Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel Gemeente Haaren
Pagina | 2
Verantwoording en Status Titel:
Ruimtelijke onderbouwing “Oude Bossche Baan 21 Biezenmortel” gemeente Haaren
Opdrachtgever:
De heer en mevrouw Slenders, Oude Bossche Baan 21, 5074 RC Biezenmortel
Contactpersoon:
De heer R. van Laarhoven, Adviesbureau de Meijerij te BaarleNassau
Definitief:
oktober 2012
Colofon BEUSMANS & JANSEN Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening
Post-en kantooradres: Van Vlattenstraat 159 5975 SE Sevenum T/F: 077-3744817 M: 06-30202996/06-48800953 E:
[email protected] I: www.beusmans-jansen.nl
© 2012 Beusmans & Jansen, Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem gebruikt worden voor het doel waarvoor het is vervaardigd en met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Beusmans & Jansen, Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening. Niets uit dit document mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Beusmans & Jansen, Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening. Beusmans & Jansen, Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening geeft in ieder geval geen toestemming aan de opdrachtgever om dit document te gebruiken of te laten gebruiken indien facturen niet of niet volledig voldaan zijn. Alle rechten voorbehouden.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 3
Inhoudsopgave
Ruimtelijke onderbouwing
5
Hoofdstuk 1
Inleiding
5
Hoofdstuk 2
Projectbeschrijving
6
2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.3 2.4 Hoofdstuk 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.4 Hoofdstuk 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.3 5.3.1
Ruimtelijke ontwikkeling Projectbeschrijving Overige projectonderdelen Stedenbouwkundig ontwerp, architectuur en beeldkwaliteit Openbare ruimte, ontsluiting en parkeren Landschappelijke inpassing, groen en water
6 6 12 12 13 14
Analyse van het projectgebied
20
Beschrijving projectgebied e.o. Locatie projectgebied Feitelijke beschrijving projectgebied Historisch perspectief Ruimtelijke structuren Functies in het projectgebied e.o. Waarden van het projectgebied e.o. Natuur en landschap Flora en fauna Cultuurhistorie en archeologie
20 20 21 21 22 22 23 23 24 27
Beleidskader
31
Rijksbeleid Provinciaal beleid Structuurvisie ruimtelijke ordening Verordening ruimte Noord-Brabant Gemeentelijk beleid
31 31 31 33 34
Milieu-planologische aspecten
39
Geluidhinder Wegverkeerslawaai Railverkeer en industrielawaai Verkeerslawaai afkomstig van inrichting Bodem- en grondwaterkwaliteit Luchtkwaliteit Wetgeving
39 39 39 40 39 40 40
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 4
5.3.2 5.3.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.5 5.5.1 5.5.2 5.6 5.6.1 5.6.2
Kleine en grote projecten Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) Externe veiligheid Risicovolle inrichtingen (Bevi) Vervoer gevaarlijke stoffen Milieuzonering Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten Invloed milieuhinder op het projectgebied Kabels, leidingen en straalpaden Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied
40 41 41 41 43 43 43 44 44 44 45
Waterparagraaf
46
Waterbeleid Vierde Nota Waterhuishouding en Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21) Provinciaal Waterhuishoudingsplan Waterbeheerplan en Waterwet Waterhuishoudkundige situatie projectgebied Oppervlaktewater Grondwater Afvoerend verhard oppervlak en riolering Uitgangspunten en randvoorwaarden waterhuishoudkundig systeem Toepassing wateruitgangspunten op het projectgebied Wateroverlastvij bestemmen Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater Doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-berging-afvoer Hydrologisch neutraal ontwikkelen Water als kans Meervoudig ruimtegebruik Voorkomen van vervuiling Waterschapsbelangen Overleg Waterschap
46 46 46 46 47 47 47 47 47 48 48 48 48 48 50 50 50 50 50
Hoofdstuk 7
Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade
51
Hoofdstuk 8
Belangenafweging
52
Hoofdstuk 9
Procedure
53
Resultaten vooroverleg artikel 5.1.1 Bro Resultaten procedure artikel 3.11 Wro
53 53
Hoofdstuk 6 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 6.4.5 6.4.6 6.4.7 6.4.8 6.5
9.1 9.2
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 5
Ruimtelijke onderbouwing Hoofdstuk 1 Inleiding Op 31 maart 2010 hebben de heer en mevrouw Slenders, Oude Bossche Baan 21, 5074 RC Biezenmortel (hierna ook te noemen: initiatiefnemers) het college van burgemeester & wethouders van de gemeente Haaren verzocht om medewerking aan de realisatie van een stallingsruimte op de bedrijfslocatie aan de Oude Bossche Baan 21 te Biezenmortel.
Het projectgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaren en is daarin bestemd als `Gemengd-2 ` . Binnen deze bestemming is een agrarisch technisch hulpbedrijf toegestaan; nieuwbouw en herbouw van bedrijfsbebouwing is echter niet mogelijk. Het project kan wel gerealiseerd worden door middel van een door Burgemeester & Wethouders van Haaren te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder a en c Wabo). De te verlenen omgevingsvergunning is gericht op herbouw van bestaande bedrijfsbebouwing, ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf. Bij schrijven van 9 juni 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren aangegeven bereid te zijn om hieraan medewerking te verlenen.
De omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten waarin zijn neergelegd: Ÿ een beschrijving van het project waarvoor wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan; Ÿ een beschrijving van de wijze waarop in het omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; Ÿ de uitkomsten van het overleg met andere (overheids-)instanties; Ÿ de uitkomsten van alle noodzakelijke onderzoeken; Ÿ een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan zijn betrokken (voor zover relevant); Ÿ dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In de navolgende hoofdstukken van deze ruimtelijke onderbouwing komen onder meer de volgende elementen aan de orde: Ÿ Projectbeschrijving, architectonische kwaliteit en duurzaam bouwen; Ÿ Gebiedsprofiel (bestaande uit een gebiedsbeschrijving en een beschrijving van de ruimtelijkfunctionele structuur en de waarden van het projectgebied en omgeving) alsmede de ruimtelijke effecten van het project op korte en (middel)lange termijn; Ÿ Toetsing aan het geldende rijks-, provinciaal-, regionaal - en gemeentelijk ruimtelijk beleid; Ÿ Financieel-economische uitvoerbaarheid, privaatrechtelijke beperkingen en planschade; Ÿ Resultaten van een (ruimtelijk) onderzoek op het gebied van milieu (geluid, bodem, lucht, milieuzonering en externe veiligheid), waterhuishouding (waterparagraaf), natuur en landschap, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, kabels en leidingen en verkeer; Ÿ Regels en procedure.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 6
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving 2.1
Ruimtelijke ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt het project beschreven. Er wordt ingegaan op de bouwkundige maatvoering, stedenbouwkundige aspecten, architectonische kwaliteit, kwaliteit van de openbare ruimte, verkeersaspecten, duurzaam bouwen, brandveiligheid, groen en water.
2.1.1
Projectbeschrijving
De heer en mevrouw Slenders exploiteren aan de Oude Bosschebaan 21 te Biezenmortel (gemeente Haaren) , kadastraal bekend als gemeente Haaren, sectie F, nr.13, een verreikerverhuur: “Slemaco”. Slemaco is in 2000 opgericht. Het bedrijf van de heer en mevrouw Slenders richt zich in hoofdzaak op de verhuur van verreikers (2 stuks). Verder is nog wat klein materieel aanwezig in de vorm van een trekker met bijbehorende hulp- en voorzetstukken en een waterton. Ook dit materieel wordt in de bedrijfsvoering aangewend. De dienstverlening van fa. Slemaco is gericht op agrarische bedrijvigheid. De specifieke aanwendingsmogelijkheden van verreikers, mede vanwege een op naam van fa. Slemaco gepatenteerd roterend vorkblad, de Romastor, heeft er toe geleid dat dit materieel wordt ingezet in het kader van werkzaamheden specifiek behorend tot de agrarische sector. Als voorbeelden daarvoor kunnen worden genoemd: - het stoppen en afdekken van voederkuilen; - het transporteren en verladen van hooi en stro; - het ruimen van agrarische bedrijfsbebouwingen zoals kippenstallen en potstallen; - het plaatsen en verplaatsen van silo’s bij agrarische bedrijven; - het ruimen van agrarische bedrijfsbebouwingen na brand en andere calamiteiten; - het plegen van groenonderhoud bij agrarische en semi-agrarische bedrijven; - het opschonen van waterlopen en –gangen, inclusief kanten maaien; - het verzorgen van mesttransport (binnen het agrarisch bedrijf); - het voeren van vee en het vullen van voedersilo’s en –wagens; - de inzet ter ondersteuning van bouw- en verbouwwerkzaamheden bij specifieke agrarische bedrijfsbebouwingen. De verwachting is dat de toepassing van verreikers binnen de agrarische sector verder zal toenemen. Behalve de verreikers wordt ook het overige binnen het bedrijf aanwezige materieel (de trekker met bijbehorende hulp- en voorzetstukken en de waterton) inmiddels steeds meer ingezet voor werkzaamheden binnen de agrarische sector zoals het in het kader van het gepleegde groenonderhoud bij agrarische bedrijven hakselen van snoeihout en frezen van stobben en het spuiten van grondwaterputten in het kader van het gebruik van beregeningsinstallaties. Deze werkzaamheden zijn te typeren als een agrarisch technisch hulpbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van onder andere de toepassing van landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven, voor zover in casu relevant zijn: loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen). Een loon- en grondwerkbedrijf is een bedrijf in het bijzonder gericht op het verrichten van grondwerkzaamheden ten dienste van derden en op het verrichten van werkzaamheden ten
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 7
dienste van agrarische bedrijven, een en ander met behulp van zware machines. De firma Slemaco is voornemens de aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen (totaal te slopen oppervlakte bedraagt 625 m²) en ter vervanging daarvan op nagenoeg dezelfde locatie komen tot de bouw van een nieuwe bedrijfsruimte, speciaal vormgegeven zoals vanuit bedrijfsoogpunt noodzakelijk voor dit agrarisch technisch hulpbedrijf. Hierdoor kan al het bedrijfsmaterieel binnen gestald worden. Een klein deel van de nieuwe bedrijfsruimte zal tevens in gebruik zijn voor privédoeleinden. Op de tekening zijn ook 7 dierenverblijven ingetekend. Bij elkaar beslaan deze een oppervlakte van circa 30 m². Tevens bevindt zich binnen de nieuwbouw een kantoorruimte met een oppervlakte van 49 m². Al deze ruimten bij elkaar beslaat de nieuwe bedrijfsruimte een oppervlakte van iets minder dan 625 m². Op onderstaande figuur is de situatieschets van het agrarisch technisch hulpbedrijf weergegeven, inclusief de tekeningen van de gewenste nieuwbouw.
Figuur: Gesloopte en te slopen bebouwing in stippellijnen en nieuwe bebouwing gearceerd, met tevens de aanduiding van de woning.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 8
Figuur: situatieschets Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel na uitvoering van het project
Figuur: doorsnede nieuwe machineberging
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 9
Figuur: plattegrond nieuwe machineberging
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 10
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 11
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 12
2.1.2
Overige projectonderdelen
Onderdelen van het onderhavige project waarop de onderhavige ruimtelijke onderbouwing ook betrekking heeft betreffen, voor zover relevant, het bouwrijp maken van het projectgebied, de aanleg van tuinen, erven en andere verhardingen, parkeerplaatsen , waterinfiltratie- en waterbergende voorzieningen, de ten behoeve van het project noodzakelijke kabels en leidingen, groenvoorzieningen.
2.2
Stedenbouwkundig ontwerp, architectuur en beeldkwaliteit
Beeldkwaliteitplan buitengebied gemeente Haaren (2004) Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in welke eisen gesteld worden aan de veranderingen in het buitengebied. Het gaat hierbij zowel om bebouwing zelf als de relatie tussen de bebouwing, de omgeving en de bijbehorende erfinrichting. Beeldkwaliteit heeft betrekking op: - de landschappelijke ruimtelijke kwaliteiten; - wegprofielen en wegbeplanting; - bebouwingsstructuren van wegen, gehuchten en bijzondere objecten, de inpassing van dorpsranden; - de relatie tussen bebouwing en omgeving; - de situering van bebouwing op de kavel, maatvoering en nokrichting; - erfinrichting; samenhang bebouwing, beplanting, verharding en verlichting. Voor het project: - Het gebied is onderverdeeld in een viertal gebieden waarvoor de beeldkwaliteitseisen zijn verwoord. Hierin is onder andere ingegaan op de verschillende bebouwingstypen met bijbehorende (erf)beplanting. - Het beeldkwaliteitsplan is toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Daarbij kan er voor bepaalde ontwikkelingen een inrichtingsplan ten aanzien van het landschap worden vereist. Welstandsnota gemeente Haaren (2004) Het welstandsbeleid en het bestemmingsplan liggen in het verlengde van elkaar. In een welstandsnota komen aspecten aan de orde die zowel niet-ruimtelijk relevant zijn (kleur en materiaalgebruik) als ruimtelijke relevante zaken (hoogte, omvang en situering van gebouwen). Ook de relatie met het beeldkwaliteitplan speelt een rol. Per zwaarte van de welstandstoets (het niveau van welstand) worden concrete soorten toetsingscriteria benoemd. Er worden drie niveaus van welstandstoezicht onderscheiden: niveau 3 (lichte toetsing), niveau 2 (reguliere toetsing) en niveau 1 (bijzonder welstandstoezicht, waar meer getoetst wordt, ook op detail). De niveaus geven het belang van de bestaande ruimtelijke en architectonische kwaliteiten aan en de politieke wens dat nieuwe bouwplannen daar rekening mee houden. Hierbij is niveau 1 het ‘zwaarste’ welstandstoezicht. Het buitengebied wordt in de nota in een aantal deelgebieden onderscheiden, waarbij de Oude Bosschebaan valt onder overig buitengebied. Voor het buitengebied geldt niveau 3. Bij het situeren van agrarische bebouwing zijn aspecten als kavelafmeting en bedrijfsvoering bepalend. De invoeging van het nieuwe volume in het landschap moet echter ook een vanzelfsprekende plaats krijgen in het landschap. Van belang daarbij is onder welke hoeken het complex kan worden waargenomen. Bestaande oriëntatiemogelijkheden en zicht-assen dienen (zo
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 13
veel mogelijk) gerespecteerd te worden. Hierdoor wordt de bebouwing geen incident in het landschap, maar kan deze iets toevoegen aan de aanwezige ruimtelijke structuur en zich voegen naar een aanwezig ruimtelijk patroon.
De bouwplan is voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie die het plan heeft getoetst aan het beeldkwaliteitsplan en de welstandsnota; deze commissie heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand mits het metselwerk wordt aangepast.
Maatvoering van de nieuwe machineberging inclusief 7 dierenverblijven: Afmetingen (circa) Breedte (max.)
22,2 m
Diepte (max.)
32 m
Goot-/bouwhoogte
4,05 resp. 8 m (vanaf bouwpeil)
Diepte onder maaiveld
nvt
Oppervlakte
624,7 m²
Materiaalgebruik: dak
Dakplaten antraciet
goot
Mastgoot, zink naturel
plint
gepleisterd
gevel
Metselwerk rood-bruin
geveldelen
Kunststof zwart
kozijnen
Kunststof wit
ramen
Kunststof wit
deuren
Kunststof donkergroen
overheaddeuren
sandwichpanelen, donkergroen
2.3
Openbare ruimte, ontsluiting en parkeren
Het project wordt gerealiseerd aan de Oude Bosschebaan 21 te Biezenmortel. De hoofdontsluiting zal plaatsvinden via de Oude Bosschebaan en de Zandkantseweg op de Biezenmortelsestraat welke de verbinding vormt tussen de kernen Helvoirt en Udenhout. Ten zuiden van Helvoirt ligt de N 65, de rijksweg tussen ’s-Hertogenbosch en Tilburg, die loopt via Vught, Helvoirt en Berkel-Enschot.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 14
De verkeersaantrekkende werking van het project bestaat hoofdzakelijk uit de aan- en afvoer van materieel en verkeer van personeel. Dit wijkt echter niet af van de verkeersaantrekkende werking welke nu reeds bestaat. Het project leidt derhalve niet tot meer verkeersbewegingen en heeft geen consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid. Aanpassingen aan de openbare weg als gevolg van dit project zijn niet noodzakelijk. Parkeren zal, zoals nu ook het geval is, volledig op eigen terrein plaatsvinden. Op onderstaande schets is het deel van het perceel dat verhard wordt voor verkeer- en parkeerdoeleinden, weergegeven met een arcering.
2.4
Landschappelijke inpassing, groen en water
De nieuwbouw van de machineberging komt op de plaats van 2 te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Voor de nieuwbouw hoeven geen bomen cq struiken gerooid te worden. Op onderstaande foto’s is de huidige en ook te handhaven landschappelijke inpassing te zien.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 15
Foto: woning aan de Oude Bosschebaan 21
Foto: bedrijfsgebouw (rechts) behorende bij de Oude Bosschebaan 21
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 16
Luchtfoto met aanduiding perceel fa. Slemaco
De twee nog aanwezige agrarische gebouwen hebben samen een oppervlakte van circa 625 m². Deze oppervlakte zal geheel worden gesloopt, waarvoor in de plaats een nieuw gebouw komt met nagenoeg gelijke oppervlakte. Vanaf de openbare weg gezien, wijzigt de ruimtelijke situatie bijna niet van de bestaande situatie. De nieuwbouw zal namelijk achter de bomen op het voorerf schuilen en eveneens achter de groensingel aan de rechter zijde van het perceel. Aan de achterzijde van de nieuwbouw zal een kikkerpoel worden aangelegd, ten behoeve van de infiltratie van hemelwater. Deze kikkerpoel zal omgeven worden door laag en hoger groen. Op onderstaande afbeelding is het zicht weergegeven op de rechter zijde van het perceel. Het moge duidelijk zijn dat het groen zo dicht is dat de aanwezige bebouwing nauwelijks tot niet waarneembaar is vanaf de openbare weg dan alleen vanaf de toerit naar de bedrijfsruimte en in de herfst en winter als de bomen hun blad verloren hebben.
Foto: Zicht op de Oude Bosschebaan 21 gezien vanaf de openbare weg.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 17
Landschappelijke inpassing De gronden gelegen aan de westzijde van de bestaande inrit en gesitueerd vóór de te realiseren stallingruimte zijn momenteel als grasland ingericht en in gebruik als hondenrenvelden voorzien van afrasteringen in de vorm van gaaswerk. Verspreid over de als grasland ingerichte gronden zijn een tweetal solitair gesitueerde bomen aanwezig (A). Dit betreft een walnotenboom (Juglans) en een tamme kastanje (Castanea). Aan de straatzijde worden de vóór de bestaande bebouwing gelegen als grasland ingerichte gronden begrensd door bermbeplating in formatie bestaande uit Hollandse zomereik (Quercus) (B). Direct vóór de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen is evenwijdig aan de westzijde van de bestaande inrit een aantal bomen in laanformatie aanwezig (C). Dit betreft paardenkastanje (Aesculus). Aan de oostzijde van de bestaande inrit is één solitair gesitueerde boom aanwezig (D). Dit betreft een Hollandse zomereik (Quercus). Aan de westzijde van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen is, zoals eerder vermeld, een strook grond gelegen welke is ingericht als grasland. Deze wordt ter hoogte van de westelijke perceelsgrens begrensd door een beplantingsstrook bestaande hoofdzakelijk uit hazelaar (Corylus), laurier (Prunus laurocerasus), krentenboompje (Amelanchier), acacia (Robinia) en enkele fruitbomen. Aan de achterzijde van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen is geen beplanting aanwezig. Het perceel loopt daar geleidelijk over in de aan de achterzijde aangrenzende open agrarische productiegronden. Aan de oostzijde van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen tenslotte is eveneens geen beplanting aanwezig doch een oppervlakteverharding dienende als inrit om de meest zuidelijke gesitueerde voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te bereiken c.q. het daarachter gelegen onbebouwd gebied. Aan de zijde van het huisperceel wordt de oppervlakteverharding begrensd door een 3-tal in laanformatie aanwezige bomen. Dit betreffen paardenkastanje (Aesculus).
In de nieuwe situatie zullen de beide voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen worden gesloopt en worden vervangen door één nieuwe stallingruimte. Hierdoor zal de inrichting van het perceel als bovenomschreven, geen wijziging ondergaan, in die zin dat ten behoeve van de voorgestane nieuwbouw beplanting en/of houtopstanden verwijderd moeten worden. Wel bestaat de mogelijkheid dat bezien zal worden of het mogelijk is de direct vóór de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwingen evenwijdig aan de westzijde van de bestaande inrit aanwezige bomen, paardenkastanje, te verplaatsen naar de strook grond ten oosten van de voorgestane nieuwbouw van de stallingruimte (F). Hierdoor wordt de bereikbaarheid van de te bouwen stallingruimte voor het te bezigen bedrijfsmaterieel verbeterd. Indien tot verplanting kan worden gekomen zal ter plaatse nieuwe aanplant worden gerealiseerd in de vorm van beuk in zuilvorm (Fagus sylvatica ‘Dawyck’). Indien verplanting uit een oogpunt van behoud van de bomen niet tot de mogelijkheden behoort, zullen deze op de huidige standplaats behouden blijven en zal middels opsnoei worden voorzien in de benodigde doorrijhoogte zodat geen schade ontstaat aan de bomen. Aan de zuidzijde van de nieuw te realiseren stallingruimte zal voor de opvang, berging en infiltratie van het hemelwater een kikkerpoel worden aangelegd (G). De oppervlakte hiervan bedraagt circa 50 m2. De aan te leggen kikkerpoel zal rondom worden voorzien van laagblijvende oeverbeplanting. Het perceelsgedeelte rondom de kikkerpoel zal over een breedte van circa 10 meter worden ingericht als grasland. De bestaande beplantingsstrook E (gelegen aan de westzijde van de te bouwen stallingruimte) zal worden gehandhaafd en middels extra aanplant worden verdicht. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van olijfwilg (Elaeagnus), krentenboompjes (Amelanchier), brem (Cytisus), els (Alnus), photinia en spierstruik (Spirea cv Van Houttei).
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 18
Aan de oostzijde zal een nieuwe beplantingsstrook worden aangelegd (H) bestaande uit dezelfde aanplant als aanwezig in beplantingsstrook E, te weten hazelaar, laurier, krentenboompje, acacia, olijfwilg, krentenboompjes, brem, els, photinia en spirea. Doel van deze beplantingsstrook zal ook zijn het wegnemen van het zicht op de aan de oostzijde aangrenzende agrarische bedrijfsbebouwing. De beide beplantingstroken E en H zullen in zuidelijke richting iets worden verbreed teneinde het zicht op de te bouwen stallingruimte zoveel mogelijk te beperken maar met instandhouding van een zichtlijn naar het aangrenzende open agrarisch landschap. In de nieuwe situatie zal een gedeelte van het terrein worden voorzien van een erfverharding (semigesloten) bestemd voor parkeren en voor de verkeersbewegingen ten behoeve van de bedrijfsvoering. Hierdoor zal de aan de voorzijde van de bestaande bebouwing aanwezige beplanting bestaande uit 3 paardenkastanje (Aesculus) (C), worden verplaatst naar de zijkant van de nieuw te bouwen bedrijfsruimte, zulks in het verlengde van de beplanting aangegeven met F. Op onderstaande schets is, uitgaande van de nieuw te realiseren bebouwing en met gebruikmaking van de gebruikte letteraanduiding, een en ander weergegeven. De aan te brengen erfverharding is gearceerd aangegeven.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 19
Via een garantieovereenkomst zal worden gewaarborgd dat de landschappelijke inpassing binnen een nader overeen te komen periode na de realisatie van het project, uitgevoerd zal zijn.
Ten zuiden van het projectgebied, op een afstand van circa 150 meter, loopt de Zandley. De Zandley is een waterloop in Noord-Brabant, welke begint ten noorden van Tilburg bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Van hier uit stroomde het riviertje in noordoostelijke richting, door het natte en laaggelegen natuurgebied De Brand ten noorden van Udenhout, en vervolgens langs Kasteel Zwijnsbergen bij Helvoirt. Daarna buigt de stroom zich in noordelijke richting en doorsnijdt de dekzandrug. Bij Cromvoirt komt de Zandley uit in het Afwateringskanaal 's-HertogenboschDrongelen. Het stroompje is nooit geheel natuurlijk geweest, waarvan de naam leij, wat geleiden betekent, getuigt. Men neemt aan dat de Zandley tussen de 14e en de 18e eeuw gegraven is. In de jaren '60 van de 20e eeuw waren er capaciteitsproblemen en is er een nieuwe bedding gegraven. Het kanaaltje vangt kwel af en draagt daarmee bij aan de verdroging van het natuurgebied De Brand, terwijl bij overvloedige regenval dit gebied juist weer overstroomd wordt met vervuild water. Tussen de Zandley en het projectgebied in ligt nog een deel van het natuurgebied dat zich verder grotendeels uitstrekt ten zuiden van de Zandley. In dat gebiedje bevindt zich een relatief kleine waterpartij. Voor het veilig stellen van de aanwezige bomen is zullen gedurende de bouwperiode bouwhekken geplaatst worden buiten de kroonprojectie van de bomen om tak-, bast- en wortelschade te voorkomen.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 20
Hoofdstuk 3 Analyse van het projectgebied 3.1
Beschrijving projectgebied e.o.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het projectgebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het projectgebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijkfunctionele structuur van het projectgebied en omgeving. Ook worden de huidige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden van het projectgebied beschreven alsmede de eventuele aanwezigheid van beschermde planten en dieren. 3.1.1
Locatie projectgebied
Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Haaren, direct ten zuiden van de Loonse en Drunense Duinen. Het staat plaatselijk bekend als de Oude Bosschebaan 21 te Biezenmortel en kadastraal bekend als gemeente Haaren, sectie F, nr. 13. Het projectgebied (kadastrale perceel) heeft een omvang van circa 1 ha. Op onderstaande kaart en luchfoto is het projectgebied weergegeven.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 21
3.1.2
Feitelijke beschrijving projectgebied
Het projectgebied bestaat op dit moment uit een nieuwe bedrijfswoning en twee oude voormalig agrarische bedrijfsgebouwen, welke in gebruik zijn als stallingsruimte voor materieel van de firma Slemaco. Ten oosten van het projectgebied bevinden zich twee veehouderijen, waarvan één intensieve veehouderij, en één met een kampeerterrein en op grotere afstand meer agrarische bedrijven, burgerwoningen een overige niet-agrarische functies. De directe omgeving bestaat, naast agrarische gronden, grotendeels uit natuur- en bosgebied.
3.2
Historisch perspectief
Tot 1 januari 1997 was Biezenmortel een onderdeel van de gemeente Udenhout; sedert de herindeling een van de vier dorpen van de nieuwe gemeente Haaren. De naam Biezenmortel, staat voor een met biezen begroeid moerassig gebied. Mortel is afgeleid van moer of moeras, vaak natte drassige grond. Den Biezenmortel wordt al vanaf 1315 vermeld in aktes en bestond uit verschillende buurtschappen waarvan 't Winkel de oudst bekende is, en verder 't Hooghout, 't Gommelen, Biesmortel, Brabants Hoek, Scheurenhoeve en Zandkant. Biezenmortel kreeg eerst een eigen kern vanaf 1920. Het buitengebied met een oppervlak van 896 ha is zeer groot en heeft vele mooie boerderijen. In de ontstane dorpskern in de Capucijnenstraat ontstonden rond het klooster, de kerk en de school aan weerszijden van de straat twee nieuwe wijken.
Bij 't Hooghout is sedert 1904 het grote complex voor verstandelijk gehandicapten gevestigd, eerst onder de naam "Huize Assisië" en momenteel "Prisma" geheten. De groei van Biezenmortel is voor een groot deel hieraan te danken. Bossen, Giersbergsesteeg, Leemputten, landerijen en mooie natuur, de omgeving van de Leye langs de Oude Bosse Baan, de duinen met veel fraai landschap en natuurschoon vormen echter nog altijd de aantrekkelijkheid. Op onderstaande figuur uit de archieven van de provincie Noord-Brabant is een kaart van Udenhout weergegeven, daterend uit 1866.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 22
Afbeelding: kaart Udenhout uit 1866; aan de noordzijde de Bossche Baan, grenzend aan Drunen.
3.3
Ruimtelijke structuren
De Oude Bosschebaan is een weg in het buitengebied met een smal wegprofiel en een vrij liggend fietspad. De N65 vormt de verbindingsweg tussen Tilburg en ’s-Hertogenbosch, maar wordt ook door lokaal verkeer gebruikt. Deze weg dient mede ter ontsluiting van de gemeente Haaren en leidt naar de autowegen A2 en de A58. De bebouwingsintensiteit in de directe omgeving van het projectgebied is overigens redelijk hoog als gevolg van een groot aantal agrarische bedrijven met veel en grote stalruimten. De bebouwing bevindt zich nagenoeg geheel aan de zuidzijde van de Oude Bosschebaan.
3.4
Functies in het projectgebied e.o.
In functionele zin is het projectgebied en haar omgeving primair te kwalificeren als buitengebied, waarin veel agrarische of agrarisch verwante bedrijven zijn gevestigd, afgewisseld door enkele zeer verspreid liggende burgerwoningen, een niet-agrarisch bedrijfje of een kleine camping. Deze typering en dit gebruik zal door onderhavig project ook niet wijzigen. | Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 23
3.5
Waarden van het projectgebied e.o.
3.5.1
Natuur en landschap
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Wel maakt het projectgebied onderdeel uit van het attentiegebied EHS vanwege de ligging bij de Loonse en Drunense Duinen en het natuurgebied ten zuiden van de Oude Bosschebaan; een bestemmingsplan dat is gelegen in een attentiegebied EHS wijst geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Doordat het project betrekking heeft op de sloop van oude agrarische bedrijfsbebouwing en herbouw van eenzelfde oppervlakte aan bebouwing, geconcentreerd op de slooplocatie, zijn er dan ook geen nadelige consequenties voor de natuur- en landschappelijke waarden van deze gebieden. Zoals eerder opgemerkt liggen ten noorden van de Oude Bosschebaan de Loonse en Drunense Duinen. Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen is een natuurgebied in de provincie NoordBrabant. Het is ruim 3500 hectare groot en is sinds 2002 een Nationaal park. Het park is enerzijds grotendeels een afwisseling van droge zandverstuivingen en naaldbos, maar ook de uitgestrekte beekdalzone van de Zandleij hoort erbij. Hier ligt met name het natuurgebied De Brand bij Udenhout, met zijn afwisseling van hakhoutbossen, natte weilanden en moerasruigtes. Het totaal is meer dan 35 km² groot. Het gebied wordt steeds meer omringd door grotere en kleinere steden en dorpen. In het noorden vinden we van west naar oost Waalwijk, Drunen, Nieuwkuijk, Vlijmen en 's-Hertogenbosch. Dorpen aan de zuidkant zijn Loon op Zand , Biezenmortel, Helvoirt en Udenhout; op een kilometer of zes ligt Tilburg. Aan de korte westkant ligt Kaatsheuvel met attractiepark De Efteling. Het stuifzandgebied is in de late middeleeuwen ontstaan. Het bestaat uit een hoger wat ruig en zanderig middengebied met een iets vruchtbaardere maar toch nog schrale rand eromheen. Tot aan de late middeleeuwen kon het gebied bescheiden boerengemeenschappen voeden, maar in die tijd van betrekkelijke welvaart nam de bevolkingsdruk zo toe dat de kringloop in het gebied door overbegrazing en te vaak plaggen van de heide fataal werd verstoord. De zandbodem kwam op steeds grotere plekken bloot te liggen, waardoor het losse zand door de wind begon te verstuiven. Dit proces versterkte zichzelf en was bijna niet meer te stoppen. Het zand bedolf zelfs hele nederzettingen; de middeleeuwse dorpjes Efteling en Westloon liggen nog altijd begraven. Vanaf de 14e eeuw werden er eiken geplant in een poging het stuifzand in te dammen, en in de 18e en 19e eeuw probeerde men het met dennen en helmgras. Tegenwoordig is het gebied stabiel en er worden zelfs bomen gekapt om dit voor Noord-Europa uitzonderlijk grote stuifzand-landschap in stand te houden. Het landschap is tegenwoordig erg gevarieerd, men vindt er naald- en loofbossen, zandvlaktes en tot vierentwintig meter hoge duinen. Aan de randen liggen fraaie weilanden en waterpartijen. Het deelgebied De Brand, ontstaan door het dichtstuiven van het riviertje de Zandley is zelfs een voormalig veenmoeras en nog steeds een natgebied. De heiden, dennenbossen en stuifzanden zijn van nature betrekkelijk soortenarme gebieden. Dat ligt heel anders voor het Zandleigebied, waar zich in de hakhoutbossen op venige en lemige bodems zware kwel voordoet. Dat zijn prima omstandigheden voor een rijke voorjaarsflora met o.a. bosanemoon en gele dovenetel. Door het schone kwelwater is het zandleigebied en omgeving ook
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 24
een voortreffelijk gebied voor amfibieën zoals grote populaties boomkikker, heikikker en kamsalamander. De das is met succes in dit gebied geherintroduceerd.
MER-beoordeling In 2001 is de Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen opgesteld. In 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse milieuregelgeving door middel van een wijziging van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. Bij deze wijzigingen is de figuur van de plan-mer (mer = milieu effect rapportage) geïntroduceerd. Ten aanzien van plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn overheden verplicht een plan-mer uit te voeren. De plan-mer dient een passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor het milieu te bevatten. Ook ten aanzien van bestemmingsplannen welke mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt deze onderzoeksplicht onder voorwaarden.
Onderhavig plan valt niet onder de in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten. Echter, het Besluit MER bepaalt dat in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, tevens de verplichting geldt tot het opstellen van een milieueffertrapport. Zoals eerder vermeld, maakt het projectgebied onderdeel uit van het attentiegebied EHS vanwege de ligging bij de Loonse en Drunense Duinen en het natuurgebied ten zuiden van de Oude Bosschebaan; een bestemmingsplan dat is gelegen in een attentiegebied EHS wijst geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Doordat het project betrekking heeft op de sloop van oude agrarische bedrijfsbebouwing en herbouw van eenzelfde oppervlakte aan bebouwing, geconcentreerd op de slooplocatie, zijn er dan ook geen nadelige consequenties voor de natuur- en landschappelijke waarden van deze gebieden en is een mer-beoordeling niet noodzakelijk.
3.5.2
Flora en fauna
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets. De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in: Ÿ strengbeschermde soorten Ÿ overige beschermde soorten Ÿ algemeen beschermde soorten
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 25
Strengbeschermde soorten Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als: Ÿ er geen alternatief is voor de geplande activiteit Ÿ er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang1 Ÿ activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort Overige beschermde soorten Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort2.
Algemeen beschermde soorten Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Quickscan flora en fauna Het projectgebied is op dit moment bebouwd en in gebruik voor agrarische hulpactiviteiten in de vorm van een loonwerkbedrijf (verhuur van groot materieel). Water is binnen het projectgebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het projectgebied – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer, menselijke/bedrijfsmatige activiteiten) - alsmede door de aard en inrichting van het projectgebied, vormt het projectgebied geen geschikte biotoop voor vaatplanten, zoogdieren (waaronder vleermuizen, hoewel het gebied wel incidenteel als fourageergebied kan dienen), amfibieën en reptielen. Volgens de geraadpleegde gegevens op waarnemingen.nl (zie onderstaande uitsneden) zijn er in het gehele gebied Zandkant Helvoirt slechts 7 waarnemingen gedaan van verschillende beschermde planten en dieren.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 26
Verder is er specifiek onderzocht wat het effect is op het dassenbestand. Door de Dassenwerkgroep Brabant wordt verwacht wordt dat de das zich nog verder in het gebied van de Loonse en Drunense Duinen zal verspreiden. Vooral ten westen van de N261 zullen nog enkele burchten ontstaan en ten noorden van de Drunense duinen zal een verdichting plaats gaan vinden. Er zullen hier en daar nog burchten bij gaan komen, waarna een stabilisatie zal gaan optreden. In de migratiezone (via Helvoirtsche broek en landgoederen van Vught: Esschebaan, beekdal van de Broekley) tussen de dassenpopulaties in de omgeving van Boxtel/Vught en de populaties van de Drunense duinen zijn nog geen burchten bekend. Het gebied ten westen van landgoed Huis ter Heide (ten noorden van Tilburg) is niet zo geschikt voor de das. Er moet echter niet uitgesloten worden dat de das hier en daar opduikt, op zijn weg naar West Brabant. Om de dassen een "handje te helpen" (om doodrijden te voorkomen) zijn cq worden plaatselijk op wegen, daar waar vaak dassen oversteken, dassenrasters en tunnels aangelegd. Dit betreft met name de volgende wegen:
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 27
4 Gemeente Heusden: Honderdbundersweg/Nieuwkuijkseweg en Margrietweg; 4 Gemeente Haaren: De Heikant, Oude Bosschebaan, Margrietweg en de N65; 4 Gemeente Loon op Zand: autoweg N261 en Kasteellaan en; 4 Gemeente Tilburg: Udenhoutseweg, Loonse Molenstraat en Schoorstraat. Onderstaande afbeelding met betrekking tot de waargenomen dassen in de periode februari 2010februari 2011 is afkomstig uit de zoogdierenatlas. Het projectgebied is aangeduid met een zwarte pijl. Uit deze afbeelding valt op te maken dat in of in de directe omgeving van het projectgebied geen dassen zijn aangetroffen; dit geldt ook voor de 5 daaraan voorafgaande jaren.
Figuur: uitsnede uit zoogdierenatlas
Nu het project slechts betrekking heeft op de sloop van twee bestaande stallen en herbouw op nagenoeg dezelfde locatie van één groot bedrijfsgebouw, geheel binnen het bestaande bouwblok, is er sprake van een minimale aantasting van de (onbebouwde) omgeving, en is de kans op verstoring van de mogelijk aanwezige flora en fauna allerminst aannemelijk, mede door de reeds aanwezige bedrijfsactiviteiten. Hierdoor is het uitvoeren van een specifiek ecologisch onderzoek niet noodzakelijk.
3.5.3
Cultuurhistorie en archeologie
Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op: 1. bebouwde cultuurhistorie (monumenten/historische stedenbouw); 2. cultuurhistorische landschappen; 3. archeologische waarden. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) heeft de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van Nederland samengesteld. De IKAW is eveneens opgenomen in de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 28
Uit onderstaande figuur blijkt dat er een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde op of nabij de onderhavige locatie aanwezig is. Het is van belang dat er geen beschermde archeologische waarden worden verstoord. Vanuit het "zorgvuldigheidsprincipe" dient er op worden toegezien dat er geen mogelijke overtreding wordt begaan en dat eventuele risico's in kaart worden gebracht voordat er onomkeerbare ingrepen in de bodem worden verricht.
Ad 1. Binnen het projectgebied zelf en de directe omgeving hiervan zijn geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden aanwezig.
Ad 2. Het projectgebied maakt deel uit van het cultuurhistorisch landschap. De Loonse en Drunense Duinen zijn Brabants grootste stuifzandgebied. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bezien liggen de waarden in de elementen en structuren uit verschillende perioden, die tezamen een beeld geven van de geschiedenis van bewoning en gebruik van dit bijzondere gebied en de strijd die geleverd moest worden tegen de natuurlijke krachten, die dorpen en akkers bedreigden. Ook de Loonse en Drunense Duinen is een in aardkundig en ecologisch opzicht buitengewoon belangrijk gebied.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 29
Ad 3. Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze gebieden hoeven echter niet 'leeg' te zijn. Het is zeer wel mogelijk dat juist in deze gebieden grafvelden, heiligdommen of depotvondsten aangetroffen kunnen worden, die op grond van een analyse van de bodem moeilijk of zelfs niet voorspelbaar zijn. Indien tijdens de bouw archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden. Het projectgebied is gelegen op de dekzandrug Tilburg-Den Bosch. Dit gebied loopt van Goirle tot Vught en heeft een langgerekte vorm. Het gebied herbergt relatief veel middelgrote woonkernen. Naast beide hiervoor genoemde plaatsen zijn dat Haaren, Oisterwijk, Berkel-Enschot, Udenhout en Helvoirt. Rondom de bebouwde kommen is voornamelijk landbouwgrond aanwezig. Door het gebied lopen verschillende snelwegen (A58, A65) en spoorlijnen. Het landschap is opgebouwd uit de beekdalen van de Leij en de Essche Stroom en de hoger gelegen dekzandruggen ten noordwesten daarvan. De begrenzing bij Den Bosch in het noorden, wordt gevormd door het riviertje de Dommel vanaf de plaats waar de Essche Stroom hierin uitmondt. In het noordwesten wordt het landschap begrensd door de Zandleij en haar zijbeken. Een groot deel van de dekzandruggen tussen Goirle en Helvoirt is bedekt met plaggendekken (oude bouwlanden). Verder komen tussen Vught en Helvoirt enkele kleinere stuifzandcomplexen voor. Dit landschap kenmerkt zich door een gemiddelde dichtheid aan Archis-waarnemingen en een meer dan gemiddeld AMK-bestand. Sprekend voorbeeld van dit laatste is de gemiddelde omvang van de AMK-terreinen die meer dan 60 ha bedraagt. Als we naar de chronologische verdeling van de waarnemingen en terreinen kijken, dan valt in beide gevallen op dat de oudere perioden verhoudingsgewijs iets lager dan gemiddeld scoren en de jongere perioden juist iets hoger dan gemiddeld. Romeinse en laatmiddeleeuwse terreinen en waarnemingen overheersen. Opvallend is ook het verhoudingsgewijs grote aantal vroegmiddleeeuwse vindplaatsen. Vanwege het verhoudingsgewijs grote areaal aan oude bouwlanden (circa 50% van oppervlak) is de kans op goed geconserveerde archeologische waarden bijzonder hoog. Naast de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is ook in het bestemmingsplan buitengebied 2009 van de gemeente Haaren is het projectgebied en omgeving tevens aangeduid met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een Wabo-vergunning-bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 30
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is formeel gezien noodzakelijk; de bodem is door de bestaande bebouwing echter reeds grotendeels geroerd.
Econsultancy BV heeft op 29 en 30 november 2011 een archeologisch bureauonderzoek en op 7 december 2011 een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is de archeologische verwachting voor alle periodes hoog. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden voor een groot gedeelte is verstoord. Deze verstoringen gaan tot een diepte van 1,05 tot 1,20 m. In de verstoorde gedeelten wordt de archeologische verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag. In het zuidelijk deel van het plangebied is een klein gedeelte nog redelijk intact en hier kunnen nog archeologische waarden in situ worden verwacht. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het hele plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkelingen. In de verstoorde gedeelten van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. De huidige sloop- en bouwplannen vallen binnen dit gebied, waardoor voor dit deel geen vervolgonderzoek wordt geadviseerd. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied, waar een klein gebied een hoge verwachting heeft voor alle perioden, wordt eveneens geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren. Dit deel van het plangebied is te klein om van enige archeologische waarde te kunnen zijn.
Het integrale archeologische rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 31
Hoofdstuk 4 Beleidskader 4.1
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten komen allemaal aan de orde in onderhavige ruimtelijke onderbouwing.
4.2
Provinciaal beleid
4.2.1
Structuurvisie ruimtelijke ordening
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 1 oktober 2010 nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld: de Structuurvisie ruimtelijke ordening. Deze is op 1 januari 2011 in werking getreden. De structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid. Ook is hierin opgenomen hoe op hoofdlijnen het beleid wordt uitgevoerd. De uitwerking van het beleid is opgenomen in de Verordening ruimte. De structuurvisie bevat de visie op het provinciaal ruimtelijk beleid, geeft een overzicht van provinciale belangen en benoemt de hoofdlijnen van beleid. Het bestaande Streekplan 2002 vormt hiervoor de basis. Beleidsinhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het huidige streekplan vloeien voort uit nieuwe wetgeving en bestuurlijke besluitvorming.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 32
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant blijft als hoofddoel houden: 'zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte'. De provincie streeft ernaar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabant vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020: Ÿ meer aandacht voor de onderste lagen: het watersysteem, de bodemtypologie en de geomorfologie en de infrastructuur; Ÿ zuinig ruimtegebruik; Ÿ concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren; Ÿ zonering van het buitengebied; Ÿ grensoverschrijdend denken en handelen. De (omgeving van de) Oude Bosschebaan 21 te Biezenmortel valt op de kaart 'Agrarisch gebied' binnen de zone 'groenblauwe mantel' . De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen enerzijds het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, als ook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld met gebieden om de kernen te versterken én te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit grondgebonden agrarisch gebied, met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (niet-bezoekersintensieve) recreatie. Door in de groenblauwe mantel in te zetten op het behoud én ontwikkeling van natuur en water (-beheer) wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aanliggende kerngebied groenblauw. De groenblauwe mantel ondersteunt het beleid van de groenblauwe kern, maar heeft óók eigenstandige betekenis voor biodiversiteit, water en landschap. Binnen de groenblauwe mantel zijn de zogenaamde “beheersgebieden” van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Dit zijn de door Gedeputeerde Staten begrensde gebieden in de ecologische hoofdstructuur gericht op agrarisch natuurbeheer. Conform de AMvB Ruimte worden deze gebieden ook begrensd en opgenomen in de Verordening Ruimte. In het beheersgebied EHS wordt op agrarische gronden gewerkt aan inrichting en beheer van natuur en landschap en de kwaliteitsverbetering daarvan. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Een verdere intensivering van in de groenblauwe mantel voorkomende agrarische bedrijvigheid is niet wenselijk. Daarom worden er beperkingen gesteld aan het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij worden gerespecteerd.
Doordat er in casu sprake is van vervangende nieuwbouw, behorende bij een bestaand bedrijf dat zich hier in 2000 gevestigd heeft in toen al bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, wordt de groenblauwe mantel per saldo niet aangetast; de bebouwde oppervlakte wijzigt niet doch wordt meer geconcentreerd. Mede gerelateerd aan de bebouwing op de belendende percelen aan de oostzijde van het projectgebied, wordt door de ruimtelijke kwaliteitsverbetering (door sloop van twee oude gebouwen en herbouw van één nieuw gebouw van hoogwaardiger kwaliteit doch van per saldo gelijk blijvende oppervlakte) als gevolg van onderhavig project, de doelstelling van de groenblauwe mantel niet onaanvaardbaar aangetast. Tevens zal de nieuwbouw landschappelijk worden ingepast zoals beschreven is in het landschappelijk inpassingsplan. Daarenboven worden de bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd, althans niet aangetast. Deze landschappelijke inpassing geeft extra kwaliteit aan het gebied, bij gelijkblijvende bebouwingsmogelijkheden doch bij verbetering van het architectonisch aanzien van de nieuwe bebouwing in vergelijking met de bestaande bebouwing.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 33
Handreiking Kwaliteitsverbetering Landschap Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie in haar Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap' geïntroduceerd. Dit principe omvat kort samengevat dat er enerzijds ontwikkelingsruimte wordt geboden mits deze tevens gepaard gaat met maatregelen die het landschap –in de brede zin- versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen. Deze handreiking biedt daarbij informatie aan gemeenten om invulling te geven aan de rood-metgroen koppeling. In de handreiking Kwaliteitsverbetering van het Landschap wordt bij de uitbreiding van een bestemming een minimale basisinspanning genoemd van 20% van de waardevermeerdering van de grond. In casu blijft echter de bestemming van de grond ongewijzigd. De strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat immers in het feit dat herbouw van de bedrijfsbebouwing niet is toegestaan, tenzij er sprake is van een calamiteit. De vigerende bestemming laat agrarischtechnische hulpbedrijven ter plaatse toe. Van een waardevermeerdering van de grond is derhalve geen sprake. Doordat er niet meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt door onderhavige project, heeft dit tot gevolg dat er geen vermindering van de omgevingskwaliteit plaats vindt. De minimale basisinspanning bestaat in casu uit de landschappelijke inpassing zoals in paragraaf 2.4 is beschreven, welke extra kwaliteit geeft aan het gebied, bij gelijkblijvende bebouwingsmogelijkheden doch bij verbetering van het architectonisch aanzien van de nieuwe bebouwing in vergelijking met de bestaande bebouwing.
4.2.2
Verordening ruimte Noord-Brabant
De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de (Interim)structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Op 12 december 2008 hebben Provinciale Staten (hierna ook: PS) besloten tot vaststelling van de Startnotitie Verordening Ruimte. Deze startnotitie geeft onder meer aan dat PS in fase 1 een kaderverordening maken die door GS in een 2e fase per thema in directe samenhang met de opstelling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening verder wordt uitgewerkt. Dit biedt - binnen de mogelijkheden van het instrument verordening - maximale kansen tot gebiedsgericht maatwerk. PS kiezen er verder voor om te werken met instructieregels richting gemeentelijke bestemmingsplannen. Ze maken dus vooralsnog geen regels die direct van invloed zijn op de burger. De instructieregels zijn verder inhoudelijk gezien gebaseerd op het beleid uit de Interimstructuurvisie en de Paraplunota Ruimtelijke Ordening. De 2e fase van de Verordening ruimte is door Provinciale Staten vastgesteld op 17 december 2010 en samengevoegd met fase 1, met de naam: Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, gevolgd door de Verordening ruimte 2012, welke laatste op 1 juni 2012 in werking is getreden.
Het projectgebied is in het kader van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 aangewezen als ‘groenblauwe mantel’, attentiegebied EHS en verwevingsgebied.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 34
De typering ‘groenblauwe mantel’ (robuust water- en natuursysteem) is in de vorige paragraaf toegelicht. De typering verwevingsgebied is van toepassing op intensieve veehouderijen. In casu is hiervan geen sprake. In de Verordening ruimte 2011 was het gebied tevens aangemerkt als ‘nationaal landschap Het Groen Woud’. De kernkwaliteiten van het nationaal landschap Het Groene Woud waren het groene karakter, de kleinschalige openheid, de samenhang tussen beken, essen, kampen, bossen en heiden en de centrale ligging tussen de stedelijke gebieden van Noord-Brabant. Een (bestemmings-)plan dat is gelegen in een nationaal landschap strekt mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden. Met recht kan worden gesteld dat de ontwikkeling zoals initiatiefnemer voornemens is uit te voeren, de kernkwaliteiten van het Groen Woud niet aantast, nu de reeds bestaande bebouwing zoveel als mogelijk wordt geclusterd en hierdoor het groene karakter en de kleinschalige openheid en samenhang tussen landschapselementen behouden blijven. Geconcludeerd kan worden dat het project past in het provinciale beleid.
4.3
Gemeentelijk beleid
Bestemmingsplan 'buitengebied' Het projectgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Haaren.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 35
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2009. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede uit de plankaart.
Het hele projectgebied is hierin bestemd als ‘Gemengd-2’ met de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 2 en Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone. De voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a agrarisch-technische hulpbedrijven; b agrarisch-verwante bedrijven; c statische opslag- en stallingsbedrijven; d wonen; e tuinen en erven; met dien verstande dat f ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch-technische hulpbedrijven uitgesloten’ en ‘agrarischverwante bedrijven uitgesloten’ geen agrarisch-technische hulpbedrijven en/of agrarischverwante bedrijven zijn toegestaan;
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: a De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan aangegeven in de Tabel Gemengd-2.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 36
b Nieuwbouw is niet toegestaan. c Herbouw van gebouwen, anders dan na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, is niet toegestaan. d Bij herbouw van een gebouw als gevolg van een calamiteit mogen de horizontale en verticale afmetingen van de fundering en de goot- en bouwhoogte van dat gebouw niet worden vergroot. Slemaco is, volgens de begripsomschrijvingen van het bestemmingsplan, te typeren als een agrarisch technisch hulpbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van onder andere de toepassing van landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven, voor zover in casu relevant zijn: loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen). Een loon- en grondwerkbedrijf is een bedrijf in het bijzonder gericht op het verrichten van grondwerkzaamheden ten dienste van derden en op het verrichten van werkzaamheden ten dienste van agrarische bedrijven, een en ander met behulp van zware machines.
Nu herbouw van gebouwen binnen deze regels niet is toegestaan, kan derhalve voor onderhavig project geen vergunning worden verleend, anders dan middels het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder a en c Wabo).
Bij schrijven van 9 juni 2010 heeft het college van Haaren te kennen gegeven in beginsel medewerking te willen verlenen aan het project, onder voorwaarde dat in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het project past binnen het provinciale beleid en mits alle noodzakelijk onderzoeken hiertoe worden uitgevoerd.
Structuurvisie Plus (2004) De Structuurvisie Plus is opgesteld om richting te geven aan de ruimtelijke ontwikkelingen die in het buitengebied van Haaren spelen. Het is een strategisch document waarin gestreefd wordt naar versterking van de sociaal-economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van een analyse van de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen is bepaald welke elementen dienen te worden behouden, veranderd en vernieuwd. Hieruit is het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld ontstaan wat de zoekruimte voor de ontwikkelingen in het plangebied bepaald. De belangrijkste elementen van het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld zijn opgenomen in een tabel. De voorgestane ontwikkelingen zijn daarna nader beschreven in de zogenaamde ‘verdiepingslag’. Voor het plangebied zijn de volgende aspecten van belang. Op basis van de analyse van de sterke en zwakke punten, de kansen en de bedreiging, wordt bepaald welke elementen dienen te worden behouden, veranderd of vernieuwd. Op basis hiervan ontstaat het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld. De belangrijkste elementen hiervan staan opgenomen in onderstaande tabel.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 37
Zoals uit deze tabel valt op te maken komt het aspect ‘hergebruik van vrijgekomen bebouwing in het buitengebied’ niet specifiek aan de orde. Wel wordt gesteld dat de gemeente Haaren ruimte zal geven aan startende bedrijven uit de eigen gemeente die goed inpasbaar zijn in de bestaande bebouwingsstructuur van de kernen of in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in de kernrandzones. Het is van belang dat, indien dergelijke bedrijven uit hun starterslocatie zijn gegroeid, ze op een plek verder kunnen groeien waar dat ruimtelijke gezien aanvaardbaar is. Onderhavig agrarisch-technisch hulpbedrijf is een sinds 2000 op deze locatie bestaand bedrijf met een bijbehorende bestemming. Hieromtrent bepaalt de structuurvisie niets, behalve dat de waarde van landschap en natuur niet aangetast mag worden. Reeds eerder in deze ruimtelijke onderbouwing is melding gemaakt van het feit dat er geen waarden worden aangetast.
Toekomstvisie Op 12 mei 2011 heeft de raad de Toekomstvisie gemeente Haaren 2022 vastgesteld. De gemeente Haaren profileert zich als een levendige groene en zelfbewuste gemeente. Belangrijke pijlers uit de visie zijn: o De gemeente wil zich onder andere inzetten op woningbouw, vooral voor starters, jongeren, jonge gezinnen en senioren. o Voor het behoud van levendigheid is het belangrijk dat elk dorp basisvoorzieningen heeft. o De gemeente zet zich in voor goede fiets- en openbaar verbindingen. o Bedrijvigheid in de dorpen is belangrijk voor de levendigheid. o Haaren kiest voor bedrijvigheid die past bij het groene karakter van de gemeente. o Haaren kiest voor een woonomgeving die anders is dan die in het stedelijk gebied. o De gemeente Haaren kiest voor behoud en versterking van het groene buitengebied. o De gemeente kiest voor levendig en groen. o De gemeente Haaren moet samenwerken met andere gemeenten op onderwerpen als bedrijvigheid, groen en woningbouw. o De gemeente Haaren wil kwaliteit bieden aan burgers en bedrijven. Voor de levendigheid is bedrijvigheid in de dorpen van groot belang. De gemeente schept
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 38
mogelijkheden voor kleinschalige bedrijvigheid en stimuleert bedrijvigheid die een directe bijdrage levert aan het levendige en groene profiel. Hierbij zijn creatieve oplossingen gevonden voor de leegstand van bedrijfspanden. De gemeente Haaren is in 2022 een groene gemeente. De dorpen van de gemeente Haaren en het buitengebied bieden een groene woonomgeving die door de eigen inwoners en mensen van buiten als zodanig herkend en gewaardeerd wordt. Bebouwing, bedrijvigheid en wonen in het buitengebied hebben een groen karakter. Groen staat hier bij voor de fysieke uitstraling (groen). Het groene karakter uit zich in de pijlers bedrijvigheid, wonen en het buitengebied. De gemeente Haaren kiest voor bedrijvigheid die past bij het groene karakter. De belangrijkste economische pijlers in 2022 zijn, naast zorg, boomteelt en toerisme en recreatie. Deze sectoren onderstrepen het groene profiel van de gemeente en leveren hieraan ook zelf een bijdrage (investeren in het groen) Ze concurreren niet met elkaar qua ruimtegebruik en sluiten goed aan bij de externe ontwikkelingen. Tevens zijn er tussen de sectoren allerlei verbindingen te maken. Hier zet de gemeente dan ook nadrukkelijk op in.
Ook bij de toets aan de toekomstvisie dient als uitgangspunt te worden genomen dat er sprake is van een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf met een hiervoor passende bestemming, welk bedrijf qua omvang en activiteiten niet gaat uitbreiding, doch bestaande bebouwing sloopt en in plaats hiervan een nieuw bedrijfsgebouw realiseert welke qua oppervlakte niet groter is dan de te slopen oppervlakte. Tevens zal het nieuwe bedrijfsgebouw voorzien worden van een landschappelijke inpassing.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 39
Hoofdstuk 5
Milieu-planologische aspecten
5.1
Geluidhinder
5.1.1
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Het project heeft betrekking op de herbouw van een bedrijfsruimte voor de stalling van materieel. In het kader van de Wet geluidhinder is dergelijke stallingsruimte niet te scharen onder geluidsgevoelige gebouwen. Er behoeft derhalve geen onderzoek plaats te vinden naar het wegverkeerslawaai langs de Oude Bosschebaan.
5.1.2
Railverkeer en industrielawaai
De meest nabijgelegen railinfrastructuur is de spoorweg tussen Boxtel en Oisterwijk (traject 710). Het betreft hier een landelijke spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone van 700 meter aan weerszijde (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf). De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen in die zone bedraagt 55 dB vanwege de spoorwegen (artt. 106b en 106d lid 1 Wgh). Het projectgebied ligt op ruim 2 km van de spoorwegverbinding. Het projectgebied is derhalve buiten deze geluidzone gelegen.
5.1.3
Verkeerslawaai afkomstig van inrichting
Binnen de bedrijfsvoering is sprake van slechts 1 verkeersbeweging overdag (1 x vertrek en 1 x terugkomst). Het bedrijf beschikt over 1 vrachtwagen voor het vervoer van de verreiker. Om omstreeks 07.00 uur vertrekt die vrachtwagen naar de locatie van de werkzaamheden en deze keert om omstreeks 17.00 uur terug op het bedrijf. Indien op die dag op meerdere locaties werkzaamheden plaatsvinden, wordt de verreiker van locatie naar locatie verplaatst. Ook in de nieuwe situatie zal sprake zijn van dezelfde verkeersbewegingen en op dezelfde tijdstippen.
5.2
Bodem- en grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied een functie toegelaten in de vorm van stallingsruimte voor materieel. Voordat door middel van de procedure voor afwijking van het bestemmingsplan deze nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt, moet er in beginsel inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijk gebruik ook mogelijk maken. Medio maart 2011 is door Bakker Milieuadviezen Waalwijk een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen functie.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 40
Het integrale bodemonderzoeksrapport is separaat als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
5.3
Luchtkwaliteit
5.3.1
Wetgeving
Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; “Wet Luchtkwaliteit”), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen. De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014. De Wet Luchtkwaliteit wordt verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit “ Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”) en Ministeriële Regelingen (Regeling “Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). Op 16 januari 2009 is verder het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Dit besluit is gericht op het voorkomen van de bouw van zogenoemde 'gevoelige bestemmingen', zoals kinderdagverblijven en scholen, binnen een bepaalde afstand van (snel)wegen in gebieden die (nog) niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Zo wil het Rijk de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen beschermen tegen een relatief verhoogd gezondheidsrisico.
5.3.2
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 41
5.3.3
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)). Het gaat hierbij om de volgende categorieën: a. inrichtingen b. infrastructuur c. kantoorlocaties d. woningbouwlocaties Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Voor bedrijfsruimten zijn in de Regeling NIBM geen begrenzingen opgenomen. Echter de verkeersaantrekkende werking na realisatie van de nieuwe stallingsruimte blijft gelijk aan de verkeersaantrekkende werking cq de verkeersbewegingen op dit moment. Het plan brengt daarom geen verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit teweeg. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
5.4
Externe veiligheid
5.4.1
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel- of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PRcontour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 42
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken. Indien een kwetsbaar object wordt gerealiseerd binnen de PR-contour 10-6/jr. is dat alleen acceptabel indien aan de planologische maatregel of de omgevingsvergunning zodanige voorwaarden worden verbonden dat binnen 3 jaar de PR-contour 10-6/jr. gehaald wordt. Tot die tijd geldt dan de PRcontour 10-5/jr. als grenswaarde. Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen. De stallingsruimte is te kwalificeren als (beperkt) kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Noord-Brabant ligt in de directe omgeving van het projectgebied één risicovolle inrichting, te weten aan de Oude Bosschebaan 35. Het betreft een veehouderij met propaanopslag (3000 liter). Het bedrijf heeft geen PR-contour 10-6/jr; deze is niet beschikbaar volgens gevarenkaart uit de Leidraad. De veiligheidscontour rondom deze propaaninstallatie bedraagt 10 meter. Het projectgebied ligt op een afstand van ruim 200 meter van de propaanopsalg en derhalve niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr. van een risicovolle inrichting.
21
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 43
5.4.2
Vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of binnenwateren is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en de daarop gebaseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van deze circulaire kunnen langs wegen, spoorwegen en vaarwegen PRcontouren 10-6/jr. en het GR bepaald worden. De juridische binding van deze contouren voor bestaande en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is grotendeels gelijk aan het Bevi. Dat geldt ook voor de rol van het GR. De Oude Bosscheweg is volgens de gemeentelijke wegcategorisering een zogenaamde gebiedsontsluitingsweg. Deze weg wordt niet of nauwelijks gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de autosnelwegen A2 (Eindhoven-Den Bosch), A59 (Den Bosch-Waalwijk) en A65 (Tilburg-Oisterwijk). Uit de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen3 blijkt dat voor deze wegvakken de PR-contour 106 6/jr. niet berekenbaar is geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Er ligt dus geen PR-contour 10-6/jr. vanuit de autosnelwegen over het projectgebied. Bovendien blijkt uit de Risicoatlas dat ter plaatse van deze wegvakken nergens de oriënterende waarde van het groepsgebonden risico overschreden wordt. Het projectgebied bevindt zich verder ruim 2 km van de spoorlijn Tilburg-Den Bosch. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr. is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het projectgebied ligt hier ruim achter. Het groepsrisico is minder dan de oriënterende waarde, zodat op dit punt geen knelpunt aanwezig is.
5.5
Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
5.5.1
Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Ÿ het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen; Ÿ de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 44
Ÿ de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten. De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand: Ÿ categorie 1: grootste afstand 10 meter; Ÿ categorie 2: grootste afstand 30 meter; Ÿ categorie 3.1: grootste afstand 50 meter; Ÿ categorie 3.2: grootste afstand 100 meter; Ÿ categorie 4.1: grootste afstand 200 meter; Ÿ categorie 4.2: grootste afstand 300 meter; Ÿ categorie 5.1: grootste afstand 500 meter; Ÿ categorie 5.2: grootste afstand 700 meter; Ÿ categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter; Ÿ categorie 6: grootste afstand 1.500 meter. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.5.2
Invloed milieuhinder op het projectgebied
Het projectgebied ligt in de nabijheid van enerzijds enkele (intensieve) veehouderijen en anderzijds van een burgerwoning in het buitengebied. Een agrarisch technisch hulpbedrijf, onder welke categorie Slemaco valt, is een inrichting in de categorie 3.1 volgens de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', met een richtafstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk, in verband met geluidsuitstraling. Binnen deze richtafstand van de nieuw te realiseren stallingsruimte, bevinden zich geen woningen van derden. Verder is er sprake van een bestaand agrarisch technisch hulpbedrijf, welk bedrijf qua bedrijfsvoering niet zal wijzigen, doch waarvan de bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt worden en in de plaats komen van één nieuw bedrijfsgebouw met gelijke oppervlakte als de te slopen oppervlakte. Binnen de bedrijfsvoering is sprake van slechts 1 verkeersbeweging overdag (1 x vertrek en 1 x terugkomst). Het bedrijf beschikt over 1 vrachtwagen voor het vervoer van de verreiker. Om omstreeks 07.00 uur vertrekt die vrachtwagen naar de locatie van de werkzaamheden en deze keert om omstreeks 17.00 uur terug op het bedrijf. Indien op die dag op meerdere locaties werkzaamheden plaatsvinden, wordt de verreiker van locatie naar locatie verplaatst. Ook in de nieuwe situatie zal sprake zijn van dezelfde verkeersbewegingen en op dezelfde tijdstippen. Met de geplande nieuwbouw staat het bedrijf namelijk geen uitbreiding van het bedrijf voor, enkel de mogelijkheid om het bedrijfsmaterieel binnen te stallen. Voor wat betreft milieuhinder zal er derhalve in het geheel niets wijzigen. Voor wat betreft milieu zal voor de wijziging van de inrichting een melding in het kader van het Activiteitenbesluit worden ingediend.
5.6
Kabels, leidingen en straalpaden
5.6.1
Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Bij brief van 3 oktober 2005 van het ministerie van VROM aan de Gasunie geeft het ministerie het volgende aan: "Ten aanzien van de risiconormering voor buisleidingen gelden de uitgangspunten van
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 45
het externe veiligheidsbeleid. Deze uitgangspunten liggen onder meer vast in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan en voorzien in het bieden van een basisveiligheidsniveau door het stellen van een grenswaarde aan het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Het beleid gaat daarbij uit van het op termijn opheffen van het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties, maar houdt daarbij wel rekening met de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen. Deze beleidslijn is voor inrichtingen inmiddels wettelijk vastgelegd." In de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" van het ministerie van VROM, vastgesteld op 26 november 1984, is de zonering langs hogedruk transportleidingen aangegeven met als doel zowel voor de leidingeigenaar als de ruimtelijk ordenaar de risicoruimte vast te stellen. In de nabijheid van het projectgebied komen geen gastransportleidingen voor. Er liggen verder geen andere hoofdleidingen voor olie, brandstof of water en geen hoogspanningsleidingen in of nabij het projectgebied die een planologisch-juridische beschermingszone hebben.
5.6.2
Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied
Het project is niet relevant in verband met laagvlieggebieden of laagvliegroutes cq. radarverstoringsgebieden. De vliegverkeersveiligheid is niet in het geding, temeer ook nu het project betrekking heeft op te slopen bestaande bebouwing en herbouw. Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige projectbesluit de belangen van defensie niet worden geschaad.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 46
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf 6.1
Waterbeleid
Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieuen natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).
6.1.1
Vierde Nota Waterhuishouding en Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld. Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn: Ÿ introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren; Ÿ watertoets; Ÿ stroomgebiedsbenadering.
6.1.2
Provinciaal Waterhuishoudingsplan
Het provinciaal Waterhuishoudingsplan bevat de hoofdlijnen en uitwerkingen van het provinciale waterbeleid. Het bevat beleid voor onder andere verdrogingbestrijding, beekherstel en waterberging. Er moet vooruit gekeken worden naar en rekening gehouden worden met de verwachte ontwikkelingen op lange termijn. Daarnaast moet wateroverlast niet langer opgelost worden door het water versneld af te voeren, waardoor op andere plaatsen weer overlast kan ontstaan. Eerst moet worden gekeken of het water ter plaatste langer kan worden vastgehouden. Als dat niet mogelijk blijkt dan wordt gekeken of het water zolang ergens kan worden ‘opgeslagen’ in een zogenaamd bergingsgebied en pas als dat ook niet mogelijk is kan het water worden afgevoerd. 6.1.3
Waterbeheerplan en Waterwet
Het waterbeheerplan is opgesteld door Waterschap De Dommel, waar de gehele gemeente Haaren deel van uitmaakt. Op 22 december 2009 is verder de Waterwet in werking getreden. Met deze wet zijn 8 oude waterwetten samengevoegd. De waterwet heeft de volgende wetten samengevoegd: Ÿ Wet op de waterhuishouding; Ÿ Wet verontreiniging oppervlaktewateren; Ÿ Wet verontreiniging zeewater; Ÿ Grondwaterwet; Ÿ Wet droogmakerijen en indijkingen; | Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 47
Ÿ Ÿ Ÿ
Wet op de waterkering; Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de delen van deze wet die over water gaan); Waterstaatswet 1900 (het deel van deze wet die over water gaat).
Voor al deze wetten zijn de afzonderlijke vergunningstelsels komen te vervallen. In de nieuwe Waterwet worden echter zoveel mogelijk handelingen met algemene regels geregeld, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aangevraagd. Voor een aantal activiteiten blijft nog wel een vergunningsplicht bestaan in de vorm van één integrale watervergunning.
6.2
Waterhuishoudkundige situatie projectgebied
6.2.1 Oppervlaktewater Binnen het projectgebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig, anders dan sloten en greppels. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de Zandleij. Deze waterloop begint ten noorden van Tilburg, waar zich een complex van vloeiveld bevindt. Deze zijn van 1919 tot 1929 aangelegd en dienden om het afvalwater van de stad Tilburg en zijn textielindustrie te zuiveren. Tegenwoordig bevindt zich daar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Van hier uit stroomde het riviertje in noordoostelijke richting, door het natte en laaggelegen natuurgebied De Brand ten noorden van Udenhout, en vervolgens langs Kasteel Zwijnsbergen bij Helvoirt. Daarna buigt de stroom zich in noordelijke richting en doorsnijdt de dekzandrug. Bij Cromvoirt komt de Zandleij uit in het Afwateringskanaal 's-Hertogenbosch-Drongelen. Het stroompje is nooit geheel natuurlijk geweest, waarvan de naam leij, wat geleiden betekent, getuigt.
6.2.2
Grondwater
De omgeving wordt gekenmerkt door gronden behorend tot grondwatertrap VII. Voor deze grondwatertrap gelden de volgende grondwaterstanden: VII = H 80-140 L >120 De bodem bestaat ter plaatse uit hoge zwarte enkeerdgronden; voedselrijk en vochtig tot droog.
6.2.3
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Het totale projectgebied bedraagt circa 10.000 m2. Daar de nieuwbouw van de stallingsruimte gelijk is aan de te slopen oppervlakte aan oude (voormalig agrarische) bedrijfsgebouwen en er geen verharding wordt toegevoegd, leidt het project niet tot wijzigingen in de hoeveelheid te infiltreren hemelwater.
6.3
Uitgangspunten en randvoorwaarden waterhuishoudkundig systeem
Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap de Dommel. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Haaren als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap de Dommel, in samenwerking met het waterschap Aa en Maas, gelden daarbij de volgende uitgangspunten: | Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 48
Ÿ Ÿ Ÿ Ÿ Ÿ Ÿ Ÿ Ÿ
wateroverlastvrij bestemmen gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-berging-afvoer hydrologisch neutraal ontwikkelen water als kans meervoudig ruimtegebruik voorkomen van vervuiling waterschapsbelangen
6.4
Toepassing wateruitgangspunten op het projectgebied
6.4.1
Wateroverlastvij bestemmen
Op basis van het Algemeen Hoogtebestand Nederland kan geconstateerd worden dat de hoogte van het projectgebied nagenoeg geheel gelijk ten opzichte van het omliggende gebied. De hoogte ligt tussen 6 en 8 m boven NAP. De locatie van de nieuwbouw ligt enkele decimeters boven het maaiveld aansluitend aan de nieuwbouw. De locatiekeuze is derhalve goed en geeft geen aanleiding om te vrezen voor wateroverlast.
6.4.2
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater mag nimmer geïnfiltreerd worden in de bodem; afvalwater dient afgevoerd te worden middels de gemeentelijke riolering.
6.4.3
Doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-berging-afvoer
Het onderhavige project heeft betrekking op de ‘vernieuwbouw’ van de bestaande bebouwing. De kwantiteit van het te infiltreren hemelwater wijzigt hierdoor niet, zodat er in beginsel geen nieuwe voorzieningen voor het hemelwater aangebracht hoeven te worden.
6.4.4
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening dient in beginsel gebruik te worden gemaakt van de HNO-tool van het waterschap . Nu op dit moment het hemelwater (vertraagd) wordt afgevoerd naar de nabijgelegen sloot, is de HNO-tool zodanig ingevuld dat er sprake is van een geheel nieuw verhard oppervlak, waarvan het afvloeiend hemelwater in zijn geheel zal dienen te worden geïnfiltreerd. Hiertoe zal, achter de nieuw te realiseren stallingsruimte, een kikkerpoel worden aangelegd. De capaciteit van deze poel zal zodanig dienen te zijn dat deze geschikt is voor de berging van circa 31 m³ bij extreme neerslag T=10 en de berging van circa 42 m³ bij extreme neerslag T=100. Op de volgende pagina zijn de resultaten van het toetsinstrumentarium weergegeven.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 49
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 50
6.4.5
Water als kans
De aan te leggen kikkerpoel welke gebruikt zal worden als hemelwaterinfiltratie, is tevens een manier om het perceel en de nieuwbouw landschappelijk in te passen. Rondom de kikkerpoel zal een landschappelijke inpassing worden aangebracht, waarvan de poel onderdeel zal gaan uitmaken.
6.4.6
Meervoudig ruimtegebruik
Het project betreft de sloop van bestaande bebouwing en herbouw van een stallingsruimte met een gelijke oppervlakte als de gesloopte. Hierdoor vindt er geen extra verstening plaats en dus feitelijk ook geen toename van het verharde afvoerend oppervlak.
6.4.7
Voorkomen van vervuiling
Evenals het waterschap streeft de gemeente Haaren naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is tevens als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
6.4.8
Waterschapsbelangen
In casu spelen deze belangen geen rol.
6.5
Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap de Dommel maakt in beginsel onderdeel uit van de watertoets. De gemeente Haaren zal hiertoe het initiatief nemen. < PM - invoegen resultaten vooroverleg >
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 51
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden. Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Haaren en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure exploitatieovereenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure exploitatieovereenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten (indien aanwezig) van de grondexploitatie over de in dit project begrepen gronden afdoende verzekerd.
Hierdoor is dit project economisch uitvoerbaar. Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Haaren komt maar voor rekening van de initiatiefnemers. Primair echter is het niet aannemelijk dat er planschadeverzoeken worden ingediend welke uiteindelijk leiden tot schadevergoeding, nu er van een toename van visuele hinder in het geheel geen sprake is, het gebruik gelijk blijft als het bestaande en toegestane gebruik op basis van het vigerende bestemmingsplan en omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden geschaad.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 52
Hoofdstuk 8 Belangenafweging Het projectgebied is volgens het vigerende bestemmingsplan bestemd als `Gemengd-2 `. Binnen deze bestemming is een agrarisch technisch hulpbedrijf toegestaan; nieuwbouw en herbouw van bedrijfsbebouwing is echter niet mogelijk. Het project kan wel gerealiseerd worden door middel van een door Burgemeester & Wethouders van Haaren te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder a en c Wabo).
Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project, dat feitelijk slechts sloop van bestaande bebouwing betreft en nieuwbouw van een gebouw van gelijke oppervlakte en gelijkblijvende functie, in overeenstemming is met rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid. Er worden met dit plan geen natuur-, landschaps-, archeologische en cultuurhistorische waarden en beschermde flora en fauna aangetast.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|
Pagina | 53
Hoofdstuk 9 Procedure 9.1
Resultaten vooroverleg artikel 5.1.1 Bro
PM
9.2
Resultaten procedure artikel 3.11 Wro
Medewerking aan het bouwplan kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º (het huidige projectbesluit), de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen. De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift. Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 van de Wabo in fasen wordt verleend, treden in afwijking van het bovenstaande - de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van artikel 6.1van de Wabo, elk afzonderlijk in werking zouden treden.
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | 'Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| status:(concept) |
Pagina | 54
Eindnoten
1. In of bij de wet genoemde belangen zijn onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie,bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer,volksgezondheid of openbare veiligheid,dwingende redenen van openbaar belang,het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom,belangrijke overlast veroorzaakt door dieren,uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw,bestendig gebruik, uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting. 2. Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor soorten uit tabel 2. Voorwaarde is wel dat de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. 3. Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW), Adviesbureau voor Industriele Veiligheid (AVIV), G.A.M. Golbach 2003
| Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening | ‘Oude Bosschebaan 21 Biezenmortel’| oktober 2012|