MARIE JOSEPH BRUSSE (1873-1941) DOOR DR. A. J. TEYCHINÉ STAKENBURG VOORWOORD
O
P 26 juni 1973 was het honderd jaar geleden dat de schrijver-journalist M. J. Brusse geboren werd. Als een hommage aan de man, die in een periode van veertig jaar veel tot de cultuur van Rotterdam heeft bijgedragen, besloot het Historisch Genootschap 'Roterodamum' dit feit te herdenken. Daaitoe werd op 20 november d.a.v. een bijeenkomst georganiseerd, waarop de Amateur Toneel Groep 'De Maasstadspelers' de eerste drie bedrijven uit de door Jaap van der Poll tot toneelstuk verwerkte roman 'Boefje' speelde, afgewisseld door een tussen mr. L. J. Pieters en dr. A. J. Teychiné Stakenburg gehouden 'samenspraak', geschreven door laatstgenoemde. Hieronder volgt de tekst van dit colloquium.
I Ptefers: Bonsoir! amice; ben jij vanavond óók 'Onder de menschen'? •S/o/cewZwr^: Hallo-zeg, waarde heer! Je komt goed van pas. Ik wil met jou eens wat over Brusse redekavelen. P : Brusse? Bedoel je de Brusse van 'Boefje'? S: Is dat het enige, dat je van hem weet? Je zou hem met die aanduiding bepaald geen plezier gedaan hebben! Hij vond het namelijk zelf niet zijn beste werk. P : Maar het is toch wel het meest typerende voor de schrijver, die Brusse zijn hele leven is geweest. Want daarin is de journalist niet alleen litterator, maar ook speurder, schilder, psycholoog! »S: Marie Joseph Brusse, geboren te Amsterdam 26 juni 1873, voor en door zijn vrienden Rie genoemd. Zoon van een commissionair in effecten, Hendrik Jan Brusse, en van Henriëtte Johanna Antonia van Keil, uit Hillegom. Een deftig Amsterdams milieu, waarin makelaars en industriëlen, hoge officieren met bemiddelde vrouwen en arme dominees veel voorkomen. Zo op het eerste gezicht geen ideale voorwaarden voor kunstenaarschap, lijkt me. P : Wie zal dat zeggen? Je hebt met je lange neus natuurlijk weer 281
in 's mans genealogie zitten wroeten in de hoop de sleutel op zijn karakter en capaciteiten te vinden, en in die poging ben je niet naar je zin geslaagd. Je weet toch wel dat de kunst, de ware met de grote K, ontstaat op een breukvlak en niet uit een harmonie? Op de snede van het wenselijke en het onvervulbare, van het willen maar niet kunnen, van het als ideaal gedroomde en het als keihard gerealiseerde. Ja ook op de grenzen van dag en nacht, zon en maan. Van zucht naar macht en angst om macht te behouden. Overal, waar ons leven schaardt door de spanning van uitersten. 5 : Zou het kunnen zijn dat de negentiende-eeuwse handelshuizen Brusse in de Hoofdstad gewankeld hebben en dat bij onze schrijver daardoor Shelley's regels inhoud kregen: They learned in suffering what they teach in song'? i>: Precies! En zo verklaar /A: liever dan //y met al die stamreeksen de schrijver en vooral de voorloper van onze reclassering; de jeugdige Brusse is al 'Pro Juventute', vlak dat niet uit! 5": 't Klopt dan toch zowat: de oudst-bekende stamvader Hendrik Jan Brusse is in 1725 immers 'Richter van de Heerlijkheid Ligtenberg', en ontvanger der Verpondingen in de Hoogheid Wisch. P : Van die ponden zal in Rie's jeugd wel niet veel meer over zijn geweest! Na zijn opleiding op de driejarige Amsterdamse H.B.S., waar hij redacteur is van het schoolblad 'de Hiepkreet' *), solliciteert hij tenminste naar het eenvoudige baantje van leerling-journalist bij het radicale dagblad 'De Amsterdammer', dat toen onder leiding stond van de bekende ex-predikant Johannes de Koo; een podium voor progressieven op sociaal en religieus gebied. 5V (Uit een brief van M. J. Brusse aan Maurits Wagenvoort, gedateerd 19 december 1938): 'Beste Mijnheer Wagevoort, Weet w 't nog? Ik was pas van de H.B.S., jongmaatje aan het dagblad De Amsterdammer. Geerke was daar eerste verslaggever, groot, stoer, onder zijn hoogen hoed met zijn wandelstok met dikken zilveren knop en zijn snorrebaard. Een romanticus uit de school van Beets, maar toch een heel knap journalist, blakend van ijver - en ik heb heel wat van hem geleerd. Hoewel veel meer en veel belangrijker van De Koo, die wel belangstelling voor mij had. Wel, op een goeden dag zou de Koningin-Regentes met het 282
prinsesje bij een bezoek aan Amsterdam een boottocht maken over het IJ. Daar ging een persboot achter. Geerke maakte het verslag. Mij had hij opgedragen mee te varen om bij de eerste landing in draf zijn copy naar De Amsterdammer te brengen. Op dit critieke moment vroeg meneer Wagevoort van het Handelsblad aan Geerke of de jonge Brusse zijn copy ook even mocht aanreiken op het bureau. Ik kreeg twee bundeltjes mee - en verwisselde ze in mijn agitatie, en toen verscheen in het verslag van Geerke... een brok „Nieuwe Gidsig"-impressionisme, en in de lyriek van Wagevoort een brok Camera-beschrijving van Geerke met een (het) Citaat uit Vondel over het IJ. Hoe erg ik op mijn donder gehad heb van beide gefroisseerde heeren, die goed samen waren, maar elkanders stijl belachelijk vonden, weet ik niet meer. Wat ik mij wel herinner is mijn groozigheid toen ik (noodlottig) het handschrift mocht wegdragen van niemand minder dan Mourits Wagevoort. Dien ik in die dagen zóó eerbiedig bewonderde om (na Calisch!) zijn positie in Amsterdam, om zijn dandieus verzorgde ranke persoonlijkheid, zijn vlammende kuif, zijn rose gelaatskleur, zijn hautaine lach om de witte tanden, zijn even 'n beetje geaffectueerde spraak - maar vooral, omdat hij van wat hij schreef voor de courant, telkens weer iets van literatuur wist te maken - veel echter en zwieriger, veel kleuriger en fleuriger dan Charles zelf wat mij liet hunkeren om het ooit ook zóó te leeren.' P : Ik herinner mij dat Rie bij die courant maar een paar jaar bleef, zowat van 1888-1892. Toen hij eens in de ogen van De Koo teveel representatiekosten declareerde na een vermoeiende reportage - maar liefst twee kopjes koffie en twee saucijzebroodjes smeet hij zijn penningen door het loket van het bureau, en nam de benen... 5 : naar De Telegraaf, pas opgericht nationaal dagblad, waaraan de in Rotterdam geboren Herman Heijermans verbonden was. In hoeverre Brusse mèt deze vriend-voor-zijn-verdere-leven is opgegaan in de litteraire socialistische beweging van het Amsterdam der jaren negentig, welke haar neerslag vond in 'De Jonge Gids', is mij niet bekend. Lang en van diepgaande invloed kan deze periode echter niet geweest zijn, want in september 1894 neemt Dr. Zaayer de jongeman aan bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant als medewerker aan de rubrieken 'Sport' en 'Binnenland'. 283
P : Waarom de Brusses naar Rotterdam verhuisden weten misschien alleen de aanwezige familieleden in de zaal. Onze stad heeft de immigratie van cultuur in elk geval altijd fijn gevonden. In het tijdvak dat het geslacht Brusse Rotterdamser dan Rotterdams gaat worden, heerst hier binnen Europa's poort bepaald nog geen geestelijke armoe. Jan Hendrik Leopold, Johan de Meester, Willem Schürmann, August P. van Groeningen, Kees van Dongen, Willem Landré, Marius Richters, Henri Hartog, Willem Kromhout, Pieter J. J. Oud. Dat is zowat de omgeving, waarin de jonge Brusse belandt. Het kon slechter! S: (Uit een brief van J. W. de Boer d.d. Tilburg 20 oktober 1973): 'Rotterdam, die malle stad, maakte tussen circa 1880 en 1940 een Franserige periode door, voorzover men zich er aan het culturele waagde. Muzikaal interesseerde men zich voor Debussy cum suis. Schilderkunstig zwoer het bij de naturalisten en fauvisten.' P : 'Architecturaal Rotterdam worstelde met de laatste Duitse uitingen en toen het expressionisme - óók in het litteraire - tot de Lage Landen doordrong, werd dit afgewezen. Het toneel-publiek zwelgde in Rostand's Cyrano en Maeterlinck's Pelléas et Mélisande. Het luchtige litteraire genre veroverde via Aristide Bruant, Xavier Privas e.d. onze tingeltangels en wintertuinen. Journalistiek was Zola het grote voorbeeld.' 5 : Je vindt het van mij natuurlijk flauw en chauvinistisch als ik zeg dat ons aller Amsterdamse Brusse pas in Rotterdam mens is geworden. Toch waag ik het erop! Zijn leven hier is voor hem geworden zijn carrière, zijn vervulling! Zodra hij rond 1900 zijn hoofdredacteur Zaayer heeft overtuigd van zijn schrijverschap en de 'grote reportage' voor de Grand Old Lady der Nederlandse dagbladpers verworven heeft, begint Rie's leven te leven. - De rubriek 'Onder de Menschen', een feuilleton tweemaal per week, vangt aan, waarvan Frans Coenen... P : Je zei toch: Frans Coenen? 5 : Ja! Je oud-oom. Van wie zou je anders je litteraire gaven hebben dan van deze neef van je overgrootmoeder Louisa Josepha Coenen, vrouw van Godefridus Samuel Pieters? De Coenens op de Hoogstraat. Musici van het helderste water. Dichters! Prozaïs284
ten! Je wilt dat toch nog wel weten, ook al ben je verindustrialiseerd? Zo hangt alles in Rotterdam samen. De stad van de toekomst is vaak méér de stad van het verleden, dan wij ons wel willen toegeven. P: . . . waarvan Frans Coenen, zei j e . . . SV waarvan Frans Coenen de naam heeft bedacht, evenals trouwens die van 'Boefje' ^). De rubriek 'Onder de Menschen' om op het chapiter terug te komen - vangt aan en heeft haar vervolg tot 1938. P : 'Onder de Menschen' (Uit een brief van M. J. Brusse aan Frans Mijnssen, ongedateerd, Elspeet); 'Onder de menschen ligt immers het alles overheerschend belangrijke in de simpelste levensverhoudingen. In het conventioneel mondaine huis van de Burgers' en; in de zorgelijkheid om 't burger-fatsoen voor de buren bij de familie Harten en consorten. Maar laat daar eens tweemaal 's weeks een paar kolom van zien!' SV 'Onder de menschen'. Sociale actualiteiten van wat wij heden ten dage noemen een geëngageerd journalist. Zo voorlijk en raak geschreven, dat de abonné's der N.R.C, er tweemaal per week naar uitzien. In mijn jeugd was de voorlezing ervan een nog niet door radio of televisie verstoord evenement in de familiekring. Hier is iemand aan het woord, die een nieuwe Nederlandse taal schept. Een na-tachtiger, die zich niet boven, maar naast zijn objecten stelt. Waar ligt de grens trouwens eigenlijk tussen journalistiek en kunst? P : Zijn journalistiek is naar mijn mening krachtige kunst. 5 : Soms zó krachtig, dat Koningin Wilhelmina in de beginjaren van deze eeuw haar abonnement op de N.R.C, opzegt uit ergernis over een feuilleton, dat Haar te ver gaat. P : Maar je weet toch wat er daarna gebeurde? Enkele dagen later stopt de koninklijke trein op weg naar Parijs in Dordrecht. Hare Majesteit buigt zich over het door een lakei opengedraaide raam, en koopt een los nummer van het avondblad van de N.R C. Brusse, op het station aanwezig - de ware journalist ruikt immers het werk - ziet dat en schrijft er een eerstvolgend feuilleton over. De Koningin, heel sportief, hernieuwt Haar abonnement. - Het zal niet de enige keer zijn dat Brusse zich in koninklijk gezelschap bevindt. 285
5 : Ik kom bij jou eens terug op die Kees van Dongen, die je daarstraks noemde. Hij had, als schilder in fauvistische trant, op Brusse's leven een grote invloed. Vreemd dat die grote man, van wie Verbon vlak voor diens dood in Monte Carlo een bronzen portret vervaardigde, in Rotterdam geen straatnaam heeft. P : (Uit een brief van M. J. Brusse aan Funke (Fa. Bohn) d.d. 19 december 1899): 'Verbeeldt u, ik ben de heele maand October in Parijs geweest, met Van Dongen, een jongen Rotterdamschen schilder, die daar sedert eenigen tijd woont. Wat een heerlijke stad, wat een boel breeder, forsscher, jeugdiger dan in Holland is 't er. Ik heb er echt Parijsch geleefd, zoo in een maison meublée in Montmartre, den eenen dag eigen eten halen in een gaarkeuken, den anderen dag in 't Grand Hotel. En ik heb verbazend veel van 't echte leven gezien.' £: Ik krijg slaap van al dat luisteren naar jou; kunnen we niet eens even relaxen? P : Een mens luistert wel veel, maar hóórt vaak niet; hij kijkt dikwijls wel, maar ziet zo zelden! 5 : Nou, maar Brusse hóórde en zag wel degelijk! Hij sliep zelden en dan kort. De slaap was hem zoals hij zei een vlucht uit de contrasten. En dan vloog zijn inspiratie natuurlijk het raam uit. II i>: De familie Brusse in Rotterdam, Diergaardesingel 70, nu een verdachte buurt, toen een ordentelijk adres. In den ouderdom van ruim zeventig jaar overlijdt er op 13 mei 1899 de oude vader Brusse en van het in Amsterdam geboren veelkoppige gezin zijn de moeder en nog maar drie broers in leven gebleven: M. J., W. L. en J. C. Vreemd, die drie jongens met hun vrouwelijke voornamen: Rie, Willy en Jo. «S: Je weet, omdat je de spelling De Vries en Te Winkel niet meer schrijft, misschien niet dat uitgeverij en journalistiek vrouwelijk zijn! Welnu, de drie broers gaan op die toer! W.L. sticht in 1903 de uitgeverij, die M.J.'s werken zal laten drukken en aan de man brengen; in 1905 wordt J.C. (het 'Rabbijntje' genaamd) zijn compagnon. Maar niet alleen het oeuvre van M. J. Brusse wordt er uitgegeven, ook dat van een Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk; van een Leopold; een Henri Dekking; een Frans Coenen; van Jan 286
van Oudshoorn. De liedjes van J. H. Speenhoff; de verzenbundels van Adama van Scheltema, vinden bij hen hun éditeur. P : Een bijzondere man, die Rie Brusse! Zijn woningen in Rotterdam: SneJlinckstraat 1, Walenburgerweg 15 en 19a, Beukelsdijk 44a, Dorpsstraat 18 te Hillegersberg. 5": Het afgebroken pastoriehuis, in de knik van de StraatwegDorpsstraat tegenover de Amrobank van nu, herinner ik me nog goed. P : Dus tegenover het oude doktershuis van Van Dijk, op de hoek van de Kerkdreef, waar het postkantoortje is? 5 : Ja juist! Je kunt gerust zeggen dat daar veel gebakken is. Daar is de van huis uit Amsterdammer geworden de landloper; de zeeman: de zwerver; de visser; de dief; de bedelaar en, hoe gek het ook moge klinken, de prostitué. P : Een fel gezicht; een lange sik. Achter een knijpbrilletje glanst een vurig oog, soms ondeugend tintelend. Hij loopt, met een zorgeloos hoedje op het hoofd - op die fijne, warme, Achterhoekse kop - een badientje spelend in de hand, met een nonchalante, maar toch gespannen tred. 5 : Zo is hij wondermooi getekend door Wilm Wouters. Helaas is zijn door Marius Richters geconterfeit portret in de oorlogsjaren verloren gegaan. Grote schilders zijn er overigens altijd om hem heen geweest. P : Dirk Nijland, Kees van Dongen, Johan Briedé, E. van Duimen Krumpelman, Aart Bijl, Pieter de Mets, J. G. Veldheer, Vaarzon Morel, Jozef en Isaac Israels, hebben zijn werken geïllustreerd . . . 5 : Héél het artistiek Rotterdam van vóór de Tweede Wereldoorlog sluit met Brusse morganatische huwelijken. P : Morganatisch? 5 : Natuurlijk. Allen delen toch maar ternauwernood in de rechten van zó een geprononceerd man. Neem nu eens zijn drie vrouwen! Truus Visser, dochter van de president van onze Hoge Raad; Annie Ebes, in haar tijd een bekende zangeres; Connie Weidema, de latere mevrouw Hekking. Zij zullen er van geweten hebben wat het betekende met een Brusse getrouwd te zijn! P : Uit deze drie huwelijken kwamen zeven zoons voort, van wie één jong overleden is; de meesten waren Rotterdammers van geboorte. 287
. M.
E. va«
5 : De oudste, Henk, ingenieur in Canada. Canada dat vader en zoon van juli-oktober 1924 zullen bereizen - een enorme ervaring! P : Ytzen, de cineast, te Amsterdam. Wij kennen hem hier vooral van de film van Havenbelangen: 'Hij, Zij en de Wereldhaven'. 5 : Jan Bernaidus, genoemd naar zijn overgrootvader Jan Bernard Asbeek Brusse, te Parijs. U weet wel, de man van: Paris vous parle! P : Dan Kees, de acteur-regisseur. We hadden hem jarenlang in ons Rotterdamse toneelmidden, niet alleen bij Het Rotterdamsch Tooneel, maar samen met Richard Flink zelfs enige seizoenen in de directie van 'De Rotterdamse Comedie'. Er was toen nog toneel in Rotterdam! 5 : En dan de nakomertjes: mr. Peter Bolke, correspondent van De Volkskrant in Londen, en onze Parij se beeldhouwer Mark. P : Wat een état présent! Maar de kinderen deelden toch bepaald niet alléén in de excellente vaderlijke gaven. 5 : Of Brusse behalve een beroemde vader, eigenlijk ook een few/re vader was, waag ik te betwijfelen. Het Rotterdam van destijds had namelijk ternauwernood tijd voor aardige pipa's. Je weet dat zelf toch wel? De oude Pieters en Stakenburg, de gokelmoks Engelbrecht, de dictators Van Beuningen en Goudriaan, continuwerkers als Lichtenauer en Van der Mandele; Sir William; Poepiebroek van 't Haringvliet; Christus te paard; Kees van het Bruggetje - de bijnamen zeggen al genoeg - waren dat nu werkelijk gezellige vaders? P : Er moest hard gewerkt worden zolang onze stad in haar puberteit was. Rie Brusse moest het ook! Het N.R.C.-salaris was in die dagen bepaald niet om over te juichen. Wat hééft die man gearbeid, vellen vol geschreven voor een speldegeldje. 5 : Hij maakte van zijn huis in Hillegersberg een cultureel middelpunt. Tien jaar lang was Brusse daar een pendelaar op Rotterdam. P : (Rotterdamsche Zedeprenten, 2de druk, blz. 13): 'Ook hier werken wij, werken wij dapper, om te leven. En werkzaamheid is de schoone deugd van de Rotterdamsche burgerij. Maar wat biedt Rotterdam ons buiten onze taak om te werken, naarstig te werken in en aan en om en voor en door de haven tot in vaak ver verwijderd verband? Zeer zeker, het werken is een heilzame plicht, dien vooral de vele werkeloozen leeren waardeeren. 289
Doch, nog eens, we leven toch niet enkel en alleen om altijd bootwerkers, pakhuisknechten, sleepers en schrijvers op de kantoren te zijn. Wat geeft 't Rotterdamsche leven ons na volbrachte dagtaak, voor onze avonden, de vrije middagen, de Zondagen, de vacanties, aan gelegenheid tot ontwikkeling, tot ontspanning, en om ons uit te leven.?' £*: (Het rosse leven en sterven van de Zandstraat; De Rotterdamsche 'Polder' gesloopt): 'Zeg Rooie, wat zal jij verschrikken Als jij 's thuis gevaren ben Dan zal je zien en ondervinden Dat jij de polder niet meer ken, De heele keet wordt afgebroken, De Heeren krijgen nou d'r zin, De meides motten uit d'r zaakies, De burgemeester trekt er in!' (Polderlied, 1ste couplet, van J. H. SpeenhofT.) P : (Het Nachtlicht van de Zee, 2e druk, blz. 64): 'Als je zoo 't leven van alle kanten hebt bekeken' - hoor ik 'm nog zeggen met dat vriendelijk kalme geluid, dat 't toch tegen 't rumoer van wind en golven uithield - 'als je 't leven oplettend hebt bezien, en je hebt met allerlei menschen verkeerd, dan is 't goed om daar rustig over na te kunnen denken. Want als je er in bent, gaat alles zoo roezig om je heen. Maar nu, nu ik oud ben, en hier dagen lang over m'n eigen leven kan praktizeeren, nu niets me afleidt, - wordt veel me duidelijk, wat ik vroeger niet heb begrepen...' 5 : (De Zonderlinge Avonturen van Zijne Excellentie de Generaal, blz. 112): 'Netuurlijk kreeg ik in Pays Bas me appartement weer bove die poort met vijf kamers, en vijf kelners wiere angenome voor mijn alleenig, angezien die bollebof nog nooit eerste klas slapers had gekamerd. Waarop ik speksie miek in de kazerne van „de Veld" en ik orders gaf an de dienstdoende kappitein Jhr. O., om de andere dag die stukke in die Maliebaan te gaan zette, om rede ik zelf 't commando uit wou voere. - Zeg? - nou! óf die ofciere in draf zatte, want ik zat op me schimmel, ree links en rechs met me educans, om te kijke of die kenonne in orde voor tijd van oorlog ware, en 't was allegaar oudroest. - Wat een deining! - Toe vergezelde ik 290
zelf die heele stoet na de kazerne werom waarop kapitein Jhr. O. mijn na 't hotel opgeleidde, waar me schilderhuis al sting en me wacht, en ik zoo maar de sierade van me borst afplukte, om kedo te doen an de ofciere d'r dames. En ik noodigde er verscheie uit van de veld en de mineurs bij mijn op 'n neutje... sjampoepel, waar 'k op 't moment nog wel 's effe zin an h a d . . . ' ƒ*: (Godsdienst in de Zandstraat. Het Nachtwerk van Jeruël Uitgave voor Jeruël - blz. 37): 'En meteen komt daar dan jolig 'n meid binnen, blij en onbezorgd in haar frissche jonkheid, 'n knappe, blozende meid, de lippen glad rood openkrullend om 'n wreed kiezelwit gebit, kroezelende krullen van blond haar, doorweven met sprankelend licht, om 'n hoog blank voorhoofd, en 'n paar oogen die met hun lachen eiken man van streek moeten maken. Zij brengt een geur van buitenlucht mee in haar kraakheldere katoenen jurk die om haar jong figuur elegant sluit, behalve boven aan den hals, waar hij 'n kuiltje openlaat, met bloedroode dikke kralen erom. Ze knipt met duim en middenvinger van haar rechterhand, hoog boven 't hoofd geheven, en met de linker houdt zij haar rokken wat uit; en op 't wijsje dat ze zelf fluit, gaat ze dan staan walsen, allerbeschamendst voor de stijve danspoppen van 't orgel. En zoetjes wiegt ze haar guitige kopje, en aanmoedigend knikt ze den broeder toe; dan spreidt ze de armen noodend uit, hem ondeugend door haar wimpers heen vragend aanziend.' 5 : Daar schiet me te binnen een anecdote, die ik je moet verteilen. Brusse schreef die 'Godsdienst in de Zandstraat' rond 1900 en zond het boekske een paar jaar later naar Ds. Abraham Kuyper met de vraag er een voorwoord voor te maken. Maar per vergissing deed hij zijn werkje 'Achter de Coulissen' in de couvert, waarin hij zijn indrukken en belevenissen van de Rotterdamse tingeltangel, het theater, de operette en de vaudeville gaf. Voor die tijd een geavanceerd ding en niet van bloot ontbloot! Kuyper zond die pornografie terug met de mededeling dat hij daaraan onmogelijk zijn naam kon geven. P : Ja, Kuyper was van Brusse al een ouwe goede kennis. Als H.B.S.'r verzamelde Rie namelijk handtekeningen en zo belde hij ook eens bij de predikant Kuyper op de Prins Hendrikkade aan met de vraag zijn naam te willen zetten in z'n poëzie-album. Kuyper, door edele bescheidenheid van zijn geloofsleer geplaagd, wei291
gerde, maar wilde de jonge collectioneur, die zo'n diepe indruk maakte, toch niet teleurstellen. Hij schreef hem daarom de volgende dag een briefkaart in deze trant: 'Waarde jongenheer Brusse, ik kan aan uw verzoek niet voldoen, hoezeer het me ook spijt. Hoogachtend, Kuyper.' 5 : Ben ik goed ingelicht, dan was Kuyper het ook die Brusse op het eiland Marken introduceerde, waar hij nogal eens kerkdiensten leidde. Het mooie boek 'Op het Eiland; Langbroek op Marken' is daarvan ondermeer het resultaat. ƒ>: Marken en Volendam waren voor Brusse een outlet. Hij heeft er een seizoen doorgebracht om er te schrijven - en hoe! - en logeerde sindsdien herhaaldelijk met zijn gezin in hotel Spaander tijdens zomervakanties. Ze hebben hem er voor het burgemeesterschap aangezocht, maar hij wilde niet. 5 : Elspeet was echter - als recreatieoord - een groter trekpleister. Al in de eerste jaren van deze eeuw, eerst bij Spijkerboer, die zulke heerlijke roggemikken kon bakken, later op de Groote Hof, soms in hotel Bossenbroek werd de zomer doorgebracht: 'Met mijn kop in 't mos lig ik nu loom maar wat te droomen, zonder verlangen, bevredigd kalm - vokomen gelukkig. De lucht is verzadigd van zoeten honiggeur en kruidigheid - nu en dan streelt even wiekgeveder, kriewelen kirrende vogelgeluidjes - dwaze zuchtjes door de eerbiedig ingehouden stilte van 't rustig wijdlongig ademende bosch. En dat 't paadje hierheen toch maar zóó uitloopt op den tuin van ons vacantiehuisje, maakt mij blij als 'n kind. Ik voel mij heel lustig worden, een lustige dartelheid van malle gedachtetjes... In 't gezoem en gegons van al die insecten hoor ik, heel, heel in 't miniatuur, een boerenkermisje; met toeters, trompetjes en piepertjes; daar stemt er één zijn houten viooltje, strijkt achter de kam...' P : Wie niet aan een courant verbonden is en niet Brusse heet, weet niet hoe journalisten hun taak soms als een soort roofbouw ervaren. (Brief van M. J. Brusse aan Smit Kleine, 7 november 1923): 'Het leven, vooral dat van een journalist, is rusteloos en vermoeiend. De slijtage aan je zenuwstel kan je dus niet ontgaan. 292
Maar ik houd er de moed in, en vooral mijn jonge gezin helpt mij daarbij.' £: (Brief van M. J. Brusse aan P. Wiessing, 8 september 1925): 'Voor een nerveus mensch - en welke journalist met allerlei rompslomp om zich heen, is dit niet? - maak ik het nogal goed, en tracht to keep smiling bij mijn drukke werk.' ƒ*: Vakanties tijdens welke de pen niet rustte. Welke boeken zijn er in Elspeet niet geconcipieerd! 5 : De lotgevallen van d'n ouweheer Dorus. P : De zonderlinge avonturen van 'Zijne Excellentie de Generaal'. 5": Landlooperij. Zwerftocht van een dagbladschrijver onder stroopers en schooiers. P : Snok en Sam, twee ouwe bajes-klanten. 5 : In 'Opwaartsche Wegen', 1929-1930 vindt men een bibliografie 3), van de hand van P. H. Muller en Diet Kramer. P : Wat een oeuvre! In het gezelschap van Koningin Wilhelmina tijdens statiebezoeken. Als correspondent gedurende de Eerste Wereldoorlog in de Belgische loopgraven. Aanwezig bij de mijnrampen in het Duitse Hamm. Met President Roosevelt door Holland. Scriptor van de gruwelen van de oorlog in Servië *). 5 : (Querido) 'Bijna ieder ding als schrijver is in Brusse superieur. Zijn opmerkingsgave; zijn uitbeelding; zijn zin voor epische groepeering; zijn atmospheer-voelen; zijn typeeringen; zijn niet scheppende maar prachtig gehoorde en toch weer eigen doorwerkte dialoog.' P : (Kloos) 'Brusse is een reporter, maar misschien zoals er geen ander is.' SV (Van Loon) 'Ik voor mij, ik heb van het ogenblik af dat een mooi boek me iets zei - en hoeveel zegt het je niet als je eigenlijke leven begint het werk van Brusse bewonderd. Of neen! De echte bewondering is pas later gekomen.' P : Over 's lands grenzen was Brusse bekend. Ik noem maar Paul Signac en Georges Seurat, oprichters van de Salon des Indépendants (1884), neo-impressionisten. 5 : Théophile Alexandre Steinlen, Zwitsers tekenaar, graficus en schilder, grote man van Le Chat Noir in Parijs, die de omslag van 'Boefje' tekende. 293
P : Kees van Dongen, Pablo Picasso, Guillaume Apollinaire, Max Jacob, Juan Gris, en de vele andere bewoners van Montmartre. III P : Een man van allure, Rie Brusse! Vandaar een herdenking, ook al speelt deze zich maar eenmaal per eeuw af. S: Niet helemaal waar, watje daar zegt. In 1919 werd wel degelijk gevierd het feit dat Rie 25 jaar aan de N.R.C, was verbonden. Dr. H. van Loon bundelde bij die gelegenheid een groot aantal van zijn opstellen in twee delen 'Onder de menschen' die in 1920 verschenen. In 1924 verscheen dezelfde selectie in vier banden. P : Maar de jubilaris was ziek. Overwerkt, zoals dat heet. Een Freudiaanse 'Flucht in die Krankheit'. 5 : Dat was met hem vaker het geval. Je sprak toch al eerder van een breukvlak, een snede van het mes, waarop de ware kunst baan breekt? Verbaas je je dan over een afwezige jubilant? P : Altijd die disharmonie tussen leven en werken... SV Steeds weer dat schisma tussen Hollands-burgerlijk en Europees-aristocratisch... P : Wat mag? Hoe zal? Wie wil? 5 : Wie kan? Hoe is? Wat moet? P : Zie daar ons algemeen menselijk gegeven, het boefje dat we in ons dragen. De rakker, de kwajongen, de 'boy' die ons zo sympathiek is, of de 'Bob', die onze kindernaam draagt. Etymologisch gesproken synoniemen! £ : Zijn hier boefjes of boys in de zaal? P : We zijn allemaal van 'baby' - weer diezelfde woordstam opgegroeid met van die 'boefjes': Dik Trom, Pietje Bell, Kruimeltje, Tim en Torn, Ciske de rat. 5 : Op 22 mei 1903 was 'Boefje' een verschijning-van-heb-ikjou-daar! De eerste roman, waarmee Willy Brusse zijn uitgeverij begon. Van Looy had daarmee afgedaan. P : Een boek, dat meer dan twintig herdrukken zou beleven. 5 : Maar nog geen toneelstuk. P : Neen! Het was eerst de acteur Jaap van der Poll, die het boek dramatiseerde. Op 30 oktober 1923 ging de Rotterdamse première bij het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad-Tooneel in de overvolle Groote Schouwburg. 294
5 : Boefje, in het boek Jan Grovers ^), een Rotterdamse kwajongen, is waarschijnlijk één van de eerste delinquenten van Pro Juventute geweest. Rie Brusse heeft hem begeleid en er een huisvader-eerste-klas van gemaakt, met een welgeslaagd gezin. P : Vreemd! Jouw en mijn vader functioneerden dikwijls óók veel beter voor anderman's dan voor hun eigen kinderen! 5 : Mevrouw Van der Lugt Melsert, in de wandeling Annie van Ees, heeft bijna 1500 maal de titelrol in Boefje gespeeld. P : Oók in de daarna ervan gemaakte film van 1939. £: Tweemaal hebben Duitse uitgevers in de jaren dertig een vertaling in het licht willen geven. De eerste maal verging het schip, dat de vertaling aan boord had, met man en muis. Een volgende Uebersetzung - Hitler was intussen aan de macht gekomen - werd in beslag genomen en verboden. Het gerucht wil zelfs dat Hollywood de filmrechten van Boefje wilde kopen; Jacky Coogan zou dan de titelrol hebben gespeeld... P : Er is ook eens een Fransman geweest, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een traduction had klaar gemaakt. Helaas is hij in de loopgraven bij Verdun omgekomen en mèt hem is het manuscript verdwenen. 5 : 'Boefje' werd een bestseller. De gevreesde 'Mercure de France', die de Franse drukproeven nog had gelezen, schreef postuum: 'Boefje est délicieux. J'ai lu ce livre bien écrit avec d'autant plus d'intérêt et de plaisir. Monsieur Brusse est un bon observateur.' (W. Kloos) : 'Dit boek van Brusse is een allervoortreffelijkst geheel, gerezen op een grondslag van observatie, levensgetrouwe, het leven lievende observatie, zonder dat toch, in dien overvloed van tekenende details, de groote lijn van het epische verslag gebroken werd of ook maar een oogwenk verloren ging.' P : Geen vertalingen dus! En ook geen andere uitgaven dan bij Brusse's broers. Johan Been, in Den Briel, wenste er wel een uitgave van in zijn 'Bibliotheek voor jongens en meisjes' (S. L. van Looy, Amsterdam), maar het kwam er niet van. «S: Brusse moest 'Boefje' zijn verdere leven lang meezeulen, als een blok aan 't been. Hij moest allerlei uitgaven afslaan. Jan J. Ketting bijvoorbeeld, de administrateur van het 'Nederlandsch Tooneel-Operette- en Vaudeville-agentschap' te Amsterdam, die voor Stoel en Spree een bewerking maakte: 'Boefje, Levensbeeld 295
in Vijf Tafereelen', kreeg er gelukkig de kans niet toe. P : (Uit een brief van M. J. Brusse aan Smit Kleine, 24 november 1923): 'Dan is er 't rumoer om de toneelvertoning van Boefje, waar zowel hier als in Den Haag een malle run naar toe is - en al heb ik niet zelf 't stuk geschreven, maar 't wel zooveel mogelijk minder grof en menschelijker trachten te maken, zoo'n verbluffende schlager haa)t je onbehagelijk in de openbaarheid naar voren en bezorgt je een stroom van brieven, telefonades, bezoeken, gasten om er met hen heen te gaan - èn een waarlijk aardige conversatie met Annie van Ees (Boefje) en haar man, Cor van der Lugt Melsert, wat fijn beschaafde menschen zijn'. 5 : Rie's laatste N.R.C.-jaren zijn niet de beste van z'n leven geweest. Weliswaar had hij al in 1934 te Groet (Gemeente Schoorl) een refugium gevonden in zijn huis 'de Krocht', maar Rotterdam zat hem niet zo lekker meer. Op den buiten was hij omgeven door een grote kling van geestverwanten: Jan de Hartog, John Raedeker, Charley Toorop, Lou en Piet Wiegman, Harry Kuyten, Ko van Dijk Sr., Frits Bouwmeester, Albert van Dalsum. De pen bleef schrijven. P : Op zijn vijfenzestigste verjaardag in 1938 werd hem onverwacht zijn pensioen aangekondigd. (Brief van M. J. Brusse aan Maurits Wagenvoort, 19 december 1938): 'Kijk eens, op mijn 65ste verjaardag, nu in Juni, hebben Nijgh en Swart zich gehaast mijn (hun veel te onafhankelijke, te weinig cerviele en vrijgevochten) leven „Onder de menschen" bot af te snijden, met, na 46 jaar •) toch wel alles aan die Krant te hebben gegeven, een fooi van f 2.000,— pensioen. Waarmee basta. Ik ben hertrouwd, en heel gelukkig, met een heel jonge vrouw. Wij hebben nog twee allerliefste, fleurige jongetjes van 2Vg en 1 jaar en uit mijn vorig huwelijk drie flinke jongens, die midden in hun studie zijn. Geld oversparen, daarvan is met een bescheiden salaris en een roekelooze vrouw geen sprake kunnen zijn. De N.R.C, luidde mij op de eerste pagina ontroerend uit, blij dat Brusse nu eindelijk na zijn rusteloze journalistieke leven daar buiten zich onbezorgd kan wijden aan... „het verrijken van de Nederlansche letteren". Show voor de lezers. Maar van de collega's, die dit wisten, of van wie ook, over 't heele land die bij honderden om de 296
voorspraak van mijn pen hebben gevraagd - is er geen woord van protest, laat staan een schijn van verzet gekomen. En niemand interesseert het hoe wij hier nu verder zitten te versjofelen en hoe ik mijn vingers b'auw moet schrijven a l s . . . freelancer van honoraria, zoa's u ze ook wel kent.' 5 : In Groet, zij aan zij met zijn derde, levenslustige vrouw, waar Peter en Mark Brusse werden geboren en grootgebracht, doofde in januari 1941 Brusse's licht. Hij overleed op de 6de in een ziekenhuis te Alkmaar. De inmiddels Groen(e) geworden Amsterdammer, waarbij hij zijn loopbaan aanving en waarin hij op z'n ouden dag 'Kopstukken van het moderne bedrijfsleven' publiceerde; de 'Dagboeknotities' en Toneelcritieken' in de Alkmaarsche Courant, die hij in zijn laatste levensjaren schreef, moeten maar eens door jongeren dan jij en ik, geanalyseerd worden... als sleutel op het leven van die markante man. ƒ>: Door jongeren? Wie zullen, als wij ons colloquium zo dadelijk eindigen, een volledige biografie van Brusse schrijven? 5 : Daar zijn toch zijn zonen: Henk, Ytzen, Jan Bernard. Kees, Peter en Mark! P : Toegegeven! Maar geschiedschrijving is nu eenmaal geen kunsthistorie, journalistiek of filmscript. Voor een man als M. J. Brusse is geen schets, geen essay voldoende. Voor hem past een verantwoorde uitgave in de reeks der edities van het Historisch Genootschap Roterodamum, waarvan de bestuursleden vanavond in deze zaal aanwezig zijn. 5 : Marie Joseph Brusse! Boy van Rotterdam, met Amsterdamse oprispingen! Boefje van onze stedelijke, intermenselijke verhoudingen! Wij herdenken u vanavond op een wijze, die u levend in ons midden, goed gedaan zou hebben. Uw leven was lachen en huilen. Lastige collega op de N.R.C, en nog moeilijker mens voor vakgenoten van andere dagbladen; ongemakkelijke huisvader; gelukzalige ontdekker van de schoonheid van het leven; genie in een nog weifelend, cultuurzoekend Rotterdam, dat ge met uw menselijkheden 'Onder de Menschen' hebt verrijkt! P : Erflater van Rotterdam's beschaving! 5 : Rusteloze zoeker naar het mooie en goede in mensen, hoge en lage! i>: Verrukkelijke beschrijver van wat ons bezielt, van wat onze dadendrang, onze inspiratie heet. 297
5 : Speurder, schilder, artist-met-de-pen. P : StlHe, ingehouden, haast droge humorist. 5 : Uitzonderlijk mens.
NOTEN
1) 1ste Jaargang no. 1, Amsterdam januari 1892. 2) Volgens Brusse zelf was het Johan de Meester die de titels 'Onder de menschen' en 'Boefje' bedacht. 3) Een bibliografie 1898-1938 is óók opgenomen in 'De Boekverkooper' d.d. 25-2-1941. 4) De gruwelen van de oorlog in Servië. Dagboek van de chirurg A. van Tienhoven, naverteld door M. J. Brusse. Rotterdam 1915. 5) In het werkelijke leven Petrus Aloysius van Kempen, geboren op 26 maart 1888 in de Rubroekstraat. Als jongen woonde hij o.m. in de Gouvernestraat en de Josephstraat, later - als getrouwd man - in de Crispijnlaan. 6) In werkelijkheid waren het er 44. Een aantal bijzonderheden werd mij medegedeeld door de heer L. Vogelaar te Rotterdam.
298