Opleidingskader Hogeschool de Kempel
Inleiding Hogeschool de Kempel “mensen verbinden die leren een warm hart toedragen”
PROFIEL HOGESCHOOL DE KEMPEL Hogeschool De Kempel in Helmond is een zelfstandige monosectorale hogeschool, gespecialiseerd in één studierichting: de opleiding tot leraar basisonderwijs voltijd en deeltijd. In vergelijking met andere HBO-instellingen is De Kempel een middelgrote lerarenopleiding voor primair onderwijs en een kleine hogeschool. De Kempel behoort al jaren tot de beste pabo’s van Nederland en de opleiding is geaccrediteerd door het NVAO. Hogeschool De Kempel telt ruim 700 studenten en 80 personeelsleden.
MISSIE VAN HOGESCHOOL DE KEMPEL Mensen verbinden die leren een warm hart toedragen. Dit mission statement is het centrale uitgangspunt van Hogeschool de Kempel en vloeit voort uit de missie van De Kempel:
De Kempel is een opleiding die verbindt, dat wil zeggen de interactie bevordert tussen en met lerenden. Opleiden is immers geen eenrichtingsverkeer. Wij geloven in het positieve (leer)effect van verbinding tussen mensen onderling en tussen mens en wereld, geïnspireerd door de christelijke traditie. Deze overtuiging wordt geconcretiseerd en gepraktiseerd in een gedegen opleiding waar studenten een goed theoretisch fundament aangeboden krijgen en deze (leren) verbinden met de beroepspraktijk. Studenten worden verbonden met elkaar en met ‘meerwetende’ (vak)experts binnen en buiten De Kempel. Experts die kennis hebben van het onderwijs van vandaag en morgen. Experts die ook zicht hebben op de ontwikkeling van student(en) en dit proces kunnen begeleiden. De Kempel als opleiding ‘doet er toe!’ en is de verbindende factor in de ontwikkeling van student tot startbekwaam leraar basisonderwijs.
Het opleiden van studenten tot startbekwame leraren. Startbekwame leraren die: • nieuwsgierig zijn naar het leren van kinderen en van zichzelf; • leerlingen weten te inspireren; • bewust in het leven staan als cultuurdrager; • niet alleen onderwijs uitvoeren, maar ook onderwijs onderzoeken en ontwerpen; • samen met collega’s de ontwikkeling van de school en het onderwijs vorm geven; • met ouders een professionele relatie weten op te bouwen en te onderhouden. 2
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 3
Beroepsbeeld Het beroep leraar basisonderwijs is een fantastisch en uitdagend beroep met veel verantwoordelijkheden. Uit onderzoeken naar de kwaliteit van het onderwijs blijkt keer op keer dat het uiteindelijk de leraar is die het verschil voor leerlingen kan maken. Drie componenten (Gennip & Vrieze, 2008) blijken dan van doorslaggevend belang te zijn om te kunnen spreken van een goede leraar, een leraar met Persoonlijk Meesterschap: • de (vak)inhoudelijke kennis van de leraar en de daarbij behorende vakdidactiek (o.a. beheersing van vakinhoud en -kennis, het kunnen ‘overdragen’ van de inhoud en de kennis en het kunnen boeien van leerlingen met leerstof); • de pedagogisch-didactische interventies van de leraar die nodig zijn om de stof over te dragen (o.a. het scheppen van een goede werksfeer, het bieden van structuur in lessen, het stellen van juiste vragen en het geven van bruikbare feedback); • de persoon van de leraar (onder andere het hebben van een passie voor lesgeven en het bieden van persoonlijke aandacht).
leerlingen te brengen, op een wijze die leerlingen aanzet en uitdaagt tot leren. Aanstaande leraren opleiden die voor kinderen het verschil maken is de opdracht die De Kempel zichzelf meegeeft. Zo’n leraar is zich bewust van zijn talenten op pedagogisch en didactisch gebied, maar weet ook wat hij nog moet ontwikkelen. Ook weet hij waar hij, met respect voor het belang van een bepaald leergebied, voor de ontwikkeling van zijn leerlingen, collega’s inschakelt omdat die daar beter in thuis zijn. Een tienkamper kan onmogelijk op alle onderdelen uitblinken.
Hogeschool de Kempel, voor leraren met “Persoonlijk meesterschap”
Zonder (vak)inhoudelijke kennis is er geen onderwijs mogelijk omdat dan geen gespreksstof aanwezig is. Zonder adequate onderwijskundige interventies worden leerlingen niet bereikt en aangezet tot leren en zonder de passende persoonlijkheidskenmerken liggen ordeproblemen en andere problemen op de loer. Een leraar die het verschil maakt, is een authentieke persoon die de vakinhoud en vakdidactiek beheerst en die een scala aan interventies tot zijn beschikking heeft om de leerstof onder de actieve aandacht van
4
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 5
Eindkwalificaties De eisen die gesteld worden aan de toekenning van het diploma leraar basisonderwijs zijn niet gering. Terecht, het diploma moet leerlingen, ouders, werkgevers vertrouwen geven in de kwaliteiten van de eigenaar van het diploma. Met het toekennen van het diploma leraar basisonderwijs garandeert De Kempel dat de leraar basisonderwijs voldoet aan de startbekwaamheidseisen die geconcretiseerd worden in richtlijnen vanuit de EU en OC&W: • Europese eisen aangaande het denk- en werkniveau van HBO-professionals (Dublin-descriptoren); • Landelijk vastgestelde startbekwaamheidseisen voor leraar basisonderwijs (competenties); • Landelijke eisen met betrekking tot de beheersing van (vak)kennis zoals geformuleerd in de kennisbases voor schoolvakken en in de generieke kennisbasis (Kennisbases Pabo).
Hogeschool de Kempel “een goede basis en mogelijkheden om te profileren”
6
In lijn met de ambitie van De Kempel om leraren op te leiden die voor kinderen het verschil maken, wordt van afgestudeerden van De Kempel, naast bovenstaande, verwacht dat zij kenmerken vertonen behorende bij de, hierna te noemen, speerpunten van de hogeschool zoals geformuleerd in het Instellingsplan 2012-2017 (Hogeschool de Kempel, 2012).
1. BREED OPLEIDEN MET EEN HERKENBAAR PROFIEL In de discussie over de breedte en diepgang van de opleiding tot leraar basisonderwijs kiest De Kempel voor breed opleiden. Met deze keuze komt de opleiding
ook tegemoet aan de wens van het werkveld in de regio. Als generalist beschikt iedere afgestudeerde Kempelstudent over pedagogische kwaliteiten en over een breed vakinhoudelijk en didactisch basisrepertoire waardoor hij in staat is om onderwijs te verzorgen aan de doelgroep waarvoor hij is opgeleid: leerlingen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar. Daarnaast krijgt iedere student de kans om zich te profileren. Verplichte vormen van profilering richten zich op specialisatie in de doelgroep jonge of oudere kind en op verdieping van de kennisbasis behorende bij een of meerdere vakgebieden. Facultatieve profileringsmogelijkheden, met een certificerend karakter, maken het voor studenten mogelijk om een ‘plus’ toe te voegen aan hun diploma. Gedacht kan worden aan het getuigschrift Godsdienst & Levensbeschouwing, het OGO-certificaat en het certificaat behorende bij de opleiding tot intern cultuurcoördinator.
2. PRO-ACTIEF IN ONDERWIJSINNOVATIE De Kempel leidt studenten op in een onderwijspraktijk die, mede onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, voortdurend aan veranderingen onderhevig is. Om de studenten toe te kunnen rusten hun bijdrage te leveren aan het onderwijs van morgen vormt De Kempel een ontmoetingsplaats waar kennisdeling en onderzoek over leren onderwijzen en het ontwikkelen van de eigen onderwijspraktijk bij elkaar komen. Studenten worden uitgedaagd om vooruit te kijken naar
het onderwijs van morgen en om te onderzoeken op welke wijze zij (hun) onderwijs kunnen verbeteren. Een stapsgewijze introductie in de uitvoering van praktijkonderzoek maakt het voor studenten mogelijk om in de afstudeerfase van de opleiding te laten zien op welke wijze zij, door uitvoeren van onderzoek, een bijdrage leveren aan verbetering van de onderwijspraktijk
3. VERBONDEN MET DE REGIO EN DE WERELD De afgestudeerde Kempelstudent moet binnen de regio, en ook daarbuiten, kunnen functioneren als wereldburger. De student heeft kennis van en betrokkenheid bij de wereld in zijn regio, en daarbuiten. Studenten worden daarom uitgedaagd hun horizon te verbreden, om op pad te gaan en kennis te krijgen van andere vormen van onderwijs, culturen en gewoontes in de wereld. Ook het benutten van kennis en opbrengsten uit internationaal onderzoek mag worden gezien als een wijze waarop studenten van De Kempel wereldburgerschap kunnen uitdragen.
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 7
Visie op opleiden De complexiteit van het beroep en de expliciete verwachtingen met betrekking tot de (start) bekwaamheid van leraren basisonderwijs stellen hoge eisen aan het opleiden van studenten tot leraar basisonderwijs. De opleiding moet studenten voldoende kansen en mogelijkheden bieden om uit te groeien tot leraren die het verschil maken. Leraren die in staat zijn om vorm te geven aan hun eigen ontwikkeling, de ontwikkeling van leerlingen en de ontwikkeling van de organisatie(s) waarin ze werkzaam zullen zijn. Drie componenten spelen een belangrijk rol bij deze ontwikkeling: Theorie (informatie), subjectief concept en praktijk (Vreugdenhil, 2000). Van de lerende (student) wordt verwacht dat hij in toenemende mate zelfstandig in staat is tot pendelen tussen deze drie componenten (zie onderstaande afbeelding). In lijn met bovenstaande wordt van studenten in toenemende mate verwacht dat ze zelfgestuurd leren (autonoom en zelfstandig leren), dat ze als het ware hun eigen docent worden (De Jong, 2012).
theorie
subjectief concept
praktijk
vakinhouden vakdidactiek pedagogische en onderwijskundige theorieën
waarden en normen meningen/opvattingen parate kennis voorkeuren/interesses verwerkte emoties handelingsschema’s
stagescholen simulaties etc. etc.
bewerken
openen
verwerken
reflecteren integreren
8
De begeleiding van studenten tot zelfsturing krijgt daarom nadrukkelijk de aandacht in het curriculum van De Kempel, onder meer door: • aan te sluiten op het niveau van betrokkenheid van studenten (betrokkenheid op het ik, de taak, de ander en de organisatie); • het creëren van mogelijkheden waarin studenten met andere wijzen van leren in aanraking komen (samenwerkend leren); • ervoor te zorgen dat de student in toenemende mate ‘agency’ heeft over wat en hoe er geleerd wordt (cyclisch successief model, van docentsturing, via gedeelde sturing naar zelfsturing); • studenten te voorzien van voldoende en rijke feedback en feedforward; • het bieden van mogelijkheden en ruimte voor het nemen van initiatieven en (gedeelde) verantwoordelijkheid voor het leren en de eigen ontwikkeling.
interpreteren vanuit kennis die ze al hebben, vanuit eerdere ervaringen, en ook vanuit persoonlijke waarden en opvattingen. • Cumulatief: leren bouwt voort op reeds opgedane kennis (voorkennis). • Actief: lerenden construeren actief en zelfstandig kennis Niet langer staat de instructie door leraren centraal, zoals in het overdrachtsmodel, maar de leeractiviteiten van de actieve van de zelfstandige leerder. • Waardevol: individueel/persoonlijk en op groepsniveau: het toekennen van persoonlijke
waarde aan de betreffende activiteiten (er zelf mee uit de voeten kunnen), maar het gaat ook om een groepswaarde, een collectieve waarde (voor de groep als geheel geldt een gemeenschappelijke ambitie en een gemeenschappelijk gedeelde waarde om te leren op groepsniveau). • Sociaal: lerenden werken samen (collaboratief), sociale interactie en cultuur spelen een fundamentele rol in de (cognitieve) ontwikkeling. • Gecontextualiseerd: het leren vindt plaats in een betekenisvolle context.
Een sociaal constructivistische visie op leren is leidend binnen de hierboven genoemde visie op opleiden. De Kempel is een opleiding die leren duidt als betekenisvol: het is doelgericht, onderzoekend, constructief, cumulatief, actief, waardevol, sociaal en context gebonden. De lerende is de actor in de onderwijsprocessen (Hogeschool de Kempel, 2012). • Doelgericht: noodzakelijk is dat er tevoren duidelijkheid bestaat over de doelstellingen voor de te ondernemen activiteiten in het onderwijs. • Onderzoekend: lerenden tonen een onderzoekende houding en zijn vaardig zijn in het doen van onderzoek om hun onderwijs te ontwikkelen. • Constructief: lerenden bouwen actief kennis op (ze construeren deze) door nieuwe informatie te
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 9
Opleidingsprogramma Het opleidingsprogramma van Hogeschool de Kempel kent zes leerlijnen (Bie & Kleijn, 2001) en een profileringsmogelijkheid in de eindfase van de opleiding. De leerlijnen die worden onderscheiden zijn gebaseerd op de activiteiten en inhouden die nodig zijn om uit te groeien tot een startbekwaam leraar basisonderwijs. Binnen de Conceptuele leerlijn krijgt het onderwijs in de ‘schoolvakken’ vorm, gericht op het voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in de kennisbases. Specifieke (beroeps)-vaardigheden als presenteren en communiceren maar ook vaardigheden als het aanleren van een lied en ICT-vaardigheden worden aangeleerd en geoefend binnen de Vaardigheden leerlijn. Aan de ‘Generieke Kennisbasis’ wordt aandacht besteed in de Integrale leerlijn. In figuur 5.2 wordt zichtbaar dat de integrale leerlijn vanaf het tweede semester van de K1-fase breder wordt. Dit doet recht aan de vraag naar een toenemende complexiteit in denken en handelen van studenten in de loop van deze leerlijn. Vakkennis en generieke kennis krijgen dan een plaats binnen betekenisvolle onderwerpen en/of thema’s. De schets laat tevens zien dat vanaf het tweede semester van de K1-fase de stagelijn en integratieve leerlijn in elkaar over gaan. Op professionele wijze worden kennis, inzichten, vaardigheden en houding met elkaar verbonden en kan de student aantonen dat hij competent kan handelen. De stagelijn neemt een bijzondere plaats in binnen de (beroeps)opleiding tot leraar basisonderwijs. Zolang er onderwijs bestaat, zolang al hebben ‘mentoren’ (leraren basisonderwijs) een bijdrage geleverd aan de
10
opleiding van toekomstige leraren. De wijze waarop laat in de loop van de onderwijshistorie verschillende verschijningsvormen zien. Van meester-gezel, eenzijdige sturing door het opleidingsinstituut, vraagsturing bij de student, naar opleiden als onderdeel van integraal personeelsbeleid. De constante in deze ontwikkeling is het gegeven dat er zonder praktijk geen leraar opgeleid wordt. De Kempel spreekt daarom ook van ‘Samen opleiden’. Samen opleiden is samen leren van het werk op de werkplek, plus samen leren over het werk op de lerarenopleiding (Geldens & Popeijus, 2009). Competentieontwikkeling en uitbreiding van het daarvoor benodigde repertoire kan niet zonder een consistente, geïntegreerde werk- en leeromgeving, waar het leren binnen de instelling nauw verbonden is met het leren in de praktijk (de werkplek). In een dergelijke werkplekleeromgeving wordt de aanstaande leraar voortdurend uitgedaagd te pendelen (Vreugdenhil, 2000) tussen theorie, subjectief concept en de daadwerkelijke praktijk. De basis van de stage-organisatie wordt gevormd door weekstages (minstens drie weken per semester) en een lintstage. Weekstages komen onder andere tegemoet
aan de behoefte om studenten kennis te laten maken met de volledige breedte van het beroep. De lintstage komt tegemoet aan behoeftes als het zorgdragen voor continuïteit in het kunnen opbouwen van een relatie met de stagegroep en stageschool, en continuïteit in de koppeling tussen theorie en praktijk. De tutorlijn richt zich op de begeleiding van studenten op het gebied van studie (studievoortgang, -aanpak en leervaardigheden). Bijzondere activiteiten als een introductiekamp, een Ardennen- of Eifeltrektocht, een
LEERLIJN
CONCEPTUELE LEERLIJN VAARDIGHEDEN LEERLIJN INTEGRALE LEERLIJN
STAGE LEERLIJN TUTORLIJN
politieke dag, Dag van Respect, projectdagen en internationale week, dragen bij aan de bewustwording en ontwikkeling van het persoonlijk meesterschap. De profileringslijn tenslotte biedt studenten de mogelijkheid om zich, buiten-curriculair, te profileren. Bijvoorbeeld door deelname aan aanbod gericht op het behalen van het (deel)certificaat Jenaplan-onderwijs, Ontwikkelingsgericht Onderwijs of het getuigschrift Katholiek Onderwijs en/of het diploma Openbaar Onderwijs.
ACTIVITEITEN GERICHT OP • Kennis en inzicht • Toepassen van kennis en inzicht • Oefenen en eigen maken van beroepsvaardigheden • • • •
(Generieke) kennis en inzicht Toepassen van (generieke) kennis en inzicht Samenhang tussen vakgebieden Samenhang tussen theorie en praktijk
• Beheersen van competenties op handelingsniveau • Beroepshouding • • • • •
Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheid Reflectie Zelfsturing
BIJZONDERE ACTIVITEITEN
• (Beroeps)identiteit / Persoonlijk Meesterschap
PROFILERING
• Buitencurriculaire profileringsmogelijkheden Opleidingskader Hogeschool de Kempel 11
P-fase
K1-fase
K2-fase
K3-fase
Conceptuele leerlijn Integrale leerlijn Stage Tutorlijn Vaardigheden leerlijn Bijzondere activiteiten Profilering 12
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 13
Toetsen en beoordelen De inrichting van het onderwijs op Hogeschool de Kempel is gericht op het aantonen van de eindkwalificaties voor toekenning van het diploma leraar basisonderwijs. Het geheel van toetsen is bepalend voor de vaststelling van de mate waarin studenten voldoen aan de eindkwalificaties. In het verlengde van de onderwijskundige uitgangspunten, zoals geschetst in dit opleidingskader, wordt toetsing gezien als een integraal onderdeel van het leerproces. Studenten bewijzen door middel van het afleggen van toetsen of zij aan de toetseisen van een onderwijseenheid of aan de criteria van een competentie voldoen (bewijsfunctie) en leren van het voorbereiden en maken van de toets en de feedback achteraf (feedbackfunctie). Concreet betekent dit dat toetsen er niet alleen zijn om aan het eind van een onderwijseenheid te meten of een student aan de toetsdoelen voldoet. Voor de student is het ook van belang om tijdens het proces regelmatig zicht te krijgen op waar hij staat en waar zijn ontwikkelingskansen liggen. Hierdoor is de student beter in staat om sturing te geven aan zijn leerproces. Hogeschool de Kempel kiest voor drie functies van toetsen: ontwikkelingsgericht, selectief en kwaliteitsgericht toetsen. Binnen deze gebruiksfuncties kan vervolgens nog onderscheid gemaakt worden tussen formatieve en summatieve toetsen. Formatieve toetsen geven informatie op over hoever de student in zijn ontwikkeling staat richting een bepaald niveau. Summatieve toetsen zijn altijd gericht op de afsluiting van een onderwijseenheid, en brengen het niveau van de student ten opzichte van het te verwachten niveau in kaart. De resultaten uit beide typen toetsen kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt.
14
Summatieve toetsen dienen in eerste instantie een selecterend doel, maar leveren tegelijkertijd input op voor het ontwikkelingsproces van de student.
ONTWIKKELINGSGERICHT FUNCTIE Door ontwikkelingsgericht te toetsen, wordt de student uitgedaagd om de balans op te maken en om op basis daarvan zijn leerproces te reguleren (waar sta ik en waar liggen mijn ontwikkelingskansen?). Voor de opleiding vormen de resultaten van deze toetsing een bron om de student adequaat te begeleiden. Aan de hand van deze toetsen wordt de voortgang van het leerproces zowel door de student als door de begeleidende docent bewaakt en bijgestuurd. Ontwikkelingsgericht toetsen is een breed begrip: het betreft allerlei manieren die de student en de opleiding in staat stellen om zicht te krijgen op het leerproces van de student en zijn ontwikkeling daarin. Gedacht kan worden aan een diagnostische toets rekenen, maar ook aan het bepalen van de beginsituatie of het bespreken van een tussenproduct.
SELECTIEVE FUNCTIE Enerzijds stelt de selectieve functie van toetsing de student in staat zichzelf te ijken ten opzichte van door de opleiding vastgestelde standaarden, bijvoorbeeld bij instroom, propedeuseadvies, of overgang naar een volgende opleidingsfase. Anderzijds zijn voor de opleiding deze toetsen een manier om de kans op een succesvolle doorloop en afronding van de opleiding door de student in te schatten. Kwaliteitsgerichte functie Deze functie van toetsing is bedoeld als instrument om
de kwaliteit van de opleiding te meten en te bewaken. Afgestudeerde studenten moeten voldoen aan de (wettelijk) vastgestelde eindkwalificaties. De opleiding moet de bekwaamheidseisen garanderen en verantwoorden aan de wetgever.
KWALITEITSCRITERIA Bij toetsing wordt gestreefd naar een optimale afstemming van de belangrijkste kwaliteitscriteria betrouwbaarheid en validiteit, naast uitgangspunten als transparantie, realiseerbaarheid en intersubjectiviteit. Deze afstemming wordt gezocht binnen de toetsen maar bovenal binnen het geheel aan toetsen. Het geheel aan toetsen en de afzonderlijke toetsen zijn voldoende: • betrouwbaar (het gaat hierbij zowel om de inhoud van de toets als om de overeenstemming tussen beoordelaars); • valide (borging van de relatie met de te meten competenties/inhouden). Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten voor het geheel aan toetsen en de afzonderlijke toetsen: • transparant Voor de betrokkenen is relevante informatie over inhoud, vorm, procedures en organisatie eenduidig verkrijgbaar. • realiseerbaar Het geheel aan toetsen en toetsen afzonderlijk moet(en) uitvoerbaar en realiseerbaar zijn, zowel voor studenten, docenten als onderwijsondersteunend personeel.
• intersubjectief Het vermijden van ‘subjectieve’ beoordelingen verhoogt de betrouwbaarheid van een toets. Intersubjectiviteit vormt een belangrijk aspect bij het construeren, het beoordelen en normeren van toetsen. Toetsen worden in samenhang en samenspraak met verschillende (vak)docenten ontwikkeld en beoordeeld.
LEERLIJNEN EN TOETSVORMEN Toetsing van de kennisbases, competenties en bewaking van het hbo-niveau en de verschillende aspecten daarvan (zoals beschreven in de Dublin descriptoren) vraagt om variatie in toetsvorm. Daarnaast is het zo dat studenten door het gebruik van verschillende toetsvormen beter gemotiveerd worden. Ook wordt voorkomen dat door het gebruik van één type toets een bepaald type student bevoordeeld wordt. Omdat iedere toetsvorm zijn eigen mogelijkheden en beperkingen en voor- en nadelen heeft, worden er meerdere toetsvormen naast elkaar gebruikt. Daarnaast is het van belang te weten dat uit onderzoek (Dochy & Sluijsmans, 1998) blijkt dat toetsing de meest sturende factor in het onderwijs voor het leergedrag van studenten is. Het studiegedrag van studenten wordt in grote mate bepaald door wat (en de wijze waarop) er getoetst wordt. Een adequate selectie van mogelijke toetsvormen per leerlijn is dan ook van groot belang.
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 15
Leren op de werkplek Hogeschool de Kempel “zonder praktijk wordt geen leraar opgeleid”
Zolang er onderwijs bestaat hebben ‘mentoren’ (leraren basisonderwijs) een bijdrage geleverd aan de opleiding van toekomstige leraren. De wijze waarop laat in de loop van de onderwijshistorie verschillende verschijningsvormen zien. Van meester-gezel, eenzijdige sturing door het opleidingsinstituut, vraagsturing bij de student, naar opleiden als onderdeel van integraal personeelsbeleid. De constante in deze ontwikkeling is het gegeven dat er zonder praktijk geen leraar opgeleid wordt. De Kempel spreekt daarom ook van ‘Samen opleiden’. Samen opleiden is samen leren van het werk op de werkplek, plus samen leren over het werk op de lerarenopleiding (Geldens & Popeijus, 2009). Competentieontwikkeling en uitbreiding van het daarvoor benodigde repertoire kan niet zonder een consistente, geïntegreerde werk- en leeromgeving, waar het leren binnen de instelling nauw verbonden is met het leren in de praktijk (de werkplek). In een dergelijke werkplekleeromgeving wordt de aanstaande leraar voortdurend uitgedaagd te pendelen (Vreugdenhil, 2000) tussen theorie, eigen beelden van de onderwijspraktijk en de daadwerkelijke praktijk. De kwaliteit van dit proces vormt de sleutel tot een hoogwaardig en duurzaam opleidingsresultaat. Een goede samenwerking en afstemming tussen de werken de leeromgeving is daarvoor noodzakelijk.
komt tegemoet aan behoeftes als het zorgdragen voor continuïteit in het kunnen opbouwen van een relatie met de stagegroep en stageschool, en continuïteit in de koppeling tussen theorie en praktijk.
De basis van de stage-organisatie wordt gevormd door weekstages (minstens drie weken per semester) en een lintstage. Weekstages komen onder andere tegemoet aan de behoefte om studenten kennis te laten maken met de volledige breedte van het beroep. De lintstage
16
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 17
Praktijkonderzoek
Persoonlijk Meesterschap
Het doen van onderzoek wordt door Hogeschool de Kempel gezien als een manier van proactief te zijn in onderwijsinnovatie (Hogeschool de Kempel, 2012). (Aanstaande) leraren leren op basis van ervaringen in de onderwijspraktijk. Problemen die zij ervaren in de eigen praktijk, maar ook vragen die vanwege maatschappelijke veranderingen de school binnen komen, willen zij oplossen en beantwoorden. Door zelf deze problemen en vragen te onderzoeken wordt kennis betrokken bij en ontwikkeld in de context waarin de leraar functioneert. (Aanstaande) leraren ontwikkelen op deze manier zowel hun eigen praktijk als zichzelf. Competent worden in ‘Praktijkonderzoek’ wordt, zowel binnen het beroep leraar basisonderwijs, als binnen de opleiding, breder gezien dan het leren doen van onderzoek. Ook andere vaardigheden zijn van belang bij het opleiden tot onderzoekende leraren basisonderwijs. Een voorbeeld hiervan is het kunnen interpreteren van een onderzoeksrapportage. Dit standpunt leidt tot de verdeling van de eindtermen ‘Praktijkonderzoek’ in een viertal categorieën. Onderzoekend willen werken: de aanstaande leraar is bereid om onderzoekend te werk te gaan en beschikt zodoende over een onderzoekende houding. Onderzoek lezen: de aanstaande leraar kan onderzoeksrapportages/literatuur lezen en betekenis geven aan de gepresenteerde onderzoeksresultaten. Onderzoek doen: de aanstaande leraar kan zijn eigen praktijk onderzoeken door een praktijkgericht onderzoek op te zetten, uit te voeren en te beschrijven. Onderzoek gebruiken: de aanstaande leraar kan zijn eigen praktijk verder ontwikkelen door (eigen) onderzoeksresultaten te gebruiken in de praktijk.
Uit de omgang met collega’s, maar met name ook met kinderen blijkt dat elke leraar vanuit een bepaalde kijk op het leven en het beroep werkt. Elke (aanstaande) leraar beschikt over waarden en normen waarvan hij zich niet zonder meer bewust is, maar die wel behoren tot zijn eigenheid en daardoor een bepaalde ‘kleur’ geven aan het onderwijs. Het zicht krijgen op en bewust worden van die eigenheid wordt door De Kempel gezien als een belangrijk onderdeel van de opleiding. Studenten worden uitgedaagd op zoek te gaan naar hun eigen wortels, levensbepalende gebeurtenissen en hun persoonlijke visie op het vak. Uitgedaagd om op zoek te gaan naar hun Persoonlijk Meesterschap. Studenten ontwikkelen hun Persoonlijk Meesterschap door in gesprek te gaan met mensen uit de onderwijspraktijk over waarden, motieven en doelen van deze personen in de uitvoering van hun beroep. In dit gesprek worden deze waarden, motieven of doelen gewogen, waarna ze worden verworpen, genegeerd, of geheel of gedeeltelijk ingepast in het eigen betekeniskader van de student. We zeggen dan dat studenten zich beroepsspecifieke betekenissen eigen maken. Persoonlijk Meesterschap kan dan worden omschreven als de optelsom van betekenissen die een student zich eigen heeft gemaakt door te participeren aan onderwijspraktijken. De wederkerigheid van de relatie tussen student en onderwijspraktijk veronderstelt dat Persoonlijk Meesterschap aan voortdurende verandering onderhevig is. Voor de vormgeving en toetsing van Persoonlijk Meesterschap binnen het curriculum worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: (De ontwikkeling van) Persoonlijk Meesterschap wordt niet gezien als een apart te volgen leerlijn, maar als
18
lezen gebruiken
willen doen
Onderzoekend willen werken is voorwaardelijk voor de andere categorieën. De bereidheid om onderzoekend te werk te gaan is bij een onderzoek lezen, bij onderzoek doen en bij onderzoek gebruiken noodzakelijk. De kwaliteit van onderzoekend willen werken blijkt dan ook uit de kwaliteit van deze categorieën. In de vertaling naar het curriculum komen de categorieën een onderzoek lezen, onderzoek doen en onderzoek gebruiken op verschillende wijzen al dan niet samenhangend naar voren. Hierbij volgt onderzoek gebruiken altijd op een onderzoek lezen of op onderzoek doen.
een onderdeel van de totale ontwikkeling van een student en is om deze reden verweven in het totale curriculum. Daarnaast is er een aantal concreet aan te wijzen onderdelen/momenten waarbij bewustwording en vorming van Persoonlijk Meesterschap het doel is. Voor de ontwikkeling van een Persoonlijk Meesterschap is interactie onmisbaar. Juist in gesprek en discussie met anderen, met name over ingrijpende, indrukwekkende en/of belangwekkende (beroepsgerelateerde) gebeurtenissen, wordt het mogelijk om aspecten van Persoonlijk Meesterschap expliciet te maken, ter discussie te stellen, te veranderen en aan te vullen. In het curriculum wordt duidelijk dat studenten bij voortduring werken aan de vorming van hun Persoonlijk Meesterschap. Uitgaande van deze verwevenheid ligt geintegreerde toetsing van dit aspect voor de hand.
Opleidingskader Hogeschool de Kempel 19
GEBRUIKTE BRONNEN Bie, D. d., & Kleijn, J. d. (2001). Wat gaan we doen? Het construeren en beoordelen van opdrachten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Jong, F. de (2012). John H. Flavell. Zelfgestuurd leren. In: Ruijters, M. & Simons, R. (red.), Canon van het leren. 50 concepten en hun grondleggers (blz. 623-635). Deventer: Kluwer. Dochy, F., & Sluijsmans, D. (1998). Alternatieve toetsmethoden in studentgerichtonderwijs. In: Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 16 (4), 298314. Geldens, J., & Popeijus, H. L. (2009). Leverancier van stageplaatsen,. Tijdschrift voor lerarenopleiders, (03) 36-43. Gennip, H. v., & Vrieze, G. (2008). Wat is de ideale leraar? Studie naar vakkennis, interventie en persoon. Nijmegen: ITS. Grotendorst, A. (2012). Lev Vygotsky. Zone van de naaste ontwikkeling. In: Ruijters, M. & Simons, R. (red.), Canon van het leren. 50 concepten en hun grondleggers (blz. 623-635). Deventer: Kluwer. Hogeschool de Kempel (2012). Verschil maken. Instellingsplan 2012-2017. Helmond: Hogeschool de Kempel. Popeijus, H. L. and J. J. M. Geldens, Eds. (2009). Betekenisvol leren onderwijzen in de werkplekleeromgeving. Antwerpen-Apeldoorn, Garant. Vreugdenhil, K. (2000). Samen opleiden. Facetten van het Kempelconcept voor opleidingsonderwijs. Meppel: Drukkerij Giethoorn-Ten Brink.
20
Opledi Hogeschool de Kempel 21
Hogeschool de Kempel | Deurneseweg 11 | 5709 AH | Helmond | T 0492-514400 | M
[email protected] | W www.kempel.nl Opleidingskader Hogeschool de Kempel 2013-2014 22