 personen (Tabel 36, Grafiek 55 en Grafiek 56). Het verschil tussen de mobiliteit van huishoudens en bevolking is minder uitgesproken in de referentiebuurten (circa 350 verhuisbewegingen op 1000 huishoudens t.o. 270 verhuisbewegingen op 1000 personen). In het algemeen wordt op basis van de huishoudens gegevens het verschil tussen het aantal verhuisbewegingen van de kansarme en de referentiebuurten nog groter. In verhouding zijn er meer kleinere huishoudens die inwijken dan uitwijken, dus is ook het migratiesaldo van de huishoudens heel wat minder negatief (in de kansarme buurten) of zelfs positief (in de referentiebuurten) in vergelijking met dat van de personen. Verhuisgegevens van huishoudens zijn bijzonder beleidsrelevant omdat deze rekening houden met de gezinsverdunning en de discussie over stadsvlucht en leegloop van de steden in een juister perspectief plaatsen, gezien één huishouden overeenkomt met één woning. TABEL 36: MOBILITEIT VAN HUISHOUDENS IN VERGELIJKING MET DE BEVOLKING IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN VOOR HET JAAR 1997 Kansarme buurten
84
Referentiebuurten
in promille
Bevolking
Huishoudens
Bevolking
Huishoudens
Totale mobiliteit
360,4
501,8
270,9
346,2
Interne migraties
51,8
67,1
25,9
31,4
Inwijkingen
146,2
216,0
120,2
159,2
Uitwijkingen
162,5
221,7
124,7
155,6
Migratiesaldo
-16,3
-5,7
-4,5
3,6
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 55: JAARLIJKSE MOBILITEIT IN DE KANSARME BUURTEN IN PROMILLE VOOR HET JAAR 1997. VERGELIJKING TUSSEN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN DE PERSONEN EN DEZE VAN DE HUISHOUDENS Jaarlijkse mobiliteit in de kansarme buurten in promille voor het jaar 1997. Vergelijking tussen de verhuisbewegingen van de personen en deze van de huishoudens 600
500
In promille
400
300
200
100
0 Totale mobiliteit
Interne migraties
Inwijkingen
Uitwijkingen
Migratiesaldo
-100 Bevolking
Huishoudens
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
85
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 56: JAARLIJKSE MOBILITEIT IN DE REFERENTIEBUURTEN IN PROMILLE VOOR HET JAAR 1997. VERGELIJKING TUSSEN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN DE PERSONEN EN DEZE VAN DE HUISHOUDENS Jaarlijkse mobiliteit in de referentiebuurten in promille voor het jaar 1997. Vergelijking tussen de verhuisbewegingen van de personen en deze van de huishoudens 600
500
In promille
400
300
200
100
0 Totale mobiliteit
Interne migraties
Inwijkingen
Uitwijkingen
Migratiesaldo
-100 Bevolking
3.5.2.
Huishoudens
DE VERHUISBEWEGINGEN VOLGENS HUISHOUDGROOTTE IN DE KANSARME BUURTEN IN VERGELIJKING MET DE REFERENTIEBUURTEN
De databank bestaat uit 1.085.873 records, dit zijn verhuisbewegingen van individuen. Van 1.042.046 personen die verhuisden kon worden bepaald tot welk huishouden ze behoorden volgens huishoudgrootte. Het ging in totaal om 670.651 huishoudens die verhuisden in de onderzoeksperiode. Gegevens in promille ten opzichte van het totaal aantal huishoudens die in de buurten woonachtig waren, konden in wat volgt dus niet berekend worden. TABEL 37: VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS VOLGENS GROOTTE (IN %) Kansarme buurten Hhgrootte
Interne verhuizingen
Inwijkingen
Uitwijkingen
Totaal kan
1
63,7
75,1
70,6
71,6
2
15,3
12,7
14,2
13,7
3
8,6
5,7
7,1
6,7
4
5,3
3,2
4,2
3,9
5+
7,1
3,3
3,8
4,0
Totaal
47618
156613
158255
362486
Referentiebuurten
86
1
66,7
72,9
69,2
70,7
2
17,7
16,0
16,1
16,2
3
8,1
6,5
8,3
7,4 3,9
4
4,6
3,2
4,5
5+
2,9
1,5
1,9
1,8
Totaal
25460
143936
138768
308165
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Totaal van kansarme en referentiebuurten 1
64,7
74,0
70,0
71,2
2
16,1
14,3
15,1
14,9
3
8,4
6,1
7,7
7,0
4
5,0
3,2
4,3
3,9
5+
5,7
2,4
2,9
3,0
Totaal
73079
300550
297023
670651
Uit Tabel 37 en Grafiek 57 blijkt dat zowel in de kansarme als in de referentiebuurten het aandeel van de verhuisbewegingen die officieel geregistreerd werden als een eenpersoonshuishouden bijna drie vierde bedraagt van het totaal aantal huishoudens die verhuisden, namelijk 71%. Circa 15% zijn tweepersoons-, 7% driepersoons-, 4% vierpersoons- en 3% vijf- of meer persoonshuishoudens. In de kansarme buurten is het aandeel verhuizingen van tweepersoonshuishoudens wat kleiner dan in de referentiebuurten en het aandeel vijf-persoonshuishoudens wat groter. GRAFIEK 57: AANDEEL HUISHOUDENS DIE VERHUISDEN TUSSEN 1986 EN 1999 NAAR HUISHOUDGROOTTE IN DE KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN Aantal huishoudens die verhuisden t ussen 1986 en 1999 in de kansarme buurt en volgens huishoudgroot te
3 7%
4 4%
Aantal huishoudens die verhuisden tussen 1986 en 1999 in de referentiebuurten volgens huishoudgrootte
5+ 4%
4 5+ 4% 2%
3 7%
2 16%
2 14%
1 71%
1 71%
1
2
3
4
5+
1
2
3
4
5+
Uit Grafiek 58 blijkt dat zowel in de kansarme als de referentiebuurten het aandeel eenpersoonshuishoudens onder de inwijkelingen groter is (circa 74%), dan bij de uitwijkelingen (circa 70%) en de interne verhuizingen (circa 65%). De verschillen zijn wel meer uitgesproken in de kansarme buurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
87
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 58: AANTAL HUISHOUDENS DIE VERHUISDEN TUSSEN 1986 EN 1999 VOLGENS AARD EN HUISHOUDGROOTTE IN DE KANSARME EN DE REFERENTIEBUURTEN Aantal huishoudens die verhuisden tussen 1986 en 1999 in de referentiebuurten volgens aard en huishoudgrootte
A ant al hui sho ud ens d i e ver huisd en t ussen 19 8 6 en 19 9 9 i n d e kansar me b uur t en vo l g ens aar d en huisho ud g r o o t t e
100%
100%
80%
80%
60%
60%
40%
40%
20%
20%
0%
0% Interne verhuizingen
Inwijkingen
1
2
Uitwijkingen
3
4
Totaal kan
Interne verhuizingen
5+
Inwijkingen
1
2
Uitwijkingen
3
4
Totaal Ref
5+
Het migratiesaldo voor de eenpersoonshuishoudens is zowel in de kansarme als de referentiebuurten positief (Grafiek 59). In de kansarme buurten zijn de saldi voor de meerpersoonshuishoudens allen negatief, met als resultaat dat het totale saldo ook negatief is. In de referentiebuurten daarentegen wordt het negatieve migratiesaldo van de drie-, vieren vijfpersoonshuishoudens ruim gecompenseerd door het positieve saldo van de eenpersoonshuishoudens en zelfs door dat van de tweepersoonshuishoudens dat hier ook lichtjes positief is. GRAFIEK 59: MIGRATIESALDI IN ABSOLUTE AANTALLEN NAAR HUISHOUDGROOTTE VOOR DE KANSARME BUURTEN IN VERGELIJKING MET DE REFERENTIEBUURTEN EN HET TOTAAL VAN DE ONDERZOEKSBUURTEN (1986 - 1999) Migratiesaldi in absolute aantallen naar huishoudgrootte voor de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten en het totaal van de onderzoeksbuurten (1986 - 1999) 20000 15000 10000 5000 0 -5000 -10000
Kansarme buurten
Referentiebuurten 1
88
2
3
4
5+
Totaal Kan+Ref
Totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
In Grafiek 60 en Grafiek 61 worden de migratiesaldi weergegeven per huishoudgrootte en herkomst/bestemming respectievelijk voor de kansarme en referentiebuurten en in absolute en relatieve cijfers. Bij de interpretatie dient er rekening te worden gehouden met het feit dat de categorie onbekend of geschrapt hoofdzakelijk overeenkomt met migraties van en naar het buitenland. In de kansarme onderzoeksbuurten is het totale huishoudensmigratiesaldo lichtjes negatief en dit is quasi uitsluitend te wijten aan de instroom van eenpersoonshuishoudens uit het buitenland (onbekend of geschrapt) en in mindere mate uit andere plaatsen binnen België. Voor alle andere huishoudenstypes is er een negatief saldo (vooral met de rest van de agglomeratie). In de referentiebuurten is het totale huishoudensmigratiesaldo duidelijk positief, te wijten aan het positieve saldo ten opzichte van het buitenland (onbekend of geschrapt) en eveneens ten opzichte van de kansarme buurten. Er komen in de referentiebuurten dus meer huishoudens uit de kansarme buurten toe dan er naartoe verhuizen. Het fenomeen van de stadsvlucht van gezinnen met kinderen naar de agglomeratie en de banlieue uit de referentiebuurten is duidelijk te merken aan de negatieve saldi voor de drieen de vierpersoonshuishoudens. Opmerkelijk voor de referentiebuurten is wel het positieve saldo voor de huishoudens bestaande uit vijf of meer personen.
GRAFIEK 60: MIGRATIESALDO VAN VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS NAAR GROOTTE IN KANSARME BUURTEN VOLGENS HERKOMST/BESTEMMING (IN ABSOLUTE CIJFERS) Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in kansarme buurten volgens herkomst/bestemming
Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in referentiebuurten volgens bestemming/herkomst
14000
15000
12000 10000
10000
8000
5000
6000 4000
0
2000
-5000
0 -2000
-10000
-4000
-15000
-6000
1
2
3
4
5+
Totaal
1
2
3
4
5+
Totaal
Agglomeratie
Banlieue
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Kansarme buurt
Andere binnenland
Kansarme buurt
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
89
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 61: MIGRATIESALDO VAN VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS NAAR GROOTTE IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN VOLGENS BESTEMMING/HERKOMST (IN %) M ig r at i esald o van ver huisb eweg ing en van huisho ud ens naar g r o o t t e in kansar me b uur t en vo lg ens her ko mst / b est emming ( in %)
80%
100%
60%
80%
40%
60%
20%
40% 20%
0%
0%
-20%
-20%
-40%
-40%
-60%
-60%
-80%
-80%
-100%
-100% 1
90
Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in referentiebuurten volgens bestemming/herkomst (in %)
2
3
4
5+
Tot aal
1
2
3
4
5+
Totaal
Agglomeratie
Banlieue
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Kansarme buurt
Andere binnenland
Kansarme buurt
Internat ionale migrat ie
Onbekend of geschrapt
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
GRAFIEK 62: EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESALDI VAN HUISHOUDENS VOLGENS GROOTTE IN HET TOTAAL, DE KANSARME EN DE REFERENTIEBUURTEN Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte (kan+ref) 1986 - 1999 in relatieve cijfers
Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte (kan+ref) 1986 - 1999 in absolute cijfers
100%
2000
80%
1500 60%
40%
1000
20%
500 0%
0
-20%
-40%
-500 -60%
-1000 -80%
-100%
-1500
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1
2
3
4
1
5+
Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte in de kansarme buurten 1986 - 1999 in absolute cijfers
2
3
4
5+
Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte in de kansarme buurten 1986 - 1999 in relatieve cijfers
1500
100%
80%
1000
60%
40%
500
20%
0
-20%
0%
-40%
-500
-60%
-1000
-100%
-80%
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1
1992
2
1993
3
4
1994
1995
1996
1997
1998
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1999
5+
1
2
3
4
5+
Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte in de referentiebuurten 1986 - 1999 in relatieve cijfers
Evolutie van de migratiesaldi van huishoudens volgens huishoudgrootte in de referentiebuurten 1986 - 1999 in absolute cijfers
100%
1500
80%
60%
1000
40%
500
20%
0
-20%
0%
-40%
-500
-60%
-1000
-100%
-80%
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1
2
3
4
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
5+
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
1
2
3
4
5+
91
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Uit Grafiek 62 blijkt dat in de kansarme buurten het migratiesaldo van de eenpersoonshuishoudens met uitzondering van 1987 voor alle jaren positief was en dat van de meer persoonshuishoudens negatief. Het migratiesaldo van de eenpersoonshuishoudens is na 1992 sterk toegenomen in vergelijking met de periode er voor en is nadien minder positief geworden tot in 1995, waarna er weer een meer positief saldo was. In de referentiebuurten was het totale migratiesaldo over de ganse onderzoeksperiode quasi altijd positief (met uitzondering van de jaren 1990 en 1991). Dit positief saldo is in grote mate te wijten aan het positieve saldo van de eenpersoonshuishoudens, maar ook aan een lichtjes positief saldo voor de tweepersoonshuishoudens. De huishoudens bestaande uit 3 of 4 personen kennen voor alle jaren een negatief migratiesaldo.
3.5.3.
BESLUIT
Verhuisgegevens van huishoudens zijn zeer beleidsrelevant omdat deze rekening houden met de gezinsverdunning en de discussie over stadsvlucht en zogenaamde leegloop van de steden in een juister perspectief plaatsen,gezien één huishouden overeenstemt met één woning. Als een vergelijking gemaakt wordt tussen de verhuisbewegingen van personen met deze van huishoudens, dan blijkt dat zowel in de kansarme als de referentie onderzoeksbuurten de mobiliteit van de huishoudens nog groter is dan deze van het totaal aantal personen. De reden hiervoor is dat in het algemeen gesproken kleinere huishoudens meer verhuizen dan grotere. Zo blijkt dat bv. voor het jaar 1997 op 1000 huishoudens woonachtig in een kansarme buurt er 500 verhuisbewegingen geteld werden (intern, naar en uit de buurt), tegenover 360 verhuisbewegingen per 1000 personen. Het verschil tussen de mobiliteit van huishoudens en bevolking is minder uitgesproken in de referentiebuurten (circa 350 verhuisbewegingen op 1000 huishoudens tegenover 270 op 1000 personen). In verhouding zijn er meer kleinere huishoudnes die inwijken dan uitwijken, dus is ook het migratiesaldo van de huishoudens heel wat minder negatief (in de kansarme buurten) of zelfs positief (in de referentiebuurten) in vergelijking met dat van de personen. Het aandeel officieel geregistreerde verhuisbewegingen van eenpersoonshuishoudens bedraagt zowel in de kansarme als de referentiebuurten niet minder dan 71%. 15% zijn twee-, 7% drie-, 4% vier- en 3% viif- of meer persoonshuishoudens. In de kansarme buurten is het totale huishoudens migratiesaldo lichtjes negatief, hetgeen de resultante is van een positief saldo voor de eenpersoonshuishoudens (voornamelijk ten opzichte van het buitenland) en een negatief saldo voor de meer persoonshuishoudens, voornamelijk ten opzichte van de rest van de agglomeratie. In de referentiebuurten is het totale huishoudens migratiesaldo duidelijk positief, te wijten aan het positieve saldo ten opzichte van het buitenland en eveneens ten opzichte van de kansarme buurten. Het fenomeen van de stadsvlucht van gezinnen met kinderen naar de agglomeratie en de banlieue uit de referentiebuurten is duidelijk te merken aan de negatieve saldi voor de drieen vier persoonshuishoudens.
92
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
3.6.
BESLUIT
3.6.1.
OMVANG EN EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESTROMEN 1986-1999
In de kansarme onderzoeksbuurten vinden 30% meer migraties per 1000 inwoners plaats dan in de referentiebuurten. Tijdens de onderzoeksperiode bedroeg de totale mobiliteit in de kansarme buurten 330mig/1000inw. In de referentiebuurten vonden slechts 254 mig/1000inw plaats. In beide typen onderzoeksbuurten daalde het aantal migraties tijdens de late jaren ’80. Tussen 1990 en 1997 steeg de mobiliteit in de kansarme buurten van 295 mig/1000inw naar 362 mig/1000inw, wat overeenkomt met een toename van 22%. In de referentiebuurten steeg de totale mobiliteit met 17%, van 233 naar 273 mig/1000inw. Na 1997 nam het aantal migraties in de kansarme buurten weer af, terwijl de waarde stabiel bleef in de referentiebuurten. In de kansarme buurten vinden meer interne migraties (binnen de buurtgrenzen) plaats dan in de referentiebuurten. De inwoners van de kansarme buurten verhuizen vaker binnen hun eigen buurt. 15% van alle migraties zijn interne migraties (50 mig/1000inw). In de referentiebuurten vertegenwoordigen de interne migraties slechts 9% van de totale mobiliteit (22 mig/1000inw). Zowel de kansarme als de referentiebuurten hebben een sterk negatief binnenlands migratiesaldo. Dit vertrekoverschot wordt echter deels gecompenseerd door een positief buitenlands migratiesaldo. In de kansarme buurten bedraagt het vertrekoverschot tijdens de onderzoeksperiode 19861999 10 mig/1000inw. Vanaf het einde van de jaren ’80 daalde het migratiesaldo tot –20 mig/1000inw in 1996, daarna nam het saldo weer toe. Over de hele onderzoeksperiode zijn er in de referentiebuurten 3 mig/1000inw tekort. Het saldo nam af tot in 1990 (-10 mig/1000inw). Tijdens de jaren ’90 werd het vertrekoverschot in deze wijken steeds kleiner. Het vertrekoverschot in beide typen onderzoeksbuurten zou nog groter zijn zonder de invloed van de buitenlandse migraties die 13% van de totale mobiliteit innemen. Zowel in de kansarme als de referentiebuurten compenseren de toekomende migraties uit het buitenland deels het grote vertrekoverschot. In de kansarme buurten bedraagt het buitenlands migratiesaldo over de hele periode immers 6 mig/1000inw, in de referentiebuurten 3 mig/1000inw.
3.6.2.
GEOGRAFISCHE SPREIDING
Het grootste deel van de migraties die vertrekken of aankomen onderzoeksbuurten zijn migraties die plaatsvinden binnen de agglomeratie.
in
de
In de kansarme buurten vormen de migraties binnen de agglomeratie 87% van de totale mobiliteit. In de referentiebuurten gaat het om 83% van alle migraties. Er is een veel grotere uitwisseling tussen achtergestelde buurten onderling dan tussen de achtergestelde en niet-achtergestelde delen van de agglomeratie. 40% van de externe migraties in de kansarme onderzoeksbuurten vertrekken naar of zijn afkomstig van andere achtergestelde buurten. In de referentiebuurten bedraagt de uitwisseling met achtergestelde buurten slechts 17% van alle externe migraties. De migraties tussen referentiebuurten en niet-achtergestelde buurten hebben echter een aandeel van 66%, terwijl dit in de kansarme buurten slechts 47% is. Bovendien is er een vertrekoverschot van de achtergestelde naar de niet-achtergestelde buurten van de agglomeratie. Het aantal migraties van en naar gebieden buiten de agglomeratie is eerder beperkt.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
93
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
De uitwisseling met gebieden buiten de agglomeratie is het grootst voor de referentiebuurten (17% van de externe migraties). Ongeveer de helft daarvan zijn migraties van en naar de banlieue. In de kansarme onderzoeksbuurten is 13% van de externe migraties niet binnen de agglomeratie gesitueerd. 5% van de externe migraties vertrekken naar of zijn afkomstig van de banlieue. In beide typen onderzoeksbuurten is het migratiesaldo met de banlieue sterk negatief (referentiebuurten –3 mig/1000inw, kansarme onderzoeksbuurten: -2mig/1000inw). In de kansarme onderzoeksbuurten bestrijken de migraties kortere afstanden dan in de referentiebuurten. In de kansarme buurten gaan 47% van de migraties over een afstand van minder dan 2km, 74% over minder dan 5km. In de referentiebuurt valt maar 40% van de migraties in de categorie < 2km, 65% gaat over minder dan 5 km.
3.6.3.
SOCIO-DEMOGRAFISCHE KENMERKEN
3.6.3.1.
Leeftijd
Vooral jonge gezinnen met kinderen trekken weg uit de agglomeratie, zowel uit de kansarme als de referentiebuurten. Jongvolwassenen worden daarentegen door de stad aangetrokken en vestigen zich in het bijzonder in de referentiebuurten, maar ook de kansarme buurten kennen een netto-instroom aan 20 tot 24-jarigen. De meeste migraties gebeuren door jonge kinderen (0 tot 4 jaar) en jonge volwassenen (20 tot 34 jaar). In de kansarme buurten verhuizen er opvallend meer kinderen door de jongere leeftijdsopbouw in deze buurten. Uit het onderzoek hebben we geconcludeerd dat jonge gezinnen met kinderen het meest uit de agglomeratie wegtrekken naar de banlieue. Binnen de agglomeratie blijkt deze bevolkingsgroep ook vaker vanuit de achtergestelde buurten naar de niet-achtergestelde stadsdelen te verhuizen. In de referentiebuurten is het vertrek van jonge gezinnen constant gebleven over de hele periode. De twintigers kennen een positief saldo in de agglomeratie, zowel in de kansarme als de referentiebuurten. De instroom aan jongvolwassenen is wel het hoogste in de referentiebuurten. De netto-instroom in de stad door deze bevolkingsgroep neemt tijdens de jaren ’90 ook constant toe. Zij verhuizen vaker van een achtergestelde naar een nietachtergestelde buurt. Vanuit de banlieue migreren heel wat twintigers naar de stad, met een sterk positief migratiesaldo tot gevolg. Alle andere leeftijdscategorieën kennen een licht vertrekoverschot dat groter is naargelang het om een kansarme buurt gaat en de leeftijd stijgt. 3.6.3.2.
Nationaliteit
In de referentiebuurten word, naast de Belgen (85%), de belangrijkste groep verhuizers gevormd door de inwoners van de Europese Unie (9%). In de kansarme buurten zijn de belangrijkste groepen de Marokkanen (15%) en Turken (9%), naast de EU-burgers (9%) en de Belgen (60%). Deze verdeling is uiteraard afhankelijk van de bevolkingssamenstelling in deze buurten. In de volgende analyse worden enkel de binnenlandse migraties behandeld. Er komen meer inwoners van de Euopese Unie toe in de referentiebuurten dan er vertrekken. Het positief saldo voor de EU-burgers in de referentiebuurten geldt over de hele onderzoeksperiode en voor alle leeftijdscategorieën, behalve de 60-plussers. In tegenstelling tot de referentiebuurten, waar de totale mobiliteit ongeveer constant bleef tussen 1986-1999, steeg het aantal migraties door EU-burgers in de kansarme buurten gedurende de hele onderzoeksperiode. In deze buurten is er echter sprake van een vertrekoverschot, er vertrekken meer inwoners van de EU naar o.a. de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie dan omgekeerd.
94
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– MIGRATIES EN KANSARME BUURTEN.
BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
Het aandeel interne migraties is aanzienlijk groter voor de niet-Belgische bevolking, in het bijzonder voor de Marokkanen en Turken. De migraties binnen de buurtgrenzen nemen slechts een aandeel van 9% van alle migraties door Belgen in. Voor alle andere nationaliteiten ligt dit steeds hoger dan 15%. Bij de Marokkanen blijft een kwart van de migraties (24%) binnen de buurt, de Turken verhuizen zelfs een op drie keer binnen dezelfde wijk. Opvallend is dat voor deze laatste bevolkingsgroep de interne verhuizingen bij de leeftijdscategorieën tot 29 jaar de belangrijkste verhuisvorm is. De uitwisseling tussen kansarme onderzoeksbuurten en de achtergestelde buurten volgens Kesteloot vertoont aanzienlijke verschillen voor de verschillende nationaliteitsgroepen. Het grootste deel van de migraties door Belgen en EU-burgers in de kansarme onderzoeksbuurten gaat naar of komt van de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie. Toch bestaat een groot deel van de mobiliteit in deze buurten uit een uitwisseling met andere achtergestelde buurten. In de referentiebuurten is het aandel migraties dat naar of van achtergestelde buurten komt veel kleiner. Het aandeel migraties dat van de ene achtergestelde buurt naar de andere gaat is groter voor inwoners van de Europese Unie dan voor de Belgische bevolking. Het overgrote deel van de migraties door Marokkaanse en Turkse bevolking in de kansarme buurten verhuist naar andere achtergestelde buurten. De uitwisseling tussen kansarme en niet-achtergestelde delen is zeer gering. Het migratiesaldo voor Marokkanen in de kansarme onderzoeksbuurten schommelt bovendien rond nul, terwijl dit voor de Turken zelfs positief is. Deze groepen blijken dus niet uit deze buurten weg te verhuizen. De evolutie van de totale mobiliteit van deze bevolkingsgroepen verschilt ook erg van de algemene trends. Het aantal migraties door Marokkanen kende een daling tijdens de late jaren ’80 en begin jaren ’90, gevolgd door een toename tijdens de tweede helft van de jaren ’90. De mobiliteit van de Turken kende een constante daling tijdens de hele onderzoeksperiode.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
95
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
4.
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN BRUSSEL, EN GENT
ANTWERPEN
4.1.
MIGRATIES IN HET STADSGEWEST BRUSSEL
4.1.1.
OMVANG EN EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESTROMEN IN BRUSSEL, 19861999
Het onderzoeksgebied in het Brussels stadsgewest omvat 10 kansarme en 14 referentiebuurten met respectievelijk 269.691 en 235.450 migraties gedurende de periode 1986-1999. Dit komt overeen met 373 mig/1000inw in de kansarme buurten en 278 mig/1000inw in de referentiebuurten. Het aantal migraties ligt dus beduidend hoger (34%) in de kansarme onderzoeksbuurten dan in de referentiebuurten (Tabel 38). TABEL 38: AANTAL MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999 (ABSOLUTE AANTALLEN EN PER 1000 INWONERS).
Kansarme buurten Referentie-buurten
Interne migraties per totaal 1000 inw 58,9 42 607 25,0 21 120
Inwijking totaal
109279 106593
Uitwijking
per 1000 inw 151,1 126,0
totaal
117805 107737
per 1000 inw 162,9 127,4
Totaal totaal
269691 235450
Saldo
per 1000 inw 372,8 278,4
totaal
- 8 526 - 1 144
per 1000 inw -11,8 -1,4
De evolutie van de totale mobiliteit in de onderzoeksbuurten vertoont dezelfde trends als besproken in de algemene analyse (Grafiek 63): -
Aan het einde van de jaren ’80 vindt, zowel in de kansarme als in de referentiebuurten een daling plaats van het aantal migraties.
-
Tijdens de jaren ’90 stijgt de mobiliteit echter weer sterk. In de kansarme buurten neemt het aantal migraties tussen 1990 en 1996 toe met 25%. In diezelfde periode kennen de referentiebuurten een toename van 23% (Tabel 39).
-
Vanaf 1995 schommelt het aantal migraties in de referentiebuurten rond 300 mig/1000inw. In de kansarme buurten bereikt de totale mobiliteit een maximum in 1996 (413 mig/1000inw) waarna zich opnieuw een lichte daling inzet.
GRAFIEK 63: TOTAAL AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, BRUSSEL, 1986-1999 Totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten, Brussel
mig/1000inw
500 400 300 200 100 0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
kansarme buurten
96
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
referentiebuurten
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 39: MOBILITEIT PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 19861999
interne migraties 64,5 65,6 65,5 59,0 52,1 53,0 54,8 59,9 56,7 60,4 61,7 60,1 57,4 54,0
Kansarme buurten inwijking Uitwijkin saldo g 147,0 149,6 -2,6 148,1 150,9 -2,8 141,0 141,2 -0,3 141,6 145,4 -3,7 137,0 140,5 -3,5 140,3 160,6 -20,3 142,5 160,9 -18,4 149,2 166,1 -16,8 164,0 166,7 -2,7 157,6 179,9 -22,3 167,2 183,9 -16,6 167,5 184,7 -17,1 159,5 179,2 -19,6 153,3 172,2 -18,8
58,9
151,1
162,9
-11,8
totaal 361,1 364,7 347,6 346,0 329,5 353,9 358,2 375,2 387,5 397,9 412,8 412,3 396,1 379,5
interne migraties 22,3 25,3 21,3 20,8 19,6 20,6 24,7 25,3 25,9 28,4 27,5 29,9 28,8 29,7
372,8
25,0
Referentiebuurten inwijking uitwijking saldo
totaal
117,7 128,0 116,0 110,0 110,4 114,1 129,9 126,9 131,2 138,4 134,1 136,1 136,6 136,7
117,3 117,2 118,0 116,2 117,9 126,3 128,7 129,1 135,0 138,4 132,3 138,5 135,8 134,4
0,5 10,9 -2,0 -6,2 -7,5 -12,1 1,1 -2,2 -3,8 0,1 1,8 -2,3 0,8 2,2
257,2 270,5 255,3 247,1 247,9 261,0 283,3 281,3 292,1 305,2 294,0 304,5 301,2 300,8
126,0
127,4
-1,4
278,4
De totale mobiliteit wordt verder opgesplitst in interne migraties (binnen de buurtgrenzen), inwijkingen en uitwijkingen. Het aandeel uitwijkingen in het totaal aantal migraties is gelijkaardig voor de kansarme en referentiebuurten (resp. 44 en 46%). Het aandeel interne migraties is wel erg verschillend: in de kansarme buurten vertegenwoordigt deze verhuisvorm 16% van de totale mobiliteit, in de referentiebuurten slechts 9%. Dit wil zeggen dat het aandeel inwijkingen dus hoger ligt in de laatste (45% tegenover 40% in de kansarme buurten). In beide typen onderzoeksbuurten is het migratiesaldo negatief, maar in de kansarme buurten is het vertrekoverschot veel groter: 12 mig/1000inw. In de referentiebuurten bedraagt dit slechts 1 mig/1000inw. TABEL 40: VERDELING VAN HET TOTAAL AANTAL MIGRATIES IN BRUSSEL IN INTERNE MIGRATIES, INWIJKINGEN EN UITWIJKINGEN, PERCENTAGES T.O.V. TOTAAL AANTAL MIGRATIES. Kansarme buurten Referentiebuurten
interne migraties 15,8 9,0
inwijking 40,5 45,3
uitwijking 43,7 45,8
totaal 100 100
Over de periode 1986-1999 zijn er een aantal evoluties in de verschillende migratiestromen merkbaar (Grafiek 64): -
De interne migraties in de kansarme buurten vertonen over de hele periode een globale daling van ongeveer 15% (van ca. 65 mig/1000inw aan het einde van de jaren ’80 naar 54 mig/1000inw in 1999). In de referentiebuurten kan men eerder een stijging vaststellen: aan het begin van de onderzoeksperiode schommelt het aantal interne migraties rond 20 mig/1000inw. Vanaf 1992 neemt het aantal toe tot bijna 30 mig/1000inw aan het einde van de jaren ’90 (Tabel 39).
-
De inwijkingen en uitwijkingen in de kansarme buurten volgen eerder de evolutie van de totale mobiliteit: een lichte daling eind jaren ’80, waarna het aantal migraties vanaf 1990 stijgt tot halverwege de jaren ’90. Daarna is opnieuw een daling vast te stellen.
-
In de kansarme buurten is het migratiesaldo aan het einde van de jaren ’80 slechts licht negatief. Pas met de stijging van de totale mobiliteit in de eerste helft van de jaren ’90 begint het saldo een significant vertrekoverschot aan te duiden met een maximum in 1995 van -22 mig/1000inw. Dit is te wijten aan de veel sterker toenemende uitwijking: een stijging van 31% tussen 1990 en 1997. In diezelfde periode steeg het aantal inwijkingen ‘slechts’ met 19%.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
97
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
-
In de referentiebuurten loopt de evolutie van de in- en uitwijkingen ongeveer parallel. De aantallen migraties in en uit zijn nagenoeg gelijk waardoor het migratiesaldo rond 0 mig/1000inw schommelt. Enkel tussen 1989 en 1991 is het migratiesaldo sterker negatief met een minimumwaarde van –12 mig/1000inw.
GRAFIEK 64: TOTAAL AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS NAAR AARD VAN DE MIGRATIE VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), BRUSSEL, 1986-1999.
Mobiliteit per aard van migratie in kansarme (K) en referentiebuurten (R), Brussel 225
mig/1000inw
175 125 75 25 -25
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
migratiesaldo (K)
migratiesaldo (R)
interne migraties (K)
immigraties (K)
emigraties (K)
interne migraties (R)
immigraties (R)
emigraties (R)
1998
1999
De inwijkingen en uitwijkingen uit de onderzoeksgebieden kunnen nog eens verder opgesplitst worden in binnen- en buitenlandse migraties. In de kansarme buurten gaat 12,5% van de uitwijkingen (20,4 mig/1000inw) naar het buitenland, in de referentiebuurten is dit 13,3% (16,9 mig/1000inw, Tabel 41). Van de toekomende migraties is 19% in de kansarme buurten en 16,6% in de referentiebuurten afkomstig uit het buitenland (resp. 28,7 en 20,9 mig/1000inw). Het migratiesaldo met het buitenland is in beide typen onderzoeksbuurten positief, namelijk 8,3 mig/1000inw in de kansarme, 4 mig/1000inw in de referentiebuurten. TABEL 41: AANTAL MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999 (PER 1000 INWONERS). inwijking Binnenlandse migraties Buitenlandse migraties
Kansarme buurten uitwijking totaal
saldo
inwijking
Referentiebuurten uitwijking totaal
saldo
122,3
142,4
264,7
-20,1
105,1
110,5
215,6
-5,4
28,7
20,4
49,2
8,3
20,9
16,9
37,8
4,0
De totale binnenlandse mobiliteit kent over de onderzoeksperiode dezelfde evolutie als alle migraties samen. Zowel in de kansarme buurten als in de referentiebuurten is het vertrekoverschot zonder de buitenlandse migraties veel groter (minimum in de kansarme buurten: -40 mig/1000inw, in de referentiebuurten –14 mig/1000inw in 1990). Het positief buitenlands migratiesaldo zorgt ervoor dat het migratietekort in de onderzoeksbuurten beperkt wordt.
98
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 65: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999 Binnenlandse migraties, kansarme buurten in Brussel
Binnenlandse migraties, referentiebuurten in Brussel 250
400 350
200
mig/1000inw
300
mig/1000inw
250 200 150 100
150
100
50
50 0
0
-50 -50
-100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
interne migraties uitwijking
De totale buitenlandse mobiliteit in de kansarme buurten neemt vanaf het begin van de jaren ’90 sterk toe (met 66% tussen 1989 en 1995). Deze stijging is vooral te wijten aan een toenemend aantal inwijkingen tijdens de eerste helft van de jaren ’90 (bijna verdubbeld tussen 1989 en 1995). Tijdens deze periode blijft het aantal uitwijkingen constant. Het buitenlands migratiesaldo in de kansarme buurten stijgt daardoor vanaf het einde van de jaren ‘80 tot 1994 (van 1,1 mig/1000inw tot 20,3 mig/1000inw, Grafiek 66). Daarna daalt het saldo terug tot 6,4 mig/1000inw. Ook in de referentiebuurten stijgt de buitenlandse mobiliteit tijdens de hele onderzoeksperiode. Vanaf 1992 begint de uitwijking sneller toe te nemen dan de inwijking waardoor het migratiesaldo licht daalt (Grafiek 66). Daarvoor schommelde het migratieoverschot tussen 3 en 10 mig/1000inw. GRAFIEK 66: AANTAL BUITENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Buitenlandse migraties, kansarme buurten in Brussel
Buitenlandse migraties, referentiebuurten in Brussel
70
50 45 40
50
mig/1000inw
mig/1000inw
60
40 30 20
35 30 25 20 15 10
10
5
0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo uitwijking
0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
inwijking totaal
4.1.2.
GEOGRAFISCHE SPREIDING VAN DE MIGRATIES
4.1.2.1.
Verstedelijkingsgraad
saldo uitwijking
inwijking totaal
Zoals in het algemene deel (zie hoofdstuk 3) zullen we de verstedelijkingsgraad bespreken van de buurten waar de binnenlandse migraties van en naar het Brusselse onderzoeksgebied
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
99
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
toekomen en vertrekken. De classificatie die we hiervoor gebruiken stelt ons wel voor een probleem: de achtergestelde buurten zoals die bepaald zijn door Kesteloot26 werden niet bepaald voor het Waals landsgedeelte, enkel voor Vlaanderen en het Brussels Gewest. De 27 classificatie van Van der Haegen et al. is wel van toepassing op heel België. De indeling van de buurten in ‘agglomeratie’, ‘banlieue’, ‘regionale stad’, ‘kleine stad’ en ‘andere’ stelt dus geen probleem. Bij de opsplitsing van de agglomeratie in ‘achtergestelde buurten’ en de ‘overige agglomeratie’ moeten we er wel rekening mee houden dat voor een aanzienlijk deel van de migraties (7,8% van de migraties tussen het onderzoeksgebied en de agglomeratie) deze opsplitsing niet gedaan kan worden omdat ze afkomstig zijn van of vertrekken naar het Waals Gewest. De uitwisseling met Wallonië is het grootst in de kansarme buurten (12,9% van de inwijkingen, 9,1% van de uitwijkingen, tegenover 6,4% voor in- en uitwijking in de referentiebuurten, Tabel 42). TABEL 42: PERCENTAGE MIGRATIES VAN EN NAAR WALLONIË VOOR BRUSSEL, AANDEEL IN TOTALE MOBILITEIT IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN EN AANDEEL IN DE MIGRATIES VAN EN NAAR DE AGGLOMERATIE, 1986-1994. Kansarme buurten Totale mobiliteit Migraties van en naar de agglomeratie
inwijking 7,1 12,9
uitwijking 6,0 9,1
Referentiebuurten inwijking 10,5 6,4
Alle onderzoeksbuurten
uitwijking 12,6 6,4
9,0 7,8
Het overgrote deel van de migraties van en naar de kansarme onderzoeksbuurten kent zijn herkomst of aankomst in de agglomeratie. De meeste verhuizers blijven dus in stedelijk gebied wonen: 92% van de migraties van en naar de kansarme onderzoeksbuurten, 85,5% voor de referentiebuurten (Tabel 44). De uitwisseling met de andere gebieden is voor de kansarme buurten slechts zeer gering (al de overige gebieden kennen samen slechts 8% van de migraties). Ook in de referentiebuurten is de uitwisseling met andere gebieden dan de agglomeratie miniem. Enkel de banlieue heeft hier relatief iets meer belang: 6,9% van de totale mobiliteit. Opvallend is dat de gebieden die niet bij de agglomeratie horen (banlieue, regionale stad, kleine stad en andere) steeds een negatief migratiesaldo kennen. Er zijn dus meer mensen die uit de stad wegtrekken dan er toekomen. TABEL
43:
VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999.
Brussel Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Wallonië Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
inwijking 110,7 4,3 77,4 29,0 3,3 0,3 2,5 2,8 119,7
Kansarme buurten uitwijking saldo 129,0 -18,3 3,9 0,4 85,8 -8,4 39,2 -10,2 4,0 -0,7 0,4 -0,1 3,2 -0,7 3,5 -0,7 140,1 -20,4
Mobiliteit 239,7 8,2 163,2 68,2 7,3 0,7 5,7 6,3 259,7
inwijking 91,5 4,3 24,6 62,7 5,6 0,2 2,6 3,5 103,5
Referentiebuurten uitwijking saldo 91,3 0,3 4,6 -0,3 19,3 5,3 67,3 -4,7 8,4 -2,7 0,3 -0,1 3,4 -0,8 5,5 -2,0 108,9 -5,4
mobiliteit 182,8 8,9 43,9 130,0 14,0 0,6 6,1 8,9 212,3
Wat betreft de migraties van en naar de agglomeratie kan nog verder nagegaan worden of ze betrekking hebben op een achtergestelde buurt zoals vastgesteld in het onderzoek van 26
Kesteloot C., H. Vandenbroecke, H. Van der Haegen et al. (1996). Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel.
27
Van Der Haegen, H., E. Van Hecke, G. Juchtmans (1996). ‘De Belgische stadsgewesten 1991’, Statistische studieën, nr 104, NIS, Brussel.
100
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
Kesteloot. Omdat dit niet mogelijk is voor de migraties van en naar Wallonië worden deze nog eens apart genomen (Tabel 42). Het migratiesaldo voor migraties vanuit andere Waalse agglomeraties in de kansarme onderzoeksbuurten is licht positief. Er komen dus meer migraties uit de Waalse agglomeraties toe in Brussel dan omgekeerd. Dit is de enige categorie waarvoor een, alhoewel slechts heel klein, vestigingsoverschot geldt. De totale mobiliteit van en vanuit Wallonië is het grootst voor de referentiebuurten (8,9 mig/1000inw), hoewel het verschil met de kansarme buurten niet groot is (8,2 mig/1000inw). Voor de migraties met herkomst of aankomst in Vlaanderen en Brussel kan dus nog een onderscheid gemaakt worden tussen de achtergestelde buurten en de rest van de agglomeratie. Er is hier een opvallend verschil merkbaar tussen kansarme onderzoeksbuurten en referentiebuurten. -
In de kansarme buurten is de uitwisseling met achtergestelde buurten groot: 163,2 mig/1000inw (Tabel 43) of 65% van alle inwijkingen en 61% van de uitwijkingen gaat van de ene achtergestelde buurt naar de andere.
-
De uitwisseling met de overige (niet-achtergestelde) buurten is veel kleiner: slechts 24% van de totale mobiliteit (Tabel 44).
-
Het migratiesaldo naar de overige niet-achtergestelde agglomeratie is sterk negatief (– 10,2 mig/1000inw) wat erop wijst dat veel mensen de kansarme buurten verlaten.
-
In de referentiebuurten zien we het omgekeerde: het grootste deel van de uitwisseling met de agglomeratie gebeurt met de niet-achtergestelde stedelijke gebieden: 61% van de totale mobiliteit.
-
De migraties vanuit de referentiebuurten van en naar de achtergestelde buurten is veel geringer: 24% van de inwijkingen in de referentiebuurten, slechts 18% van de uitwijkingen (Tabel 44). Dit zorgt voor een positief migratiesaldo (5,3 mig/1000inw), er verhuizen meer mensen vanuit achtergestelde naar niet-achtergestelde buurten binnen de agglomeratie.
TABEL 44: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. IN DE CATEGORIE AGGLOMERATIE (OVERIGE AGGLOMERATIE + ACHTERGESTELDE BUURTEN) WERDEN ENKEL MIGRATIES VAN EN NAAR VLAANDEREN EN HET BRUSSELS GEWEST WEERHOUDEN. Brussel Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
inwijking 92,2 67,1 25,1 2,9 0,2 2,2 2,4 100
Kansarme buurten uitwijking mobiliteit 91,9 92,0 63,1 64,9 28,8 27,1 2,9 2,9 0,3 0,3 2,4 2,3 2,6 2,5 100 100
inwijking 88,0 24,8 63,2 5,7 0,2 2,6 3,5 100
Referentiebuurten uitwijking 83,1 18,5 64,6 8,0 0,3 3,3 5,2 100
mobiliteit 85,5 21,6 63,9 6,9 0,3 3,0 4,4 100
Wanneer we de evolutie van de verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst over de onderzoeksperiode 1986-1999 bekijken, zijn enkele verschuivingen merkbaar. -
Wat betreft de migraties van en naar de achtergestelde buurten van de agglomeratie is een belangrijk verschil merkbaar tussen kansarme en referentiebuurten. De in- en uitwijking tussen achtergestelde buurten en kansarme onderzoeksbuurten volgt dezelfde trend als de algemene mobiliteit. In de referentiebuurten gebeurt echter iets anders: van een lichtpositief saldo eind jaren ’80 stijgt het migratieoverschot tot ca. 1993, door een
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
101
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
sterkere toename van het aantal inwijkingen waarna het blijft schommelen rond een waarde van 7 à 8 mig/1000inw. Tijdens de hele periode verhuizen er dus meer mensen vanuit de achtergestelde buurten naar de referentiebuurten in de agglomeratie dan omgekeerd (Grafiek 67). GRAFIEK 67: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN ACHTERGESTELDE BUURTEN, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN BRUSSEL, 1986-1999. ENKEL DE MIGRATIES VAN EN NAAR VLAANDEREN EN HET BRUSSELS GEWEST WERDEN WEERHOUDEN. Aantal migraties met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, Brussel 120
mig/1000inw
100 80 60 40 20 0 -20 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
-
saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
inwijking R
uitwijking R
Wat de migraties van en naar de overige niet-achtergestelde agglomeratie betreft, neemt het vertrekoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten vanaf 1988 duidelijk toe tot een maximum van 17 mig/1000inw in 1998. Het aantal migraties vanuit de kansarme buurten naar niet-achtergestelde buurten van de agglomeratie is dus beduidend groter dan omgekeerd (Grafiek 68).
GRAFIEK 68: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE AGGLOMERATIE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN BRUSSEL, 1986-1999. ENKEL DE MIGRATIES VAN EN NAAR VLAANDEREN EN HET BRUSSELS GEWEST WERDEN WEERHOUDEN.
mig/1000inw
Migraties met aankomst of herkomst in de agglomeratie, Brussel
-
102
80 70 60 50 40 30 20 10 0 -10 -20
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
inwijking R
uitwijking R
De uitwisseling tussen banlieue en kansarme buurten is zeer gering. Het saldo is over de hele onderzoeksperiode negatief. Er vertrekken meer mensen naar de banlieue dan er
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
vanuit de banlieue toekomen in de kansarme buurten. In de referentiebuurten daalt het migratiesaldo vanaf 1987 tot in 1990 heel scherp ( van –0,7 tot –6,3 mig/1000inw) dankzij een forse stijging van het aantal uitwijkingen naar de banlieue. Tijdens de jaren ’90 neemt dit tekort terug af tot nog slechts –1 mig/1000inw in 1999. Tijdens het begin van de jaren ’90 was de suburbanisatie vanuit de referentiebuurten dus belangrijker dan later (Grafiek 69). GRAFIEK 69: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE BANLIEUE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN BRUSSEL, 1986-1999.
mig/1000inw
Aantal migraties met herkomst of aankomst in de banlieue, Brussel
12,5 10,0 7,5 5,0 2,5 0,0 -2,5 -5,0 -7,5
4.1.2.2.
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
inwijking R
uitwijking R
Afstand van de migraties
Wanneer we kijken naar de afstanden waarover gemigreerd wordt, merken we een groot verschil tussen kansarme en referentiebuurten. In de kansarme buurten wordt aanzienlijk meer verhuisd over erg korte afstanden (vooral <1km, zie Grafiek 70). Migraties van en naar de referentiebuurten gaan over het algemeen iets verder in vergelijking met de kansarme buurten. In de kansarme onderzoeksbuurten vinden 79% van alle migraties plaats over een afstand van minder dan 5 km. In de referentiebuurten is dit slechts 65% (Tabel 45). Terwijl in de kansarme buurten de procentuele verdeling hetzelfde is voor in- en uitwijking, verschilt dit wel in de referentiebuurten. Degenen die in de referentiebuurten toekomen verhuizen over kortere afstanden dan degenen die vertrekken: 67% van de inwijkingen gaan over minder dan 5 km, tegenover 62% van de uitwijkingen (Tabel 45).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
103
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK
70: AFSTAND VAN DE MIGRATIES IN KANSARME REFERENTIEBUURTEN (R), BRUSSEL, 1986-1999.
(K)
EN
Afstand migraties kansarme en referentiebuurten, Brussel
mig/1000 inw
50 40 30 20 10 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
15
20
30
40
50
70
100
999
afstand inw ijking K
uitw ijking K
inw ijking R
uitw ijking R
TABEL 45: CUMULATIEVE PERCENTAGES VAN DE MIGRATIES OVER DE AFSTAND, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, BRUSSEL, 1986-1999.
< 2km 2-5km 5-10km 10-20km 20-50km >50km
4.1.2.3.
inwijking 37,1 79,0 85,8 88,2 94,3 100,0
Kansarme buurten uitwijking 33,6 78,6 86,4 89,3 95,2 100,0
mobiliteit 35,2 78,8 86,1 88,8 94,8 100,0
inwijking 20,6 67,8 81,9 86,7 93,6 100,0
Referentiebuurten uitwijking 18,1 62,4 77,4 84,6 93,7 100,0
mobiliteit 19,3 65,0 79,6 85,6 93,7 100,0
Verstedelijkingsgraad en nationaliteit
Wanneer we de verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst uitzetten ten opzichte van de nationaliteit van de verhuizer kunnen we volgende conclusies trekken: -
104
De Belgen en EU-burgers vertonen een gelijkaardig patroon: De migraties van en naar de referentiebuurten hebben in hoofdzaak betrekking op de niet-achtergestelde agglomeratie. De uitwisseling met de achtergestelde buurten is slechts gering. Bovendien komen er meer mensen toe in de referentiebuurten vanuit deze achtergestelde buurten dan omgekeerd (Grafiek 71).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 71: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN EU-BURGERS, REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 19861999. Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor EU-burgers, referentiebuurten in Brussel
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen, referentiebuurten in Brussel 200
mig/1000inw
mig/1000inw
150 100 50 0 -50 Overige AchtergesteldeBanlieueRegionale stad Kleine stad Andere agglomeratie buurten inwijking uitwijking totaal
-
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20
OverigeAchtergestelde Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere onbekend agglomeratiebuurten
onbekend
inwijking
saldo
uitwijking
totaal
saldo
In de kansarme onderzoeksbuurten zijn de migraties door Belgen en EU-burgers van en naar andere achtergestelde buurten overheersend. De uitwisseling met de overige nietachtergestelde agglomeratie is veel beperkter en heeft bovendien een negatief saldo: meer mensen verhuizen van een kansarme naar een niet-achtergestelde buurt dan omgekeerd. Vooral voor de inwoners van de EU is de uitwisseling met de nietachtergestelde agglomeratie erg beperkt ten opzichte van de uitwisseling met andere achtergestelde buurten (Grafiek 72).
GRAFIEK 72: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN INWONERS VAN DE EU, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 1986-1999. Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor EU-burgers, kansarme buurten in Brussel 160
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20
140
mig/1000inw
mig/1000inw
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen, kansarme buurten in Brussel
80 60 40 20 0 -20 -40
Overige AchtergesteldeBanlieueRegionale stad Kleine stad Andere agglomeratie buurten inwijking uitwijking totaal
-
120 100
onbekend saldo
Overige AchtergesteldeBanlieueRegionale stad Kleine stad Andere onbekend agglomeratie buurten inwijking uitwijking totaal saldo
De Marokkanen en Turken in de Brussels kansarme buurten kennen een gelijkaardig patroon: de uitwisseling met het niet achtergesteld deel van de agglomeratie is uiterst gering. Het overgrote deel van de migraties komt aan of vertrekt in een andere achtergestelde buurt. De migratiebewegingen van de Marokkaanse en Turkse bevolking spelen zich dus in belangrijke mate af tussen de achtergestelde buurten van de stad (Grafiek 73).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
105
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 73: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR MAROKKANEN EN TURKEN, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, AANTAL MIGRATIES PER 1000 MAROKKAANSE INWONERS, 1986-1999 Verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst voor Turken, kansarme buurten in Brussel
Verstedelijkingsgraad van de buurten van aankomst en herkomst voor Marokkanen, kansarme buurten in Brussel 200
300 250
mig/1000inw
mig/1000inw
150 100 50 0
200 150 100 50 0 -50
-50
OverigeAchtergestelde Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere onbekend agglomeratiebuurten inwijking uitwijking totaal saldo
4.1.2.4.
Overige Achtergestelde BanlieueRegionale stad Kleine stad agglomeratie buurten
inwijking
uitwijking
Andere
totaal
onbekend
saldo
Verstedelijkingsgraad en leeftijd
Zoals we eerder al aanhaalden, vindt het grootste deel van de migraties van en naar de onderzoeksbuurten plaats binnen de agglomeratie. Vanuit de kansarme onderzoeksbuurten wordt voornamelijk verhuisd naar de achtergestelde buurten, vanuit de referentiebuurten van en naar de overige agglomeratie. Er is een verschil in het leeftijdspatroon van de verhuizers van en naar de achtergestelde buurten voor de beide typen onderzoeksbuurten: -
In de kansarme buurten is de mobiliteit van en naar de achtergestelde buurten het grootst voor de leeftijdsklassen 5 tot 19 jaar en 25 tot 59 jaar (Grafiek 74). De mobiliteit is er ook voor alle leeftijdsklassen aanzienlijk hoger dan in de referentiebuurten.
-
In de referentiebuurten is de uitwisseling met de achtergestelde buurten het grootst voor de leeftijden 0 tot 4 jaar en 20 tot 34 jaar.
-
In beide typen onderzoeksbuurten zijn het dus vooral de jonge gezinnen die verhuizen. Er verhuizen bovendien meer mensen vanuit een achtergestelde buurt naar een referentiebuurt dan omgekeerd.
GRAFIEK 74: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE ACHTERGESTELDE BUURTEN (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999.
mig/1000inw
Migraties met herkomst of aankomst in achtergestelde buurten, kansarme buurten in Brussel
M ig r at ies met her ko mst o f aanko mst in acht er g est el d e b uur t en, r ef er ent ieb uur t en in B r ussel
500
500
400
450 400
300
350 300 250
200
200 150
100
100 50
0 00-04
05-19
20-24
inwijking
25-34
uitwijking
35-59
totaal
60-79
80+
0 00-04
05-19
20-24 i nwi j ki ng
25-34 ui twi j ki ng
35-59
60-79
80+
totaal
Wat betreft de migraties van en naar de overige, niet-achtergestelde, agglomeratie is een ander patroon zichtbaar.
106
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
-
In beide typen onderzoeksbuurten is duidelijk merkbaar dat vooral jonge gezinnen en jonge volwassenen verhuizen binnen de agglomeratie.
-
In de kansarme buurten is de mobiliteit van de 0 tot 4-jarigen (de grootste groep) opvallend (Grafiek 75). Deze leeftijdscategorie kent ook het grootste vertrekoverschot. Het is duidelijk dat vooral jonge gezinnen uit de kansarme buurten wegtrekken naar de betere delen van de stad.
-
In de referentiebuurten wordt de groep met de grootste mobiliteit gevormd door de jonge volwassenen (20 tot 24 jaar) en nemen de jonge gezinnen blijkbaar een minder belangrijke plaats in.
GRAFIEK 75: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST UIT OF AANKOMST IN DE NIET-ACHTERGESTELDE AGGLOMERATIE (UITGEDRUKT IN PROMILLE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Migraties met herkomst of aankomst in de nietachtergestelde agglomeratie per leeftijdscategorie, referentiebuurten in Brussel
300
300
250
250
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties met herkomst of aankomst in de nietachtergestelde agglomeratie per leeftijdscategorie, kansarme buurten in Brussel
200 150 100
200 150 100 50
50
0
0 00-04
05-19
20-24
inwijking
25-34
uitwijking
35-59
60-79
00-04
80+
05-19
20-24
inwijking
totaal
25-34
uitwijking
35-59
60-79
80+
totaal
De vergelijking van de migraties naar de banlieue met de leeftijdscategorieën biedt ook enkele interessante conclusies: -
In de referentiebuurten is heel duidelijk het belang van de jonge gezinnen (leeftijd 0 tot 4 en 25 tot 34) zichtbaar (Grafiek 76). Beide groepen worden gekenmerkt door een groot vertrekoverschot. Het zijn dus weer vooral de jonge gezinnen die uit de stad wegtrekken.
-
De jongvolwassenen (20 tot 24 jaar) verhuizen daarentegen in de andere richting: er komen veel meer personen uit deze groep toe in de stad dan er vertrekken naar de banlieue.
GRAFIEK 76: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE BANLIEUE (IN PROMILLE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Migraties met herkomst of aankomst in de banlieue, referentiebuurten in Brussel
Migraties met herkomst of aankomst in de banlieue, kansarme buurten in Brussel 16
35
14
30 25
10
mig/1000inw
mig/1000inw
12
8 6 4
20 15 10
2
5
0 00-04
05-19
20-24
25-34
35-59
60-79
80+
0 00-04
inwijking
uitwijking
totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
05-19
20-24
inwijking
25-34
uitwijking
35-59
60-79
80+
totaal
107
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
4.1.3.
SOCIO-DEMOGRAFISCHE KENMERKEN
4.1.3.1.
Leeftijd
De leeftijdsopbouw in kansarme en referentiebuurten in Brussel is erg verschillend (Grafiek 77). In de kansarme onderzoeksbuurten wonen opvallend meer kinderen (leeftijdsklassen tot 19 jaar) en jonge volwassenen (tussen 25 en 35 jaar), terwijl in de referentiebuurten het zwaartepunt op de leeftijdsklassen tussen 25 en 39 ligt en er aanzienlijk meer oudere mensen wonen. Het aandeel kinderen is eerder gering in deze buurten. GRAFIEK 77: LEEFTIJDSOPBOUW IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL (1986-1999). Leeftijdsopbouw in kansarme en referentiebuurten in Brussel 110-114 100-104 90-94 80-84 70-74 60-64 50-54 40-44 30-34 20-24 10-14 0-4 -10.0
-5.0
0.0
% kansarme buurten
5.0
10.0
referentiebuurten
Deze verschillen vertalen zich ook in het leeftijdsspecifiek migratiepatroon. In de kansarme buurten zijn de migraties meer gespreid over verschillende leeftijdsgroepen. We vinden de hoogste waarden terug in de leeftijdsklassen 20-29 jaar, gecombineerd met hoge waarden voor kinderen (vooral 0-9 jaar). In deze buurten is het migratiesaldo voor elke leeftijd negatief. De sterkst negatieve waarden vinden we bij de kinderen (0 tot 19 jaar) en de groepen tussen 25 en 59 jaar (Grafiek 78, Tabel 46). Het zijn dus waarschijnlijk vooral gezinnen die de kansarme buurten verlaten. In de referentiebuurten is het aantal migraties veel meer geconcentreerd in de leeftijdsgroepen 20-34 jaar. Bovendien is het saldo positief voor de twintigers.
108
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 78: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Migraties per leeftijd, referentiebuurten in Brussel
50
50
40
40
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties per leeftijd, kansarm e buurten in Brussel
30 20 10 0
30 20 10 0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migrat ies
inwijking
uitwijking
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
t ot aal
interne migraties
inwijking
uitwijking
totaal
TABEL 46: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999.
0-4 5-19 20-24 25-34 35-59 60-79 80+ totaal
interne migraties 7,7 14,4 7,5 14,4 12,2 2,4 0,3 58,9
Kansarme buurten inwijking uitwijking totaal
12,8 23,4 19,1 33,4 27,4 5,0 1,3 122,3
15,9 28,4 20,1 37,2 31,6 7,5 1,9 142,4
36,3 66,1 46,7 84,9 71,2 15,0 3,5 323,7
saldo -3,1 -5,0 -1,0 -3,8 -4,2 -2,5 -0,6 -20,1
interne migraties 1,9 3,5 2,7 7,5 6,6 2,0 0,6 25,0
Referentiebuurten inwijking uitwijking totaal
7,2 13,1 17,3 33,6 23,6 7,1 3,1 105,1
10,2 14,2 13,0 34,9 26,1 8,0 4,0 110,5
19,4 30,8 33,0 76,0 56,4 17,2 7,7 240,6
Om de evolutie van de migratiestromen per leeftijd te bekijken, werden de aantallen berekend per 1000 inwoners behorende bij de betreffende leeftijdsklassen. Op die manier wordt een eventueel effect van een veranderende leeftijdsopbouw op het aantal migraties per leeftijd vermeden. 4.1.3.1.1. Kinderen en jongeren -
In de kansarme buurten vinden we voor de twee jongste leeftijdsklassen (0 tot 4 en 5 tot 19 jaar) een parallelle evolutie terug. Vanaf het begin van de jaren ’90 vindt een sterke stijging plaats van het aantal uitwijkingen. Het aantal inwijkingen daalt echter zodat een groot vertrekoverschot ontstaat. Vanaf 1996 daalt het aantal uitwijkingen weer, maar niet genoeg om het negatief saldo teniet te doen. De interne migraties nemen ook over heel de periode af (Grafiek 79).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
109
saldo -3,0 -1,1 4,2 -1,3 -2,5 -0,9 -0,8 -5,3
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 79: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 0 TOT 4 EN 5 TOT 19 JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Binnenlandse migraties, leeftijd 5 tot 19 jaar, kansarme buurten in Brussel
Binnenlandse migraties, leeftijd 0 tot 4 jaar, kansarme buurten in Brussel 140
250
120 100
150
mig/1000inw
100 50 0
60 40 20 0
-50
-20
-100
99
98 19
19
96
97 19
95 19
19
93
94 19
19
91
90
92 19
19
19
88
89 19
interne migraties uitwijking
19
86 19
saldo inwijking
87
-40
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
-
80
19
mig/1000inw
200
saldo
interne migraties
inwijking
uitwijking
In de referentiebuurten is er wel een verschil tussen beide groepen. Voor de groep 0 tot 4 jaar is het migratiesaldo over de hele periode negatief, met een lichte toename tijdens de jaren ’90 door een snellere stijging van het aantal inwijkingen ten opzichte van de uitwijkingen. Ook voor de oudere leeftijdsgroep stijgen inwijking en uitwijking. Hier is het echter het aantal inwijkingen dat sneller groeit waardoor het negatief saldo van rond 1990 naar 0 evolueert (Grafiek 80).
GRAFIEK 80: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 0 TOT 4 EN 5 TOT 19 JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 0 t o t 4 ja a r, re f e re nt ie buurt e n in B rus s e l
B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 5 t o t 19 ja a r, re f e re nt ie buurt e n in B rus s e l 140
200
120
150
100
mig/1000inw
mig/1000inw
250
100 50 0 -50
80 60 40 20 0 -20
-100
-40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
4.1.3.1.2. De jonge twintigers -
110
De leeftijdsklasse 20 tot 24 jaar vertoont opvallende verschillen tussen de kansarme en de referentiebuurten. In beide typen buurten stijgen de drie migratievormen (interne migraties, inwijking en uitwijking) tijdens de jaren ’90. Maar terwijl er in de kansarme buurten voortdurend een vertrekoverschot blijft bestaan, kennen de referentiebuurten een stijgend positief migratiesaldo. Het aantal inwijkingen blijft er stijgen, terwijl de uitwijkingen aan het einde van de periode zelfs licht afnemen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 81: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 20 TOT 24-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Binnenlandse migraties, leeftijd 20-24 jaar, referentiebuurten in Brussel
300
350
250
300
200
250
mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse migraties, leeftijd 20-24 jaar, kansarme buurten in Brussel
150 100 50
200 150 100 50
0
0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
-50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
interne migraties
inwijking
saldo
uitwijking
interne migraties
inwijking
uitwijking
4.1.3.1.3. Jonge volwassenen -
In de kansarme buurten stijgt het aantal in- en uitwijkingen door 25- tot 34-jarigen sterk tussen 1990 en 1996. Tegelijk evolueert het migratiesaldo van een neutrale naar een sterk negatieve waarde. De leeftijdsklasse 35 tot 59 jaar kent dezelfde evolutie.
GRAFIEK 82: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 25 TOT 34-EN 35 TOT 59 JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 2 5 t o t 3 4 ja a r, k a ns a rm e buurt e n in B rus s e l
Binnenlandse migraties, leeftijd 35 tot 59 jaar, kansarme buurten in Brussel
300
160 140 120
200
mig/1000inw
mig/1000inw
250
150 100 50
100 80 60 40 20 0
0
-20
- 50
-40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
-
int erne migr at ies
inwijking
uit wijking
saldo
interne migraties
inwijking
uitwijking
In de referentiebuurten was het vertrekoverschot voor beide leeftijdsgroepen het grootst rond 1990. Door een snellere stijging van het aantal inwijkingen, daalde dit vertrekoverschot naar het einde van de onderzoeksperiode. Voor de leeftijdsgroep 25 tot 34 jaar is het saldo zelfs af en toe positief aan het einde van de jaren ’90.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
111
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 83: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 25 TOT 34 EN 35 TOT 59JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 3 5 t o t 5 9 ja a r, re f e re nt ie buurt e n in B rus s e l
B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 2 5 t o t 3 4 ja a r, re f e re nt ie buurt e n in B rus s e l 100
250
80
mig/1000inw
mig/1000inw
200 150 100 50
40 20 0
0 -50
60
-20 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
saldo
uit wijking
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
4.1.3.1.4. Ouderen -
Bij de oudere leeftijdscategorie 60 tot 79 jaar is geen echte trend waarneembaar in de kansarme buurten. Het saldo blijft er gedurende de hele periode negatief.
-
In de referentiebuurten daalt het aantal in- en uitwijkingen tijdens de hele periode. Tot 1995 is er ook hier een aanzienlijk vertrekoverschot dat echter nagenoeg verdwijnt tijdens de tweede helft van de jaren ’90.
GRAFIEK 84: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 60 TOT 79-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. B inne nla nds e m igra t ie s , le e f t ijd 6 0 t o t 7 9 ja a r, re f e re nt ie buurt e n in B rus s e l
Binnenlandse migraties, leeftijd 60 tot 79 jaar, kansarme buurten in Brussel 50
80
mig/1000inw
mig/1000inw
100
60 40 20 0 -20 -40
40 30 20 10 0
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 -10
saldo
4.1.3.2.
interne migraties
inwijking
uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
Nationaliteit
4.1.3.2.1. Binnenlandse migraties Bij de verdeling van de binnenlandse migraties naar de nationaliteit van de verhuizers zijn grote verschillen merkbaar tussen kansarme en referentiebuurten:
112
-
In de kansarme buurten wordt slechts 45% van de verhuisbewegingen uitgevoerd door Belgen. In de referentiebuurten bedraagt dit 77% (Grafiek 85). Dit is te wijten aan het sterk verschillende aandeel Belgen in deze buurten: in de kansarme onderzoeksbuurten heeft slechts 41% van de inwoners de Belgische nationaliteit, in de referentiebuurten 82%.
-
Een tweede belangrijke groep in de referentiebuurten zijn de personen afkomstig uit landen van de Europese Unie (11% van de totale bevolking van deze buurten): 14% van de migraties (Grafiek 85) met als belangrijkste nationaliteiten de Fransen (3,8%), Italianen (3%) en Spanjaarden (2%). Samen met de Belgen vormen zij dus 91% van de verhuizers.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
De andere nationaliteiten spelen geen belangrijke rol in de mobiliteit in deze buurten (Tabel 47).28 -
In de kansarme buurten is het patroon gevarieerder en zijn de migraties door Marokkanen het belangrijkst met een kwart van het totaal aantal migraties (Tabel 48). Ook de inwoners van de Europese Unie spelen een aanzienlijke rol in het migratiepatroon met 13% van de binnenlandse migraties in deze buurten (Grafiek 85), eveneens met als belangrijkste vertegenwoordigers de Fransen, Italianen en Spanjaarden (telkens 3%), gevolgd door de Portugezen (2%). Een derde groep wordt gevormd door de Turken met 8% van de binnenlandse migraties in kansarme buurten.29
GRAFIEK 85: TOTALE BINNENLANDSE MOBILITEIT NAAR GEOGRAFISCHE REGIO VAN DE VERHUIZER, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999 totale binnenlandse mobiliteit volgens nationaliteit, kansarme buurten in Brussel
totale binnenlandse mobiliteit volgens nationaliteit, referentiebuurten in Brussel
27%
2% 3%
45%
2%
3%
14%
8% 13%
77%
28 29
België
EU
Oost-Europa en voormalig GOS
Andere Europese Landen
Noord-Amerika
Latijns-Amerika
Sub-Saharisch Afrika
Arabisch Afrika
Arabisch Azië
Azië
Aandeel in totale bevolking van de referentiebuurten: Fransen 3%, Italianen 2,5%, Spanjaarden 1,8%. Aandeel in totale bevolking van de kansarme buurten: Fransen 2,5%, Italianen 3,7%, Spanjaarden 5%, Turken 9,6%, Marokkanen 28%.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
113
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 47: BINNENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. interne migraties
Inwijking
13,2 0,8 0,3 2,3 1,1 0,6 0,8 0,4 0,5 0,8 4,2 25,0
81,7 2,5 0,7 3,4 3,2 2,3 1,3 0,5 1,2 0,8 7,5 105,1
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Groot-Brittanië Andere Landen Totaal
uitwijking
88,7 2,1 0,5 3,5 2,8 1,9 1,3 0,6 1,0 0,8 7,0 110,5
totaal
saldo
mig/1000inw
%
183,6 5,4 1,5 9,2 7,2 4,9 3,4 1,5 2,7 2,4 18,8 240,6
76,3 2,2 0,6 3,8 3,0 2,0 1,4 0,6 1,1 1,0 7,8 100
-7,0 0,3 0,2 -0,1 0,4 0,4 0,0 -0,1 0,1 0,0 0,4 -5,3
TABEL 48: BINNENLANDSE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. interne migraties
inwijking
13,4 21,2 8,3 1,8 1,6 1,7 2,2 0,3 1,1 1,1 0,8 5,4 58,9
59,5 27,9 8,0 3,4 3,4 3,3 2,4 0,4 2,3 1,5 1,2 9,0 122,3
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Griekenland Andere Landen Totaal
uitwijking
68,2 32,3 10,1 3,8 4,8 5,0 2,7 0,5 2,2 1,6 1,7 9,5 142,4
totaal
saldo
mig/1000inw
%
141,1 81,4 26,3 9,1 9,8 10,0 7,3 1,2 5,7 4,2 3,7 24,0 323,7
43,6 25,2 8,1 2,8 3,0 3,1 2,3 0,4 1,7 1,3 1,1 7,4 100
-8,8 -4,4 -2,0 -0,4 -1,5 -1,7 -0,3 -0,1 0,0 0,0 -0,5 -0,5 -20,1
De verhouding tussen interne migraties, inwijking en uitwijking vertoont ook grote verschillen naargelang de nationaliteit. Belgen -
De Belgen kennen het laagste percentage interne migraties: 9,5% van alle binnenlandse migraties in de kansarme buurten, 7% in de referentiebuurten (Tabel 49 en Tabel 50).
-
Verder zijn er meer uitwijkingen (bijna de helft van de migraties: 48%) dan inwijkingen: in beide typen onderzoeksbuurten is het saldo negatief: resp. –9 mig/1000inw in de kansarme, -7 mig/1000inw in de referentiebuurten (Tabel 47 en Tabel 48). In de kansarme buurten zijn de Belgen de groep met het grootste aantal vertrekkers. In de referentiebuurten zijn het de EU-burgers waarvan het grootste deel van de migraties uit uitwijkingen bestaat (Spanjaarden en Italianen: 50%, Fransen: 42%, Nederlanders: 41%) (Tabel 49 en Tabel 50).
Andere nationaliteiten
114
-
De Marokkanen hebben een hoog percentage interne migraties in de kansarme buurten, namelijk 26%. De Turken verhuizen nog meer binnen de buurtgrenzen met 31% van de migraties. Beide groepen kennen verder meer uitwijkingen en hebben dus een negatief migratiesaldo (Tabel 49). In de referentiebuurten is de inwijking van deze groepen belangrijker en is het saldo positief.
-
Dit laatste geldt ook voor de EU-burgers uit Spanje en Italië; in de kansarme buurten zijn de uitwijkingen belangrijker, met een negatief saldo tot gevolg, in de referentiebuurten komen meer migranten toe uit deze bevolkingsgroepen (Tabel 49 en Tabel 50). STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
-
Ook de Portugezen en de personen uit Ex-Joegoslavië kennen een hoog aandeel interne migraties in de kansarme buurten (resp. 30% en 26%, Tabel 49). In de referentiebuurten zijn het vooral de Britten (32%), Nederlanders (26%) en Fransen (25%) die binnen de buurtgrenzen verhuizen.
TABEL 49: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Griekenland Andere Landen Totaal
interne migraties 9,5 26,1 31,3 20,2 16,0 17,4 30,0 25,1 20,0 26,1 21,0 22,6 18,2
inwijking 42,1 34,3 30,5 37,9 34,5 32,7 33,1 34,3 40,4 36,5 32,3 37,6 37,8
uitwijking 48,4 39,7 38,2 41,9 49,5 49,9 36,9 40,6 39,6 37,5 46,6 39,8 44,0
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
TABEL 50: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Groot-Brittanië Andere Landen Totaal
interne migraties 7,2 14,6 16,7 24,9 15,7 13,1 22,0 25,6 20,0 31,9 22,6 10,4
inwijking 44,5 45,7 49,1 36,8 44,8 47,1 39,6 35,3 42,1 33,6 39,9 43,7
uitwijking 48,3 39,6 34,2 38,3 39,4 39,8 38,4 39,1 37,9 34,5 37,5 45,9
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
De evoluties tijdens de onderzoeksperiode 1986-1999 kunnen sterk verschillen naargelang de nationaliteit. We bespreken hier enkel de groepen die in aantal groot genoeg zijn om betrouwbare resultaten te geven, met name de Belgische bevolking, de personen afkomstig uit de Europese lidstaten, de Marokkanen en de Turken. Voor deze laatste twee groepen bespreken we enkel de situatie in kansarme buurten omdat hun aantallen te klein zijn in de referentiebuurten om conclusies uit te kunnen trekken.30 De mobiliteit is berekend ten opzichte van het aantal inwoners van de onderzoeksbuurten met de betreffende nationaliteit. Op die manier worden vertekeningen door evoluties in deze bevolkingsgroepen vermeden. Belgen -
30
Voor de Belgische bevolking kunnen we in de kansarme buurten een stijging in de mobiliteit vaststellen vanaf ca.1990 tot halverwege de jaren ‘90. Daarna daalt het aantal migraties weer. Omdat de uitwijking sneller toeneemt dan de inwijking wordt het vertrekoverschot in deze buurten steeds groter met een maximumwaarde van 48 mig/1000inw in 1996 (Grafiek 86). Daarna neemt het vertrekoverschot weer af. Tijdens de
Slechts 4533 migraties tijdens de periode 1986-1999 door Marokkanen, 1284 door Turken.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
115
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
jaren ’90 verlaten dus aanzienlijk wat Belgen de kansarme onderzoeksbuurten van de stad. -
Na een lichte daling van de mobiliteit aan het begin van de onderzoeksperiode in de referentiebuurten, vindt tijdens jaren ’90 een stijging van het aantal migraties plaats. Vooral de inwijkingen nemen sterk toe zodat het vertrekoverschot, dat maximaal was in 1990, afneemt naar het einde van de periode
-
Terwijl de uittocht door de Belgen toeneemt in de kansarme buurten, wordt het Belgisch vertrekoverschot in de referentiebuurten in dezelfde periode dus juist kleiner.
GRAFIEK 86: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR BELGEN PER 1000 BELGISCHE INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Binnenlandse migraties door Belgen, referentiebuurten in Brussel
Binnenlandse migraties door Belgen, kansarme buurten in Brussel 250
450
200
mig/1000inw
mig/1000inw
350 250 150
150 100 50
50
0
-50
-50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
interne migraties uitwijking
Europese Unie -
De mobiliteit van EU-burgers is in de kansarme buurten sterk toegenomen tijdens de hele onderzoeksperiode (met ca. 40%, Grafiek 87). Net zoals voor de Belgische bevolking zijn het vooral de uitwijkingen die zijn toegenomen met een groeiend vertrekoverschot tot gevolg.
-
In de referentiebuurten schommelt de totale mobiliteit tijdens de periode 1986-1999 met de laagste waarden rond 1990. In- en uitwijking liggen dichtbij elkaar. Het saldo is overwegend licht positief.
-
Terwijl uit de kansarme buurten veel inwoners van de EU wegtrekken, merken we een andere evolutie in de referentiebuurten: daar komen iets meer Europeanen toe dan er vertrekken.
GRAFIEK 87: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR INWONERS VAN DE EU PER 1000 EU-INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. Binnenlandse migraties door EU-burgers, referentiebuurten in Brussel
Binnenlandse migraties door EU-burgers, kansarme buurten in Brussel 350
300
300
200
250 200
mig/1000inw
mig/1000inw
400
100 0 -100
100 50 0 -50
1986
1987
1988
1989
saldo inwijking totaal
116
150
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
interne migraties uitwijking
1999
-100 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
Marokkanen en Turken -
Tijdens de late jaren ’80 daalt de mobiliteit van de Marokkanen aanzienlijk. Tijdens de jaren ’90 is het aantal migraties echter opnieuw toegenomen (Grafiek 88). Naar het einde van de periode wordt het verschil tussen in- en uitwijking groter met een toenemend vertrekoverschot tot gevolg.
-
De totale mobiliteit van de Turken kent een sterke daling gedurende de hele periode (met 42%). Hoewel de verschillende typen verhuisbewegingen (interne migraties, in- en uitwijkingen) afzonderlijk sterke schommelingen vertonen, is de globale dalende trend in elk van hen af te lezen.
-
Zowel de Marokkaanse als Turkse bewoners hebben een negatief migratiesaldo in de kansarme buurten. Ook zij vertrekken dus meer uit deze buurten dan ze er toekomen.
GRAFIEK 88: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR MAROKKANEN EN TURKEN PER 1000 MAROKKAANSE INWONERS IN KANSARME BUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999. B inne nla nds e m igra t ie s do o r T urk e n, k a ns a rm e buurt e n in B rus s e l
B inne nla nds e m igra t ie s do o r M a ro k k a ne n, k a ns a rm e buurt e n in B rus s e l 400
350 300
300
250 200
200
150 100
100
50 0
0 -50
-100
-100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking t ot aal
saldo inwijking t ot aal
int er ne migrat ies uit wijking
int erne migrat ies uit wijking
4.1.3.2.2. Buitenlandse migraties De buitenlandse migraties maken 13% uit van de totale mobiliteit en spelen dus een belangrijke rol in het migratiepatroon in het Brussels gewest. Van deze verhuizers van en naar het buitenland zijn 26,5% in de kansarme buurten en 28% in de referentiebuurten Belgen (Tabel 51). Bovendien is in beide typen onderzoeksbuurten de uitwijking groter dan de inwijking. Het positief migratiesaldo met het buitenland is dus volledig te wijten aan de instroom van buitenlanders. In de referentiebuurten zijn het vooral de inwoners van EU die voor een netto-instroom zorgen. In de kansarme onderzoeksbuurten vormen de Marokkanen, en in iets mindere mate de Turken, de grootste groep immigranten. TABEL 51: BUITENLANDSE MIGRATIES NAAR NATIONALITEIT (AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN BRUSSEL, 1986-1999
Kansarme buurten totaal
Referentiebuurten
Inwijkin
uitwijkin
%
saldo
g
g
België
5,90
7,13
13,03
26,51
-1,23
EU
7,45
6,83
14,28
29,05
0,62
Frankrijk
2,01
1,43
3,44
7,00
Italië
0,98
1,18
2,16
Spanje
0,64
1,72
Portugal
1,89
0,82
Inwijkin
uitwijking
totaal
%
saldo
4,59
6,07
10,66
28,17
-1,48
9,90
6,36
16,27
42,99
3,54
0,58
2,99
1,73
4,72
12,47
1,26
4,39
-0,20
1,17
0,80
1,97
5,21
0,37
2,37
4,82
-1,08
0,81
0,68
1,49
3,94
0,13
2,72
5,53
1,07
0,78
0,38
1,17
3,09
0,40
g
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
117
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT Nederland
0,39
0,30
0,69
1,40
0,09
0,55
0,33
0,88
2,33
0,22
Groot-Brittanië
0,41
0,27
0,67
1,36
0,14
1,12
0,84
1,96
5,18
0,28
Griekenland
0,55
0,73
1,28
2,60
-0,18
0,47
0,35
0,82
2,17
0,12
Marokko
6,57
2,22
8,79
17,88
4,35
0,59
0,33
0,92
2,43
0,26
Turkije
2,21
0,70
2,91
5,92
1,51
0,39
0,29
0,68
1,80
0,10
Dem.Rep.Congo
1,15
0,79
1,94
3,95
0,36
0,61
0,49
1,10
2,91
0,12
Ex-Joegoslavië
0,86
0,36
1,22
2,48
0,50
0,23
0,10
0,33
0,87
0,13
Andere landen
4,61
2,38
6,99
14,22
2,23
4,60
3,28
7,88
20,83
1,32
Totaal
28,75
20,41
49,16
100,00
8,34
20,91
16,93
37,84
100,00
3,98
Uit de voorgaande paragrafen kunnen we het volgende besluiten:
118
-
de mobiliteit ligt beduidend hoger in de kansarme onderzoeksbuurten vergeleken bij de referentiebuurten. De mobiliteit kende een achteruitgang tijdens de tweede helft van de jaren tachtig, om vervolgens met een kwart te stijgen tot het midden van de jaren negentig, waarna de mobiliteit stabiliseert. Deze trend doet zich voor in zowel de kansarme onderzoeksbuurten als in de referentiebuurten. De mobiliteit schommelt tijdens de tweede helft van de jaren negentig rond 400mig/1000inw in de kansarme onderzoeksbuurten (300mig/1000inw in de referentiebuurten)
-
binnen de kansarme onderzoeksbuurten wordt veel meer verhuisd in vergelijking met de referentiebuurten (16% van alle verhuisbewegingen in de kansarme buurten vergeleken bij 9% in de referentiebuurten). Tijdens de onderzoeksperiode daalt evenwel het aantal interne migraties binnen de kansarme onderzoeksbuurten (-16%) terwijl deze stijgen in de referentiebuurten
-
de kansarme buurten kennen een jaarlijks totaal vertrekoverschot tijdens de gehele onderzoeksperiode. Het vertrekoverschot is groter in vergelijking met de referentiebuurten (-11,8mig/1000inw t.o.v. -1,4mig/1000inw). Het vertrekoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten te Brussel is gestegen tijdens de jaren negentig (met een maximum van -22,3mig/1000inw in 1995).
-
het buitenlands migratiesaldo is positief in zowel de kansarme onderzoeksbuurten (+8,3mig/1000inw) alsook in de referentiebuurten (+4mig/1000inw) tijdens de onderzoeksperiode (1986-1999). Het compenseert een sterk binnenlands vertrekoverschot: -20,1mig/1000inw voor de kansarme onderzoeksbuurten en 5,4mig/1000inw voor de referentiebuurten. De buitenlandse migraties oefenen vooral een sterke invloed uit tijdens de eerste helft van de jaren negentig met stijgende mobiliteit en stijgend saldo. Deze invloed is belangrijker in de kansarme buurten vergeleken bij de referentiebuurten.
-
onze kansarme onderzoeksbuurten hebben vooral een uitwisseling met andere kansarme buurten (67% van alle inwijkingen, 63% van alle uitwijkingen). Onze onderzoeksbuurten verliezen tijdens de onderzoeksperiode inwoners aan andere kansarme buurten. Dit vertrekoverschot neemt toe tot het midden van de jaren negentig, waarna het weer afneemt.
-
De kansarme onderzoeksbuurten vertonen ook een sterk negatief migratiesaldo met het niet-achtergestelde deel van de agglomeratie (maximum van 17mig/1000inw in 1998). Ook de referentiebuurten verliezen hieraan bewoners, evenwel in mindere mate. De migraties van en naar het niet achtergestelde deel van de agglomeratie maken in de kansarme onderzoeksbuurten 27% uit van het totaal aantal migraties (64% in de referentiebuurten)
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
-
De uitwisseling met de banlieue is zeer gering voor onze achtergestelde onderzoeksbuurten (slechts 3% van alle migraties).
-
We stellen vast dat in de achtergestelde onderzoeksbuurten over een kortere afstand gemigreerd wordt vergeleken bij de referentiebuurten. Tijdens onze onderzoeksperiode vonden 79% van alle migraties plaats over een afstand van minder dan 5 km (in de referentiebuurten was dit slechts 65%).
-
Indien we de verhuisbewegingen uitsplitsen naar nationaliteit stellen we vooral het afwijkend verhuisgedrag vast van Marokkanen en Turken. Zij verhuizen meer binnen de eigen wijk (respectievelijk 26% en 31%). De Belgische bevolking vertoont de laagste score, slechts 9,5% van al hun migraties hebben plaats binnen de wijk.
-
Tijdens de onderzoeksperiode (1986-1999) stellen we een toename vast in de mobiliteit van de Belgische bevolking in de achtergestelde buurten tijdens de eerste helft van de jaren negentig (vanaf 1994 treedt er weer een daling in). Dit ging gepaard met een toenemend negatief binnenlands migratiesaldo. Opvallend is ook de dalende mobiliteit van de Turkse bevolking in de kansarme onderzoeksbuurten tijdens de gehele onderzoeksperiode, terwijl de mobiliteit bij de Marokkanen vooral tijdens de eerste helft van de jaren negentig lagere waarden haalt. Beide nationaliteiten vertonen een negatief migratiesaldo (er vertrekken meer Marokkanen en Turken uit de kansarme onderzoeksbuurten dan er toekomen).
-
De kansarme onderzoeksbuurten vertonen een negatief migratiesaldo voor alle leeftijdsgroepen, inclusief deze die traditioneel naar de stad terugkeren (2024jarigen). Dit in tegenstelling tot de referentiebuurten die een vestigingsoverschot vertonen voor deze leeftijdsgroep. De referentiebuurten vertonen een veel 'klassieker' migratiepatroon naar leeftijd.
-
De grootste mobiliteit treffen we aan bij kinderen (0-4jaar) en de jonge volwassenen (waaronder jonge gezinnen). Traditioneel zijn dit de leeftijdsklassen die het meest verhuizen. Vergeleken bij de referentiebuurten stellen we in de achtergestelde onderzoeksbuurten vast dat ook de groep 5-19jarigen een hoge mobiliteit vertoont.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
119
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
4.2.
MIGRATIES IN HET STADSGEWEST ANTWERPEN
4.2.1.
OMVANG EN EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESTROMEN 1986-1999
In Antwerpen werden 4 kansarme en 6 referentiebuurten onderzocht over de periode 19861999 (resp. 138 550 en 131 029 migraties). Over de hele onderzoeksperiode vinden in de kansarme buurten 343 mig/1000inw plaats en in de referentiebuurten 241 mig/1000inw (Tabel 52). Met andere woorden, in deze periode gebeuren in de kansarme buurten 43% meer migraties dan in de referentiebuurten. TABEL 52: AANTAL MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 (ABSOLUTE AANTALLEN EN PER 1000 INWONERS).
Kansarme buurten Referentie-buurten
Interne migraties per totaal 1000 inw 59,1 23 850 23,7 12 922
Inwijking per totaal 1000 inw 137,6 55 538 105,9 57 659
Uitwijking per totaal 1000 inw 146,5 59 162 111,0 60 448
Totaal totaal
138 550 131 029
per 1000 inw 343,2 240,7
Saldo Totaal
- 3 624 - 2 789
Tijdens de eerste helft van de jaren ’90 vindt een globale stijging van het aantal migraties plaats, in de kansarme buurten met 23% tussen 1989 en 1995 (tot 384 mig/1000inw), in de referentiebuurten met 19% tussen 1988 en 1994 (260 mig/1000inw, zie Tabel 53). Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 daalt het aantal migraties in de kansarme buurten weer tot 331mig/1000inw. In de referentiebuurten schommelt het aantal verhuizingen net onder de maximumwaarde van 1994. GRAFIEK 89: TOTALE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, ANTWERPEN, 1986-1999.
Totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten, Antwerpen 450 400 mig/1000inw
350 300 250 200 150 100 50 0 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 kansarme buurten
120
referentiebuurten
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
per 1000 inw - 9,0 - 5,1
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL
53:
totaal 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 19861999
274,9 328,9 314,7 311,8 328,5 336,7 368,1 360,4 372,1 383,5 380,8 369,1 345,2 330,7 343,2
ALLE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Kansarme buurten interne inwijking uitwijking migraties 44,6 121,3 109,0 60,1 135,9 133,0 57,5 122,3 134,8 57,3 123,7 130,8 55,1 132,8 140,6 49,9 138,2 148,6 60,2 162,3 145,6 56,1 149,7 154,6 61,2 139,1 171,8 66,1 151,6 165,8 72,2 141,0 167,5 63,7 141,3 164,1 65,8 137,5 141,9 57,9 128,6 144,2 59,1
137,6
146,5
saldo
totaal
12,3 2,9 -12,4 -7,1 -7,8 -10,3 16,6 -4,9 -32,7 -14,2 -26,5 -22,8 -4,4 -15,5
210,3 236,6 219,1 223,6 232,5 233,7 242,0 242,2 260,0 258,5 253,9 250,8 257,7 254,6
-9,0
240,7
KANSARME
Referentiebuurten interne inwijking uitwijking migraties 20,1 97,4 92,8 22,0 105,9 108,7 20,4 98,4 100,3 22,1 97,1 104,4 21,2 100,1 111,2 21,2 100,3 112,2 23,3 103,3 115,4 23,5 106,8 111,9 25,5 115,5 119,1 25,5 115,9 117,0 24,7 111,7 117,5 27,7 108,2 114,8 29,3 110,3 118,1 26,9 114,2 113,5 23,7
105,9
111,0
EN
saldo 4,5 -2,8 -2,0 -7,3 -11,1 -12,0 -12,1 -5,1 -3,6 -1,1 -5,9 -6,6 -7,7 0,8 -5,1
Wanneer de migraties worden opgesplitst in interne migraties, inwijking en uitwijking stelt men hetzelfde fenomeen vast als in Brussel: het aandeel interne migraties is het belangrijkst in de kansarme buurten (17% tegenover 10% in de referentiebuurten, Tabel 54). Het aandeel uitwijkingen is ook belangrijker dan de inwijking: het migratiesaldo is voor beide typen onderzoeksbuurten negatief, het meest in de kansarme buurten (-9 mig/1000inw in de kansarme; -5,1 mig/1000inw in de referentiebuurten, Tabel 52). In de kansarme buurten is het vertrekoverschot kleiner dan in Brussel (ter vergelijking: -11,8 mig/1000inw). In de referentiebuurten is het saldo echter opvallend negatiever dan in de hoofdstad (slechtst -1 mig/1000inw). TABEL 54: VERDELING VAN HET TOTAAL AANTAL MIGRATIES IN ANTWERPEN IN INTERNE MIGRATIES, INWIJKINGEN EN UITWIJKINGEN, PERCENTAGES T.O.V. TOTAAL AANTAL MIGRATIES Kansarme buurten Referentiebuurten
interne migraties 17,2% 9,9%
inwijking 40,1% 44,0%
uitwijking 42,7% 46,1%
totaal 100% 100%
Uit de evolutie van de verschillende typen migraties gedurende de onderzoeksperiode kan men volgende zaken afleiden (Grafiek 90): -
Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 is het migratiesaldo in de kansarme buurten veel meer negatief dan tijdens de eerste helft van de onderzoeksperiode. In de referentiebuurten zijn geen grote veranderingen in de migratiesaldi merkbaar. Het saldo is er ook steeds negatief, met de laagste waarden tussen 1990 en 1992 (Grafiek 90, Tabel 53).
-
In de kansarme buurten stijgt het aantal uitwijkingen in de jaren ’90 sneller dan het aantal inwijkingen. Tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode neemt het aantal in beide richtingen weer af.
-
Ook in de referentiebuurten stijgt het aantal in- en uitwijkingen. Zij volgen wel quasi dezelfde trend waardoor geen grote verschuivingen van het migratiesaldo waarneembaar zijn.
-
Wat de interne migraties betreft, is in beide onderzoeksbuurten een lichte stijging merkbaar, het meest opvallend in de kansarme buurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
121
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 90: TOTALE MOBILITEIT PER 1000 INWONERS NAAR AARD VAN DE MIGRATIE VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), ANTWERPEN, 1986-1999.
Mobiliteit per aard van migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Antwerpen 200
mig/1000inw
150 100 50 0 -50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 migratiesaldo (K) interne migraties (K) emigraties (K) immigraties (R)
migratiesaldo (R) immigraties (K) interne migraties (R) emigraties (R)
Inwijking en uitwijking worden verder opgesplitst in binnen- en buitenlandse migraties. -
In Antwerpen is de uitwisseling met het buitenland in de kansarme buurten iets minder belangrijk dan in het gewest Brussel. 17% van de inwijkingen en 12% van de uitwijkingen is afkomstig van/vertrekt naar het buitenland (Tabel 55), voor Brussel: resp. 19 en 12,5%). In de referentiebuurten is het aantal buitenlandse inwijkingen in de beide stadsgewesten ongeveer gelijk (17%). Het aantal uitwijkingen over de grenzen is groter in Antwerpen dan in de hoofdstad (14,5% tegenover 13%).
-
Het migratiesaldo met het buitenland is zowel in de kansarme als referentiebuurten van Antwerpen overwegend positief met zeer onregelmatige schommelingen in de grootte.
-
In de referentiebuurten ligt het saldo tijdens de hele onderzoeksperiode vrij laag met maximumwaarde 5,5 mig/1000inw (Grafiek 92). In de kansarme buurten is het migratieoverschot over het algemeen groter.
TABEL 55: MOBILITEIT IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 (PER 1000 INWONERS).
Binnenlandse mobiliteit Buitenlandse mobiliteit
122
inwijking 114,3 23,3
Kansarme buurten totaal uitwijking 243,6 129,3 17,3 40,5
saldo -15,0 6,0
inwijking 88,1 17,8
Referentiebuurten totaal uitwijking 183,0 94,9 16,2 34,0
saldo -6,8 1,7
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 91: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse migraties, kansarme buurten in Antwerpen
Binnenlandse migraties, referentiebuurten in Antwerpen 250
300
200
mig/1000inw
250
mig/1000inw
200 150 100 50
150 100 50 0
0
-50
-50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
interne migraties (R) uitwijking
GRAFIEK 92: AANTAL BUITENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Buitenlandse migraties, referentiebuurten in Antwerpen
Buitenlandse migraties, kansarme buurten in Antwerpen 45
70
40
60
35
mig/1000inw
mig/1000inw
50 40 30 20 10
30 25 20 15 10 5 0
0
-5 -10
-10 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
inwijking totaal
4.2.2.
GEOGRAFISCHE SPREIDING
4.2.2.1.
Verstedelijkingsgraad:
saldo uitwijking
inwijking totaal
Wanneer we de verstedelijkingsgraad van buurten van herkomst en aankomst in Antwerpen vergelijken met de eerder besproken resultaten van Brussel kunnen we 2 conclusies trekken: -
In de referentiebuurten is de verdeling ongeveer gelijkaardig: ca. 85% van de migraties gebeurt binnen de agglomeratie. Verder vindt nog een relatief belangrijk deel plaats tussen de onderzoeksbuurten en de banlieue (7%, Tabel 57). De andere gebieden (regionale en kleine steden en andere), komen minder voor.
-
Wat betreft de kansarme buurten is een verschil merkbaar met Brussel: in de hoofdstad is het verschil tussen verstedelijkingsgraad van de migraties in kansarme en referentiebuurten veel groter (in de kansarme buurten telt het aandeel agglomeratie voor 92% en is de uitwisseling met de banlieue uiterst gering: 3%, zie hoger). In Antwerpen daarentegen wordt vanuit de kansarme buurten vaker naar de banlieue en omgekeer verhuisd (Tabel 56 en Tabel 57): 88% verhuist binnen de agglomeratie en 5% van de migraties vinden plaats tussen de kansarme buurten en de banlieue. Zowel in kansarme als referentiebuurten is het saldo met de banlieue negatief (-2 mig/1000inw).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
123
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL
56:
VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999
Antwerpen Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
Inwijking 97,5 41,8 55,7 5,3 0,5 4,1 3,5 110,9
Kansarme buurten uitwijking saldo 112,2 -14,7 43,6 -1,8 68,6 ,12,9 7,2 -1,9 0,5 0,0 4,0 0,2 4,2 -0,7 128,1 -17,2
mobiliteit 209,6 85,4 124,3 12,5 1,0 8,1 7,7 239,0
inwijking 74,3 15,3 59,0 5,4 0,4 3,1 3,2 86,4
Referentiebuurten uitwijking saldo 79,5 -5,2 14,5 0,8 65,0 -6,0 7,6 -2,2 0,3 0,1 3,3 -0,2 3,6 -0,4 94,4 -8,0
mobiliteit 153,8 29,8 124,0 13,0 0,7 6,4 6,8 180,8
TABEL 57: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Antwerpen Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
Inwijking 87,9 37,7 50,2 4,8 0,4 3,7 3,2 100
Kansarme buurten uitwijking mobiliteit 87,6 87,7 34,0 35,7 53,5 52,0 5,7 5,2 0,4 0,4 3,1 3,4 3,3 3,2 100 100
inwijking 86,0 17,7 68,3 6,3 0,5 3,6 3,7 100
Referentiebuurten uitwijking Mobiliteit 84,3 85,1 15,4 16,5 68,9 68,6 8,1 7,2 0,3 0,4 3,5 3,5 3,8 3,7 100 100
Wanneer we in de agglomeratie de achtergestelde buurten volgens het onderzoek van Kesteloot apart nemen, merken we wel een verschil tussen kansarme en referentiebuurten. In de kansarme buurten vormt de uitwisseling met deze achtergestelde buurten 36% van alle migraties, in de referentiebuurten slechts 17%. Het aandeel dat verhuist van en naar de overige (niet-achtergestelde agglomeratie) is in deze laatsten dan ook veel belangrijker (69% tegenover 52% in de kansarme onderzoeksbuurten) (Tabel 57). Vanuit de kansarme buurten naar de overige niet-achtergestelde agglomeratie is er een groot vertrekoverschot (-12,9 mig/1000inw). Een groot deel van de migranten trekt dus weg uit de kansarme buurten naar niet-achtergestelde buurten. In de referentiebuurten is er daarentegen een positief saldo met de achtergestelde buurten (1 mig/1000inw), er verhuizen meer mensen van achtergestelde naar de referentiebuurten dan omgekeerd. (Tabel 57). Wanneer we kijken naar de evolutie van de migraties met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten tijdens de onderzoeksperiode kunnen we geen bepaalde trend vaststellen (Grafiek 93). De aantallen migraties per 1000 inwoners schommelen in de kansarme buurten tussen 40 en 45 voor de inwijkingen, tussen 43 en 48 mig/1000inw voor de uitwijkingen. De laatste twee jaren zouden op het begin van een daling kunnen wijzen. In de referentiebuurten ligt het saldo met de achtergestelde buurten over het algemeen dicht bij nul. Tussen 1993 en 1998 is er een licht positief saldo wat wijst op een netto-instroom van personen uit de achtergestelde buurten.
124
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 93: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN ACHTERGESTELDE BUURTEN, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN ANTWERPEN, 1986-1999.
mig/1000inw
Aantal migraties met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, Antwerpen
60 50 40 30 20 10 0 -10 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K
saldo R
inwijking K
uitwijking K
inwijking R
uitwijking R
De uitwijkingen vanuit de kansarme buurten naar de overige niet-achtergestelde agglomeratie stegen tussen 1991 en 1996 met 10%. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 vond opnieuw een lichte daling plaats. De inwijkingen bleven achter bij deze stijging waardoor het vertrekoverschot in de kansarme buurten tijdens de jaren negentig sterk toenam (tot –24,5 mig/1000inw in 1993). In de referentiebuurten is de uitwisseling met de overige nietachtergestelde agglomeratie tijdens de hele onderzoeksperiode aan weinig veranderingen onderhevig (Grafiek 94). GRAFIEK 94: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE AGGLOMERATIE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN ANTWERPEN, 1986-1999.
Aantal migraties met aankomst of herkomst in de nietachtergestelde agglomeratie, Antwerpen 100
mig/1000inw
80 60 40 20 0
-20 -40
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K
saldo R
inwijking R
uitwijking R
inwijking K
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
uitwijking K
125
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
De uitwisseling met de banlieue schommelt over de hele periode zowel in de kansarme als de referentiebuurten. In beide types onderzoeksbuurten is er een sterk vertrekoverschot ten opzichte van de banlieue, dat wel afneemt aan het einde van de jaren ’90 (Grafiek 95).
GRAFIEK 95: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE BANLIEUE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN ANTWERPEN, 1986-1999.
Aantal migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, Antwerpen 10
mig/1000inw
8 6 4 2 0 -2 -4 -6
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
4.2.2.2.
saldo K
saldo R
inw ijking R
uitw ijking R
inw ijking K
uitw ijking K
Afstand van de migraties
Ook in Antwerpen merken we op dat in de kansarme buurten over veel kortere afstanden wordt verhuisd dan in de referentiebuurten (Grafiek 96). Het verschil is echter veel kleiner dan in Brussel. 72% van de migraties gaan over minder dan 5km in de kansarme buurten, 68% in de referentiebuurten (in Brussel resp. 79% en 65%). Net zoals in de hoofdstad is er in de Antwerpse kansarme buurten amper verschil tussen in- en uitwijking maar zien we wel een verschil in de referentiebuurten. Daar gaan de uitwijkingen over iets langere afstanden dan de inwijkingen (70% inwijkingen over minder dan 5 km, 68% uitwijkingen, Tabel 58).
126
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK
96: AFSTAND VAN DE MIGRATIES IN KANSARME REFERENTIEBUURTEN (R), ANTWERPEN, 1986-1999.
(K)
EN
mig/1000inw
Afstand migraties in kansarme en referentiebuurten in Antwerpen 35 30 25 20 15 10 5 0 1
2
3
4
5
6
7
inwijking K
8
9
uitwijking K
10
15
20
inwijking R
30
40
50
70
100 999
uitwijking R
TABEL 58: CUMULATIEVE PERCENTAGES VAN DE MIGRATIES OVER DE AFSTAND, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, ANTWERPEN, 1986-1999
< 2km 2-5km 5-10km 10-20km 20-50km >50km
4.2.2.3.
inwijking 25,4 72,1 81,7 88,0 95,1 100,0
Kansarme buurten Uitwijking Mobiliteit 24,4 24,9 72,0 72,1 82,9 82,3 89,9 89,0 96,7 96,0 100,0 100,0
inwijking 18,1 70,0 80,9 88,2 95,8 100,0
Referentiebuurten uitwijking 16,5 66,8 79,5 88,8 96,3 100,0
Mobiliteit 17,3 68,4 80,2 88,5 96,1 100,0
Verstedelijkingsgraad en nationaliteit
Voor de Belgen en de inwoners van de Europese Unie is de verstedelijkingsgraad van de buurten van aankomst en herkomst gelijkaardig (Grafiek 98 en Grafiek 97). In beide typen onderzoeksbuurten zijn de migraties binnen de agglomeratie veruit het belangrijkst. Het grootste deel van deze verhuisbewegingen concentreert zich in de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie. Het aantal verhuizingen van en naar de achtergestelde buurten zoals bepaald door Kesteloot is vooral van belang voor de kansarme onderzoeksbuurten. In de referentiebuurten is het aantal migraties van en naar de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie ongeveer gelijk voor Belgen en inwoners van de EU. De uitwisseling met de achtergestelde buurten is echter groter voor de EU-burgers. In de kansarme onderzoekersbuurten is het aantal Europeanen dat verhuist binnen de agglomeratie (180mig/1000inw naar niet-achtergestelde, 128mig/1000inw naar achtergestelde buurten) opmerkelijk groter dan het aantal Belgen (resp. 170 en 73 mig/1000inw). Opvallend is ook dat er iets meer Belgen en EU-burgers vanuit de kansarme buurten van en naar de banlieue en de andere gebieden buiten de agglomeratie verhuizen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
127
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 97: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN EU-BURGERS, KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 1986-1999 Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor EUburgers, kansarme buurten in Antwerpen
160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20 -40
200
mig/1000inw
mig/1000inw
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen, kansarme buurten in Antwerpen
150 100 50 0 -50
overige achtergestelde agglomeratie buurten
banlieue
inwijking
regionale stad
kleine stad
uitwijking
totaal
overige achtergestelde banlieue regionale stad kleine stad agglomeratie buurten
andere
saldo
inwijking
uitwijking
totaal
andere
saldo
GRAFIEK 98: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN EU-BURGERS, REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 1986-1999. Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor EUburgers, referentiebuurten in Antwerpen
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Belgen, referentiebuurten in Antwerpen 140 140
100
120
80
100
mig/1000inw
mig/1000inw
120
60 40 20
80 60 40 20
0
0
-20
-20 overige agglomeratie
achtergestelde buurten
banlieue
inwijking
regionale stad
uitwijking
kleine stad
totaal
andere
saldo
overige achtergestelde agglomeratie buurten
banlieue
inwijking
regionale stad
kleine stad
uitwijking
totaal
andere
saldo
Voor de Marokkanen en Turken in de kansarme onderzoeksbuurten zijn ook de migraties binnen de agglomeratie veruit het belangrijkst (Grafiek 99). Voor deze nationaliteiten is het de uitwisseling met de achtergestelde buurten volgens Kesteloot echter groter dan die met de overige niet-achtergestelde agglomeratie. Zij verhuizen dus vaker van het ene achtergesteld stadsdeel naar het andere.
128
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 99: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR MAROKKANEN EN TURKEN, KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 1986-1999. Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Turken, kansarme buurten in Antwerpen
120
100
100
80
mig/1000inw
mig/1000inw
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkomst en aankomst voor Marokkanen, kansarme buurten in Antwerpen
80 60 40 20
40 20 0
0
-20
-20 overige agglomeratie
4.2.2.4.
60
achtergestelde buurten
banlieue
regionale stad
inwijking
kleine stad
uitwijking
totaal
overige achtergestelde agglomeratie buurten
andere
banlieue
inwijking
saldo
regionale stad
uitwijking
kleine stad
andere
totaal
saldo
Verstedelijkingsgraad en leeftijd
Tussen de referentiebuurten en de achtergestelde buurten zoals bepaald door Kesteloot is er slechts weinig uitwisseling in elke leeftijdscategorie (Grafiek 101), de grootste mobiliteit en het hoogste migratiesaldo vinden we in de klasse 20 tot 24 jaar. Deze jongeren verhuizen dus vaker vanuit de achtergestelde buurten naar de referentiebuurten dan omgekeerd. Ook in de uitwisseling met de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie is deze groep veruit het belangrijkst (Grafiek 100). Verder wordt binnen de niet-achtergestelde agglomeratie vooral verhuisd door jonge gezinnen (0 tot 4 en 25 tot 34 jaar). Wat de kansarme buurten betreft is het saldo met de niet-achtergestelde agglomeratie negatief voor elke leeftijdsgroep (Grafiek 100). Bewoners vanuit elke leeftijdsklasse verlaten dus eerder deze buurten dan dat ze er toekomen. Ook hier is de mobiliteit het grootst voor de jongvolwassen en de jonge gezinnen. Wanneer we de migraties tussen kansarme onderzoeksbuurten en de achtergestelde buurten bekijken, is het aandeel van de jonge gezinnen nog groter, al blijft de categorie 20 tot 24 jaar het belangrijkst (Grafiek 101). GRAFIEK 100: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE NIET-ACHTERGESTELDE AGGLOMERATIE (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Migraties met aankomst of herkomst in de niet-achtergestelde agglomeratie, referentiebuurten in Antwerpen
Migraties m et aankom st of herkom st in de niet-achtergestelde agglom eratie, kansarm e buurten in Antw erpen 300
300 250 mig/1000inw
250 200 150 100 50
150 100 50 0
0 00-04 inwijking
200
05-19
uitwijking
20-24
totaal
25-34
leef t ij d
35-59
60-79
00-04
80+ inwijking
uitwijking
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
05-19 totaal
20-24
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
129
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 101: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE ACHTERGESTELDE BUURTEN (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 Migraties met aankomst of herkomst in de achtergestelde buurten, referentiebuurten in Antwerpen
Migraties met aankomst of herkomst in de achtergestelde buurten, kansarme buurten in Antwerpen mig/1000inw
mig/1000inw
200 150 100 50
80 70 60 50 40 30 20 10 0
0 inwijking
00-04 00-04 05-19 20-24 uitwijking totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
inwijking
05-19 uitwijking
20-24 totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
Het aantal migraties van en naar de banlieue is het grootst in de referentiebuurten. Wat betreft de verdeling van de migraties naar leeftijd kennen beide typen onderzoeksbuurten ongeveer hetzelfde patroon (Grafiek 102). De leeftijdscategorie 20 tot 24 jaar kent een grote netto-instroom in de agglomeratie vanuit de banlieue. Het migratiesaldo van de jongvolwassenen is het grootst in de referentiebuurten, maar ook in de kansarme buurten komen meer jongeren uit de banlieue toe dan er naar vertrekken. Al de andere leeftijdscategorieën kennen in beide typen onderzoeksbuurten echter een negatief saldo. Het vertrekoverschot is het grootst bij de kleine kinderen (0 tot 4 jaar). Dit wijst erop dat vooral jonge gezinnen de stad verlaten. Het saldo is echter aanzienlijk minder negatief in de groep 25 tot 34 jaar, zodat we kunnen afleiden dat in deze groep toch nog een aanzienlijk deel (maar zonder kinderen) naar de stad verhuist. GRAFIEK 102: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE BANLIEUE (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, referentiebuurten in Antwerpen
30 25 20 15 10 5 0
35 30 mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, kansarme buurten in Antwerpen
20 15 10 5 0
00-04 inwijking
25
05-19
uitwijking
20-24
totaal
25-34
35-59
60-79
00-04
80+ inwijking
leeftijd
4.2.3.
SOCIODEMOGRAFISCHE KENMERKEN
4.2.3.1.
Leeftijd
uitwijking
05-19 totaal
20-24
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
Wanneer we de migraties naar leeftijd bekijken is het nuttig ook de leeftijdsopbouw tijdens de onderzoeksperiode 1986-1999 in de kansarme en referentiebuurten in gedachten te houden (Grafiek 103).In de kansarme buurten vinden we immers een ander, jonger patroon terug. In deze buurten is het aandeel kinderen en jongeren aanzienlijk groter dan in de referentiebuurten. Ook de leeftijdsgroep 20 tot 40 is oververtegenwoordigd, wat duidt op een
130
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
groter aandeel gezinnen met kinderen. In de referentiebuurten zijn vooral de oudere leeftijdsklassen (60+) in grotere aandelen terug te vinden. GRAFIEK 103: LEEFTIJDSOPBOUW IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN (1986-1999). Leeftijdsopbouw in de Antwerpse onderzoeksbuurten 100-104 95-99 90-94 85-89 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 -10
-8
-6
-4
-2
0
2
4
6
8
10
%
kansarme buurten
referentiebuurten
De leeftijdsopbouw manifesteert zich dan ook in het migratiepatroon per leeftijdsklasse. In de kansarme buurten worden meer migraties uitgevoerd door kinderen, vooral in de klasse 0 tot 4 jaar, en door jonge volwassenen (20 tot 30 jaar), met als belangrijkste groep 20 tot 24 jaar (Grafiek 104, Tabel 59). Het migratiesaldo is negatief voor elke leeftijdsklasse met het grootste vertrekoverschot tussen 0 en 19 jaar en de klassen boven de 30 jaar. Het zijn dus vooral gezinnen met kinderen die lijken weg te gaan uit deze buurten. Min of meer hetzelfde patroon vinden we terug in de referentiebuurten. Het aandeel kinderen is wel kleiner. Bovendien is de meest migrerende groep die tussen 25 en 29 jaar. Het migratiesaldo is negatief voor de meeste leeftijden, behalve voor de groep 20 tot 24 jaar, die een sterk positief saldo kent. Nog meer dan in de kansarme buurten blijken het vooral gezinnen met kinderen te zijn die vertrekken. GRAFIEK 104: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Migraties per leeftijd, referentiebuurten in Antwerpen
Migraties per leeftijd, kansarm e buurten in Antw erpen mig/1000inw
mig/1000inw
60 50 40 30 20 10 0 00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
inw ijking
uitw ijking
totaal
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
inwijking
uitwijking
totaal
131
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 59: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999
0-4 5-19 20-24 25-34 35-59 60-79 80+ totaal
Interne migraties 8,1 14,2 8,0 13,2 11,8 3,2 0,5 59,1
Kansarme buurten totaal inwijking uitwijking
11,1 20,8 19,0 31,3 26,4 4,5 1,1 114,3
13,3 22,8 19,3 32,8 29,5 8,3 3,3 129,3
32,5 57,8 46,3 77,3 67,8 16,0 4,9 302,6
saldo -2,1 -1,9 -0,3 -1,6 -3,1 -3,8 -2,2 -15,0
interne migraties 2,6 4,0 3,2 6,0 5,3 2,0 0,7 23,7
Referentiebuurten totaal inwijking uitwijking
6,4 11,2 15,1 26,2 19,3 6,7 3,3 88,1
8,3 12,1 12,7 28,6 22,2 7,3 3,8 94,9
17,3 27,2 30,9 60,7 46,7 16,0 7,7 206,7
saldo -1,8 -0,9 2,4 -2,4 -2,9 -0,6 -0,5 -6,8
De evolutie van de migraties per leeftijdsgroep worden bekeken per 1000 inwoners behorende bij die leeftijdsgroep. Op die manier wordt rekening gehouden met een eventueel in de tijd veranderende leeftijdsopbouw. -
132
Voor de jongste leeftijdsgroepen (0 tot 4 en 5 tot 19 jaar) daalt in de kansarme buurten het aantal inwijkingen gedurende de ganse onderzoeksperiode, resp. met 30 en 10% (Grafiek 105). De uitwijkingen bleven, na een stijging aan het einde van jaren ’80, gedurende de eerste helft van de jaren ’90 rond een constante waarde schommelen. Tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode nemen deze aantallen weer af. Van een positief saldo aan het begin van de periode daalt het migratiesaldo dan ook naar een sterk negatief minimum halverwege de jaren ’90, waarna het terug licht stijgt. In de groep 0 tot 4 jaar kennen de interne migraties ook een constante daling in de kansarme buurten (met 27% tussen 1988 en 1998). In de referentiebuurten (Grafiek 106) stijgen de interne migraties voor beide leeftijdsgroepen. Tijdens de eerste jaren van de periode daalt het aantal inwijkingen en stijgt het aantal uitwijkingen waardoor het vertrekoverschot een maximum bereikt rond 1990. Het saldo stijgt daarna weer en wordt voor de groep 5 tot 19 jaar zelfs positief tegen het einde van de jaren ’90.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 105: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 0 TOT 4 EN 5 TOT 19JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties, leeftijd 0 tot 4 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
Binnenlandse m igraties, leeftijd 5 tot 19 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
mig/1000inw
250 200
200 150
150
100
100
50
50
0 -50
0
-100
-50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migr at ies
inwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
uit wijking
saldo
int er ne migrat ies
inwijking
uit wijking
GRAFIEK 106: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 0 TOT 4- EN 5 TOT 19JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 Binnenlandse m igraties, leeftijd 5 tot 19 jaar, referentiebuurten in Antw erpen
Binnenlandse m igraties, leeftijd 0 tot 4 jaar, referentiebuurten in Antw erpen 200
mig/1000inw
120 150
100 80
100
60
50
40
0
20 0
-50
-20 -100 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
-
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
-40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int er ne migrat ies
inwijking
uit wijking
Vooral in de kansarme buurten, maar ook in de referentiebuurten neemt het aantal migraties binnen de buurtgrenzen voortdurend toe in de leeftijdsgroep 20 tot 24 jaar (in de kansarme buurten vindt zelfs een verdubbeling plaats). Het aantal in- en uitwijkingen in de kansarme buurten daalt echter. Ook het saldo neemt af van positieve waarden aan het begin van de periode tot een negatief minimum in 1995, waarna het terug toeneemt. In de referentiebuurten is een heel andere evolutie merkbaar: het aantal uitwijkingen neemt er af terwijl het aantal inwijkingen min of meer constant blijft. Het saldo, dat al positief was, is daardoor tijdens de jaren ’90 nog toegenomen (Grafiek 107).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
133
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 107: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 20 TOT 24-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties, leeftijd 20 tot 24 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
Binnenlandse m igraties, leeftijd 20 tot 24 jaar, referentiebuurten in Antw erpen 350
400
300
mig/1000inw
mig/1000inw
350 300 250 200 150 100 50 0
200 150 100 50
-50
0
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo
-
250
int erne migrat ies
inwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
uit wijking
saldo
int erne migraties
inwijking
uitwijking
In de leeftijdsgroep 25 tot 34 jaar stijgt in beide typen onderzoeksbuurten het aantal interne migraties (in de kansarme buurten met 25%, in de referentiebuurten met 50%). Halverwege de jaren negentig stijgt ook de uitwijking in de kansarme buurten waardoor het vertrekoverschot plots groter wordt. Het saldo stabiliseert zich aan het einde van de periode opnieuw met slechts licht negatieve waarden. In de referentiebuurten is het vertrekoverschot over de hele periode veel groter, met hoogste waarden rond 1990. Het aantal in- en uitwijkingen stijgt gedurende de onderzoeksperiode (Grafiek 108).
GRAFIEK 108: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 25 TOT 34-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999.
350 300 250 200 150 100 50 0 -50 -100
saldo
134
300 250 200 150 100 50 0 -50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
-
Binnenlandse m igraties, leeftijd 25 tot 34 jaar, referentiebuurten in Antw erpen mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse m igraties, leeftijd 25 tot 34 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
interne migrat ies
inwijking
uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
In de kansarme buurten stijgt het aantal in- en uitwijkingen tijdens de hele periode voor de leeftijdsgroep 35 tot 59 jaar (Grafiek 109). Omdat de uitwijkingen sneller toenemen, wordt het vertrekoverschot groter naar het einde van de periode. Ook in de referentiebuurten is het saldo steeds negatief. Tussen 1989 en 1993 bereikt het saldo zijn laagste waarden door een daling van het aantal inwijkingen en een stijging van de uitwijkingen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 109: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 35 TOT 59-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties, leeftijd 35 tot 59 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
Binnenlandse m igraties, leeftijd 35 tot 59 jaar, referentiebuurten in Antw erpen 120
150
mig/1000inw
mig/1000inw
200
100 50 0 -50
-
interne migraties
inwijking
80 60 40 20 0 - 20 - 40
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
uit wijking
saldo
int er ne migrat ies
inwijking
uit wijking
Voor de oudste bewoners is er een groot verschil tussen kansarme en referentiebuurten. In de eersten is het migratiesaldo sterk negatief. De uitwijking neemt er ook steeds meer toe (Grafiek 110). In de referentiebuurten is het vertrekoverschot veel geringer en blijft het min of meer stabiel.
GRAFIEK 110: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR 60 TOT 79-JARIGEN, PER 1000 INWONERS UIT DEZE LEEFTIJDSKLASSE, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties, leeftijd 60 tot 79 jaar, kansarm e buurten in Antw erpen
Binnenlandse m igraties, leeftijd 60 tot 79 jaar, referentiebuurten in Antw erpen
60
50
40
40
mig/1000inw
mig/1000inw
80
20 0
-20 -40 -60 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
30 20 10 0 -10 -20 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
4.2.3.2.
int erne migr at ies
inwijking
uit wijking
saldo
interne migraties
inwijking
uitwijking
Nationaliteit
In het stadsgewest Antwerpen is het aandeel van de binnenlandse migraties dat uitgevoerd wordt door mensen van een vreemde nationaliteit aanzienlijk kleiner dan in Brussel, vooral in de kansarme buurten is het verschil groot. In deze buurten wordt ca. 35% van de binnenlandse verhuizingen uitgevoerd door niet-Belgen (tegenover 55% in Brussel), in de referentiebuurten slechts 17% van de migraties ( Brussel: 23%).31 Het aandeel migraties door niet-Belgen is ook in Antwerpen het grootst in de kansarme buurten (Grafiek 111). -
31
De belangrijkste niet-Belgische verhuizers in de kansarme buurten zijn de Marokkanen (12,6%) en de Turken (9,6%). De inwoners van de EU hebben een aandeel van 6% in de
Het aandeel niet-Belgen in de totale bevolking bedraagt in de Antwerpse kansarme onderzoeksbuurten 32%, in de referentiebuurten 13%.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
135
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
binnenlandse migraties. De belangrijkste nationaliteiten binnen deze groep zijn de Portugezen (1,5%) en de Nederlanders (1,4 %) (Tabel 60).32 -
In de referentiebuurten is de tweede belangrijkste groep verhuizers na de Belgen, de EU-burgers (7%), met als belangrijkste nationaliteiten de Nederlanders (2,6%) en de Britten (1,3%). Ook de Indiërs en de Israëlieten hebben een belangrijk aandeel in de binnenlandse migraties in referentiebuurten met resp. 1,1 en 1,2% (Deze twee groepen wonen sterk geconcentreerd in de gekozen referentiebuurten, deze percentages gelden dus zeker niet voor de hele stad). In tegenstelling tot de kansarme buurten valt vooral het minieme aandeel Turken en Marokkanen op met resp. 0,4 en 2,1% (Tabel 61).33
GRAFIEK 111: TOTALE BINNENLANDSE MOBILITEIT NAAR GEOGRAFISCHE REGIO VAN DE VERHUIZER, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Totale binnenlandse m obiliteit volgens nationaliteit, kansarm e buurten in Antw 1% erpen 13%
Totale binnenlandse m obiliteit volgens nationaliteit, referentiebuurten in Antw erpen 2%
2%
2%
7%
1% 10% 2% 6%
65%
83%
België EU Oost-Europa en voormalig GOS Andere Europese Landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Subsaharisch Afrika Arabisch Afrika Arabisch Azië Azië Vluchteling Onbestemd
32
Aandeel in de totale bevolking van de kansarme buurten: Belgen 68%, EU 3,5% (Nederlanders 1%, Portugezen 1%), Marokkanen 15%, Turken 9%. 33 Aandeel in de totale bevolking van de referentiebuurten: Belgen 87%, EU 5%, Nederlanders 2%, Indiërs 1,2%, Israëlieten 1,2%, Marokkanen 1,1%, Turken 0,2%
136
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 60: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999.
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
interne migraties
inwijking
23,2 12,1 13,8 0,4 0,4 0,4 1,6 0,9 0,7 1,3 4,3 59,1
79,6 12,7 7,5 0,8 0,5 0,6 1,5 1,6 1,3 1,5 6,7 114,3
uitwijking
93,5 13,4 7,8 1,0 0,5 0,6 1,4 1,6 1,3 1,8 6,3 129,3
totaal
Saldo
mig/1000inw
%
196,3 38,3 29,1 2,1 1,4 1,6 4,5 4,1 3,2 4,6 17,3 302,6
64,9 12,6 9,6 0,7 0,5 0,5 1,5 1,4 1,1 1,5 5,7 100
-13,9 -0,6 -0,3 -0,2 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,2 0,4 -15,0
TABEL 61: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999.
België Marokko Turkije Frankrijk Italië Portugal Nederland Ex-Joegoslavië Groot-Brittanië India Israël Andere Landen Totaal
interne migraties
Inwijking
13,2 0,6 0,2 0,6 0,2 0,4 1,4 0,3 1,1 1,2 1,3 3,2 23,7
75,5 2,0 0,4 0,7 0,5 0,5 1,9 0,5 0,7 0,4 0,8 4,3 88,1
uitwijking
82,1 1,9 0,3 0,6 0,5 0,5 2,1 0,5 0,8 0,6 0,5 4,4 94,9
totaal
saldo
mig/1000inw
%
170,9 4,4 0,9 1,9 1,1 1,4 5,4 1,3 2,6 2,3 2,6 11,9 206,7
82,7 2,1 0,4 0,9 0,5 0,7 2,6 0,6 1,3 1,1 1,2 5,8 100
-6,6 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 -0,2 0,0 -0,2 -0,2 0,3 0,0 -6,8
Het belangrijkste verschil tussen de migratiegewoonten van Belgen en niet-Belgen is de verhouding van de verschillende typen migraties (interne migraties, inwijking, uitwijking). Het aandeel van de interne migraties is veel kleiner bij de Belgische bevolking (12% in de kansarme, 8% in de referentiebuurten). Bovendien is het aantal uitwijkingen steeds groter dan het aantal inwijkingen met een sterk negatief saldo als gevolg (resp. –14 mig/1000inw en –7 mig/1000inw, Tabel 60 en Tabel 61). -
In de kansarme buurten vertonen vooral de Turken een patroon met een erg hoog aandeel interne migraties (47%), gevolgd door de Portugezen (35%) en de Marokkanen (32%). Ook de andere nationaliteiten verhuizen aanzienlijk meer binnen de buurtgrenzen dan de Belgen. De inwijking is steeds bijna even groot als de uitwijking met slechts licht negatieve migratiesaldi tot gevolg (Tabel 62).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
137
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 62: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 België Marokko Turkije Frankrijk Italië Spanje Portugal Nederland Dem.Rep.Congo Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
-
interne migraties 11,8 31,7 47,3 19,2 27,0 23,7 35,2 22,4 21,0 28,2 24,8 19,5
inwijking 40,5 33,3 25,9 35,6 34,3 37,9 32,7 38,4 39,6 33,3 38,7 37,8
uitwijking 47,6 35,0 26,8 45,2 38,6 38,4 32,1 39,2 39,4 38,4 36,5 42,7
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
Ook in de referentiebuurten kennen enkele nationaliteiten een extreem hoog aandeel interne migraties, met name de Indiërs (54%) en de Israëli’s (52%). Verder blijven ook de inwoners van de Europese Unie vaak binnen de grenzen van hun eigen buurt: bijv. de Britten (41%) en de Fransen (33%) (Tabel 63).
TABEL 63: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 België Marokko Turkije Frankrijk Italië Portugal Nederland Ex-Joegoslavië Groot-Brittanië India Israel Andere Landen Totaal
interne migraties 7,7 13,4 17,6 33,4 18,2 25,8 26,2 21,0 41,3 54,1 51,6 27,1 11,5
inwijking 44,2 44,3 47,8 34,5 40,6 36,9 35,3 38,7 26,2 17,6 29,6 36,3 42,6
uitwijking 48,1 42,4 34,6 32,1 41,2 37,3 38,5 40,3 32,4 28,4 18,8 36,6 45,9
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
Voor de belangrijkste nationaliteitsgroepen bespreken we ook de evolutie tijdens de onderzoeksperiode.34 Belgen: De migratiestromen van de Belgische bevolking kennen geen echt grote veranderingen tijdens de periode 1986-1999 (Grafiek 112). Vooral het aantal interne migraties bleef vrij stabiel. In de kansarme buurten is tijdens de eerste helft van de jaren ’90 een stijging merkbaar van de totale mobiliteit, voornamelijk te wijten aan een toename van het aantal uitwijkingen, terwijl de inwijking in deze buurten slechts weinig stijgt. Het gevolg is een groter vertrekoverschot met maximumwaarden rond 1996 van 35 mig/1000inw. Tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode neemt het vertrekoverschot weer stilaan af. In de referentiebuurten stijgt de mobiliteit slechts heel licht tijdens de jaren ’90. Het migratiesaldo bereikt zijn minimum reeds in 1992 (-20 mig/1000inw) en neemt dan weer toe door een stijgend aantal inwijkingen.
34
138
Uitgedrukt in aantal migraties per 1000 inwoners van de betreffende nationaliteit zodat een verandering in de grootte van deze bevolkingsgroep tijdens de onderzoeksperiode geen invloed heeft.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 112: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR BELGEN PER 1000 BELGISCHE INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties door Belgen, referentiebuurten in Antw erpen
200
120
150
100
mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse m igraties door Belgen, kansarm e buurten in Antw erpen
100 50 0 -50 -100
80 60 40 20 0 -20 -40
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
interne migraties
inwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo
uit wijking
int er ne migrat ies
inwijking
uit wijking
EU: De totale mobiliteit van inwoners van de Europese Unie stijgt in de kansarme buurten plots scherp aan het begin van de jaren ’90 om dan stabiel te blijven en na 1995 terug te dalen (Grafiek 113). In de referentiebuurten vindt tijdens de hele onderzoeksperiode een vrij constante stijging van de totale mobiliteit plaats (een verdubbeling tussen 1986 en 1999), te wijten aan een stijging van de drie soorten migraties. Het saldo schommelt steeds rond 0.
GRAFIEK 113: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR INWONERS VAN DE EU PER 1000 EU-INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999 Binnenlandse m igraties door EUburgers referentiebuurten in Antw erpen
500
250
400
200
mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse m igraties door EUburgers, kansarm e buurten in Antw erpen
300 200 100 0 -100 1986 saldo
1988
1990
int erne migrat ies
1992
1994 inwijking
1996
1998 uit wijking
150 100 50 0 -50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
Omdat de aantallen Turken en Marokkanen in de referentiebuurten te klein zijn om hun verloop in de tijd te bespreken worden hier enkel de kansarme buurten in beschouwing genomen. Marokkanen Bij de Marokkanen is het aandeel van de interne migraties van hetzelfde belang als de in- en uitwijkingen. Tijdens de hele periode daalt het aantal migraties door Marokkanen. De verhouding tussen de verschillende soorten migraties varieert sterk met een schommelend migratiesaldo als gevolg, soms positief, soms negatief (Grafiek 114). Turken
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
139
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
Ook bij de Turken is tijdens de hele periode een daling van de totale mobiliteit waarneembaar. De interne migraties, die hier de belangrijkste groep migraties vormen, vertonen dezelfde trend. De in- en uitwijking kennen een, eerder lichte stijging aan het begin van de jaren ’90 en een daling tijdens de late jaren ’90 Aan het begin van de periode is het migratiesaldo positief, tijdens de jaren negentig is er vaker een vertrekoverschot (vooral naar het einde van de jaren negentig toe) (Grafiek 114).
GRAFIEK 114: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR MAROKKANEN EN TURKEN PER 1000 MAROKKAANSE INWONERS IN KANSARME BUURTEN IN ANTWERPEN, 1986-1999. Binnenlandse m igraties door Marokkanen, kansarm e buurten in Antw erpen
200
mig/1000inw
mig/1000inw
140 120 100 80 60 40 20 0 -20 -40
Binnenlandse m igraties door Turken, kansarm e buurten in Antw erpen
C
150 100 50 0 -50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migr at ies
inwijking
uit wijking
Uit de voorgaande paragrafen kunnen we het volgende besluiten:
140
-
ook in Antwerpen ligt de mobiliteit beduidend hoger in de kansarme onderzoeksbuurten vergeleken bij de referentiebuurten (gemiddeld 343mig/1000inw t.o.v. 240mig/1000inw). Vergeleken bij Brussel ligt de mobiliteit in de kansarme onderzoeksbuurten evenwel lager (373mig/1000inw in Brussel). Tijdens de eerste helft van de jaren negentig kenden de kansarme onderzoeksbuurten in Antwerpen een stijging van de mobiliteit met 23% (1989-1995) tot een maximum van 384mig/1000inw in 1995, om vervolgens weer te dalen tot 331mig/1000inw in 1999. De referentiebuurten kenden een soortgelijke maar minder uitgesproken evolutie.
-
binnen de kansarme onderzoeksbuurten wordt veel meer verhuisd in vergelijking met de referentiebuurten (17% van alle verhuisbewegingen in de kansarme buurten vergeleken bij 10% in de referentiebuurten; vergelijkbare waarden met Brussel). In tegenstelling tot Brussel stijgt het aantal migraties binnen de kansarme onderzoeksbuurten lichtjes tijdens de onderzoeksperiode.
-
de kansarme buurten kennen een jaarlijks totaal vertrekoverschot tijdens de gehele onderzoeksperiode (met uitzondering van 1986 en 1992). Het vertrekoverschot is groter in vergelijking met de referentiebuurten (-9,0mig/1000inw t.o.v. 5,1mig/1000inw). Evenals in Brussel lag het vertrekoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten hoger tijdens de jaren negentig (maximum van -32,7mig/1000inw in 1994).
-
het buitenlands migratiesaldo is positief in zowel de kansarme onderzoeksbuurten (+6,0mig/1000inw) alsook in de referentiebuurten (+1,7mig/1000inw) tijdens de onderzoeksperiode (1986-1999). Het compenseert een sterk binnenlands vertrekoverschot: -15,0mig/1000inw voor de kansarme onderzoeksbuurten en 6,8mig/1000inw voor de referentiebuurten. De buitenlandse migraties oefenen vooral een sterke invloed uit tijdens de eerste helft van de jaren negentig met stijgende mobiliteit en stijgend saldo. Deze invloed is belangrijker in de kansarme buurten vergeleken bij de referentiebuurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
-
de Antwerpse kansarme onderzoeksbuurten hebben vooral een uitwisseling met het niet-achtergestelde deel van de agglomeratie: 52% van alle migraties van of naar een kansarme onderzoeksbuurt (68,6% in de referentiebuurten). De uitwisseling met andere achtergestelde buurten bedraagt in de kansarme onderzoeksbuurten 35,7%. Vooral t.o.v. het niet-achtergestelde deel van de agglomeratie verliezen de kansarme onderzoeksbuurten bewoners door migratie (-12,9mig/1000inw). De hoogste vertrekoverschotten worden opgetekend tijdens de tweede helft van de jaren negentig.
-
De uitwisseling met de banlieue is gering onderzoeksbuurten (slechts 5% van alle migraties).
-
We stellen vast dat in de achtergestelde onderzoeksbuurten over een kortere afstand gemigreerd wordt vergeleken bij de referentiebuurten. Tijdens onze onderzoeksperiode vonden 72% van alle migraties plaats over een afstand van minder dan 5 km (in de referentiebuurten was dit slechts 68%). Dit zijn vergelijkbare waarden als in de Brusselse onderzoeksbuurten.
-
Indien we de verhuisbewegingen uitsplitsen naar nationaliteit stellen we vooral het afwijkend verhuisgedrag vast van Marokkanen en Turken. Zij verhuizen meer binnen de eigen wijk (respectievelijk 32% en 47%). De Belgische bevolking vertoont de laagste score, slechts 12% van al hun migraties hebben plaats binnen de wijk.
-
Tijdens de onderzoeksperiode (1986-1999) stellen we een toename vast in de mobiliteit van de Belgische bevolking in de achtergestelde buurten tijdens de eerste helft van de jaren negentig. Dit ging gepaard met een toenemend negatief binnenlands migratiesaldo (met een maximum van -35mig/1000inw in 1996). Opvallend is ook de dalende mobiliteit van de Turkse bevolking in de kansarme onderzoeksbuurten tijdens de gehele onderzoeksperiode, evenals de Marokkanen. Beide nationaliteiten vertonen een wisselend verloop van het migratiesaldo tijdens de onderzoeksperiode.
-
De kansarme onderzoeksbuurten vertonen een negatief migratiesaldo voor alle leeftijdsgroepen met uitzondering van de leeftijdsgroep 20-24jaar. In tegenstelling tot Brussel vertoont deze groep een vestigingsoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten, met uitzondering van een tweetal jaar begin jaren '90.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
voor
onze
achtergestelde
141
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
4.3.
MIGRATIES IN HET STADSGEWEST GENT
4.3.1.
OMVANG EN EVOLUTIE VAN DE MIGRATIESTROMEN 1986-1999
In Gent werden 15 onderzoeksbuurten gekozen, 7 kansarme en 8 referentiebuurten. Over de periode 1986-1999 vonden hier respectievelijk 95 726 en 52 493 migraties plaats wat overeenkomt met 307 mig/1000inw in de kansarme buurten en 232 mig/1000inw in de referentiebuurten. Ook in Gent wordt er dus meer verhuisd in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten. TABEL 64: AANTAL MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 (ABSOLUTE AANTALLEN EN PER 1000 INWONERS). Interne migraties
Kansarme buurten
14 243
per 1000 inw 45,6
Referentie-buurten
3 429
15,1
totaal
Inwijking
39 487
per 1000 inw 126,4
24 034
106,1
totaal
Uitwijking
41 996
per 1000 inw 134,5
25 030
110,5
totaal
Totaal
Saldo
95 726
per 1000 inw 306,5
-2 509
per 1000 inw -8,0
52 493
231,7
-996
-4,4
totaal
Totaal
Tijdens de volledige jaren ’90 vindt in beide typen onderzoeksbuurten een stijging plaats van het aantal migraties: in de kansarme buurten met 28% (van 263 naar 337 mig/1000inw, Tabel 65, Grafiek 115), in de referentiebuurten met 20% (van 211 naar 254 mig/1000inw).
GRAFIEK 115: TOTAAL AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, GENT, 1986-1999.
Totale mobiliteit in kansarme en referentiebuurten, Gent 400
mig/1000nw
350 300 250 200 150 100 50 0
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
kansarme buurten
142
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
referentiebuurten
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL
65:
totaal 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 19861999
313,8 293,0 294,7 287,0 263,4 290,4 282,6 298,0 310,5 341,4 314,6 333,8 336,7 330,6 306,5
ALLE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 Kansarme buurten interne inwijking uitwijking migraties 49,9 128,4 135,4 46,8 117,6 128,7 44,6 117,9 132,2 44,4 120,0 122,7 40,8 108,3 114,2 39,4 120,5 130,5 40,3 124,2 118,1 43,4 125,4 129,1 44,4 126,6 139,5 51,6 140,9 149,0 44,9 125,5 144,2 45,5 134,3 154,0 45,9 146,1 144,7 56,6 134,0 140,0 45,6
126,4
134,5
saldo
totaal
-7,0 -11,1 -14,3 -2,7 -5,9 -10,0 6,1 -3,7 -13,0 -8,1 -18,7 -19,7 1,4 -6,0
235,0 227,1 214,0 211,1 215,8 221,6 223,4 229,8 237,0 242,1 242,4 249,0 253,5 245,5
-8,0
231,7
KANSARME
Referentiebuurten interne inwijking uitwijking migraties 15,2 106,7 113,1 18,0 103,8 105,4 14,1 97,9 101,9 15,2 97,8 98,2 13,5 94,6 107,7 12,0 103,2 106,4 15,1 102,0 106,3 12,1 108,7 109,1 15,5 107,5 114,0 15,6 111,1 115,3 15,0 110,1 117,3 17,2 114,4 117,4 16,4 116,2 120,9 17,1 112,8 115,6 15,1
106,1
110,5
EN
saldo -6,3 -1,6 -4,0 -0,4 -13,1 -3,1 -4,3 -0,4 -6,5 -4,2 -7,2 -3,0 -4,6 -2,8 -4,4
Bij opsplitsing in interne migraties, inwijkingen en uitwijkingen krijgen we opnieuw hetzelfde patroon: het aantal interne migraties is belangrijker in de kansarme buurten (15% van het totaal aantal migraties, Tabel 66) dan in de referentiebuurten (7%). Bovendien is het aandeel uitwijkingen groter dan het aandeel inwijkingen: in beide typen onderzoeksbuurten is het migratiesaldo negatief (-8 mig/1000inw in de kansarme, -4 mig/1000inw in de referentiebuurten, Tabel 65). TABEL 66: VERDELING VAN HET TOTAAL AANTAL MIGRATIES IN GENT IN INTERNE MIGRATIES, INWIJKINGEN EN UITWIJKINGEN, PERCENTAGES T.O.V. TOTAAL AANTAL MIGRATIES, 1986-1999. Kansarme buurten Referentiebuurten
interne migraties 14,9% 6,5%
inwijking 41,3% 45,8%
Uitwijking 43,9% 47,7%
totaal 100% 100%
Het aantal interne migraties in de kansarme buurten is tijdens de jaren ’90 voortdurend toegenomen. In de referentiebuurten bleef het aantal verhuizingen binnen de buurtgrenzen gedurende de hele onderzoeksperiode ongeveer constant (Grafiek 116). Ook de in- en uitwijkingen vertonen een stijging (hoewel met schommelingen) in de kansarme buurten tussen 1990 en 1998 (Tabel 65). Omdat de snelheid van toename niet steeds hetzelfde is voor in- en uitwijkingen, is het migratiesaldo niet constant, maar vertoont het sterke schommelingen. Het saldo is over het algemeen negatief, met een groter vertrekoverschot in de tweede helft van de jaren ’90. Ook in de referentiebuurten nemen in- en uitwijking toe, maar minder uitgesproken. Het migratiesaldo schommelt er tussen 0 en –13 mig/1000inw.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
143
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 116: TOTAAL AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS NAAR AARD VAN DE MIGRATIE VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R), GENT, 1986-1999
mig/1000inw
Mobiliteit per aard van migraties in kansarme (K) en referentiebuurten (R) in Gent 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20 -40
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
migratiesaldo (K) interne migraties (K) emigraties (K) immigraties (R)
1994
1995
1996
1997
1998
1999
migratiesaldo (R) immigraties (K) interne migraties (R) emigraties (R)
Het aandeel buitenlandse migraties is in Gent heel wat minder belangrijk dan in Antwerpen en Brussel: slechts 9% van de inwijkingen in kansarme en referentiebuurten is afkomstig uit het buitenland (tegenover 17% in Antwerpen en 19% (kansarme) en 17% (referentiebuurten) in Brussel, zie hoger). Bij de uitwijkingen liggen de percentages nog lager: 5% in de kansarme buurten en 7% in de referentiebuurten. Het aandeel dat toekomt uit het buitenland is dus hetzelfde voor kansarme en referentiebuurten, maar het aandeel dat naar het buitenland vertrekt is belangrijker in de referentiebuurten. Zowel in de kansarme als in de referentiebuurten is het buitenlands migratiesaldo positief: resp. 5 mig/1000inw en 2 mig/1000inw (Tabel 67). TABEL 67: AANTAL MIGRATIES VOOR KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 (PER 1000 INWONERS).
Binnenlandse migraties Buitenlandse migraties
inwijking 114,7 11,7
Kansarme buurten totaal uitwijking 242,5 127,8 18,4 6,6
Saldo -13,1 5,1
inwijking 96,7 9,3
Referentiebuurten totaal Uitwijking 199,4 102,7 17,1 7,7
saldo -6,0 1,6
In de kansarme buurten nam het aantal inwijkingen uit het buitenland toe tijdens de jaren ’90 terwijl de uitwijking naar het buitenland ongeveer constant bleef. Als gevolg hiervan steeg het migratiesaldo tot ca. 1995 (11 mig/1000inw), waarna de netto instroom aan buitenlandse migraties weer afnam. In de referentiebuurten verliep de evolutie van de buitenlandse in- en uitwijkingen ongeveer gelijkmatig gedurende de onderzoeksperiode. Tijdens de tweede helft van de periode lag zowel het aantal in- als uitwijking iets hoger dan tijdens de eerste jaren. Het migratiesaldo schommelde tijdens de hele periode tussen –1 en ca. 4 mig/1000inw (Grafiek 118).
144
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 117: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999. Binnenlandse migraties, kansarme buurten in Gent
Binnenlandse m igraties, referentiebuurten in Gent
300
250
mig/1000inw
mig/1000inw
250 200 150 100 50 0 -50
150 100 50 0 -50
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking totaal
200
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijking to taal
interne migraties uitwijking
interne migraties (R) uitwijking
GRAFIEK 118: AANTAL BUITENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 Buitenlandse migraties, kansarme buurten in Gent
Buitenlandse migraties, referentiebuurten in Gent
30
25 20
20
mig/1000inw
mig/1000inw
25
15 10 5 0
15 10 5 0
-5 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
inwijking
uitwijking
4.3.2.
GEOGRAFISCHE SPREIDING
4.3.2.1.
Verstedelijkingsgraad
totaal
-5 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
inwijking
uitwijking
totaal
Het aandeel migraties35 binnen de agglomeratie is in Gent veel minder belangrijk dan in Antwerpen of Brussel. In de kansarme buurten nemen de migraties naar andere delen van de agglomeraties 81% van de verhuizingen in (Tabel 69, ter vergelijking: Brussel 92%, Antwerpen 88%). In de referentiebuurten bedraagt dit slechts 75% (Brussel en Antwerpen: 85%). De tweede belangrijke groep is de banlieue met 8% van de migraties in de kansarme buurten en 11% in de referentiebuurten. Bovendien is het migratiesaldo voor de banlieue negatief: er verlaten meer mensen de onderzoeksbuurten voor de banlieue dan omgekeerd (4 mig/1000inw in de kansarme en –3 mig/1000inw in de referentiebuurten, Tabel 68). Verder vinden ook relatief meer migraties plaats van en naar kleine steden en de andere gemeenten (resp. 5 en 6% voor kansarme buurten, 6 en 7% voor referentiebuurten). Zoals bij de eerder besproken stadsgewesten kunnen we de migraties van en naar de agglomeratie opsplitsen in achtergestelde buurten en de overige (niet-achtergestelde) agglomeratie. We merken hier hetzelfde op: de uitwisseling tussen achtergestelde buurten en kansarme onderzoeksbuurten is veel groter dan die tussen achtergestelde buurten en
35
Enkel migraties over de buurtgrenzen, geen interne migraties
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
145
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
referentiebuurten (24% van de migraties tegenover 12%, Tabel 69). Het percentage migraties tussen deze achtergestelde buurten en de kansarme onderzoeksbuurten ligt wel veel lager dan in Antwerpen en Brussel (resp. 36% en 65%). Voor de referentiebuurten is het aandeel migraties naar of van de achtergestelde buurten zelfs amper hoger dan de uitwisseling met de banlieue. Het migratiesaldo tussen kansarme onderzoeksbuurten en de overige nietachtergestelde agglomeratie is sterk negatief (-10 mig/1000inw, Tabel 68). Er wordt dus meer uit de kansarme buurten gemigreerd dan ernaartoe.
TABEL
68:
VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN GENT: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS, 1986-1999.
Gent Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
Inwijking 93,0 28,9 64,1 7,3 0,9 6,0 6,5 113,8
Kansarme buurten uitwijking saldo 102,4 -9,4 28,7 0,2 73,7 -9,5 11,5 -4,1 0,6 0,4 5,8 0,2 7,1 -0,5 127,3 -13,5
mobiliteit 195,4 57,5 137,8 18,8 1,5 11,9 13,6 241,2
inwijking 73,8 12,1 61,7 9,1 0,8 6,1 6,6 96,3
Referentiebuurten uitwijking saldo 75,9 -2,1 11,7 0,3 64,2 -2,5 12,4 -3,3 0,6 0,2 5,7 0,5 7,5 -1,0 102,1 -5,8
mobiliteit 149,6 23,8 125,8 21,5 1,3 11,8 14,1 198,4
TABEL 69: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN HERKOMST OF AANKOMST VOOR REFERENTIE- EN KANSARME BUURTEN IN GENT, 1986-1999 Gent Verstedelijkingsgraad Agglomeratie Achtergestelde buurten Overige agglomeratie Banlieue Regionale stad Kleine stad Andere Totaal
Inwijking 81,7 25,3 56,3 6,4 0,8 5,3 5,7 100
Kansarme buurten uitwijking mobiliteit 80,4 81,0 22,5 23,9 57,9 57,1 9,0 7,8 0,4 0,6 4,6 4,9 5,5 5,6 100 100
inwijking 74,3 11,5 62,8 12,2 0,6 5,6 7,4 100
Referentiebuurten uitwijking mobiliteit 76,6 75,4 12,5 12,0 64,0 63,5 9,4 10,8 0,8 0,7 6,4 5,9 6,8 7,1 100 100
De evolutie van de mobiliteit tussen onze onderzoeksbuurten en de achtergestelde buurten zoals bepaald door Kesteloot kent een schommelend verloop tijdens de periode 1986-1999. Toch zijn enkele evoluties merkbaar. In de kansarme onderzoeksbuurten neemt de inwijking vanuit andere achtergestelde buurten licht toe over de hele periode. De uitwijking naar andere achtergestelde buurten daalt tijdens de late jaren ’80 tot 1992 maar stijgt dan tot het einde van de jaren ’90 waardoor een groter vertrekoverschot ontstaat. In de referentiebuurten zijn niet veel veranderingen te merken tijdens de onderzoeksperiode. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 neemt het vestigingsoverschot vanuit de achtergestelde buurten in deze referentiebuurten wel licht toe door een stijgend aantal inwijkingen.
146
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 119: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN ACHTERGESTELDE BUURTEN, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN GENT, 1986-1999
mig/1000inw
Aantal migraties met aankomst of herkomst in achtergestelde buurten, Gent 40 35 30 25 20 15 10 5 0 -5 -10 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K
saldo R
inw ijking R
uitw ijking R
inw ijking K
uitw ijking K
Wanneer de migraties vanuit de onderzoeksbuurten naar de overige niet-achtergestelde agglomeratie bekeken worden, zien we in de referfentiebuurten geen andere tendens dan de algemene mobiliteitsdaling van het einde van de jaren ’80 en de nieuwe toename van het aantal migraties tijdens de jaren ’90. In de kansarme onderzoeksbuurten zorgt deze toename van de mobiliteit voor een groeiend vertrekoverschot naar de niet-achtergestelde stadsdelen tijdens de tweede helft van de jaren ’90, te wijten aan een snel toenemende uitwijking uit deze buurten. GRAFIEK 120: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE AGGLOMERATIE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN GENT, 1986-1999
Aantal migraties met aankomst of herkomst in de nietachtergestelde agglomeratie, Gent 100
mig/1000inw
80 60 40 20 0 -20 -40 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 saldo K
saldo R
inw ijking R
uitw ijking R
inw ijking K
uitw ijking K
De migraties vanuit de onderzoeksbuurten van en naar de Gentse banlieue kennen een sterk schommelend verloop. Ook hier stijgt de mobiliteit tijdens de jaren ’90. Deze stijging is het grootst voor de uitwijkingen vanuit beide typen onderzoeksbuurten naar de banlieue, met als STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
147
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
gevolg een toenemend vertrekoverschot. Het netto-verlies van bewoners aan de banlieue is het grootst voor de kansarme onderzoeksbuurten. Het aantal inwijkingen ligt er laag, met andere woorden, er komen heel wat minder mensen toe vanuit de banlieue dan in de referentiebuurten. Tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode lijkt het vertrekoverschot in de onderzoeksbuurten wel weer af te nemen. GRAFIEK 121: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS MET AANKOMST OF HERKOMST IN DE BANLIEUE, VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) IN GENT, 1986-1999
Aantal migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, Gent 20 15
mig/1000inw
10 5 0 -5 -10 1986 1987saldo 1988 1991 1996 uitw 1997 1999 K 1989 1990saldo R 1992 1993inw1994 ijking 1995 K ijking1998 K inw ijking R
uitw ijking R
In Gent is het verhuizen over zeer korte afstanden (<2km) minder belangrijk dan in de twee andere grote steden, slechts 20% van migraties in kansarme buurten en 14% in referentiebuurten (Grafiek 122,Tabel 70, ter vergelijking: Antwerpen, resp. 25% en 17%, Brussel 35% en 19%). Wanneer we kijken naar de migraties tot 5, dan is het aandeel even groot als in Antwerpen, namelijk 72% in de kansarme onderzoeksbuurten en 64% in de referentiebuurten. Het grootste deel van de migraties gaan dus nog steeds over korte afstanden (minder dan 5km) maar het belang van heel korte afstanden is minder groot dan in de twee andere besproken steden. GRAFIEK
122: AFSTAND VAN DE MIGRATIES IN REFERENTIEBUURTEN (R), GENT, 1986-1999
KANSARME
(K)
EN
Afstand m igraties in kansarm e en referentiebuurten in Gent
mig/1000inw
40 30 20 10 0 1
2
3
4
5
6
7
inw ijking K
148
8
9
uitw ijking K
10
15
20
inw ijking R
30
40
50
70
100
999
uitw ijking R
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
TABEL 70: CUMULATIEVE PERCENTAGES VAN DE MIGRATIES OVER DE AFSTAND, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, ANTWERPEN, 1986-1999 inwijking 20,7 72,2 79,5 85,9 94,5 100,0
< 2km 2-5km 5-10km 10-20km 20-50km >50km
4.3.2.2.
Kansarme buurten uitwijking 18,9 71,4 81,2 89,1 95,4 100,0
mobiliteit 19,7 71,8 80,4 87,6 95,0 100,0
Inwijking 14,3 64,8 77,4 84,8 94,2 100,0
Referentiebuurten uitwijking 13,9 63,3 77,7 87,2 94,8 100,0
mobiltiteit 14,1 64,0 77,6 86,1 94,5 100,0
Verstedelijkingsgraad en leeftijd
De migraties van en naar de niet-achtergestelde agglomeratie is het belangrijkst in de referentiebuurten in Gent (Tabel 69). De belangrijkste leeftijdsgroep die tussen de nietachtergestelde buurten van de stad verhuizen, zijn de 20 tot 24-jarigen. Daarnaast nemen ook de jonge gezinnen (0 tot 4 jaar en 25 tot 34 jaar) een redelijk aandeel voor hun rekening. In de kansarme buurten verhuizen de jongvolwassen het meest (20 tot 34 jaar, Grafiek 123). Opvallend is het positief saldo voor de jongsten onder hen, de 20 tot 24-jarigen. Ook de 80plussers kennen een vertrekoverschot in de kansarme buurten. Vergeleken met Antwerpen en Brussel is vooral de geringe mobiliteit van de allerkleinsten (0 tot 4 jaar) in de kansarme onderzoeksbuurten opmerkelijk (Grafiek 123). GRAFIEK 123: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE NIET-ACHTERGESTELDE AGGLOMERATIE (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 Migraties met aankomst of herkomst in de niet-achtergestelde agglomeratie, referentiebuurten in Gent
300 250 200 150 100 50 0
mig/1000inw
mig/1000inw
Migraties met aankomst of herkomst in de niet-achtergestelde agglomeratie, kansarme buurten in Gent
00-04
inwijking
uitwijking
05-19
totaal
20-24
25-34
leeftijd
35-59
60-79
80+
400 300 200 100 0 00-04
inwijking
05-19
uitwijking
20-24
totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
Ook de uitwisseling met de achtergestelde buurten is het grootst in de referentiebuurten (Grafiek 124). Het aandeel dat tussen achtergestelde buurten en de kansarme onderzoeksbuurten verhuist is minder belangrijk dan in Antwerpen en Brussel. Er is meer uitwisseling tussen achtergestelde en niet-achtergestelde buurten dan in de andere steden. De groep met de grootste mobiliteit zijn de jongvolwassenen tussen 20 en 24 jaar, het meest uitgesproken in de referentiebuurten. Opvallend is ook het migratiesaldo in de referentiebuurten. Behalve bij de allerjongsten (0 tot 4 jaar) en de 60-plussers is dit negatief. Voor de andere leeftijdsklassen kan men dus niet zeggen dat er een tendens is om vanuit de kansarme buurten naar de niet-achtergestelde delen van de stad te verhuizen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
149
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 124: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE ACHTERGESTELDE BUURTEN (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999. Migraties met aankomst of herkomst in de achtergestelde buurten, referentiebuurten in Gent
Migraties met aankomst of herkomst in de achtergestelde buurten, kansarme buurten in Gent 70 60 mig/1000inw
mig/1000inw
150 100 50
50 40 30 20 10
0 inwijking
00-04
05-19
uitwijking
20-24
totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
0 inwijking
00-04 05-19 20-24 uitwijking totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
In Gent wordt er meer tussen de agglomeratie en de banlieue verhuist dan in Antwerpen en Brussel. Zowel in de kansarme als de referentiebuurten is de mobiliteit het grootst in de groep van 20 tot 24 jaar (Grafiek 125). Deze leeftijdsklasse vertoont ook een sterk positief migratiesaldo wat erop wijst dat meer jongvolwassenen naar de stad trekken dan omgekeerd. Alle andere categorieën, hebben een vertrekoverschot. Dit is het grootst bij de allerkleinste kinderen (0 tot 4 jaar) en de hun ouders (25 tot 34 jaar). Het vertrek van deze jonge gezinnen vanuit de stad naar de banlieue is het grootst vanuit de referentiebuurten. GRAFIEK 125: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE MET HERKOMST OF AANKOMST IN DE BANLIEUE (UITGEDRUKT PER 1000 INWONERS VAN DE BETREFFENDE LEEFTIJDSKLASSE), KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999. Migraties met aankomst of herkomst in de banlieue, kansarme buurten in Gent
Migraties m et aankom st of herkom st in de banlieue, referentiebuurten in Gent 60
mig/1000inw
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 00-04
inwijking
4.3.2.3.
05-19
uitwijking
20-24
totaal
25-34
35-59
60-79
80+
leeftijd
00-04 inwijking
05-19
uit wijking
20-24 t ot aal
25-34
35-59
60-79
80+
l eef t i jd
Verstedelijkingsgraad en nationaliteit
De Belgen en de inwoners van de Europese Unie vertonen ongeveer hetzelfde patroon wat betreft de verstedelijkingsgraad van buurten aankomst en herkomst (Grafiek 126 en Grafiek 127) Het aantal migraties ligt wel hoger voor de Europeanen. Voor beide nationaliteiten vindt het overgrote deel van de migraties binnen de agglomeratie plaats. Een klein deel van de verhuizingen gaat naar of komt van de banlieue, met slechts een klein verschil tussen kansarme en referentiebuurten. Wat betreft de migraties binnen de agglomeratie is het grootste aandeel gericht op de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie, zowel in de kansarme als de referentiebuurten. In de kansarme onderzoeksbuurten is het aandeel migraties dat van en naar een achtergestelde buurt gaat groter dan in de referentiebuurten. Het verschil is wel veel minder belangrijk dan in de eerder besproken stadsgewesten Antwerpen en Brussel.
150
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 126: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN EU-BURGERS, REFERENTIEBUURTEN IN GENT, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 19861999. Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor Belgen, referentiebuurten in Gent
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor EUburgers, referentiebuurten in Gent
100
mig/1000inw
mig/1000inw
120 80 60 40 20 0 -20 overige acht ergest eldebanlieue r egionale st adkleine st ad agglomerat ie buur t en
inwijking
uit wijking
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20
ander e
t ot aal
overige acht ergest eldebanlieue regionale st adkleine st ad agglomer at ie buurt en
saldo
inwijking
uit wijking
andere
t ot aal
saldo
GRAFIEK 127: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR BELGEN EN INWONERS VAN DE EU, KANSARME BUURTEN IN GENT, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 1986-1999 Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor Belgen, kansarm e buurten in Gent
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor EUburgers, kansarm e buurten in Gent
140
mig/1000inw
mig/1000inw
160 120 100 80 60 40 20 0 -20
overige acht ergest eldebanlieue regionale st adkleine st ad agglomerat ie buurt en
inwijking
uit wijking
ander e
t ot aal
saldo
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 -20
overigeacht ergest eldebanlieue regionale st adkleine st ad agglomer at ie buurt en
inwijking
uit wijking
andere
t ot aal
saldo
De Turken en Marokkanen in kansarme buurten verhuizen bijna enkel binnen de agglomeratie (Grafiek 128). Het aandeel migraties vertrekkende naar of afkomstig van achtergestelde buurten is voor deze nationaliteiten groter dan de uitwisseling met de nietachtergestelde buurten. Het verschil is het grootst voor de Turken waar het aandeel naar de rest van de agglomeratie eerder klein is. Bovendien hebben we eerder al opgemerkt dat de Turken vaak binnen de eigen buurtgrenzen blijven wonen. Bij de Marokkanen is de mobiliteit in de niet-achtergestelde agglomeratie groter. Zij hebben ook een redelijk groot vertrekoverschot hiernaartoe. Er verhuizen dus meer Marokkanen van de kansarme onderzoeksbuurten naar de niet-achtergestelde agglomeratie dan omgekeerd.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
151
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 128: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN DE BUURTEN VAN HERKOMST EN AANKOMST VOOR MAROKKANEN EN TURKEN, KANSARME BUURTEN IN GENT, AANTAL MIGRATIES PER 1000 BELGISCHE INWONERS, 19861999. Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor Turken, kansarm e buurten in Gent
Verstedelijkingsgraad van de buurten van herkom st en aankom st voor Marokkanen, kansarm e buurten in Gent mig/1000inw
mig/1000inw
100 80 60 40 20 0 -20 -40 over ige acht ergest elde banlieue regionale st adkleine st ad agglomerat ie buurt en
inwijking
uitwijking
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 -10
overigeacht ergest eldebanlieue regionale st adkleine st ad
andere
totaal
agglomerat ie buurt en
saldo
4.3.3.
SOCIODEMOGRAFISCHE KENMERKEN
4.3.3.1.
Leeftijd
inwijking
uit wijking
ander e
t ot aal
saldo
Ook in Gent vinden we dezelfde verschillen tussen de leeftijdsopbouw van kansarme en referentiebuurten terug als in Antwerpen en Brussel. In de kansarme buurten is de bevolking opvallend jonger (Grafiek 129) dan in de referentiebuurten. Het aandeel jonge volwassenen is in beide typen onderzoeksbuurten ongeveer gelijk, maar de kinderen (leeftijdsklassen tot 19 jaar) zijn oververtegenwoordigd in de kansarme buurten. In de referentiebuurten is integendeel het aandeel ouderen (60+) belangrijker. GRAFIEK 129: LEEFTIJDSOPBOUW IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT (1986-1999). Leeftijdsopbouw in de Gentse onderzoeksbuurten 100-104 95-99 90-94 85-89 80-84 75-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 -10
-8
-6
-4
-2
0
2
4
6
8
10
%
kansarme buurten
152
referentiebuurten
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
De migratiepatronen van de twee typen onderzoeksbuurten vertonen minder grote verschillen dan in de eerder besproken steden. Enkel het aantal migraties door kinderen (0 tot 4, maar vooral 5 tot 19 jaar) is in de kansarme buurten opvallend veel groter (Tabel 71). Het migratiesaldo is negatief voor alle leeftijdsgroepen in beide typen onderzoeksbuurten, behalve voor de groep tussen 20 en 24 jaar oud. Zij vertonen een vertrekoverschot, zowel in de kansarme als in de referentiebuurten. TABEL 71: AANTAL MIGRATIES PER LEEFTIJDSKLASSE PER 1000 INWONERS, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999
0-4 5-19 20-24 25-34 35-59 60-79 80+ totaal
4.3.3.2.
interne migraties 6,6 10,6 7,8 9,9 8,3 2,1 0,3 45,6
Kansarme buurten inwijking uitwijking totaal
11,0 20,6 23,3 32,0 22,0 4,5 1,1 114,7
13,6 22,3 20,7 35,5 25,6 7,1 3,0 127,8
31,2 53,6 51,9 77,5 55,9 13,7 4,4 288,1
saldo -2,5 -1,7 2,6 -3,5 -3,6 -2,6 -1,9 -13,1
Referentiebuurten interne Inwijking uitwijking totaal migraties 1,2 6,7 8,9 16,8 29,0 2,3 12,7 14,0 36,3 2,1 18,8 15,4 68,5 4,3 30,5 33,8 43,6 3,5 18,7 21,4 1,3 5,1 5,7 12,1 8,2 0,5 4,2 3,5 15,1 96,7 102,7 214,6
saldo -2,2 -1,3 3,4 -3,3 -2,7 -0,7 0,7 -6,0
Nationaliteit
Het aandeel van de binnenlandse migraties uitgevoerd door niet-Belgen is aanzienlijk kleiner in Gent vergeleken met Antwerpen en Brussel. In de referentiebuurten is slechts 7% van de verhuizers van een vreemde nationaliteit. Hiervan is 3% afkomstig uit de Europese Unie, waarvan een derde Nederlanders (Grafiek 130, Tabel 73). In de kansarme buurten is het percentage van vreemde nationaliteit groter: 21% van de verhuisbewegingen gebeurt door niet-Belgen. Meer dan de helft hiervan zijn Turken (13%). In tegenstelling tot de eerder besproken steden is in Gent het aandeel Marokkanen minder significant: slechts 2%, een aandeel vergelijkbaar met dat van de inwoners van de EU. De andere nationaliteiten hebben een kleiner aandeel (Ex-Joegoslavië: 1%, Subsaharisch Afrika: 1%, Grafiek 130, Tabel 72).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
153
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 130: TOTALE BINNENLANDSE MOBILITEIT NAAR GEOGRAFISCHE REGIO VAN DE VERHUIZER, KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 Totale binnenlandse m obiliteit volgens nationaliteit, kansarm e buurten in Gent
Totale binnenlandse mobiliteit volgens 1% nationaliteit, referentiebuurten in Gent 1%
1%3%1% 0%
3%
13% 1% 2%
79%
93%
.
België EU Oost-Europa en voormalig GOS Andere Europese Landen Noord-Amerika Latijns-Amerika Subsaharisch Afrika Arabisch Afrika Arabisch Azië Azië Vluchteling Onbestemd
TABEL 72: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, KANSARME BUURTEN IN GENT, 1986-1999
België Marokko Turkije Frankrijk Spanje Nederland Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
interne migraties
inwijking
23,1 1,6 16,1 0,3 0,4 0,4 1,1 2,6 45,6
94,6 1,7 11,2 0,5 0,4 0,8 1,2 4,4 114,7
uitwijking
107,6 2,3 10,8 0,6 0,4 0,7 0,9 4,6 127,8
totaal
Saldo
mig/1000inw
%
225,3 5,5 38,1 1,4 1,1 1,9 3,1 11,7 288,1
78,2 1,9 13,2 0,5 0,4 0,7 1,1 4,0 100
-13,0 -0,6 0,4 -0,1 0,0 0,1 0,3 -0,2 -13,1
TABEL 73: AANTAL MIGRATIES PER 1000 INWONERS PER NATIONALITEIT, REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999
België Marokko Turkije Frankrijk Spanje Nederland Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
154
interne migraties
Inwijking
12,3 0,0 0,3 0,2 0,1 0,3 0,2 1,7 15,1
90,6 0,3 0,6 0,3 0,2 0,8 0,3 3,6 96,7
uitwijking 95,8 0,2 0,6 0,3 0,2 0,9 0,3 4,5 102,7
totaal
saldo
mig/1000inw
%
198,7 0,5 1,4 0,8 0,6 2,0 0,7 9,8 214,6
92,6 0,3 0,7 0,4 0,3 0,9 0,3 4,6 100
-5,2 0,1 0 0 0 -0,1 0 -0,9 -6,0
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
Wanneer we de onderlinge verhouding van de verschillende soorten migraties (interne migraties, inwijking en uitwijking) bekijken, zien we opnieuw dat het aandeel interne migraties bij de Belgische bevolking opvallend veel lager ligt dan bij de buitenlandse bevolking (resp. 10% in de kansarme buurten, 6% in de referentiebuurten). Hoewel het aandeel van de interne migraties voor vreemde nationaliteiten hoger ligt, vinden we in de referentiebuurten geen uitzonderlijk hoge waarden terug voor de belangrijkste groepen (Het hoogste percentage ligt bij de Fransen met 25%). In de kansarme buurten zijn het vooral de Turken die vaak binnen de eigen buurtgrenzen verhuizen (42%, Tabel 74). Verder vertonen ook de bewoners uit Spanje, Ex-Joegoslavië en in iets mindere mate Marokko hoge waarden voor interne migraties (resp. 34%, 35% en 29%). TABEL 74: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, KANSARME BUURTEN IN GENT, 1986-1999 België Marokko Turkije Frankrijk Spanje Nederland Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
interne migraties 10,3 28,8 42,2 24,3 34,1 20,8 35,0 22,4 15,8
inwijking 42,0 29,8 29,5 35,9 32,1 41,1 37,2 38,1 39,8
uitwijking 47,8 41,5 28,3 39,8 33,8 38,2 27,8 39,5 44,4
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100
TABEL 75: PROCENTUELE VERDELING INTERNE MIGRATIES, INWIJKING EN UITWIJKING VOOR DE BELANGRIJKSTE NATIONALITEITEN, REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999 België Marokko Turkije Frankrijk Spanje Nederland Ex-Joegoslavië Andere Landen Totaal
interne migraties 6,2 8,9 18,8 24,7 23,3 16,9 24,0 16,9 7,1
inwijking 45,6 63,7 39,7 35,8 36,1 39,7 38,3 37,2 45,1
uitwijking 48,2 27,4 41,5 39,5 40,6 43,5 37,7 45,9 47,9
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100
Wanneer we de volledige periode bekijken, kunnen we voor de Belgen in de kansarme buurten een stijging van de in- en uitwijking afleiden tussen 1992 en 1997. De toename is iets groter voor de uitwijkingen dan voor de inwijkingen wat leidt tot een groeiend vertrekoverschot tijdens de jaren ’90. Vanaf 1997 dalen de aantallen in- en uitwijkingen, maar het saldo blijft negatief (Grafiek 131). In de referentiebuurten is tijdens de hele jaren ’90 een lichte parallelle stijging merkbaar van de in- en uitwijkingen. Deze loopt parallel voor de migratiestromen in beide richtingen waardoor het negatieve migratiesaldo vrij constant blijft.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
155
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 131: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR BELGEN PER 1000 BELGISCHE INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999. Binnenlandse m igraties door Belgen, kansarm e buurten in Gent
Binnenlandse m igraties door Belgen, referentiebuurten in Gent 120
200
80
mig/1000inw
mig/1000inw
100 150 100 50 0
60 40 20 0 -20
-50 1986 saldo
1988
1990
1992
int erne migr at ies
1994
1996
inwijking
1998
-40 1986
uit wijking
saldo
1988
1990
1992
int erne migr at ies
1994
1996
inwijking
1998 uit wijking
Hoewel we voor de inwoners van de Europese Unie moeilijk specifieke conclusies kunnen trekken door de kleine aantallen migraties, kunnen we wel een globale stijging van de totale mobiliteit aflezen.Door schommelingen van de in- en uitwijking varieert het saldo rond het nulpunt. GRAFIEK 132: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR INWONERS VAN DE EU PER 1000 EU-INWONERS IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN IN GENT, 1986-1999.
350 300 250 200 150 100 50 0 -50 -100 -150 -200
Binnenlandse m igraties door EUburgers referentiebuurten in Gent 350
mig/1000inw
mig/1000inw
Binnenlandse migraties door EU-burgers, kansarme buurten in Gent 300 250 200 150 100 50
0 -50 -100
1986
saldo
1988
1990
interne migraties
1992
1994
inwijking
1996
1998
uitwijking
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo
int erne migrat ies
inwijking
uit wijking
Voor de Marokkaanse bevolking in de kansarme buurten zijn ook sterke schommelingen waar te nemen in het aantal binnenlandse migraties. Het saldo is licht negatief. Over de hele onderzoeksperiode is een lichte daling van de totale mobiliteit zichtbaar. Ook bij de Turken merken we deze trend op. De interne migraties zijn bij deze groep belangrijker dan de in- en uitwijking. Het saldo is over de gehele onderzoeksperiode positief.
156
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
GRAFIEK 133: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES DOOR MAROKKANEN EN TURKEN PER 1000 MAROKKAANSE INWONERS IN KANSARME BUURTEN IN GENT, 1986-1999. Binnenlandse m igraties door Turken, kansarm e buurten in Gent 140 120
mig/1000inw
mig/1000inw
200
Binnenlandse m igraties door Marokkanen, kansarm e buurten in Gent
150 100 50 0 -50
100 80 60 40 20 0
-100
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
saldo saldo
int erne migrat ies
inwijking
int er ne migrat ies
inwijking
uit wijking
uit wijking
Uit de voorgaande paragrafen kunnen we het volgende besluiten: •
Ook in Gent ligt de mobiliteit hoger in de kansarme onderzoeksbuurten vergeleken bij de referentiebuurten (gemiddeld 307mig/1000inw t.o.v. 232 mig/1000inw). Ten opzichte van Brussel en Antwerpen ligt de mobiliteit in de kansarme buurten lager (373mig/1000 in Brussel en 343mig/1000inw in Antwerpen). Tijdens de jaren negentig stijgt de mobiliteit zowel in de kansarme buurten (+28%) alsook in de referentiebuurten (+20%).
•
binnen de kansarme onderzoeksbuurten wordt veel meer verhuisd in vergelijking met de referentiebuurten (15% van alle verhuisbewegingen in de kansarme onderzoeksbuurten vergeleken bij slechts 6,5% in de referentiebuurten). Tijdens de onderzoeksperiode stijgt het aantal interne migraties in de kansarme onderzoeksbuurten van Gent.
•
de kansarme buurten kennen een totaal jaarlijks vertrekoverschot tijdens de gehele onderzoeksperiode (met uitzondering van 1992 en 1998). Het vertrekoverschot is groter in kansarme buurten vergeleken bij de referentiebuurten (-8,0 mig/1000inw t.o.v. -4,4mig/1000inw). Het vertrekoverschot lag hoger tijdens de tweede helft van de jaren negentig (een situatie vergelijkbaar met Brussel en Antwerpen).
•
het buitenlands migratiesaldo is positief in zowel de kansarme onderzoeksbuurten (+5,1mig/1000inw) alsook in de referentiebuurten (+1,6mig/1000inw) tijdens de onderzoeksperiode (1986-1999). Het compenseert een sterk binnenlands migratieoverschot: -13,1mig/1000inw in de kansarme onderzoeksbuurten en 6,0mig/1000inw in de referentiebuurten.
•
de kansarme onderzoeksbuurten hebben vooral een uitwisseling met het niet achtergestelde deel van de agglomeratie (57% van alle migraties in kansarme buurten). De uitwisseling met andere kansarme buurten bedraagt in Gent slechts 24%. De migratiesaldi zijn in beide gevallen negatief. Tijdens de laatste jaren van de onderzoeksperiode lijken de vertrekoverschotten af te nemen.
•
In Gent is het verhuizen over zeer korte afstanden (<2km) minder belangrijk dan in de twee andere grote steden, slechts 20% van de migraties in kansarme buurten en 14% in de referentiebuurten. Wanneer we kijken naar de migraties tot 5 Km, dan is het aandeel even groot als in Antwerpen, namelijk 72% in de kansarme onderzoeksbuurten en 64% in de referentiebuurten. Het grootste deel van de migraties gaan dus nog steeds over korte afstanden (minder dan 5km) maar het belang van heel korte afstanden is minder groot dan in de twee andere besproken steden.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
157
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN –
MIGRATIES IN DE STADSGEWESTEN VAN
BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
158
•
Beschouwen we de verhuisbewegingen naar nationaliteit dan valt vooral het afwijkend migratiegedrag op van een aantal nationaliteitsgroepen zoals Marokkanen en Turken. Zoals ook in Brussel en Antwerpen verhuizen zij veel meer binnen de wijk dan de Belgen (respectievelijk 29% en 42% van al hun migraties hebben plaats binnen de wijk terwijl dit slechts 10% voor de Belgische bevolking).
•
Ook in Gent stellen we tijdens de jaren negentig een toename vast van de mobiliteit van de Belgische bevolking in de kansarme onderzoeksbuurten. Dit ging gepaard met een toenemend vertrekoverschot, dat naar het einde van de onderzoeksperiode evenwel terugliep. Zowel de Marokkanen alsook de Turkse bevolking kende een teruglopende mobiliteit tijdens de onderzoeksperiode.
•
De kansarme onderzoeksbuurten vertonen een negatief migratiesaldo voor alle leeftijdsgroepen met uitzondering van de leeftijdsgroep 20-24jaar. In tegenstelling tot Brussel vertoont deze groep een vestigingsoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
5.
DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE GENTRIFICATION BUURTEN
5.1.
INLEIDING
Gentrificatiebuurten kunnen worden omschreven als buurten die een proces van opbloei en vernieuwing vertonen door de komst van rijkere huishoudens of huishoudens met een vooruitzicht op een betrekkelijk hoog inkomen36. Gentrificatie komt voornamelijk voor in de centraal gelegen arbeidersbuurten die een interessant architectonisch karakter vertonen en die een periode van verval hebben doorgemaakt. Drie buurten die door ons geselecteerd werden als kansarme buurten vertonen kenmerken van gentrification. Het gaat om de Dansaertwijk in Brussel, De Zuidwijk in Antwerpen en Patershol in Gent. De drie wijken werden weliswaar op verschillende tijdstippen herontdekt door de meer welgestelde huishoudens, die er relatief goedkoop een huur- of een koopwoning vinden dichtbij het werk en de voorzieningen van het stadscentrum. Niet elk gentrificatieproces verloopt op dezelfde wijze, maar constanten zijn in ieder geval de vervanging van lagere door hogere inkomensgroepen en de fysische vernieuwing van de buurt. Dat er verschillen zijn tussen het verhuispatroon in deze drie buurten blijkt uit de onderstaande grafieken. Het aandeel van de verhuisbewegingen van personen die woonachtig zijn in Zuid, sluit het best aan bij het algemene aandeel in de kansarme buurten (ter herinnering: circa 50% verhuist binnen de eigen of naar een andere kansarme buurt, 30% verhuist naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie, circa 10% verhuist naar de banlieue of naar elders in België en 8% vertrekt naar het buitenland). In Dansaert is het aandeel verhuizers naar een kansarme buurt hoger (bijna 60%) en in Patershol veel lager, namelijk net geen 30%. GRAFIEK 134: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN HET TOTAAL DER KANSARME BUURTEN EN DRIE GENTRIFICATION BUURTEN Ve rhuis be w e g ing e n van be w one rs van he t totaal de r k ans arm e buurte n e n drie g e ntrification buurte n 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Tot aal kansar me buurt en
Binnen de buurt
36
Dansaert
Kansarme buur t
Agglomer at ie
Pat ershol
Banlieue
Andere binnenland
Zuid
Int er nat ionale migrat ie
Zie De Lannoy, 2000, geciteerd in DEVRIESE, L., Wonen in Brussel: een onderzoek naar de verhuismotivaties en woonwensen van Vlamingen. Eindverhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad Licentiaat in de Geografie, VUB, 2003
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
159
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
Het migratiesaldo voor de totale onderzoeksperiode is voor het totaal van de kansarme buurten negatief (-10 promille). In Dansaert en Zuid is het veel meer negatief(in 20 promille), en het is positief voor Patershol. GRAFIEK 135: MIGRATIESALDO VAN HET TOTAAL VAN DE KANSARME BUURTEN IN RELATIE TOT DRIE SPECIFIEKE VOLGENS BESTEMMING/HERKOMST (IN PROMILLE) Mig raties aldo van het totaal van de kans arme buurten in relatie tot drie s pecifeieke volg ens bes temming /herkoms t
20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 Totaal kans arme buurten
Dans aert
P aters hol
Zuid
-5,0 -10,0 -15,0 -20,0 -25,0 Kans arme buurt
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of ges chrapt
Totaal
Uit de volgende grafiek blijkt dat het migratiesaldo van de drie beschouwde buurten sterke schommelingen vertoont in de tijd, in vergelijking met de het gemiddelde van de kansarme buurten. Vooral in Patershol en Zuid kan de band gelegd worden met de stedelijke ontwikkelingen die zich er hebben voorgedaan. Voor een bespreking hiervan verwijzen we naar de volgende paragrafen waar deze ontwikkelingen in de drie buurten diepgaander aan bod komen.
160
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 136: EVOLUTIE VAN HET MIGRATIESALDO VOOR HET TOTAAL VAN DE KANSARME BUURTEN EN DAT VAN DANSAERT, PATERSHOL EN ZUID (IN PROMILLE) E volutie van het mig raties aldo voor het totaal van de kans arme buurten en dat van Dans aert, P aters hol en Zuid (in promille) 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 -20,0 -40,0 -60,0 -80,0 -100,0 1986
1987
1988
1989
1990
DANS AE R T
1991
1992
P ATE R S HOL
1993
1994
ZUID
1995
1996
1997
1998
1999
Totaal
TOTAAL KANS AR ME BUUR TE N
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
161
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
5.2.
DANSAERT, BRUSSEL
In deze paragraaf worden de verhuisbewegingen van de Dansaertwijk in het centrum van Brussel meer in detail besproken. Deze wijk kende tijdens de jaren '90 een heropwaardering en vormt het Brussels schoolvoorbeeld van een wijk die aan 'gentrificatie' onderhevig is. Dit neemt evenwel niet weg dat deze wijk door Kesteloot e.a. (1997) op basis van cijfers uit 1991 nog als kansarm geklasseerd werd. In Grafiek 137 worden de verhuisbewegingen geanalyseerd volgens de bestemming van de migraties. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen kansarme buurten, de agglomeratie (met uitzondering van de kansarme buurten), de banlieue, de niet stedelijke gebieden (= gelegen buiten de stadsgewesten) en het buitenland. Analyseren we de verhuisbewegingen volgens bestemming dan stellen we het volgende vast (periode 1986-1999): -
een kwart van alle 'vertrekkende' verhuisbewegingen hebben als bestemming de Dansaertwijk (24%). Dit zijn dus migraties binnen de wijk zelf het grootste deel van de uitwijkingen heeft als bestemming een andere kansarme buurt (35%) een vijfde van alle uitwijkingen heeft het niet-achtergestelde deel van de agglomeratie als bestemming (22%) 12% van de uitwijkingen gaan naar het buitenland (we mogen veronderstellen dat de categorie onbekend of geschrapt overeenstemt met buitenlandse migraties; zie hoger) slechts een zeer klein deel van de uitwijkingen heeft als bestemming de banlieue (2%) of een gebied gelegen buiten de stadsgewesten (5%)
We stellen vast dat ruim 80% van de vertrekkende migratiebewegingen in de Dansaertwijk een 'stedelijke' bestemming heeft, waarvan het merendeel verhuist ofwel binnen de eigen wijk (24%) ofwel vertrekt naar een andere kansarme buurt (35%). De overige 22% verhuist naar het niet-kansarme deel van de agglomeratie. Ruim 10% vertrekt naar het buitenland. GRAFIEK 137: VERHUISBEWEGINGEN VAN DE BEWONERS VAN DE DANSAERTWIJK, VOLGENS BESTEMMING IN DE PERIODE 1986-1999 Verhuisbewegingen van bewoners van de Dansaertwijk in de periode 1986-1999
Onbekend of geschrapt 10% Internationale migratie 2% Andere binnenland 5%
Binnen de eigen kansarme buurt 24%
Banlieue 2%
Agglomeratie 22%
Naar een andere kansarme buurt 35%
Analyseren we de verhuisbeweging van de bewoners van de Dansaertwijk volgens herkomst (Grafiek 138) dan stellen we een soortgelijke verdeling vast (periode 1986-1999):
162
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
-
het grootste deel van de inwijkingen is afkomstig uit een andere kansarme buurt (38%), gevolgd door inwijkingen uit buurten gelegen in de agglomeratie maar die evenwel niet kansarm zijn (27%) de internationale inwijkingen spelen een belangrijke rol in de Dansaertwijk (25%) de inwijking vanuit de banlieue of een gebied gelegen buiten de stadsgewesten is eerder klein (13%)
We kunnen hieruit besluiten dat de verhuisbewegingen naar herkomst een vergelijkbare verdeling vertonen als deze naar bestemming. Meer dan de helft van de migraties zijn afkomstig vanuit een stedelijke buurt (65%) waarvan het grootste deel vanuit kansarme buurten (38%). Internationale migraties spelen een grotere rol vergeleken bij de migraties naar bestemming. We dienen bij het vergelijken van de procentuele verdeling naar herkomst met deze naar bestemming rekening te houden met het feit dat bij de migraties naar bestemming ook de verhuisbewegingen binnen de wijk in rekening gebracht werden (we beschouwen dit als een bestemmingsmigratie). Bij de verdeling van de migraties naar bestemming wordt dus een categorie meer opgenomen wat een invloed heeft op de procentuele verdeling. GRAFIEK 138: VERHUIZINGEN NAAR DE DANSAERTWIJK VOLGENS HERKOMST IN DE PERIODE 1986 - 1999 Verhuizingen naar de Dansaertwijk in de periode 1986 - 1999 volgens herkomst
Binnen de eigen kansarme buurt 0% Onbekend of geschrapt 23%
Andere kansarme buurt 38% Internationale migratie 2% Andere binnenland 7% Banlieue 3%
Agglomeratie 27%
Om na te gaan welke verschuivingen er zich in de tijd hebben voorgedaan voor wat betreft de bestemming naar waar bewoners van Dansaert verhuizen, werd de evolutie van de vertrekbewegingen in promille geschetst tussen 1986 en 1999. (Grafiek 139): -
-
-
tijdens de bestudeerde periode (1986-1999) zijn de migraties naar andere kansarme buurten het belangrijkst. Hun aantal ligt gedurende de gehele periode hoger dan de migraties binnen de buurt en dan de migraties naar het niet kansarme deel van de agglomeratie we kunnen twee perioden onderscheiden: 1986-1993 en 1993- 1999 tijdens de eerste periode (1986-1993) blijven de migraties naar andere kansarme buurten constant. De migraties binnen de eigen buurt (die aanvankelijk even belangrijk waren als de migraties t.o.v. kansarme buurten) kennen een sterke daling tot in 1990, waarna hun aantal weer sterk toeneemt tot in 1993. Ook de migraties naar de agglomeratie kennen een identieke toename vanaf 1990. In 1993 zijn alle drie migraties bijna even belangrijk tijdens de tweede periode (1993-1999) is vooral het verloop van de migraties naar de kansarme buurten opvallend. Terwijl de migraties binnen de buurt en de migraties naar het niet kansarme deel van de agglomeratie een geleidelijke stijging kennen (met aan het
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
163
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
-
einde van deze periode een stagnatie of zelfs lichte daling in het geval van de migraties binnen de buurt), vertonen de migraties naar kansarme buurten eerst een zeer sterke toename tot in 1997, gevolgd door een sterke terugval. Hun aantal ligt aan het einde van de onderzoeksperiode evenwel nog altijd hoger vergeleken bij de rest de internationale migraties kennen een min of meer constant verloop tot het midden van de jaren negentig (1994), waarna een grilliger verloop wordt genoteerd (met pieken in 1995 en 1999)
Uit Grafiek 139 kunnen we besluiten dat in de Dansaertwijk de migraties naar het nietkansarme deel van de agglomeratie belangrijker wordt doorheen de tijd. De migraties naar andere kansarme buurten kende vooral tijdens de eerste helft van de jaren negentig een zeer sterke toename om vervolgens weer af te nemen. De migraties binnen de wijk vertonen een schommelend verloop met een sterke daling in 1990 en een afname naar het einde van de onderzoeksperiode toe. GRAFIEK 139: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN DE DANSAERTWIJK, IN PROMILLE Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van de Dansaertwijk in promille 120,0
100,0
80,0
60,0
40,0
20,0
0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Binnen de eigen kansarme buurt
Naar een andere kansarme buur t
Agglomer at ie
Banlieue
Andere binnenland
Int ernat ionale migrat ie
1999
Tot aal
Onbekend of geschr apt
Op Grafiek 140 werd de evolutie uitgezet van het migratiesaldo in de Dansaertwijk. Hierop kunnen we aflezen t.o.v van welke gebieden de Dansaertwijk tijdens deze periode inwoners verliest en/of bij krijgt. De belangrijkste vaststellingen zijn: -
-
-
164
doorheen bijna de gehele onderzoeksperiode vertoont de Dansaertwijk een negatief migratiesaldo t.o.v. kansarme buurten en t.o.v. het niet kansarme deel van de agglomeratie. De Dansaertwijk verliest dus inwoners aan zowel het kansarme als het nietkansarme deel van de agglomeratie. Het migratiesaldo t.o.v. het buitenland is daarentegen positief ook hier kunnen we weer twee periode onderscheiden gelegen voor en na 1993 tijdens de eerste periode (1986-1993) kende de Dansaertwijk een groot negatief saldo t.o.v. andere kansarme buurten terwijl het saldo t.o.v. de andere gebieden beduidend kleiner was (met uitzondering van het internationaal saldo dat vanaf 1990 hogere positieve waarden vertoont) de periode na 1993 wordt gekenmerkt door een hoog negatief saldo voor zowel de kansarme alsook de niet-kansarme delen van de agglomeratie. Tijdens deze periode verliest de Dansaertwijk inwoners zowel aan kansarme als niet-kansarme buurten in de agglomeratie. Het internationaal saldo kent een maximum in 1996 om vervolgens weer af te nemen. Het is evenwel niet groot genoeg om het eerder vermeld verlies te compenseren.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 140: EVOLUTIE VAN HET MIGRATIESALDO IN DE DANSAERTWIJK (1986 1999) VOLGENS BESTEMMING/HERKOMST (IN PROMILLE) Evolutie van het migratiesaldo in de Dansaertwijk (1986 - 1999) volgens bestemming/herkomst (in promille) 80,0
60,0
40,0
20,0
0,0
- 20,0
- 40,0
- 60,0
- 80,0
- 100,0 1986
1987
1988
Ander e kansarme buurt
1989
1990
Agglomer at ie
1991
Banlieue
1992
1993
Andere binnenland
1994
1995
1996
Int er nat ionale migrat ie
1997
1998
1999
Onbekend of geschrapt
Vier migratiestromen spelen een belangrijke rol in het migratiepatroon van de Dansaertwijk: migraties van en naar andere kansarme buurten (meest omvangrijke migratiestroom tijdens de gehele periode), migraties binnen de buurt, migraties van en naar het niet-kansarme deel van de agglomeratie (aandeel neemt toe tijdens onderzoeksperiode) en de internationale migraties (minst omvangrijk). Tot het begin van de jaren negentig (1993) wordt de Dansaertwijk gekenmerkt door een constant aantal migraties van en naar kansarme buurten, een wisselend verloop van de migraties binnen de buurt (met een dieptepunt in 1990), een toenemend belang van de migraties van en naar het niet-achtergestelde deel van de agglomeratie en een constant aantal internationale migraties. Verder merken we op dat tijdens deze periode (1986-1993) de Dansaertwijk een groot vertrekoverschot kent t.o.v. andere kansarme buurten. De Dansaertwijk verliest dus hoofdzakelijk bewoners aan andere kansarme buurten. Tijdens de tweede helft van onze onderzoeksperiode (1993-1999) springen twee evoluties in het oog: ten eerste de zeer sterke stijging van de migratiestroom van en naar andere kansarme buurten (met een piek in 1997) en de verdere stijging van de uitwisseling met de agglomeratie. Beide migratiestromen veroorzaken een groot vertrekoverschot in de wijk vanaf 1995. De Dansaertwijk verliest nu niet enkel inwoners aan andere kansarme buurten maar ook aan de agglomeratie. Opvallend tijdens deze periode is ook het stijgend inwijkingoverschot uit het buitenland (met een piek in 1998), dat evenwel onvoldoende is om het bevolkingsverlies te compenseren. De relatie tussen de heropleving van de Dansaertwijk en het waargenomen migratiepatroon verdient verder onderzoek. De sterke stijging in de Dansaertwijk van de migraties naar kansarme buurten tijdens het midden van de jaren negentig (met als resultaat een groot vertrekoverschot) zou kunnen wijzen op sociale verdringing waarmee het proces van gentrificatie veelal wordt geassocieerd. We stellen bovendien een stijging vast van de migraties naar het niet-kansarme deel van de agglomeratie, wat zou kunnen wijzen op een STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
165
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
verschuiving in het type migrant (minder achtergesteld). Opvallend is evenwel dat het migratiesaldo t.o.v. van het niet kansarme deel van de agglomeratie ook sterk negatief is (dwz dat de Dansaertwijk inwoners verliest aan het niet achtergesteld deel van de stad).
166
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
5.3.
ZUID, ANTWERPEN
Ook de wijk Antwerpen-Zuid is van kansarme buurt naar een hoog aangeschreven wijk geëvolueerd. Dit is evenwel weinig het resultaat geweest van stadsvernieuwingsoperaties of van een doelbewuste strategie van de overheid. In de kansarmoede atlas (Kesteloot e.a.) is de buurt in ’91 ten dele opgenomen, maar daarna is de wijk, door een aantal privé-initiatieven één van de trendy-buurten van Antwerpen geworden. de
De buurt kwam tot stand in de laatste jaren van de 19 eeuw, de aanleg van de Zuiderdokken was hier natuurlijk de motoractiviteit. Tot eind van de jaren ’60 was deze plaats nog steeds de locatie voor de vroegmarkten, waar de vissersboten hun lading losten. De buurt aan de kaaien was dan ook een heel levendige en heel volkse buurt. In de tweede helft van de 20ste eeuw kende deze buurt evenwel een aantal belangrijke evoluties. Zo was er onder andere de afbraak van het Zuidstation (1965), de demping van de dokken (1968) en de afbraak van het Hippodroom (1973). Samen met het neergaan van vele volkse buurten in de steden kende deze buurt dan ook een grote achteruitgang. In de tweede helft van de jaren ’90 was er opnieuw een toenemende interesse voor de buurt aan het Zuid. Ten eerste was er opnieuw een interesse voor de Scheldekaaien, waar deze wijk toch ook vlakbij ligt. Verder was er natuurlijk ook de komst van het MUHKA die deze buurt al sinds het begin van de jaren ’90 terug in de schijnwerpers plaatste en anderzijds vielen de vele magazijnen en andere grotere panden, terug in de smaak voor nieuwe vastgoedontwikkelingen. In de beide volgende grafieken werden de migraties uitgezet voor de Antwerpse Zuidwijk. De cijfers hebben betrekking op de migratiebewegingen tijdens de gehele onderzoeksperiode (1986-1999) en werden ingedeeld volgens het type van buurt: eigen buurt (migratie binnen de wijk), kansarme buurt, agglomeratiebuurten (met uitzondering van de kansarme buurten), buurten gelegen in de banlieue, buurten gelegen buiten de stadsgewesten en tenslotte de internationale migraties. Analyseren we de migratiebewegingen naar bestemming dan stellen we vast dat bij de Antwerpse Zuidwijk (1986-1999) het grootste deel van de vertrekmigraties ofwel de agglomeratie (34%) ofwel een andere kansarme buurt (30%) als bestemming hebben. Het aandeel interne migraties valt evenwel ook niet te onderschatten, maar liefst 20% van de 'vertrekkers' vestigt zich binnen de eigen wijk, slechts een zeer klein deel gaat in de banlieue wonen (3%) of buiten een stadsgewest (4%) en toch ook wel 10% vertrok tijdens de periode naar het buitenland
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
167
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 141: VERHUISBEWEGINGEN VAN DE BEWONERS VAN ANTWERPEN-ZUID, VOLGENS BESTEMMING IN DE PERIODE 1986-1999 Verhuisbewegingen van bewoners van Zuid in de periode 1986 - 1999 Onbekend of geschr apt 7% Int er nat ionale migrat ie 3% Binnen de eigen kansarme buurt Andere binnenland
19%
4% Banlieue 3%
Agglomer at ie 34%
Naar een andere kansarme buur t 30%
Analyseren we de migratiebewegingen in Antwerpen-Zuid naar herkomst (1986-1999) stellen we vast dat de inwijkelingen vooral afkomstig zijn uit de agglomeratie (39%) of andere kansarme buurt (30%). Slechts een klein deel is afkomstig van buiten stadsgewest (10%) of uit de banlieue (4%) en de internationale migraties nemen opvallend belangrijke plaats in met 17% van alle migraties naar herkomst
dan een een een
Bij het vergelijken van de cijfers naar bestemming en herkomst dienen we rekening te houden met het feit dat de migraties binnen de wijk bij de migraties naar bestemming gerekend werden en niet voorkomen bij de migraties naar herkomst, waardoor deze laatste groep een kleiner aantal kent. Voor zowel de migraties naar vertrek als de migraties naar herkomst stellen we eenzelfde patroon vast: naast de migraties binnen de wijk vindt er vooral een uitwisseling plaats met de agglomeratie, waarbij de migraties van of naar achtergestelde buurten ongeveer even belangrijk is al de migraties met het niet-kansarme deel van de agglomeratie.
168
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 142: VERHUIZINGEN NAAR ANTWERPEN-ZUID VOLGENS HERKOMST IN DE PERIODE 1986 - 1999 Verhuizingen naar Zuid in de periode 1986 - 1999 volgens herkomst
Binnen de eigen kansar me buurt 0% Onbekend of geschr apt 16% Naar een ander e kansarme buurt Int ernat ionale migrat ie
30%
1% Andere binnenland 10%
Banlieue 4%
Agglomerat ie 39%
Op de volgende grafiek kunnen we de evolutie aflezen van de verhuisbewegingen van bewoners van Antwerpen-Zuid. Beschouwen we de evolutie van deze migratiebewegingen doorheen de tijd dan stellen we het volgende vast: -
-
de migraties binnen de buurt blijven even talrijk tijdens de onderzoeksperiode (19861999), met uitzondering van de jaren 1987-1989 en 1992 toen het aantal migraties beduidend hoger lag de migraties naar een andere kansarme buurt blijven constant de tweede helft van de jaren tachtig en begin jaren negentig, met uitzondering van het jaar 1991 toen er een veel hogere mobiliteit werd opgetekend. Vanaf 1994 kent het aantal migraties naar achtergestelde wijken een achteruitgang in Antwerpen-Zuid. Het aantal migraties lag in 1999 slechts half zo hoog vergeleken bij het begin van de jaren negentig het aantal migraties naar de agglomeratie kent een stijgende trend tijdens de onderzoeksperiode. Het aantal migraties naar het niet-kansarme deel van de agglomeratie lag eind jaren negentig dubbel zo hoog vergeleken bij het begin van de onderzoeksperiode.
Er is hier reeds een zekere evolutie in de buurt Antwerpen-Zuid, zij het dan wel pas vanaf de tweede helft van de jaren ‘90, we weten evenwel dat pas na het begin van de jaren ’90 de populariteit van deze buurt begon toe te nemen. Het afnemend belang van verhuisbewegingen naar andere kansarme buurten kan hier het gevolg van zijn.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
169
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 143: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN ANTWERPEN-ZUID TUSSEN 1986 EN 1999 , IN PROMILLE Evolutie van de verhuisbewegingen in Antwerpen Zuid (in promille) 120,0
100,0
80,0
60,0
40,0
20,0
0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
Binnen de eigen kansarme buurt
Naar een andere kansarme buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
1996
1997
1998
1999
Totaal
Banlieue
Uit volgende grafiek is er een duidelijke evolutie merkbaar, in het begin van de onderzoeksperiode was het migratiesaldo nog positief, al moeten we daaromtrent voorzichtig zijn want het betreft hier enkel het jaar 1986. Daarna zet zich evenwel duidelijk een sterke negatieve trend in, waarbij de wijk vooral inwoners verliest aan andere kansarme buurten en de agglomeratie. In de tweede helft van de jaren ‘90 begint deze negatieve trend evenwel duidelijk om te slaan. Vooral het negatieve saldo ten opzichte van de agglomeratie en de andere kansarme buurten neemt heel sterk af. De buurt krijgt ook een licht positief sado, vanuit andere binnenlandse buurten, de banlieue alsook het buitenland (Internationale migratie + onbekend of geschrapt). Het sterke negatieve saldo in het begin van de jaren ’90, kan duiden op een verliezen aan kansarme bevolking aan kansarme buurten, die dan later wordt vervangen door een veel kleinere groep van een veel minder kansarme bevolking.
170
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 144: EVOLUTIE VAN HET MIGRATIESALDO (1986 - 1999) IN ZUID VOLGENS HERKOMST / BESTEMMING (IN PROMILLE) Evolutie van het migratiesaldo (1986 - 1999) in Zuid volgens herkomst / bestemming (in promille) 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 -20,0 -40,0 -60,0 -80,0 -100,0 1986
1987
1988
1989
Kansarme buurt
1990 Agglomeratie
1991 Banlieue
1992
1993
Andere binnenland
1994
1995
1996
Internationale migratie
1997
1998
1999
Totaal
Onbekend of geschrapt
Conclusie Antwerpen-Zuid is vandaag dus een buurt met een zeer trendy gehalte, terwijl deze buurt op het eind van de jaren ’80 tot de minder goede wijken van de stad behoorde. De gentrificatie van de buurt, is op gang gekomen omwille van diverse redenen, een geïntegreerde aanpak van de overheid was er evenwel niet bij. Deze evolutie zien we ook terug in de migratiegeschiedenis. Enerzijds zien we dat de buurt een heel sterke verhuisdynamiek had met andere kansarme buurten, die nu toch grotendeels verdwenen is. Dit was bovendien een negatief saldo, waarbij de kansarme buurten dus winnen aan bevolking afkomstig uit onze onderzoeksbuurt. Dit kan wijzen op een vorm van sociale verdringing. Anderzijds heeft de buurt ook stilletjes een positief migratiesaldo ontwikkeld, waarbij ook het buitenland (onder andere Nederland), de banlieue en andere niet-stedelijke wijken een belangrijke rol speelden. Deze dynamiek kan dus te maken hebben met de herwaardering van het wonen op de Scheldekaaien, de komst van het MUHKA, en een hierdoor groeiende appreciatie van de bebouwing op het Zuid. Deze tendens heeft niet alleen het aangezicht van de wijk veranderd, maar ook het type van bevolking dat hier woonde.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
171
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
5.4.
PATERSHOL, GENT
De laatste van de drie wijken die van kansarme buurt naar een eerder hoog aangeschreven wijk is geëvolueerd is de wijk Patershol in Gent. Dit is één van de eerste wijken van Vlaanderen, waar met succes stadsvernieuwingsoperaties hebben plaatsgevonden. De wijk kan in ’81 nog als kansarm beschouwd worden, maar in de kansarmoede atlas van 1991 (Kesteloot e.a.) is hij al lang niet meer opgenomen. Grafiek 145 bevat alle verhuisbewegingen van personen die in de periode 1986-1999 woonachtig waren in Patershol en vanuit de wijk zijn verhuisd: -
13 % verhuisde binnen de eigen kansarme buurt & 16 % verhuisde naar een andere kansarme buurt, in het totaal is dus zo’n 29 % naar een kansarme buurt verhuisd. 45 % van de verhuisbewegingen gebeurde naar een andere agglomeratiebuurt
In het totaal is dus zo’n 75% verhuisd binnen de stedelijke agglomeratie. Dit is vrij weinig in vergelijking met andere kansarme buurten of onderzoeksbuurten. Er verhuist dus een groter deel van de inwoners buiten de Gentse agglomeratie. Nu is in het onderzoek reeds aangetoond dat de stad Gent een lage barrière heeft voor de bereikbaarheid van banlieuebuurten of zelfs buurten buiten het stedelijk leefcomplex. Maar zelfs voor de Gentse kansarme buurten is er een sterke band met de niet-agglomeratiebuurten. Zodoende is niet alleen de relatie met andere kansarme buurten veel kleiner, maar is ook de banlieue of andere niet-stedelijk buurten beter bereikbaar. Een bijkomende reden hiervoor is dat op het moment dat onze steekproef werd genomen, Patershol nog maar weinig kenmerken had van een kansarme buurt. GRAFIEK 145: VERHUISBEWEGINGEN VAN DE BEWONERS VAN PATERSHOL, VOLGENS BESTEMMING IN DE PERIODE 1986-1999 Verhuisbewegingen van bewoners van Patershol in de periode 1986 - 1999 Onbekend of geschrapt 4% Binnen de eigen kansarme buurt 13%
Internationale migratie 3% Andere binnenland 10%
Naar een andere kansarme buurt 16%
Banlieue 9%
Agglomeratie 45%
We dienen bij de vergelijking van migraties naar bestemming en migraties naar herkomst rekening te houden dat er bij migraties naar bestemming één categorie meer is, namelijk de verhuisbewegingen binnen de buurt (zie Grafiek 146). We beschouwen deze verhuisbewegingen als bestemmingsmigraties van een persoon of gezin dat binnen de buurt woont. De verdeling van de bewoners volgens herkomst is min of meer gelijkaardig. Ten opzichte van de andere kansarme buurten (of andere onderzoeksbuurten) valt opnieuw het grote aantal verhuisbewegingen met niet-agglomeratiebuurten op. Slechts 2/3de van de 172
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
verhuisbewegingen gebeurde binnen de agglomeratie en van deze 2/3de, was er slechts ¼de afkomstig uit een kansarme buurt. Dit is opnieuw vrij weinig. Opnieuw kunnen hier dezelfde redenen aangehaald worden, namelijk dat op het moment van de steekproefname, Patershol al lang geen echte kansarme buurt meer was en bijgevolg de relatie met andere kansarme buurten veel kleiner is. Omwille van de taille van het stedelijk milieu (Gent) is de relatie met niet-stedelijke buurten hier ook veel groter. GRAFIEK 146: VERHUIZINGEN NAAR ANTWERPEN-ZUID VOLGENS HERKOMST IN DE PERIODE 1986 - 1999 Verhuizingen naar Patershol in de periode 1986 - 1999 volgens herkomst
Onbekend of geschrapt Binnen de eigen kansarme buurt 8% 0% Andere kansarme buurt Internationale migratie 16% 1% Andere binnenland 14%
Banlieue 10%
Agglomeratie 51%
De zwaarste stadsvernieuwingsoperaties in de wijk Patershol, waren reeds afgelopen op het moment dat onze steekproef van start gaat (Grafiek 147). We kunnen evenwel nog de naweeën van deze operaties zien. Het verband tussen de regio’s waarmee de verhuisrelatie intens is, zegt immers veel over de aard van de buurt en de evolutie van dit verband zegt bijgevolg veel over de evolutie van de buurt. Er is in de eerste jaren van de steekproefperiode een sterke daling geweest van het aantal bewoners van de onderzoeksbuurt dat naar een “andere kansarme buurt” is verhuisd. Indien een buurt ingrijpende verandering ondergaat, ten gevolge van stadsherwaarderingsoperaties, dan gebeurt het wel vaker dat een deel van de (kansarme) bevolking zich gedwongen ziet de buurt te verlaten omdat deze niet langer betaalbaar is. Deze verhuisbeweging is dan logischerwijze nogal vaak naar een andere kansarme buurt. Naarmate de effecten van de stadsvernieuwingsoperaties beginnen af te nemen neemt deze verhuisdynamiek ook af. De uitwisseling met niet-stedelijke buurten is daarna vanaf het begin van de jaren ’90 lichtjes beginnen toenemen, een logisch gevolg van het “minder kansarm” worden van de onderzoeksbuurt. Opvallend is verder ook de piek van verhuisbewegingen binnen de agglomeratie die zich eind jaren ’80 heeft afgespeeld, de volgende grafieken tonen aan dat dit te maken heeft met grootschalige bouwprojecten in deze periode. Er is immers een te groot negatief saldo in deze jaren, onmiddellijk gevolgd door een te opvallend positief scenario in het begin van de jaren ’90.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
173
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
GRAFIEK 147: EVOLUTIE VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN PATERSHOL TUSSEN 1986 EN 1999, IN PROMILLE Evolutie van de verhuisbewegingen van bewoners van Patershol in Gent (in promille) 140,0
120,0
100,0
80,0 60,0
40,0
20,0
0,0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
Binnen de eigen kansar me buurt
Naar een andere kansarme buurt
Agglomerat ie
Banlieue
Andere binnenland
Int ernat ionale migrat ie
1999
Tot aal
Onbekend of geschrapt
Indien we de evolutie van het migratiesaldo bekijken dan zien we dat er een heel sterke omslag is tussen het eind van de jaren ’80 en de jaren die daarop volgen. Begin de jaren ‘’90 kende de buurt een enorm positief migratiesaldo, zeker als we rekening houden met de taille van de buurt. Op dat moment waren er evenwel verschillende bouwprojecten aan de gang, enkel dit kan deze heel sterke toename van inwoners verklaren. De evolutie toont ook aan dat deze omslag een verandering teweeg heeft gebracht waarbij vooral de relatie met de kansarme buurten (negatief saldo) wegviel en vooral vervangen werd door een bevolking uit de agglomeratie of zelfs uit de banlieue. GRAFIEK 148: EVOLUTIE VAN HET MIGRATIESALDO IN PATERSHOL (1986 - 1999) VOLGENS BESTEMMING/HERKOMST IN PROMILLE Evolutie van het migratiesaldo in Patershol (1986 - 1999) volgens bestemming/herkomst in promille 80,0 60,0 40,0 20,0 0,0 - 20,0 - 40,0 - 60,0 - 80,0 - 100,0 1986
1987
1988
1989
Ander e kansarme buurt
174
1990
Agglomer at ie
1991
1992
Banlieue
1993
1994
Andere binnenland
1995
1996
1997
Int er nat ionale migrat ie
1998
1999
Tot aal
Onbekend of geschrapt
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– DE VERHUISBEWEGINGEN IN DRIE
GENTRIFICATION BUURTEN
Conclusie Patershol is dus reeds vroeg een gentrificatiebuurt geworden. Eind jaren ‘70 trok deze wijk, omwille van zijn middeleeuws stratenpatroon en de aanwezigheid van een groot aantal waardevolle gebouwen, de aandacht van de overheid. De buurt werd door gerichte ingrepen van verschillende overheden plots een heel hippe buurt, het was dan ook nodig om begin jaren’90 een horecastop af te kondigen. Deze overheidsingrepen vertalen zich ook in de migratiegeschiedenis. Enerzijds is dit door een duidelijke afnemende verhuisdynamiek tussen de onderzoeksbuurt en andere kansarme buurten. De afnemende verhuisdynamiek vertaalt zich vooral in een negatief saldo, waarbij de kansarme buurten dus winnen aan bevolking afkomstig uit onze onderzoeksbuurt. Dit is op het moment dat de buurt opgewaardeerd wordt en bijgevolg lijkt dit fenomeen natuurlijk enorm op sociale verdringing. Deze dynamiek is in Patershol wellicht begeleid door een aantal bouwprojecten, waarbij woningen van slechte kwaliteit gerenoveerd werden en later terug op de markt werden gebracht. Het verschil tussen de buurten naar waar men verhuist in de eerste fase van deze operaties en de buurten waarvan men afkomstig is in de tweede fase, wijst erop dat het hier niet over dezelfde bevolkingsgroepen gaat. De stadsvernieuwingsoperaties zouden met andere woorden voor een vervanging van de bevolking kunnen gezorgd hebben.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
175
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
6.
RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
6.1.
INLEIDING EN WERKWIJZE
De doelstelling van het onderzoek is mede om na te gaan of er een verband bestaat tussen de migratiebewegingen en haar kenmerken en de draagkracht van de achtergestelde buurten. Om hierop een antwoord te bieden werd een analyse gemaakt van een aantal kansarmoedekenmerken op buurtniveau enerzijds en de migratiebewegingen anderzijds. In wat volgt wordt een verband gelegd tussen de graad van achterstelling van een buurt en de migratiegegevens op buurtniveau. De graad van achterstelling van een buurt wordt aangegeven door een rangnummer op basis van de zogenaamde Kesteloot variabelen. De rangschikking is gebeurd voor alle buurten uit de stadsgewesten van Vlaanderen en Brussel. Hoe groter het rangnummer hoe groter de graad van kansarmoede (zie ook hoofdstuk 2). De keuze van de buurten is voor de kansarme en de referentiebuurten op een andere wijze gebeurd. Voor de kansarme buurten is er geen rekening gehouden met de algehele rangschikking, maar wel met de indicatoren van kansarmoede uit 1970, 1981 en 1991, een centrale ligging in de stad en de niet aanwezigheid van sociale woonwijken. Voor de referentiebuurten is er een keuze gemaakt uit de 500 buurten die zich rond het gemiddelde bevonden (op een totaal van 2.209 buurten in de stadsgewesten van Vlaanderen en Brussel) en die daarenboven centraal in de stad gelegen zijn (dit om de vergelijkbaarheid met de achtergestelde buurten te verhogen). Het gevolg van de verschillende keuzemethode is dat de rangen van de geselecteerde kansarme buurten verder uit elkaar liggen en dat duidelijk is dat de meest kansarme buurten in Brussel gesitueerd zijn, vervolgens in Antwerpen en Gent en verder in Genk, Mechelen, Leuven en Oostende. Daarentegen liggen de rangen van de referentiebuurten als gevolg van de keuzemethode dicht bij elkaar en voor alle steden op quasi gelijk niveau (zie Grafiek 149). Besluit is dat bij de analyse van de verbanden tussen migratiepatroon en graad van achterstelling hiermee zal rekening moeten gehouden worden en dat we niet zomaar de gehele ranking van alle 114 buurten kunnen hanteren en dus een onderscheid moet gemaakt worden tussen referentie- en kansarme buurten wat dit betreft. Om de verschillen tussen de kansarme en de referentiebuurten en in tweede instantie ook tussen de steden na te gaan wordt gebruik gemaakt van box-plots. De boxplot toont de mediaan (de horizontale lijn in de box), Percentiel 25 (de onderste zijde van de box, Percentiel 75 (de bovenzijde van de box) en waarden die ver van de rest verwijderd zijn. De lengte van de box komt overeen met de interkwartielafstand (P75-P25). Buurten met waarden die verder verwijderd zijn dan drie keer de grootte van de box zijn aangeduid met een * (dit zijn de “extreme waarden”). Buurten die tussen 1.5 en 3 box-lengten verwijderd zijn van de boven of onderzijde van de box worden “outliners” genoemd en zijn aangeduid met een cirkeltje. De grootste en kleinste geobserveerde waarden die geen outliners zijn, worden eveneens getoond. Er zijn lijnen getrokken van de box-zijden naar deze waarden. Indien de mediaan zich niet in het midden van de box bevindt, weten we dat het gaat om een scheve verdeling. Ligt de mediaan meer naar onder, dan gaat het om een positieve scheefheid, ligt de mediaan eerder naar boven, is er sprake van negatieve scheefheid. De lengte van de staart wordt weergegeven door de outliners en extreme waarden.
176
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 149: DE INDELING VAN DE ONDERZOCHTE STATISTISCHE SECTOREN VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN
Rangorde buurten volgens kansarmoede
600
500
400
300
200 1 2
100 N = 11 17
21 21
ANTWERPEN
3
GENK
BRUSSEL
6.2.
5
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
RELATIE TUSSEN DE MIGRATIEDYNAMIEK EN DE GRAAD VAN KANSARMOEDE
De gemiddelde mobiliteit in de kansarme buurten (mediaan) ligt voor alle steden (met 37 uitzondering van Leuven ) hoger dan deze in de referentiebuurten (Grafiek 150). De grootste mobiliteitsgraad vinden wij terug in de kansarme buurten van Brussel en Leuven, gevolgd door Antwerpen, Oostende, Mechelen en Gent. Genk telt ruimschoots de laagste mobiliteitsgraad.
37
In Leuven werd er slechts één kansarme en één referentiebuurt geselecteerd in het onderzoek. Nergens anders ligt de mobiliteit zo hoog als in beide Leuvense buurten, waarbij afwijkend van het algemene patroon, de referentiebuurt een hogere mobiliteit vertoont dan de kansarme buurt.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
177
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 150: DE MOBILITEIT IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 500
400
44 56 57 58
300
78
Mobiliteit
200
100 1 0
2
N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
Ook uit Grafiek 150 blijkt duidelijk dat de totale mobiliteit veel hoger is in de achtergestelde buurten dan in de referentiebuurten. De woonstabiliteit is in de referentiebuurten veel hoger, wat te maken heeft met een hogere eigendomsgraad, een betere woningkwaliteit en dus een lagere verhuisgeneigdheid.
178
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 151: DE RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN KANSARMOEDE EN DE TOTALE MOBILITEIT IN PROMILLE
Rangorde buurten volgens kansarmoede
600
500
400
300
200 2 100
1 0
100
200
300
400
500
Mobiliteit
Uit de grafische en statistische analyse kunnen we besluiten dat in het algemeen kan gesteld worden dat hoe meer achtergesteld een buurt is, hoe hoger de mobiliteit is (zie ook Tabel 76). De relatie tussen de mobiliteitsgraad en de graad van achterstelling, zowel gemeten naar de rangorde van buurten (Spearman rangcorrelatie van 0.6 of meer) als naar het gemiddeld inkomen (rond de -0.5) is voor de kansarme en de referentiebuurten samen significant (op het 0.01 niveau). De relatie blijft op even sterk voor de drie onderscheiden periodes (1986 – 1990, 1991 – 1995 en 1996 – 1999). Daarenboven blijft deze relatie significant (voornamelijk op 0.05 niveau) binnen de kansarme buurten, maar is minder sterk (correlatie van 0.3 tussen mobiliteit en rangorde buurten en – 0.3 tussen mobiliteit en gemiddeld inkomen). Dit betekent dat er binnen de groep van de achtergestelde buurten kan gesteld worden dat hoe groter de graad van kansarmoede is, hoe groter er de mobiliteit is. Dit geldt voor de totale periode van 14 jaar én voor de drie deelperiodes. Wel is het zo dat de sterkte van de relatie met de tijd afneemt (van 0.481 in 1986 – 1990 tot 0.290 in 1996 – 1999. Voor wat betreft de referentiebuurten is er een significante relatie tussen de mobiliteit en de rangorde buurten (rangcorrelatiecoëfficiënt van 0.4), maar niet met het gemiddelde inkomen. Hier is het zo dat de sterkte van de relatie, in tegenstelling tot de kansarme buurten toeneemt (van 0.323 in 1986-1990 naar 0.416 in 1996 – 1999). Het gemiddelde migratiesaldo is voor de meeste buurten negatief (Grafiek 152). Enkel in de kansarme en referentiebuurten van Oostende en de kansarme buurt van Leuven zien wij een positief saldo. Voor de meeste steden is het migratiesaldo negatiever voor de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten. Dit is zeer uitgesproken zo in Brussel en in Genk, maar is ook duidelijk in Antwerpen en Gent. Omgekeerd is het migratiesaldo in Mechelen (en in Leuven) meer negatief in de referentiebuurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
179
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 152: HET MIGRATIESALDO IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 20 78 90
44
64 65
10 45
0 113
Migratiesaldo
-10
102
-20
1 -30
2
N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
9
8
GENK
BRUSSEL
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
In het algemeen kan gesteld worden dat hoe meer achtergesteld een buurt is hoe negatiever het migratiesaldo is (Grafiek 153). Dit is het geval met een significantie van 0.01 voor de totale periode en voor de twee laatste perioden, echter niet voor de eerste periode tussen 1986 – 1990. Dit betekent dat de relatie tussen het migratiesaldo en de graad van kansarmoede mettertijd sterker is geworden. Als men enkel de kansarme buurten beschouwd, dan kan gesteld worden dat ook binnen de kansarme buurten een negatief verband bestaat tussen migratiesaldo en graad van kansarmoede voor het geheel en voor de twee laatste perioden (echter niet voor de eerste periode). Ook hier wordt dus de negatieve relatie groter met de tijd. Voor de referentiebuurten vinden wij geen verband.
180
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 153: RELATIE TUSSEN HET MIGRATIESALDO (IN PROMILLE) EN DE BUURTRANGORDE VOOR DE KANSARME EN DE REFERENTIEBUURTEN SAMEN
Rangorde buurten volgens kansarmoede
600
500
400
300
200 2 100
1
-30
-20
-10
0
10
20
Migratiesaldo
GRAFIEK 154: DE VERTREKKERS IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 300
200 44
56 57 58
92 89
Uitwijkingen
100
78
67 66 69 68
1 2
0 N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
181
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 155: DE INWIJKINGEN IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 300
200
44 56 57 58
Inwijkingen
100
1 2
0 N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
Het aantal interne verhuisbewegingen is in de grotere steden (Brussel, Antwerpen en Gent), maar ook in Mechelen en Oostende ruim hoger in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten. Genk en weer Leuven zijn de uitzonderingen (Grafiek 156). Er is een zeer sterke en significante relatie tussen de graad van achterstelling van een buurt en het aantal interne verhuisbewegingen zowel voor het totaal van de buurten als voor de kansarme buurten afzonderlijk. Voor de referentiebuurten is er geen relatie met de rangorde variabele, maar wel een grote negatieve en significante met het gemiddeld inkomen. Algemeen kan gesteld worden dat voor de ganse periode en voor de drie deelperiodes afzonderlijk er een sterke negatieve relatie bestaat tussen het inkomen en het aantal interne verhuisbewegingen binnen de buurt. Dit is een duidelijke indicatie voor het feit dat de graad van woonzekerheid duidelijk verbonden is met de levensstandaard en dat de laagste inkomensgroepen te maken hebben met de geringste woonstabiliteit.
182
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 156: DE INTERNE MIGRATIES IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 100
80 21
60 47 48
40
Interne migraties
27
44
20
12
1 0
2
N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
183
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
TABEL 76: RELATIE TUSSEN MIGRATIE EN GRAAD VAN ACHTERSTELLING VIA RANGCORRELATIECOËFFICIËNT VAN SPEARMAN'S RHO Alle buurten
Mobiliteit totaal Mobiliteit 86-90 Mobiliteit 91-95 Mobiliteit 96-99 Interne migraties totaal Interne migraties 86-90 Interne migraties 91-95 Interne migraties 96-99 Inwijkingen totaal Inwijkingen 86-90 Inwijkingen 91-95 Inwijkingen 96-99 Uitwijkingen totaal Uitwijkingen 86-90 Uitwijkingen 91-95 Uitwijkingen 96-99 Migratiesaldo totaal Migratiesaldo 86-90 Migratiesaldo 91-95 Migratiesaldo 96-99 N
184
Rangorde buurten
Gemiddeld inkomen (1993)
Kansarme buurten Rangorde buurten
Gemiddeld inkomen (1993)
Referentiebuurten Rangorde buurten
Gemiddeld inkomen (1993)
0,635
-0,499
0,316
-0,319
0,399
-0,079
0,000
0,000
0,019
0,017
0,002
0,553
0,658
-0,542
0,481
-0,502
0,323
-0,089
0,000
0,000
0,000
0,000
0,013
0,501
0,620
-0,496
0,301
-0,286
0,394
-0,104
0,000
0,000
0,026
0,034
0,002
0,435
0,586
-0,434
0,290
-0,288
0,416
-0,044
0,000
0,000
0,032
0,033
0,001
0,741
0,781
-0,831
0,742
-0,689
0,175
-0,491
0,000
0,000
0,000
0,000
0,185
0,000
0,779
-0,827
0,840
-0,786
0,110
-0,441
0,000
0,000
0,000
0,000
0,406
0,000
0,765
-0,820
0,689
-0,641
0,143
-0,488
0,000
0,000
0,000
0,000
0,280
0,000
0,737
-0,772
0,600
-0,541
0,251
-0,464
0,000
0,000
0,000
0,000
0,056
0,000
0,425
-0,263
0,084
-0,088
0,353
0,055
0,000
0,005
0,542
0,524
0,006
0,681
0,490
-0,353
0,197
-0,210
0,334
-0,029
0,000
0,000
0,149
0,124
0,010
0,825
0,365
-0,203
-0,016
0,022
0,351
0,082
0,000
0,030
0,906
0,874
0,006
0,539
0,387
-0,210
0,060
-0,068
0,390
0,074
0,000
0,025
0,665
0,620
0,002
0,578
0,544
-0,398
0,219
-0,237
0,370
-0,024
0,000
0,000
0,108
0,081
0,004
0,855
0,499
-0,358
0,134
-0,171
0,317
-0,056
0,000
0,000
0,328
0,211
0,014
0,676
0,548
-0,414
0,297
-0,311
0,374
-0,065
0,000
0,000
0,027
0,021
0,003
0,627
0,549
-0,386
0,229
-0,237
0,426
-0,014
0,000
0,000
0,092
0,081
0,001
0,916
-0,435
0,444
-0,444
0,499
-0,064
0,094
0,000
0,000
0,001
0,000
0,630
0,479
0,029
-0,026
0,038
0,040
0,084
-0,093 0,482
0,760
0,785
0,785
0,772
0,526
-0,384
0,423
-0,506
0,573
-0,300
0,243
0,000
0,000
0,000
0,000
0,021
0,064
-0,471
0,453
-0,340
0,299
-0,010
0,076
0,000
0,000
0,011
0,026
0,943
0,566
114
114
55
55
59
59
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
6.3.
RELATIE TUSSEN DE MIGRATIEDYNAMIEK EN DE ECONOMISCHE CONJUNCTUUR
Uit de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe over stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België blijkt duidelijk dat de dynamiek van het migratiepatroon onderhevig is aan diverse factoren38 (zie hoofdstuk 1). De demografische effecten worden doorkruist door conjunctuureffecten. De woningbouw in Vlaanderen en België is een zeer cyclische aangelegenheid. Onze onderzoeksperiode vangt aan in 1986, het begin van een periode van aangroei van het nieuwbouwsurplus. De nettonieuwbouw was er groter dan de demografische incrementen in aantallen huishoudens. Deze opgaande trend loopt door tot 1996 (zie Grafiek 157). Daarna slaat de netto-nieuwbouwtrend weer om en daalt tot ongeveer op het niveau van de demografische basistrend. Het opgaande deel van deze cyclus is in verband te brengen met de duidelijke heropleving van de economische conjunctuur na 1988 en ze is ook een recuperatie t.a.v. de zeer zwakke bouwconjunctuur in het grootste (eerste) deel van de jaren tachtig. Het neergaande deel in de laatste cyclus echter is veel minder dan in de periode 1975-1986 het gevolg van een verzwakkende economie. Het is vooral in perioden van hoogconjunctuur dat sterkere stadsvlucht optreedt om opnieuw te verzwakken met afnemende bouwactiviteit. De cycliciteit in de woningbouw en de achterliggende oorzaken laten zich vertalen in cycli qua suburbanisatie en migratie naar plattelandsgemeenten. Uit de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe wordt dit geïllustreerd aan de hand van de gemiddelde migratiesaldi per 1000 inwoners voor de diverse zones in de grotere Belgische migratiebekkens Antwerpen, Brussel en Gent. In de drie beschouwde migratiebekkens komt de herstelbeweging in de bouwconjunctuur tussen 1988 en 1996 overeen met een sterk negatief migratiesaldo (meer stadsvlucht) in de drie stedelijke zones. Dit is het meest uitgesproken voor Gent en minder voor Brussel, o.m. ten gevolge van compenserende internationale migraties naar de hoofdstad. Na de periode van geringe stadsvlucht in de jaren tachtig komt de periode 1988 – 1996 wel degelijk overeen met hernieuwde emigratie vanuit de stad en ten voordele van alle andere zones in de beschouwde migratiebekkens. De omslag in de nieuwbouwconjunctuur na 1996 wordt vertaald in een vermindering van de stadsvlucht. Dit is het meest uitgesproken voor de stedelijke zone van het Brussels bekken en in mindere mate van het Antwerps bekken. De omslag van de bouwconjunctuur volgens Willaert e.a. is echter niet te verbinden aan een meer algemene economische depressie. Zij denken eerder aan saturatieverschijnselen die te maken hebben met de toegenomen verkeerscongestie, langere pendeltijden en het schaarser en duurder worden van bouwgronden.
38
WILLAERT, D., SURKYN, J. & LESTHAEGHE, R., Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België, Steunpunt Demografie, Vakgroep Sociaal Onderzoek, VUB, 2000
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
185
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
GRAFIEK 157: JAARLIJKSE TOENAMES VAN HUISHOUDENS EN NIEUWBOUWSURPLUS TUSSEN 1971 EN 1998 IN BELGIË
Bron: WILLAERT, D., SURKYN, J. & LESTHAEGHE, R. (2000)
Door een vergelijking te maken van de migratiesaldi voor het geheel van de kansarme en de referentiebuurten per stad ingedeeld in drie perioden van vijf jaar (1986 – 1990, 1991 – 1995 en 1996 – 1999) uit onze studie met de migratiesaldi voor het geheel van de stedelijke zones voor de conjunctuurfasen nieuwbouw, zijnde de periodes 1981 – 1987 (crisisperiode), 1988 – 1996 (herstel) en 1997 – 1999 (omslag) uit de studie van Willaert, Surkyn en Lesthaeghe, kunnen we nagaan of het algemene stedelijke migratiepatroon (de stadsvlucht en de relatie met de economische conjunctuur) in dezelfde mate of juist niet aanwezig is in de achtergestelde en de referentiebuurten van deze steden. In onze studie zijn bijna geen gegevens aanwezig voor de crisisperiode (enkel de jaren 1986 en 1987), maar wel voor de herstel- en de omslagperiode, die niet geheel, maar toch behoorlijk goed overeenkomen met onze geselecteerde periodes (Tabel 77). Vooral de vergelijking met Brussel, Antwerpen en Gent is relevant omdat daar een voldoende aantal buurten werden geselecteerd. Voor de andere steden zijn slechts een beperkt aantal buurten vertegenwoordigd. Mechelen is niet opgenomen in de studie van Willaert e.a. Bij de vergelijking van de migratiesaldi dient er rekening gehouden te worden met het schaaleffect. Een toegenomen negatief migratiesaldo uit een stedelijke zone bij Willaert kan gelijkgesteld worden met een toename van de stadsvlucht, maar een toegenomen negatief migratiesaldo uit een bepaalde buurt kan gepaard gaan met verhuisbewegingen naar andere wijken van de stad.
186
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
TABEL 77: VERGELIJKING VAN DE TIJDSPERIODES VAN DE STUDIE VAN WILLAERT E.A. (2000) EN DEZE STUDIE 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
Studie Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties Crisisperiode Herstelperiode Omslagperiode
Studie Migraties en achtergestelde buurten Stabilisatie mobiliteit op laag niveau Sterke toename mobiliteit Stabilisatie mobiliteit op hoog niveau
Het migratiesaldo van de stad Antwerpen bedroeg in de herstelperiode (1988 – 1996) -4.2‰ (zie Tabel 78). Dit betekent een toename ten opzichte van de crisisperiode (1981 – 1987), wat er volgens Willaert op wijst dat onder invloed van de betere economische conjunctuur de stadsvlucht toegenomen is. Uit onze migratiecijfers op buurtniveau blijkt dat het migratiesaldo voor de kansarme (-2.42‰) en de referentiebuurten (-3.73‰) in het begin van onze analyseperiode (1986-1990) goed overeenkomt met het migratiesaldo voor de ganse stad op het einde van de crisisperiode (3.9‰). In het tweede deel van de herstelperiode (met een grotere toename van het aantal woningen) zien we een forse verhoging van het negatief migratiesaldo tot -9.1‰ in de kansarme en –6.77‰ in de referentiebuurten. Voor wat betreft de omslagperiode zien we een vergelijkbaar (en afgenomen) negatief migratiesaldo voor het geheel van de stad en voor de referentiebuurten, maar een veel sterker negatief migratiesaldo voor de kansarme buurten (17,31‰). Tijdens de crisisperiode bedroeg het migratiesaldo in Brussel (meer bepaald de Brusselse stedelijke zone, zijnde grosso modo het ganse Brussels Hoofdstedelijk Gewest) –3.0‰. In de herstelperiode is dit globaal lichtjes toegenomen tot –3.3‰. In de eerste waarnemingsperiode van de buurtmigraties in de centrale gelegen Brusselse wijken (tussen 1986 en 1990) is er een kleiner negatief migratiesaldo in de kansarme buurten (-2.57‰), zowel als in de referentiebuurten (-0.89‰). In de tweede waarnemingsperiode (het einde van de herstelperiode) is er een zeer sterke toename van het negatief migratiesaldo in de kansarme buurten (-16.09‰) en een toename in de referentiebuurten (-3.38‰) tot op het niveau van de ganse Brusselse stedelijke zone. Tijdens de omslagperiode waar het negatief migratiesaldo globaal voor Brussel daalt tot -0.9‰, wordt dat in de referentiebuurten zelfs lichtjes positief (+0.62‰), maar blijft het sterk negatief in de kansarme buurten (-18.06‰).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
187
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
TABEL 78: EVOLUTIE VAN HET GEMIDDELDE JAARLIJKSE MIGRATIESALDO IN DE GESELECTEERDE ACHTERGESTELDE EN REFERENTIEBUURTEN IN VERGELIJKING MET DE STEDELIJKE ZONES VAN DE MIGRATIEBEKKENS 1986 - 1990
1991 - 1995
1996 - 1999
Totaal 86-99
Achtergestelde buurten
-4,68
-10,48
-14,90
-9,63
Antwerpen
-2,42
-9,10
-17,31
-8,98
Mechelen
-9,58
-4,72
-15,78
-9,60
Brussel
-2,57
-16,09
-18,06
-11,79 +15,64
Leuven
+13,39
+28,09
+3,85
Oostende
-2,29
+1,58
-2,57
-0,99
Gent
-8,19
-5,72
-10,72
-8,03
Genk
-14,76
-17,22
-12,08
-14,89
Referentiebuurten
-3,27
-4,23
-2,34
-3,35
Antwerpen
-3,73
-6,77
-4,84
-5,12
Mechelen
-16,43
-9,49
-17,06
-14,10
Brussel
-0,89
-3,38
+0,62
-1,35
Leuven
-10,63
-9,06
-29,14
-14,89
Oostende
+4,40
+7,44
+5,04
+5,67
Gent
-5,07
-3,71
-4,40
-4,40
Genk
-7,32
-1,06
+0,93
-2,69
1981 - 1987
1988 - 1996
1997 - 1999
Antwerpen
-3,90
-4,20
-4,10
Brussel
-3,00
-3,30
-0,90
Leuven
-4.70
+0.10
-1.80
Oostende
+4.70
+6.30
+2.70
Gent
-2,60
-4,10
-3,20
Hasselt-Genk
-4.60
-2.20
-0.40
Stedelijke zones van de migratiebekkens
Ook voor het totaal van Gent neemt het negatieve migratiesaldo tussen de crisis en de herstelperiode toe (van -2.6‰ tot -4.1‰) om in de omslagperiode weer minder negatief te worden (-3.2‰). Voor de geselecteerde buurten zien we echter het omgekeerde, namelijk een kleiner negatief migratiesaldo in het tweede deel van de herstelperiode. De negatieve migratiesaldi in de referentiebuurten zijn vergelijkbaar met deze van het totaal van de stad, maar zijn in de eerste periode hoger (-5.09‰) dan in de tweede periode (-3.71). In de omslag periode wordt het saldo dan weer meer negatief (-4.4‰). De saldi in de achtergestelde buurten zijn meer negatief, maar weer negatiever in het eerste deel van de herstelperiode (-8.19‰) dan in het tweede deel (-5.72‰). In de omslagperiode is er een forse toename (-10.72‰). De relatie tussen het migratiesaldo en de economische conjunctuur in de stedelijke zones Leuven en Oostende is het omgekeerde van wat in het algemeen verwacht kan worden: het migratiesaldo is het meest positief gedurende de herstelperiode. Dit is ook het geval voor de kansarme en de referentiebuurten. Volgens Willaert e.a. kan een verklaring zijn dat beide bekkens ook grote immigratiestromen ontvangen van buitenaf. In Leuven is dit vooral het geval voor jonge alleenstaanden en in Oostende geldt dit specifiek voor ouderen.
188
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
Het migratiebekken Hasselt-Genk heeft zijn eigen karakteristieken. Gedurende de crisisjaren was deze provincie als geheel een duidelijk emigratiegebied zodat de migratiesaldi in alle zones negatief zijn. Na deze periode wordt echter weer het klassieke patroon gevolgd: meer stadsvlucht gedurende de herstelfase en een omslaande trend na 1996. Dit is duidelijk ook het geval in de referentiebuurten, op een vergelijkbaar niveau als het geheel van de stedelijke zone, en met de kansarme buurten, maar met veel hogere negatieve migratiesaldi.
6.4.
BESLUIT
De gemiddelde mobiliteit in de kansarme buurten (mediaan) ligt voor alle steden (met uitzondering van Leuven39) hoger dan deze in de referentiebuurten. De grootste mobiliteitsgraad vinden wij terug in de kansarme buurten van Brussel en Leuven, gevolgd door Antwerpen, Oostende, Mechelen en Gent. Genk telt ruimschoots de laagste mobiliteitsgraad. In het algemeen kan gesteld worden dat hoe meer achtergesteld een buurt is, hoe hoger de mobiliteit is. De relatie blijft even sterk voor de drie onderscheiden periodes (1986 – 1990, 1991 – 1995 en 1996 – 1999). Maar ook binnen de groep van de achtergestelde buurten kan gesteld worden dat hoe groter de graad van kansarmoede, hoe groter er de mobiliteit is. Dit geldt voor de totale periode van 14 jaar én voor de drie deelperiodes. Wel is het zo dat de sterkte van de relatie met de tijd afneemt. In het algemeen kan gesteld worden dat hoe meer achtergesteld een buurt is hoe negatiever het migratiesaldo is. Dit is het geval voor de totale periode en voor de twee laatste perioden, echter niet voor de eerste periode tussen 1986 – 1990. Dit betekent dat mettertijd de negatieve relatie sterker geworden is. Als men enkel de kansarme buurten beschouwt, dan kan gesteld worden dat ook binnen de kansarme buurten een negatief verband bestaat tussen migratiesaldo en graad van kansarmoede voor het geheel en voor de twee laatste perioden (echter niet voor de eerste periode). Ook hier wordt dus de negatieve relatie groter met de tijd. Voor de referentiebuurten vinden wij geen verband. Het aantal interne verhuisbewegingen is in de grotere steden (Brussel, Antwerpen en Gent), maar ook in Mechelen en Oostende ruim hoger in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten. Genk en weer Leuven zijn de uitzonderingen. Er is een zeer sterke en significante relatie tussen de graad van achterstelling van een buurt en het aantal interne verhuisbewegingen zowel voor het totaal van de buurten als voor de kansarme buurten afzonderlijk. Voor de referentiebuurten is er geen relatie met de rangorde variabele, maar wel een grote negatieve en significante relatie met het gemiddeld inkomen. Algemeen kan gesteld worden dat voor de ganse periode en voor de drie deelperiodes afzonderlijk er een sterke negatieve relatie bestaat tussen het inkomen en het aantal interne verhuisbewegingen binnen de buurt. Dit is een duidelijke indicatie voor het feit dat de graad van woonzekerheid duidelijk verbonden is met de levensstandaard en dat de laagste inkomensgroepen te maken hebben met de geringste woonstabiliteit. Verder bleek dat de migratiedynamiek sterk onderhevig is aan conjunctuurschommelingen. Het verschil tussen economische crisis en economische welvaart is met andere woorden ook te merken in de migratiedynamiek en in het bijzonder in de migratiesaldi. Tijdens periodes van relatieve economische welvaart is het binnenlands migratiesaldo voor de kernsteden heel wat negatiever dan in periodes waar het economisch slechter gaat, met andere woorden de suburbanisatie is dan het sterkst. Veel heeft natuurlijk te maken met de bouwactiviteit tijdens perioden van relatieve welvaart. Ook dit verband werd vastgesteld in deze studie en daarenboven blijkt dat er een verschillend effect is van deze conjunctuurschommelingen op kansarme en referentiebuurten.
39
In Leuven werd er slechts één kansarme en één referentiebuurt geselecteerd in het onderzoek. Nergens anders ligt de mobiliteit zo hoog als in beide Leuvense buurten, waarbij afwijkend van het algemene patroon, de referentiebuurt een hogere mobiliteit vertoont dan de kansarme buurt.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
189
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN
– RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN
ACHTERSTELLING EN DE MIGRATIEDYNAMIEK
Uit de vergelijking van de economische conjunctuur met de migratiepatronen, blijkt dat de kansarme buurten veel gevoeliger zijn aan een conjunctuursverbetering dan de referentiebuurten. Het migratiesaldo is gedurende de ganse onderzoeksperiode negatiever in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten, maar een verbetering van de conjunctuur leidt tot een verveelvoudiging van dit contrast. In de herstelperiode (en ook in de omslagperiode) stijgt het aantal uitwijkingen gevoelig in de kansarme buurten. Dit kan erop wijzen dat in periodes van relatieve welvaart, waar men over meer financiële mogelijkheden beschikt, eindelijk de kans schoon ziet om de kansarme buurten te verlaten. Het verband is immers opvallend. Dit zou willen zeggen dat voor een deel van de bevolking een verbetering in de financiële omstandigheden een aanzet is om de buurt te verlaten. Het lijkt er dus op dat dit deel van de bevolking, uit noodzaak in kansarme buurten woont en eigenlijk veel liever zou vertrekken. Men woont er niet omdat men een bepaalde band heeft met de wijk. Men heeft geen alternatief. Indien dit alternatief zich dan wel voordoet, dan verlaat men de kansarme buurt. Dit sluit natuurlijk niet uit dat er in deze wijken bepaalde gemeenschappen of individuen aanwezig zijn die wel een sterke band met hun woonbuurt hebben.
190
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT
7.
SAMENVATTING EN BESLUIT
7.1.
SITUERING VAN DE ONDERZOEKSOPDRACHT
Dit onderzoek naar de samenhang tussen migratiestromen en het ontstaan en persistentie van achtergestelde buurten kadert in het stedelijk beleid van de Vlaamse Gemeenschap. De doelstellingen van het SIF-beleid en het stedenbeleid zijn de verbetering van de leefbaarheid van de steden (in het bijzonder van de achtergestelde buurten), de armoedebestrijding en de welzijnsbevordering. Er werd dus duidelijk een band gelegd tussen de stedelijke en de armoedeproblematiek. De beleids- en onderzoeksaandacht voor de problematiek van achterstelling van de wijken en buurten in de steden dateert echter niet van vandaag. Een eerste systematisch onderzoek voor Vlaanderen en Brussel naar ‘territoriale concentraties van kansarme bevolkingsgroepen’ verscheen reeds in 1978 van de hand van Fred Provoost en dit op basis van de volkstellingsgegevens van 31 december 1970. Het huidige beleid inzake wijkontwikkeling wordt onderzoeksmatig sterk geïnspireerd door de kansarmoedeatlas van Prof. C. Kesteloot e.a. (1996) die, op basis van de volkstellingsgegevens van 1991, een afbakening van de achtergestelde buurten maakte voor Vlaanderen en Brussel en later ook voor gans België. De verdeling van de middelen van het Sociaal Impulsfonds en het onderscheid in waarborggemeenten en SIF-plus gemeenten die extra middelen kregen, werden mede op basis van deze kansarmoedeatlas bepaald. Er werd een beschrijvend onderzoek uitgevoerd naar de interne en externe verhuisbewegingen van achtergestelde buurten in vergelijking met andere buurten. Hierbij werd ook gevraagd de mogelijke effecten van deze verhuisbewegingen op de draagkracht van bewoners en buurten na te gaan, alsook de samenhang tussen de verhuisbewegingen en de kenmerken van de gezinnen die verhuizen. Dit onderzoek bevat vooreerst een beschrijving van de migraties van de stedelijke buurten, met als bedoeling een beeld te krijgen van de verhuisbewegingen zowel intern binnen de stedelijke buurten als van en naar deze buurten. Deze verhuisbewegingen werden beschreven naar kenmerken van de betrokken (individuele) bewoners naar graad van achterstelling van de buurten (voor en na verhuis); geslacht en leeftijd en positie in het huishouden (voor en na verhuis). De effecten van deze verhuisbewegingen op de draagkracht zijn vooral onrechtstreeks onderzocht Er is voor een aantal buurten, die een opvallende evolutie ondergaan hebben, nagegaan in welke mate het beeld van verhuisbewegingen evolueerde op het moment dat ook de buurt wijzigde.
7.2.
ONDERZOEKSAANPAK EN METHODE
Dit onderzoek werd uitgevoerd voor de binnenstedelijke gebieden van Brussel, Antwerpen, Gent, Mechelen, Oostende, Genk en Leuven. De keuze van deze stadsgewesten is o.m. gebaseerd op de aanwezigheid van kansarme buurten in 1970, 1981 en 1991 en de aanwezigheid van een beleid van wijkontwikkeling. In de boven vermelde stadsgewesten werden zowel kansarme als referentiebuurten geselecteerd. De focus van het onderzoek lag duidelijk op de kansarme buurten, waarbij een vergelijking gemaakt werd met de eveneens centraal gelegen “middenklasse buurten” als referentie. Zowel de kansarme als de referentiebuurten vielen samen met een statistische sector of met een groepering van statistische sectoren (zie ook Grafiek 158). De kansarme buurten (in totaal 33, bestaande uit 55 statistische sectoren) werden uitgekozen op basis van ligging, de kansarmoede atlas van Kesteloot, Vandebroecke e.a. (1996) en gesprekken met bevoorrechte getuigen. De referentiebuurten (in totaal 40, bestaande uit 59 statistische sectoren) werden geselecteerd op basis van een ranking van alle buurten van de stadsgewesten van Vlaanderen en Brussel volgens de kansarmoede-indicatoren van Kesteloot (1996). Alle buurten liggen centraal in de stad (of het gewest voor wat Brussel betreft). STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
191
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 158: DE INDELING VAN DE ONDERZOCHTE STATISTISCHE SECTOREN VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN
Rangorde buurten volgens kansarmoede
600
500
400
300
200 1 2
100 N = 11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
De boxplot toont de mediaan (de horizontale lijn in de box), Percentiel 25 (de onderste zijde van de box en Percentiel 75 (de bovenzijde van de box). De lengte van de box komt overeen met de interkwartielafstand (P75-P25). Indien de mediaan zich niet in het midden van de box bevindt, weten we dat het gaat om een scheve verdeling. De grootste en kleinste geobserveerde waarden die geen outliners zijn, worden eveneens getoond. Er zijn lijnen getrokken van de box-zijden naar deze waarden. “Extreme waarden” of “outliners” worden, indien deze voorkomen, met een sterretje of een cirkeltje aangeduid (zie verder).
Het gevolg van de verschillende keuzemethode is dat de rangorde van de geselecteerde kansarme buurten verder uit elkaar ligt. Verder is duidelijk dat de meest kansarme buurten in Brussel gesitueerd zijn, vervolgens in Antwerpen en Gent en verder in Genk, Mechelen, Leuven en Oostende. In het onderzoek werden er dus geen uitspraken gedaan over het geheel van de kansarme buurten in Vlaanderen en Brussel, maar gaat het om een steekproef. Wel is het mogelijk om voor de geselecteerde binnenstedelijke buurten gegronde uitspraken te doen over de intensiteit en de aard van de verhuisbewegingen binnen, naar en uit deze binnenstedelijke kansarme buurten en over de relatie tussen de graad van achterstelling ervan en het verhuispatroon. Om de relatie tussen migraties en kansarmoede te bestuderen werd gebruik gemaakt van gegevens van het NIS. Het was de eerste keer dat een dataset gebruikt is met alle migratiebewegingen van personen in een periode van 14 jaar (van 1986 tot 1999) binnen, uit en naar de geselecteerde buurten. Het gaat om gegevens afkomstig van het Rijksregister die door het NIS geanonimiseerd zijn en specifiek voor dit onderzoek ter beschikking zijn gesteld. Het bestand bevat over het miljoen verhuisbewegingen, met daaraan gekoppeld de Rijksregistergegevens van de personen met ook gegevens en wijzigingen inzake geslacht, geboortedatum, burgerlijke staat, verwantschap, huishoudensituatie en nationaliteit. Ieder record staat dus gelijk met een verhuisbeweging en één persoon kan verschillende verhuisbewegingen maken tijdens de onderzoeksperiode. De eerste fase van het onderzoek werd gewijd aan het bekomen, controleren en bewerken van de vereiste gegevens om tot een voor statistische analyse werkbaar databestand te komen. Het was voor de eerste maal dat het NIS migratiegegevens op deze manier ter
192
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT beschikking gesteld heeft en dit vereiste binnen het NIS een volledig nieuwe programmatie, die ook in de toekomst voor andere onderzoeksdoeleinden zijn vruchten kan afwerpen. Gezien de aard van de door het NIS ter beschikking gestelde databank werd het grootste deel van de analyse uitgevoerd op het niveau van de verhuisbewegingen van personen. Slechts in tweede instantie en ook beperkter was een analyse op huishoudensniveau mogelijk. Deze analyse is relevant gezien de problematiek van de gezinsverdunning en geeft tevens een relativering van de ontvolking van de steden aan: een stabilisatie (of toename) van het aantal huishoudens tegenover een afname van de totale bevolkingsomvang. Tot slot werd ook nagegaan of er een verband bestaat tussen de migratiebewegingen en haar kenmerken en de draagkracht van de achtergestelde buurten. Hiervoor werd een nieuwe databank op geaggregeerd niveau samengesteld. Achtereenvolgens werd de relatie onderzocht tussen de graad van kansarmoede en de totale mobiliteit, het migratiesaldo, de emigratie, de immigratie en de interne verhuisbewegingen. Verder werd ook nagegaan in welke mate de band tussen de migraties en de economische conjunctuur, die op stedelijk en binnenstedelijk niveau kan worden vastgesteld, van toepassing is op de achtergestelde en de referentiebuurten.
7.3.
DE VERHUISBEWEGINGEN BINNEN, NAAR EN UIT KANSARME BUURTEN: EEN BESCHRIJVING VAN DE ALGEMENE TENDENSEN
7.3.1.
ER WORDT MEER VERHUISD IN DE KANSARME BUURTEN IN VERGELIJKING MET DE MIDDENKLASSE BUURTEN
Een eerste algemene vaststelling is dat er aanzienlijk meer verhuisd wordt door bewoners van de kansarme buurten in vergelijking met deze woonachtig in de eveneens centraal gelegen middenklassebuurten. Het groter aantal huurders, meer gezinnen met lagere inkomens en het groter aandeel allochtonen, maken dat de woonzekerheid en dus ook woonstabiliteit hier veel kleiner is in vergelijking met de referentiebuurten. Tijdens de onderzoeksperiode 1986 – 1999 vonden er 330 migraties per 1000 inwoners plaats in de kansarme buurten, dit is 30% meer dan in de referentiebuurten (254 migraties per 1000 inwoners). Ook de evolutie tussen 1986 en 1999 liep niet gelijk in beide typen buurten (zie Grafiek 159). Zowel in de kansarme als de referentiebuurten is een daling van de mobiliteit vast te stellen tijdens de late jaren ’80. Tijdens de jaren ’90 steeg het aantal migraties echter weer snel. Tussen 1990 en 1997 bedroeg de toename in de kansarme onderzoeksbuurten 22%, in de referentiebuurten gebeurde de stijging trager, met 17%. Daarna ontwikkelde zich een verschillende situatie: in de kansarme buurten begon het aantal migraties terug af te nemen, terwijl in de referentiebuurten de mobiliteit rond de waarde van 1997 blijft hangen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
193
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 159: MOBILITEIT NAAR AARD VAN DE MIGRATIE IN KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) 175 150
mig/1000inw
125 100 75 50 25 0 -25 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo (K) inwijkingen (K) interne migraties (K) uitwijkingen (R)
saldo (R) uitwijkingen (K) inwijkingen (R) interne migraties (R)
Tweede vaststelling is dat de bewoners van kansarme buurten vaker binnen hun eigen buurt verhuizen. Het aandeel interne migraties in de totale mobiliteit ligt er veel hoger dan in de referentiebuurten en dit is slechts ten dele te wijten aan het feit dat over het algemeen de geselecteerde kansarme buurten groter zijn dan de referentiebuurten, wat een grotere kans meebrengt om binnen de buurt zelf te verhuizen: 15% van alle migraties in de kansarme buurten zijn interne migraties (50 migraties per 1000 inwoners). In de referentiebuurten vertegenwoordigen de interne migraties slechts 9% van de totale mobiliteit (22 migraties per 1000 inwoners).
7.3.2.
HET MIGRATIESALDO IS MEER NEGATIEF IN DE KANSARME BUURTEN
In beide typen onderzoeksbuurten is het totale migratiesaldo negatief, maar evenwel veel negatiever in de kansarme buurten. Zonder de invloed van de buitenlandse migraties, die 13% van de mobiliteit in de onderzoeksbuurten uitmaken, zou het vertrekoverschot in beide typen onderzoeksbuurten nog groter zijn. Het totaal vertrekoverschot is het grootst in de kansarme buurten met -10 migraties per 1000 inwoners voor de periode 1986-1999. Vanaf het einde van de jaren ’80 daalde het migratiesaldo er zelfs tot –20 ‰ in 1996, daarna nam het saldo weer toe. In de referentiebuurten vertoont het migratiesaldo over de hele onderzoeksperiode een tekort van 3‰. Het saldo nam er af tot in 1990 (-10 ‰). Tijdens de jaren ’90 werd het vertrekoverschot in deze wijken steeds kleiner. Zowel in de kansarme als de referentiebuurten compenseren de toekomende migraties uit het buitenland deels het binnenlands verlies aan bewoners. In de kansarme buurten bedraagt het buitenlands migratiesaldo over de ganse periode +6 ‰, terwijl dit in de referentiebuurten +3 ‰ is.
7.3.3.
IN DE KANSARME BUURTEN WORDT OVER KORTERE AFSTANDEN VERHUISD
In de kansarme onderzoeksbuurten40 wordt gemiddeld over kortere afstanden verhuisd dan in referentiebuurten. In de kansarme onderzoeksbuurten gaan 47% van de migraties over een
40
194
In het onderzoek is er sprake van kansarme onderzoeksbuurten en referentiebuurten, de overige buurten (van vertrek of aankomst) worden ingedeeld volgens de verschillende onderdelen van een stadsgewest: agglomeratie & banlieue met tevens regionale en kleine steden. Het is belangrijk steeds dit onderscheid voor ogen te houden en de kansarme onderzoeksbuurten niet met de andere achtergestelde of kansarme buurten te verwarren.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT afstand van minder dan 2km, 74% over minder dan 5km. In de referentiebuurten valt maar 40% van de migraties in de categorie < 2km, 65% gaat over minder dan 5 km. Het grootste deel van de migraties die vertrekken of aankomen in de onderzoeksbuurten zijn migraties die plaatsvinden binnen de agglomeratie, in de kansarme onderzoeksbuurten is dit 87% van de totale mobiliteit, in de referentiebuurten 83%. Er vindt in de niet-achtergestelde agglomeratie en de referentiebuurten een netto-instroom vanuit de achtergestelde buurten plaats. Men vertrekt dus vanuit de achterstellingsgebieden naar de ‘betere’ delen van de stad. 5% van de externe migraties vertrekken naar of zijn afkomstig van de banlieue. In beide typen onderzoeksbuurten is het migratiesaldo met de banlieue sterk negatief (referentiebuurten –3 mig/1000inw, kansarme onderzoeksbuurten: -2mig/1000inw). GRAFIEK 160: VERSTEDELIJKINGSGRAAD VAN BUURTEN VAN AANKOMST EN HERKOMST VOOR KANSARME (K) EN REFERENTIEBUURTEN (R) Verstedelijkingsgraad van buurten van aankomst en herkomst voor kansarme en referentiebuurten (1986-1999) mobiliteit R uitwijking R inwijking R mobiliteit K uitwijking K inwijking K
0%
20% overige agglomeratie regionale stad
7.3.4.
40%
60%
kansarme buurten kleine stad
80%
100%
banlieue andere
DE MOBILITEIT IS HET HOOGST VOOR JONGVOLWASSENEN EN GEZINNEN MET JONGE KINDEREN
Jonge gezinnen met kinderen verhuizen het vaakst en vertonen een voornamelijk staduitwaartse beweging naar de banlieue, zowel uit de kansarme als de referentiebuurten. In de kansarme onderzoeksbuurten verhuizen er opvallend meer kinderen door de jongere leeftijdsopbouw in deze buurten. Binnen de agglomeratie blijkt deze bevolkingsgroep ook vaker vanuit de achtergestelde buurten naar de niet-achtergestelde stadsdelen te verhuizen. Hun vertrekoverschot neemt toe tijdens de periode van mobiliteitsstijging tussen 1990 en 1997. Deze toename is vooral merkbaar in de kansarme onderzoeksbuurten en is veel minder opvallend in de referentiebuurten. De twintigers kennen daarentegen een positief saldo in de agglomeratie, zowel in de kansarme als de referentiebuurten. De instroom aan jongvolwassenen is wel hoger bij deze laatsten. De netto-instroom in de stad door deze bevolkingsgroep neemt tijdens de jaren ’90 ook constant toe. Vanuit de banlieue migreren heel wat twintigers naar de stad, met een sterk positief migratiesaldo tot gevolg. Alle andere leeftijdscategorieën kennen een licht vertrekoverschot dat toeneemt naargelang het om een kansarme onderzoeksbuurt gaat en de leeftijd stijgt. Hoe ouder, hoe meer men uit de kansarme buurten verhuist, voornamelijk naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie: 60% van de 0-4 en de 5-19 jarigen verhuizen binnen dezelfde of naar een STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
195
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT andere kansarme buurt, tegenover 44% voor de 60-79 jarigen en 31% voor de tachtig plussers.
GRAFIEK 161: MIGRATIES PER LEEFTIJD IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN, 1986-1999 Migraties per leeftijd in kansarme buurten, 1986-1999 25
25
20 mig/1000inw
Migraties per leeftijd in referentiebuurten, 1986-1999
20
15
15
10
10
5
5
0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90-95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
7.3.5.
inwijking leeftijd uitwijking
0
00- 05- 10- 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 04 09 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
interne migraties
inwijking
uitwijking
ER ZIJN OOK VERSCHILLEN IN DE MIGRATIEPATRONEN NAARGELANG DE NATIONALITEIT
In de referentiebuurten wordt, naast de Belgen (85%), de belangrijkste groep binnenlandse verhuizers gevormd door de inwoners van de Europese Unie (9%). In de kansarme onderzoeksbuurten zijn de belangrijkste groepen de Marokkanen (15%) en Turken (9%), naast de EU-burgers (9%) en de Belgen (60%). Deze verdeling is uiteraard sterk bepaald door de bevolkingssamenstelling van deze buurten. De niet-Belgische bevolking in de kansarme buurten verhuist veel vaker binnen de buurtgrenzen dan de Belgen. De migraties binnen de buurtgrenzen vormen slechts 9% van de totale mobiliteit van de Belgische bevolking. Voor alle andere nationaliteiten ligt dit steeds hoger dan 15%. Bij de Marokkanen gebeurt een kwart van de migraties (24%) binnen de buurt, de Turken verhuizen zelfs één op drie keer binnen dezelfde wijk. Opvallend is dat voor deze laatste bevolkingsgroep de interne verhuizingen in de kansarme onderzoeksbuurten bij de leeftijdscategorieën tot 29 jaar de belangrijkste verhuisvorm is en vaker voorkomt dan in of uitwijkingen. De binnenlandse verhuisbewegingen van achtergestelde buurten vertonen aanzienlijke verschillen voor de verschillende nationaliteitsgroepen. De Belgen en de inwoners van de Europese Unie kennen hier ongeveer hetzelfde patroon. Het grootste deel van hun migraties in de kansarme onderzoeksbuurten gaat naar of komt van de niet-achtergestelde delen van de agglomeratie. Toch bestaat een groot deel van de mobiliteit in deze buurten uit een uitwisseling met andere achtergestelde buurten. Het aandeel migraties dat van de ene achtergestelde buurt naar de andere gaat is reeds groter voor inwoners van de Europese Unie dan voor de Belgische bevolking. Het overgrote deel van de migraties door de Marokkaanse en Turkse bevolking in de kansarme onderzoeksbuurten is evenwel naar of van andere achtergestelde buurten. De uitwisseling
196
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT tussen kansarme en niet-achtergestelde delen is voor deze twee nationaliteiten zeer gering. Het migratiesaldo voor Marokkanen in de kansarme onderzoeksbuurten schommelt rond nul, terwijl dit voor de Turken zelfs positief is. Deze groepen blijken dus niet uit deze buurten weg te verhuizen. De evolutie van de totale mobiliteit van deze bevolkingsgroepen verschilt ook erg van de algemene trends. Het aantal migraties door Marokkanen kende een daling tijdens de late jaren ’80 en begin jaren ’90, gevolgd door een toename tijdens de tweede helft van de jaren ’90. De mobiliteit van de Turken kende een constante daling tijdens de hele onderzoeksperiode.
7.3.6.
VERHUISBEWEGINGEN VOLGENS HUISHOUDENSITUATIE
Verhuisgegevens van huishoudens zijn zeer beleidsrelevant omdat deze rekening houden met de gezinsverdunning en, gezien één huishouden overeenstemt met één woning, de discussie over stadsvlucht en de leegloop van de steden in een juister perspectief plaatsen, Als een vergelijking gemaakt wordt tussen de verhuisbewegingen van personen met deze van huishoudens, dan blijkt dat zowel in de kansarme als de referentiebuurten de mobiliteit van de huishoudens nog groter is dan deze van het totaal aantal personen. Het zijn vooral de kleinere huishoudens die het meest verhuizen. Zo blijkt dat bv. voor het jaar 1997 op 1000 huishoudens woonachtig in een kansarme onderzoeksbuurt er 500 verhuisbewegingen geteld werden (intern, naar en uit de buurt), tegenover 360 verhuisbewegingen per 1000 personen. Het verschil tussen de mobiliteit van huishoudens en bevolking is minder uitgesproken in de referentiebuurten (circa 350 verhuisbewegingen op 1000 huishoudens tegenover 270 op 1000 personen). In verhouding zijn er meer kleinere huishoudens die inwijken dan uitwijken, dus is ook het migratiesaldo van de huishoudens heel wat minder negatief (in de kansarme onderzoeksbuurten) of zelfs positief (in de referentiebuurten) in vergelijking met dat van de personen (zie Grafiek 162). De huishoudens die het meest verhuizen zijn de eenpersoonshuishoudens. Het aandeel officieel geregistreerde verhuisbewegingen van eenpersoonshuishoudens bedraagt zowel in de kansarme als de referentiebuurten niet minder dan 71%, 15% zijn twee-, 7% drie-, 4% vier- en 3% vijf- of meer persoonshuishoudens.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
197
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 162: MIGRATIESALDI IN ABSOLUTE AANTALLEN NAAR HUISHOUDGROOTTE VOOR DE KANSARME BUURTEN IN VERGELIJKING MET DE REFERENTIEBUURTEN EN HET TOTAAL VAN DE ONDERZOEKSBUURTEN (1986 - 1999) Migratiesaldi in absolute aantallen naar huishoudgrootte voor de kansarme buurten in vergelijking met de referentiebuurten en het totaal van de onderzoeksbuurten (1986 - 1999)
20000 15000 10000 5000 0 -5000 -10000
Kansarme buurten
Referentiebuurten 1
2
3
4
5+
Totaal Kan+Ref
Totaal
In de kansarme buurten is het totale huishoudensmigratiesaldo lichtjes negatief, hetgeen de resultante is van een positief saldo voor de eenpersoonshuishoudens (voornamelijk ten opzichte van het buitenland) en een negatief saldo voor de meer persoonshuishoudens, voornamelijk ten opzichte van de rest van de agglomeratie. In de referentiebuurten is het totale huishoudensmigratiesaldo duidelijk positief. Dit is te wijten aan het positieve saldo ten opzichte van het buitenland en ten opzichte van de kansarme buurten. Het fenomeen van het vertrekken van gezinnen met kinderen naar de rest van de agglomeratie en de banlieue uit de referentiebuurten is duidelijk te merken aan de negatieve saldi voor de drie- en vier persoonshuishoudens.
198
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 163: MIGRATIESALDI VAN VERHUISBEWEGINGEN VAN HUISHOUDENS NAAR GROOTTE IN KANSARME EN REFERENTIEBUURTEN VOLGENS BESTEMMING/HERKOMST (IN %)
Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in kansarme buurten volgens herkomst/bestemming (in %)
Migratiesaldo van verhuisbewegingen van huishoudens naar grootte in referentiebuurten volgens bestemming/herkomst (in %)
100%
100%
80%
80%
60%
60% 40%
40%
20%
20%
0%
0%
-20%
-20%
-40%
-40%
-60%
-60%
-80%
-80%
-100%
-100%
1
7.3.7.
2
3
4
5+
Totaal
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Kansarme buurt
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
1
2
3
4
5+
Totaal
Agglomeratie
Banlieue
Andere binnenland
Kansarme buurt
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
DE RELATIE MET DE ECONOMISCHE CONJUNCTUUR
Uit de studie van Willaert, Surkeyn en Lesthaeghe (2000) over stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België blijkt duidelijk dat de migratiedynamiek sterk onderhevig is aan conjunctuurschommelingen. Het verschil tussen economische crisis en economische welvaart is met andere woorden ook te merken in de migratiedynamiek en in het bijzonder in de migratiesaldi. Tijdens periodes van relatieve economische welvaart is het binnenlands migratiesaldo voor de kernsteden heel wat negatiever dan in periodes waar het economisch slechter gaat, met andere woorden de suburbanisatie is dan het sterkst. Veel heeft natuurlijk te maken met de bouwactiviteit tijdens perioden van relatieve welvaart. Ook dit verband werd vastgesteld in deze studie en daarenboven blijkt dat er een verschillend effect is van deze conjunctuurschommelingen op kansarme en referentiebuurten.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
199
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT TABEL 79: VERGELIJKING TIJDSPERIODES VAN DE TWEE STUDIES 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
Studie Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties41 Crisisperiode Herstelperiode Omslagperiode
Studie migraties en achtergestelde buurten Stabilisatie mobiliteit op laag niveau Sterke toename mobiliteit Stabilisatie mobiliteit op hoog niveau
Uit de vergelijking van de economische conjunctuur en de migratiepatronen, blijkt dat de kansarme onderzoeksbuurten veel gevoeliger zijn aan een conjunctuursverbetering dan de referentiebuurten. Het migratiesaldo is gedurende de ganse onderzoeksperiode negatiever in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten, maar een verbetering van de conjunctuur leidt tot een verveelvoudiging van dit contrast. In de herstelperiode (en ook in de omslagperiode) stijgt het aantal uitwijkingen gevoelig in de kansarme onderzoeksbuurten. Dit kan erop wijzen dat in periodes van relatieve welvaart, waar men over meer financiële mogelijkheden beschikt, men eindelijk de kans schoon ziet om de buurt te verlaten. Het verband is immers opvallend. Dit zou willen zeggen dat voor een deel van de bevolking een verbetering in de financiële omstandigheden een aanzet is om de buurt te verlaten. TABEL 80: EVOLUTIE VAN HET GEMIDDELDE JAARLIJKSE MIGRATIESALDO IN DE GESELECTEERDE ACHTERGESTELDE EN REFERENTIEBUURTEN 1986 - 1990
1991 – 1995
1996 - 1999
Achtergestelde buurten
-4,68
-10,48
-14,90
Totaal 86-99 -9,63
Referentiebuurten
-3,27
-4,23
-2,34
-3,35
Het lijkt er dus op dat dit deel van de bevolking, uit noodzaak in kansarme buurten woont en eigenlijk veel liever zou vertrekken. Men woont er niet omdat men een bepaalde band heeft met de wijk. Men heeft geen alternatief. Indien dit alternatief zich dan wel voordoet, dan verlaat men de kansarme buurt. Dit sluit natuurlijk niet uit dat er in deze wijken bepaalde gemeenschappen of individuen aanwezig zijn die wel een sterke band met hun woonbuurt hebben.
7.4.
IS ER SPRAKE VAN PERSISTENTIE?
In wat volgt wordt nagegaan naar waar de personen verhuizen die woonachtig zijn in de kansarme onderzoeksbuurten, wat de relatie is tussen de graad van kansarmoede van de buurt en de migraties, of er sprake is van een versterking van het concentratiebuurteffect en of er sprake is van een opwaartse mobiliteit en voor wie dan?
41 WILLAERT, D., SURKYN, J. & LESTHAEGHE, R. (2000)
200
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT
7.4.1.
NAAR WAAR VERHUIZEN DE PERSONEN DIE WOONACHTIG ZIJN IN DE KANSARME BUURTEN?
Jaarlijks verhuist circa 20% van alle personen woonachtig in één van de kansarme onderzoeksbuurten. Voor de helft van deze verhuizers kan er niet gesproken worden van een opwaartse ruimtelijke mobiliteit: 25% blijft namelijk in de eigen kansarme buurt en 26% gaat naar een andere kansarme buurt. Tijdens de onderzoeksperiode 1986 – 1999 is dit aandeel niet wezenlijk veranderd. De andere helft verhuist uit de kansarme buurten weg: één derde naar een niet kansarme buurt binnen de agglomeratie, 4% naar de banlieue, 6% elders in België en liefst 8% naar het buitenland. Ook hier blijven de aandelen over een periode van 14 jaar quasi constant, daar waar het aantal verhuisbewegingen (in promille) voornamelijk naar de rest van de agglomeratie wel toegenomen is tussen 1990 en 1996, zijnde de periode van economisch herstel. GRAFIEK 164: PROCENTUELE VERDELING VAN DE VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS VAN KANSARME BUURTEN IN DE PERIODE 1986 – 1999 VOLGENS BESTEMMING Verhuisbewegingen van bewoners woonachtig in kansarme buurten in de periode 1986 - 1999
Naar andere binnenland 6% Naar banlieue 4% Naar buitenland 8%
Overige agglomeratie 31%
Binnen de buurt 25%
Naar een andere kansarme buurt 26%
Binnen dit algemeen patroon zijn er wel grote verschillen qua nationaliteits- en leeftijdsgroepen. (zie ook hoger) De autochtone Belgen slagen er het meest in uit de kansarme buurten weg te verhuizen. Waar in het algemeen gesproken de helft van de verhuizers wegtrekt uit de kansarme buurten, is dat bij de autochtone Belgen gemiddeld 65% (en zelfs 70% op het einde van de onderzoeksperiode) en bij de Marokkanen en Turken slechts 20% (waarvan dan nog 5% naar het buitenland gaat). De uitwisseling tussen kansarme en niet-achtergestelde delen is blijkbaar zeer gering, deze groepen lijken dus niet uit deze buurten weg te verhuizen, terwijl andere nationaliteiten en in het bijzonder de Belgen dat wel doen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
201
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 165: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS IN DE KANSARME BUURTEN VOLGENS NATIONALITEITSGROEPEN (1986 – 1999), VOLGENS BESTEMMING (%) Verhuisbewegingen van bewoners van kansarme buurten naar nationaliteitsgroepen (in %)
Belg sinds geboorte
Andere landen
India, Paki, Iran, China, Filip, Liba, Chili, Vietn
Belg door naturalisatie
Joego, Polen, Sovjetunie
Maghreb+Turkije 0%
20%
40%
60%
Kansarme buurt
Binnen de buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
80%
100%
Banlieue
GRAFIEK 166: VERHUISBEWEGINGEN VAN BEWONERS IN DE REFERENTIEBUURTEN VOLGENS NATIONALITEITSGROEPEN (1986 – 1999), VOLGENS BESTEMMING (%) Verhuisbewegingen van bewoners van referentiebuurten naar nationaliteitsgroep USA, Israël, Japan Buurlanden Andere landen India, Paki, Iran, China, Filip, Liba, Chili, Vietn Belg sinds geboorte Joego, Polen, Sovjetunie Belg door naturalisatie Congo, Ghana, Rwanda Zuid-Europeanen Vluchteling Onbekend Maghreb+Turkije 0%
7.4.2.
10%
20%
30%
40%
50%
Kansarme buurt
Binnen de buurt
Agglomeratie
Andere binnenland
Internationale migratie
Onbekend of geschrapt
60%
70%
80%
90%
100%
Banlieue
DE RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN KANSARMOEDE VAN DE BUURT EN DE MIGRATIES
Uit het onderzoek blijkt verder dat er een sterke relatie bestaat tussen de graad van achterstelling van een buurt en het migratiepatroon. Hoe meer achtergesteld een buurt is, hoe meer er verhuisd wordt en hoe negatiever het migratiesaldo is.
202
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT De relatie tussen de mobiliteitsgraad en de graad van achterstelling, zowel gemeten naar de rangorde van buurten (Spearman rangcorrelatie van 0.6 of meer) is voor de kansarme en de referentiebuurten samen significant (op het 0.01 niveau). Daarenboven blijft deze relatie significant (voornamelijk op 0.05 niveau) binnen de kansarme onderzoeksbuurten. Dit betekent dat er binnen de groep van de achtergestelde buurten kan gesteld worden dat hoe groter de graad van kansarmoede is, hoe groter er de mobiliteit is. Voor wat betreft de referentiebuurten is er een significante relatie tussen de mobiliteit en de rangorde van de buurten (rangcorrelatiecoëfficiënt van 0.4). Voor wat betreft de relatie tussen de graad van achterstelling en het negatieve migratiesaldo, blijkt dat deze relatie sterker geworden is op het einde van de onderzoeksperiode (1996 – 1999) in vergelijking met de eerste periode (1986 – 1990 – einde van de crisisperiode). Dit betekent dat in de zogenaamde herstel- en omslagperiode (cfr. Willaert, 2000) het migratiesaldo negatiever was, naargelang de buurt meer achtergesteld is. GRAFIEK 167: DE RELATIE TUSSEN DE GRAAD VAN KANSARMOEDE EN DE TOTALE MOBILITEIT, RESPECTIEVELIJK HET MIGRATIESALDO IN PROMILLE 600
500
400
300
200 2 100
1 0
100
Mobiliteit
200
300
400
500
Rangorde buurten volgens kansarmoede
Rangorde buurten volgens kansarmoede
600
500
400
300
200 2 100
1
-30
-20
-10
0
10
20
Migratiesaldo
Een negatief migratiesaldo uit een kansarme buurt hoeft niet noodzakelijk te wijzen op stadsvlucht. Men kan verhuizen naar een andere kansarme buurt of naar een niet kansarme buurt in dezelfde agglomeratie. Zo blijkt dat bijna de helft van de migraties naar en uit de kansarme onderzoeksbuurten betrekking hebben op een afstand van minder dan 2 km en drie vierden op minder dan 5 km. In de referentiebuurten liggen deze afstanden gemiddeld veel hoger. Ook betekent dit negatiever wordend migratiesaldo niet noodzakelijk dat deze buurten leegstromen, want er is vooreerst het fenomeen van de gezinsverdunning en ten tweede het fenomeen dat heel wat plaatsen/woningen worden bewoond door niet officieel geregistreerden: ex-studenten, feitelijk samenwonenden, illegalen.
7.4.3.
IS ER SPRAKE VAN EEN VERSTERKING VAN HET CONCENTRATIEBUURT EFFECT?
Het is duidelijk dat de niet-Belgische bevolking veel vaker verhuist dan de Belgische bevolking. Er zijn bovendien ook grote verschillen tussen de kansarme buurten en
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
203
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT referentiebuurten en dit zowel in migratiesaldi als in de buurten waarmee de grootste uitwisseling gebeurt (zie hoger). Dit is uiteraard afhankelijk van de bevolkingssamenstelling. Het migratiesaldo van de Belgische bevolking voor de kansarme onderzoeksbuurten is een stuk negatiever dan voor de referentiebuurten. Voor de inwoners van de Europese Unie is het saldo in de referentiebuurten dan weer positief en dit in de hele onderzoeksperiode, de totale mobiliteit is hier de ganse tijd ongeveer constant gebleven, terwijl het aantal migraties door EU-burgers in de kansarme onderzoeksbuurten steeg gedurende de hele onderzoeksperiode en dit met een vertrekoverschot. Voor de Turken en de Marokkanen is er dan zelfs een migratieoverschot voor de kansarme onderzoeksbuurten. Dit heeft daarenboven niet alleen te maken met het buitenlands migratieoverschot (samen +4,2/1000 inwoners in de kansarme buurten), maar ook wat betreft de binnenlandse migraties zijn de saldi vaak positief, in het bijzonder bij de Turkse inwoners. Deze cijfers tonen aan dat er toch wel een verdergaande concentratie is van bepaalde bevolkingsgroepen in de kansarme onderzoeksbuurten. Dit heeft echter niet noodzakelijk met kansarmoede te maken, het kan ook te wijten zijn aan de sterkte van deze gemeenschappen in deze wijken of aan sociale netwerken.
204
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 168: AANTAL BINNENLANDSE MIGRATIES PER 1000 INWONERS 1986-1999 VOOR ENKELE NATIONALITEITSGROEPEN Aantal migraties door Belgen, referentiebuurten 400
350
350
300
300
250
250
mig/1000inw
mig/1000inw
Aantal migraties door Belgen, kansarme buurten 400
200 150
200 150
100
100
50
50
0
0
-50
-50 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999
saldo inwijkingen totaal
interne migraties uitwijkingen
saldo inwijkingen totaal
Aantal migraties door inwoners van de EU, kansarme buurten
interne migraties uitwijkingen
Aantal migraties door inwoners van de EU, referentiebuurten
500
500 400
400
200
saldo inwijkingen totaal
interne migraties uitwijkingen
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
saldo inwijkingen totaal
Aantal migraties door Marokkanen, kansarme buurten
interne migraties uitwijkingen
Aantal migraties door Turken, kansarme buurten
400
400
350
350
300
300
250
250
mig/1000inw
mig/1000inw
19 92
-100 19 91
-100
19 90
0
19 86 19 87 19 88 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99
0
19 89
100
19 88
100
300
19 87
mig/1000inw
200
19 86
mig/1000inw
300
200 150 100
200 150 100
50
50
0 0
saldo inwijking totaal
interne migraties uitwijking
saldo inwijking totaal
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
-50
1986
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
19 91
19 90
19 89
19 88
19 87
19 86
-50
interne migraties uitwijking
205
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT
7.4.4.
IS ER SPRAKE VAN EEN OPWAARTSE MOBILITEIT?
Het is duidelijk dat de kansarme buurten net als alle andere stedelijke buurten een belangrijke input krijgen vanuit het buitenland (+5,7/1000 inwoners t.o.v. +2,6/1000 inwoners voor referentiebuurten). Deze flux is evenwel veel sterker in de kansarme buurten dan in de referentiebuurten en bovendien is vooral het gewicht van de migraties vanuit Turkije en Marokko in de kansarme buurten opvallend (samen +4,2/1000 inwoners in de kansarme onderzoeksbuurten t.o.v. +0,3/1000 inwoners in de referentiebuurten). De buitenlandse migraties zorgen er dus voor dat het bevolkingsaantal hier wordt aangevuld, want meer nog dan de referentiebuurten kennen de kansarme onderzoeksbuurten immers een negatief binnenlands migratiesaldo. Zo krijgen de kansarme buurten als het ware een soort van transitfunctie, migranten komen nog meer dan in andere stedelijke buurten geconcentreerd toe in deze buurten en blijken van hieruit hun wooncarrière in België te starten. De relatie met de lage woonkost in de kansarme buurten en de vaak beperkte inkomens van deze nieuwe bevolkingsgroepen is natuurlijk navenant. Een analyse van het binnenlands migratiesaldo in de kansarme onderzoeksbuurten toont evenwel aan dat de Belgen een uitgesproken negatief binnenlands migratiesaldo vertonen, meer nog dan in de referentiebuurten. De EU-bewoners, die een positief saldo hebben in de referentiebuurten, hebben een negatief saldo in de kansarme onderzoeksbuurten. Voor Turken en Marokkanen is het saldo in de kansarme onderzoeksbuurten duidelijk positiever is dan bij de beide andere groepen. Het verschil in migratiesaldo tussen de verschillende nationaliteiten toont aan dat verhuisbewegingen bepaalde effecten hebben op de bevolkingssamenstelling. De verklaringen voor verdere concentratie in de kansarme onderzoeksbuurten zijn wellicht divers. Het verschil in financiële middelen voor huisvesting blijft hoofddeterminant, maar verder ook sterkere gemeenschappen binnen bepaalde nationaliteiten of bepaalde buurten of een groter percentage van de derde of vierde generatie migranten (EU ten opzichte van Turken en Marokkanen), … De analyse van de interne migraties toonde bovendien ook aan dat deze veel belangrijker zijn bij de niet-Belgen dan bij de Belgen. Interne migraties vormen 9% van alle migraties door Belgen terwijl dit voor alle andere nationaliteiten steeds hoger ligt dan 15%. Bij de Marokkanen blijft een kwart van de migraties (24%) binnen de buurt, de Turken verhuizen zelfs één op drie keer binnen dezelfde wijk. Een verhuisbeweging binnen de wijk heeft vaak minder te maken met de woonomgeving, maar veel meer met de woning zelf. Enerzijds heeft dit vaak te maken met de veel grotere woononzekerheid. Anderzijds is de keuze van de woning een combinatie van behoeften en mogelijkheden. Voor deze inwoners zijn het vaak vooral de mogelijkheden die beslissend zijn voor de keuze van de woning. Doordat de verhouding tussen behoeften en mogelijkheden niet in evenwicht zijn in de kansarme buurten worden er ook zoveel interne verhuisbewegingen gemaakt, men kan goedkoper gaan wonen of beter binnen de prijsklasse gaan wonen, men moet inleveren,… Binnen de context van de opwaartse mobiliteit kan ook het verschil in migratiesaldo tussen de tweepersoonshuishoudens gesitueerd worden. De kansarme onderzoeksbuurten hebben enkel voor de éénpersoonshuishoudens een positief saldo terwijl de referentiebuurten zowel voor de éénpersoons- als voor de tweepersoonshuishoudens een positief saldo hebben. Het betreft in beide gevallen vooral jongere gezinnen. Men zou hier als verklaring het huisvestingsbudget kunnen inroepen, jonge gezinnen bestaande uit twee personen, beschikken ook vaker over twee lonen en hebben dus meer mogelijkheden. Ook hieruit zou men kunnen besluiten dat eens men over de middelen beschikt, men de kansarme buurten gaat verlaten. De referentiebuurten hebben bovendien een positief saldo van tweepersoonshuishoudens vanuit de kansarme buurten. De appreciatie van het woonklimaat is vaak echter ook niet bijzonder hoog en men tracht in de mate van het mogelijke de kansarme buurten te verlaten. Dit is echter een proces dat zich over ruime tijd afspeelt. De wil om de woonsituatie te verbeteren is er latent aanwezig en
206
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT eens men over de middelen beschikt zien we deze opwaartse mobiliteit. Zo trekken in kansarme buurten de iets beter gegoeden doorgaans weg (zie ook conjunctuurverbetering) en de bevolking wordt grotendeels aangevuld met buitenlandse migraties.
7.5.
IMPACT VAN HET BELEID OF DOOR HET BELEID MEE AANGEZETTE ONTWIKKELINGEN OP DE VERHUISBEWEGINGEN
Uit een nader onderzoek van drie gentrificatiebuurten (Dansaert in Brussel, Zuid in Antwerpen en Patershol in Gent) is duidelijk gebleken dat ook beleidsingrepen een effect hebben op een veranderende bevolkingssamenstelling van kansarme onderzoeksbuurten. Belangrijk is alleszins dat niet elk gentrificatieproces op dezelfde wijze verloopt en dat er tussen de drie onderzochte buurten grote verschillen optreden. Constanten zijn wel dat er een vervanging plaats had van lagere door hogere inkomensgroepen en dat er een fysische vernieuwing heeft plaats gehad. Tevens is het zo dat de verhuisdynamiek tussen de gentrificatiebuurten en andere buurten veranderd is in de zin dat er een evolutie heeft plaats gevonden van een oorspronkelijk meer intense uitwisseling met kansarme buurten naar een grotere uitwisseling met niet kansarme buurten. Deze overschakeling gebeurt via een negatief migratiesaldo met andere kansarme buurten en een positief saldo ten opzichte van niet-kansarme buurten. In deze fase kunnen we dus eventueel een sociale verdringing vaststellen. De impact van de overheidsingrepen is niet altijd direct en eenduidig en verloopt vaak in combinatie met algemene socio-economische en ruimtelijke ontwikkelingen op de woning- en kantoormarkt. Van de drie buurten was de overheidsimpact het duidelijkst in Paterhol, waar op het eind van de jaren zeventig en in de jaren tachtig met succes stadsvernieuwingsoperaties werden opgezet, met een duidelijk effect van sociale verdringing en een vervanging door een meer gegoede bevolking. De gentrificatie in Antwerpen-Zuid is eind jaren tachtig op gang gekomen omwille van diverse redenen, zonder te kunnen spreken van een geïntegreerde aanpak van de overheid. Ook hier kan er uit de analyse van de verhuisbewegingen duidelijk worden afgeleid dat er sprake is geweest van sociale verdringing. De overheidsingrepen, via de herwaardering van het wonen aan de Scheldekaaien en de komst van het MUKHA heeft deze trend in een latere fase duidelijk versterkt. Ook in de Dansaertwijk is er duidelijk een gentrificatie-effect opgetreden en is de bevolkingssamenstelling veranderd, maar hier heeft de vrije markt veel meer een eigen dynamiek ontwikkeld en is de rol van de overheid beperkt gebleven (alhoewel het wijkcontract aan de St.-Gorikshallen daar toch een stimulans is geweest).
7.6.
RESULTATEN VOOR BRUSSEL, ANTWERPEN EN GENT
Er zijn tijdens het onderzoek duidelijke verschillen geconstateerd tussen de verschillende stadsgewesten. Vooral de grootte van het stadsgewest en daarmee samengaand ook de grootte van de stedelijke problematiek is bepalend. Het aantal migraties per 1000 inwoners is groter naargelang de grootte van het stadsgewest. Dit is zowel het geval in de kansarme als in de referentiebuurten. Ook het vertrekoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten neemt af met de grootte van de stad. In Brussel bedraagt het vertrekoverschot 12 mig/1000inw, in Antwerpen en Gent vertrekken er 9 personen meer per 1000 inwoners dan er toekomen. Het vertrekoverschot in de Brusselse referentiebuurten is dan weer niet zo groot, slechts 1mig/1000inw. In Antwerpen en Gent is het verschil groter: er vertrekken resp. 5 en 4 personen meer per 1000 inwoners dan er toekomen.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
207
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT GRAFIEK 169: DE MOBILITEIT, RESPECTIEVELIJK HET MIGRATIESALDO IN PROMILLE VOLGENS TYPE BUURT (KANSARM (1) OF REFERENTIE (2)) IN DE GESELECTEERDE STEDEN 20
500
78 90
44
64 65
400
10
44 56 57 58
45
300
0 113 78
-10
100 1 2
0 N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
Migratiesaldo
Mobiliteit
200
102
-20
1 2
-30 N=
11 17
21 21
ANTWERPEN
3
5
GENK
BRUSSEL
9
8
1
1
LEUVEN GENT
6
4
4
3
OOSTENDE
MECHELEN
Het belang van de buitenlandse migraties verschilt aanzienlijk naargelang de grootte van het stadsgewest. In Brussel bestaat 13% van de migraties in kansarme onderzoeksbuurten en 14% in referentiebuurten uit verhuizingen van of naar het buitenland. In beide typen onderzoeksbuurten is het saldo sterk positief. Deze netto-instroom van migranten uit het buitenland compenseert gedeeltelijk het negatief binnenlands migratiesaldo. Ook in Antwerpen en Gent hebben de buitenlandse migraties een positief effect op het vertrekoverschot (aandeel buitenlandse migraties in kansarme en referentiebuurten: Antwerpen, resp. 12 en 15%, Gent, resp. 6 en 7%). Ook de evolutie van de interne migraties verschilt naargelang het stadsgewest. Het aandeel interne migraties is in de drie stadsgewesten ongeveer gelijkaardig (voor kansarme en referentiebuurten resp. 16 en 9% in Brussel, 17 en 10% in Antwerpen, 15 en 7% in Gent). In Brussel vond in de kansarme onderzoeksbuurten over de totale onderzoeksperiode een globale daling plaats van 16%. In de referentiebuurten vond eerder een lichte stijging van het aantal verhuizingen binnen de buurt plaats. In Antwerpen steeg het aantal interne migraties in beide typen onderzoeksbuurten, het meest in de kansarme buurten met 46%. Ook in Gent was tijdens de jaren ’90 een lichte stijging op te merken in de kansarme onderzoeksbuurten. In de referentiebuurten bleef het aantal interne migraties ongeveer constant tijdens de onderzoeksperiode. In de kansarme onderzoeksbuurten van de drie besproken stadsgewesten is het vertrekoverschot aanzienlijk toegenomen tijdens de jaren ’90. Dit stijgend vertrekoverschot is het gevolg van een periode van een toenemende mobiliteit die zorgde voor een grotere uitwijking. In de referentiebuurten daarentegen nam het saldo toe vanaf ca. 1990. In Brussel stijgt het vertrekoverschot in de kansarme onderzoeksbuurten al vanaf 1990 sterk door de snellere stijging van de uitwijkingen ten opzichte van de inwijkingen. Het vertrekoverschot schommelde tijdens de jaren ‘90 tussen 17 en 22 mig/1000inw. In Antwerpen vindt een voortdurende stijging plaats die echter pas vanaf 1994 echt significant wordt. Tijdens de tweede helft van de jaren ’90 vertrokken tussen 14 en 27 mensen meer uit deze buurten dan er toekwamen. In Gent schommelde het saldo in beide typen onderzoeksbuurten sterk, toch kunnen we ook hier zien dat het vertrekoverschot groter was tijdens de tweede helft van de onderzoeksperiode. In de referentiebuurten van Brussel en Antwerpen nam het migratiesaldo juist toe vanaf het begin van de jaren ’90. In Brussel zelfs tot licht positieve waarden vanaf 1995 (tussen –2 en 2
208
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT mig/1000inw). In Gent schommelt het saldo over de hele periode tussen 0 en –7 mig/1000inw. In de grote stadsgewesten is de uitwisseling binnen de agglomeratie veruit het belangrijkst. Het aandeel dat migreert binnen de stad is groter in de kansarme buurten en in de grotere steden. Het belang van de banlieue als plaats van aankomst en herkomst neemt toe naargelang de grootte van het stadsgewest afneemt. In Brussel en Antwerpen is de uitwisseling binnen de agglomeratie het grootst: resp. 92 en 88% van de migraties van en naar de kansarme onderzoeksbuurten vinden plaats binnen de stad, in de referentiebuurten is dit telkens 85%. In Gent bedraagt dit aandeel 81% in de kansarme onderzoeksbuurten, slechts 75% in de niet-achtergestelde referentiebuurten. Het belang van migraties van en naar de banlieue is het grootst in Gent met resp. 8 en 11% in de kansarme en referentiebuurten. In de twee andere gewesten wordt minder van en naar de banlieue verhuist (Antwerpen: resp. 6 en 7%; Brussel: resp. 3 en 7%). Het vertrekoverschot ernaartoe vanuit de kansarme onderzoeksbuurten is ook veel groter in Gent, namelijk –4,1 mig/1000inw, tegenover –3,3 mig/1000inw in de referentiebuurten. Vanuit de kansarme onderzoeksbuurten in Brussel en Antwerpen wordt veel minder naar de banlieue gemigreerd en is het vertrek het grootst vanuit de referentiebuurten (resp. –2,7 en –2,2 mig/1000inw, in de kansarme onderzoeksbuurten: -0,7 en –1,9 mig/1000inw). In Brussel zijn de migraties tussen achtergestelde buurten onderling veel belangrijker dan in Antwerpen en Gent. 65% van alle migraties van of naar de kansarme onderzoeksbuurten in Brussel vertrekken of komen aan in andere achtergestelde delen van de stad. In Antwerpen en Gent bedraagt dit slechts resp. 36 en 24%. Alledrie de gewesten kennen wel een belangrijk vertrekoverschot vanuit de achtergestelde delen van de stad naar de nietachtergestelde buurten. Hoe kleiner de stadsgewesten, hoe groter de afstanden waarover verhuisd wordt. In Gent leggen de verhuizers dus langere afstanden af dan in Antwerpen. In Brussel is het aandeel migraties over minder dan 2 km nog belangrijker. De verschillen tussen de steden zijn mede te verklaren doordat in een kleinere stad de banlieue dichterbij ligt en het aantal kansarme buurten kleiner is.
7.7.
AFSLUITING
In dit onderzoek werd een beschrijving gegeven van de verhuisbewegingen binnen, in en uit de kansarme stedelijke buurten in de eindperiode van het vorige millennium. Het is duidelijk gebleken dat dit verhuispatroon sterk afwijkt van wat men de gemiddelde centraal gelegen stedelijke buurten kan noemen: een veel grotere mobiliteit, meer interne verhuizingen binnen de kansarme buurten, een meer negatief migratiesaldo, een verdere concentratie van bepaalde nationaliteiten, een grotere gevoeligheid en impact van de economische conjunctuur op de verhuisbewegingen. Er werd tevens vastgesteld dat er ook binnen de kansarme buurten een duidelijk verband is met de graad van achterstelling en het daar aanwezige verhuispatroon. In het onderzoek werd tevens aangetoond dat in sommige wijken waar de overheid in samenwerking met de private sector investeringen deed in het kader van stadsherwaardering zoals in de Zuidwijk in Antwerpen, Dansaertwijk in Brussel of Patershol in Gent dit een groot effect heeft op de samenstelling van de daar wonende bevolking en dus op het verhuispatroon, alhoewel dit ook sterk wijk en stadsgebonden is. De aard van de data (de periode 1986 tot 1999) en de beschikbaarheid van slechts één ijkpunt ongeveer middenin (de volkstelling 1991) lieten niet toe om dieper in te gaan op het verband tussen de evolutie van de achterstelling van deze buurten en het daar geregistreerde migratiepatroon.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
209
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – SAMENVATTING EN BESLUIT Indien de datareeks van dit onderzoek zou kunnen uitgebreid worden met de verhuisdata voor de jaren 2000, 2001 en 2002 dan zou voor deze nieuwe reeks een tweede ijkpunt kunnen worden opgenomen, namelijk de data van de socio-economische enquête 2001. Hierdoor kan op een meer veralgemeende wijze de relatie worden onderzocht tussen de evolutie in de graad van achterstelling van de buurt en het migratiepatroon.
210
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN
8.
BIJLAGEN
8.1.
LITERATUURLIJST
BLOMMAERT, K., Woonvoorkeuren en verhuismotieven van personen, SESO-UFSIA, Antwerpen, 1992 BLONDEEL, P., ‘Openbaarheid als breukvlak, onderzoek naar de toeëigening van de stedelijke ruimte in een Brusselse volkswijk’ (map VIBOSO), 1995 BOSMANS, B., GOOSSENS, J., BLONDEEL, P., De buurtontwikkelingsmaatschappij NoordOost Antwerpen CABUS, P., KESTELOOT, C., VAN DER HAEGEN, H., Stadsvlucht maakt vrij: verslag van het stadsvlucht colloquium, Brussel, 1989, 79 pp. CASTELLS, M., European Cities, the Informational society and the global Economy, Centrum voor Grootstedelijk Onderzoek, Amsterdam, 1992 CORIJN, E. & DE LANNOY, W.(red.), Crossing Brussels, VUB, 2000 DEBOOSERE, P. & SURKYN, J., Het gebruik van het rijksregister voor de studie van interne migraties. Illustratie aan de hand van het Gentse stadsgewest, Working Paper nr. 1991-5, Steunpunt voor Demografie, VUB, Brussel, 1991 DEBOOSERE, P., Indeling van de Belgische bevolking naar positie in huishoudens. Beschikbare databanken, evaluatie en bewerking van de data, Working Paper nr. 1992-2, Steunpunt voor Demografie, VUB, Brussel DE BRABANDER, G.L., De crisis van de stedelijke leefbaarheid, Forum Onderzoek SO, 219227, (map VIBOSO), 1995 DE CORTE, S. & DE LANNOY, W., ‘De migraties van Marokkanen en Turken binnen het Brussels gewest 1988-1992’, in VAN HECKE, E. & GOOSSENS, M., Liber Amicorum Herman Van der Haegen, Acta Geographica Lovaniensia. Vol 34, 1994, 61-67 DE CORTE, S., m.m.v. LAMMENS, T. & CALLENS, T., o.l.v. DE LANNOY, W., Brusselse woontypologie. Inventaris, Geografisch Instituut, VUB, i.o.v. Wonen in Brussel, Vlaamse Gemeenschapscommissie, Brussel, september 1999 DE DECKER, P. & MEERT, H., ‘Mythisch of magisch? Over de gebiedsgerichte aanpak van sociale uitsluiting’, VRANKEN, J., e.a., Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2000, Acco, Leuven, 2000 DE DECKER, P., HUBEAU, B., NIEUWINCKEL, S., (red.), In de ban van stad en wijk, EPO, 1996 DE DECKER, P. & KESTELOOT, C. (Eds.), ‘Marginalisering in de stad’, Themanummer in Planologisch Nieuws, nr. 4, 1994, 319-429 DE DECKER, P., KESTELOOT, C., DE RYCK, T. & GEURTS, V., ‘On the housing history of labour migrants in the cities of Flanders’, Paper presented at the ENHR/SBI Housing Conference ‘Housing and the European Integration’, Helsingor, 26-31, August 1996 DE DECKER, P., TEERLINCK, P., EN VANDENDRIESSCHE, W., ‘Patronen en motieven van verhuizen, De resultaten van een onderzoek in Gent’, in Planologisch nieuws, jaargang 15, nr2/1995
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
211
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN DE KEERSMAECKER, M.L., ‘Elementen voor een interpretatie van de residentiële trajecten van de bestaansminimumtrekkers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’, in VRANKEN, J, e.a., 20 jaar OCMW. Naar een actualisering van het maatschappijproject, De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, Acco, 1998, 157-176 DELEECK, H., CANTILLON, B. GEURTS, V., TAN, B. EN VAN DIESSEN, T., Leven beneden het socio-vitale minimum. Onderzoek naar de leefomstandigheden van huishoudens met een laag inkomen, Programma maatschappelijk onderzoek, Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden, Brussel, 1996 DEVRIESE, L., Wonen in Brussel: een onderzoek naar de verhuismotivaties en woonwensen van Vlamingen. Eindverhandeling voorgedragen tot het behalen van de graad Licentiaat in de Geografie, VUB, 2003 DI MEO, G., ‘Epistémologie des approches géographiques et socio-anthropologique du quartier urbain’, in Annales de Géographie, n° 756, 1994, 255-275 Dienst economische ontwikkeling en tewerkstelling (z.d.), Verhuizen in, uit en naar Gent, een onderzoek naar verhuispatronen en woonvoorkeuren, 1992, Stad Gent FILLIAERT, F., Overheidsbeleid ten aanzien van non-profit privaat initiatief inzake kansarmoedebestrijding. Case-study sociale huisvesting Brugge, KUL. Faculteit sociale wetenschappen. Departement politieke wetenschappen Kabinet van de staatssecretaris voor maatschappelijke emancipatie, OCMW en huisvesting van kansarmen: verslag van een aktie-onderzoek te OCMW-Mechelen,1991 KESTELOOT, C., Een andere kijk op de ruimtelijke sociale structuur van de stad, p102-128, hoofdstuk uit boek,1980 KESTELOOT, C., De economische determinanten van stedelijke structuren, in Ruimtelijke planning, 1990, 42pp. KESTELOOT, C., ‘The creation of socio-spatial marginalisation in Brussels: a tale of flexibility, geographical competition and guestworkers neighbourhoods’, in HADJIMICHALIS C. & SADLER D. (eds.), Europe at the Margins: New Mosaics of inequality, John Wiley, Chichester, 1995, 69-85 KESTELOOT, C., ‘Three levels of socio-spatial polarisation in Brussels’, in Built environment, 20, 3, 1994, 204-217 KESTELOOT, C., MISTIAEN, P. & DECROLY, J.M., ‘De ruimtelijke dimensie van de armoede in Brussel. Indicatoren, oorzaken en buurtgebonden bestrijdingsstrategieën’, in VRANKEN, J, e.a., 20 jaar OCMW. Naar een actualisering van het maatschappijproject, De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, Acco, 1998, 125-156 KESTELOOT, C., MEERT, H., MISTAEN, P., SAVENBERG, S. & VAN DER HAEGEN, H., De geografische dimensie van de dualisering in de maatschappij. Overlevingsstrategieën in twee Brusselse wijken, Programma Maatschappelijk Onderzoek, Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden, 1997 KESTELOOT, C., m.m.v. VANDENBROECKE, H., VAN DER HAEGEN, H., VANNESTE, D., VAN HECKE, E. Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 1996 KEYMEULEN, R., MOORS, L., WOHLMUTTER, P., ALLAERT, G., Herwaarderingsopties in gemeentelijk perspectief: integratie vanuit de sociale aanpak: sociale huisvesting, de woonnoodgebieden, de herwaarderingsgebieden, stadsontwikkelingsprojecten, de kansarme buurten en ... : eindrapport, 1991
212
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN KBS, Het BOM- boek, het verhaal van de buurtontwikkelingsmaatschappij Noord-Oost Antwerpen LAGROU, E., LAGAST T. & TEERLINCK M., ‘Kuregem compacte stad’, in Opbouwwerk Brussel, 1993 LESTHAEGHE, R., DEBOOSERE, P. & WILLAERT, D., The Brussels Capital Region: Demographic and Social Futures, Interuniversity Papers in Demography, WP 2001-3, VUB / RUG, 33p. LODEWIJCKX, E., Huishoudens in België. Een ontsluiting van rijksregistergegevens, CBGSWerkdocument, 2001, 4, Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, Brussel, 44p. LOOTS, I., VAN HOVE, E., Stadsvlucht? Een demografische ontwikkeling in het Antwerpse, 1986 MARCUSE, P., ‘Housingmarkets and labourmarkets’, in: ALLEN J., HAMNETT, C., Housing and labour markets, building the connection, Unwin Hyman, London, 1989, 118-135 MARTINIELLO, M., Is there an urban underclass in Belgium? Paper presented at the international conference “migration, social exclusion and the European city”, Utrecht 14-16 april 1994 MEERT, H., MISTIAEN, P., KESTELOOT, C., ‘Maatschappelijke fragmentatie in Brussel, overlevingsstrategieën in Kuregem en vormgevende opwaardering van gemarginaliseerde buurten’, in Planologisch Nieuws, jaargang 14 nr. 4, 1994, 323-340 MEERT, H. & KESTELOOT, C., ‘Lokale welvaartsregimes en economische integratie in achtergestelde stedelijke buurten: lessen voor het beleid’, in VRANKEN, J. E.a., Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 1998, Acco, Leuven, 1998, pp. 287-303. MEEUWISSEN, P., ‘Winterslag in beweging, bewonersbetrokkenheid bij wijkontwikkeling’, 3pp., 1995 (map VIBOSO) MINGIONE, E., ‘The new urban Poverty and the Underclass: Introduction’, in International journal of urban and regional research, vol. 17, nr 3, 1993, Oxford, UK, Blackwell MISTIAEN, P., ‘Cureghem en crise ? Les processus de marginalisation d’un quartier Bruxellois’, in VAN HECKE, E. & GOOSSSENS, M. (eds.), Liber amicorum Herman Vanderhaegen, Acta Geographica Lovaniensia. Vol 34, 1994, 361-374 MUSTERD, S. & GOETHALS, A. (red.), De invloed van de buurt, SISW-publicatie 404, Amsterdam, 1999, 116 pp. MUSTERD, S, OSTENDORF, W., & DE VOS, S., Kansarmoedeconcentraties en woningmarkt, DGVH/NETHUR Partnership, nr. 6, Amstedram, 1999, 41 pp. NOTREDAME, L. De nieuwe wooninitiatieven, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1994 Overleg van Vlaamse Huurdersverenigingen, Overleg Wonen en Welzijn, Van woonaktivisme tot netwerkvorming rond huisvesting, 1993 PANNECOUCKE, I. e.a., Profiel van de sociale huurder en subjectieve beleving van de realisaties van de sociale huisvesting, OASeS en CSB, UFSIA, februari 2001, 176p. PELFRENE, E., In- en uitwijking in Vlaamse steden en gemeenten. Analyse naar leeftijd en ruimtelijke structuren voor d eperiode 1996 – 1998, Stativaria 24, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, juni 2000
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
213
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN PRIEMUS, W., WASSENBERG, F., VAN ROSMALEN, B., Woningmarkt stadsregio Rotterdam, deel 1 hoofdrapport PROVOOST, F., Kansarme buurten. Een onderzoek naar territoriale concentraties van kansarme bevolkingsgroepen in het Nederlandstalig landsgedeelte en het arrondissement Brussel-hoofdstad, Leuven, 1978 RIJDAMS, M., DE CORTE, S., ‘Wijkontwikkeling in Brussel: een denkpiste’, in Ruimtelijke planning, dec. 1995 RAEMDONCK, I., Een lokaal huisvestingsbeleid geruggesteund door de provincie (en het Vlaamse gewest?), in Planologisch nieuws, 16de jaargang, 1996,nr.4 ROVERS, B., ‘Buurten zijn gevaarlijk, vooral voor onderzoekers. Over woonomgeving en jeugdcriminaliteit’, in Planologisch Nieuws, Jg. 18, nr. 4/1998 SASSEN, S., The global City: London, New York, Tokyo, Blackwell, London, 1991 SPRINKHUIZEN, A. e.a., In de ban van de buurt. Over lokaal sociaal beleid in de buurt, NIZW, 1998, 135pp. SURKIN, J., Migratiegeschiedenis en regionale herkomstverschillen bij Turkse vrouwen in Vlaanderen en Brussel, Working Paper 1993-3 ‘Etnische minderheden in België’, Centrum voor Sociologie, VUB Brussels & Seminarie voor Demografie, RUG TEERLINCK, P. & RONDAS, B., ‘Op weg naar een duale stad?, een inkomensontwikkeling in Gent en zijn stadsgewest’, in Planologisch Nieuws, 16de jaargang, 1996, nr.2 THUNG, P. H., BEEKMAN, P., Technische universiteit Eindhoven, ‘Huisvesting en overwinning van armoede’, Handelingen van het symposium gehouden op 28 oktober 1994 aan de TU Eindhoven, In de klem tussen stedelijke woningmarkt en arbeidsmarkt; kansarmen in de Randstad. Deelrapport 3a: Verhuisprocessen en woonwensen TRATSAERT, K., ‘Vlaams kansarm en vreemd kansarm’, in Tijdschrift voor Welzijnswerk, Maandblad, Jaargang 19, nr. 183, februari 1995, 17-26 TRATSAERT, K., Stads(v)lucht maakt vrij: analyse van de verhuisstromen en een bevraging van de verhuismotieven en woonwensen van jonge gezinnen in het Leuvense, Acco, Leuven, 1998 TRATSAERT, K., ‘Stads(v)lucht maakt vrij. De verhuismotieven van jonge gezinnen in het Leuvense’, in Planologisch Nieuws, Jg. 19, nr.1/1999 UIA en KBS, Kansarmoede in de grootstad Antwerpen, Deel I, de kwaliteit van het wonen, 1987 UIA en KBS, Kansarmoede in de grootstad Antwerpen, Deel I, de bewoners, 1987 VAN CRIEKINGEN, M., Gentrificatie in Brussel, Dansaert straat, Licentiaatsthesis aan de ULB VANDEN BRANDEN, A., De huisvestingssituatie van de kansarmen in het Brussels Gewest: analyse van het beleid, Faculteit sociale wetenschappen. Departement sociologie,1991 VANDERMOTTEN, C., VERMOESEN, F., DE LANNOY, W. & DE CORTE, S., Europese steden. Vergelijkende cartografie, Het Gemeentekrediet, Brussel, ..... VOLKER, B & VERHOEFF, R. (red.), Buren en buurten, SISW-publicatie 406, Amsterdam, 1999, 170 pp.
214
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN VRANKEN, J., STEESSENS, K., VANDENABEELE, J. & PULTAU, W., De netwerken van armen, 1996 VRANKEN, J., ‘Armoedebeleid en stedelijk beleid: eigenheid en verscheidenheid’, in VRANKEN, J, e.a., 20 jaar OCMW. Naar een actualisering van het maatschappijproject, De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, Acco, 1998, 177-196 VRANKEN, J. & BEN ABDELJELIL, Y., Sociale kaart van Antwerpen, studies over de samenleving, Acco Leuven/Amersfoort, 406p. VRANKEN, J., GELDOF, D.& VAN MENXEL, G., ‘Deel II: Hoofdstuk3: De ongelijke ruimtelijke spreiding, en Deel III, hoofdstuk4: wonen’, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1998 VRANKEN, J. & GELDOF, D., Deel II: deelterreinen, Hoofdstuk4: Huisvesting en woonbeleid en Deel III, hoofdstuk 2, 2.3.5:Huisvesting en woonbeleid, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1992 VRANKEN, J. & GELDOF, D., Deel II: deelterreinen, Hoofdstuk4: Huisvesting en woonbeleid Deel III, hoofdstuk 5, 5.3:Huisvesting en woonbeleid, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1994 VRANKEN, J. GELDOF, D.& VAN MENXEL, G., Deel I, Hoofdstuk 3 en 4: De geografie en de geologie van de armoede, Deel II, hoofdstuk 4: wonen, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1999 VRANKEN, J., GELDOF, D. & VAN MENXEL, G., Deel III,hoofdstuk4: Wonen Deel 4, hoofdstuk4: wonen en deel 4 armoedebeleid en armoedebestrijding in de praktijk, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1996 VRANKEN, J., GELDOF, D., & VAN MENXEL, G., Deel III: deelterreinen, Hoofdstuk4: wonen en Deel 4, hoofdstuk 5, Sociale vernieuwing, sociaal impulsfonds, Wijkontwikkeling, in Armoede en sociale uitsluiting, Acco, 1997 WILLAERT, D., ‘Stadsvlucht of verstedelijking ? Een analyse van migratiebewegingen in België’, in Planologisch Nieuws, Jaargang 19, nr.2/1999 WILLAERT, D., Een nieuwe ruimtelijke indeling voor de studie migratiebewegingen, Working Paper 1999-2, Steunpunt Demografie, VUB
van
interne
WILLAERT, D., LIPRO-huishoudensprojecties voor Vlaanderen (1991-2016), Working Paper 1999-3, Steunpunt Demografie, VUB, 33p. WILLAERT, D., Interne migraties naar LIPRO-huishoudenstypen. De stadsvlucht en verstedelijking nader belicht, Working Paper 2000-2, Steunpunt Demografie, VUB, 105p. WILLAERT, D., SURKYN, J. & LESTHAEGHE, R., Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België, onderzoeksrapport, Steunpunt Demografie, VUB, 2000 Woningmarktonderzoek Nijmegen 1995: rapportage, gemeente Nijmegen, SEO/mei 1996 X, ‘Buren en buurten: Relaties, menging, integratie, beleid, themanummer van Agora, 16° jaargang, nr. 3, mei 2000 X, SIF Beleidsplan Brussel 2000 – 2002, VGC, Brussel
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
215
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN
8.2.
METHODOLOGISCHE NOTA: SELECTIE KANSARMOEDE-INDICATOREN
Wat betreft de indicatoren dienden verschillende mogelijkheden zich aan. Er zijn de indicatoren die door Kesteloot en Vandenbroecke gebruikt zijn bij het opstellen van de atlas van kansarme buurten (1996). Deze indicatoren zijn algemeen aanvaard als de meest significante indicatoren voor het meten van kansarmoede. De indicatoren werden door C. Kesteloot e.a. bepaald uit 65 beschikbare variabelen op basis van een principale componentenanalyse. Uit deze 65 beschikbare variabelen werden vier factoren (dimensies) bepaald, waarvan vervolgens de meest representatieve indicator binnen elke factor als vertegenwoordiger van de armoededimensie werd weerhouden. Op die manier werden er vier hoofdindicatoren onderscheiden. Het ging om: -
het percentage eenpersoonshuishoudens ten opzichte van het totaal aantal huishoudens het percentage arbeiders ten opzichte van de actieve beroepsbevolking het percentage woningen zonder klein comfort ten opzichte van het totaal aantal woningen het percentage Turken en Marokkanen ten opzichte van de totale bevolking
Vervolgens werden nog drie nevenindicatoren, die niet op een duidelijke manier in de vier basisfactoren te plaatsen waren maar een duidelijk inhoudelijk verband met aspecten van armoede vertonen, weerhouden: -
het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner het percentage werkzoekenden ten opzichte van de totale beroepsbevolking het percentage huishoudens met een telefoon ten opzichte van het totaal aantal huishoudens
Er is evenwel kritiek geweest op de selectie van deze indicatoren o.a. door Jacobs en Swyngedouw van de KU Brussel en men heeft een eigen methodiek uitgewerkt. De in dit onderzoek geformuleerde kritieken hebben o.a. betrekking op de vraag of de beschikbare indicatoren allen a priori als aanwijzing voor achterstelling gezien kunnen worden. Jacobs en Swyngedouw stellen dat ‘omdat men genoegen neemt met het hanteren van indicatoren die intuïtief wel iets met kansarmoede te maken lijken te hebben maar waarvan de eigenlijke link met achterstelling in het ongewisse blijft, het gevaar opduikt dat common sense opvattingen en wijdverspreide vooronderstellingen de definiëring van achterstelling gaan bepalen’. De door hen gehanteerde operationalisering en LISREL-meetmodel maakt gebruik van de indicatoren gemiddeld inkomen, aandeel werkzoekenden, aandeel woningen met basisvoorzieningen en aandeel telefoonbezit. Uit de gewogen som van deze vier indicatoren wordt een kansarmoedesynthesemaat opgesteld. Beide studies werken met indicatoren uit de Volkstelling van 1991 Nog twee andere varianten zijn tenslotte in overweging genomen. Eén variant op de indicatoren van Kesteloot en Vandenbroecke, waarbij zes variabelen gehanteerd werden die zowel in de volkstelling van 1991 als in de volkstelling van 1981 voorkomen (een optie met vier variabelen werd ook bestudeerd), om eventueel een typologie te kunnen opstellen die ook rekening zou houden met de evolutie ’81–’9142. Dit zijn de zogenaamde tijdsreeksvariabelen. Een vierde set variabelen werd overwogen, samengesteld op basis van de literatuur over achterstelling en kansarmoede en onderzoekservaring. We hebben daarbij de vier fundamentele dimensies van kansarmoede volgens de ons meest geschikte indicator uitgedrukt: inkomen per inwoner (koopkracht), hooggeschoolden (scholingsgraad), werkloosheid (participatie op de arbeidsmarkt) en woonoppervlakte (huisvesting).
42
216
Verdere analyse heeft evenwel aangetoond dat er geen eenduidige typologie kon opgesteld worden die rekening houdt met hun evolutie in de tijd. Hierbij werd gezocht via cluster-analyses.
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN TABEL 81: OVERZICHT RANKING-METHODEN Naam van de Ranking
C. Kesteloot e.a.
Swyngedouw & Jacobs
Selectie KA
Tijdsreeks
7 variabelen
4 variabelen
4 variabelen
4/6 variabelen
Telefoonbezit
x
*
Werkzoekenden
x
X
X
Gemiddeld inkomen '93
x
X
X
Turken en Marokkanen
x
Zonder comfort
x
X
Arbeiders
x
X
Alleenstaanden
x
x
*
x
Hooggeschoolden
X
Woonoppervlakte
X
Badkamer/Stortbad
x
x
TABEL 82: BESCHIKBARE GEGEVENS '81, '91, '99 1981
1991
1999
Telefoonbezit
Ja
ja
-
Werkzoekenden
Ja
ja
-
Gemiddeld inkomen
-
ja
Ja
Turken en Marokkanen
Ja
ja
Ja
Zonder comfort
-
ja
-
Arbeiders
Ja
ja
-
Alleenstaanden
Ja
ja
Ja
Hooggeschoolden
Ja
ja
-
Woonoppervlakte
Ja
ja
-
Badkamer/Stortbad
Ja
ja
-
Uiteindelijk is er toch vastgehouden aan de ranking volgens de indicatorenset van Kesteloot en Vandenbroucke. Dit is immers nog steeds het meest courante basiswerk voor kansarmoede in Vlaanderen. En de kritiek die Swyngedouw levert op de indicatorenselectie van Kesteloot handelt vooral over de gebruikte methode en niet over de uiteindelijke selectie van kansarme buurten of indicatoren. Bovendien levert een vergelijking van de ranking van de buurten volgens de verschillende datasets weinig verschillen op (De buurten werden gerankt volgens de z-scores van elk van de indicatoren, deze werden bij elkaar geteld rekening houdend met het feit dat sommige waarden geen rechtevenredig verband vertonen).
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB
217
MIGRATIES EN ACHTERGESTELDE BUURTEN – BIJLAGEN
8.3.
218
FICHES VAN DE ACHTERGESTELDE BUURTEN
STUDIEGROEP MENS EN RUIMTE EN GEOGRAFISCH INSTITUUT VUB