Op de grens van werkelijkheid Observatierapportage oefening Bonfire
Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (COT) in opdracht van Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
2
Inhoudsopgave Samenvattende observaties
5
1
Inleiding
7
2
Observaties over de oefening zelf
9
3
Coördinatiemechanismen
11
4
Centralisatie versus decentralisatie van besluitvorming
17
5
Informatie-uitwisseling
21
6
Crisiscommunicatie
25
7
Enkele inhoudelijke thema’s
27
Bijlage 1 Spelersoverzicht
29
Bijlage 2 Overzicht waargenomen teams
31
3
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
4
Samenvattende observaties Op 6 april 2005 vond op verschillende locaties in Nederland de nationale crisisbeheersingsoefening Bonfire plaats. Het scenario van Bonfire draaide om een terroristische dreiging, gevolgd door een daadwerkelijke aanslag in de Amsterdamse ArenA en gijzeling door de vluchtende aanslagplegers. Bonfire was een voor Nederland unieke oefening in omvang en realisme. De geplande complexiteit van de oefening leidde tot onverwachte ontwikkelingen die het realiteitsgehalte van Bonfire feitelijk verder vergrootten omdat dit verschijnsel bij elke crisis aan de orde is. De intensieve voorbereiding op de oefening door de vele betrokkenen leidde tot versterking van de samenwerking tussen overheden en organisaties. De beheersing van de verschillende crisiselementen vond tijdens Bonfire op zowel nationaal als lokaal niveau op hoofdlijnen gecoördineerd plaats op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Daarbij was consequente aandacht voor de communicatie naar de bevolking over effecten en maatregelen.
Belangrijkste kanttekening hierbij is dat de drie in deze rapportage behandelde kernelementen van crisisbeheersing ‘coördinatie’, ‘interne informatievoorziening’ en ‘crisiscommunicatie’ vooral plaatsvonden in overleg met en door de bestuurlijk besluitvormers zelf. Er ontstond hierdoor een grote druk op deze besluitvormers waardoor deze zelden in staat waren om tot strategische besluitvorming op de (middel)lange termijn te komen. Voorzien was dat ambtelijke ondersteunende gremia deze ‘druk op de leiding’ konden verlichten door voorbereiding op en uitwerking van de resultaten van de bijeenkomsten van de bestuurlijke besluitvormers. Deze kwamen hier echter niet toe op de voorziene wijze. Door de informatieachterstand die zij op aspecten veelal hadden ontstond een vicieuze cirkel die tot verminderde ondersteuningsmogelijkheden leidde, daardoor tot een verminderd beroep op de ondersteunende gremia, hetgeen weer resulteerde in een nog grotere informatieachterstand.
5
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
Een soortgelijke observatie kan gemaakt worden over de afstemming tussen de verschillende overheden in de bestuurlijke kolom. Deze afstemming was er, maar vond veelal plaats door direct contact tussen sleutelfiguren. Gedachte afstemmingslijnen (zoals via het nationaal coördinatiecentrum en de provincie) functioneerden mede daarom feitelijk grotendeels niet zoals vooraf gedacht. Zichtbaar was in de oefening dat de nieuwe structuren voor terrorismebestrijding voor het overgrote deel functioneerden zoals ontworpen, maar dat besluitvorming de inbreng van veel meer betrokkenen vergde dan vooraf was voorzien. In de oefening ontstond daardoor op de verschillende niveaus in meer of mindere mate een spontane aansluiting bij de structuren voor reguliere crisisbeheersing.
6
1
Inleiding Op 6 april 2005 vond crisisbeheersingsoefening Bonfire gelijktijdig plaats op verschillende locaties in het land. De oefening paste in de lijn van eerder uitgevoerde oefeningen op politiek-bestuurlijk niveau, maar Bonfire ging op een aantal essentiële punten verder dan de oefeningen die tot nu toe hebben plaatsgevonden omdat de oefening zich op alle betrokken overheden en diensten richtte: van het nationaal politiek-bestuurlijk niveau (ministerieel beleidsteam) tot en met lokaal operationeel niveau (het optreden van de hulpverleningsdiensten op het rampterrein rondom de Arena in Amsterdam). De hoofddoelstelling van de oefening was het beoefenen van het besluitvormingsproces in het volledige operationele en bestuurlijke lijn (van commando rampterrein via het lokaal beleidsteam tot het ministerieel beleidsteam) bij een terroristische dreiging en aanslag op een zogenaamd ‘soft target’ in Nederland. In het bijzonder bood de oefening daarmee een eerste gelegenheid om de nieuwe structuren rondom de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) specifiek voor terrorismebestrijding praktijkervaring te bieden. Ook voor een nieuw organisatieonderdeel binnen de algemene structuur voor crisisbeheersing als het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) was dit een gelijke gelegenheid. De oefening bood verder de operationele hulpverleningsdiensten in en rondom de regio Amsterdam de gelegenheid tot het beoefenen van de onderlinge samenwerking (inclusief opvolging en aflossing) en de samenwerking van deze diensten met specialistische diensten van elders. In het bijzonder bood de oefening daarmee een eerste gelegenheid om het nieuwe Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) te beoefenen. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement is gevraagd de oefening met betrekking tot de hoofddoelstelling waar te nemen en op basis daarvan de voorliggende observatierapportage 1 te schrijven. De betiteling ‘observatierapportage’ duidt op het feit dat Bonfire nadrukkelijk geen
test was en op het feit dat er (nog) geen normen bestaan waaraan het functioneren van de betrokken organisaties kunnen worden getoetst. Deze rapportage bevat daarom slechts observaties op basis van de waarnemingen en geen oordelen. Bij het lezen van een observatierapportage als deze moet voor ogen worden gehouden dat deze vooral ingaat op de verbeterpunten die de waarneming van de oefening aan het licht bracht. Hierdoor kan ten onrechte een te negatief beeld van het functioneren van de crisisbeheersingsorganisatie ontstaan; de eerste samenvattende observatie, namelijk ‘de beheersing van de verschillende crisiselementen vond tijdens Bonfire op de verschillende besluitvormende niveaus op hoofdlijnen gecoördineerd plaats op basis van de op dat moment beschikbare informatie’, moet daarom bij lezing in gedachten gehouden worden.
De oefening Bonfire in een notendop De oefening Bonfire kende, gelijk de realiteit, meer dan honderd deelverhaallijnen. De hoofdlijnen van het oefenscenario waren echter de volgende:
1
7
Zie bijlage 2 voor de waargenomen teams.
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
– Om 06.09 uur op 6 april 2005 ontvangt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een fax van de islamitische groepering Wal Safir. In de fax wordt gedreigd met aanslagen in de maand april die qua omvang vergelijkbaar zouden zijn met die van 11 september 2001 en die van 11 maart 2004. Net na 7.00 uur ontvangt ook de NOS deze brief. – Om 06.35 uur wordt in de Rotterdamse haven een uit Spanje afkomstige camper aangetroffen. Nader onderzoek maakt duidelijk dat het verdachte vervoermiddel anti-tankraketten bevat en een voorziening om ze te lanceren. – Om 12.30 uur explodeert een autobom op het parkeerdek onder het Amphitheater in de Arena. Daar is zojuist een lunchconcert van de rapper Ali B. beëindigd waarbij ongeveer 10.000 mensen aanwezig zijn. Vijf minuten later explodeert een tweede autobom. Er vallen daarbij enkele tientallen doden en honderden gewonden. – Een derde niet geëxplodeerde autobom wordt kort daarna op het parkeerdek ontdekt en moet onschadelijk worden gemaakt. Dit belemmert de inzet van hulpverleners. – Op diverse plaatsen in Nederland ontstaat maatschappelijke onrust. Zo roepen rechts-radicale opiniemakers hun achterban op te protesteren voor gemeentehuizen. In diverse gemeentes ontstaan later die middag ongeregeldheden. – De vermoedelijke aanslagplegers vluchten naar de Heineken Music Hall. Daar gijzelen ze ruim zestig mensen en dreigen later op de middag met het laten exploderen van explosieven als niet aan hun eisen wordt voldaan. De oefening kende daarmee twee hoofdfasen: een ochtenddeel waarin de dreiging op een aanslag in Rotterdam en mogelijk elders centraal stond en een middagdeel waarin de reactie op een daadwerkelijke aanslag en gijzeling centraal stond. In het ochtenddeel vulde de responscel de rollen van de Rotterdamse autoriteiten in, in het middagdeel namen de Amsterdamse hulpverleningsdiensten en autoriteiten daadwerkelijk aan de oefening deel.
Leeswijzer Om inhoudelijk richting te geven aan de observaties in deze rapportage zijn deze gerubriceerd naar de volgende algemene aandachtspunten voor crisismanagement: ‘coördinatiemechanismen’, ‘centralisatie versus decentralisatie van besluitvorming’, ‘interne informatievoorziening’ en ‘crisiscommunicatie’. Als laatste wordt stilgestaan bij enkele specifieke inhoudelijke aspecten van het oefenscenario van Bonfire. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen ‘nationaal niveau’, ‘binnen de bestuurlijke kolom’ en ‘operationeel’. ‘Nationaal niveau’ refereert hier aan al hetgeen de betrokken organisatieonderdelen op nationaal niveau betreft, ‘binnen de bestuurlijke kolom’ aan het proces van crisisbeheersing tussen het rijksniveau en de betrokken gemeenten en ‘operationeel’ aan het proces van operationele crisisbeheersing rondom de Arena. Na elke observatie volgen enkele geïntegreerde waarnemingen ter onderbouwing van de observatie. Alle observaties in deze rapportage hebben exclusief betrekking op de waarneming in de oefening.
8
2
Observaties over de oefening zelf Om de observaties over het verloop van de oefening goed te kunnen plaatsen is het noodzakelijk enkele observaties te maken over de oefening zelf, hoewel dit geen subject van de COTwaarneming was.
Observatie: Bonfire was een oefening, geen test Op voorhand was alle betrokkenen duidelijk dat Bonfire een oefening was om van te leren en geen toets van het functioneren. Voor een aantal nieuwe organisatieonderdelen en structuren was dit de eerste gelegenheid om ‘echte’ praktijk ervaring tijdens een acute crisis op te doen. Een dilemma bij een grootschalige oefening is het belang van de oefening versus het publieke belang. Vanuit het oefenbelang geredeneerd is het wenselijk locatie en scenario vertrouwelijk houden, maar vanuit het publieke belang is het wenselijk overlast en onrust in de omgeving te voorkomen. Bij Bonfire is, vanuit het perspectief dat het belang van het publiek voorop stond, ervoor gekozen om het publiek tijdig en breed te informeren over locatie en tijdstip van de oefening. Dit had als vanzelfsprekend gevolg dat de hoofdlijn van het middagdeel van de oefening ook bij de spelers bekend was. Het scenario van de oefening is verder vertrouwelijk gehouden.
Observatie: Bonfire was in omvang en realisme een voor Nederland unieke oefening Bonfire is door zijn omvang niet vergelijkbaar met enige andere oefening in Nederland. Aan de oefening, georganiseerd door het ministerie van BZK en de gemeente Amsterdam, deden circa 2000 deelnemers mee, afkomstig van ruim 50 verschillende organisaties die taken hebben bij 2 terrorismebestrijding en/of crisisbeheersing. Het ministerie van BZK heeft ongeveer 1 miljoen
euro vrijgemaakt om de oefening mogelijk te maken. De projectorganisatie bestond uit zes personen bij de start van het project in september 2004 en groeide uiteindelijk uit tot ruim 100 betrokkenen. De participerende organisaties hebben verder veel inzet gepleegd ten behoeve van de (voorbereiding op de) oefening welke uit eigen middelen gefinancierd is. Uniek was ook de ‘live’-deelname van de NOS aan de oefening. De ‘mediadruk’ die de deelname van de NOS opleverde vergrootte het realisme sterk, met name voor de bestuurlijk betrokkenen. Deze omvang betekent dat uitvoering van de oefening een zodanig omvangrijke operatie is dat deze, als elke operatie van een dergelijke schaal, niet geheel afgeregeld kan zijn. De kans op onverwachte – niet vooraf vastgestelde – ontwikkelingen neemt toe naarmate de complexiteit en schaalgrootte van de oefening toeneemt. Overigens droeg dit verder bij aan het realiteitsgehalte van de oefening. Drie van dergelijke onverwachte ontwikkelingen dienen hier vermeld te worden omdat deze ook in de media aan de orde zijn gekomen: – De avond voor Bonfire kwam zachte informatie binnen over een daadwerkelijke aanslag op de Arena. Deze ‘no-play’ informatie en de navolging daarvan liepen tijdens de ochtend van de oefening door de oefeninformatie heen en zorgde voor enige verwarring – Een tweede ‘no-play’ situatie leek in het middagdeel van de oefening aan de orde. Het beeld ontstond dat tot 150 spelers daadwerkelijk onderkoeld waren geraakt. Hier bleek achteraf sprake van een ‘extra’, niet aangemelde, oefening door een van de oefenpartijen.
2
9
Zie bijlage 1 voor een spelersoverzicht.
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
– Daarnaast heeft een onbekend persoon bewust geprobeerd in de oefening te interveniëren door in de Arena zakjes met wit poeder achter te laten met het opschrift “dit simuleert een miltvuurbesmetting” met daarop het logo van oefening Bonfire.
Observatie: een belangrijke waarde van Bonfire lag in de voorbereiding Alle betrokken organisaties benoemen de waarde van de voorbereiding op de oefening als van tenminste even groot belang als de oefening zelf. In de voorbereiding op de oefening zijn bijvoorbeeld draaiboeken geactualiseerd en de mogelijke scenario’s intensief bediscussieerd en uitgewerkt door de betrokkenen op lokaal en nationaal niveau. De intensieve samenwerking in de voorbereiding tussen lokaal en nationaal niveau heeft daarmee geleid tot ‘kennis en kennissen’.
10
3
Coördinatiemechanismen In deze paragrafen wordt ingegaan op het procesmatig functioneren van de relevante coördinatiemechanismen voor crisisbesluitvorming die bij Bonfire aan de orde waren. Het aspect ‘coördinatiemechanismen’ duidt op de structuren die dienen om de crisisbeheersing te kunnen coördineren. De voor Bonfire meest relevante structuren zijn beschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, het Stelsel Bewaken en Beveiligen en het rampenplan van de gemeente Amsterdam. Twee in zekere zin deelaspecten van ‘coördinatiemechanismen’, te weten ‘informatievoorziening’ en ‘centralisatie versus decentralisatie van besluitvorming’ worden in separate paragrafen behandelend
Observaties op nationaal niveau Observatie: alarmering en opschaling verliepen in de dreigingsfase grotendeels volgens de vastgelegde structuren. Na de aanslag in de ArenA werd vooral op basis van de mediaberichten op eigen initiatief opgeschaald. De opschaling op basis van de dreigingsinformatie uit de vroege ochtend verliep conform het vastgelegde Stelsel Bewaken en Beveiligen. De Coördinator Bewaken en beveiligen (CBB) heeft op basis van de dreigingsinformatie de NCTb geadviseerd de Evaluatiedriehoek bijeen te roepen. De NCTb heeft de Evaluatiedriehoek binnen een uur bijeen laten komen. De Evaluatiedriehoek verzocht vervolgens om overleg met de ministers van BZK en Justitie.
Ministerieel overleg Voorbereiding besluitvorming
Landelijk Parket
Afstemming informatie-uitwisseling
Evaluatie driehoek • NCTB • DG V • DG RH
aansturing
Landelijk OvJ B&B
Melding & voorbereiding besluitvorming opdracht
EBB
aansturing
Landelijke Recherche Melding & Informatieverzoek
Regionale Partners B&B
Melding & Informatieverzoek
AIVD
DKDB KLPD
Melding & Informatieverzoek
NIK
Figuur 1: de voorziene besluitvormingstructuur op hoofdlijnen bij een terroristische dreiging. Bron: ‘Nota stelsel bewaken en beveiligen’ (HTK 2003/2004 28 974, nr. 2 ) en ‘Terrorisme’, brief van de ministers van BZK en Justitie (HTK 2004/2005 29 754, nr. 1).
Na de explosie in de Arena was de berichtgeving in de media voor de meeste betrokken de aanleiding tot onmiddellijke opschaling. De voorziene alarmeringsstructuren (waarin het NCC een spilfunctie vervult) werden vervolgens feitelijk niet meer gevolgd. Observatie: De coördinatiemechanismen voor de besluitvorming over terrorismebestrijding functioneerden in het ochtenddeel grotendeels zoals beschreven in de verschillende beleidsdocumenten. Het niet volledig aansluiten van de coördinatiemechanismen en
11
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
besluitvormingsstructuur voor terreurdreiging op de mechanismen en structuren voor ‘reguliere’ crisisbesluitvorming leidde echter tot enige verwarring in het besluitvormingsproces. De in meer of mindere mate nieuwe structuren voor terrorismebestrijding (het stelsel Bewaken en Beveiligen, de NCTb en de Evaluatiedriehoek in haar nieuwe bezetting) functioneerden in het ochtenddeel grotendeels zoals deze bedoeld waren te functioneren. Het bleek echter dat ten behoeve van adequate integrale besluitvorming en advisering door de Evaluatiedriehoek feitelijk ook andere partijen noodzakelijk waren dan voorzien. Deze noodzakelijke betrokkenheid van andere partijen bleek tijdens deze dreigingsfase tot verwarring in het besluitvormingsproces te leiden. Zo bleek bijvoorbeeld dat het al niet geheel duidelijk was welke departementen welke rol in de besluitvorming moesten spelen. Gedurende de gehele dag kwam men verder bijvoorbeeld niet tot het besluiten over en communiceren van de ISPS-dreigingsfase voor de zeehavens in Nederland ondanks herhaalde vragen hierover van het DCC Verkeer en Waterstaat aan het NCC. In de oefening ontstond een spontane aansluiting met de voor alle betrokkenen bekende structuur van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Zo werd de Evaluatiedriehoek in de terminologie van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming door het aanschuiven van enkele andere ambtelijk betrokkenen uitgebreid tot een interdepartementaal beleidsteam (IBT). Hier schoven vervolgens de ministers van Justitie en BZK aan waardoor een gemengde vorm van IBT en ministerieel beleidsteam (MBT) ontstond. De explosies in de Arena markeerden vervolgens een duidelijk keerpunt. Vanaf dat moment werd wat betreft de crisisbeheersing bewust gewerkt via structuur van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Dit bracht meer structuur in het besluitvormingsproces hetgeen ook noodzakelijk was gezien het toegenomen aantal betrokken spelers.
MBT IBT
DCC
NCC
LOCC
(ERC)
Rijksheren
PCC BT Actiecentrum Brandweer Actiecentrum Gemeente
OT
Actiecentrum Politie Actiecentrum GHOR
CORT Figuur 2: schema hoofdlijnen van de voorziene besluitvormingstructuur ‘reguliere’ crisisbeheersing (in Amsterdam is gekozen voor integratie van BT en OT in één rampenstaf). Bron: ‘beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007’ (HTK 2003/2004, 29 688, nr. 1) en ‘handboek voorbereiding rampenbestrijding’ (ministerie BZK, 2003).
Observatie: De IBT en MBT vergaderingen vormden een duidelijk ankerpunt voor de Haagse coördinatie. De IBT en MBT vergaderingen waren de spil van de besluitvorming op nationaal niveau. De vergaderingen waren de momenten waarop informatie geïntegreerd werd, beslissingen genomen werden en de uitvoering van de besluiten gecoördineerd werd weggezet. Deze brede taakinvulling
12
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
door de betrokken bestuurders leidde echter tot een hoge druk op de leiding waardoor de focus vooral op het direct noodzakelijke lag. De brede taakinvulling werd mede veroorzaakt doordat de voorziene ambtelijke ondersteuning van het IBT niet geheel uit de verf kwam: het NCC kon haar informerende rol richting IBT/MBT en haar coördinerende rol met betrekking tot de activiteiten van andere DCC’s slechts moeizaam invullen.
Observaties binnen de bestuurlijke kolom Observatie: Tijdens Bonfire werd er vooral middels beperkt direct contact tussen sleutelfunctionarissen uit IBT/MBT en de Amsterdamse rampenstaf tot coördinatie op hoofdlijnen van de activiteiten op rijksniveau en op gemeentelijk niveau gekomen. De beschreven coördinatiestructuren bij de reguliere crisisbeheersing tussen nationaal en gemeentelijk niveau gaan uit van de essentiële schakels NCC en PCC (zie figuur 2). In de oefening Bonfire kwamen zowel NCC als PCC niet of nauwelijks aan invulling van deze rol toe. Er was weliswaar veelvuldig contact tussen vooral functionarissen van NCC en de gemeente Amsterdam, maar dit leidde niet tot werkelijke afstemming tussen IBT/MBT en de gemeentelijke rampenstaf. Het was het directe contact tussen sleutelfunctionarissen uit, op nationaal niveau, IBT/MBT en, op gemeentelijk niveau, de rampenstaf Amsterdam dat zorg droeg voor de noodzakelijke coördinatie op hoofdlijnen. De hoge druk op de leiding op nationaal en gemeentelijk niveau betekende wel dat binnen de bestuurlijke kolom de contacten tot het meest noodzakelijke beperkt bleven. Tijd om tot afstemming te komen met niet direct betrokken bestuurders als de CdK was er derhalve niet. Observatie: De gescheiden beschreven besluitvormingsstructuren voor het ingrijpen bij een gijzeling (figuur 3) en de besluitvormingstructuren voor reguliere crisisbeheersing (figuur 2) werden in het middagdeel op nationaal nauwelijks, maar op lokaal niveau sterk verweven. Een bijzonder element in de oefening was de gijzeling in de Heineken Music Hall. De hiertoe voorziene besluitvormingstructuur voor onder andere de inzet van bijzondere militaire bijstandseenheden die met geweld de gijzeling kunnen beëindigen (BBE’s) werkt formeel gescheiden van de reguliere structuur voor crisisbeheersing.
Minister van Justitie advies besluitvorming
Coll. PG’s
NCTB Informatie en advies
Informatie en advies
Landelijke OvJ Terreur
Informatie
Informatie en advies
HOvJ
AIVD
IBT
Informatie en advies
Inzet BBE Figuur 3: schema hoofdlijnen voorziene besluitvormingsstructuur bij terroristische gijzelingen. Bron: ‘Nota stelsel bewaken en beveiligen’ (HTK 2003/2004, 28 974, nr. 2 ) en ‘Terrorisme’, brief van de ministers van BZK en Justitie (HTK 2004/2005, 29 754, nr. 1).
Feitelijk werd in de oefening onderkend dat deze scheiding niet vol kon worden gehouden: Op nationaal niveau vond de besluitvorming over de gijzeling bewust niet plaats in het al bestaande IBT/MBT. Hierdoor kwamen andere dan de strafrechtelijke aspecten van de besluitvorming, zoals de mogelijke internationale component, de weerslag op de publieke opinie
13
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
en, meer praktisch, de mogelijke interferentie met de besluitvorming over de rampenbestrijding slechts summier aan bod. Binnen de rampenstaf Amsterdam vond vanuit deze onderkenning de besluitvorming over de gijzeling plaats in tenminste driehoeksverband (hoofdofficier van justitie, burgemeester en korpschef), maar veelal zelfs in vijfhoeksverband (inclusief commandant brandweer en regionaal geneeskundig functionaris). Dit stemt overeen met het regionaal beleid dat over alle crises zo veel mogelijk in vijfhoeksverband wordt besloten. Over de wenselijkheid van de ontstane verwevenheid, bijvoorbeeld vanwege aspecten van geheimhouding en eenduidigheid van verantwoordelijkheden, verschilden de meningen, maar dit doet niets af aan de feitelijkheid ervan tijdens de oefening. Overigens verliep de afstemming binnen de ‘OM-lijn’ tijdens Bonfire soepel. Een oorzaak hiervoor was de ogenblikkelijke aanwezigheid van de landelijk terreurofficier in het beleidscentrum in Amsterdam waardoor direct contact met de hoofdofficier van justitie mogelijk was. Observatie: Tijdens Bonfire speelden de functionele coördinatie door de DCC’s van andere departementen dan BZK en Justitie geen rol van betekenis. De primair op terrorisme gerichte focus van het scenario van Bonfire betekende dat de andere ministeries al op voorhand een beperktere rol hadden dan de ministeries van Justitie en BZK. De hoge belasting van het NCC leidde ertoe dat de contacten van het NCC met de andere DCC’s als automatisch een lagere prioriteit kregen waardoor de al bescheiden rol verder werd beperkt.
Observaties op operationeel niveau Observatie: Op en rondom het rampterrein was er sprake van beperkte (multidisciplinaire) coördinatie van de activiteiten van de hulpverleningsdiensten. Dit stond echter in het algemeen de effectiviteit van de (monodisciplinaire) hulpverlening niet in de weg. Zichtbaar was tijdens Bonfire dat op het rampterrein de operationeel leidinggevenden van de drie verschillende hulpverleningsdiensten niet structureel tot afstemming van de besluitvorming konden komen.
14
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
De beide aanwezige lokale commandoteams (het commando rampterrein in, en later naast, de ArenaA en het commandoteam voor de gijzeling in de Heineken Music Hall) rapporteerden beide aan de geïntegreerde rampenstaf in Amsterdam, maar hadden geen onderlinge afstemming. Dit leidde in een enkel geval tot interfererende beslissingen. Aankomende specialistische eenheden als EOCKL, RIT en USAR evenals de militaire bijstand ten behoeve van de rampenbestrijding coördineerden vooral zelf hun inzet met de operationele hulpverleners in de directe omgeving. Het commando rampterrein kon hier slechts een beperkte rol in spelen. Er zijn verschillende geobserveerde redenen waarom multidisciplinaire operationele coördinatie zo lastig bleek te realiseren: Bij de start van de oefening waren, zoals bij alle evenementen, leidinggevenden van politie en brandweer aanwezig in de centrale commandokamer van de ArenA. Een leidinggevende van GHOR was daar het eerste uur niet aanwezig. Een specifiek probleem na dat eerste uur was de noodzakelijk geachte ontruiming van de centrale commandokamer van de ArenA. Mede door deze ontruiming van de beoogde locatie van het commando rampterrein ontstonden gedurende korte tijd twee verschillende commando’s rampterrein. Door deze ontruiming raakte overigens ook de inbreng van de specifieke expertise van de ArenA (waar het ging om de veiligheid en daarmee de betreedbaarheid van het complex) verloren. De grootte van het rampterrein maakte verder fysieke en regelmatige bijeenkomst van de leidinggevenden van de verschillende hulpverleningsdiensten zowel mono- als multidisciplinair zeer lastig mede omdat de complexiteit van de hulpverleningstaken al hun aandacht vergde. Tenslotte ontwikkelden de mogelijkheden tot directe communicatie communicatie op het rampterrein en tussen rampterrein en de rampenstaf in het Amsterdamse stadhuis zich na het eerste uur tot soms zeer problematisch. Soms sterk improviserend slaagden de leidinggevenden van de operationele hulpverleningsdiensten er wel in cruciale besluiten te nemen en te communiceren. De cruciale te coördineren operationele besluitvorming binnen het eerste uur bijvoorbeeld betrof de inzet van hulpverleners in relatie tot de mogelijkheid van een ‘secondary device’ (later werd een derde bomvoertuig daadwerkelijk aangetroffen) en tot de vondst van zakjes waar volgens het opschrift Anthrax in zat. Observatie: Het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) kon haar gedachte rol niet spelen binnen de oefening. De precieze taken en bevoegdheden van het LOCC bleken tijdens de oefening voor de meeste betrokkenen nog onduidelijk. Het LOCC werd daarom, ondanks eigen pogingen haar expertise aan te bieden, consequent genegeerd door de overige spelers.
15
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
16
4
Centralisatie versus decentralisatie van besluitvorming Een van de relevante vragen bij crisisbeheersing is de keuze voor centralisatie of decentralisatie van besluitvorming. Deze vraag kan gezien worden als een aspect van het bredere begrip ‘coördinatiemechanismen’, maar wordt hier gezien de relevantie voor het scenario van Bonfire kort separaat beschouwd.
Observaties op nationaal niveau Observatie: Tijdens de oefening Bonfire werd op nationaal niveau gekozen de besluitvorming over de terreurdreiging primair nationaal plaats te laten vinden, terwijl anderzijds de besluitvorming over de rampenbestrijding primair aan de lokale overheid werd overgelaten. In het ochtenddeel van de oefening toen de dreiging centraal stond werd de besluitvorming over noodzakelijke maatregelen geheel op nationaal niveau gepleegd in de context van de Evaluatiedriehoek en de ministers van BZK en Justitie. Na de explosie in de Arena werd op nationaal niveau opgeschaald tot een volwaardige IBT/MBTstructuur, maar werd tegelijkertijd bewust afgezien van pogingen tot centralisatie van de besluitvorming over de beheersing van de gevolgen van de aanslag in de Arena. De rolinvulling door de centrale overheid richtte zich op bijstandsverlening in de brede zin van het woord en de communicatie gericht op het borgen van het publieke vertrouwen. Observatie: De besluitvorming over de gijzeling werd gezien als een verantwoordelijkheid voor het nationale niveau. Feitelijk was hier echter ook het lokale niveau nadrukkelijk bij betrokken. De besluitvorming over de inzet de BBE bij de gijzeling in de Heineken Music Hall ligt formeel (zie ook figuur 3) op nationaal niveau. Feitelijk was de inzet van zowel geweldsmiddelen als andere middelen ook onderwerp van besluitvorming op lokaal niveau binnen de Amsterdamse driehoek. 17
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
Observaties binnen de bestuurlijke kolom Observatie: Van de centralisatiemogelijkheden die de provinciale overheid heeft werd geen gebruik gemaakt. Voor de provinciale overheid was er, zoals al aangeduid, door verschillende omstandigheden in deze oefening feitelijk geen rol in de coördinatie van de besluitvorming. Vanuit de onderkenning hiervan tijdens de oefening werd bewust ook geen gebruik gemaakt van haar centraliserende bevoegdheid waar het gaat om de coördinatie van de rampenbestrijding. Observatie: De gecentraliseerde nationale eindverantwoordelijkheid voor de inzet van de BBE betekende in de oefening dat het besluitvormingsproces langer duurde dan door alle betrokkenen wenselijk werd geacht. De noodzaak via verschillende beoordelende schakels toestemming te krijgen voor inzet van de BBE van uiteindelijk de minister van Justitie (zie figuur 3) betekende gezien vanuit het lokaal perspectief dat, in een als zeer instabiel gepercipieerde situatie rondom de gijzeling, inzetplannen voor toestemming in een ‘black box’ verdwenen zonder dat duidelijk was op welke termijn reactie zou worden gegeven. De beoordeling van de tactische inzetplannen door verschillende strategisch adviserende schakels kostte wel tijd, maar had geen zichtbare meerwaarde. Overigens werd van de bestaande decentralisatie-mogelijkheid van deze besluitvorming vanwege spoedeisende noodzaak geen gebruik gemaakt.
Observaties op operationeel niveau Observatie: De rampenstaf van Amsterdam neigde tot centralisatie van operationele beslissingen. De geïntegreerde rampenstaf die Amsterdam kent, garandeert operationeel afgestemde besluitvorming. In de oefening leidde dit echter ook tot een hoge druk op de leiding en daardoor een hoge mate van operationele focus van de rampenstaf. Hierdoor ontstond een neiging tot het nemen van operationele beslissingen in de rampenstaf. Observatie: Op operationeel niveau was er, als altijd, sprake van een de facto hoge mate van decentralisatie: tactische beslissingen werden feitelijk eerst genomen op het rampterrein en daarna bekrachtigd. Cruciale beslissingen als het terugtrekken van hulpverleners in verband met de dreiging van nog een explosie of de omgang met de zakjes met mogelijk Anthrax erin werden op het rampterrein genomen en direct uitgevoerd. Communicatie over de situatie met de rampenstaf had op het rampterrein een tweede prioriteit zodat de besluiten van de rampenstaf in de oefening vooral een bekrachtigend karakter hadden. Voor beide bovenstaande observaties geldt overigens dat de communicatie tussen rampterrein en BT na het eerste uur gedurende enige tijd zo problematisch was dat het veelal lang onduidelijk bleef voor betrokkenen welke beslissing nu precies genomen of bekrachtigd was. Observatie: De gecentraliseerde besluitvorming over militaire bijstand leidde tot aanzienlijke vertraging in de beschikbaarheidstelling daarvan.
18
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
De formele besluitvorming over de inzet van militaire bijstand ten behoeve van de rampenbestrijding liep via verschillende schakels tot op het nationale niveau. In de oefening raakte de formele aanvraagprocedure meermalen in het ongerede zodat de inzet van de militaire bijstand vertraagd werd. De militaire bijstandseenheden ten behoeve van de rampenbestrijding waren overigens nog voordat formele toestemming voor hun inzet verkregen was ter plaatse.
19
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
20
5
Informatie-uitwisseling Het aspect ‘informatie-uitwisseling’ binnen het proces van crisisbeheersing kan in zekere zin gezien worden als een speciaal element van coördinatiemechanismen. In deze rapportage wordt dit aspect gezien het belang ervan en de relatie met crisiscommunicatie apart beschouwt.
Observaties op nationaal niveau Observatie: Tijdens de oefening Bonfire konden Evaluatiedriehoek, IBT en MBT niet consequent worden voorzien van tijdige, geanalyseerde en geïntegreerde informatie en analyses en daarop gebaseerde ambtelijk afgestemde adviezen. In het ochtenddeel van de oefening liet aanvullende informatie voor de Evaluatiedriehoek (en daarmee ook voor de spontaan ontstane mengvorm van IBT en MBT) om tot onderbouwde beslissingen te komen ten aanzien van de dreigbrieven geruime tijd op zich wachten. Dit zal in een werkelijke situatie waarschijnlijk grotendeels niet anders zijn. Wel gold in de oefening dat relevante informatie deels al langer bij diensten beschikbaar was, maar dat deze niet actief werd opgevraagd. Zo werd bijvoorbeeld de AIVD in het ochtenddeel pas laat bevraagd op relevante achtergrondinformatie. Hierdoor bereikte deze informatie de besluitvormers later dan mogelijk was. Het NCC was in het middagdeel van de oefening niet in staat beschikbare informatie uit open bronnen (persconferenties, interviews gezagsdragers) en gesloten bronnen (Eenheid Bewaken en Beveiliging, AIVD, rampenstaf Amsterdam) geïntegreerd bijeen te brengen in informatierapportages ter ondersteuning van het IBT en MBT. Het gevolg was de leden van IBT en MBT op basis van ruwe informatie besluiten moesten nemen. Omdat bijvoorbeeld de AIVD in het middagdeel niet meer bij het IBT was betrokken, bleven de leden van IBT en MBT soms ook van informatie verstoken. Het NCC diende de besluiten van IBT en MBT vervolgens uit te voeren, maar kwam hier regelmatig niet toe omdat de context van een besluit haar onbekend was. De hoge frequentie van IBT en MBT, passend bij de hectiek op dat moment, zorgde ervoor dat het NCC de eenmaal opgelopen achterstand ook niet meer kon inlopen. Observatie: De informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken departementen anders dan de ministeries van BZK en Justitie was beperkt. Op nationaal niveau speelde de oefening zich voornamelijk af op de beleidsterreinen van Justitie en BZK. Samenwerking op nationaal niveau met de andere betrokken departementen bestond in de oefening feitelijk vooral uit het uitwisselen van informatie over de situatie en over hetgeen de betrokkenen aan acties hebben ingezet. Het gedachte knooppunt voor de nationale informatieuitwisseling, het NCC, was echter zo belast dat er geen garantie bestond dat deze informatie tijdig en geïntegreerd alle betrokkenen bereikte. Tijdens Bonfire werd er op grote schaal gebruik gemaakt van liasons tussen de verschillende diensten en dienstonderdelen om de informatievoorziening op nationaal niveau te waarborgen. Zichtbaar was dat deze vooral in het relatief rustige ochtenddeel een waardevolle bijdrage konden leveren. In het meer hectische middagdeel lukte dit veel minder.
21
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
Observaties binnen de bestuurlijke kolom Observatie: Tijdens de dreigingsfase gold dat de op nationaal niveau beschikbare informatie veelal vertraagd en gefragmenteerd op provinciaal en lokaal niveau beschikbaar kwam. In het ochtenddeel gold dat het NCC niet structureel geïnformeerd werd over ontwikkelingen en besluiten ten aanzien van terreurdreiging, dit is overigens ook niet voorzien in het stelsel bewaken en beveiligen (zie figuur 1). Mede daardoor kon niet (tijdig) voldaan worden aan de bij elke crisis gedachte integraal informerende functie van het NCC richting provinciaal en lokaal bestuur (zie figuur 2). Ook de (nieuwe) informatie-uitwisselingstructuren NIK - RIK versus AIVD – RID bleken in de oefening kwetsbaar bij tijdsdruk: gelijke broninformatie leidde soms tot verschillende interpretaties in de twee kanalen. Een gevolg van de vertraagde informatie-uitwisseling was dat de mediaberichtgeving over de oorspronkelijke dreigbrief de provinciale en lokale autoriteiten eerder bereikte dan de officiële berichtgeving. Observatie: De in het beleidsplan crisisbeheersing 2004-2007 vastgelegde structuur voor informatieuitwisseling tussen nationaal en lokaal niveau (MBT/IBT-NCC-PCC-BT) functioneerde in het middagdeel niet zoals gedacht. In het middagdeel gold dat feitelijk vooral informatie werd uitgewisseld via directe contacten tussen sleutelfunctionarissen op nationaal en op gemeentelijk niveau. Dit betekende onder andere dat structurele informatie-uitwisseling vaak niet van de grond kwam: door tijdsdruk wisten de sleutelfunctionarissen vaak niet wat ze niet wisten en konden er daarom niet over spreken. Zo wist het IBT/MBT wel dat er nog geen slachtofferaantallen waren, maar wist men niet dat de oorzaak hiervoor was dat de Amsterdamse rampenstaf extra voorzichtig is met het geven van aantallen vanwege haar ervaringen na de Bijlmerramp. Ook wist men in het IBT/MBT niet dat het rampterrein niet werd vrijgegeven vanwege een aangetroffen derde busje met explosieven, en niet vanwege de anthrax-dreiging zoals men op IBT/MBT niveau dacht te weten. De al beschreven informatieachterstand die het NCC had opgelopen betekende dat ook de liasons die door het NCC met de rampenstaf in Amsterdam werden uitgewisseld het verschil niet meer konden maken.
Observaties op operationeel niveau Observatie: De voorziene directe verbindingsmiddelen tussen rampterrein, het commandorampterrein en de Amsterdamse rampenstaf functioneerden, na het eerste uur, gedurende enkele uren buitengewoon moeizaam. Tot verrassing van alle betrokken functioneerden de voorziene directe verbindingsmiddelen tussen rampterrein, het commandorampterrein en de Amsterdamse rampenstaf veel slechter dan vooraf gedacht en getest. Tot een verklaring waarom zowel de verbindingen met satelliettelefoon als met het reguliere mobilofoonnetwerk niet functioneerden is men in de oefening niet gekomen. Een overgebleven communicatiemogelijkheid was per gsm. Hiervoor gold echter dat, als bij elke ramp, het netwerk overbelast raakte en daarmee verbindingen niet tot stand kwamen of verbroken
22
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
werden. Via de operationele verbindingsmogelijkheden van de afzonderlijke diensten was (via de meldkamers of de actiecentra) overigens in het algemeen wel contact mogelijk. Observatie: De informatie-uitwisseling tussen het rampterrein, het commando’rampterrein, het commandoteam gijzeling en de Amsterdamse rampenstaf was gefragmenteerd en vooral monodisciplinair van karakter. De informatie-uitwisseling tussen het commando rampterrein en het commandoteam gijzeling onderling was absent. Deels was dit het gevolg van een onderlinge afspraak, maar de work-load gaf beide commandoteams ook geen mogelijkheid hiertoe. De uitwisseling van informatie tussen het commandorampterrein en het commandoteam gijzeling enerzijds en geïntegreerde rampenstaf liep, zoals beschreven, vooral via een veelheid aan direct (gsm-)contact tussen functionarissen van dezelfde dienst. Hierdoor moest de informatie weer in de geïntegreerde rampenstaf tezamen worden gebracht hetgeen de druk op de rampenstaf verder verhoogde. De meldkamers van de drie operationele diensten hadden, als bij elke ramp, een beperkt beeld van de situatie op het rampterrein. Zij konden daarom bij de gewenste integrale informatieuitwisseling geen rol van betekenis spelen.
23
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
24
6
Crisiscommunicatie Met ‘crisiscommunicatie’ wordt in deze rapportage geduid op het op adequate wijze verstrekken van informatie aan bevolking en media. ‘Adequaat’ refereert hier aan de aspecten ‘tijdig’, ‘open’ en ‘volledig’ zodat de uit het oefenscenario volgende collectieve stress gekanaliseerd kan worden. Een essentieel onderdeel is daarmee de coördinatie van voorlichtingsactiviteiten.
Observaties op nationaal niveau Observatie: Er is op nationaal niveau consequente aandacht geweest voor communicatie met de bevolking en media. Aspecten van crisiscommunicatie hebben in de diverse besluitvormende overleggen een rol gespeeld. Op meerdere momenten zijn persstatements afgegeven door de minister-president of de ministers van Justitie en BZK. Observatie: Tot afstemming van de verschillende voorlichtingsactiviteiten op nationaal niveau en ijking daarvan aan een eenduidige voorlichtingsstrategie is men niet gekomen. De afstemming tussen de verschillende voorlichters van betrokken partners op nationaal niveau was beperkt. Daardoor was het niet duidelijk welke partner op welk moment informatie openbaar maakte. Net als bij de beschouwing over de coördinatiemechanismen kan hier gewezen worden op de belasting van de voorlichters die in het brandpunt van het scenario stonden. Zo werd in het ochtenddeel de voorlichter van de NCTB overvraagd door een veelheid van mediaverzoeken die noodzaakten tot het verzamelen van feitelijke informatie en het afstemmen over openbaarheid daarvan. Tot een eenduidig mediascenario op grond waarvan beslissingen konden worden genomen over welke mediastrategie zou worden gevolgd kwam men dan ook niet. Ook in het middagdeel slaagden de gezamenlijke voorlichters er, opererend onder grote druk, niet in tot een gezamenlijke en vastgestelde voorlichtingsstrategie te komen. Opvallend was in deze oefening dat ondanks de aanwezigheid van media-watchers op verschillende plaatsen niet of nauwelijks gereageerd werd op informatie en beeldvorming in de media. Onder andere als centraal coördinatiepunt voor de voorlichting op nationaal niveau is het Expertise Centrum Risico- en Crisiscommunicatie opgericht. Het ERC, dat formeel nog niet van start was gegaan op 6 april, overkwam deels hetzelfde als het NCC. In het ochtenddeel werd zij niet in stelling gebracht In het middagdeel liep zij vanwege alle druk achter de feiten aan waardoor zij niet de verwachte inbreng kon leveren. Een vertegenwoordiger van het ERC was wel aanwezig in het IBT en MBT en adviseerde over de lijn van woordvoering. Deze adviezen waren echter niet bekend bij het ERC zelf, waardoor ze feitelijk grotendeels buiten de monitoring en uitvoering van alle communicatieactiviteiten stond.
Observaties binnen de bestuurlijke kolom Observatie: Afstemming van de externe communicatie door het nationale niveau met de externe communicatie van Rotterdam (gespeeld door de responscel) en Amsterdam is door beide zijden wel gezocht, maar slechts beperkt gevonden.
25
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
In het ochtenddeel werd de crisiscommunicatie door de (door de responscel gespeelde) burgemeester van Rotterdam niet afgestemd met een op dat moment ook niet aanwezige mediastrategie op nationaal niveau. In het middagdeel zochten het ERC en de afdeling communicatie van Amsterdam regelmatig contact. Een belangrijke vraag die de media in de eerste uren van een ramp bezighoudt, is het aantal slachtoffers dat te betreuren is. Tijdens Bonfire bleef die vraag gedurende vrijwel de gehele oefening geheel onbeantwoord. Vanuit de zijde van Amsterdam was het een bewuste keuze om slechts over bevestigde slachtofferaantallen te communiceren. De ervaring leert immers dat de inschatting van slachtofferaantallen sterk kan gaan fluctueren. In de hectiek van Bonfire bleek deze bevestiging in de eerste uren niet te verkrijgen. Zowel voor de media als voor de deelnemers aan het IBT/MBT was deze bewuste keuze echter onbekend zodat irritatie ontstond over het uitblijven van een schatting van het aantal slachtoffers.
Observaties op operationeel niveau Observatie: De gemeente Amsterdam nam pro-actief maatregelen om de verwachte collectieve stress te kanaliseren. Door de gemeente Amsterdam werd voorzien dat de aanslag op de Arena tot spanningen tussen allochtone en autochtone inwoners zou kunnen leiden. Om deze te vermijden werd pro-actief een voorbereide serie maatregelen ook op crisiscommunicatie gebied (het zogenaamde ‘draaiboek vrede’) in werking gesteld. Observatie: Op het rampterrein was (afstemming van) de externe communicatie geen issue voor de operationeel leidinggevenden.
26
7
Enkele inhoudelijke thema’s In deze paragraaf worden enkele inhoudelijke observaties gemaakt naar aanleiding van de waarneming van de oefening Bonfire. Observatie: Op zowel nationaal als lokaal niveau werden de besluitvormers ‘geleefd’ door de actuele ontwikkelingen. Hierdoor kregen zij slechts zelden de mogelijkheid om verder vooruit te kijken dan de op dat moment meest dringende beslissingen.
Er waren tijdens Bonfire geen inhoudelijke scenario’s beschikbaar die beschreven welke rollen en taken het nationaal niveau zou moeten vervullen, c.q. op zich nemen bij het cruciale onzekerheidsstadium tijdens de besluitvorming over de dreiging in het ochtenddeel. Dergelijke scenario’s zouden de besluitvorming over de advisering in de verschillende fasen hebben kunnen helpen. Zo was er in de Evaluatiedriehoek geen format of checklist waarin is aangegeven welke informatie benodigd is voordat tot benoemde beslissingen gekomen kan worden. Het gevolg was dat de beschikbare ‘beslistijd’ grotendeels op ging aan het wegen van informatie en het formuleren van mogelijke besluiten en de gevolgen daarvan. Het ontbrak ook ‘s middags aan gestructureerd en pro-actief vooruit kijken op basis van de beschikbare beperkte informatie. Scenario’s die beschreven welke gebeurtenissen te verwachten zouden zijn en welke maatregelen daarvoor noodzakelijk zouden zijn werden nauwelijks gemaakt. Een uitzondering was het al genoemde in werking stellen van het ‘draaiboek vrede’ in Amsterdam. Voor het ontbreken van besluitvorming over de dagen en weken na de aanslag wordt door de betrokkenen wel gewezen op de onbewuste invloed van de wetenschap dat de oefening maar een dag duurde. Observatie: De internationale component van het scenario was in het oefenverloop onderbelicht.
27
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
Een scenario als dat van Bonfire zou in de werkelijkheid vanzelfsprekend een belangrijke internationale component kennen. Tijdens Bonfire kwam deze component feitelijk niet aan de orde. Het ministerie van Buitenlandse Zaken was een zeer bescheiden speler in de oefening. Observatie: Het dilemma tussen de veiligheid van de hulpverleners vanwege de kans op nieuwe aanslag en de noodzaak tot het redden van de slachtoffers lijkt nauwelijks oplosbaar. Een bijzonder aspect van de oefening was het dilemma tussen de veiligheid van de hulpverleners vanwege de kans op nieuwe aanslag en de noodzaak tot het redden van de slachtoffers. Tijdens Bonfire werd door de Amsterdamse rampenstaf consequent voor de veiligheid van de hulpverleners gekozen. Er ontstond hierover de nodige discussie op lokaal en nationaal niveau. Een direct na afloop van de oefening veel gemaakte opmerking is dat een dergelijk besluit in een werkelijke situatie nauwelijks mogelijk zou zijn omdat onder andere de hulpverleners zich niet zouden laten tegenhouden.
28
29
Dienst Persoonsregistratie
Stadsdeel Zuid-Oost
Dienst Werk en Inkomen
Prorail
VenW
GVB
VWS
Verk.cent NWNL
Ziekenhuizen VU/AMC
Defensie
EOCKL
OPCOKL
Calamiteitenhospitaal
RMC
DJZ/DAB
LOCC
GHOR Amsterdam
ERC Postbus 51
RWS dir. NH
Inspectie
VCNL
Dienst Milieu en Bouwtoezicht
Gemeente Amsterdam
ArenA
KLPD Luchtvaart
Luchtverkeersleiding
Inspectie V&W luchtvaart
NOS
USAR
Brandweer Amsterdam
Provincie
BZK AZ (RVD)
Arr. Parket Amsterdam
College van PGs
Justitie
Staf NCTb EBB
RIT
Politie Amsterdam Amstelland
SZW
KLPD (NIC, UTBT, NR)
AIVD
BuZa
KLPD BBE
LOKAAL
PROVINCIAAL
NATIONAAL
Landelijk terreurofficier
Landelijk parket
Bijlage 1 Spelersoverzicht
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
30
Bijlage 2 Overzicht waargenomen teams In deze bijlage worden de tijdens Bonfire door het COT geobserveerde teams weergeven.
Nationaal Coördinatie Centrum Eenheid Terrorismebestrijding Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum Expertise Centrum Risicocommunicatie DCC Verkeer en Waterstaat DCC Volksgezondheid, Welzijn en Sport DCC Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu DCC Sociale Zaken en Werkgelegenheid Regionale Alarmcentrale Brandweer Politie (UCK / VCK) Centrale Post Ambulancevervoer Regionaal Operationeel Team Commando’s Rampterrein PCC Noord-Holland Geïntegreerde rampenstaf Amsterdam
Behalve door het COT zijn ook door anderen waarnemingen verricht. Zo is door het projectbureau Bonfire een reviewteam samengesteld om het functioneren van het ministerieel beleidsteam, interdepartementaal beleidsteam en de evaluatiedriehoek te observeren. Verder hebben diverse partijen vanwege het vertrouwelijk karakter van elementen van de besluitvorming eigen waarnemers ingeschakeld. Dit was bijvoorbeeld het geval voor het DCC van het ministerie van Defensie. Tenslotte zijn in sommige gevallen nog derden ingehuurd om specifieke subdoelstellingen van de deelnemende organisaties te beoordelen. In alle gevallen zijn de relevante delen van de waarnemingen verwerkt in de voorliggende intergrale rapportage.
31
OBSERVATIERAPPORTAGE BONFIRE
Opdrachtgever: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directoraat-generaal Veiligheid Uitvoering: Instituut voor Crisis- en Veiligheidsmanagement onder redactie van dr. I. Helsloot Foto’s: Louis van de Vuurts in opdracht van de Amsterdam ArenA, Amsterdam
Juni 2005
32