Vrije Universiteit Amsterdam Faculteit der Economie Wetenschappen en Econometrie Vakgroep Accounting Scriptiebegeleider: dr. C. Camfferman RA
Online op één lijn? Verschillen tussen Internetjaarverslaggeving door internationale beursgenoteerde ICT-ondernemingen.
R.G.M. Kolkman Studentnummer 1108492 Zomer 2000
Woord vooraf Deze scriptie heb ik geschreven in het kader van de studie economie, afstudeervariant accountancy op de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hierbij heb ik geprobeerd mijn affiniteit met automatisering en Internet te combineren met de richting waarin ik graag wilde afstuderen, namelijk accounting. Als laatste onderdeel van de studie is de scriptie zowel een grote uitdaging geweest als een onderdeel waaraan ik veel plezier heb beleefd. Graag wil ik bij deze mijn moeder bedanken voor de steun en hulp die ik gedurende mijn gehele studie heb mogen ontvangen. Praktische zaken zijn mijn hele studie uit handen genomen, maar ook op ander gebied heb ik altijd kunnen rekenen op een luisterend oor, ongeacht mijn humeur. Bedankt! Ook wil ik mijn scriptiebegeleider bedanken voor de literatuurtips en de inhoudelijke aanwijzingen. Als laatste wil ik mijn broer Pascal bedanken die nog voordat ik een letter op papier had telkens vroeg wanneer hij een concept moest nakijken op fouten en dit vervolgens ook zeer kritisch en nauwkeurig heeft gedaan.
Inhoudsopgave. INLEIDING.
2
HOOFDSTUK 1 MOGELIJKHEDEN EN PROBLEMEN VAN FINANCIËLE INFORMATIEVOORZIENING VIA INTERNET.
6
Paragraaf 1.1 Mogelijkheden van financiële informatievoorziening via Internet. Paragraaf 1.2 Problemen van financiële informatievoorziening via Internet. Paragraaf 1.3 Financiële informatievoorziening door derden. HOOFDSTUK 2 THEORETISCH KADER. Paragraaf 2.1 Verschillen in financiële informatievoorziening. Paragraaf 2.1.1 Verschillen in accounting tussen landen. Paragraaf 2.1.2 Verschillen in Internetgebruik. Paragraaf 2.1.3 Onderzoeksverwachting. Paragraaf 2.2 Vrijwillige disclosure door ondernemingen. Paragraaf 2.2.1 Agency theorie. Paragraaf 2.2.2 Signaling theorie. Paragraaf 2.2.3 Political costs. Paragraaf 2.2.4 Kostenbaten analyse. Paragraaf 2.2.5 Onderzoeksverwachting. HOOFDSTUK 3: LITERATUUROVERZICHT.
6 13 16 17 17 17 21 22 23 23 26 29 29 29 31
Paragraaf 3.1 Ontwikkelingen in de financiële informatievoorziening. 31 Paragraaf 3.2 Overzicht van onderzoek naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. 36 HOOFDSTUK 4 EMPIRISCH ONDERZOEK.
42
Paragraaf 4.1 Onderzoeksopzet. Paragraaf 4.2 Onderzoeksmethode. Paragraaf 4.3 Resultaten.
42 43 44
HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN.
49
LITERATUURLIJST.
52
BIJLAGEN.
Inleiding. Jaarverslaggeving op Internet. Wat is daar nu aan te onderzoeken? Is dit niet hetzelfde als het ‘gewone’ gedrukte jaarverslag, maar dan op een computermonitor? Veel mensen zullen dit inderdaad denken, en in sommige gevallen hebben zij daar ook gelijk in. In andere gevallen is het echter zo dat blijkt dat het jaarverslag op Internet veel meer functionaliteit heeft te bieden ondanks dat het nog steeds lijkt op het gedrukte jaarverslag. Ook andere problemen komen om de hoek kijken als het jaarverslag niet meer een fysiek document is, maar een verzameling nullen en enen. In een volgend hoofdstuk zal ik hier uitgebreid op in gaan. Mijn onderzoek richt zich enerzijds op Internet en anderzijds op financiële berichtgeving door ondernemingen. Wat houdt dit Internet nu precies in? Het discussion paper van het IASC definieert het als volgt: ‘The Internet is a grouping of networks that interoperate under a common suite of standards.’ (IASC, 1999) Het gebruik van Internet, dat al enkele decennia bestaat, is pas sinds 1995 explosief gestegen door de ontwikkeling van het World Wide Web. Steeds meer mensen maken gebruik van dit medium. Om een indruk te geven van de snelle ontwikkeling enkele gegevens. Een studie over het Web in Nature1 schat dat er 2,8 miljoen Webservers op Internet waren per februari 1999. De Webservers waren samen goed voor meer dan 800 miljoen individuele webpagina’s. Internet is wereldwijd dus een hot item en ontwikkelingen op dit gebied volgen elkaar in een razend tempo op. Er wordt wel gezegd dat 18 Internetweken gelijk staan aan één normaal jaar. Zoals zal blijken uit het literatuuroverzicht in hoofdstuk 3 zijn ook ondernemingen in steeds grotere mate aanwezig op Internet. Dit brengt mij bij het tweede onderdeel waar mijn scriptie zich op richt: de aanwezigheid van ondernemingen op Internet. Deze aanwezigheid kan op allerlei manieren plaatsvinden. In de eerste plaats dienen ondernemingen natuurlijk een zogenaamde homepage te hebben. Een homepage is de beginpagina van een onderneming. Deze pagina verschijnt als je een Internetadres (de URL, oftewel uniform resource locator) zoals bijvoorbeeld http://www.econ.vu.nl intikt. Op deze homepage kan de onderneming allerlei producten en diensten aanbieden en informatie publiceren. Een bekend verschijnsel is de opkomst van e-commerce2. Dit is het verhandelen van goederen en diensten door middel van de geï ntegreerde inzet van elektronische hulpmiddelen door zowel aanbieders als kopers voor het op afstand (virtueel) verzamelen van relevante marktinformatie, sluiten van transacties, verzorgen van betalingsverkeer, leveren van goederen en diensten en het verschaffen van statusinformatie en aftersales service. Internet wordt dus gebruikt als een andere manier om producten of diensten te verkopen. Een minder bekend voorbeeld is de financiële informatievoorziening door ondernemingen. In deze scriptie zal ik de term financiële informatievoorziening gebruiken omdat ondernemingen niet alleen communiceren met belanghebbenden door middel van het jaarverslag maar ook door middel van kwartaalrapporten, persberichten, lezingen en direct contact.
1 2
Lawrence, S en Giles, CL. (1999) Accessibility of information on the Web. Nature, pag. 400. Werkdefinitie van R. Wagenaar, gebruikt tijdens het college computer- en communicatiesystemen, najaar 1998.
2
Van oudsher hield deze financiële informatievoorziening in dat de afdeling investor relations van een onderneming contact onderhield met institutionele beleggers, analisten, grootaandeelhouders en de financiële media. Verder konden individuele beleggers hier een jaarverslag aanvragen. Tegenwoordig bestaat de functie van de afdeling investor relations echter ook uit het verzorgen van financiële informatie via Internet. Veel beursgenoteerde ondernemingen hebben een hyperlink op hun homepage naar een gedeelte van hun website waar alle belanghebbenden, dus niet alleen institutionele beleggers en analisten, terecht kunnen voor financiële informatie. Internet heeft dus gezorgd voor een democratisering van het bezit van informatie. Dit wordt als volgt verwoord door het steering committee van de Financial Accounting Standards Board (FASB): “…information is available at little or no cost to a wide audience, not to professional analysts alone. The power of the Internet can be found, in large part, in the way it democratizes the process.” (R. Molvar et al., 2000). Samengevat zal ik mij in deze scriptie dus bezighouden met financiële informatievoorziening door ondernemingen op Internet. Om het onderzoek niet te breed te maken zal specifiek gekeken worden naar het jaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatie op Internet. Twee aspecten hiervan wil ik specifiek onderzoeken. Het eerste aspect is de vraag of er significante verschillen bestaan tussen jaarverslagen op Internet van ondernemingen uit verschillende landen. Het tweede aspect is of er significante verschillen bestaan in het verschaffen van extra functionaliteit en extra informatie in het jaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatie door ondernemingen uit verschillende landen. Onderzoek. Empirisch onderzoek naar financiële informatievoorziening via Internet door ondernemingen kan worden ingedeeld in drie categorieën (B. Pirchegger en A. Wagenhofer, 1999). De eerste categorie bevat onderzoeken naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening door ondernemingen binnen één land. Bijvoorbeeld: hoe en in welke mate gebruiken Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen Internet voor financiële informatievoorziening per januari 1999? De tweede categorie kijkt naar verschillen tussen websites van ondernemingen en probeert door middel van empirisch onderzoek te achterhalen welke factoren deze verschillen kunnen verklaren. Een voorbeeld hiervan is de vraag of de grootte van de onderneming een verklarende factor is voor het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. De derde categorie kijkt naar verschillen in het ontwerp en inhoud van websites van ondernemingen uit verschillende landen. Verschillen zijn mogelijk te verklaren door bijvoorbeeld verschillen in de kapitaalmarktstructuur of de culturele achtergrond. Het eerste aspect van mijn onderzoek, de verschillen tussen de jaarverslagen van ondernemingen uit verschillende landen, valt onder deze laatste categorie. Belangrijk is het onderzoek dan ook alleen op verschillen tussen landen te richten. Hiertoe is het noodzakelijk ondernemingen te onderzoeken die qua grootte vergelijkbaar zijn. Gekozen is daarom voor grote en bekende beursgenoteerde ondernemingen, die gevolgd worden door zowel nationale als internationale investeerders en analisten. Ook andere verschillen moeten zo veel mogelijk worden vermeden. Daarom heb ik gekozen voor ondernemingen die werkzaam zijn in dezelfde bedrijfstak. De keuze is hierbij gevallen op ondernemingen die werkzaam zijn in de informatie- en communicatietechnologie (ICT). Voor deze bedrijfstak is gekozen, omdat verwacht zou kunnen worden dat deze ondernemingen meer tijd en geld steken in hun website om te demonstreren wat zij op dit gebied kunnen bieden. Dit gaat in ieder geval op voor deze bedrijfstak in de Verenigde Staten. 3
Uit een onderzoek (R. Molvar et al., 2000), dat zal worden behandeld in het literatuuroverzicht, blijkt dat deze ondernemingen gemiddeld 38% meer vernieuwende eigenschappen op hun website hebben dan ondernemingen die niet in deze bedrijfstak werkzaam zijn. Op basis van de te onderzoeken ondernemingen is mijn verwachting dat de verschillen in informatievoorziening via Internet niet significant zullen zijn. De eerste reden hiervoor is dat deze ondernemingen internationaal opereren. De tweede reden is dat zij in dezelfde bedrijfstak werkzaam zijn en dus niet willen onderdoen voor andere ondernemingen in de bedrijfstak. De derde reden is dat Internet niet gebonden is aan grenzen. De ondernemingen die financiële informatie op hun site zetten zijn zich hiervan bewust en zullen daarom zoveel mogelijk proberen zowel nationale als internationale investeerders van de gewenste informatie te voorzien. De laatste reden waarom ik verwacht dat er geen significante verschillen zullen zijn is het feit dat financiële informatievoorziening op Internet niet of nauwelijks onderhevig is aan wetgeving of regels. Het tweede aspect dat wordt onderzocht is de mate waarin ondernemingen uit verschillende landen extra functionaliteit en extra informatie verschaffen via het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatie. Een mogelijke reden waarom ondernemingen dit zouden doen zijn de lage kosten die extra informatievoorziening via Internet met zich meebrengt. Een andere reden is dat zij met extra functionaliteit, zoals een what-if analyse, de investeerders van dienst willen zijn. Mogelijk obstakel is het feit dat investeerders die een bepaald medium gebruiken hiervan geen voordeel mogen ondervinden. Mijn verwachting ten aanzien van het tweede aspect van mijn onderzoek is dat alleen ondernemingen uit landen met een sterke kapitaalmarkt extra informatie zullen toevoegen aan het jaarverslag via Internet. De reden hiervoor is dat in deze landen zeer veel individuele investeerders zijn die alleen Internet gebruiken om informatie te verzamelen. Verder verwacht ik dat alle ondernemingen extra functionaliteit zullen toevoegen aan het jaarverslag. Dit verwacht ik omdat extra functionaliteit investeerders geen extra informatie biedt maar wel een stukje dienstverlening dat bijna kosteloos kan worden aangeboden. Probleemstelling. Op basis van de twee te onderzoeken aspecten is de volgende probleemstelling geformuleerd: “Bestaan er verschillen, qua volledigheid, functionaliteit of informatievoorziening, tussen de jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen?” Deze probleemstelling valt uiteen in de volgende deelvragen: “Bestaan er verschillen tussen de jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen?” “Gebruiken beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen het Internetjaarverslag om extra informatie of functionaliteit toe te voegen?” Opzet. De opbouw van mijn scriptie is als volgt: in hoofdstuk 1 zal ik aangeven wat de mogelijkheden zijn van financiële informatievoorziening via Internet. Hierbij zal de aandacht vooral uitgaan naar de verschillen tussen het gedrukte jaarverslag en het jaarverslag op Internet. Ook zal ik in dit hoofdstuk aangeven welke problemen er spelen op dit gebied. 4
In hoofdstuk 2 zal een theoretisch kader worden besproken. De eerste paragraaf gaat in op de verschillen in financiële informatievoorziening tussen landen. In de tweede paragraaf wordt aandacht besteed aan de redenen van financiële informatievoorziening en de theorieën die op basis hiervan zijn ontwikkeld. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 een overzicht worden gegeven van literatuur die over dit onderwerp in de afgelopen jaren is verschenen. Als eerste zal ik enkele artikelen bespreken die in het algemeen aangeven welke veranderingen Internet met zich meebrengt en hoe regelgevers, beroepsorganisaties en ondernemingen daarop reageren. Hierna zal ik een overzicht geven van artikelen waarin empirisch onderzoek is gedaan naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening door ondernemingen. Na dit overzicht van eerder onderzoek zal in hoofdstuk 4 een empirisch onderzoek worden besproken. In het laatste hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek worden besproken, mogelijke tekortkomingen van het onderzoek worden aangegeven en aanbevelingen worden gedaan voor verder onderzoek.
5
Hoofdstuk 1 Mogelijkheden en problemen van financiële informatievoorziening via Internet. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de mogelijkheden die Internet biedt. Zowel algemeen als specifiek voor financiële informatievoorziening zullen verschillende mogelijkheden worden besproken in paragraaf 1.1. Indien relevant worden ook de voor- en nadelen besproken. Financiële informatievoorziening via Internet brengt ook specifieke problemen met zich mee. Deze zullen in paragraaf 1.2 de revue passeren. Als laatste worden in paragraaf 1.3 enkele initiatieven op het gebied van financiële informatievoorziening door derden besproken.
Paragraaf 1.1 Mogelijkheden van financiële informatievoorziening via Internet. Internet biedt mogelijkheden om het nut van financiële informatievoorziening te vergroten. Enerzijds kan dit gebeuren door de informatie sneller openbaar te maken. Anderzijds doordat de informatie aan meer belanghebbenden ter beschikking wordt gesteld. Informatie kan echter ook meer nut opleveren als deze bijvoorbeeld in een grafiek wordt weergegeven of als deze kan worden vergeleken met voorafgaande jaren. Deze informatie zou nog meer nut opleveren als de geï nteresseerde de gegevens zelf kan manipuleren om zodoende op basis van zijn eigen visie een prognose uit te voeren. Dit zijn enkele van de mogelijkheden die Internet in potentie kan bieden. Op dit moment worden echter over het algemeen minder geavanceerde mogelijkheden gebruikt. Om een overzicht te geven van de mogelijkheden zullen hieronder puntsgewijs mogelijkheden en/of verbeteringen worden besproken. Indien relevant zal aangegeven worden wat de voordelen en of nadelen hiervan zijn. Bij dit hoofdstuk moet in het achterhoofd worden gehouden dat het een momentopname betreft en aangezien de ontwikkelingen op dit gebied razendsnel gaan is het onmogelijk om volledig te zijn. Als eerste zal ik enkele algemene kenmerken van Internet bespreken, vervolgens wordt specifiek ingegaan op kenmerken van financiële informatievoorziening via Internet en specifiek het jaarverslag. Hyperlinks. Pagina’s op Internet worden over het algemeen weergegeven in HTML (HyperText Markup Language). Dit is een opmaaktaal voor informatie die tussen computers op Internet wordt uitgewisseld. HTML regelt de weergave en presentatie van tekst en grafische voorstellingen van webpagina’s. HTML maakt het mogelijk hyperlinks te gebruiken. Dit is een koppeling tussen (onderdelen van) Internetpagina’s. Een mogelijke toepassing is het jaarverslag op Internet. In de balans staat bijvoorbeeld de post materiële vaste activa. In de toelichting wordt deze post verder uitgesplitst in subcategorieën. Door middel van een hyperlink wordt de post in de balans gekoppeld aan de uitsplitsing in de toelichting. Door nu op de post in de balans te klikken wordt automatisch de toelichting weergegeven. Hyperlinks kunnen naast een pagina op de eigen homepage ook verwijzen naar externe pagina’s op Internet, bijvoorbeeld de mening van een analist over de onderneming. Een veel gebruikte toepassing is een inhoudsopgave op de homepage. Deze maakt het bezoekers gemakkelijk te vinden waar ze naar zoeken en vermindert het ‘lost in cyberspace’ gevoel (het gevoel dat men niet precies weet ‘waar’ men zich bevindt op Internet en hoe men daar is gekomen). 6
Aan het gebruik van HTML zitten zowel voordelen als nadelen. Voordelen zijn onder andere het gebruik van hyperlinks. Verder is HTML een open standaard, dus iedereen mag deze gebruiken en elke computer met een Internetaansluiting en een browser kan HTML lezen. Nadelen zijn er echter ook. Het printen van HTML-pagina’s verdient extra aandacht omdat er verschillen kunnen optreden tussen de pagina op de monitor en de geprinte pagina. Verder moeten documenten die op Internet worden geplaatst eerst worden omgezet in HTML. E-mail. Ondernemingen houden regelmatig contact met belanghebbenden. Deze belanghebbenden willen graag op de hoogte worden gehouden van gebeurtenissen omtrent de onderneming. Van oudsher werden persberichten en ander nieuws omtrent de onderneming alleen gecommuniceerd naar de financiële media, institutionele beleggers en grootaandeelhouders. E-mail geeft de mogelijkheid iedereen van de gewenste informatie te voorzien. Deze informatie is up-to-date omdat er geen tijd verloren gaat tussen het opstellen van het bericht en het versturen. Ondernemingen bieden op hun site de mogelijkheid om je in te schrijven voor E-mailberichten. Vervolgens worden persberichten, nieuwsbrieven en dergelijke volautomatisch toegestuurd of men krijgt een bericht dat er nieuwe informatie aan de site is toegevoegd. E-mail is een zeer goedkoop medium. Ondernemingen bieden via dit medium dan ook financiële informatie aan die voorheen alleen voor analisten en institutionele investeerders beschikbaar was. Voorbeelden hiervan zijn een kalender met te komen gebeurtenissen op investor relations gebied, afschriften van managementpresentaties en de bijbehorende sheets en uiteenzettingen over de winstcijfers. E-mail wordt ook gebruikt om belanghebbenden de mogelijkheid te geven een gedrukt jaarverslag te bestellen. Dit kan overigens ook door op de site een telefoonnummer of adres te zetten waar het jaarverslag kan worden besteld. Meerdere talen. Mensen over de hele wereld maken gebruik van Internet. Een Nederlandse investeerder kan door een druk op de knop op een website terecht komen van een Spaanse onderneming. Deze Spaanse onderneming zou het de Nederlander veel gemakkelijker maken als de mogelijkheid bestond de site in zowel Spaans als Engels te lezen. Bijvoorbeeld door op de homepage de mogelijkheid te geven de taal te kiezen waarin de site moet worden weergegeven. Dit is betrekkelijk gemakkelijk te bewerkstelligen op Internet en zoals zal blijken wordt deze service dan ook veelvuldig geboden. Zoekmachines. Doordat het aantal Internetpagina’s de afgelopen jaren explosief is gestegen is het moeilijk de gewenste informatie te vinden. Zoekmachines kunnen hierbij helpen. In een zoekmachine kan men één of meerdere zoektermen invoeren waarnaar men op zoek is. De zoekmachine zoekt dan in de database van webpagina’s naar deze zoektermen en geeft vervolgens de zoekresultaten weer op basis van de meest gebruikte pagina (soms is het ook mogelijk om tegen betaling bij de eerste tien treffers te eindigen). Voordeel van een zoekmachine is dat het relatief gemakkelijk is informatie over een onderwerp te vinden. Nadeel is echter dat een zoekmachine maar een klein gedeelte van alle pagina’s op Internet in zijn database heeft. Zoekmachines kunnen ook worden toegepast op een specifiek site. Deze zoekmachine kijkt naar overeenkomsten tussen de ingevoerde zoekterm en de inhoud van de HTML-pagina’s op de site van bijvoorbeeld een onderneming.
7
Multimedia. Via Internet is het mogelijk geluid te beluisteren en (live) videobeelden te bekijken. Mogelijkheden om dit toe te passen zijn legio en iedereen die regelmatig van Internet gebruik maakt weet dat deze toepassingen Internet verlevendigen. Voorbeelden van toepassingen in de sfeer van de informatievoorziening zijn geluid en/of beeld van aandeelhoudersvergaderingen en de bekendmaking van de winstcijfers. Ogenschijnlijk levert dit weinig extra informatie op. Niks is echter minder waar. Amey Stone schrijft hierover het volgende3: “Web casts are a real step forward. From hearing live presentations, investors can form judgments about managements savvy. Subtleties such as an exec’s tone can signal conviction or caution regarding growth prospects”. Hiertegen is natuurlijk in te brengen dat een voorzitter van bestuur de toon kan gebruiken die het beste is voor de onderneming. Feit blijft echter dat door het bieden van de mogelijkheid mee te luisteren of te kijken een veelvoud van mensen dit soort bijeenkomsten kan volgen. Individuele investeerders worden in staat gesteld van dezelfde informatie kennis te nemen waartoe voorheen vooral analisten en grootaandeelhouders toegang hadden. Het downloaden van informatie. Op Internet bestaat de mogelijkheid bestanden, in elk formaat, te downloaden. Downloaden is het kopiëren van bestanden van een website naar je eigen computer. Vervolgens kunnen deze bestanden gebruikt of aangepast worden. Nadeel van downloaden is dat bestanden een virus kunnen bevatten dat schade aan je systeem kan veroorzaken. Elektronisch papier is bijvoorbeeld een bestand dat kan worden gedownload en vervolgens op de eigen computer kan worden gelezen. Ondernemingen gebruiken deze optie veelal om het jaarverslag te verspreiden onder belanghebbenden. Aangezien het bij een jaarverslag vaak gaat om een groot bestand wordt het opgedeeld in meerdere kleine bestanden. Omdat het hier één document betreft is het aan te raden de bestanden bij elkaar op een webpagina te zetten en de bestanden onderling naar elkaar te laten verwijzen. Opnemen van plaatjes en grafieken. Om veel bezoekers te trekken naar je site is het noodzakelijk dat er op jouw site iets staat waar anderen behoefte aan hebben, zoals bijvoorbeeld financiële informatie. Op Internet is de presentatie van die informatie minstens zo belangrijk. Alleen tekst is niet acceptabel. Sites moeten zijn voorzien van veel plaatjes en kleuren en dergelijke, maar tegelijkertijd voldoen aan de eisen van de bezoekers. Vooral ondernemingen gebruiken hun site niet alleen om informatie te verschaffen maar ook als marketingmiddel om reclame te maken voor hun producten, naamsbekendheid te verwerven en uiteraard om hun producten te verkopen. Producten worden bijvoorbeeld als plaatje opgenomen om bezoekers de mogelijkheid te geven het product te zien met daarbij een uitgebreide uitleg van de mogelijkheden en meteen de mogelijkheid om het product te bestellen. Verder worden allerlei extra’s zoals screensavers aangeboden om te zorgen dat bezoekers blijven komen. Om bezoekers te trekken worden de sites zo ontworpen dat informatie op een site gemakkelijk is te vinden en begrijpelijk wordt weergegeven. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een sitemap. Dit is een interactief plaatje waar je door op verschillende gedeelten van het plaatje te klikken in verschillende gedeelten van de site terechtkomt. Een goed voorbeeld hiervan is de homepage van de economische faculteit van de Vrije Universiteit.
3
Amey Stone, 24 mei 1999,“Analyst calls: let investors listen”, Business Week, bladzijde 111.
8
Monitoren van het gebruik van de website. Het gebruik van de site van een onderneming kan worden bijgehouden. Hierdoor is het mogelijk te kijken welke pagina’s veel worden gebruikt en welke weinig. Ook kan men kijken waar de bezoekers vandaan komen. Op basis hiervan kan men de site voortdurend verbeteren en soms zelfs personaliseren. Elektronisch papier. Dit is een exacte elektronische weergave van het gedrukte document. Het enige verschil met het gedrukte document is dat het op een computerscherm kan worden gelezen. Elektronisch papier wordt veelvuldig gebruikt om jaarverslagen op Internet te zetten. Er zijn geen extra mogelijkheden in vergelijking met papier, wel kan het natuurlijk worden uitgeprint. Om elektronisch papier te kunnen lezen moet men een programma op de computer hebben zoals bijvoorbeeld de Adobe Acrobat Reader. De reader kan het formaat dat Adobe heeft ontwikkeld voor elektronisch papier, namelijk PDF (portable document format) lezen. De reader is gratis op Internet te downloaden. Ook kan elektronisch papier worden gelezen door een plug-in te installeren in de browser. Als ondernemingen het jaarverslag via Internet publiceren doen zij dit in HTML, elektronisch papier of beide. Voordeel hiervan is dat het een goedkoop alternatief is voor het gedrukte jaarverslag. Via Internet zijn de incrementele kosten van elk verslag nihil terwijl de kosten van een jaarverslag van de gemiddelde beursgenoteerde onderneming fl. 34,-4 zijn. Om de voordelen en nadelen van elektronisch papier en HTML goed te onderscheiden staan ze nogmaals samengevat in onderstaande tabel. Tabel 1.1. Voordelen en nadelen van HTML en elektronisch papier. (Vrij vertaald naar R. Molvar et al., 2000, bladzijde 22.)
HTML
Voordelen
Nadelen
Kan direct worden bekeken in de browser, heeft geen plug-in nodig.
Het printen van een HTML pagina kan problemen opleveren.
Het is een open standaard.
Het originele document moet worden omgezet in HTML.
Het is mogelijk om hyperlinks te gebruiken vanaf de pagina en naar de pagina.
De browser kan de pagina’s en grafische weergaven splitsen.
De inhoud van een HTML pagina kan worden opgenomen in een zoekmachine.
4
Koops, financieel dagblad, 15 augustus 1997.
9
Elektronisch papier
Voordelen
Nadelen
Het elektronische document is identiek aan het gedrukte document
Het is noodzakelijk een plug-in zoals Acrobat Reader te downloaden en te installeren
Het is gemakkelijk te maken van een origineel document.
Het is moeilijk elektronisch papier te lezen op een beeldscherm door het verschil tussen het formaat van papier en een beeldscherm.
Het document kan niet worden veranderd door gebruikers.
Het is niet mogelijk een hyperlink te maken die verwijst naar informatie in het document. Het gaat om grote bestanden, dus het downloaden duurt lang. De informatie kan niet worden opgenomen in een zoekmachine. Geen open standaard. De plug-in houdt een zeker beveiligingsrisico in doordat deze automatisch opstart als de gebruiker een PDF file selecteert.
De volgende kenmerken zijn voorbeelden van mogelijkheden die ondernemingen gebruiken om belanghebbenden zo goed mogelijk te voorzien van financiële informatie via Internet. Weergave van het jaarverslag op basis van meerdere regelgevingen in bijpassende valuta. Sommige ondernemingen bieden de mogelijkheid het jaarverslag dat is opgesteld op basis van US GAAP (United States Generally Accepted Accounting Principles) en in Amerikaanse dollars ook weer te geven op basis van bijvoorbeeld UK GAAP en in Britse ponden. Een zeer goed voorbeeld hiervan is de site van Microsoft. Op deze site kan men de bekijken op basis van zes regelgevingen en de zes bijbehorende valuta. Als extra service wordt de site in de taal weergegeven waarin de jaarrekening wordt bekeken. Als voorbeeld is een screen capture van deze Internetpagina van Microsoft opgenomen als bijlage 1. Analysemiddelen. In het jaarverslag staan veel gegevens. Vooral investeerders hebben echter behoefte aan nog meer data en willen de ondernemingen onderling vergelijken en de cijfers van dit jaar vergelijken met de afgelopen jaren. Deze analyse vergt dus extra werk omdat de cijfers uit de jaarrekening moeten worden ingevoerd in bijvoorbeeld een spreadsheetprogramma. Om de investeerders dit werk te besparen bieden enkele ondernemingen de mogelijkheid de data in de jaarrekening te downloaden in spreadsheetformaat. Ook zijn er enkele ondernemingen die belanghebbenden de mogelijkheid bieden om op hun site analyses uit te voeren. Microsoft is hiervan weer een uitstekend voorbeeld. Op deze site is het mogelijk data driedimensionaal weer te geven in een tabel. Ontwikkelingen in specifieke items kunnen bijvoorbeeld over de laatste paar jaar worden gevolgd, zoals bijvoorbeeld de winst over de afgelopen jaren. Vaak spreekt zo’n grafische weergave van een reeks cijfers veel meer aan en over het algemeen zijn ontwikkelingen beter te overzien. Een andere analysetool die Microsoft biedt is what-if 10
analyses. Dit doen zij op twee manieren. Enerzijds door het aanbieden van data die in spreadsheetformaat zijn te downloaden. Anderzijds door op de site de mogelijkheid te bieden zelf scenario’s uit te proberen. Individueel kan men van een aantal kerngegevens aangeven in hoeverre deze stijgen of veranderen ten opzichte van het afgelopen jaar. Op basis van deze cijfers wordt automatisch een prognose gegeven van de resultaten van het komende jaar. Deze wordt naast de afgelopen drie jaar gezet zodat het gemakkelijk is te vergelijken en tevens wordt aangegeven hoeveel de posten procentueel verschillen van het voorgaande jaar. Databases. In het gedrukte jaarverslag worden altijd gegevens over het afgelopen jaar en de vergelijkende cijfers van het jaar daarvoor opgenomen. Op basis hiervan is het moeilijk om een trend te onderscheiden. Aangezien het verschaffen van historische informatie op Internet nauwelijks extra kosten met zich meebrengt, ligt het voor de hand naast het jaarverslag op Internet tevens historische cijfers op te nemen over bijvoorbeeld de afgelopen tien jaar. Belanghebbenden kunnen dan naar eigen inzicht gebruik maken van historische cijfers. Een andere toepassing van databases is het direct toegang geven van belanghebbenden tot de database die de onderneming ook zelf gebruikt. Dit is de ultieme financiële informatievoorziening aangezien er geen tijdsverlies meer is en belanghebbenden de cijfers naar eigen inzicht kunnen gebruiken en dus niet meer afhankelijk zijn van de regels die de onderneming toepast. Dit systeem wordt wel ‘event accounting’ genoemd. Vanaf het begin van de automatisering is hierover gesproken, maar door de sterke opkomst van Internet is het onderwerp nu weer actueel. Onder andere Wallman besteedt hieraan aandacht in een reeks artikelen over de toekomst van accounting en financiële rapportage (Wallman, 1997). Dit artikel zal in het volgende hoofdstuk worden besproken. Redenen waarom dit systeem (nog) niet operationeel is zijn onder andere problemen bij de beveiliging, trage communicatie over Internet, computers die de ruwe data nog niet snel genoeg kunnen verwerken en het feit dat nog lang niet iedereen de beschikking heeft over een computer en dat degenen die er wel één hebben nog niet voldoende expertise hebben. Ook lijkt het toegang verlenen tot de administratie niet echt verstandig uit concurrentieoogpunt. Een van de toepassingen van het gebruik van een database is EDGAR (Electronic Data Gathering and Reporting.) Dit is een initiatief van de SEC (Securities and Exchange Commission), de Amerikaanse beursorganisatie. De SEC eist dat alle beursgenoteerde ondernemingen die hun jaarverslag openbaar maken ook een elektronische versie ter beschikking stellen aan de SEC. Vervolgens wordt aan elk item de betekenis gekoppeld. Bijvoorbeeld dat het cijfer in de balans op de eerste regel de materiele vaste activa is en waaruit deze verder is opgebouwd. Vervolgens wordt deze informatie ter beschikking gesteld aan iedereen met een Internetverbinding. Ondanks dat de database nog lang niet aan alle gewenste mogelijkheden voldoet is het mogelijk de cijfers op te roepen en bijvoorbeeld te vergelijken met voorafgaande jaren of met andere ondernemingen in dezelfde bedrijfstak. Andere standaardtalen. HTML is de opmaaktaal van de meeste Internetdocumenten. HTML heeft echter wel beperkingen en er zitten dus ook nogal wat technische nadelen aan het gebruik van HTML. Om deze problemen op te lossen zijn er andere talen ontworpen zoals, Javascript, Java en Active/X. Voordeel van het toepassen van deze talen is dat er meer mogelijkheden zijn voor het toepassen van interactiviteit. Een voorbeeld hiervan is het weergeven van bepaalde items in de balans en resultatenrekening in een grafiek over de afgelopen paar jaar XML (eXtensible Markup Language) is de opvolger van HTML. Het verschil met HTML is dat XML niet alleen de browser vertelt hoe de data moet worden weergegeven, maar ook de 11
mogelijkheid heeft om de relatie tussen de data weer te geven. Hierdoor kunnen zowel mensen als intelligent agents (zie hierna) de betekenis van webpagina’s begrijpen. Een ander voordeel ten opzichte van HTML is dat XML meertalig is en een pagina die met behulp van XML is geschreven zeer gemakkelijk kan worden vertaald in een andere taal.5 Een initiatief op financieel gebied is XFRML (eXtensible Financial Reporting Markup Language). Aan dit initiatief werken de AICPA (American Institute of Certified Public Accountants), zes IT-ondernemingen, de vijf grote accountantskantoren en verschillende ander organisaties mee. Het doel van XFRML is de financiële wereld te voorzien van één standaardtaal. Deze taal moet het opstellen van financiële informatie op Internet gemakkelijker maken en het gebruik van deze informatie door zowel mensen als intelligent agents ondersteunen. Intelligent agents. Een intelligent agent is een software agent. Een software agent is ‘functional software that is able to execute some predefined class of external tasks and has autonomy during these tasks realizations and reacts on predefined states of its environment according to acquired information, it’s own built-in preference and knowledge’.6 Extra kenmerken die een intelligent Internet agent moet hebben zijn leercapaciteit en samenwerking met andere intelligent agents. De definitie is nogal theoretisch en door middel van een voorbeeld kan het concept worden verhelderd. Een intelligent agent kan worden ingezet om gedurende de openingstijden van de beurs de koersen in de gaten te houden. Zolang deze binnen een bepaalde bandbreedte blijven zal er niks gebeuren. Komt de koers er echter buiten dan zal de intelligent agent daarop reageren door bijvoorbeeld een waarschuwing af te geven. Het is echter ook mogelijk dat de intelligent agent op dat moment de opdracht geeft om de aandelen te verkopen. Op deze manier is het mogelijk voor een investeerder om vierentwintig uur per dag alle aandelenbeurzen te volgen zonder een groot risico te lopen. Andere mogelijke toepassingen zijn het doorzoeken van jaarverslagen naar gewenste gegevens en het omzetten van deze gegevens naar de gewenste valuta en het vinden van analyses van analisten over bepaalde beursfondsen. Intelligent agents worden momenteel op zeer beperkte schaal toegepast. De reden hiervoor is dat HTML niet genoeg informatie weergeeft over de inhoud van webpagina’s. Verschillende andere protocollen zijn er al of worden ontworpen. Hiermee kunnen de problemen van HTML worden verholpen en kan het gebruik van intelligent agents sterk gaan groeien. Enkele bestaande toepassingen van intelligent Internet agents staan samengevat in een artikel in The European Accounting Review van september 1999. (Baldwin en Williams, 1999). Van alle genoemde mogelijkheden in deze paragraaf gebruiken de meeste ondernemingen nog maar een klein gedeelte. Men moet echter beseffen dat het World Wide Web pas enkele jaren bestaat. Ontwikkelingen op dit gebied gaan zeer snel en het is niet ondenkbaar dat toepassingen die nu state of the art zijn over enkele jaren de gewoonste zaak van de wereld zijn of zelfs al weer zijn vervangen door nieuwe ontwikkelingen.
5
De technische achtergrond hiervan is te lezen op bijvoorbeeld http://www.xml.org/ Gadomski and Casaccia, 1998. Agents and intelligence. http://wwwerg.casaccia.enea.it/ing/tispi/gadomski/gad-agen.html
6
12
Paragraaf 1.2 Problemen van financiële informatievoorziening via Internet. Beveiliging. Beveiliging is een van de issues die voor problemen kan zorgen, zowel bij financiële informatie als in het algemeen. Het probleem is dat het mogelijk is om van een afstand zonder dat de eigenaar van de site het weet de inhoud van een webpagina te wijzigen. Naast het veranderen van de gegevens op de site is het ook mogelijk dat virussen die bijvoorbeeld via E-mail en plug-ins binnenkomen de bestanden op de server beschadigen of volledig verwijderen. Hackers kunnen ook zonder wat te veranderen of schade aan te brengen zoeken naar gevoelige informatie waarmee zij hun voordeel kunnen doen. Dit is een van de problemen die door ondernemingen wordt onderschat. Het aantal virussen stijgt de laatste jaren zeer sterk en hackers maken steeds vaker misbruik van slechte beveiliging van computernetwerken. Chat rooms. Chat rooms zijn virtuele ‘ontmoetingsplaatsen’ waar bezoekers van de site kunnen discussiëren over allerlei onderwerpen. Omdat men achter zijn eigen computer zit en niemand je identiteit kent heeft men het idee anoniem te zijn. Niks is echter minder waar. Uitspraken die worden gedaan blijven vaak lang ergens staan op een harde schijf. Problemen ontstaan als werknemers van onderneming X zich als zodanig uitgeven in een chat room en uitspraken doen die de rest ziet als officiële uitspraken van de onderneming. Hyperlinks naar analisten. Op de site van de onderneming kunnen hyperlinks opgenomen worden naar webpagina’s buiten de eigen site. Op de inhoud van deze sites kan de onderneming geen enkele invloed of controle uitoefenen. Als een bezoeker van de site de hyperlink aanklikt heeft deze vaak het idee zich nog op de site van de onderneming te bevinden. Dit idee wordt vaak nog versterkt doordat de hyperlink wordt geladen in een gedeelte van de site van de onderneming. Dit wordt wel ‘framing’ genoemd. De bezoeker zal informatie die in het frame van de analist wordt weergegeven dan ook zien als een uitlating van de onderneming en op basis daarvan handelen. Om dit te voorkomen kan de onderneming geen hyperlinks opnemen naar externe webpagina’s. Ook kan een ‘disclaimer’ worden opgenomen. In de disclaimer kan de onderneming aangeven dat het hier de mening van een analist en niet de mening van de onderneming betreft en alle verantwoordelijkheid voor deze uitspraken uitsluiten. Deze moet dan bij de hyperlink staan of worden getoond voordat de webpagina van de analist wordt getoond. Datering van informatie op de site. Bezoekers van de site gaan er veelal van uit dat de inhoud van de site up-to-date is. Het kan dan ook zijn dat investeerders die alleen Internet gebruiken beslissingen nemen op basis van verouderde informatie op Internet. Om dit te voorkomen zijn er een aantal mogelijkheden: ten eerste kan alle verouderde informatie worden samengebracht in een archief, zodat duidelijk is dat het om oude informatie gaat. Ook is het mogelijk om alle informatie die wordt gepubliceerd te voorzien van een datum. Het steering committee van de FASB adviseert verder het vermijden van de verplichting om publicaties up-to-date te houden.
13
Geen visuele grens jaarverslag. Het gedrukte jaarverslag is een rapport met een begin en een eind en alles daartussen behoort tot het jaarverslag. Het jaarverslag op Internet daarentegen maakt onderdeel uit van een groter geheel, namelijk de site van de onderneming. Vaak staat het jaarverslag op het investor relations gedeelte van de site, samen met allerlei andere (financiële) informatie. Het jaarverslag is meestal de enige financiële informatie die is gecontroleerd door accountants. Doordat de grens van het jaarverslag niet duidelijk is ontstaan misverstanden over welke informatie er wel toe behoort en welke informatie niet. Om dit te voorkomen is het bijvoorbeeld mogelijk om het jaarverslag te voorzien van een rand die aangeeft dat men zich in het jaarverslag bevindt. De visuele grens kan ook worden versterkt door expliciet aan te geven wanneer men het jaarverslag verlaat en een bevestiging hiervoor te vragen. Accountantsverklaring. Als het jaarverslag op Internet in HTML wordt gepubliceerd dan wordt de accountantsverklaring vaak weggelaten. Of dit is toegestaan is onduidelijk. De Nederlandse wet zegt hierover in artikel 395 Boek 2 Burgerlijk Wetboek het volgende: “Wordt de jaarrekening op andere wijze dan ingevolge het vorige artikel [openbaarmaking door nederlegging ten kantore van het handelsregister] openbaar gemaakt, dan wordt in ieder geval de in artikel 393 lid 5 bedoelde accountantsverklaring toegevoegd.” In ‘Jaarverslaggeving op het Internet.’ (Blommaert en Mertens, 1998) worden twee meningen hierover weergegeven. De Audit Issues Task Force (AITF), een onderdeel van de AICPA, is van mening dat een jaarrekening op Internet moet worden gezien als een andere manier om de informatie te verstrekken en niet als een op zich zelf staand document. Op basis hiervan zou het niet mogelijk zijn deze jaarrekening van een accountantsverklaring te voorzien. Frielink (Frielink, 1997) is echter van mening dat het opnemen van een accountantsverklaring bij de jaarrekening op Internet moet worden gezien als ‘een nieuwe openbaarmaking in de zin van de Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994.’ Volgens Frielink is dit het geval als de jaarrekening niet op hetzelfde moment en niet in dezelfde vorm wordt gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld in HTML. Volgens Frielink zal de accountant dan moeten controleren dat de jaarrekening op Internet overeenkomt met de jaarrekening waarvoor de accountantsverklaring is afgegeven en zal hij voorafgaande toestemming moeten verlenen. Bij een verkorte weergave op Internet geldt naar mijn mening lid 2 van artikel 395 Boek 2 Burgerlijk Wetboek: “Wordt slechts de balans of de winst- en verliesrekening, al dan niet met toelichting, of wordt de jaarrekening in beknopte vorm op andere wijze dan ingevolge het vorige artikel [openbaarmaking door nederlegging ten kantore van het handelsregister] openbaar gemaakt,…. De in artikel 393 lid 5 bedoelde accountantsverklaring mag alsdan niet worden toegevoegd….” Er spelen ook nog andere problemen bij het wel of niet opnemen van de accountantsverklaring en de manier waarop deze wordt opgenomen. Een compleet en uitgebreid overzicht is opgenomen in ‘Financial reporting on the Internet and the external audit.’ (Debreceny en Gray, 1999) en in ‘Jaarverslaggeving op de elektronische snelweg.’ (Steensma, 1999). Een probleem is bijvoorbeeld dat de accountantsverklaring door de onderneming kan worden veranderd zonder dat de verantwoordelijke accountant dit weet. Hyperlinks vanuit en hyperlinks naar de accountantsverklaring zijn een ander probleem. Een hyperlink naar de accountantsverklaring door de onderneming kan namelijk een andere betekenis opleveren dan de controlerend accountant heeft bedoeld. Ook is het mogelijk dat ondernemingen een hyperlink maken naar de accountantsverklaring van een andere onderneming. Deze problemen kunnen mogelijk worden opgelost door de 14
accountantsverklaring op de site van het accountantskantoor te plaatsen zodat de accountant kan controleren dat er geen wijzigingen worden gemaakt. Ook de datering van de accountantsverklaring is van minder waarde omdat deze is opgenomen in een webdocument dat elk moment kan worden veranderd. De vraag is waar de verantwoordelijkheid van de accountant eindigt. Is dit bij het afgeven van de verklaring of moet de accountant de site van de klant actief monitoren om mogelijke wijzigingen te signaleren? Belangrijk is in ieder geval dat duidelijk wordt aangegeven op welke informatie de accountantsverklaring van toepassing is. Het weglaten van de toelichting op de jaarrekening. Het jaarverslag op Internet wordt vaak weergegeven in verkorte vorm. De vraag is of dit is toegestaan. Artikel 394 boek 2 Burgerlijk Wetboek zegt het volgende: “De rechtspersoon is verplicht tot openbaarmaking van de jaarrekening…”. In artikel 361 Boek 2 Burgerlijk Wetboek wordt de jaarrekening als volgt gedefinieerd: “In dit boek wordt onder jaarrekening verstaan: de balans en de winst en verliesrekening met de toelichting.” Naar mijn mening volgt hieruit dat de jaarrekening niet zonder toelichting mag worden gepubliceerd. Dit geldt zeker voor beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten omdat de SEC expliciet heeft gesteld dat het verspreiden van informatie in elektronische vorm aan dezelfde regels moet voldoen als het verspreiden van informatie via papier.7 In Nederland lijkt dit ook van toepassing bij beursgenoteerde ondernemingen. Op basis van de beursreglementen moeten alle investeerders van dezelfde informatie worden voorzien, zodat er geen voordeel ontstaat voor een bepaalde groep. Aangezien vooral individuele investeerders alleen Internet gebruiken voor het verzamelen van financiële informatie lijkt het mij voor de hand liggend dat op Internet het volledige jaarverslag moet worden weergegeven. Uitzondering hierop is echter de situatie waarin de onderneming op Internet een verkorte jaarrekening publiceert (en dit expliciet aangeeft) en tevens op de site de mogelijkheid biedt het gedrukte jaarverslag te bestellen. Welke standards zijn toegepast. Het is vaak onduidelijk welke GAAP worden toegepast. Dit komt door het internationale karakter van zowel Internet als de ondernemingen. Dit probleem is eenvoudig op te lossen door expliciet te vermelden op basis van welke GAAP wordt gerapporteerd. Verschillen met het gedrukte jaarverslag. Op dit moment is het jaarverslag op Internet nog een extra dienstverlening van de ondernemingen. Over een aantal jaren zal de situatie echter omgekeerd zijn. De redenen hiervoor zijn onder andere dat de kosten van jaarverslaggeving via Internet lager zijn en dat het sneller is. Ook worden via Internet meer belanghebbenden dan voorheen bereikt. Gedurende de periode waarin zowel gebruik wordt gemaakt van het gedrukte jaarverslag als het jaarverslag op Internet als primair verslaggevinginstrument ontstaan er problemen. Ten eerste zal de informatie in de twee jaarverslagen gelijk moeten zijn qua tijdstip van publicatie en inhoud. Hierdoor worden echter de mogelijkheden van het jaarverslag op Internet sterk verminderd. Ten tweede is er op dit moment nog geen regelgeving voor het jaarverslag op Internet, wat leidt tot een groot verschil in de kwaliteit van verslaggeving. Belanghebbenden weten wat ze van het gedrukte jaarverslag kunnen verwachten, namelijk hoogstaande kwaliteit voorzien van een accountantsverklaring. Het jaarverslag op Internet daarentegen kan de onderneming naar eigen inzicht opstellen. Dit kan zowel in het voordeel als in het nadeel 7
Securities Act Release No. 33-7233 (October 6, 1995). “The liability provisions of the federal securities laws apply equally to electronic and paper-bases media.”
15
werken van de belanghebbende, die alleen Internet gebruiken voor het verzamelen van financiële informatie. Verwacht mag echter worden dat zolang het gedrukte jaarverslag als belangrijkste van de twee wordt gezien het gebrek aan regelgeving zal werken in het nadeel van de belanghebbende.
Paragraaf 1.3 Financiële informatievoorziening door derden. Uit verschillende artikelen waarin onderzoek is gedaan naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening door ondernemingen blijkt dat naast ondernemingen zelf er ook veel externe informatieverschaffers zijn. Deze ondernemingen verschillen qua opzet, kosten voor gebruik en hoeveelheid en soort informatie. Ook is het mogelijk dat ondernemingen het ontwerp en onderhoud van de site uitbesteden aan derden. Hieronder zal ik in het kort enkele belangrijke initiatieven noemen op het gebied van financiële informatievoorziening door derden. EDGAR. Dit staat voor Electronic Data Gathering and Reporting. Het is een initiatief van de SEC. Alle beursfondsen moeten naast het deponeren van een gedrukt jaarverslag ook een elektronisch jaarverslag inleveren. Al deze jaarverslagen worden opgenomen in een grote database die via Internet kan worden doorzocht. Het probleem van deze database is dat deze alleen tekst bevat. Deze tekst is moeilijk te doorzoeken. Ook is het voor een database van groot belang dat alle elementen goed zijn gedefinieerd en met elkaar verbonden. Ook dit is nog in onvoldoende mate het geval bij EDGAR, al zijn er wel initiatieven om over te stappen op XML. Edgar Online / FreeEdgar. Enkele ondernemingen zijn ingesprongen op de problemen die bij het gebruik van EDGAR bestaan. Zij hebben de data die aangeboden wordt verbeterd, door het om te zetten in HTML en het mogelijk te maken de data te downloaden. Edgarscan. Dit is een voorbeeld van een intelligent agent die zijn gegevens uit de EDGAR database haalt. Hiermee is het mogelijk om analyses uit te voeren over ontwikkelingen van een bedrijf of een vergelijking van bijvoorbeeld bedrijven uit dezelfde bedrijfstak te maken. Een Java™ applet in het programma zorgt ervoor dat de gegevens worden weergegeven in grafieken. finance.yahoo.com/. Het gaat hier om een zogenaamde portal. Dit is een site waarvandaan men alles over een bepaald onderwerp kan vinden. Dus zowel de huidige aandelenkoers, het jaarverslag, persberichten, EDGAR en Reuters worden bij elkaar gebracht op één site. Daarnaast is een gedeelte van de informatie ook te downloaden. Op dit gebied zijn de laatste paar jaar ook zeer veel nieuwe ondernemingen ontstaan. Vergelijkbare sites in Europa zijn de site van de AEX in Nederland en Carol in Groot-Brittannië.8
8
Voor een overzicht van externe informatieverschaffers zie R. Molvar et al., 2000, hoofdstuk 6.
16
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader. Om deze scriptie in een breder perspectief te plaatsen wordt in dit hoofdstuk gekeken welke theorieën van toepassing zijn op de twee deelvragen. De nadruk zal in dit hoofdstuk liggen op positieve theorie9. Het doel van positieve theorie is fenomenen te verklaren en op basis van de theorie voorspellingen te doen over de ontwikkeling van deze fenomenen. Geprobeerd wordt dus een algemene regel te geven voor verschillen tussen financiële informatievoorziening tussen landen en voor de inhoud en hoeveelheid gepubliceerde informatie. Verschillen tussen de werkelijkheid en de theorie zijn vaak onvermijdelijk omdat de theorie uitgaat van bepaalde aannames die de werkelijkheid vereenvoudigen. Het zou gesteld kunnen worden dat uitzonderingen wenselijk zijn, omdat hiervoor verklaringen kunnen worden gezocht die de theorievorming kunnen verbeteren. Als een algemene regel is opgesteld is het mogelijk om uitspraken te doen over de waarschijnlijke uitkomsten van het onderzoek, dat zal worden besproken in hoofdstuk 4. Ook kunnen de resultaten van eerder onderzoek, die worden besproken in hoofdstuk 3, worden vergeleken met de theorie en kan worden geprobeerd eventuele afwijkingen van de theorie te verklaren. In de rest van dit hoofdstuk zal per deelvraag de bijbehorende theorie besproken. Op basis daarvan zal dan een verwachting worden uitgesproken over de uitkomsten van het onderzoek.
Paragraaf 2.1 Verschillen in financiële informatievoorziening. In deze paragraaf wordt gekeken naar verschillen tussen ondernemingen uit verschillende landen qua gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. Redenen voor verschillen zijn zeer divers. In Comparative International Accounting (Nobes en Parker, 1986) worden de meeste verschillen besproken. Verschillen kunnen ook worden veroorzaakt door de mate van gebruik van Internet in een land. Beide verschillen zullen worden toegelicht in een aparte subparagraaf. Paragraaf 2.1.1 Verschillen in accounting tussen landen. Er zijn grote verschillen tussen landen. Deze verschillen worden onder andere veroorzaakt door de cultuur, oftewel de normen en waarden die in een land gelden. Onder andere deze normen en waarden zorgen ervoor dat er verschillen ontstaan in het rechtssysteem, de manier waarop ondernemingen worden gefinancierd en de belastingwetgeving. Waarom worden deze verschillen onderzocht? Nobes en Parker noemen in Comparative international accounting vier redenen, namelijk: de historische, de multinational, de vergelijkings- en de harmonisatiereden. Vooral de vergelijkingsreden is hier van toepassing. Door een vergelijking te maken tussen alle landen is het mogelijk de landen in te delen in groepen met dezelfde kenmerken. Voordelen hiervan zijn onder andere dat landen kunnen kijken naar landen in dezelfde groep als er een accountingprobleem is en de manier waarop die landen dit probleem hebben opgelost. Gebruikers kunnen er (binnen bepaalde grenzen) vanuit gaan dat financiële informatie uit een ander land dat wel tot dezelfde groep behoort als het land waaruit de gebruiker afkomstig is op dezelfde manier kan worden geï nterpreteerd.
9
Zie Positive accounting theory (1986) Watts en Zimmerman voor een uitgebreide weergave van de ontwikkelingen op het gebied van accountingtheorie. Zie ook Externe verslaggeving in theorie en praktijk (1997) Hoogendoorn, Klaassen en Krens, Hoofdstuk 4: verslaggevingstheorieën.
17
Ook kunnen verschillen worden verklaard, zodat er meer begrip ontstaat tussen landen met verschillen. Oorzaken van verschillen. Voordat er een indeling gemaakt kan worden is het belangrijk de oorzaken van de verschillen te kennen. De eerste oorzaak die wordt genoemd door Nobes en Parker is het verschil in omgeving en cultuur. Verschillen in cultuur hebben ontegenzeggelijk invloed op de manier van verslaggeving. Culturele normen en waarden zijn echter te vaag en te indirect om verschillen in financiële informatievoorziening te verklaren. Het is dus zeker een oorzaak, maar om verschillen te verklaren zal gezocht moeten worden naar oorzaken die duidelijker in verband kunnen worden gebracht met het accountinggebied. Een van deze oorzaken is het wetgevingssysteem. Grofweg kan men spreken van twee wetgevingssystemen. Het eerste systeem is het ‘common law’ systeem dat vooral voorkomt in de Angelsaksische landen en de voormalige koloniën van Groot-Brittannië. Dit systeem wordt gekenmerkt door beperkte hoeveelheid wetgeving, die wordt geï nterpreteerd door de rechtbanken zodat een grote hoeveelheid jurisprudentie ontstaat. Het is minder abstract dan het ‘codified Roman law’ systeem omdat er een regel wordt gegeven voor een specifieke zaak. Dit in tegenstelling tot het genoemde ‘codified Roman law’ systeem dat probeert een algemene regel te formuleren. Het gevolg voor accounting is dat onder het ‘common law’ systeem er nauwelijks algemene regels zijn opgesteld over de manier waarop ondernemingen hun jaarverslag moeten samenstellen. In plaats van wetgeving is het het accountantsberoep zelf geweest dat regels heeft opgesteld over de accountingpraktijk. Dit in tegenstelling tot het ‘codified Roman law’ systeem waar algemene regels zijn opgesteld voor accounting en financiële verslaggeving. De volgende oorzaak voor verschillen in financiële verslaggeving is de manier waarop ondernemingen worden gefinancierd. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds landen waar de financiering vooral plaatsvindt door banken, de overheid en door de eigenaren zelf en anderzijds landen waar de financiering plaatsvindt door kapitaal aan te trekken van private aandeelhouders op de kapitaalmarkt. Deze indeling heeft grote gevolgen voor onder andere de hoeveelheid gepubliceerde financiële informatie en de inhoud van de gepubliceerde informatie. Wordt een onderneming namelijk gefinancierd door de overheid, banken of door eigen kapitaal van de eigenaren dan is er veel minder behoefte aan openbare financiële informatie, omdat de financiers in de contracten afspraken maken over verplichte financiële informatievoorziening door de onderneming. De vraag naar openbare financiële informatie komt in dit soort landen dan ook voornamelijk van de fiscus. Hierdoor worden de financiële verslaggevingregels gedomineerd door belastingafwegingen. Een andere oorzaak die Nobes en Parker noemen is het belastingsysteem. Van belang is niet zozeer het belastingssysteem zelf als wel de mate waarin dit systeem invloed heeft (gehad) op de financiële informatievoorziening. Bij het vorige punt is dit gedeeltelijk al behandeld. In landen waar het belastingssysteem een belangrijke invloed heeft gehad op de financiële informatievoorziening worden bepaalde posten anders gewaardeerd dan in landen waarin de kapitaalmarkt invloed heeft gehad op de financiële informatievoorziening. Een voorbeeld hiervan is de afschrijving van materiele vaste activa. In Duitsland, een land waar de belastingregels grote invloed hebben gehad, moet de afschrijving, zowel fiscaal als bedrijfseconomisch plaats vinden op basis van de belastingregels. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de afschrijving in Groot-Brittannië, een land waar het belastingsysteem nauwelijks invloed heeft gehad op de financiële informatievoorziening. Hier moet 18
afschrijving plaatsvinden op basis van een faire allocatie van de kosten aan de perioden waarin het activum wordt gebruikt. Ook de sterkte, grootte en kwaliteit van het accountantsberoep kan worden gezien als een van de oorzaken van verschillen in financiële informatievoorziening tussen landen. Wel moet echter worden opgemerkt dat de eerder genoemde oorzaken ook een grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het accountantsberoep. Het gebrek aan een grote groep private aandeelhouders en beursgenoteerde ondernemingen in sommige landen heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat de vraag naar accountants in die landen veel kleiner was dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Groot-Brittannië, waar financiering van ondernemingen voornamelijk plaatsvindt door private aandeelhouders. Ook inflatie kan als een oorzaak worden genoemd. Ook hier was vooral de manier waarop gereageerd werd van belang. In de Angelsaksische landen waren het vooral de accountantsorganisaties die reageerden, terwijl in de Europese continentale landen het vooral de overheid was die maatregelen trof om de gevolgen van inflatie op een juiste manier weer te geven in de gepubliceerde financiële informatie. Deze oorzaak kan eigenlijk worden gezien als een incidentele oorzaak, samen met enkele andere incidentele oorzaken die de ontwikkeling van financiële informatievoorziening in bepaalde landen hebben beï nvloed. Een goed voorbeeld hiervan is de economische crisis in de Verenigde staten in de jaren twintig en dertig. Deze crisis leidde tot de invoering van de SEC, wat als gevolg had dat Amerikaanse verslaggeving vanaf dat moment moest voldoen aan strikte en zeer uitgebreide regelgeving. Een ander voorbeeld is de invoering van de Vierde Europese richtlijn. Elementen hierin waren voor sommige landen compleet nieuw en soms zelfs tegenstrijdig met de manier van financiële informatievoorziening tot dan toe. De laatste oorzaak die genoemd moet worden is de invloed van de kolonisering. Voormalige koloniën zijn zodanig beï nvloed dat de financiële informatievoorziening vaak zeer grote overeenkomsten vertoond met het land waarvan zij een kolonie zijn geweest. Samengevat kan worden gezegd dat er verschillende oorzaken zijn die ervoor gezorgd hebben dat er verschillen zijn ontstaan in de financiële informatievoorziening. Als belangrijkste oorzaak moet echter worden genoemd de manier waarop ondernemingen worden gefinancierd. Aan de ene kant dus ondernemingen die gefinancierd werden door grote aantallen private aandeelhouders en aan de andere kant ondernemingen die vooral werden gefinancierd door de eigenaren, banken en de overheid. Financiering door private aandeelhouders leidt tot een splitsing tussen financiële informatievoorziening voor belastingdoeleinden en voor investeringsdoeleinden. Private financiering zorgde ook voor meer vraag naar openbare financiële informatie en daarmee tot een groter aantal accountants. Over het algemeen is het systeem van financiering door private aandeelhouders ook geassocieerd met het ‘common law’ systeem, alhoewel Nederland hierop een uitzondering is. Verschillen in financiële informatievoorziening. Nadat de oorzaken van de verschillen zijn vastgesteld is het mogelijk om te kijken welke verschillen uit deze oorzaken zijn voortgekomen. Gedeeltelijk zijn deze verschillen al bij de oorzaken genoemd. Het eerste verschil is de toepassing van het ‘fairness’ concept. Dit houdt in dat het inzicht voor gaat ten opzichte van de correcte toepassing van de regels10. Er mag dus van de regels worden afgeweken indien het inzicht dit vereist. Dit concept wordt vaak verward met het 10
In Nederland wordt dit weergegeven in artikel 362 lid 4. boek 2 Burgerlijk Wetboek.
19
‘substance over form’ concept. Dit is echter niet hetzelfde aangezien bij dit laatste concept niet mag worden afgeweken van de regels. Het ‘fairness’ concept wordt vooral toegepast in landen waar private aandeelhouders een grote rol spelen en waar belasting en wetgeving weinig invloed hebben gehad op de regulering van de financiële informatievoorziening. Dit zijn vooral de Angelsaksische landen. Het volgende verschil dat Nobes en Parker aangeven is de invloed van de belastingregels. Dit is echter de oorzaak van verschillen en niet zozeer een verschil in financiële informatievoorziening op zich. Het derde verschil is conservatisme. Over het algemeen kan conservatisme worden gezien als de tegenhanger van fairness. De mate waarin financieel informatie in landen conservatief is hangt voor een groot gedeelte af van de gebruikers van die informatie. In Duitsland waar ondernemingen voor een groot gedeelte zijn gefinancierd door banken wordt meer gebruik gemaakt van conservatisme als gevolg van het feit dat de banken voornamelijk geï nteresseerd zijn in de kredietwaardigheid van de onderneming. Dat continentaal Europese landen over het algemeen conservatiever ingesteld zijn dan de Angelsaksische landen blijkt uit enkele onderzoeken die Nobes en Parker noemen (Comparative International Accounting, bladzijde 33). De mate waarin gebruik wordt gemaakt van voorzieningen en reserves is ook een verschil tussen landen. Conservatieve landen en landen waarin de belastingregels een belangrijke rol spelen maken vooral gebruik van voorzieningen. Vaak wordt dit gezien als een vorm van ‘income smoothing’. In landen waarin de kapitaalmarkt een belangrijke rol speelt worden voorzieningen vaak niet toegestaan of alleen onder zeer strenge waarderingsregels. De Angelsaksische landen zijn hiervan een voorbeeld, terwijl Duitsland een land is waar ‘income smoothing’ geen onbekend verschijnsel is. De waarderingsgrondslag is het volgende verschil. Internationaal zijn er grote verschillen in de overheersende waarderingsgrondslag. In landen waar wetgeving en de belastingwetten een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de financiële informatievoorziening is vaak gekozen voor de waardering die het minste ruimte geeft voor persoonlijke inschatting. Waardering tegen historische kosten is hier de overheersende grondslag. Over deze waardering kunnen namelijk nauwelijks misverstanden ontstaan. Duitsland is hiervan een voorbeeld. Het tegenovergestelde is waardering tegen vervangingswaarde. Vooral in Nederland is dit principe tot voor kort onder andere door Philips toegepast. De meeste Angelsaksische landen gaan ook uit van waardering op basis van historische kosten. Het volgende verschil is consolidatie en dan met name wanneer deze verplicht is ingevoerd. De Verenigde Staten waren een van de eerste landen waar consolidatie werd toegepast. Redenen hiervoor waren onder andere dat er daar sprake was van zeer veel fusies, dat de New York Stock Exchange consolidatie accepteerde en dat geconsolideerde financiële informatie gebruikt mocht worden voor belastingdoeleinden. Ook in Groot-Brittannië en Nederland werd consolidatie al voor de Tweede Wereldoorlog toegepast. Continentaal Europese landen waren ook op dit gebied weer later. Nobes en Parker noemen hiervoor als redenen: de wettelijke verplichting om afzonderlijke balansenvoor elke onderneming samen te stellen, minder grote ondernemingen en de invloed van de banken als belangrijkste financiers, die liever uitgesplitste financiële informatie hadden. Sinds de invoering van de Zevende Richtlijn in Europa zijn bijna alle ondernemingen verplicht te consolideren.
20
Uniformiteit is een verschil dat eigenlijk vooral voortkomt uit de invloed van de overheid en de belastingwetten. Goede voorbeelden van uniforme financiële informatievoorziening zijn Frankrijk, België, Spanje en Japan. Ook de invoering van de Vierde richtlijn heeft gezorgd voor een bepaalde mate van uniformiteit in de Europese Unie. De Angelsaksische landen hebben over het algemeen minder uniformiteit, hoewel de invoering van de Vierde Richtlijn er voor heeft gezorgd dat Nederland en Groot-Brittannië ook moeten voldoen aan een bepaalde mate van uniformiteit. De Verenigde Staten zijn hierop een uitzondering. Uitgebreide regelgeving door de SEC heeft hier voor een hoge mate van uniformiteit gezorgd. Nobes en Parker noemen als volgende verschil de format, de vormgeving van de financiële informatie. Verschillen zitten in de volgorde van de items in de balans en de vorm van de balans. Deze verschillen leveren echter nauwelijks problemen op voor gebruikers. Internationale classificatie van financiële verslaggeving. Nu de verschillen bekend zijn is het mogelijk om de landen in te delen in groepen met vergelijkbare verslaggevingsystemen. Nobes heeft dit gedaan aan de hand van een onderzoek naar ondernemingen uit ontwikkelde Westerse landen. Het onderzoek werd uitgevoerd door per land te kijken naar een negental vragen. Deze vragen zijn gebaseerd op de verschillen die genoemd zijn. Een vraag was bijvoorbeeld welke soort gebruikers vooral gebruik maakt van de gepubliceerde financiële gegevens van een onderneming. Verder werd gekeken naar de mate van invloed die wetgeving en belastingregels hebben gehad op de regels voor het opstellen van financiële informatie. Andere vragen waren de mate van conservatisme en de uniformiteit tussen ondernemingen in de toepassing van de regels.11 Op basis van dit onderzoek komen Nobes en Parker tot de indeling die is weergegeven in bijlage 512. De eerste splitsing vindt plaats op basis van de manier van financieren. Voor deze splitsing werd sterk bewijs gevonden in het onderzoek. Ook de verdere onderverdeling werd voldoende ondersteunt door het onderzoek. Paragraaf 2.1.2 Verschillen in Internetgebruik. Per land bestaan grote verschillen in de mate van gebruik van Internet.13 Vooral in de Verenigde Staten wordt veel gebruik gemaakt van dit nieuwe medium. Europa volgt op een behoorlijke afstand, maar deze afstand wordt kleiner. Het is waarschijnlijk dat het gebruik van Internet door de bevolking van invloed is op de mate van Internetgebruik voor financiële informatievoorziening door ondernemingen. Als in een bepaald land nauwelijks gebruik wordt gemaakt van Internet zullen ondernemingen uit dat land minder snel geneigd zijn een investor relations gedeelte toe te voegen aan de website, als er al een website aanwezig zou zijn. Uiteraard is het totaal aantal gebruikers van Internet geen exacte weergave van het aantal belanghebbenden dat gebruik maakt van financiële informatie die via Internet wordt verspreid door ondernemingen. Cijfers over dit gebruik zijn echter niet bekend.Cijfers over het totaal gebruik van Internet in een land wel, zodat deze cijfers moeten worden gebruikt. Volgens de theorie van network externalities stijgt het nut van een standaard (in dit geval het gebruik van Internet als middel om financiële informatie te communiceren) met het aantal gebruikers van de standaard. Toegepast op de hypothese dat er verschillen zullen zijn tussen jaarverslagen 11
Voor een uitgebreide weergave van dit onderzoek wordt verwezen naar Nobes, C. W., ‘A judgmental international classification of financial reporting practices’ (1983). Journal of business finance and accounting, Spring. 12 Classificatie van de landen volgens Nobes en Parker, Comparative international accounting, hoofdstuk 4 figuur 4.4, bladzijde 61. 13 Zie Bijlage 1: Internetgebruik per land.
21
van internationale beursgenoteerde ondernemingen blijkt echter, dat deze theorie niet zozeer van toepassing is op het gebruik van Internet in een bepaald land als wel op het totale Internetgebruik in de gehele wereld. De reden hiervoor is dat de genoemde ondernemingen wereldwijd opereren en belanghebbenden (en vooral beleggers) uit de hele wereld afkomstig zijn. Paragraaf 2.1.3 Onderzoeksverwachting. Op basis van de theorie die in deze paragraaf is besproken is het te verwachten dat er grote verschillen zijn in de financiële informatievoorziening van ondernemingen uit verschillende landen. De verschillen op basis van de theorie gaan echter vooral over de waardering en het al dan niet opnemen van posten in de jaarrekening. Bijvoorbeeld het wel of niet waarderen op basis van historische kosten en het al dan niet opnemen van bepaalde voorzieningen. Andere verschillen kunnen in dit onderzoek ook naar voren komen. De format is hiervan een voorbeeld. Het opnemen van een kasstroomoverzicht is in sommige landen normaal terwijl dit in andere landen niet of nauwelijks gebeurt. De mate waarin ondernemingen in een land worden verplicht onderdelen in het jaarverslag op te nemen (wel of geen uniformiteit) is ook een basis voor verschillen. De hoeveelheid gebruikers van Internet in een land zou ook een factor kunnen zijn waardoor ondernemingen meer of minder informatie via dit medium verspreiden. Mijn verwachting is echter dat er geen significante verschillen zullen zijn in de informatievoorziening via Internet. De te onderzoeken ondernemingen betreffen in dit onderzoek namelijk internationale beursgenoteerde ICT ondernemingen. Investeerders uit zeer veel landen investeren in deze ondernemingen en de ondernemingen zijn zich hiervan bewust. De ondernemingen zullen dan ook proberen de investeerders zoveel mogelijk te voorzien van informatie, ongeacht of deze informatievoorziening in het thuisland wel of niet verplicht is. Internet is hiervoor het juiste medium. De buitenlandse kleine beleggers worden vooral via dit medium bereikt. Dit sluit direct aan op subparagraaf 2.1.2 waarin wordt aangegeven dat deze ondernemingen niet zozeer kijken naar het aantal Internetgebruikers in hun eigen land als wel naar het totaal aantal gebruikers. Andere voordelen zijn dat financiële informatievoorziening via dit medium niet of nauwelijks aan wetgeving of regels is gebonden en nauwelijks extra kosten met zich meebrengt. Ondernemingen hebben dus een lage drempel om via Internet alle belanghebbenden van de juiste informatie te voorzien. Een andere reden waarom ik geen significante verschillen verwacht is dat de ondernemingen werkzaam zijn in dezelfde bedrijfstak. Zij zullen niet voor elkaar onder willen doen qua informatievoorziening via Internet. Internet is voor deze ondernemingen namelijk het juiste medium om te laten zien dat zij onderdeel uit (willen) maken van de ‘nieuwe economie’.
22
Paragraaf 2.2 Vrijwillige disclosure door ondernemingen. In deze paragraaf wordt een theoretisch kader gegeven voor de tweede deelvraag van de probleemstelling. Deze deelvraag luidt als volgt: “Gebruiken beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen het Internetjaarverslag om extra informatie of functionaliteit toe te voegen?” Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet als eerste worden gekeken waarom ondernemingen überhaupt informatie verschaffen aan buitenstaanders. Dit zal gebeuren aan de hand van de agency theorie, de signaling theorie, de political costs en de kostenbaten analyse. De nadruk ligt vooral op het vrijwillig openbaar maken van financiële informatie. Paragraaf 2.2.1 Agency theorie. Deze theorie wordt besproken aan de hand van het artikel ‘Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure’ van Jensen en Meckling (1976). Voordat de theorie wordt behandeld zal eerst worden aangegeven van welke aannames in deze theorie wordt uitgegaan. De eerste aanname is een wereld waarin geen sprake is van belasting. De tweede aanname is de efficiënte markthypothese. Deze hypothese wordt als volgt gedefinieerd14: ‘an efficient financial market exists when security prices reflect all available public information about the economy, about financial markets, and about the specific company involved’. Financiële markten zijn dus in hoge mate concurrerend en de deelnemers zijn goed geï nformeerde kopers en verkopers. Een implicatie hiervan is onder andere dat beleggers kijken naar de waarde of de cashflow van een onderneming en dus niet kunnen worden misleid door creatief boekhouden. Alle meest recente informatie is in de aandelenprijzen verwerkt. Bij de bespreking wordt echter uitgegaan van de semi-sterke vorm van de efficiënte markthypothese. Dit houdt in dat alleen alle publiekelijk beschikbare informatie wordt weerspiegeld in de prijzen. In de praktijk houdt dit in dat extra informatie die wordt gepubliceerd door een onderneming van waarde is voor beleggers. De laatste aanname is de werking van het Capital Asset Pricing Model15 (CAPM). Samen met het feit dat er geen sprake is van belasting houdt dit in dat de waarde van de onderneming onafhankelijk is van de manier van financieren. De agency theorie is gebaseerd op de scheiding van eigendom en bestuur van de onderneming. Tussen het management van de onderneming en de eigenaren ontstaat dan een ‘agency relationship’ die door Jensen en Meckling als volgt wordt gedefinieerd16: ‘A contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent’. Het gevolg van het delegeren van de beschikkingsbevoegdheid over de onderneming is dat de agent geneigd is de onderneming te managen op een manier die niet in overeenstemming is met de wensen van de principalen. De agent zal geneigd zijn middelen van de onderneming aan te wenden voor zijn persoonlijke behoeftevoorziening. Dit vermindert de waarde van de onderneming en de principalen zullen dit willen voorkomen. Dit kan worden voorkomen door ervoor te zorgen dat het gedrag van de agent overeenkomt met 14
Voor een bespreking van de efficiënte markthypothese zie hoofdstuk 3 van ‘Financial management and policy’ (1998) Van Horne, J. C. 15 Voor een bespreking van het Capital Asset Pricing Model zie hoofdstuk 3 van ‘Financial management and policy’ (1998) Van Horne, J. C. 16 Paragraaf 1.4, ‘Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure.’ Jensen en Meckling.
23
het door de principalen gewenste gedrag. Dit kan bijvoorbeeld door zijn loon contractueel afhankelijk te maken van de waarde van de onderneming, zodat de agent zal proberen de waarde van de onderneming te maximaliseren. Het contract alleen is echter niet voldoende. Er moet worden gecontroleerd of de agent het contract ook nakomt. Dit brengt echter kosten met zich mee, namelijk monitoring kosten (de kosten die de principaal maakt om te agent te controleren), bonding kosten (de kosten die de agent maakt om de principaal er van te overtuigen dat hij zich houdt aan de afspraken) en de residual kosten (kosten die ontstaan doordat ondanks de monitoring en bonding kosten het gedrag van de agent niet volledig aansluit bij de wensen van de principalen). Deze drie soorten kosten staan bekend als de agency kosten. Het blijkt nu dat deze kosten per definitie betaald worden door de agent. Dit zal ik illustreren aan de hand van een voorbeeld17. Stel dat een onderneming volledig in het bezit is van een ondernemer/eigenaar. Het maakt nu voor de waarde van de onderneming niet uit of deze eigenaar middelen van de onderneming aanwendt voor persoonlijke behoeftebevrediging of dat hij zich salaris laat uitbetalen dat hij voor deze behoeftebevrediging aanwendt. Deze ondernemer besluit nu aandelen uit te geven. Hierdoor vermindert zijn percentage bezit in de onderneming, wel houdt hij volledig zeggenschap. Hierdoor wordt de ondernemer agent voor dat gedeelte aandelen dat door externe aandeelhouders (de principalen) wordt gehouden. Het gevolg is dat het nu wel degelijk uitmaakt op wat voor manier de eigenaar/agent in zijn behoeftebevrediging voorziet. Doet hij dit op basis van zijn salaris dan kost elke gulden behoeftebevrediging hem een gulden salaris. Hij kan echter ook gebruik maken van de middelen van de onderneming. Elke gulden behoeftebevrediging kost hem nu echter maar een gedeelte van een gulden. In het geval dat hij 25% van de aandelen heeft verkocht kost elke besteding van ondernemingsmiddelen hem maar (100%-25%) maal een gulden, dus drie kwartjes. Het resterende deel, een kwartje, wordt opgebracht door de nieuwe aandeelhouders. Dit resulteert in een lagere waarde van de onderneming voor de aandeelhouders. Beleggers anticiperen op dit gedrag van de eigenaar/agent en zijn dan ook niet bereid de volledige prijs voor de aandelen te betalen. Dit wordt als volgt verwoord in het artikel van Jensen en Meckling: ‘For a claim on the firm of (1-á) the outsider will pay only (1- á) times the value he expects the firm to have given the induced change in the behavior of the ownermanager.’(bladzijde 318). Het blijkt dus dat de kosten van het veranderde gedrag van de eigenaar/agent volledig door hemzelf moeten worden opgebracht omdat de investeerders anticiperen op deze kosten en deze incalculeren in de prijs die ze willen betalen voor de aandelen. Om deze kosten te verminderen zal de eigenaar/agent een contract aangaan met de nieuwe aandeelhouders, waarin wordt overeengekomen dat de eigenaar/agent beslissingen zal nemen die in overeenstemming zijn met de wensen van de principalen. Een bekend voorbeeld hiervan is het afhankelijk maken van het salaris van de eigenaar/agent van de winst van de onderneming. Ook zal er controle worden uitgevoerd op de naleving hiervan, enerzijds door monitoring kosten en anderzijds door bonding kosten. Over het algemeen gebeurt dit in de vorm van het overleggen van een, door een externe accountant, gecontroleerde jaarrekening. Uiteraard zal dit alleen gebeuren als de agency kosten (contract en controle) lager zijn dan de waardedaling van de onderneming als gevolg van anticiperen van de externe aandeelhouders, zodat het per saldo een voordeel voor de eigenaar/agent oplevert.
17
Voor een uitgebreide beschrijving van de agency kosten van het aantrekken van extra vermogen wordt verwezen naar ‘Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure.’ Jensen en Meckling.
24
Als blijkt dat de agency kosten inderdaad lager zijn dan zal de eigenaar/agent dus vrijwillig overgaan tot het openbaar maken van financiële informatie. Trekken we deze redenering door, dan zou gesteld kunnen worden dat elke extra (financiële) informatievoorziening leidt tot een vermindering van de agency kosten en dus tot een stijging van de waarde van de onderneming voor beleggers, die bereid zijn een hogere prijs te betalen voor de aandelen, wat in het voorbeeld leidt tot een grotere opbrengst van de verkoop van de aandelen door de eigenaar/agent. Als het aantrekken van extern eigen vermogen dan zoveel kosten met zich meebrengt waarom zien we dan geen ondernemingen die volledig met vreemd vermogen zijn gefinancierd? Dit komt omdat vreemd vermogen verschaffers dan te veel risico lopen. Namelijk zowel risico dat de onderneming failliet gaat en het risico dat de eigenaar alleen nog maar zeer risicovolle projecten neemt, omdat het risico hiervan volledig bij de vreemd vermogenverschaffers ligt en de mogelijke hoge opbrengsten van deze projecten bijna volledig aan de eigenaar toekomen. Er is echter nog een andere reden. Namelijk een zelfde soort redenering als in het geval van financiering door het uitgeven van aandelen aan externe financiers. Dit zal ik weer illustreren aan de hand van een eenvoudig voorbeeld18. We gaan weer uit van een onderneming die volledig eigendom is van de bestuurder. Stel dat de eigenaar de keus heeft tussen twee investeringsprojecten met dezelfde verwachte uitkomst. Het enige verschil is de variantie (ó²) van de twee projecten, waarbij de variantie van project 1 kleiner is dan die van project 2, dus ó²1 < ó²2. Als de eigenaar de keuze tussen de twee projecten mag maken en nadat hij de keus heeft gemaakt vreemd vermogen aantrekt om de projecten te financieren, dan heeft hij geen voorkeur voor een van de twee projecten. Heeft de eigenaar echter de mogelijkheid om vreemd vermogen aan te trekken vóórdat hij een keus maakt tussen de twee projecten dan heeft hij wel een voorkeur. De reden hiervoor is dat de totale waarde van de onderneming gelijk is, ongeacht welk project wordt gekozen. De waarde van het vreemd vermogen hangt echter wel af van het project dat wordt gekozen. De waarde van het vreemd vermogen is namelijk lager als gekozen zou worden voor het project met de hogere variantie. Dit is te verklaren door het feit dat de vreemd vermogenverschaffers meer risico lopen dat de onderneming het geleende bedrag niet kan terugbetalen. Het volgende zal nu gebeuren: de eigenaar zal aan de vreemd vermogenverschaffers beloven project 1 te kiezen (het project met de kleinere variantie) en nadat hij het vreemd vermogen heeft ontvangen toch project 2 kiezen (het project met de hogere variantie). Wat resulteert (als de waarde van de totale onderneming gelijk blijft ongeacht welk project wordt gekozen en de waarde van het vreemd vermogen niet gelijk is bij de keuze voor één van de twee projecten) is dat de waarde van het eigen vermogen ook verandert. En wel in precies de omgekeerde volgorde als het vreemd vermogen. De waarde van het eigen vermogen zal stijgen als in plaats van het project met de lagere variantie toch wordt gekozen voor het project met de hogere variantie. Het blijkt dus dat de waarde van het vreemde vermogen daalt als gevolg van het kiezen voor het project met de grotere variantie door de eigenaar van de onderneming. Uiteraard zullen de vreemd vermogenverschaffers hierop anticiperen. Dit wordt als volgt door Jensen en Meckling weergegeven: ‘If the bondholders cannot do so [voorkomen dat de eigenaar het investeringsprogramma veranderd], and if they perceive that the manager has the opportunity 18
Voor een uitgebreide beschrijving van de agency kosten van het aantrekken van vreemd vermogen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van ‘Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure.’ van Jensen en Meckling.
25
to take distribution 2 they will pay the manager only B2 for the claim X*, realizing that his maximizing behavior will lead him to choose distribution 2.’ B2 staat hier voor de marktwaarde van het uitgeleende bedrag als project twee wordt gekozen en X* staat voor het vaste bedrag dat de vreemd vermogenverschaffers na afloop van de lening terug krijgen. Ook in dit geval blijkt het aantrekken van extern vermogen dus te resulteren in kosten voor de eigenaar. Ook al kiest de ondernemer het project met de lage variantie, toch zullen de vreemd vermogen verschaffers hiervoor niet de volledige marktwaarde willen betalen, maar alleen het bedrag dat zij zouden betalen als de eigenaar het risicovollere project had gekozen. Het blijkt dus dat de kosten die samenhangen met het aantrekken van vreemd vermogen weer volledig betaald worden door de eigenaar van de onderneming. Om deze kosten te verminderen zal de eigenaar/agent een contract aangaan met de vreemd vermogenverschaffers waarin wordt overeengekomen dat de eigenaar/agent beslissingen zal nemen die in overeenstemming zijn met de wensen van de vreemd vermogenverschaffers. Een bekend voorbeeld hiervan is dat de verhouding vreemd/eigen vermogen aan bepaalde eisen moet voldoen. Ook zal er controle worden uitgevoerd op de naleving hiervan, enerzijds door monitoring kosten en anderzijds door bonding kosten. Over het algemeen gebeurt dit in de vorm van het overleggen van een door een externe accountant gecontroleerde jaarrekening. Deze kosten zijn de agency kosten van het aantrekken van vreemd vermogen. Jensen en Meckling breiden hun betoog uit door te stellen dat naarmate er meer met extern vermogen is gefinancierd de agency kosten zullen toenemen, omdat de eigenaar meer reden heeft om extra middelen van de onderneming voor persoonlijke doeleinden te gebruiken. Het resultaat hiervan is dat het steeds aantrekkelijker wordt voor de eigenaar/agent om contracten aan te gaan en deze te laten controleren door de leveranciers van het externe vermogen of door een externe accountant. Ook stellen ze een hypothese op dat de totale agency kosten groter worden naarmate de onderneming groter wordt, omdat het moeilijker en kostbaarder wordt het management van de onderneming te monitoren. Paragraaf 2.2.2 Signaling theorie. Net als in de vorige paragraaf wordt ook hier weer uitgegaan van de efficiënte markthypothese in de semi-sterke vorm. Ook wordt er hier vanuit gegaan dat er geen sprake is van verplichte publicatie van financiële informatie. De signaling theorie wordt besproken in een artikel van Ross (1979) en deze paragraaf is grotendeels gebaseerd op dat artikel. De signaling theorie gaat niet zoals de agency theorie uit van één eigenaar/manager van de onderneming, maar gaat uit van de werkelijk bestaande situatie, namelijk een managementteam dat het bestuur van de onderneming vormt en geen grootaandeelhouder als bestuurder. Het management van de organisatie is voor het verwerven van extra inkomsten dan ook aangewezen op de prestatieafhankelijke beloning. De aandeelhouders, die het risico dragen van de onderneming, sluiten namelijk contractueel uit dat de manager, die geen risico draagt19, op grote schaal gaat handelen in de aandelen van de onderneming op basis van de inside informatie die deze manager bezit20.
19
Het management loopt wel risico, namelijk het risico dat de onderneming failliet gaat en als gevolg daarvan er geen vraag meer is naar de diensten van het management. 20 Soms wordt dit wel toegestaan, maar dan als een onderdeel van het inkomen van de manager. Het effect hiervan wordt in de rest van deze paragraaf genegeerd.
26
De situatie die nu op basis van de efficiënte markthypothese en het bovenstaande ontstaat is de volgende: (Ross (1979), bladzijde 184) ‘in a competitive market (with no mandated disclosure) the manager of firms will find their compensation linked directly to the fortunes of the firm on an ongoing basis and will be precluded from profiting directly from inside information.’ De enige manier om in deze situatie te profiteren van inside informatie is dus door deze informatie openbaar te maken waardoor de waarde van de onderneming stijgt en dus ook de compensatie voor het management van de onderneming. Vooral in het geval van positieve informatie is er dus een motief om dit openbaar te maken. Hoe zit het dan met ondernemingen die geen of negatieve informatie hebben, is er in dit geval een prikkel om deze informatie achter te houden? Deze redenering gaat niet op. Beleggers gaan er namelijk vanuit dat alleen het management van een onderneming met slecht nieuws geen informatie openbaar maakt. Beleggers zullen dus niet uitgaan van het gezegde: “geen nieuws is goed nieuws”, integendeel het stilzwijgen van het management van een onderneming zal als slecht nieuws worden opgevat. Het gevolg hiervan is dat ondernemingen die echt geen nieuws hebben door beleggers gelijk worden behandeld als ondernemingen met slecht nieuws. Dus ook het management van ondernemingen met geen nieuws heeft een reden om dit bekend te maken. Zelfs de ondernemingen met slecht nieuws hebben een reden om dit openbaar te maken. Doen zij dit namelijk niet dan zullen zij door beleggers gelijk worden behandeld als ondernemingen met nog slechter nieuws. De vraag is vervolgens op welke manier informatie openbaar gemaakt moet worden. Een persbericht waarin het management aangeeft dat het goed gaat en de winsten zullen stijgen is niet voldoende. Het management van ondernemingen met slecht nieuws kan dit persbericht namelijk ook maken. Dit probleem wordt als volgt opgelost: het management van een onderneming dat echt goed nieuws heeft te melden zal dit bericht openbaar maken en tegelijkertijd aangeven dat het management van de onderneming er zelf in gelooft door een persoonlijke garantie te geven. Deze garantie kan meerdere vormen aannemen. Een voorbeeld: een onderneming heeft enkele innovaties ontwikkeld op basis waarvan de kosten aanzienlijk zullen dalen en de winst de komende jaren zal gaan stijgen. Deze informatie is echter complex om richting de markt te communiceren en voor beleggers is het moeilijk in te schatten welke winststijging valt te verwachten door de innovaties. Beleggers zouden de waarde van de informatie dus lager kunnen inschatten of het bericht kunnen zien als niet juist. Aangezien het management exact weet welke gevolgen de innovaties hebben zal zij een persoonlijke garantie kunnen afgeven door het vaste salaris dat zij ontvangen te halveren. Hiermee geven zij aan dat zij voldoende vertrouwen hebben in de winststijging en dat zij denken dat de compensatie die zij door de winststijging verwachten opweegt tegen de verlaging van het vaste salaris. Dit is wel een zeer directe manier van het afgeven van een garantie en in de praktijk gebeurt dit vaak op andere manieren. Een veel gebruikt instrument is bijvoorbeeld de dividendpolitiek van een onderneming. Het passeren van het dividend wordt bijvoorbeeld gezien als een negatief bericht en geeft dus ook aan dat het management minder winstafhankelijke beloning tegemoet kan zien. Een aankondiging van een onderneming dat het dividend wordt verhoogd is daarentegen een sterk signaal dat de winst van de onderneming zal stijgen. Het management zal dit bericht alleen verspreiden als zij dit ook waar kan maken. Het later intrekken van de dividendverhoging wordt door de markt namelijk sterk afgestraft. Hoe laat het management van een onderneming nu weten dat zij geen nieuws hebben te melden? Ook zij hebben een motief om dit te communiceren naar de markt om zich te 27
onderscheiden van ondernemingen met slecht nieuws. Een manier om dit te doen is door aan te geven dat het huidige dividendniveau wordt gehandhaafd. Dit onderscheidt deze ondernemingen voldoende van ondernemingen met slecht nieuws, die geen nieuws zullen verspreiden. Er ontstaat zo dus een gradatie van ondernemingen. De onderneming met het beste nieuws zal zich willen onderscheiden van de onderneming met iets minder nieuws enzovoort. Zelfs ondernemingen met negatief nieuws zullen zich willen onderscheiden van ondernemingen met nog slechter nieuws omdat zij anders door de markt op dezelfde manier worden behandeld als de onderneming met het slechtste nieuws. Uiteraard is dit een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Zaken als timing van openbaarmaking en de gevolgen van de verschillende signalen spelen ook een belangrijke rol. Deze zaken veranderen de validiteit van de signaling theorie echter niet, maar beï nvloeden alleen de toepassing in specifieke situaties en zullen dus niet behandeld worden. Het blijkt dus dat het in het eigenbelang van het management is om financiële informatie vrijwillig openbaar te maken. De vraag blijft dan waarom er uitgebreide regelgeving bestaat over het openbaar maken van financiële informatie. De voordelen en nadelen van verplichte openbaarmaking hangen af van de theorie die men aanhangt. In de zojuist besproken theorie blijkt dat verplichte openbaarmaking overbodig is. De klassieke theorie gaat echter uit van het feit dat inside informatie niet openbaar wordt gemaakt en dat insiders deze informatie zullen exploiteren om hun inkomen te verhogen. De vraag is nu welke van deze theorieën de juiste is. De theorieën gaan uit van verschillende uitgangspunten. De klassieke theorie gaat ervan uit dat er geen beperkingen zijn voor een insider om inside informatie te exploiteren. De signaling theorie gaat van de efficiënte markthypothese en van een efficiënte arbeidsmarkt voor managers, zodat managers contractueel afzien van handelen in aandelen van de eigen onderneming. Toch is het niet zo dat verplichte openbaarmaking van financiële informatie per definitie negatief is, als wordt aangenomen dat de signaling theorie de juiste is. Blijkt het namelijk zo te zijn dat de kapitaalmarkt of de arbeidsmarkt voor managers niet volledig perfect is, dan kan het verplicht openbaar maken van financiële informatie enkele voordelen opleveren. Kapitaal zal efficiënter worden belegd en het voordeel dat insiders hebben ten opzichte van externe beleggers wordt weggenomen. Er zijn echter ook nadelen aan verplichte informatievoorziening. Als de regelgeving namelijk leidt tot extra informatievoorziening brengt dat voor de onderneming kosten met zich mee. Ten eerste kosten van het verzamelen en publiceren van de informatie. Ten tweede de kosten die het publiceren van concurrentiegevoelige informatie met zich meebrengt. Ook het ontwikkelen en invoeren van de wetgeving brengt echter kosten met zich mee. Ook moet de overheid controleren of de regels worden nageleefd en eventueel zorgen dat naleving wordt opgelegd. De netto kosten van verplichte informatievoorziening kunnen vanuit het perspectief van de signaling theorie echter lager uitvallen. De activiteiten die de kosten veroorzaken kunnen namelijk worden gezien als een substituut voor activiteiten die anders door de markt zelf hadden moeten worden uitgevoerd. Theoretisch zou het zelfs zo kunnen zijn dat verplichte informatievoorziening een goedkoper alternatief is dan vrijwillige informatievoorziening, doordat de kosten van de contracten met het management hoger zijn dan de kosten van verplichte informatievoorziening.
28
Paragraaf 2.2.3 Political costs21. Ondernemingen moeten rekening houden met het politieke proces dat plaatsvindt in de landen waarin ze zijn vertegenwoordigd. Het politieke proces bestaat namelijk uit het herverdelen van middelen die zijn verkregen uit de samenleving. Uitgaande van het feit dat ook de politici waardemaximaliserend zijn, is het politieke proces dus een concurrentiestrijd voor de te verdelen middelen. De reden dat ondernemingen zich hiermee bezig houden is dat zij dit proces willen beï nvloeden. Kosten die hierbij gemaakt worden zijn information, lobbying en coalition kosten. Kosten worden gemaakt doordat ondernemingen zich verenigen in belangengroepen, die informatie inwinnen over de mogelijke effecten van de beslissingen van de overheid. Ook proberen zij het proces te beï nvloeden door te lobbyen. De overheid gebruikt de financiële informatie die door ondernemingen worden gepubliceerd vaak in het politieke proces. Voorbeelden hiervan zijn de hoge winsten die worden behaald en volgens politici aanleiding kunnen zijn voor een belastingverhoging. De gevolgen van het (vrijwillig) publiceren van financiële informatie kan dus grote gevolgen hebben, maar ook het gebruik van verschillende mogelijkheden in financiële verslaggeving kan leiden tot grote gevolgen. Ondernemingen zullen proberen de winst zo laag mogelijk te laten uitkomen om op deze manier een mogelijke herverdeling van middelen in het nadeel van de onderneming te voorkomen. Paragraaf 2.2.4 Kostenbaten analyse. Ondanks het feit dat de theorieën in de vorige paragrafen aan lijken te geven dat het voordelig is voor de leiding van een onderneming om zoveel mogelijk financiële informatie openbaar te maken moet dit toch enigszins worden genuanceerd. De huidige kapitaalmarkt verwacht steeds frequentere en uitgebreidere (financiële) informatie van ondernemingen. Bijvoorbeeld uit concurrentieoogpunt is dit echter niet altijd wenselijk. Concurrenten willen maar al te graag een kijkje in de keuken nemen en door het verstrekken van (te) veel informatie werkt de onderneming hier in feite zelf aan mee. Voorbeelden op dit gebied zijn het activeren van research en development kosten. Het IASC verplicht in bepaalde gevallen zelfs het activeren van development kosten in IAS 9. Het gaat in dit soort gevallen echter vaak om de ontwikkeling van producten die in de toekomst een comparatief voordeel ten opzichte van de concurrentie moet opleveren. Het lijkt dan ook niet verstandig diezelfde concurrent hierover vroegtijdig kennis van te laten nemen. In het algemeen kan gesteld worden dat een onderneming alleen over zal gaan tot het verstrekken van (extra) financiële informatie als de baten de kosten overschrijden. Als kosten moeten dan niet alleen de kosten van het verzamelen, verwerken en verspreiden van de informatie worden meegenomen, maar ook de indirecte kosten zoals de agency, signaling en political kosten. Ook moet hierbij rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de drie theorieën tegenovergestelde maatregelen vragen. Agency en signaling theorie geven aan dat meer of betere financiële informatie voordelig is voor de onderneming. De ‘political’ kosten hiervan geven echter aan dat juist informatie moet worden verschaft die de winst verminderd, dus toch ‘window-dressing’. Paragraaf 2.2.5 Onderzoeksverwachting. De agency theorie en de signaling theorie geven aan dat ondernemingen vrijwillig zoveel mogelijk informatie zullen verschaffen zolang dat voordelen oplevert. Extra informatie zorgt ervoor dat het verschil in de kennis over de gang van zaken in een onderneming wordt verkleind en beleggers zullen dit waarderen, echter alleen zolang de baten opwegen tegen de 21
Zie hoofdstuk 10: Accounting and the political process, Watts en Zimmerman (1986) Positive accounting theory.
29
kosten. De politieke kosten van extra informatievoorziening geeft echter aanleiding om minder relevante informatie te publiceren. De vraag is nu in hoeverre de theorieën het gedrag van ondernemingen qua extra financiële informatievoorziening via Internet zullen beï nvloeden. De kosten zijn over het algemeen laag doordat informatie eenmalig op Internet moet worden gezet. De vraag is echter in hoeverre beleggers extra informatievoorziening via Internet zullen waarderen. De extra informatie moet namelijk in dit geval niet zozeer worden gezien als informatie die niet via andere kanalen kan worden verkregen maar meer als het aanbieden van extra mogelijkheden, zoals het downloaden van bestanden en het weergeven van het jaarverslag in meer talen en valuta. Aangezien vooral individuele beleggers Internet gebruiken om informatie over ondernemingen in te winnen is deze extra informatievoorziening wel van waarde. Individuele beleggers hebben namelijk vaak niet de tijd en het geld om via andere kanalen aan dezelfde informatie te komen. Het exacte effect van deze informatievoorziening is echter zeer moeilijk in te schatten. Omdat het in het onderzoek gaat om ICT ondernemingen die graag willen laten zien wat zij kunnen bieden en omdat het bieden van deze extra informatievoorziening lage kosten met zich meebrengt, verwacht ik dat er wel gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om via Internet extra informatie aan te bieden. Wel moet er onderscheid worden gemaakt tussen extra functionaliteit en extra informatie. In het onderzoek zal zowel de functionaliteit als de extra informatie worden getoetst. De verwachting is dan dat extra functionaliteit veelvuldig wordt toegepast door alle ondernemingen. Qua extra informatievoorziening verwacht ik echter dat alleen ondernemingen uit landen die sterk georiënteerd zijn op de kapitaalmarkt extra informatie zullen verschaffen.
30
Hoofdstuk 3: Literatuuroverzicht. In dit hoofdstuk zal een overzicht worden gegeven van bestaande literatuur die in de afgelopen jaren is verschenen. In de eerste paragraaf zullen enkele algemene artikelen met betrekking tot elektronische verslaggeving worden besproken. In paragraaf 3.2 zal een aantal onderzoeken naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening worden besproken.
Paragraaf 3.1 Ontwikkelingen in de financiële informatievoorziening. De algemene verwachting is dat onder invloed van Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) veel gaat veranderen. Voorbeelden hiervan beginnen de laatste paar jaar duidelijk zichtbaar te worden. Het is mogelijk om met behulp van een computer met Internetverbinding je werk te doen, je sociale contacten te onderhouden en in je levensonderhoud te voorzien, zonder dat het nog nodig is je huis te verlaten. De veranderingen door ICT is een proces dat enkele decennia in beslag zal nemen. Dit proces is eigenlijk al aan de gang sinds de uitvinding van de computer. Het tijdperk waarin wij leven wordt dan ook wel het informatietijdperk genoemd. Enkele auteurs hebben aandacht besteed aan verschillende aspecten van het informatie tijdperk. Het tijdperk waarin we ons nu bevinden, het informatietijdperk, ontstond rond 1950 met de uitvinding van de transistor en de eerste commerciële computer. De drijvende kracht in dit tijdperk is de computer en niet zoals in het agrarische tijdperk fysieke arbeid of machines zoals in het industriële tijdperk. De computer in combinatie met communicatiemiddelen maakt het mogelijk om informatie snel en goedkoop te verwerken. Veranderingen die het informatietijdperk met zich meebrengt en de gevolgen voor de financiële informatievoorziening zijn beschreven door onder andere Wallman in een serie artikelen over de toekomst van accounting en financiële rapportage (Wallman, 1995, 1996, 1997) en door Elliott (Elliott, 1992). Beide auteurs kijken hierbij echter vanuit een verschillende invalshoek. Wallman kijkt hierbij puur naar veranderingen die van invloed zijn op de financiële informatievoorziening. Elliott daarentegen kijkt vanuit een breder perspectief en komt pas in een later stadium terug op de gevolgen voor de financiële informatievoorziening. Wallman noemt als eerste verandering de items die moeten worden opgenomen in de financiële rapportages van ondernemingen. Tot nu toe heeft het systeem van waardering van de materiele activa goed voldaan. Op dit moment is het echter zo dat de boekwaarde van activa op de balans zeer onrealistisch is en niet bruikbaar als informatie. Een ander groot probleem is de immateriële activa die onder het huidige systeem niet of nauwelijks op de balans voorkomen. Voor sommige ondernemingen is dit juist hun grootste waardedrijver. Het probleem wordt nog vergroot doordat deze (immateriële) activa juist steeds belangrijker worden. Een voorbeeld hiervan is human resources. Doordat het werk steeds kennisintensiever wordt, bepaalt de kwaliteit en ervaring van werknemers de waarde van de onderneming en niet het gebouw waarin deze mensen het werk uitvoeren. De tweede verandering die Wallman noemt is de frequentie en tijdigheid waarmee financiële informatievoorziening plaatsvindt. De toenemende turbulentie kan een onderneming op korte termijn zeer sterk beï nvloeden. Voorbeelden hiervan zijn het toepassen van risicovolle 31
financiële instrumenten die binnen enkele dagen het risicoprofiel van een onderneming zeer sterk kunnen veranderen22 en steeds kortere levenscycli van producten.Het is dan ook maar de vraag of ons huidige systeem van jaarlijkse controles door accountants en kwartaalrapportages nog voldoet. De derde verandering is het veranderende concept van ondernemingen. Voorbeelden zijn virtuele ondernemingen, met als belangrijkste activa human resources en E-business, waarbij de grenzen tussen ondernemingen vervagen. Probleem hierbij is dat niet duidelijk is welke onderneming welke informatie moet opnemen in het jaarverslag. Als laatste verandering worden de distributiekanalen waarlangs de ondernemingen hun financiële rapportage verspreiden genoemd. Door de huidige staat van de technologie is het (op korte termijn) mogelijk belanghebbenden online toegang te verschaffen tot een database op basis waarvan zij zelf hun financiële rapporten kunnen samenstellen. Zoals gezegd bekijkt Elliott de veranderingen vanuit een breder perspectief. Als eerste verandering noemt hij de focus van de onderneming. Deze verschuift van intern en star naar klantgericht en flexibel. In het industriële tijdperk was een van de belangrijkste succesfactoren massaproductie. De onderneming was intern gericht om de processen te beheersen en star omdat afwijkingen in het productieproces zo veel mogelijk moesten worden voorkomen. Het bekendste voorbeeld hiervan is de T-Ford die verkrijgbaar was in alle kleuren zolang het maar zwart was. Door de moderne technologie is het echter mogelijk om steeds meer productvarianten te ontwikkelen en de onderneming die het beste kan voorzien in de wensen van de klant is het meest succesvol. De veranderingen leiden tot een klantgerichte focus en de structuur van de organisatie wordt veranderd van een hiërarchische naar een netwerkstructuur. De tweede verandering is de manier waarop het management de organisatie aanstuurt. In het industriële tijdperk werd op basis van het aantal te produceren producten een budget vastgesteld. Managers in alle lagen van de onderneming werden op basis hiervan beoordeeld. In het informatietijdperk werkt dit systeem, de piramidestructuur, niet. Als oplossing noemt Elliott de netwerkstructuur. Deze structuur vereist een andere manier van managen, namelijk meer flexibel en gericht op de mens die in het informatietijdperk wordt gezien als een van de belangrijkste productiemiddelen. Elke werknemer moet meewerken om de productiecyclus te versnellen en de kwaliteit te verbeteren om de klanten tevreden te stellen. De netwerkstructuur stelt het management verder in staat een grote mondiale onderneming te besturen, iets wat voorheen nauwelijks mogelijk was. De algemene problemen waarvoor ondernemingen komen te staan zijn hierbij besproken. Elliott kijkt vervolgens wat hiervan de gevolgen zijn voor de financiële verslaglegging (management accounting), de financiële informatieverzorging (financial accounting) en voor het accountantsberoep, de opleidingen tot accountant en het wetenschappelijk onderzoek. Ik zal alleen stil staan bij de problemen voor de financiële informatieverzorging. Elliott trekt de doeltreffendheid van GAAP in twijfel. Het eerste probleem van GAAP is dat het beperkt is tot financiële informatie. Investeerders zijn niet alleen geï nteresseerd in financiële gegevens maar willen ook weten wat de missie en de strategie van een onderneming is. Ook willen zij weten hoe de onderneming presteert in vergelijking met de concurrent. Verder zijn ze geï nteresseerd in de moderne waardedrijvers als human resources, kwaliteit en klanttevredenheid. GAAP voorziet investeerders van ‘periodic, historical, cost-basis 22
Zie Carol J. Loomis. Untangling the derivatives mess. In: Stephen A. Zeff, Bala G. Dharan, Readings and notes on financial accounting 5th edition. New York: McGraw-Hill, bladzijde 364-378. Hierin word beeldend weergegeven welke risico’s zijn verbonden aan het toepassen van risicovolle financiële instrumenten. Het faillissement van Barings is ook een voor zich zelf sprekend voorbeeld.
32
statements. Elk van deze woorden is volgens Elliott een probleem. Periodiek is een probleem omdat de markt te veranderlijk is om nog per jaar of kwartaal te rapporteren. Historisch omdat belanghebbenden kijken naar toekomstige cashflows, die de waarde van de onderneming bepalen. De cijfers van het voorafgaande jaar zijn in deze turbulente tijden vaak geen goede voorspelling van de toekomstige winsten. Informatie op basis van historische kosten vormt een probleem omdat de waarde van activa en passiva zeer snel kunnen veranderen door bijvoorbeeld het toepassen van financiële instrumenten. Het laatste probleem is de vorm waarin dit alles wordt gepresenteerd. Elliott doelt hiermee op informatievoorziening in samengevatte rapporten. Door ICT is het nu namelijk mogelijk om de ruwe data op real-time basis te verstrekken zodat belanghebbenden hun eigen analyses en rapporten kunnen samenstellen. Samengevat zien de twee auteurs dus veranderde ondernemingen qua focus, structuur en benodigde aansturing. Deze nieuwe ondernemingen moeten de items die zij opnemen in hun financiële informatievoorziening aanpassen aan de eisen die (potentiële) investeerders stellen. Daarnaast moet deze informatievoorziening frequenter plaatsvinden en moet het concept van informatievoorziening worden herzien in de richting van online toegang tot een database met daarin de ruwe data van de onderneming. In hoeverre hebben deze twee auteurs gelijk als ze stellen dat de huidige financiële informatievoorziening aan vervanging toe is? Als dit echt zo was zouden volgens de agency theorie en de signaling theorie ondernemingen vrijwillig de informatie bekend maken waar de beleggers behoefte aan hebben. Als zij dit namelijk zouden doen dan zouden de beleggers de financiële situatie en het toekomstperspectief van de organisatie beter kunnen inschatten wat de agency kosten zou verminderen en dus een voordeel voor het management zou opleveren. Ook zouden zij door uitgebreidere informatie te verspreiden beter in staat zijn om signalen aan de kapitaalmarkt af te geven over (verbeterde) winstgevendheid. Het blijkt echter dat in de praktijk er geen sprake is van vrijwillige verspreiding van meer, frequentere of andersoortige (financiële) informatie. Dit zou kunnen betekenen dat de ‘political’ kosten een grotere rol spelen dan de agency en signaling kosten. Dit lijkt echter niet erg voor de hand liggend. Men zou dan ook kunnen stellen dat de huidige manier van informatievoorziening dus niet aan vervanging toe is. Dit lijkt ook niet helemaal de realiteit weer te geven. Moderne waardedrijvers spelen een steeds sterkere rol en zullen dus op de een of andere manier moeten worden opgenomen in de financiële informatievoorziening. Het voortbestaan van de huidige manier van financiële informatievoorziening zou ook kunnen betekenen dat de baten van de gewenste financiële informatievoorziening niet opwegen tegen de kosten. Dit lijkt meer voor de hand te liggen. Frequentere en uitgebreidere informatievoorziening brengt veel kosten met zich mee, vooral als informatie moet worden verschaft over items die voorheen niet werden gerapporteerd. Het gaat ook nog eens over items die niet gewaardeerd kunnen worden op de manier die nu gebruikelijk is, namelijk historische kosten. Het blijft nu de vraag hoe alle veranderingen dan wel moeten worden doorgevoerd. Het is moeilijk om al deze veranderingen door middel van één nieuw model van financiële informatievoorziening allemaal in voldoende mate op te lossen. Het is echter wel belangrijk hierover vast na te denken en mogelijke oplossingen aan te dragen. Elliott draagt geen nieuw model aan, in plaats daarvan geeft hij enkele algemene tips die rechtstreeks afgeleid zijn van de genoemde problemen. Wallman gaat echter wel uitgebreid in op mogelijkheden voor een nieuw model, namelijk in het tweede en laatste artikel uit de serie.
33
In het tweede artikel (Wallman, 1996) presenteert Wallman de ‘colorized approach’. Dit model legt niet zozeer de nadruk op recognition (de items die wel of niet moeten worden opgenomen in het jaarverslag) maar meer op het nut, de relevantie en bruikbaarheid van informatie. Deze informatie moet dan worden gepresenteerd in een aantal verschillende ‘lagen’ van informatie. Er worden dus ‘informatielagen' toegevoegd die steeds minder goed voldoen aan de vereisten van recognition en steeds minder goed controleerbaar zijn. Het huidige systeem zou dan moeten gelden als de eerste laag, waarna andere ‘informatielagen’ worden toegevoegd die onderling aan dezelfde vereisten voldoen. Voordeel hiervan is dat niet alleen gekeken wordt of een item voldoet aan de vereisten van recognition maar dat eerst gekeken wordt naar het nut van een item en pas dan in welke laag dat item thuishoort. Belangrijk is dat de verschillende ‘lagen’ worden gespecificeerd en dat wordt aangegeven welke items in welke laag thuishoren en welke graad van controle bij welke ‘laag’ hoort. Het belangrijkste verschil met het huidige model is dat er ook plaats is voor toekomstgerichte informatie, informatie waarvan de waardering niet met grote zekerheid kan worden vastgesteld en niet-financiële informatie. Op deze manier kunnen dus ook de items die steeds belangrijker worden in het informatietijdperk zoals bijvoorbeeld human resources en klanttevredenheid worden opgenomen. Wallman presenteert in het vierde artikel een ander model. Dit is het ‘access’ accounting model waarnaar werd verwezen bij de bespreking van databases in het vorige hoofdstuk. Dit model kan worden gezien in het verlengde van het ‘colorized’ model. Nadruk bij dit model ligt namelijk niet op welke gegevens worden gerapporteerd maar meer op de manier waarop de informatie wordt gerapporteerd. De nadruk ligt op de invloed van informatie- en communicatietechnologie op financiële informatievoorziening. Volgens hem moet een nieuw model worden ontworpen zonder daarbij te kijken naar het huidige model. Het huidige model, periodieke, samengevatte op historische kosten gebaseerde rapportage, is namelijk ontstaan in een andere tijd. Gezien vanuit dat perspectief was het huidige model de juiste keuze. Zou er op dit moment echter een nieuw model moeten worden ontworpen dan zou dit niet lijken op het huidige model. Bij het opstellen van het jaarverslag wordt namelijk zeer veel tijd en moeite gestopt in het samenvatten van informatie die later door de gebruiker weer zoveel mogelijk wordt uitgesplitst. Bij het opstellen van een nieuw informatievoorzieningsysteem moeten we in het achterhoofd houden voor wie we dit doen. De FASB, het orgaan dat accounting standards opstelt in opdracht van de SEC formuleert dit als volgt in Statement of Financial Accounting Concepts No. 1 paragraaf 34: “Financial reporting should provide information that is useful to investors, potential investors and creditors and other users in making rational investment, credit and similar decisions.” Welk model zou dan wel worden ontworpen als we de huidige en toekomstige staat van de technologie combineren met de wensen van de gebruikers? De technologie maakt het mogelijk grote hoeveelheden informatie te analyseren met behulp van intelligent agents en moderne visualisatie technieken. De gebruikers lijken de voorkeur te hebben voor ruwe data in plaats van samengevatte informatie, als zij met de ruwe data beter in staat zijn de onderneming te beoordelen. Het Jenkins rapport23 zegt hierover: “Users have insatiable appetites for information. Some of that information is essential to their work, other portions are helpful, and the remainder is interesting but rarely results in key decisions.” 23
Een rapport van de AICPA over de inhoud en toekomst van het jaarverslag.
34
Volgens Wallman zou dit model er als volgt uitzien. Alle transacties die een onderneming doet met derden wordt real-time opgenomen in een database. Gebruikers krijgen toegang tot deze database. Met behulp van analyse programma’s en visualisatietechnieken kunnen de gebruikers vervolgens zelf financiële rapporten samenstellen op basis van hun eigen wensen. Daarnaast kan de onderneming op basis van de data gewoon een standaardjaarverslag blijven uitbrengen. Dit nieuwe model brengt veel verandering met zich mee. De nadruk zal niet meer liggen op recognition maar op een voldoende detailniveau en integriteit van de gegevens in de database. Naast financiële informatie kan ook toekomstgerichte en niet-financiële informatie worden opgenomen in de database. De genoemde problemen worden hierdoor opgelost: het is mogelijk om real-time toekomstgerichte op actuele waarde gebaseerde informatie te verspreiden. Het lost volgens Wallman zelfs nog meer op. Bijvoorbeeld de informatie overload, waarvan volgens sommigen24 sprake is. Nieuwe regels zouden namelijk alleen maar zorgen voor meer mogelijkheden en niet voor nog dikkere jaarverslagen, omdat de gebruiker en de onderneming allebei een keuze maken uit de verschillende mogelijkheden. Het nieuwe model brengt niet alleen veel veranderingen met zich mee voor de gebruikers en de ondernemingen. De rol van de controlerend accountant zal verschuiven naar een controle gericht op de integriteit van de data en het proces op basis waarvan de gegevens tot stand komen. Het nieuwe model levert echter ook nieuwe problemen op. Bijvoorbeeld de beveiliging, de integriteit van de data en de snelheid van Internet. Een groot probleem is de toegang die concurrenten krijgen tot de gegevens van de onderneming. Als mogelijke oplossing hiervoor noemt Wallman toegang verschaffen tot verschillende detailniveaus van de database aan verschillende gebruikersgroepen. Naar mijn mening neemt dit echter een groot voordeel weg, namelijk de democratisering van informatie die in de inleiding is besproken. Wallman voert als argument aan dat de informatie die dan aan iedereen ter beschikking wordt gesteld nog steeds diverser is dan nu het geval is en dat hierdoor de overdaad aan informatie wordt tegengegaan. Het zal niet meer zo zijn dat de onderneming een jaarverslag opmaakt waarin één optie wordt gekozen en de berekening op basis van andere opties moet worden toegelicht in het jaarverslag. Deze opties zijn via de database van de onderneming te bekijken. Een volgend probleem dat kort wordt aangestipt is het korte termijn denken dat kan ontstaan. Dit is een probleem dat niet moet worden onderschat. De mogelijkheid bestaat dat managers van ondernemingen zich gaan richten op korte termijnresultaten wat vaak inhoud dat suboptimale beslissingen worden genomen. Wallman ziet dit echter anders. Volgens hem zal het de beslissingen eerder verbeteren en leiden tot geduldigere investeringsbeslissingen. Als reden hiervoor noemt hij dat onzekerheid wordt weggenomen door de toegenomen frequentie van verslaggeving en doordat relevantere informatie wordt gecommuniceerd naar belanghebbenden.
24
Zie hierover: Ray J. Groves “Financial disclosure: when more is not better.” en Dennis R. Beresford en John A. Depp “Financial statement disclosures: too many or too few?” Beide in : Stephen A. Zeff en Bala G. Dharan, Readings and notes on financial accounting 5th edition. New York: McGraw-Hill
35
Paragraaf 3.2 Overzicht van onderzoek naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. Al het onderzoek dat heeft plaatsgevonden over het gebruik van Internet voor informatievoorziening stamt uit de laatste vijf jaar. Een groot gedeelte van dit onderzoek komt uit de Verenigde Staten, maar ook in Europa zijn verschillende onderzoeken naar dit fenomeen gedaan. Zoals gezegd in de inleiding is dit onderzoek in te delen in drie categorieën. Deze indeling zal in deze paragraaf worden gebruikt. De eerste categorie is onderzoek naar het gebruik door ondernemingen binnen een land. De tweede categorie onderzoekt welke factoren het Internetgebruik voor financiële informatievoorziening door ondernemingen bepalen. De laatste categorie kijkt naar verschillen tussen landen qua gebruik en inhoud van websites. In deze paragraaf bespreek ik maar een gedeelte van alle artikelen die over dit onderwerp zijn verschenen. Onder andere in Business reporting on the Internet: a discussion paper issued by the IASC staff, hoofdstuk 3 (IASC, 1999) en Electronic distribution of business reporting information hoofdstuk 4 (R. Molvar et al., 2000) worden overzichten gegeven van bestaande artikelen over dit onderwerp. De aandacht bij dit overzicht zal uitgaan naar het jaarverslag en aanverwante financiële informatie op Internet. Andere financiële informatievoorziening wordt verder buiten beschouwing gelaten om een goede vergelijking met het onderzoek in het volgende hoofdstuk mogelijk te maken. Categorie 1: Onderzoek naar het gebruik van Internet voor het verspreiden van het jaarverslag binnen één land. Deze categorie onderzoek kan worden betiteld als beschrijvend. Indien een nieuw fenomeen, hetgeen verspreiding van het jaarverslag via Internet is, wordt onderzocht is dit meestal in de vorm van beschrijvend onderzoek. Dit verklaart waarom de meeste artikelen zich in deze categorie bevinden. In deze paragraaf zal ik mij beperken tot de belangrijkste resultaten uit de artikelen. Voor zaken als onderzoeksopzet en details verwijs ik naar de artikelen zelf die opgenomen zijn in de literatuurlijst. Als eerste artikel bespreek ik het artikel ‘Jaarverslaggeving via Internet: de stand van zaken in Nederland.’ (Pronk en Gelderman, 1997). Dit artikel is een overzicht van het gebruik van Internet door beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen voor hun externe verslaggeving. Het blijkt dat ongeveer een derde van de ondernemingen een Internetsite heeft. 72% hiervan heeft financiële informatie in wat voor vorm dan ook op de site. Van de 180 onderzochte ondernemingen hebben er maar 11 de volledige jaarstukken op Internet staan en maar 9 ondernemingen hebben de accountantsverklaring opgenomen. In het artikel ‘jaarverslaggeving op Internet’ (Blommaert en Mertens, 1999) wordt niet alleen gekeken naar de mate van aanwezigheid van Nederlandse ondernemingen op Internet, maar ook naar de manier waarop dit gebeurt. De resultaten zijn als volgt: 98% heeft een website, 95% hiervan heeft financiële informatie. 75% heeft het jaarverslag (geheel of gedeeltelijk) op Internet staan. Verder wordt in dit artikel gekeken naar de manier waarop de ondernemingen de site hebben ingericht. De resultaten hiervan zijn als volgt: 7 van de 33 ondernemingen die het jaarverslag op Internet hebben staan bieden dit in zowel HTML als PDF formaat aan. 19 van de 33 Nederlandse ondernemingen bieden de site alleen in het Engels aan, wat het 36
internationale karakter van Internet benadrukt. Verder wordt het gedrukte jaarverslag vergeleken met het jaarverslag op Internet (73% is identiek) en wordt er gekeken hoeveel ondernemingen de mogelijkheid bieden het gedrukte jaarverslag via de Internetsite te bestellen (58% geeft dit expliciet aan). Een voorbeeld van een onderzoek in een ander Europees land is het artikel ‘External reporting of accounting and financial information via the Internet in Spain’ (Gowthorpe en Amat, 1999). Dit is zoals in alle gevallen een onderzoek naar beursgenoteerde ondernemingen. 74% heeft een website en 25% hiervan heeft (een gedeelte van ) het jaarverslag op de site staan. Verder wordt gekeken naar de taal waarin de site kan worden gelezen. 28 van de 61 ondernemingen bieden de mogelijkheid om (een gedeelte van) de site in het Engels te lezen. Een ander Europees onderzoek is ‘ The Internet as a vehicle for investor relations: the Swedish case’ (Hedlin, 1999). Hierin worden drie ontwikkelingsfasen voor verslaggeving via Internet genoemd. De eerste fase is het oprichten van een website. De tweede fase wordt gekenmerkt door het communiceren van financiële informatie via Internet. Ondernemingen die zich in de laatste fase bevinden maken gebruik van de unieke kenmerken en mogelijkheden die Internet biedt. In dit artikel worden 60 beursgenoteerde ondernemingen onderzocht. De ondernemingen zijn ingedeeld in drie gelijke groepen. De eerste groep bestaat uit ondernemingen waarvan de aandelen het meeste worden verhandeld. De tweede groep bestaat uit de kleinere fondsen en de derde groep bestaat uit hightech en betrekkelijk nieuwe ondernemingen. Resultaten uit dit onderzoek van september 1998 laten het volgende zien: 98% van de ondernemingen heeft een website en 85% hiervan geeft financiële informatie op de site. Het merendeel hiervan is in de vorm van complete jaarverslagen, exacte cijfers hierover worden echter niet gegeven. De rest van het onderzoek gaat dieper in op de gebruikte mogelijkheden zoals hyperlinks en de mogelijkheid bestanden te downloaden. Het volgende artikel is ‘Financial information on the Internet: a survey of the homepages of Austrian companies.’ (Pirchegger en Wagenhofer, 1999) Dit artikel onderzoekt het Internetgebruik door Oostenrijkse ondernemingen. Het onderzoek is zowel in december 1997 als op 31 december 1998 gedaan, zodat een vergelijking in de tijd mogelijk is. Vergelijking met de andere artikelen in deze paragraaf is echter moeilijk omdat het onderzoek criteria van websites beoordeelt en op basis daarvan een score toekent. Vergelijking tussen de jaren is wel zeer goed mogelijk. Hieruit komt naar voren dat er gemiddeld een grote verbetering is in de gebruikte criteria. Criteria waarnaar werd gekeken waren bijvoorbeeld de inhoud van de site, gebruikte technologie en de weergave van up-to-date informatie. In ‘Financial reporting on the Internet by leading UK companies’ (Craven en Marston, 1999) wordt onderzoek gedaan naar de invloed van de grootte van de onderneming en de invloed van de sector waarin een onderneming zich bevindt op de hoeveelheid financiële informatie die via Internet wordt verspreid. Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren is echter eerst onderzoek gedaan naar de mate van aanwezigheid van Britse beursgenoteerde ondernemingen op Internet. De resultaten zijn als volgt: 74% had een website, 71% daarvan verspreidt financiële informatie via de site, 44% geeft het volledige jaarverslag weer en de resterende 27% geeft een gedeelte of een samenvatting van het jaarverslag. ‘A survey on the use of the Internet for investor relations in the USA, the UK and Germany’ (Deller, Stubenrath en Weber, 1999) is een artikel waarin de drie genoemde landen worden vergeleken qua gebruik van Internet voor investor relations door beursgenoteerde ondernemingen. Ook dit onderzoek bestaat echter voor een deel uit een beschrijvend 37
onderzoek waarin gebruik per land wordt onderzocht. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren: 95% van de Amerikaanse ondernemingen had een website, tegenover 85% voor Groot-Brittannië en 76% voor Duitsland. Het opnemen van financiële informatie op de site wordt in dit onderzoek gemeten door de aanwezigheid van investor relations webpagina’s. De Amerikanen scoren wederom het hoogst met 91%, Groot-Brittannië en Duitsland blijven hierbij ver achter met respectievelijk 72% en 71%. Hierna wordt specifiek gekeken naar onderdelen van het jaarverslag die zijn opgenomen. 95% van de Amerikaanse ondernemingen met investor relations webpagina’s gaf zowel de balans als de resultatenrekening weer. Voor Groot-Brittannië waren de resultaten 75% en Duitsland scoorde 64% (op basis van het gewogen gemiddelde). De toelichting werd over het algemeen minder vaak opgenomen en hetzelfde geldt voor het cashflowoverzicht van de ondernemingen. Opgemerkt moet worden dat veel Amerikaanse ondernemingen externe links gebruiken naar EDGAR en andere informatie intermediairs. Hierdoor wordt de informatievoorziening verbeterd alhoewel dit niet door de onderneming zelf gebeurt. Het volgende onderzoek is een onderdeel van het business reporting research project van het Steering Committee van de FASB, genaamd Electronic distribution of business reporting information. Hoofdstuk 3 van dit rapport gaat volledig over het onderzoek dat in het kader van dit rapport is uitgevoerd. Het is een zeer uitgebreid onderzoek naar het gebruik van Internet. De nadruk in dit onderzoek ligt vooral op de mogelijkheden die Internet biedt en de mate waarin deze mogelijkheden worden toegepast door de ondernemingen. Het onderzoek is dus naast het jaarverslag ook gericht op investor relations en ook op de inhoud en mogelijkheden van de gehele site. Het onderzoek is uitgevoerd naar alle ondernemingen uit de Fortune 100. 99 ondernemingen hadden een website, en 93 ondernemingen hadden financiële informatie (in wat voor vorm dan ook) op hun site. Om een goede vergelijking tussen de landen te kunnen maken staan de belangrijkste uitkomsten in tabel 3 in de bijlage. De tabel geeft ook enkele ontwikkelingen in de tijd binnen een land weer. Op basis van deze tabel kan worden geconcludeerd dat in de landen waar meer gebruik van Internet wordt gemaakt ook de ondernemingen vaker gebruik maken van Internet voor financiële informatievoorziening. Binnen een land is ook te zien dat gedurende het verloop der jaren het verstrekken van financiële informatie via Internet is gestegen, net zoals dat het aantal gebruikers van Internet is gestegen gedurende de jaren. Categorie 2: Welke factoren bepalen het Internetgebruik voor financiële informatievoorziening door ondernemingen. Deze categorie onderzoek is te betitelen als exploratief onderzoek. Op basis van specifieke, empirisch waargenomen bedrijfswetenschappelijke verschijnselen probeert men te komen tot algemene, generaliseerbare wetmatigheden, een theorie, aan de hand waarvan men verwachtingen kan formuleren.25 In ’Jaarverslaggeving via Internet: de stand van zaken in Nederland’ (Pronk en Gelderman, 1997), wordt naast het beschrijvende onderzoek gekeken naar factoren die de aanwezigheid op Internet kunnen verklaren. Als eerste wordt hierbij gekeken of ondernemingen die bekend staan om hun goede verslaggevingspraktijk meer geneigd zijn om een Internetsite te ontwikkelen. Als uitgangspunt wordt hierbij de Sijthofprijs genomen. Dit is een prijs die wordt uitgereikt aan de onderneming met het beste jaarverslag. Het blijkt dat ondernemingen 25
Uit: Reader Methoden en technieken van bedrijfswetenschappelijk onderzoek. (van der Velde, Telting en Jansen, 1999)
38
die de Sijthofprijs hebben gewonnen inderdaad een grotere kans hebben een Internetsite te hebben dan ondernemingen die de prijs niet hebben gewonnen. Verder werd onderzocht of grotere ondernemingen eerder op Internet zouden zijn dan kleinere op basis van omzet. Resultaat van dit onderzoek is dat grote ondernemingen inderdaad vaker op Internet aanwezig zijn in vergelijking met kleine ondernemingen. Gowthorpe en Amat (1999) voeren in ‘External reporting of accounting and financial information via the Internet in Spain’ een onderzoek uit naar het voorkomen van ondernemingen met websites per sector. Hieruit blijkt dat er grote verschillen zijn per sector. Vooral de financiële sector, de handel en de nutsbedrijven zijn sterk vertegenwoordigd. Minpunt van dit onderzoek is dat het aantal bedrijven per sector vaak zeer gering is en het percentage ondernemingen met websites per sector dus geflatteerd kan zijn. In ‘The Internet as a vehicle for investor relations: the Swedish case.’ (Hedlin, 1999) worden drie groepen ondernemingen vergeleken. De ondernemingen verschillen qua grootte. De reden om dit onderzoek te doen was enerzijds de verwachting dat grote ondernemingen meer en geavanceerder gebruik van Internet maken doordat zij meer middelen hebben en meer investeerders de onderneming volgen. Anderzijds was de reden dat veranderingen in verslaggeving van oudsher vooral door de grote ondernemingen werden doorgevoerd. De resultaten laten inderdaad zien dat de grote ondernemingen voorop lopen. Dit geldt zowel voor de aanwezigheid op Internet als het verschaffen van financiële informatie en de daarbij toegepaste mogelijkheden. Naast een beschrijvend onderzoek en een onderzoek naar de verschillen tussen Oostenrijkse en Duitse ondernemingen wordt in ‘Financial information on the Internet: a survey of the homepages of Astrian companies’ (Pirchegger en Wagenhofer, 1999) ook gekeken naar factoren die het Internetgebruik kunnen beï nvloeden. De eerste factor die wordt onderzocht is de grootte van de onderneming. De redenering van de auteurs is: hoe groter de onderneming hoe meer voordeel een Internetsite met zich meebrengt, terwijl de kosten van het opstellen en verspreiden van informatie redelijk onafhankelijk zijn van de grootte van de onderneming. Het onderzoek richt zich specifiek op deze kostenbaten afweging. De resultaten zijn significant, wat aangeeft dat grotere ondernemingen gemiddeld een hogere score hebben qua Internetgebruik dan kleinere ondernemingen. De tweede factor die wordt onderzocht is het percentage aandelen dat vrij verhandeld kan worden. De gedachte hierachter is dat aandeelhouders die kleine percentages aandelen bezitten vaker gebruik maken van Internet voor financiële informatie omdat het moeilijk is deze informatie op een andere manier te verkrijgen. Dit onderzoek blijkt ook significant. Hiermee wordt dus bewezen dat ondernemingen die veel kleine aandeelhouders hebben over het algemeen een hogere score hebben qua Internetgebruik dan ondernemingen die maar enkele aandeelhouders hebben. De grootte van de onderneming wordt in ‘Financial reporting on the Internet by leading UK companies’ (Craven en Marston, 1999) getoetst als bepalende factor voor de mate van financiële rapportage op Internet. Wederom blijkt dat de mate van financiële rapportage positief afhankelijk is van de grootte van de onderneming. Ook wordt gekeken naar de invloed van de sector waarin ondernemingen zich bevinden. Het blijkt dat de sector waarin ondernemingen zich bevinden niet van invloed is op de mate van financiële rapportage via Internet. De auteurs geven echter zelf al aan dat de indeling in sectoren een zwak punt in het onderzoek is. Alle 206 ondernemingen werden namelijk maar ingedeeld in 6 sectoren.
39
In het onderzoek van het steering committee van de FASB wordt gekeken of high-technologie ondernemingen betere websites hebben dan ondernemingen die niet in deze branche werkzaam zijn. 18 ondernemingen uit de high-tech branche zijn hiertoe vergeleken met de resterende 81 ondernemingen met een website uit de Fortune 100. In dit onderzoek wordt gekeken naar de hoeveelheid toegepaste mogelijkheden op de site, zowel algemeen als op het gebied van financiële informatievoorziening. Uit het onderzoek bleek dat high-tech ondernemingen, gemiddeld, 38% meer mogelijkheden toepassen dan niet high-tech ondernemingen. Categorie 3: Verschillen tussen landen qua gebruik en inhoud van websites. In ‘Financial information on the Internet: a survey of the homepages of Austrian companies’ (Pirchegger en Wagenhofer, 1999) worden Oostenrijkse beursgenoteerde ondernemingen vergeleken met Duitse beursgenoteerde ondernemingen. Hieruit komt naar voren dat de Duitse ondernemingen veel minder variatie in het gebruik van websites laten zien dan de Oostenrijkse. Het gemiddelde komt wel bijna overeen en op basis hiervan concluderen de auteurs dat het gebruik van websites door Duitse en Oostenrijkse ondernemingen vergelijkbaar is. Een ander vergelijking die wordt gemaakt is die tussen de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Duitsland in ‘A survey on the Use of Internet for investor relations in the USA, the UK and Germany.’ (Deller, Stubenrath en Weber, 1999). De individuele resultaten zijn besproken bij de eerste categorie. Verklaringen voor de verschillen tussen de landen worden nauwelijks gegeven. Eigenlijk wordt als mogelijke reden voor verschillen alleen de mate van gebruik van Internet door het publiek genoemd. Het nut van investor relations via Internet neemt namelijk toe naarmate meer mensen van Internet gebruik maken. In de Verenigde Staten had in 1997 18,3% toegang tot Internet, In Groot-Brittannië 8,4% en in Duitsland 7,6%. Het laatste artikel is een onderzoek door het IASC. Onderzocht werd het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening door 660 ondernemingen uit 22 landen. Uit dit onderzoek komen zeer grote verschillen naar voren. Om hiervan een indruk te geven is in tabel 4 in de bijlage een overzicht opgenomen waarin dezelfde posten worden weergegeven als in tabel 3. Enkele resultaten: gemiddeld 86% van de ondernemingen heeft een website, met uitschieters van 100% van Australië, Canada, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten. Ook naar beneden waren er uitschieters: Maleisië met 43% en Chili met 53%. Verder geeft 73% van de ondernemingen met een website hierop financiële informatie weer. 57% van de ondernemingen die financiële informatie op hun site weergeven doen dit in de vorm van tenminste een balans en resultatenrekening. Ook hierin zijn weer grote verschillen per land. In Canada geeft 77% van de ondernemingen op zijn minst de balans en resultatenrekening, terwijl dit in Maleisië maar 15% is. Mogelijke verklaringen voor de verschillen worden in dit artikel niet besproken. Wel worden de Verenigde Staten als early adopter van Internet genoemd, en op basis daarvan hebben de andere landen een achterstand die volgens de auteurs snel wordt ingelopen. Hoe verhouden deze resultaten zich tot de theorie zoals die is beschreven in het vorige hoofdstuk? Verschillen kunnen voortkomen uit de verschillende mate van gebruik van Internet en de verschillen tussen landen. De resultaten komen redelijk overeen met de stelling dat in landen waar meer gebruik wordt gemaakt van Internet ook meer financiële informatie via Internet wordt verspreid. Verder voorspelt de theorie dat in landen waar ondernemingen voornamelijk worden gefinancierd door private beleggers er een grote nadruk zal liggen op 40
financiële informatievoorziening. Ook hier laten de resultaten wel enig bewijs voor de stelling zien. Vooral ondernemingen uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada hebben een hoog niveau van financiële verslaggeving via Internet. Echter ook Japan en Duistland presenteren een behoorlijke hoeveelheid informatie. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat niet zozeer gekeken wordt naar de inhoud maar meer of er überhaupt een jaarverslag wordt opgenomen en in welke vorm. Een andere mogelijke verklaring is dat voornamelijk zeer grote ondernemingen met een wereldwijde exposure zijn bekeken.
41
Hoofdstuk 4 Empirisch onderzoek. In dit hoofdstuk zal een onderzoek worden gedaan om te kijken of de praktijk overeenkomt met de theorie en de resultaten van eerdere onderzoeken. Als eerste zal de onderzoeksopzet en de onderzoeksmethode worden toegelicht. Daarna worden de resultaten gepresenteerd.
Paragraaf 4.1 Onderzoeksopzet. In deze paragraaf zal beschreven worden op welke manier het praktijkonderzoek is uitgevoerd. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van data die verkregen zijn van de Internetsites van de ondernemingen. De data van Internet zijn verzameld in de periode van 16 tot en met 23 mei 2000. Het betreft de jaarverslagen van de ondernemingen over het jaar 1999, tenzij anders vermeld. De ondernemingen zijn bijna allemaal beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen. De keuze voor de ondernemingen is genomen op basis van de indeling in verschillende landen, zoals die is beschreven in paragraaf 2.1 en is weergegeven in bijlage 5. Op deze manier is het niet noodzakelijk ondernemingen uit alle landen te onderzoeken maar een aantal ondernemingen uit elke groep te kiezen. De ondernemingen die zijn opgenomen in het onderzoek zijn weergegeven in bijlage 6. De lijst is samengesteld door ICT ondernemingen te zoeken via de websites van beursorganisaties, zoals de AEX, de New York Stock Exchange, de Nasdaq, de Easdaq en verschillende andere (Europese) beursorganisaties. Ook heb ik de Fortune 500 grootste ondernemingen per 2 augustus 1999 geraadpleegd. Op basis van al deze informatie is een willekeurige keuze gemaakt voor de ondernemingen in bijlage 6. In het onderzoek worden twee deelvragen getest en daarom zal ik de onderzoeksopzet per hypothese bespreken. Hypothese 1. De eerste hypothese betreft de eerste deelvraag: “Bestaan er verschillen tussen de jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen?” Op basis van de verwachtingen die in paragraaf 2.1.3 zijn genoemd kan de volgende hypothese worden opgesteld: H1: Er zijn geen verschillen tussen jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen. Deze hypothese wordt getest aan de hand van een lijst met items die is opgenomen als bijlage 7. Gekeken werd of ondernemingen bepaalde items die in een jaarverslag thuishoren ook hebben opgenomen in de financiële informatievoorziening op Internet. Als een onderneming een item had opgenomen werd dit als een 1 genoteerd, zoniet dan werd een 0 genoteerd. Bij dit onderzoek is niet gekeken naar specifieke items uit het jaarverslag, maar meer naar algemene zaken. Onderzocht wordt bijvoorbeeld of een onderneming de volledige balans heeft opgenomen en of de toelichting wel of niet is toegevoegd. De behaalde scores werden bij elkaar opgeteld en zo behaalt elke onderneming een bepaalde score. Deze score wordt vervolgens gebruikt om te kijken of er verschillen zijn tussen de groepen. Als eerste is onderzocht of er verschillen zijn tussen de landen met een sterke kapitaalmarkt en de landen zonder een sterke kapitaalmarkt. Tot de eerste groep behoren de ondernemingen uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland. De ondernemingen uit Duitsland, Frankrijk en Japan vormen de tweede groep. Vervolgens is gekeken of er onderlinge verschillen zijn tussen de landen in het onderzoek.
42
Hypothese 2. De tweede hypothese gaat over de tweede deelvraag van de probleemstelling. Deze luidt: “Gebruiken beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen het Internetjaarverslag om extra informatie of functionaliteit toe te voegen?” Op basis van de verwachtingen in paragraaf 2.2.5 worden de volgende hypothesen opgesteld: H2a: beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen gebruiken het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatieverschaffing om extra functionaliteit toe te voegen. Deze hypothese wordt getoetst op basis van dezelfde ondernemingen als de vorige hypothese. Gekeken wordt welke extra functionaliteit wordt toegevoegd in vergelijking met het papieren jaarverslag. Gedacht moet dan worden aan de mogelijkheid financiële gegevens in spreadsheet formaat te downloaden of een what-if analyse uit te voeren op de site van de onderneming. De onderzochte items zijn opgenomen in bijlage 8. Indien een onderneming inderdaad een item uit deze lijst aanbiedt word dit genoteerd als een 1, zoniet dan word een 0 genoteerd. Per onderneming ontstaat zo een totaalscore. Verschillen zijn weer op dezelfde manier onderzocht als bij de vorige hypothese. Eerst is gekeken naar verschillen tussen de groep met een sterke kapitaalmarkt en de groep met een zwakke kapitaalmarkt. Vervolgens is onderzocht of er verschillen zijn tussen de landen uit het onderzoek. De laatste hypothese luidt als volgt: H2b: beursgenoteerde internationale ondernemingen gebruiken het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde informatieverschaffing om extra informatie te verschaffen. De toetsing vindt op dezelfde wijze plaats als hypothese 2a. De items die onderzocht worden staan in bijlage 9. Wel moet in gedachten worden gehouden dat er niet echt sprake kan zijn van nieuwe financiële informatie omdat de ondernemingen verplicht zijn nieuwe informatie gelijktijdig met het publiceren op Internet via de bestaande (oude) kanalen te verspreiden.
Paragraaf 4.2 Onderzoeksmethode. De hypothesen zijn allemaal op dezelfde manier onderzocht met behulp van SPSS voor Windows 9.01. Als eerste is onderzocht of er verschillen zijn tussen landen met een sterke en landen met een minder sterke kapitaalmarkt. Dit is gedaan door middel van een t-toets26. Vervolgens zijn de verschillen tussen de landen getoetst. Dit is gedaan met behulp van ANOVA. Omdat de resultaten van ANOVA alleen aangeven of er wel of geen verschillen zijn tussen de groepen is als extra toets de Bonferroni toets uitgevoerd. De resultaten geven nu dus aan of er verschillen zijn en tussen welke landen deze verschillen bestaan27. 26
De gegevens voldoen niet aan alle vereisten om een t-toets uit te voeren. Voor een t-toets moet n minstens dertig zijn en moeten de gegevens normaal verdeeld zijn. Met een Kolmogorov-Smirnov toets is vastgesteld dat alle drie de datasets normaal verdeeld zijn maar n is in plaats van de minimale dertig maar drieëntwintig. Als oplossing is voor alle drie de hypothesen naast een t-toets ook een nonparametrische Mann-Whitney test uitgevoerd. Aangezien de resultaten van de t-toets en de Mann-whitney toets nauwelijks verschillen wordt bij het bespreken van de resultaten uitgegaan van de t-toets. 27 Ook bij ANOVA geldt weer hetzelfde als bij de t-toets: de gegevens voldoen niet aan alle vereisten. Op basis van de uitgevoerde Kolomogorov-Smirnov toets is vastgesteld dat de datasets wel normaal verdeeld zijn, maar ook hier is weer het probleem dat n minder dan dertig is. Om hiervoor te corrigeren is de nonparametrische Kruskal-Wallis toets uitgevoerd voor de drie hypothesen. De resultaten van deze toets verschillen echter nauwelijks van de resultaten van de ANOVA, zodat bij de bespreking de resultaten van de ANOVA worden gebruikt.
43
Paragraaf 4.3 Resultaten. De resultaten zullen per hypothese worden besproken. Per hypothese wordt eerst de t-toets besproken en vervolgens de ANOVA. Hypothese 1 H1: Er zijn geen verschillen tussen jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen. De uitkomst van de t-toets is als volgt: Groep statistieken Totaal
Kapitaalmarkt 1 2
n 23 23
Standaard Gemiddelde deviatie 15,6087 3,7263 15,8261 1,4970
T-toets voor onafhankelijke steekproeven Levene's test voor t-toets voor gelijkheid kwaliteit van variantie van gemiddelden
Totaal
F Significantie t uitgaan van gelijke variantie 1,1713 0,197 -0,26
vrijheidsgraden
Significantie (tweezijdig)
44
0,796
Totaal staat hier voor de behaalde scores van de ondernemingen. De t-toets heeft een significantie van 0.796. Op basis hiervan kan gesteld worden dat er geen significante verschillen zijn tussen jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen in landen met een sterke kapitaalmarkt en landen met een minder sterke kapitaalmarkt. Vervolgens wordt getoetst of er verschillen zijn tussen de 6 landen onderling. De uitkomsten hiervan zijn als volgt: ANOVA Totaal
Variatie
Aantal vrijheidsgraden Variantie Tussen groepen 53,978 5 10,796 Binnen groepen 301,348 40 7,534 Totaal 355,326 45
F 1,433
Significantie 0,234
De ANOVA heeft een significantie van 0,234 en is dus niet significant. Op basis van deze toets kan dus geconcludeerd worden dat er geen verschillen zijn tussen jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen uit de onderzochte landen. Omdat er in het geheel geen verschillen zijn wordt de Bonferroni toets hier niet opgenomen.
44
Hypothese 2a H2a: beursgenoteerde internationale ICT ondernemingen gebruiken het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatieverschaffing om extra functionaliteit toe te voegen. Ook hier is als eerste weer een t-toets uitgevoerd. De resultaten hiervan staan in onderstaande tabellen: Groep statistieken Totaal
Kapitaalmarkt 1 2
n 23 23
Standaard Gemiddelde deviatie 6,6957 3,0367 5,4348 1,7536
T-toets voor onafhankelijke steekproeven Levene's test voor t-toets voor gelijkheid kwaliteit van variantie van gemiddelden F Totaal
uitgaan van gelijke variantie 6,928
Significantie
t
vrijheidsgraden
Significantie (tweezijdig)
0,12
1,724
44
0,092
Op basis van deze toets moet de conclusie worden getrokken dat er geen verschillen zijn tussen ondernemingen uit landen met een sterke kapitaalmarkt en ondernemingen uit landen met een minder sterke kapitaalmarkt qua gebruik van het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatieverschaffing om extra functionaliteit toe te voegen. Een significantie van 0.092 geeft echter aan dat de resultaten bijna significant zijn. De conclusie dat er geen verschillen zijn is dan ook niet geheel juist, er zijn wel degelijk verschillen maar bij het gehanteerde significantieniveau is het resultaat van de t-toets net niet significant. Vervolgens wordt door middel van ANOVA gekeken of er verschillen zijn tussen de onderzochte landen. Op basis van de t-toets is te verwachten dat er inderdaad verschillen zullen zijn. De resultaten zijn als volgt: ANOVA Aantal vrijheidsgraden Variantie F Significantie Tussen groepen 99,942 5 19,988 4,233 0,003 Binnen groepen 188,862 40 4,722 Totaal 288,804 45
Totaal
Variatie
Het blijkt dat er inderdaad verschillen zijn tussen de onderzochte landen. Om nu te onderzoeken tussen welke landen deze verschillen zich voordoen is een Bonferroni toets uitgevoerd. Een gedeelte van de uitvoer is hieronder opgenomen:
45
Bonferroni Landen Amerika
Verschil in gemiddelde 2,5000 4,3333* 2,5000 3,8000* 2,2143
Landen Duitsland Engeland Frankrijk Japan Nederland
Significantie 0,298 0,006 0,630 0,005 0,677
Op basis van deze tabel komt duidelijk naar voren dat er verschillen zijn. Het blijkt dat GrootBrittannië en Japan significant verschillen van de Verenigde Staten. De verwachting was echter dat de landen met een sterke kapitaalmarkt, namelijk de Verenigde Staten, GrootBrittannië en Nederland, significant zouden verschillen van de landen met een minder sterke kapitaalmarkt, Duitsland, Frankrijk en Japan. Dit blijkt dus in de praktijk niet te gelden. De Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk en Nederland vertonen geen significante verschillen ten opzichte van elkaar. Groot-Brittannië en Japan wijken significant af van de Verenigde Staten voor wat betreft het verschaffen van extra functionaliteit in het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde financiële informatieverschaffing, maar verschillen niet significant van de andere landen in het onderzoek. Hypothese 2b De laatste hypothese luidt als volgt: H2b: beursgenoteerde internationale ondernemingen gebruiken het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde informatieverschaffing om extra informatie te verschaffen. De resultaten van de t-toets voor deze hypothese zien er als volgt uit: Groep statistieken Totaal
Kapitaalmarkt 1 2
N 23 23
Standaard Gemiddelde deviatie 1,0435 0,8779 0,1304 0,3444
T-toets voor onafhankelijke steekproeven Levene's test voor t-toets voor gelijkheid Kwaliteit van variantie van gemiddelden F Totaal
uitgaan van gelijke variantie 25,075
Significantie
t
vrijheidsgraden
Significantie (tweezijdig)
0,000
4,643
44
0,000
De verwachting dat het verschaffen van extra informatie meer zal plaatsvinden in landen met een sterke kapitaalmarkt blijkt inderdaad overeen te komen met de praktijk. De gemiddelden wijken duidelijk van elkaar af en de t-toets geeft aan dat de resultaten zeer significant zijn. Ondernemingen uit landen met een sterke kapitaalmarkt gebruiken het Internetjaarverslag en daaraan gerelateerde informatieverschaffing dus significant meer om extra informatie te verschaffen aan gebruikers dan landen met een minder sterke kapitaalmarkt.
46
Vervolgens is het interessant om te onderzoeken hoe deze verschillen zijn opgebouwd. Dit gebeurt weer met behulp van ANOVA en de Bonferroni toets. ANOVA laat de volgende resultaten zien: ANOVA Totaal
Variatie
Tussen groepen 21,090 Binnen groepen 8,062 Totaal 29,152
Aantal vrijheidsgraden Variantie 5 4,218 40 0,202 45
F 20,928
Significantie 0,000
Deze resultaten zijn te verwachten op basis van de t-toets. Wat interessanter is, is hoe de verschillen tussen de landen zijn opgebouwd. Daarom is hieronder de uitvoer van de Bonferroni toets weergegeven: Bonferroni Landen Amerika
Landen Duitsland Engeland Frankrijk Japan Nederland Duitsland Amerika Engeland Frankrijk Japan Nederland Engeland Amerika Duitsland Frankrijk Japan Nederland Frankrijk Amerika Duitsland Engeland Japan Nederland Japan Amerika Duitsland Engeland Frankrijk Nederland Nederland Amerika Duitsland Engeland Frankrijk Japan
Verschil in gemiddelde 1,8000* 1,0857* 1,6000* 1,7000* 1,4667* -1,8000* -0,7143 -0,2000 -0,1000 -0,3333 -1,0857* 0,7143 0,5143 0,6143 0,3810 -1,6000* 0,2000 -0,5143 0,1000 -0,1333 -1,7000* 0,1000 -0,6143 -0,1000 -0,2333 -1,4667* 0,3333 -0,3810 0,1333 0,2333
Significantie 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,057 1,000 1,000 1,000 0,000 0,057 0,861 0,125 1,000 0,000 1,000 0,861 1,000 1,000 0,000 1,000 0,125 1,000 1,000 0,000 1,000 1,000 1,000 1,000
47
Uit de Bonferroni toets blijkt dus dat de conclusie die getrokken wordt op basis van de t-toets op zichzelf juist is. Het verschil tussen landen met een sterke kapitaalmarkt en landen met een minder sterke kapitaalmarkt wordt echter, zoals uit de Bonferroni test blijkt, alleen door de Verenigde Staten veroorzaakt. De andere landen met een sterke kapitaalmarkt, GrootBrittannië en Nederland wijken niet significant af van de landen met een minder sterke kapitaalmarkt.
48
Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbevelingen. In dit hoofdstuk zal ik de resultaten van het onderzoek vergelijken met de verwachtingen die uitgesproken zijn op basis van de theorie en met de resultaten van eerdere onderzoeken. Ook zal ik proberen om afwijkende resultaten te verklaren. Daarna zal ik de bevindingen in een breder toekomstperspectief plaatsen, om aan te geven welke ontwikkelingen ons waarschijnlijk nog te wachten staan. Als laatste zal ik enkele tekortkomingen van het onderzoek behandelen en enkele aanbevelingen doen voor verder onderzoek. Resultaten. De resultaten van de eerste hypothese, geen verschillen tussen de jaarverslagen op Internet van beursgenoteerde ICT ondernemingen, blijken overeen te komen met de uitgesproken verwachtingen. Dit was natuurlijk redelijk voor de hand liggend. De ondernemingen zijn internationaal en beursgenoteerd en hebben dus zowel de middelen als de redenen om informatie via Internet te verspreiden. Ook het feit dat ze werkzaam zijn in min of meer dezelfde bedrijfstak zal leiden tot meer uniformiteit. Ten eerste doordat het bedrijven zijn die juist werkzaam zijn in de ICT-branche en hun website gebruiken als een soort reclamemiddel en ten tweede omdat ondernemingen in dezelfde branche zich aan elkaar zullen spiegelen om op die manier niet voor de concurrent onder te doen. De resultaten komen in zoverre overeen met de agency theorie en de signaling theorie dat de ondernemingen financiële informatie verschaffen via Internet, terwijl hiervoor geen verplichting bestaat. Op basis van de theorie is echter ook te verwachten dat er verschillen tussen de onderzochte landen zouden optreden. Deze verschillen zijn niet opgetreden en de hierboven genoemde redenen zijn waarschijnlijk de oorzaak. De onderzoeken in hoofdstuk 3, die samengevat staan in tabel 3 en 4, laten zien dat de verschillen tussen landen redelijk groot zijn. Een aantal redenen kan mogelijk het verschil tussen dit onderzoek en eerdere onderzoeken verklaren. De eerste reden is dat het ondernemingen uit dezelfde bedrijfstak betreft met een internationale uitstraling. Een andere mogelijke reden is dat het gebruik van Internet voor het verspreiden van financiële informatie steeds gebruikelijker wordt. Dit komt onder andere naar voren door het feit dat alle ondernemingen, op één na, financiële informatie op hun site hadden. Ook is een mogelijke reden dat de landen die in dit onderzoek zijn opgenomen zijn allemaal rijke ontwikkelde landen en dus nog wel enigszins afwijken van de ondernemingen uit tabel 4 waarin ook landen zijn opgenomen die minder ontwikkeld zijn. De laatste mogelijke reden dat er geen significante verschillen zijn geconstateerd is het feit dat de zes onderzochte landen allemaal in de top vijftien staan van landen qua Internetgebruik (vier van de onderzochte landen staan zelfs in de top vijf). De verwachting voor de tweede hypothese, dat ondernemingen uit alle landen het Internetjaarverslag gebruiken om extra functionaliteit toe te voegen, blijkt overeen te komen met de praktijk. De uitkomsten zijn ook in overeenstemming met de agency en signaling theorie. Ook bij deze hypothese geldt dat de ondernemingen vrijwillig deze informatie en extra functionaliteit ter beschikking stellen. De verwachting dat er geen verschillen zouden zijn tussen landen met een sterke en landen met een minder sterke kapitaalmarkt is ook uitgekomen. Verdere analyse laat wel zien dat er verschillen zijn. De ondernemingen uit de Verenigde Staten verschillen ten opzichte van de ondernemingen uit Japan en GrootBrittannië. De ondernemingen uit de Verenigde Staten voegen namelijk significant meer
49
informatie toe dan Japan en Groot-Brittannië. Dit is niet in overeenstemming met de theorie over de verschillen tussen landen. Als we de resultaten vergelijken met de resultaten van eerdere onderzoeken dan valt op dat deze aardig overeenkomen. Eerdere resultaten laten ook zien dat in de Verenigde Staten meer gebruik van Internet wordt gemaakt voor het verspreiden van financiële informatie. Andere landen volgen in deze onderzoeken op een afstand. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan ook geconcludeerd worden dat de ondernemingen uit de Verenigde Staten alleen aan kop staan en dat de ondernemingen uit de andere landen op enige afstand volgen. Ondernemingen uit Japan en Groot-Brittannië blijven in dit onderzoek wat meer achter ten opzichte van de ondernemingen uit de Verenigde Staten, maar verschillen niet significant van ondernemingen uit de andere landen. Een mogelijke verklaring voor dit feit is dat de Verenigde Staten toch nog een aparte positie innemen op het gebied van Internet, doordat het gebruik van Internet in de Verenigde Staten nog steeds op een veel hoger niveau staat dan in alle andere landen. Dit is dus in overeenstemming met het feit dat het gebruik van Internet door ondernemingen toeneemt met het aantal Internetaansluitingen in een land. De resultaten van de laatste hypothese zijn het meest interessant. De verwachting was dat ondernemingen uit landen met een sterke kapitaalmarkt extra informatie via Internet zouden verspreiden en de ondernemingen uit landen met een minder sterke kapitaalmarkt niet. De resultaten komen inderdaad met deze verwachting overeen. Verdere analyse van de resultaten laat echter zien dat eigenlijk alleen de ondernemingen uit de Verenigde Staten extra informatie via Internet verspreiden. Dit is niet in overeenstemming met de agency en signaling theorie. De resultaten komen wel overeen met de verwachting die op basis van het verschil in Internetgebruik tussen de Verenigde Staten en de rest van de wereld kan worden opgesteld. Het lijkt dan ook zo te zijn dat de genoemde theorieën een minder belangrijke rol spelen en dat het Internetgebruik in een land de belangrijkste voorspeller is voor de mate en kwaliteit van het verspreiden van financiële informatie via Internet. Eerdere onderzoeken laten een beetje hetzelfde resultaat zien. Ook hier lopen ondernemingen uit de Verenigde Staten duidelijk voor qua Internetgebruik voor het verspreiden van financiële informatie. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de hoeveelheid Internetaansluitingen de belangrijkste verklarende factor is voor de mate waarin ondernemingen financiële informatie openbaar maken via Internet. Voor de verschillen tussen landen met een sterke en landen met een minder sterke kapitaalmarkt is geen overtuigend bewijs gevonden. Wel is er bewijs dat de agency- en signaling theorie kloppen. Alle ondernemingen verspreiden financiële informatie via Internet terwijl geen enkele onderneming daartoe verplicht is. Toekomstperspectief. Welke ontwikkelingen staan ons nu nog te wachten? Internet is nog steeds een betrekkelijk nieuw medium en de mogelijkheden worden bij lange na nog niet allemaal gebruikt. Ontwikkelingen volgen elkaar in razend tempo op. Dit geldt zeker ook voor de financiële informatievoorziening via Internet. Algemeen kan gesteld worden dat de mogelijkheden steeds gebruiksvriendelijker zullen worden, een ontwikkeling die eigenlijk al bezig is zolang de computer bestaat. Dit zal resulteren in steeds meer gebruikers. Hierdoor zal het belang van Internet alleen maar toenemen. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat de snelheid van verbindingen en beveiliging van transacties en dergelijke sterk toeneemt, maar dit lijkt slechts een kwestie van tijd. Door snellere verbindingen, beveiliging en verbeterde 50
gebruiksvriendelijkheid zullen faciliteiten als het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en conference calls normaal worden en zal de frequentie van financiële informatievoorziening waarschijnlijk omhoog gaan. Ook zal het mogelijk worden online de cijfers van de ondernemingen te analyseren op basis van persoonlijke wensen en inzichten, dus ook in de gewenste taal en valuta. XML en andere opmaaktalen zullen hierbij een belangrijke rol gaan spelen. De enorme toename van financiële informatievoorziening via Internet zal ook leiden tot regulering. Ondernemingen zijn nu vrij in de keuze om financiële informatie via Internet te verspreiden en ook de manier waarop zij dit doen is niet of nauwelijks aan regels gebonden. Veel regelgevende organen zijn echter wel bezig met regelgeving op dit gebied. Het moment lijkt aangebroken om regelgeving mondiaal te gaan regelen. Internet is een medium dat grensoverschrijdend is en mondiale regels lijken dan ook de voorkeur te hebben boven nationale regels. Regelgeving zal, ongeacht of deze mondiaal of nationaal is, leiden tot meer uniformiteit in de financiële informatievoorziening via Internet. Verschillen zoals in dit onderzoek zijn gevonden zullen in de toekomst dan ook verdwijnen. Dit zal echter pas gebeuren als het jaarverslag op Internet wordt gezien als belangrijkste verslaggevinginstrument. Op dat moment is het Internetjaarverslag niet meer gebonden aan de beperkingen die het papieren jaarverslag heeft en kan volledig gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die Internet biedt. Mijn toekomstverwachting is dat financiële informatievoorziening via Internet steeds belangrijker zal worden en de positie van het papieren jaarverslag als belangrijkste verslaggevinginstrument binnen tien jaar zal overnemen. Deze financiële informatievoorziening zal wel gereguleerd worden zodat er een bepaalde uniformiteit ontstaat. De regulering zal ervoor zorgen dat gebruikers voldoende vertrouwen kunnen hebben in deze vorm van informatievoorziening en weten welke informatie ze kunnen verwachten. De verschillen in informatievoorziening die in het onderzoek naar voren zijn gekomen zullen waarschijnlijk de komende jaren steeds meer verdwijnen en als Internet de standaard voor financiële informatievoorziening wordt is het niet ondenkbaar dat ook de verschillen tussen landen op den duur zullen verdwijnen. Dit is echter een proces dat niet van de een op de andere dag te realiseren is en uniformiteit zal dan ook nog wel enige tijd op zich laten wachten. Tekortkomingen en aanbevelingen. Het onderzoek is gedaan in het kader van een scriptie. Tijd om een zeer uitgebreid onderzoek te doen was er dan ook niet. Een uitgebreider onderzoek met meer ondernemingen per land en een verdere onderverdeling van landen in categorieën zal zeker een nog duidelijker beeld geven over verschillen in het gebruik van Internet voor het verspreiden van financiële informatie. Het uitgevoerde onderzoek heeft zich ook beperkt tot één bedrijfstak en tot grote ondernemingen. Onderzoek naar andere bedrijfstakken en kleinere ondernemingen zal waarschijnlijk ook leiden tot andere resultaten. Ook is het goed mogelijk dat er nog meer factoren zijn die het gebruik van Internet voor het verspreiden van financiële informatie verklaren. Mogelijkheden om het onderzoek te verdiepen en uit te breiden zijn er in voldoende mate en ongetwijfeld zal er in de komende jaren steeds meer onderzoek plaats gaan vinden op dit gebied. Internet is namelijk een fenomeen dat hoogstwaarschijnlijk grote gevolgen zal hebben voor de manier waarop mensen communiceren, de interactie tussen ondernemingen en consumenten en zeker ook de voor manier waarop de financiële wereld in de toekomst zal functioneren. 51
Literatuurlijst. § § § § § § § § § § § § § § § § § § § § § § §
Baldwin, A. A. en Williams S.L.M., (1999). The future of intelligent Internet agents in European financial reporting. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 303-319. Blommaert, J.M.J. en Mertens, G.M.H., (1998). Jaarverslaggeving op Internet. NIVRA geschriften 69: Het jaar 1998 verslagen. blz. 110-125. Craven, B. M. en Marston, C. L., (1999). Financial reporting on the Internet by leading UK companies. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 321-333. Debreceny, R en Gray, G. L., (1999). Financial reporting on the Internet and the external audit. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 335-350. Deller, D. en Stubenrath, M. en Weber, C., (1999). A survey on the use of the Internet for investor relations in the USA, the UK and Germany. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 351-364. Elliott, R. K., (1992). The third wave breaks on the shores of accounting. Accounting Horizons, Vol. 6 No.2 blz. 61-85. Frielink, A.B., (1997) Accountantsverklaring in een databank. De accountant nr. 6 februari 1997 blz. 391 Gowthorpe, C. en Amat, O., (1999). External reporting of accounting and financial information via the Internet in Spain. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 365-371. Groves, R. J., (1996). Financial disclosure: when more is not better. In: Stephen A. Zeff, Bala G. Dharan, Readings and notes on financial accounting 5th edition. New York: McGraw-Hill blz. 201-206. Hedlin, P., (1999). The Internet as a vehicle for investor relations: the Swedish case. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 373-381. Horne, J. C. van, (1998). Financial management and policy 11th edition. New Jersey: Prentice-Hall. IASC Staff, (1999, November). Business reporting on the Internet, a discussion paper issued by the IASC Staff, IASC. Jensen, M. C. en Meckling, W. H., (1976). Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of financial economics, Vol. 3 blz. 305-360. Molvar R., Erhardt, J.A., Foster, N., Gray, G.L., Guevara, Z.E., Masters, J.R., Upton, W.S. en Wayman, R.P., (2000). Business reporting research project: Electronic distribution of business reporting information. Steering committee report series. Nobes, C. en Parker, (1998) R., Comparative international accounting, fifth edition. Prentice-Hall Europe. Pirchegger, B. en Wagenhofer, A., (1999). Financial information on the Internet: a survey of the homepages of Austrian companies. The European Accounting Review, Vol. 8 No.2 blz. 383-395. Pronk, P en Gelderman, M, (1997). Jaarverslaggeving via Internet: de stand van zaken in Nederland. De accountant, nr. 3 november 1997 blz. 165-169. Ross, S. A., (1979). The economics of information and the disclosure regulation debate: Disclosure regulation in financial markets: implications of modern finance theory and signaling theory. In: F. R. Edwards, Issues in financial regulation New York: McGraw-Hill blz. 177-193. Steensma, G. J. W. (1999, april). Jaarverslaggeving op de elektronische snelweg. MAB blz. 189-195. Wallman, S. M.H., (1995, september). The future of accounting and disclosure in an evolving world: The need for dramatic change. Accounting Horizons, Vol. 9 No.3 blz. 81-91. Wallman, S. M. H., (1996, juni). The future of accounting and financial reporting part II: the colorized approach. Accounting Horizons, Vol. 10 No.2 blz.138-148. Wallman, S. M. H, (1997, juni) The future of accounting and financial reporting, Part IV: “Access” accounting. Accounting Horizons, vol. 11 no.2 blz. 103-116. Watts, R. L. en Zimmerman, J. L.(1986), Positive accounting theory. New Jersey: Prentice-Hall.
52
Bijlagen. §
Bijlage 1 Screen capture Microsoft investor relations analysis tools.
§
Bijlage 2 Het aantal Internetgebruikers per land.
§
Tabel 3 Overzicht resultaten van onderzoeken naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening.
§
Tabel 4 Resultaten IASC onderzoek naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening.
§
Bijlage 5 Internationale classificatie van accounting systemen volgens Nobes en Parker.
§
Bijlage 6 Ondernemingen die zijn opgenomen in het onderzoek.
§
Bijlage 7 Onderzochte items hypothese 1.
§
Bijlage 8 Onderzochte items hypothese 2a.
§
Bijlage 9 Onderzochte items hypothese 2b.
Bijlage 1 Screen capture Microsoft investor relations analysis tools.
Bijlage 2 Het aantal Internetgebruikers per land. Volgens de Internet Industry Almanac waren er per einde 1999 259 miljoen Internetgebruikers. In 1996 waren dit er nog 61 miljoen, in 1997 100 miljoen en in 1998 150 miljoen. De meeste gebruikers komen nog steeds uit de Verenigde Staten, namelijk 43%. Een Internetgebruiker is hier gedefinieerd als iemand die ouder dan 16 is en Internet regelmatig gebruikt (tenminste één keer per maand). Voor de Almanak is uitgegaan van het totaal aantal aansluitingen in de privé-sfeer, bij bedrijven, in wetenschap en onderwijs. Per einde 2002 worden 490 miljoen gebruikers voorspeld en per einde 2005 765 miljoen. De Verenigde Staten zullen per einde 2005 207 miljoen gebruikers hebben, oftewel 27 procent van alle wereldwijde Internetgebruikers. Plaats eind 1999 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Land
Verenigde Staten Japan Groot-Brittannië Canada Duitsland Australië Brazilië China Frankrijk Zuid Korea Taiwan Italië Zweden Nederland Spanje Top 15 Landen Wereldwijd
Aantal Internetgebruikers (miljoen) 110,80 18,16 13,98 13,28 12,29 6,84 6,79 6,31 5,70 5,69 4,79 4,75 3,95 2,93 2,91 219,14 259,00
% van het totaal aantal gebruikers
42,78% 7,01% 5,40% 5,13% 4,74% 2,64% 2,62% 2,44% 2,20% 2,20% 1,85% 1,83% 1,53% 1,13% 1,12% 84,61% 100,00%
Tabel 3 Overzicht resultaten van onderzoeken naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. Land Duitsland (1998)1 Nederland (1997)3 Nederland (1998)4 Oostenrijk (1997)5 Oostenrijk (1998)5 Spanje (1998)6 UK (1998)8 UK (1998)1 VS (1998)1 VS (1999)9 Zweden (1998)10
% websites % financiële informatie 76 32 98 71 87 18 74 85 96 99 98
71 72 95 91 96 567 71 72 91 94 83
% gedeelte jaarverslag 64 79 75 25 71 75 86 72 -
% volledig jaarverslag 462 26 44 622 852 59 -
% accountants- aantal verklaring 100 21 180 66 44 31 31 379 206 100 100 60 100 60
De percentages in de kolommen zijn, met uitzondering van de eerste en de laatste kolom, gebaseerd op het aantal ondernemingen met een website.
1
Deller, Stubenrath en Weber (1999). Berekend op basis van het gewogen gemiddelde van balans, resultatenrekening, toelichting en kasstroomoverzicht. 3 Pronk en Gelderman (1997). 4 Blommaert en Mertens (1999). 5 Pirchegger en Wagenhofer (1999). 6 Gowthorpe en Amat (1999). 7 Cijfers op basis van de 61 ondernemingen met een werkende Internetsite. 8 Craven en Marston (1999). 9 R. Molvar et al. (2000). 10 Hedlin (1999). 2
Tabel 4 Resultaten1 IASC onderzoek naar het gebruik van Internet voor financiële informatievoorziening. Land
% websites % financiële informatie
% gedeelte jaarverslag2
% volledig jaarverslag3
% accountants- aantal verklaring 17 30 44 30 61 30 0 30 15 30
Australië Brazilië Canada Chili Denemarken
100 93 100 53 87
80 57 93 63 77
17 32 77 25 31
17 21 67 0 19
Frankrijk Duitsland Hongkong Italië Japan
100 100 63 83 93
83 77 53 48 71
50 60 42 24 43
20 40 11 4 32
16 39 20 8 35
30 30 30 30 30
Maleisië Mexico Nederland Nieuw-Zeeland Noorwegen
43 80 90 90 80
62 88 70 59 88
15 54 48 33 25
8 29 19 15 13
0 29 26 6 14
30 30 30 30 30
Singapore Zuid Afrika Zuid Korea Spanje Zweden
83 87 87 73 100
56 85 69 50 90
24 50 38 36 37
0 15 27 9 10
7 14 39 18 4
30 30 30 30 30
Groot-Brittannië Verenigde Staten
97 100
62 90
48 63
48 57
72 67
30 30
Gemiddeld
86
71
40
22
25
De percentages in de kolommen zijn, met uitzondering van de eerste en de laatste kolom, gebaseerd op het aantal ondernemingen met een website.
1
Cijfers gebaseerd op het onderzoek van het IASC (1999) , specifiek tabel 4 en tabel 6. Alleen de balans en de resultatenrekening opgenomen in de website. 3 Zowel balans, resultatenrekening, kasstroomoverzicht en toelichting opgenomen in de website.
2
Example
System
Family
Class
Standard Dutch
Bayer (Germany) Nestlé (Switzerland Nokia (Finland) Some Japanese group accounts
Irish Accounts
US SEC registered company accounts
US GAAP
Singapore listed companies
IAS GAAP
UK Accounts
UK GAAP
Belgian accounts
Standard Belgian
Accounting systemen
French individual accounts and some French group accounts
Standard French
ted
Standard German
Weak Equity, Class B
Italian individual accounts or unlisted group accounts
Standard Italian
Japanese individual accounts and most group accounts
Standard Japanese
Bijlage 5 Internationale classificatie van accounting systemen volgens Nobes en Parker.
Bijlage 6 Ondernemingen die zijn opgenomen in het onderzoek. Amerikaanse ondernemingen
Marktwaarde ondernemingen (US $)
Amazon America Online DELL eBay IBM Intel Microsoft Motorola Oracle Sun
15 miljard 110 miljard 114 miljard 15 miljard 195 miljard 363 miljard 327 miljard 54 miljard 178 miljard 114 miljard
Duitse ondernemingen Ascom Deutsche Telekom Epcos Mobilcom Siemens S&T TelDaFax (jaarverslag 1998) Topcall
2.6 miljard 143 miljard 7 miljard 45 miljoen 77 miljard 51 miljoen 325 miljoen 148 miljoen
Engelse ondernemingen BRITISH TELECOM CABLE AND WIRELESS DIALOG ESAT (jaarverslag 1998) UNITED UTILITIES VODAFONE
120 miljard 29 miljard 1.6 miljard 2 miljard 5,3 miljard 60 miljard
Franse ondernemingen Alcatel France Telecom Genesys Sagem (jaarverslag 1998) Stmicroelectronics (jaarverslag 1998)
37 miljard 122 miljard 74 miljoen 2,4 miljard 49 miljard
Japanse ondernemingen Canon Fujitsu Hitachi (jaarverslag 1998) Matsushita Mitsui NINTENDO NTT Ricoh Sony Toshiba
34 miljard 53 miljard 39 miljard 49 miljard 12 miljard 22 miljard 120 miljard 14 miljard 77 miljard 30 miljard
Nederlandse ondernemingen ASML Baan (jaarverslag 1998) Getronics KPN Libertel UPC Worldonline
13 miljard 287 miljoen 178 miljoen 36 miljard 2,9 miljard 8,9 miljard 2,9 miljard
Bijlage 7 Onderzochte items hypothese 1 Heeft de onderzochte onderneming de volgende items wel of niet op de Internetsite staan: 1. Gedeeltelijke balans. 2. Volledige balans. 3. Gedeeltelijke resultatenrekening. 4. Volledige resultatenrekening. 5. Vergelijkende cijfers meer dan één jaar. 6. Volledige toelichting. 7. Cashflowstatement. 8. Kwartaalcijfers. 9. Segmentering van het resultaat. 10. Inhoudsopgave jaarverslag. 11. Mutatieoverzicht eigen vermogen. 12. Accountantsverklaring. 13. De handtekening van de accountant. 14. Toekomstverwachtingen. 15. MD&A. 16. Kerncijfers. 17. HTML jaarverslag. 18. Downloadable jaarverslag (PDF, Word e.d.).
Bijlage 8 Onderzochte items hypothese 2a Maakt de onderzocht onderneming wel of geen gebruik van de volgende mogelijkheden op Internet met betrekking tot de financiële informatievoorziening: 1. Internet hyperlinks in het jaarverslag. 2. Externe hyperlinks in het jaarverslag. 3. De mogelijkheid om het jaarverslag te downloaden. 4. De mogelijkheid om financiële gegevens in spreadsheetformaat te downloaden. 5. Het jaarverslag in meerdere talen weergeven. 6. Het jaarverslag in meerdere valuta weergeven. 7. Analysemogelijkheden op de site. 8. Multimedia toepassingen (beeld / geluid). 9. Zijn ook voorafgaande jaarverslagen opgenomen. 10. Het weergeven van de financiële gegevens in grafieken / tabellen. (in vergelijking met papieren jaarverslag). 11. E-mail adres van de investor-relations afdeling. 12. Interne zoekmachine. 13. Duidelijke grens van het jaarverslag. 14. Bestaat de mogelijkheid om via een mailinglist op de hoogte te worden gehouden van ontwikkelingen. 15. Is er een up-to-date financiële kalender met data als de bekendmaking van aandeelhoudersvergaderingen en dergelijke. 16. Is er een sitemap aanwezig. Bijlage 9 Onderzochte items hypothese 2b Maakt de onderzocht onderneming wel of geen gebruik van de volgende mogelijkheden op Internet met betrekking tot de financiële informatievoorziening: 1. Conference calls. 2. Het online bijwonen van de aandeelhoudersvergadering. 3. Zijn er FAQ’s (frequently asked questions) opgenomen.