Regels bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
regels
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
1
Artikel 1 Begrippen
1
Artikel 2 Wijze van meten
6
Hoofdstuk 2
7
Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
7
Artikel 4 Natuur
9
Artikel 5 Waarde - Archeologie
11
Artikel 6 Waterstaat - Waterwingebied
15
Hoofdstuk 3
16
Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
16
Artikel 8 Algemene bouwregels
16
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
16
Artikel 10
Algemene afwijkingsregels
17
Artikel 11
Overige regels
17
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
18
Artikel 12
Overgangsrecht
18
Artikel 13
Slotregel
19
Bijlage bij regels Bijlage 1 Landschapsplan
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
Inleidende regels Begrippen
plan:
het bestemmingsplan 'Oude Baan 21' van de gemeente Bergen (L.). 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0893.BP12008OU21BUI-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). 1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
activiteit
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.6
akkerdek:
humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een dikker akkerdek is ontstaan. 1.7
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden). 1.8
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Een archeologisch onderzoek is slechts afgerond zodra een archeologisch rapport ter goedkeuring bij de gemeente wordt overlegd. 1.9
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
1
1.10
bebouwingspercentage:
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd. 1.11
bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen. 1.12
begane grond:
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld. 1.13
besluit omgevingsrecht
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo. 1.14
bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. 1.15
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak. 1.16
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.17
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. 1.18
bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.19
bodemingreep:
werken of werkzaamheden, genoemd onder Artikel 2, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
2
regels
1.20
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.21
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak. 1.22
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.23
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel. 1.24
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.25
bouwvoor:
Bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm. 1.26
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.27
coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders. 1.28
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
Deze deskundige dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog. 1.29
diepte bodemingreep:
De diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau)
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
3
1.30
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. 1.31
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.32
kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren; b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 1.33
maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft. 1.34
nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van de openbare drinkwatervoorziening. 1.35
omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo. 1.36
onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen. 1.37
onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken. 1.38
oppervlakte bodemingreep:
Het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
4
regels
1.39
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport. 1.40
peil:
a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld. 1.41
schuilgelegenheid:
een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen. 1.42
seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. 1.43
wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden. 1.44
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
5
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is. 2.2
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.4
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.5
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.6
de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren). 2.7
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend. 2.8
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.9
bouwen binnen bestemmingsvlakken:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bestemmingsgrens met niet meer dan 1.00 m wordt overschreden.
6
regels
Hoofdstuk 2 Artikel 3
Bestemmingsregels Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1
Bestemmingsomschrijving
3.1.1
Bestemmingen
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een nutsvoorziening, uitsluitend ten behoeve van drinkwatervoorzieningen; b. de landschappelijke inpassing van de gebouwen en gronden in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, gebiedseigen bomen en opgaande / afschermende beplanting, een en ander overeenkomstig het landschapsplan, zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze regels; met de daarbij behorende: c.
ondergrondse en bovengrondse leidingen;
d. waterhuishoudkundige voorzieningen; e. parkeervoorzieningen. 3.1.2
Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming; b. de daarbij behorende bijgebouwen; c.
de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2
Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels: a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd; b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd; c.
de goothoogte mag maximaal 5,00 m bedragen;
d. de bouwhoogte mag maximaal 7,50 m bedragen. 3.2.3
Overige regels
a. Buiten het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd; b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met uitzondering van:
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
7
1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,00 m mag bedragen; 2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,00 meter. 3.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 3.2.3 onder b. ten behoeve van de bouw van lichtmasten, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen en mits dit vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, en cultuurhistorisch perspectief aanvaardbaar is. 3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens; b. wonen; c.
schuilgelegenheid;
d. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein of lig- en speelweide; e. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen; f.
voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
g. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel; h. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik; i.
het oprichten van boogkassen.
3.4.2
Landschappelijke inpassing
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden conform de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en de aanduiding 'nutsvoorziening' is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder b en conform het landschapsplan, zoals weergegeven in bijlage 1 is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.
8
regels
Artikel 4
Natuur
4.1
Bestemmingsomschrijving
4.1.1
Bestemmingen
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden; b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast; c.
bestaand agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt: 1. extensief recreatief medegebruik; 2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergingsen infiltratievoorzieningen. 4.1.2
Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen
Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 4.2.2
Overige regels
a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2 m mag bedragen en de hoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 8 m mag bedragen. 4.3
Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken voor natuurbeheer en recreatief medegebruik Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut, een schuilhut, observatiepost, voederberging of voederruif, en andere bouwwerken ter ondersteuning van het recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat: a. de hoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
9
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Verboden gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel; b. sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege en ligplaats en speelweide; c.
het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of bromfietsen, al dan niet in wedstrijdverband;
d. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen; e. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen; f.
het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen, boogkassen en regenkappen, en hagelnetten;
waaronder
begrepen
g. het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken; h. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
10
regels
Artikel 5 5.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. 5.2
Bouwregels
5.2.1
Omgevingsvergunning
a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; c.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
5.2.2
Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
a. In de situatie als bedoeld in 5.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. 5.2.3
Uitzonderingen
Het bepaalde in 5.2.1 en 5.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van: 1. ten hoogste 100 m (bij categorie 2); 2. ten hoogste 250 m (bij categorie 3 en 4); 3. ten hoogste 2.500 m (bij categorie 5); Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
11
b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; c.
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
d. een reeds in uitvoering zijnd bouwwerk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; e. een bouwwerk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden 5.3.1
Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren: a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, diepploegen en diepwoelen van gronden;
ophogen,
gezag
de
vergraven,
volgende egaliseren,
b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten; c.
waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing; e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen; f.
het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd; h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt; i.
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
j.
het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
k.
het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
l.
het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
12
regels
5.3.2
Uitzonderingen
a Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken: a. maximaal 0,40 meterdiep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 3.1 sub h, l en m; b. een verstoringsoppervlakte hebben van: 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2); 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3 en 4); 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 5); c.
ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd; f.
plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
g. een reeds in uitvoering zijnd werk op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; h. een werk dat mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. b
Het verbod als bedoeld in 5.3.1 is ook niet van toepassing indien:
a. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist; b. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
13
5.3.3
Rapport en toelaatbaarheid
a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.3.1 die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld; b. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; c.
Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad; 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. a. In de situatie als bedoeld in 5.3.3 onder c, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. 5.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
14
regels
Artikel 6 6.1
Waterstaat - Waterwingebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterwingebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), op de eerste plaats bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 11.1. 6.2
Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Waterwingebied' aangewezen gronden is het verboden om bebouwing en bouwwerken op te richten, die niet direct verbonden is aan de openbare drinkwatervoorziening. 6.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2, ten behoeve van het op richten van een bouwwerk conform de andere aan de grond gegeven bestemming, mits het belang van het waterwingebied in voldoende mate is gewaarborgd, gehoord het bevoegd gezag voor het beheer van het waterwingebied.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
15
Hoofdstuk 3
Artikel 7
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Artikel 8 8.1
Algemene bouwregels
Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'; b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil; c.
de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen. Artikel 9 9.1
Algemene gebruiksregels
Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en). 9.2
Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als: a. wonen; b. schuilgelegenheid; c.
een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
d. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf; e. straatprostitutie; f.
16
de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens.
regels
Artikel 10 10.1
Algemene afwijkingsregels
Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van de voorgeschreven minimum en maximum maten, voor zover daarvoor geen bijzondere bevoegdheid in deze regels is opgenomen, en mits deze niet meer dan 10% worden veranderd. Artikel 11 11.1
Overige regels
Voorrangsregels
11.1.1 Strijdigheid belangen In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. 11.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming. a. 'Waterstaat - Waterwingebied'; b. 'Waarde - Archeologie'; Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd. 11.2
Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
17
Hoofdstuk 4 Artikel 12 12.1
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
18
regels
Artikel 13
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oude Baan 21'.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente ……….. van .............. Mij bekend, de raadsgriffier.
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
19
Bijlage bij regels
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
regels
Bijlage 1
Landschapsplan
Bestemmingsplan ‘Oude Baan 21’
regels