www.researchportal.be - 28 Jun 2016 03:59:45
Onderzoeksprojecten (60 - 80 van 989) Zoekfilter: Classificaties: Genetica, cytogenetica
Europees netwerk GENetic DEAFness (genetische doofheid) : pathogenische mechanismen, klinische en moleculaire diagnose, sociale impact. (GENDEAF) Universiteit Antwerpen Abstract: De algemene doelstelling van dit project is om een collaboratief network rond genetische doofheid samen te stellen in Europa. De specifieke doelstellingen zijn: Studies rond connexine 26, het meest voorkomende gen voor niet-syndromaal ernstig gehoorverlies Usher syndroom en andere syndromen die doof-blindheid veroorzaken. Studie van de mechanismen betrokken bij mitochondriële doofheid Studie van de genotype-fenotype correlatie Psychosociale consequenties van genetische slechthorendheid Informatieverspreiding over het werk naar medisch personeel, associaties en families Organisaties: • Centrum medische genetica • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Guido Van Camp
Onderzoek naar neurologische ziekten: een moleculair genetische benadering. Universiteit Antwerpen Abstract: We beogen nieuwe genen te identificeren voor de ziekte van Alzheimer, epilepsie en Charcot-Marie-Tooth neuropathie door gebruik te maken van verschillende moleculair genetische technieken. Ziekteverwekkende genen worden geïdentificeerd door genomische zoektochten uit te voeren in informatieve families die niet kunnen verklaard worden door mutaties in gekende genen. Genotype/fenotype correlaties worden gemaakt op basis van klinische, neurofysiologische en neuropathologische gegevens. In vitro studies zullen uitgevoerd worden met nieuwe mutaties in gekende of nieuw geïdentifceerde genen. Inspanningen zullen geleverd worden voor het aanmaken van transgene muismodellen door het genereren van enerzijds constructen met mutaties die aanleiding geven tot zeer ernstige fenotypes en/of anderzijds multipele transgene modellen. De identificatie van genen verantwoordelijk voor neurologische ziekten is een belangrijke stap voor het begrijpen van de fundamentele biologische processen ter hoogte van het centraal en perifeer zenuwstelsel. Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Neurodegeneratieve Hersenziekten
Onderzoekers: • Christine Van Broeckhoven • Vincent Timmerman • Peter De Jonghe
HPA-as disfunctie als neurobiologische risicofactor voor stemmingsstoornissen : onderzoek naar de genetische achtergrond. Universiteit Antwerpen Abstract: Bij een groot deel van de patienten met stem mingsstoornissen wordt disfunctie van de hypothalamisch-hypofysaire-bijnierschors-as (HPA-as) teruggevonden. Deze disfunctie is in bepaalde gevallen genetisch bepaald. Dit project omvat het opsporen van single-nucleotidepolymorfismen (SNPs) in HPA-as gerelateerde genen. Vervolgens wordt onderzocht of deze SNPs bijdragen tot HPA-as disfunctie en tot aanleg voor stem mingsstoornissen. Organisaties: • Psychopathologie en medische psychologie • Kind-, Jeugd- en Volwassenpsychiatrie (CAPRI)
Onderzoekers: • Stephan Claes
Identificatie van genen betrokken bij presbyacusis. Universiteit Antwerpen Abstract: Presbyacusis is een frequente complexe aandoening die veroorzaakt wordt door een combinatie van omgevingsfactoren en genen. In dit project zullen presbyacusis patienten en controlepersonen geanalyseerd wordt in een case-control (linkage disequilibrium) associatie studie om vatbaarheidsgenen die betrokken zijn bij presbyacusis to identificeren. Dit zal gedaan worden door Single-Nucleotide Polymorfismen, de laatste generatie genetische merkers afkomstig uit het Humane Genoom Project, to genotyperen in een set van zorgvuldig geselecteerde functionele kandidaat genen. Organisaties: • Centrum medische genetica • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Guido Van Camp
Functionele analyse van een gen voor autosomaal dominant progressief sensorineuraal gehoorverlies. Universiteit Antwerpen Abstract: DFNA5 is een gen voor een autosomaal dominante vorm van slechthorendheid met een tot nu toe ongekende functie. Dit project wil een bijdrage leveren tot de opheldering van de functie van DFNA5 door een combinatie van immunohistochemische studies op het binnenoor, de subcellulaire lokalisatie van het eiwit, de identificatie van interagerende eiwitten en de grondige studie van een DFNA5 knock-out muis. Organisaties: • Centrum medische genetica • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Lutgart Van Laer
Moleculaire en functionele analyse van nieuwe K+-kanaal subeenheden geïdentificeerd in het humane genoom.
Universiteit Antwerpen Abstract: Moleculaire en functionele analyse van nieuwe K+-kanaal subeenheden geïdentificeerd in het humane genoom. Organisaties: • CEL- EN WEEFSELLEER • Laboratorium voor celbiologie en histologie
Onderzoekers: • Jean-Pierre Timmermans
Moleculaire genetica en celbiologie. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit netwerk voorstel heeft als hoofd thema de Moleculaire genetica en celbiologie van erfelijke ziekten bij de mens. Dit netwerk verenigt 11 excellente onderzoeksgroepen werkzaarn op de Universiteit Antwerpen rond moleculaire genetica vam ziekten zoals Alzheimer dementia, psychiatrische ziekten, mentale retardatie, perifere neuropathieen, doofheid en botziekten. Het beschikbaar komen van de mens genoom sequentie vooziet niet alleen moleculaire genetici in een aantal nieuwe instrumenten (bv. Bio-informatica, SNPs, etc.), die hun werk versnellen, maar veroorzaakt ook een verschuiving naar functionele analyses van de respectievelijke ziektegenen. De post genoom era vereist dan ook de integratie van 'high-throughput' analyse technieken en bio-informatica, maar eveneens het samengaan met excellente celbiologie groepen in het netwerk werkzaam op andere Belgische universtiteiten. Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Neurodegeneratieve Hersenziekten
Onderzoekers: • Christine Van Broeckhoven • Vincent Timmerman • Peter De Jonghe • Joseph Merregaert • Dirk Snyders
Identificatie en karakterisatie van erfelijke monogene en polygene ziektebeelden. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project groepeert 4 onderzoeksteams van het Centrum Medische Genetica van de Universiteit Antwerpen die onderzoek verrichten betreffende erfelijke botaandoeningen, doofheid, mentale retardatie en psychiatrische ziektebeelden. De algemene doelstellingen van deze onderzoeksprojecten zijn de localisatie en identificatie van ziektegenen, de functionele analyse van nieuw geidentificeerde genen, en het onderzoeken van therapeutische toepassingen in diermodellen op basis van de resultaten van de functionele analyse. Organisaties: • Centrum medische genetica • Medische Genetica (MEDGEN) • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Wim Van Hul • Frank Kooy • Markus Nöthen • Guido Van Camp
Biomonitoring van beroepsblootgestelden: cytogenetische analyse Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het Laboratorium voor Cellulaire Genetica heeft de leiding over meerdere projecten waarin de biomonitoring van beroepsblootgestelden centraal staat (zie ook op de CRIOS website: http://www.crios.be). Zo worden populaties met een beroepsblootstelling aan styreen, ioniserende straling en carcinogenen afkomstig van de ontmanteling van chemische wapens opgevolgd. Het gaat hierbij om het opsporen van genotoxiciteitsbiomerkers in lymfocyten en/of nasale cellen die zowel een indicatie geven van recente blootstelling (DNA-breuken en uitwisselingen tussen zusterchromatiden van chromosomen) als merkers met een meer predictieve waarde voor het uiteindelijk kankerrisico (micronuclei en structurele chromosoomaberraties). Het zijn voornamelijk de opsporing van uitwisselingen tussen zusterchromatiden van chromosomen (SCE-test) en structurele chromosoomaberraties (CA-test) die een uitgebreide en moeilijke microscopische analyse vergen. De evaluatie van micronuclei (MNtest) is iets minder zwaar, maar de discriminatie tussen chromosoomverlies en chromosoombreuk met behulp van fluorescence in situ hybridisatie (FISH) vraagt een bijkomende inspanning. Voor alle drie de technieken, SCE-, CA- en MN-test, dienen lymfocyten in cultuur gebracht te worden door ze tot deling te stimuleren met een antigen. Respectievelijk na 64, 48 en 72 uur cultivatie worden de cellen gefixeerd en gespreid. Voor SCEen CA-test worden ze eerst in het metafase-stadium van de celcyclus geblokkeerd. Voor de MN-test worden de cellen op 44 uur cultuur blootgesteld aan cytochalasine B dat de kerndeling toelaat maar de cytokinese blokkeert. Na specifieke kleuring worden de drie eindpunten microscopisch gedetecteerd. Per staal moeten er 200 metafasen bestudeerd worden voor de CA-test en 80 voor de SCE-test. Voor de MN-test dienen 2000 tweekernige lymfocyten geteld te worden. De analyse kan accurater en vesneld worden door een adequaat beeldanalysesysteem te koppelen aan de microscoop. Een dergelijk systeem laat toe om op geautomatiseerde wijze op een microscoopglaasje metafasen te zoeken en te selecteren die nadien terug opgezocht kunnen worden om mogelijke aberraties te identificeren. Het biedt eveneens de mogelijkheid om beelden op te slaan voor later gebruik (onderwijs, opleiden van nieuwe onderzoekers, archivering). De aankoop van een modern, Windows gestuurd, bleek onafwendbaar, vooral gezien de hoeveelheid stalen die verwerkt dienen te worden de volgende jaren. Een metafase finder van Applied Imaging werd aangekocht. Organisaties: • Biologie
Onderzoekers: • MICHELINE VOLDERS
Verfijning van genetische risicobepaling van type 1 diabetes bij verwanten en in de algemene bevolking: samenstellen van homogene studiepopulaties voor evaluatie van interventies ter preventie van diabetes Vrije Universiteit Brussel Abstract: Type 1 diabetes is een vooralsnog ongeneeslijke aandoening waarvan de chronische invaliderende complicaties niet door insulinebehandeling kunnen vermeden worden. In België wordt het absoluut risico om type 1 diabetes te ontwikkelen voor 40 jaar geschat op 0.4%. De chronische complicaties verminderen de levenskwaliteit en -verwachting van de patiënt, veroorzaken psychosociale problemen, en eisen een hoge financiële tol. De meeste gevallen van type 1 diabetes zijn het gevolg van een wisselwerking tussen gedeeltelijk geïdentificeerde voorbeschikkende genetische factoren en nog grotendeels onbekende omgevingsfactoren welke een immuun-gemedieerde aanval tegen de pancreatische betacellen in gang zetten. Dosage van betacel-specifieke auto-antilichamen laat toe om in de preklinische fase de immuunaanval te identificeren en vormt de hoeksteen voor predictie. Preventie of uitstel van de klinische manifestatie van de ziekte zal een gunstig effect hebben op het ontstaan van chronische complicaties. Er bestaan actueel niet-toxische kandidaat-interventies (o.a. profylactische insulinetoediening,
nicotinamide) welke bij het proefdier effectief blijken te zijn. Deze preventieve maatregelen worden actueel getest bij verwanten van gekende diabetespatiënten geselecteerd op antilichaam-positiviteit; in geval van bewezen werkzaamheid kunnen ze ook in de algemene bevolking uitgetest worden. Wil men op termijn de incidentie van de ziekte en van de chronische complicaties doen dalen, dan moet elk schema voor predictie en preventie finaal ook toepasbaar zijn in de algemene bevolking omdat het aantal sporadische gevallen van type 1 diabetes veel hoger (85%) is dan het aantal familiale gevallen. Er bestaan echter grote interindividuele verschillen in progressiesnelheid van betaceldestructie in de preklinische fase . Alhoewel veel antilichaam-positieve personen op zeer jonge leeftijd de ziekte zullen krijgen, stelt men vast dat het aantal antilichaam-positieve kinderen veel hoger is dan het aantal patiënten dat snel diabetes zal ontwikkelen. Type 1 diabetes verschijnt dan ook meestal op volwassen leeftijd en met een doorgaans milder fenotype (verminderde neiging tot ketosis en insulinebehoeften, grotere residuele betacelmassa weerspiegeld door hogere residuele C-peptidespiegels), en met gemiddeld lagere spiegels van bepaalde diabetes-specifieke autoantilichamen (tegen eilandjescellen, ICA; insuline, IAA; en IA-2-eiwit, IA2-A). Sommige merker-positieve personen zullen niet of slechts traag evolueren naar hyperglycemie en klinische diabetes, zelfs zonder preventieve behandeling. Deze heterogeniteit heeft aldus tot gevolg dat - om enig significant therapeutisch effect te kunnen waarnemen - er grote aantallen personen in een preventiestudie moeten opgenomen worden, waarvan een deel nodeloos zou blootgesteld worden aan preventieve medicatie. Er zijn aanwijzingen dat HLA klasse II allelen de progressiesnelheid naar diabetes kunnen moduleren. Gecombineerd gebruik van antilichaammerkers en genetische merkers zou dan toelaten om proefpersonen met een meer homogeen risico op diabetes te selecteren voor preventiestudies. Vooraleer dit in de praktijk te kunnen brengen moeten de genetische determinanten van het ontstaan of de bevordering van diabetes (± 15 loci) beter gekend zijn. Zij vormen op zich echter vrij zwakke predictoren voor het later ontstaan van diabetes. De belangrijkste zijn HLA klasse II genen op chromosoom 6, vnl. HLA-DQ en in mindere mate DR genen, die samen ongeveer 50% van het genetisch risico vertegenwoordigen, andere genen uit de HLA regio (klasse I en klasse III) en een aantal niet-HLA genen waarvan het insulinegen-promotergebied (5' INS) het best gekarakteriseerd is. Een aantal van deze genetische merkers blijkt geassocieerd te zijn met een jongere leeftijd bij diagnose (HLADQA1*-DQB1* 0301-0302/0501-0201 [klasse II], MICA [klasse I]), het mannelijk overwicht aan diabetespatiënten (mogelijke rol van X-chromosoomlocus), of een kleinere residuele betacelcapaciteit bij diagnose (HLA-A24 [klasse I]). De associaties van het MICA- en HLA-A-gen met type 1 diabetes zijn tot dusver onvoldoende bestudeerd geworden in HLA-DQ-identieke studiepopulaties. De ontrafeling van de rol van deze genetische factoren bij de etiologie van type 1 diabetes en bij de progressiesnelheid van betaceldestructie wordt echter bemoeilijkt door onderlinge interactie van deze genen of hun genproducten bv. tussen DQ en 5'INS, of door sterk 'linkage disequilibrium' tussen HLA-loci bv. DQB1*03 en DRB1*04 (DR4). Het schatten van de elk op zich zwakke bijdrage van deze additionele HLA en niet-HLA factoren moet bovendien gebeuren tegen de achtergrond van de relatief sterke HLA-DQ invloed. De meest specifieke genetische merker (heterozygoot HLA-DQA1*-DQB1* genotype 03010302/0501-0201) komt voor bij niet meer dan 2% van de algemene bevolking tegen ongeveer 30% van de type 1 patiënten; aanwezigheid van deze merker verleent op zich slechts 5-10% absoluut risico op het ontwikkelen van diabetes.Verfijning van de genetische risicobepaling door betere kennis van de interacties tussen verschillende genetische risicofactoren en van de interacties tussen genetische risicofactoren en antilichaammerkers bij diagnose en in de preklinische fase kan de selectie van verwanten voor preventiestudies verbeteren. Deze selectie zou ook toelaten om de selectie van risicopersonen uit de algemene bevolking te stroomlijnen aangezien eerstelijns genetische screening gevolgd door opvolging voor het verschijnen van antilichamen als de meest aangewezen strategie beschouwd wordt voor de selectie van proefpersonen voor preventiestudies van sporadische gevallen. Organisaties: • Medische Biochemie
Onderzoekers: • BART VAN DER AUWERA
Prijs van het Octaaf Dupontfonds van de KVAB (Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten) toegekend voor het project 'Homeostase en stamcellen in de darm: de rol van de Wnt-signalisatie pathway'. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De doelstellingen van dit project zijn: * Het bepalen van de bijdrage van de Wnt-signalisatiepathway (en meer specifiek van de verschillende gesecreteerde Wnt-factoren) tot de homeostase in de darm van de muis. De specifieke rol van deze factoren in het behoud van stamcellen, de progressie van de stamcelzone naar het proliferatieve compartiment en de differentiatie van de epitheelcellen in het colon en in de dunne darm zullen geëvalueerd worden via de studie van de effecten van deze factoren op de inductie van celproliferatie, celtype-specifieke genproducten en apoptose; * Het bestuderen van de gevolgen van de ontregeling van de Wnt-signalisatiepathway op de inductie van ongecontroleerde celproliferatie en carcinogenese: up- en/of downregulatie van de Wnt-pathway via de doelgerichte uitdrukking van Wnt-proteïnen of dominant-negatieve mutanten van een geassocieerde factor, TCF-4. Dit zou naar een induceerbaar darm kanker diermodel leiden Organisaties: • Biologie
Onderzoekers: • Luc LEYNS
Gerichte genmodifcatie in planten. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Current transgene technology in plants involves integration of foreign DNA at essentially random positions in the genome and hence results in either the addition of new genes or in random gene disruption. In situ modification or directed disruption of a particular gene (gene targeting) is not yet feasible, despite considerable interest from industry and academia and the far-reaching application potential of such technology. Indeed, the possibility to modify genes in a directed way would offer unprecedented opportunities for rational modification of crop plant genomes, for crop improvement through the creation of new variability and for generation of modified plants that are more readily accepted than the current GMOs. Moreover, gene targeting is also the method of choice for analysis of gene function through reverse genetics, as witnessed by its application in species for which a gene targeting system is well established (e.g. the mouse, several lower eukaryotes and prokaryotes). We aim to develop technology for targeted mutation of genes in plants following two novel strategies. One is based on homologous recombination through presentation of a targeting construct during meiosis. In meiosis the chromatin architecture, homology searching functions and recombination enzymes are available and adapted to homologous recombination, whereas illegitimate recombination should be restricted. These features are expected to favour homologous over illegitimate recombination. A second strategy is based on the interaction between the genomic sequence to be modified and RNA derived from a silencing locus. Cross-talk between genomic DNA and RNA during post-transcriptional silencing has been documented. Organisaties: • Plantengenetica
Onderzoekers: • GEERT ANGENON
Identificatie van genen betrokken bij ouderdomsdoofheid. Universiteit Antwerpen Abstract: 1. Probleemstelling Ouderdomsdoofheid (OD) is het meest voorkomende zintuiglijke gebrek bij ouderlingen, met een prevalentie van 50% op de leeftijd van 80 jaar.
Onderzoek heeft uitgewezen dat OD een complexe ziekte is, beïnvloed door zowel omgevings- als genetische factoren. Er is echter nog geen enkel gen voor OD geïdentificeerd, en de rol van omgevingsfactoren (lawaai, chemicaliën, drugs,') is nog onduidelijk. 2. Strategie en doelstellingen In totaal 300 geïsoleerde patienten met OD en evenveel normaal horende controlepersonen worden momenteel reeds verzameld in het kader van een lopend ASPEO project. Elke testpersoon geeft een bloedstaal voor DNA extractie, en vult een gestandaardiseerde vragenlijst in over diens klinische voorgeschiedenis en de blootstelling aan factoren die kunnen bijdragen tot OD. Het hier voorgestelde project gebruikt dezelfde verzameling patiënten om de genetische oorzaken van OD te onderzoeken. Verscheidene genen waarvan bekend is dat ze betrokken zijn bij het gehoor worden hierbij onderzocht, waarbij wordt nagegaan of bepaalde DNA variaties significant meer voorkomen bij patiënten dan bij controles. Dit kan wijzen op een rol voor het desbetreffende gen in de pathogenese van OD. Via het integreren van de resultaten bekomen uit deze genetische studie en de studie naar de rol van omgevingsfactoren, hopen we meer te weten te komen over de interactie tussen genetische en omgevingsfactoren bij het ontstaan van OD. 3.Verwachtte resultaten 1) Verbeterde kennis van het verouderingsproces in het binnenoor. Een beter begrip van de fundamentele moleculaire en cellulaire verouderingsprocessen kunnen mogenlijk nieuwe, nog nooit eerder ontdekte oorzaken van OD aan het licht brengen, of nieuwe therapeutische mogelijkheden. 2) Aanbevelingen ter voorkoming van OD. Door het identificeren van de veschillende factoren die leiden tot OD, kunnen meer preciese richtlijnen geformuleerde worden om OD te voorkomen, of de aanvang ervan te vertragen. Mogelijk bestaan er omgevingsfactoren die enkel voor een beperkte groep mensen schadelijk zijn, naargelang hun genetische achtergrond. 3) Verbeterde behandelingen. Een gebrek aan kennis van de ethiologische factoren die bijdragen tot OD hebben tot nu toe het ontwikkelen van gentherapie in de weg gestaan. De resultaten uit dit project kunnen een eerste stap zijn in de richting van de verdere ontwikkeling van gentherapie voor OD, en voor een farmacogenomische benadering van deze conditie, waarbij medicijnen worden aangepast aan iemands genetische achtergrond. Organisaties: • Centrum medische genetica • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Guido Van Camp
Identificatie van genetische factoren van invloed op de verstandelijke handicap bij het fragiele X-syndroom. Universiteit Antwerpen Abstract: Recente inzichten leren dat de ernst van het fragiele X syndroom, de meest voorkomende vorm van erfelijke mentale retardatie mede door andere genetische factoren naast de fragiele X mutatie bepaald wordt. Doel van dit project is deze additionele genetisch factoren to identificeren met behulp van muismodellen. Cognitieve prestaties van de muizen zullen bepaald worden met behulp van de Morris water maze test. Vergelijking van de analyses van merkers over het gele genoom verspreidt tussen de best en de slechts presterende dieren zal ons in staat stellen de modifier gene to identificeren. Organisaties: • Centrum medische genetica • Cognitieve Genetica (COGNET)
Onderzoekers: • Frank Kooy
Otosclerose - Een Moleculair Genetische Studie Universiteit Antwerpen Abstract: Otosclerose is de meest voorkomende oorzaak van slechthorendheid bij blanke volwassenen. De ziekte wordt veroorzaakt door een abnormale beenhomeostase van het otische kapsel, wat meestal leidt tot een conductief gehoorverlies te wijten aan fixatie van de stapesvoetplaat, hoewel sensorineuraal gehoorverlies ook kan voorkomen. De etiologie van otosclerose is niet gekend, maar waarschijnlijk ontstaat de aandoening door toedoen van zowel omgevings- als genetische factoren. Hoewel de genetica van otosclerose controversieel is, wijst de meerderheid van studies op een autosomaal dominant overervingspatroon met verminderde penetrantie. Gebruikmakend van twee grote families die dit type van Mendeliaans overervingspatroon vertonen, hebben we twee otosclerose-veroorzakende genen gelokaliseerd, OTSC1 en OTSC2. We hebben eveneens aangetoond dat er nog minstens één bijkomende locus bestaat. Vertrekkende van dit uitgangspunt, zullen we: 1)de OTSC1 en OTSC2 genen kloneren; 2)niewe loci identificeren door koppelingsanalyse; 3)nieuwe loci identificeren door koppelings- en linkage disequilibriumanalyse in Griekse families; 4)nieuwe loci identificeren door niet-parametrische koppelingsanalyse, gebruikmakend van affected sib-pairs. Organisaties: • Centrum medische genetica • Menselijke moleculaire genetica
Onderzoekers: • Guido Van Camp
Moleculair genetisch en functioneel onderzoek van erfelijke perifere zenuwaandoeningen. Universiteit Antwerpen Abstract: De erfelijke perifere neuropathieën zijn zowel klinisch als genetisch zeer heterogeen. Dit project heeft als doel de identificatie en karakterisatie van nieuwe genen en pathogene mutaties verantwoordeljk voor erfelijke perifere neuropathieën. Dit zal leiden tot een beter inzicht in de neurobiologische aspecten van het perifeer zenuwstelsel en biedt nieuwe mogelijkheden voor DNA diagnostiek en genotype/fenotype correlaties. Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Perifere Neuropathieën
Onderzoekers: • Eva E.P. Nelis • Vincent Timmerman
Identificatie van nieuwe genen verantwoordelijk voor preseniele dementie. Universiteit Antwerpen Abstract: In dit project gaat de aandacht voornamelijk uit naar de identificatie van nieuwe genetische factoren verantwoordelijk voor neurodegeneratieve dementies. Met behulp van familie- en populatie gebaseerd patiëntenmateriaal worden zowel nieuwe causale dementie genen, als genetische variaties verantwoordelijk voor een predispositie voor dementie opgespoord. Het labo beschikt over 10 autosomaal dominante families met klinisch gediagnosticeerde Alzheimer dementie (AD), afkomstig uit een grote Nederlandse epidemiologische studie. Nadat in deze families mutaties in de gekende AD-genen worden geëxcludeerd, toonden we aan dat 2 families (F1083 en F1270) in staat zijn om onafhankelijk
van elkaar tot significante genetische koppeling te leiden. Op een totaal van 66 stalen werd vervolgens een genomische zoektocht uitgevoerd met 400 microsatelliet merkers verspreid over het volledige genoom op een gemiddelde onderling afstand van 10 cm. Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Neurodegeneratieve Hersenziekten
Onderzoekers: • Christine Van Broeckhoven • Rosa Rademakers
Motorische versus sensorische neuronen : differentiële genexpressie als basis voor de identificatie van nieuwe kandidaatgenen voor erfelijke perifere neuropathieën. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project heeft tot doel differentieel geëxpresseerde genen te identificeren in motorneuronen (ventrale hoorn cellen van het ruggemerg) en in sensorische neuronen (neuronen in de dorsale wortel ganglia, DRG) met behulp van een screeningstechniek, de suppressieve substractiehybridisatie (SSH). Functionele analyse geeft inzicht in biologische processen die aan de basis liggen van de verschillen tussen motorische en sensorische neuronen. Hierdoor kunnen moleculaire mechanismen die aanleiding geven tot verschillen in motorische of sensorische neuronale degeneratie opgehelderd worden. Differentieel geëxpresseerde genen vormen dan ook ideale kandidaatgenen voor erfelijke perifiere neuropathieën aangezien zij selectief motorische of sensorische neuronen kunnen aantasten. Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Perifere Neuropathieën
Onderzoekers: • Nathalie Verpoorten • Vincent Timmerman • Peter De Jonghe
Identificatie van biomerkers voor bipolaire aandoening aan de hand van suppressieve subtractie hybridisatie. Universiteit Antwerpen Abstract: Bipolaire aandoening (BP) is een ernstige psychiatrische aandoening die gekarakteriseerd wordt door episoden van manie en episoden van depressie. De aandoening is nefast voor zowel patiënt als omgeving, gemiddeld 10 ' 20% van de patiënten sterven voortijdig door zelfmoord. BP heeft een `lifetime prevalence' van 0,5 ' 1,5% en een significante genetische component voor deze aandoening werd aangetoond met familie-, tweelingen- en adoptiestudies. Met behulp van koppelingsanalyses en associatiestudies werden reeds verschillende gevoeligheidsloci en 'genen geïdentificeerd maar tot op heden brachten deze nog geen causaal gen op. Het grootste probleem van deze aandoening ligt bij de behandeling. De evaluatieperiode van voorgeschreven medicatie bij een depressieve fase ligt tussen de 4 tot 6 weken, waarna een andere behandeling kan uitgeprobeerd worden wanneer de vorige ineffectief bleef. In 20% van de gevallen kan er geen effectieve medicatie gevonden worden binnen de 2 ' 3 jaar. Daarenboven kunnen `moodstabilisers' zoals lithium, carbamazepine en valproaat maar geëvalueerd worden wanneer ze ineffectief blijken te zijn, wanneer de patiënt hervalt in een episode van stemmingsstoornis. Het doel van dit project is het ontdekken van `biomarkers' voor BP, welke op basis van een typerende differentiële genexpressie een onderscheid kunnen maken tussen patiënt en controle. Daaropvolgend zullen deze `biomarkers' gebruikt worden om een onderscheid te maken tussen de verschillende subtypen en de verschillende affectieve fasen van deze aandoening. Deze `biomarkers' zullen bekomen worden door een Suppressieve Subtractie Hybridisatie (SSH) van post mortem hippocampaal en frontale kwab weefsel, totaal bloed en lymphoblast cellijnen. De analyse van deze subtractieve banken zullen resulteren in een lijst van differentieel geëxpresseerde genen tussen patiënt en controle. Met deze informatie zullen er antwoorden gezocht worden naar vragen zoals: Welke genen participeren in de pathways van de aandoening? Wat zijn de differentieel geëxpresseerde genen tussen patiënt en controle, de verschillende subtypen en de verschillende affectieve fasen? Welke associaties zijn er tussen de genexpressie van de verschillende genen en wat zijn de parallellen tussen bloed en de hersenen? Organisaties: • Moleculaire genetica • VIB DMG - Neurodegeneratieve Hersenziekten
Onderzoekers: • Jurgen Del-Favero • Christine Van Broeckhoven
Gen transcriptie profielering tijdens verschillende ontwikkelingsstadia van in vitro geproduceerde runderembryo's Universiteit Gent Abstract: De opzet is een aantal rundergenen te kloneren, karteren en vervolgens hun transcriptieniveaus te bepalen tijdens verschillende embryonale ontwikkelingsstadia. Genen met een signifant transcriptieverschil tijdens de overgang van een ontwikkelingsstadium kunnen uitgetest worden op hun capaciteit om te dienen als merker voor kwaliteit van in vitro embryo's. Organisaties: • Vakgroep Voeding, Genetica en Ethologie
Onderzoekers: • Luc Peelman • Ann Van Soom