0
Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Graduate School of Child Development and Education
Onderwijs- en Examenregeling 2014-2015 Master Pedagogische wetenschappen
DEEL A Algemeen deel
2
Onderwijs- en examenregeling Masteropleiding Pedagogische wetenschappen 2014-15 De Onderwijs- en examenregeling (OER) is een document dat de hoofdlijnen van het onderwijsprogramma en de examinering voor een opleiding vastlegt. Onderstaande teksten zijn geldig van 1 september 2014 tot vaststelling van een nieuwe versie. De genoemde regelingen zijn van toepassing op alle studenten van de opleiding, ongeacht het beginjaar van de studie. Als er geen overgangsregeling is gespecificeerd voor studenten die eerder zijn gestart en betreffende studenten hier mogelijk door worden benadeeld, kan de examencommissie besluiten om regelingen die eerder van toepassing waren te laten meewegen. Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen Artikel 1.1 – Toepasselijkheid van de regeling Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Deel A bevat algemene bepalingen en is van toepassing op het onderwijs en de examens van de mastertrajecten Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek van de master Pedagogische wetenschappen. Deze opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingspecifieke bepalingen. Tezamen bevatten de delen A en B de Onderwijs- en examenregeling, hierna te noemen de OER, van de in deel B genoemde opleiding. Artikel 1.2 – Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek; b. de universiteit: de Universiteit van Amsterdam; c. student: zij die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van tentamens en examens van de opleiding; d. examen: het afsluitend masterexamen van de opleiding; e. traject: afstudeerrichting binnen de master Pedagogische wetenschappen; f. programma: het totaal en de samenhang van de onderdelen, de onderwijsvormen, de contacturen, de toets- en tentamenvormen, de voorgeschreven literatuur; g. onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding in de zin van de wet; h. praktische oefening: het deelnemen aan een practicum of andere onderwijsleeractiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. Voorbeelden van een praktische oefening: het uitvoeren van een onderzoekopdracht, het deelnemen aan veldwerk of een excursie het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde vaardigheden; het uitvoeren van opdrachten in werkcolleges / werkgroepen, die gericht zijn op het bereiken van bepaalde, omschreven vaardigheden (practicum) het doorlopen van een stage; i. werkcollege/werkgroep: college/werkgroepbijeenkomst waarbij een probleem- of casusgerichte behandeling van de stof voorop staat; j scriptie: een onderdeel dat bestaat uit literatuuronderzoek en/of een bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek, in alle gevallen leidend tot een schriftelijk verslag daarover; k. tentamen: onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student betreffende een onderdeel. De beoordeling wordt uitgedrukt in een eindcijfer. Een tentamen kan in gedeeltes worden afgenomen
3
l. feedback:
m. studielast:
n. studiepunt: o. fraude en plagiaat:
p. studiejaar:
met behulp van één of meer deeltentamens. Een hertentamen bestrijkt altijd dezelfde materie als het tentamen; reactie op een product of prestatie door een docent of door een of meer medestudenten; de reactie is gericht op de verbetering van dat product of prestatie de studielast van de onderwijseenheid waarop een tentamen betrekking heeft, uitgedrukt in studiepunten = EC (European Credits). De studielast van 1 jaar (1680 uur) is 60 studiepunten/EC. een EC-studiepunt met een studielast van 28 uren studie; het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt. het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende kalenderjaar.
De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent.
Hoofdstuk 2 – Vooropleiding en toelating tot de opleiding Artikel 2.1a –Ingangseisen aansluitende masteropleidingen 1. Toelaatbaar tot één van de trajecten van de (aansluitende) masteropleiding Pedagogische wetenschappen is de bezitter van een bachelordiploma van een Nederlandse of een buitenlandse instelling van hoger onderwijs, die aantoont te beschikken over kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van de bacheloropleiding Pedagogische wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, met inachtneming van het gestelde in lid 4 en inclusief de benodigde taalvaardigheid (artikel 2.3). 2. Degene die in het bezit is van het bachelordiploma Pedagogische wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam wordt rechtstreeks toegelaten tot de in deze onderwijs- en examenregeling aangewezen aansluitende masteropleiding. 3. Voor toelating tot de trajecten Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek is het behaald hebben van een onderdeel gericht op diagnostische vaardigheden vereist. 4. In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan door de desbetreffende examencommissie van het vereiste van een behaald bachelordiploma voor een te bepalen periode worden afgeweken. Artikel 2.1b –Ingangseisen niet-aansluitende masteropleidingen Voor de opleiding gelden de volgende toelatingsvoorwaarden:1. Afgestudeerden (BSc) van de Bachelor ‘Algemene sociale wetenschappen’ met domein Jeugd, verzorgd door de faculteit, die de minor Opvoedingsondersteuning met een omvang van 30 punten hebben gevolgd, kunnen met een beschikking van de examencommissie worden toegelaten tot het traject Opvoedingsondersteuning. Afgestudeerden (BSc) van de Bachelor ‘Algemene Sociale Wetenschappen’ met domein Jeugd, verzorgd door de faculteit, die de minor Orthopedagogiek met een omvang van 60 punten hebben gevolgd, kunnen met een beschikking van de examencommissie worden toegelaten tot het traject Orthopedagogiek of het traject Forensische orthopedagogiek. 2. Afgestudeerden (BSc) van de Bachelor Bèta Gamma aan de UvA met een majorverklaring Pedagogische wetenschappen, kunnen rechtstreeks worden toegelaten tot het mastertraject Opvoedingsondersteuning van de master Pedagogische wetenschappen. Voor toelating tot de trajecten Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek dient een aanvullend onderdeel (zie de studiegids van Bèta Gamma) op dat gebied behaald te zijn en beoordeelt de examencommissie of toelating mogelijk is. 3. Afgestudeerden (BA of BSc) van overige gamma-opleidingen aan een Nederlandse universiteit kunnen tot de master worden toegelaten indien zij naar het oordeel van de examencommissie in
4
voldoende mate beschikken over specifieke kennis en vaardigheden op het gebied van Pedagogische wetenschappen, naast algemene academische vaardigheden. Deze kennis en vaardigheden betreffen: kennis van en inzicht in pedagogische processen in verschillende cultureel en historisch gesitueerde opvoedingscontexten; kennis van de voornaamste theorieën en onderzoeksmethoden met betrekking tot pedagogiek, pedagogische processen en –middelen; kennis van en inzicht in de ontwikkeling, opbouw en structuur van het pedagogisch beroepsveld en van de organisatie en werkwijze van pedagogische zorgsystemen; kennis van de beginselen van relevante nevenwetenschappen, zoals psychologie, onderwijskunde, neurologie en filosofie; kennis van de beschikbare methoden voor de verschillende fasen van de diagnostische beoordeling (‘assessment’) van pedagogische situaties; kennis van de belangrijkste interventiemodellen en –strategieën en de belangrijkste methodieken voor begeleiding van beroepsopvoeders; kennis van methoden van evaluatieve, waaronder beroepsethische, afweging met betrekking tot de praktische beroepsuitoefening als pedagoog; gespreksvoering, observatie en rapportage; testafname en interventieplanning. 4. Afgestudeerden van de bacheloropleiding Pedagogiek, Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH), Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) of Cultureel Maatschappelijke Vorming (CMV) van de Hogeschool van Amsterdam met de Academische Route kunnen tot het bijbehorende mastertraject toegelaten worden. De opleidingen SPH en CMV hebben een Academische Route richting Opvoedingsondersteuning en (Forensische) orthopedagogiek. De opleiding Pedagogiek heeft een Academische Route richting Opvoedingsondersteuning en de opleiding MWD heeft een Academische Route richting (Forensische) orthopedagogiek. De inhoud van deze route is gelijk aan die van het schakelprogramma in Artikel A2.2 van deze regeling. Als het diploma en/of de Academische Route langer dan twee jaar geleden is behaald, besluit de Examencommissie of een kandidaat wordt toegelaten tot de masteropleiding. Artikel 2.2 – Schakelprogramma 1. Voldoet een toelatingsverzoek naar het oordeel van de examencommissie niet aan de gestelde eisen, maar kan daar redelijkerwijs binnen de termijn van één jaar wel aan worden voldaan, dan wordt verzoeker in staat gesteld middels een schakelprogramma aan die eisen te voldoen. Er zijn schakelprogramma’s voor alle trajecten, dus voor Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek. De omvang van de schakelprogramma’s bedraagt maximaal 60 studiepunten. 2. De schakelprogramma’s bestaan uit onderdelen die vergelijkbaar zijn met onderdelen van de bacheloropleiding als een noodzakelijke aanvulling op het behaalde universitaire- of hbo-diploma teneinde aan de toelatingseisen van het gewenste mastertraject te kunnen voldoen. Het behalen van een vastgelegd schakeltraject leidt niet tot het bachelordiploma of de daarbij horende graad, maar tot een toelatingsbeschikking tot het bijbehorende mastertraject. Voor de toelating tot een mastertraject moeten zij tevens twee colloquiumpunten, zoals beschreven in artikel 3.14, lid 7, van deel A van deze regeling behaald hebben. 3. Bij de aanvraag van toelating tot een schakelprogramma dient naast een kopie van desbetreffend universitair of hbo-bachelordiploma tevens een bewijs bijgesloten te worden waaruit blijkt dat kandidaat beschikt over kennis van wiskunde op minimaal eindexamenniveau havo (havo-diploma met wiskunde als eindexamenvak – met minimaal een 6 afgesloten- of wiskundecertificaat van erkende opleidingsinstelling - Boswell-Bèta, opleiding Psychologie UvA of staatsexamen). Om de programmaonderdelen met vrucht te kunnen volgen wordt echter wiskunde op eindexamenniveau vwo voorondersteld. Tot 1 mei kan men een verzoek tot toelating te richten aan de examencommissie Master Pedagogische Wetenschappen, Nieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZ Amsterdam. 4. Voor het schakelprogramma Opvoedingsondersteuning doorlopen kandidaten een 5
intakeprocedure. De kandidaten wordt gevraagd een portfolio op te sturen en worden uitgenodigd voor een intakegesprek met een docent van de betreffende opleiding. De intakeprocedure heeft een informerende en adviserende functie (niet selectief). 5. Studenten met een hbo-diploma Gedrag en maatschappij, Onderwijs of Gezondheidszorg kunnen na het behalen van een standaard schakelprogramma van ongeveer 60 punten toegelaten worden tot het mastertraject Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek of Forensische orthopedagogiek. Als deze studenten in het bezit zijn van het minorcertificaat van de minor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek van de Hogeschool van Amsterdam (30 EC) kunnen zij in aanmerking komen voor vrijstellingen binnen de methodenleer- en statistiekonderdelen van het schakelprogramma. Als het bachelordiploma en/of de minor langer dan twee jaar geleden is behaald, besluit de ExamenCommissie of een kandidaat wordt toegelaten tot het schakelprogramma. 6. Overige schakelmogelijkheden. Afgestudeerden van universitaire opleidingen anders dan Pedagogische Wetenschappen, en hboopleidingen op het gebied van maatschappij, gedrag, onderwijs, gezondheidszorg , kunnen in aanmerking komen voor een individueel schakelprogramma voor toelating tot één van de schakelprogramma’s . 7. Het standaard schakelprogramma Opvoedingsondersteuning bestaat uit de onderdelen: Beschrijvende statistiek (6) Toetsende statistiek (6) Empirisch onderzoek/methodologie (6) Kwalitatief onderzoek (6) Gezin en samenleving (6) Sociaal-emotionele ontwikkeling in opvang en onderwijs (6) Pedagogische ethiek (6) Practicum Gespreksvaardigheden (3) The meaning of having children in cultural perspectives (9) Onderzoekspracticum voor schakelstudenten (6) 8. Het standaard schakelprogramma voor Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek bestaat uit de onderdelen: Beschrijvende statistiek (6) Toetsende statistiek (6) Empirisch onderzoek/methodologie (6) Cognitieve ontwikkeling en leerproblemen (6) Neurobiologische ontwikkeling (6) Etiologie van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen (3) Psychopathologie (6) Practicum Diagnostische vaardigheden (6) (met als ingangseis het behaald hebben van Gespreksvaardigheden, mogelijk in de vooropleiding) Diagnostiek (6) Psychotherapeutische stromingen (3) Onderzoekspracticum voor schakelstudenten (6?) Schakelstudenten Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek moeten nog aanvullende (bachelor)onderdelen op WO-niveau behalen om te voldoen aan de opleidingseisen voor de NVO registratie en voor de toelating tot de opleiding tot GZ-psycholoog van het RINO, namelijk ontwikkelingspsychologie, persoonlijkheidsleer en ethische aspecten binnen de pedagogiek. Artikel 2.3 – Nederlandse taal Voor toelating tot de mastertrajecten Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek voldoen bezitters van een buitenlands diploma aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal nadat het staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2), programma II, met goed gevolg is afgelegd, dan wel door het verkrijgen van een vrijstelling voor het afleggen van dit examen.
6
Artikel 2.4 – Toelatingsprocedure 1. De toelating tot de opleiding is opgedragen aan de examencommissie van de opleiding. 2. Met het oog op de toelating tot de opleiding stelt de examencommissie een onderzoek in naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat. De commissie betrekt bij haar onderzoek de kennis van de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd. In aanvulling op schriftelijke bewijzen van de gevolgde opleiding(en) kan de commissie bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden laten toetsen door deskundigen in of buiten de universiteit. 3. Een toelatingsverzoek dient uiterlijk 1 mei voorafgaand aan de start van het collegejaar te worden ingediend bij de examencommissie. In bijzondere gevallen kan de examencommissie een na deze sluitingsdatum ingediend verzoek in behandeling nemen. 4. De examencommissie beslist binnen zes weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek is ingediend binnen de academische recesperiode, beslist deze binnen zes weken na het reces. De student wordt van de beslissing schriftelijk in kennis gesteld. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd. 5. De toelating wordt verleend onder de voorwaarde dat de kandidaat uiterlijk op de betreffende begindatum van de opleiding zal voldoen aan de in artikel 2.1 in deel A van deze regeling bedoelde eisen ten aanzien van kennis en vaardigheden, zoals die blijken uit getuigschriften van door hem gevolgde opleidingen. 6. De kandidaat ontvangt een toelatingsbewijs dan wel een afwijzende beslissing. Hiertegen is beroep mogelijk bij het College van beroep voor de examens. Artikel 2.5 – Instroommoment 1. Aanvang van de opleiding is uitsluitend mogelijk met ingang van het eerste semester van een studiejaar (‘september’). Voor het in dit lid genoemd instroommoment geldt dat er sprake is van een studeerbaar onderwijsprogramma dat in de nominale duur volledig kan worden afgerond. 2. Bij aanvang van de opleiding dient het bachelorprogramma, dan wel schakelprogramma dat toegang geeft tot de opleiding volledig te zijn afgerond. 3. Studenten kunnen zich voor een mastertraject inschrijven tot 1 september 2014.
Hoofdstuk 3 – Toetsing en examinering Artikel 3.1a – Algemeen 1. Tijdens het studieonderdeel wordt getoetst of de student in voldoende mate de gestelde leerdoelen heeft bereikt. 2. In de studiehandleiding staat beschreven aan welke vereisten de student moet voldoen om het studieonderdeel met succes af te ronden en welke de criteria zijn waarop de student beoordeeld wordt. 3. In het Reglement van de examencommissie ex artikel 7.12b van de wet staat de gang van zaken bij toetsing beschreven. 4. Alle tentamens van de trajecten Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek worden afgenomen in de Nederlandse taal. Op verzoek van de student kan de examencommissie besluiten om student te tentamineren in een andere dan de Nederlandse taal. 5. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze dan in de studiehandleiding is bepaald kan worden afgenomen. 6. De student heeft recht op toelichting op de beoordeling van elk gemaakt tentamen. De toelichting dient gegeven te worden vóór de volgende toetsgelegenheid of in geval van een eindtoets (uiterlijk) binnen de gestelde termijn voor inzage, zie deel A van deze regeling artikel 3.8, lid 1. Artikel 3.1b – Examinatoren 1. Een examinator is een medewerker die door de directeur van de Graduate School belast is met de verzorging van het onderwijs in een onderdeel en die verantwoordelijk is gesteld voor het afnemen van het desbetreffend examenonderdeel, alsmede voor het vaststellen en ondertekenen van de uitslag. 7
2. De examencommissie stelt jaarlijks een lijst van examinatoren vast, die bevoegd zijn om tentamens en examens af te nemen. Elke examinator plaatst op deze lijst zijn handtekening en paraaf. Deze lijst wordt gedeponeerd en ligt ter inzage op de onderwijsadministratie. 3. In het geval er meerdere examinatoren belast zijn met het afnemen van tentamens binnen een examenonderdeel, zorgt de coördinator van het desbetreffend onderdeel voor een examinator die verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken en de orde tijdens het tentamen. Desbetreffende coördinator is tevens belast met de bepaling van de einduitslag. Artikel 3.2 – Inschrijving en deelname tentamens 1. Elke student dient zich voor de eerste tentamengelegenheid aan te melden. De student meldt zich aan voor de eerste tentamengelegenheid middels inschrijving voor het onderdeel. De aanmeldingsprocedure wordt beschreven op de website www.student.uva.nl/mpw in de A-Z lijst bij Vak- en tentamenaanmelding. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, kan deelname aan het tentamen worden geweigerd. Voor een eventueel hertentamen wordt elke student, die het onderdeel bij de eerste gelegenheid niet behaald heeft, door de onderwijsadministratie aangemeld via het studenteninformatiesysteem (SIS). 2. Aan de tentamens van de master mag uitsluitend worden deelgenomen door studenten die ex artikel 2.1 zijn toegelaten tot de master en hebben voldaan aan alle inschrijf- en aanmeldingsverplichtingen en door de masterstudenten die in deel B van deze regeling ex artikel 3.1 lid 2 zijn toegelaten. 3. Indien een student aangemeld is voor een tentamen, maar niet deelneemt aan dit tentamen, zal het judicium NAP(Niet aanwezig met poging) worden toegekend. Dit kan worden voorkomen als de student zich tijdig voor de tentamengelegenheid afmeldt via SIS. Artikel 3.3 – Toetsmomenten 1. De toetsgelegenheden van een onderdeel worden voor alle studenten op hetzelfde tijdstip gehouden. 2. Tot het afleggen van een tentamen wordt per jaar tweemaal de gelegenheid gegeven, met dien verstande dat a) het eerste tentamen van een onderdeel wordt afgenomen binnen het semester waarin het onderwijs in dat onderdeel wordt verzorgd, b) tussen de eerste en tweede tentamengelegenheid van eenzelfde onderdeel een periode ligt van tenminste zes en ten hoogste twintig weken, behoudens in geval van een individueel tentamen volgens afspraak. Deze tweede gelegenheid wordt in elk geval gegeven voor 31 juli in het studiejaar waarin het desbetreffende onderwijs wordt verzorgd. 3. In geval van een paper, verslag, opdracht of scriptie, zoals beschreven in artikel 5.5, lid 3, is de herkansing in de vorm van revisie. Indien een paper, verslag, opdracht of scriptie met een voldoende beoordeeld is, zoals in artikel 3.6, lid 2, is vastgelegd, mag deze eveneens herkanst worden. 4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie toestaan dat ten voordele van de student wordt afgeweken van het in het vorige lid bepaalde. 5. De tentamendata worden aan het begin van het studiejaar onder voorbehoud vastgesteld en gepubliceerd op de website www.rooster.uva.nl door of onder verantwoordelijkheid van de examencommissie, met inachtneming van het in dit artikel bepaalde. Tot twee maanden voor het tentamen kunnen wijzigingen doorgevoerd worden waarvan studenten op de hoogte worden gesteld via de website en via de Blackboardomgeving van het betreffende onderdeel. Artikel 3.4a – Vorm tentamens 1. Het tentamen betreft een onderzoek naar kennis, inzicht en vaardigheden van de student. Ook in het geval dat meerdere studenten gezamenlijk aan een tentamen werken (b.v. paper, verslag), dient het tentamen zodanig te worden afgelegd, dat een onderzoek naar de individuele prestaties van elke student mogelijk is. 2. De tentamens worden schriftelijk afgelegd, tenzij in de studiehandleiding is aangegeven dat mondeling of anderszins wordt getentamineerd. 3. De opleiding kent de volgende tentamenvormen:
8
type schriftelijk tentamen
take-home tentamen
mondeling tentamen
opdracht paper verslag reflectieverslag mondelinge presentatie onderzoeksvoorstel
uitvoering onderzoek
scriptie
review interview
Beschrijving een schriftelijk onderzoek naar de kennis, het inzicht en/of de vaardigheden van de student; de student geeft een schriftelijk antwoord op de door de examinator gestelde vragen; het tentamen wordt meestal collectief gemaakt in een bepaalde ruimte een schriftelijk tentamen waarbij de student alle gewenste informatiebronnen kan raadplegen; het tentamen wordt veelal thuis gemaakt; het tentamen wordt beschikbaar gesteld op een vastgesteld tijdstip en moet binnen en van tevoren vastgestelde periode worden ingeleverd een mondeling onderzoek naar de kennis, het inzicht en/of de vaardigheden van de student; de student geeft een mondeling antwoord op de door de examinator mondeling gestelde vragen beantwoording van vragen bij de studiestof of uitvoering van een bepaalde procedure tekst waarin de student een bepaald probleem of een bepaalde casus, theorie of vraag behandelt tekst waarin de student verslag doet van de uitvoering van een bepaalde opdracht verslag over het eigen leerproces mondelinge presentatie over een uitgevoerde opdracht of een uitgevoerd onderzoek een voorstel tot uitvoering van een onderzoek, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling het uitgevoerde onderzoeksproces, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling de individuele verslaglegging van het uitgevoerde onderzoeksproces, gericht op het verzamelen en/of analyseren van empirisch, historisch of theoretisch materiaal naar aanleiding van een theorie- of praktijkgerichte vraagstelling evaluatief verslag van een onderzoeksvoorstel, paper of artikel verzameling van gegevens middels het mondeling stellen van vragen
4. De beoordeling van een verplichte praktische oefening omvat de beoordeling van de onderdelen van de praktische oefening, al dan niet in combinatie met een afsluitend tentamen. Het onderdeel Stage wordt afgesloten met een stageverslag. 5. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de student daartegen bezwaar maakt dan wel de examencommissie of de examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald. 6. Mondeling wordt niet meer dan een persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examinator en de student, met goedkeuring van de examencommissie, anders overeenkomen. In geval twee of meer personen tegelijk worden geëxamineerd, ziet de examencommissie erop toe dat deze personen individueel worden beoordeeld. Artikel 3.4b – Orde tijdens het tentamen 1. De examinator of namens hem de surveillant ziet erop toe dat het schriftelijk tentamen in goede orde verloopt.
9
2. De student dient tijdig aanwezig te zijn en is verplicht zich te legitimeren met het bewijs van inschrijving (digitaal) in het desbetreffende studiejaar. 3. Aanwijzingen van de examinator of surveillant die voor, tijdens of onmiddellijk na afloop van het tentamen worden gegeven, dienen door de student prompt te worden opgevolgd. 4. Het is verboden tijdens het afleggen van het tentamen van ander materiaal gebruik te maken dan door de examinator is toegestaan. 5. Een student die niet voldoet aan de bepalingen van het onder lid 2 t/m 4 gestelde, kan worden uitgesloten van verdere deelname aan het tentamen. Hiervan wordt door de surveillant t.b.v. de examencommissie een verslag gemaakt. De uitsluiting heeft ten minste tot gevolg dat geen uitslag wordt vastgesteld. De student wordt tijdig in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de examencommissie. 6. Laatkomers worden tot een tentamen toegelaten tot ten hoogste 30 minuten na de aanvang van het tentamen. Indien een student door overmacht niet binnen deze tijdslimiet aanwezig kan zijn beslist de examinator of namens hem de surveillant, of zij alsnog tot het tentamen wordt toegelaten. 7. Studenten mogen de zaal waar het tentamen wordt afgenomen niet verlaten binnen 30 minuten na aanvang van het tentamen. De examinator kan ertoe besluiten dat studenten de zaal waar het tentamen wordt afgenomen voorts niet mogen verlaten binnen 15 minuten voor het einde van het tentamen. 8. Nadat studenten de zaal hebben verlaten, worden geen laatkomers meer tot het tentamen toegelaten. 9. Studenten die tijdens het tentamen in het bezit blijken te zijn van een mobiele telefoon of andere elektronische apparatuur die niet uitgeschakeld is, kunnen worden uitgesloten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen. Ook kunnen sancties op grond van de Fraude en plagiaatregeling worden opgelegd. De examinator stelt nadere regels indien specifieke elektronische apparatuur is toegestaan ten behoeve van het afleggen van het tentamen. 10. Bij inlevering van het gemaakte tentamen dient de student een tentamenkandidatenlijst te tekenen, die door de onderwijsbalie aan de surveillant wordt afgegeven. 11. De duur van het tentamen wordt van tevoren bekend gemaakt en is zodanig dat de student, naar redelijke maatstaven gemeten, voldoende tijd heeft om de vragen te beantwoorden. 12. De tentamenopgaven mogen uitsluitend na toestemming van de examinator door de student na afloop van het tentamen worden meegenomen. 13. Bij klachten over de gang van zaken bij een tentamen kan de student zich wenden tot de examencommissie. Artikel 3.5 –- Vaststelling en bekendmaking uitslag 1. De examinator stelt direct na afloop van een mondeling tentamen de uitslag vast en maakt deze bekend aan de student. Tevens draagt de examinator er zorg voor dat de onderwijsadministratie van de Graduate School op dezelfde dag een schriftelijke kennisgeving van de uitslag ontvangt. De examinator maakt hierbij uitsluitend gebruik van de daartoe bestemde uitslagformulieren. 2. De coördinator van het onderdeel stelt de einduitslag van een examenonderdeel zo snel mogelijk vast, maar in ieder geval binnen 20 werkdagen na de dag waarop het tentamen of het laatste deeltentamen is afgelegd en voorziet de onderwijsadministratie direct van een geautoriseerd overzicht van de einduitslagen, ten behoeve van de bekendmaking van de uitslag aan de student. Als de academische recesperiode tussen kerst en nieuwjaar binnen de nakijktermijn valt, moet de uitslag bekend zijn binnen 20 werkdagen met aftrek van de recesperiode. De decaan kan in bijzondere gevallen toestaan dat van deze termijn wordt afgeweken. De uitslag moet minstens tien werkdagen voor een mogelijke herkansing bekend worden gemaakt. 3. Binnen 2 werkdagen na ontvangst van de uitslagen worden deze door de onderwijsadministratie ingevoerd in het studenteninformatiesysteem (SIS). Als bewijs van deze invoering ontvangt de student terstond een e-mail met daarin de beoordeling van het afgelegde tentamen. 4. In de verklaring via e-mail omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op de beroepsmogelijkheid bij het College van beroep voor de examens.
10
5. In geval een tentamen een scriptie is, als bedoeld in deel A van deze regeling artikel 3.4a lid 3, wordt de student gewezen op het feit dat de scriptie wordt voorgelegd aan een tweede beoordelaar. In dat geval stelt de examinator de definitieve uitslag vast nadat hij kennis heeft genomen en de student kennis heeft kunnen nemen, van het oordeel van de tweede beoordelaar. De kennisgeving van de uitslag van de scriptie wordt ondertekend door beide beoordelaars. 6. De uitslag voor de scriptie wordt pas geregistreerd als de scriptie via het plagiaatdetectieprogramma Ephorus is ingeleverd en nadat een digitale versie van de scriptie door de onderwijsadministratie is ontvangen. 7. De bewijsstukken omtrent de uitslag van een tentamen worden door de onderwijsadministratie gearchiveerd en minimaal dertig jaar bewaard. 8. De opgaven en door student gemaakte uitwerkingen van die opgaven worden door de examinator tenminste twee jaar na verwerking van de uitslag bewaard. 9. Masterscripties worden ten minste zeven jaar bewaard. 10. Indien de student het niet eens is met de beslissing van een examinator, dan wel indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen examinator en student, kan bemiddeling van de examencommissie gevraagd worden. 11. Een student kan beroep aantekenen tegen de uitslag bij het College van beroep voor de examens binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de uitslag. Ook kan een verzoek tot herbeoordeling worden ingediend bij de examinator. Een verzoek tot herbeoordeling schort de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet op. 12. Een met goed gevolg afgelegd tentamen kan opnieuw worden afgelegd. In het studenteninformatiesysteem (SIS) worden de studiepunten toegekend aan de laatst behaalde uitslag. Artikel 3.6 – Cijfers 1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Eindcijfers worden gegeven met maximaal één decimaal achter de komma. Tevens kunnen de judicia AVV (Aan Verplichtingen Voldaan), NAV (Niet Aan Verplichtingen voldaan) en NAP (Niet Aanwezig met Poging) gegeven worden. 2. De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. De eindcijfers 5,1 tot en met 5,9 worden niet toegekend. 3. Bij deeltoetsingen wordt de eindbeoordeling bepaald op basis van een (gewogen) gemiddelde van de samenstellende delen. Daarbij worden deelcijfers tussentijds niet afgerond. Er wordt geen minimumeis gesteld aan het niveau waarop de afzonderlijk deeltoetsen worden afgesloten, tenzij dit voor aanvang van het onderdeel is goedgekeurd door de examencommissie en is opgenomen in de studiehandleiding. Tussen de uitslag van een deeltentamen en de datum van een volgend deeltentamen dienen tenminste vijf dagen te zitten 4. De laatst behaalde uitslag is bepalend voor het eindresultaat. Artikel 3.7 – Geldigheidsduur tentamen 1. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens en examens is onbeperkt, met inachtneming van het in deel A van deze regeling onder lid 2 bepaalde. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de examencommissie voor een onderdeel dat langer dan drie jaar geleden met goed gevolg is afgelegd een aanvullend of vervangend tentamen opleggen, alvorens student wordt toegelaten tot het afleggen van het masterexamen. 3. Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van tentamens overeenkomstig van het in deel A van deze regeling bepaalde in artikel 3.9 van deel moet het tentamen of examen op grond waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd niet langer dan vijf jaar geleden zijn behaald. Indien desbetreffend examen of tentamen langer dan vijf jaar geleden is afgelegd, kan de examencommissie verzoeken om aanvullende informatie waaruit blijkt dat kandidaat de destijds verworven kennis, inzicht of vaardigheden actueel heeft behouden. 4. Indien de afsluiting van een onderdeel bestaat uit meerdere tentamenvormen, worden deze afzonderlijk beoordeeld en bepalen deze deelresultaten tezamen het eindcijfer. Deelresultaten zijn geldig gedurende één studiejaar. Uitzondering hierop zijn resultaten van schriftelijke deeltentamens,
11
zoals beschreven in deel A van deze regeling in artikel 3.4a lid 3. Deelresultaten van schriftelijke tentamens vervallen indien bij de eerste tentamengelegenheid deze gezamenlijk een onvoldoende resultaat opleveren en het eindcijfer van het onderdeel onvoldoende is. De herkansing van deeltentamens in de vorm van schriftelijke tentamens is altijd overkoepelend; schriftelijke tentamens kunnen niet in delen worden herkanst. In uitzonderlijke gevallen kan een deelresultaat gehandhaafd blijven, mits dit vooraf door de examencommissie is goedgekeurd, in de studiehandleiding is opgenomen en een maximale duur betreft van hooguit een extra studiejaar. Artikel 3.8 – Inzagerecht en nabespreking 1. Indien een tentamen schriftelijk is afgenomen, verleent de examinator tot 30 dagen nadat de uitslag is meegedeeld op verzoek inzage aan de geëxamineerde in het beoordeelde werk. De geëxamineerde kan tegen kostprijs kopieën (doen) maken van het beoordeelde werk, en de bij de beoordeling gehanteerde normen. Kopieën van het beoordeelde werk kunnen uitsluitend gemaakt worden door de onderwijsadministratie. 2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De inzage of de kennisneming geschiedt op een door de examinator te bepalen plaats en tijdstip, mogelijk in de vorm van een responsiecollege, tenzij de examencommissie een vaste plaats en tijdstip heeft aangewezen. Plaats en tijdstip dienen ruim van tevoren te worden bekendgemaakt, in ieder geval uiterlijk op de dag van toetsing van het desbetreffende onderdeel. Studenten krijgen voldoende tijd tijdens het inzagemoment. 4. Indien de student aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt haar een andere mogelijkheid geboden, zo mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn. Artikel 3.9 - Vrijstelling 1. De examencommissie kan n.a.v. een schriftelijk verzoek van een student vrijstelling verlenen voor het afleggen van een of meer examenonderdelen, indien de student een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire opleiding heeft voltooid. 2. De examencommissie beslist binnen zes weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek is ingediend binnen de academische recesperiode, beslist deze binnen zes weken na het reces. De student wordt van de beslissing schriftelijk in kennis gesteld. Een afwijzende beslissing wordt gemotiveerd. 3. Bij bijzondere omstandigheden kan de examencommissie de beslissing voor ten hoogste veertien dagen verdagen. In het geval het verzoek samenvalt met het kerstreces, kan de termijn met ten hoogste de termijn van het kerstreces worden verdaagd. Van de verdaging wordt tijdig schriftelijk mededeling gedaan aan de student. Artikel 3.10 – Masterscriptie/afstudeerproject 1. De directeur van de Graduate School wijst in overleg met het afdelingshoofd een examinator aan. 2. De afsluitende masterscriptie wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede beoordelaar. Het eindcijfer wordt bepaald door de begeleider na overleg met de tweede beoordelaar. Indien de tweede beoordelaar het oneens is met het eindcijfer, kan de beoordeling voorgelegd worden aan de examencommissie. 3. Het onderdeel masterscriptie wordt als volgt getentamineerd: onderzoek en verslaglegging, en een openbare presentatie van het onderzoek. 4. De eisen waaraan de masterscriptie moet voldoen, de wijze van en criteria voor beoordeling alsmede de begeleiding staan vermeld in de studiehandleiding masterscriptie, die beschikbaar wordt gesteld op de Blackboardomgeving van het onderdeel.
12
Artikel 3.11 – Fraude en plagiaat 1. Het bepaalde in de Fraude- en plagiaatregeling studenten UvA is onverkort van toepassing en maakt deel uit van de onderwijs- en examenregeling. De tekst van de regeling is na te lezen op www.student.uva.nl/mpw in de A-Z lijst bij Plagiaat en Fraude. 2. Aanvullend op het genoemde in lid 1 van dit artikel wordt zelfplagiaat tevens als plagiaat beschouwd. 3. Bij de detectie van plagiaat in teksten kan gebruik worden gemaakt van elektronische detectieprogramma’s. Met het aanleveren van de tekst geeft de student impliciet toestemming tot het opnemen van de tekst in de database van het betreffende detectieprogramma. 4. Wanneer tijdens of na het afleggen van een tentamen fraude wordt geconstateerd of vermoed, wordt dit direct na het tentamen aan de student meegedeeld en vervolgens schriftelijk vastgelegd. De student wordt in de gelegenheid gesteld daar schriftelijk op te reageren. Alle betrokken stukken worden ter hand gesteld aan de examencommissie. De examencommissie kan, gehoord de student en de desbetreffende examinator of surveillant, de student uitsluiten van verdere deelname aan de desbetreffende tentamengebeurtenis, waardoor geen uitslag wordt vastgesteld. Bovendien kan zij de student uitsluiten van alle tentamens bij de instelling, gedurende een periode van ten hoogste een jaar na constatering van de fraude. Artikel 3.12 – Examen 1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de uitslagen van alle door de student afgelegde toetsen en de daarmee verworven academische vorming zijn vastgesteld. 2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen, kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student m.b.t. een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende toetsen haar daartoe aanleiding geven. 3. Voor het behalen van het examen geldt als voorwaarde dat voor alle onderdelen een voldoende is behaald overeenkomstig artikel 3.6 lid 2 in deel A van deze regeling. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast. 4. Een getuigschrift kan slechts worden uitgereikt nadat is gebleken dat de student aan alle verplichtingen, waaronder de betaling van het collegegeld, heeft voldaan. 5. Het College van Bestuur bepaalt dat de officiële afstudeerdatum altijd op de laatste werkdag van de maand valt. 6. De examencommissie kan een judicium toekennen. De examencommissie kan het judicium ‘cum laude’ toekennen indien: a) het onafgeronde gewogen gemiddelde oordeel (gewogen naar ec’s) van de voor het examenprogramma behaalde onderdelen 8 of hoger is; b) de onderdelen stage en masterscriptie/afstudeerproject beide minimaal met een 8 beoordeeld zijn; c) geen der onderdelen van het verplichte examenprogramma beoordeeld is met een cijfer lager dan een 7; d) alle onderdelen van het verplichte examenprogramma behaald zijn in één toetspoging; e) in het geval van vrijstellingen in het onderwijsprogramma beoordeelt de examencommissie of het judicium ‘cum laude’ wordt toegekend; f) Indien onderdelen met AVV zijn beoordeeld, worden deze niet meegenomen bij het berekenen van het gewogen gemiddelde. Artikel 3.13 –- Graad Aan de student die het masterexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad Master of Science verleend. De verleende graad wordt op het getuigschrift vermeld. Artikel 3.14 – Getuigschriften en verklaringen 1. Indien de tentamens van onderdelen van de master overeenkomstig artikel 2.5 in deel B van deze regeling met goed gevolg zijn afgelegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 2 in deel A van deze regeling, is het masterexamen afgelegd en kan het getuigschrift worden aangevraagd.
13
2. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Bij het getuigschrift wordt een diplomasupplement in het Engels uitgereikt, ondertekend door de voorzitter van de examencommissie, waarop de onderdelen van het examen, de studielast en de beoordeling worden vermeld. 3. Het getuigschrift wordt ondertekend door of namens de voorzitter en de secretaris van de examencommissie en persoonlijk overhandigd aan de examinandus, die in het bijzijn van voorgenoemden haar handtekening plaatst op het getuigschrift. 4. Indien de student naast de onder artikel 2.5 in deel B van deze regeling genoemde onderdelen nog extra onderdelen aflegt, worden deze, indien goedgekeurd door de examencommissie, op de bijlage van het masterdiploma afzonderlijk onder de kop ‘Extra onderdelen’ vermeld. 5. De uitreiking van de getuigschriften vindt tenminste driemaal per jaar plaats op door de examencommissie vastgestelde data en volgens een door haar opgesteld protocol. De data worden gepubliceerd op de website www.student.uva.nl/mpw in de A-Z lijst onder Diploma-aanvraag en –uitreiking POW. 6. Degene die één of meer tentamens met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd. 7. Om het in dit artikel genoemde getuigschrift aan te kunnen vragen, dient de masterstudent tenminste vier colloquiumpunten te kunnen overhandigen. Colloquiumpunten kunnen worden verkregen door het bijwonen van colloquia: wetenschappelijke bijeenkomsten waarin wetenschappelijke data worden gepresenteerd (bijvoorbeeld afstudeerpresentaties, oraties, promoties, lezingen of congressen). Maximaal de helft van het aantal colloquiumpunten mag buiten de opleiding worden behaald, de overige punten moeten binnen de opleiding worden behaald. De examencommissie beslist of aan een colloquium buiten de opleiding een colloquiumpunt wordt toegekend. De student moet daartoe na afloop van de bijeenkomst een bijeenkomstbeschrijving aanleveren evenals een bewijs van deelname. Aan presentaties wordt één colloquiumpunt toegekend, aan congressen of symposia kunnen door de examencommissie twee of drie colloquiumpunten worden toegekend. Zie ook www.student.uva.nl/mpw, onder Agenda.
Hoofdstuk 4 – Studiebegeleiding en studievoortgang Artikel 4.1 – Studievoortgangsadministratie 1. De studieresultaten worden zodanig geregistreerd dat op elk moment inzicht verschaft kan worden in de studievoortgang van individuele studenten en groepen studenten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding. 2. De decaan van de faculteit is verantwoordelijk voor een goede registratie van de studieresultaten van de studenten. Hij draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten dat twee keer per studiejaar aan elke student een overzicht verschaft kan worden van door hem of haar behaalde resultaten, zie deel A van deze regeling Artikel 3.5 lid 3. Daarnaast heeft iedere student na de registratie van de beoordeling van een examenonderdeel via SIS inzage in de uitslag van dat onderdeel. Artikel 4.2 – Studiebegeleiding 1. Studenten kunnen voor studiebegeleiding, waaronder de advisering over mogelijke studiewegen binnen en buiten de opleiding, een beroep doen op de studieadviseurs van de Graduate School zoals aangegeven in de studiegids. 2. De directeur ziet erop toe dat studenten die zijn ingeschreven voor het volgen van het door de opleiding verzorgde onderwijs door de docenten worden begeleid overeenkomstig de daarvoor geldende facultaire begeleidingsnormen. De opleiding draagt zorg voor een adequate collectieve en/of individuele begeleiding van de studenten.
14
Artikel 4.3 – Studenten met een functiebeperking 1. Een student met een functiebeperking kan op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, in te dienen bij de studieadviseur, in aanmerking komen voor aanpassingen in het onderwijs, de practica en tentamens. Deze aanpassingen worden zoveel mogelijk op hun individuele functiebeperking afgestemd, maar mogen de kwaliteit of moeilijkheidsgraad van een vak of een tentamen niet wijzigen. In alle gevallen zal de student moeten voldoen aan de eindtermen van de opleiding. 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt vergezeld van een aanbeveling van een studentendecaan. De aanbeveling is niet ouder dan twaalf weken en is mede gebaseerd op een recente verklaring van een arts of psycholoog. 3. Op verzoeken over aanpassingen van onderwijsorganisatie en -logistiek beslist de decaan of namens deze de onderwijsdirecteur dan wel opleidingsdirecteur. Op verzoeken voor aanpassingen die de tentaminering betreffen beslist de examencommissie. 4. Indien positief op een in het eerste lid bedoelde verzoek is beslist, maakt de student een afspraak met de studieadviseur om te bespreken hoe de voorzieningen worden vormgegeven. 5. Een verzoek tot aanpassing wordt geweigerd indien toekenning ervan een buitenproportioneel beslag legt op de organisatie of de middelen van de faculteit of universiteit. 6. Indien de beperking aanleiding geeft tot verlenging van de tijd waarbinnen het tentamen dient te worden afgelegd, verstrekt de examencommissie een verklaring, waaruit het recht op die verlenging blijkt. Indien een beperking aanleiding is tot het treffen van andere voorzieningen, kan de studieadviseur de nodige maatregelen initiëren. 7. De verklaring, zoals bedoeld in het zesde lid is ten hoogste één jaar geldig. Op aanbeveling van een studentendecaan kan de geldigheidsduur worden verlengd. Artikel 4.4 – Iudicium abuendi 1. Op grond van het bepaalde in artikel 7.42a van de wet kan de decaan of de examencommissie in uitzonderlijke gevallen het College van Bestuur verzoeken de inschrijving van een student voor een opleiding te beëindigen dan wel te weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. 2. Indien jegens een student vermoedens van ongeschiktheid bestaan zoals omschreven in het eerste lid, stelt de examencommissie of de decaan een onderzoek in, waarvan de student onverwijld op de hoogte wordt gesteld. De examencommissie of de decaan brengt geen advies uit dan na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen en nadat de betrokken student in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
Hoofdstuk 5 – Overgangs- en slotbepalingen Artikel 5.1 – Hardheidsclausule In geval van aantoonbare onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard kan de examencommissie toestaan dat ten voordele van de student wordt afgeweken van de bepalingen in de delen A of B van deze regeling. Artikel 5.2 – Overgangsbepaling Voor de student die op de datum van de inwerkingtreding van deel A of B van deze regeling een of meer examenonderdelen met goed gevolg heeft afgelegd, maar het examen nog niet geheel met goed gevolg heeft afgelegd en die in zijn belangen geschaad wordt door bepalingen van deel A of B in deze regeling die afwijken van bepalingen in oudere regelingen, wordt door de examencommissie een overgangsregeling vastgesteld, met inachtneming van hetgeen aangaande examens en examenonderdelen in de wet bepaald is.
15
Artikel 5.3 – Wijzigingen deel A 1.Wijzigingen in deel A van deze regeling worden door de decaan – gehoord de opleidingscommissie en met inachtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen terzake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging in deel A van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad. 3. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op de verleende goedkeuring van onderdelen van de opleiding, verleende vrijstellingen, de beslissing tot toelating tot (onderdelen van) de master, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, en enige andere beslissing krachtens deze regeling ten aanzien van een student genomen. Artikel 5.4 – Bekendmaking De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van de delen A en B van deze regeling en van de regels en richtlijnen als bedoeld in artikel 7.12b van de wet. De regeling is opvraagbaar via www.student.uva.nl/mpw en staat vermeld in de studiegids (www.studiegids.uva.nl). Artikel 5.5 – Inwerkingtreding Deel A van deze regeling treedt in werking op 1 september 2014. Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen op ………………..
16
DEEL B Opleidingsspecifiek deel
17
Hoofdstuk 1- Algemeen Artikel 1.1 – Toepasselijkheid van de regeling
Deze regeling bestaat uit een A en een B gedeelte. Deel A bevat algemene bepalingen en is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleiding Pedagogische wetenschappen. Deze opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen, hierna te noemen: de faculteit. Deel B bevat opleidingsspecifieke bepalingen met betrekking tot de opleiding master Pedagogische wetenschappen. Hoofdstuk 2 – Inhoud en inrichting van de opleiding Artikel 2.1 – Doel van de opleiding en eindtermen 1. Doelstellingen De masteropleiding heeft naast en boven de doelstelling van de bacheloropleiding tot doel het verzorgen van een wetenschappelijke opleiding waarvan de afgestudeerden beschikken over: specialistische theoretische kennis in tenminste één van de deeldisciplines (opvoedingsondersteuning, onderwijsleerproblemen, (ernstige) ontwikkelings- en opvoedingsproblemen, justitieel ingrijpen of kinderrechten), het vermogen om op dit terrein zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen en over de resultaten daarvan te rapporteren, het vermogen op basis van kennis van terreinspecifieke methoden van diagnose en interventie deze kennis toe te passen bij diagnostische beoordeling van pedagogische situaties en planning van interventies. De masteropleiding heeft tot doel een adequate voorbereiding te verzorgen op: óf een wetenschappelijk gefundeerde pedagogische beroepsuitoefening, óf een promotietraject. 2. Eindtermen De geformuleerde doelstellingen voor de masteropleiding zijn geoperationaliseerd in de trajecten Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek. De eindtermen van de masteropleiding zijn: Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft grondige en specialistische kennis van en inzicht in: 1. theorieën en bevindingen én van methoden en technieken van de gekozen specialisatie alsmede van onderwerpen binnen of buiten die specialisatie die voor gebruik van genoemde theorieën en bevindingen van belang zijn; 2. de psychodiagnostiek en behandelingsmethoden, dan wel van de pedagogische probleemformulering en handelings- of interventiemethoden. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat tot: 3. het toepassen van pedagogische kennis binnen een voor de pedagogisch relevant werkterrein en dit te relateren aan empirisch onderzoek en theoretische posities binnen de pedagogiek. Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat tot: 4. het hanteren van geavanceerde technieken voor pedagogisch onderzoek; 5. het zelfstandig opstellen en uitvoeren van een onderzoeks- of beïnvloedingsplan in verschillende fasen, zoals het verzamelen van relevante literatuur en het verzamelen, verwerken en interpreteren van gegevens; 6. het plannen, nemen van beslissingen en dragen van verantwoordelijkheid in de beroepssituatie. De afgestudeerde heeft: 7. specialistische vaardigheid op het gebied van psychodiagnostiek en behandeling dan wel van pedagogische probleemformulering en handelingstrategie of interventie; 8. specialistische vaardigheid op het gebied van gesprekvoering, observatie en rapportage; 18
9. inzicht in de consequenties van het eigen handelen voor anderen in de beroepssituatie; 10. besef van de ethische aspecten van de beroepsmatige omgang met anderen, zowel cliënten als proefpersonen, met inbegrip van de bredere consequenties van eigen onderzoeksresultaten en praktijkbeoefening; 11. besef van eigen beperkingen, d.w.z. op het juiste moment inroepen van deskundigheid van anderen en het zich op het juiste ogenblik onthouden van handelen. Communicatie De afgestudeerde heeft: 12. vaardigheid in het omgaan met anderen, het werken in teamverband. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft: 13. bereidheid tot het herzien van eigen standpunten in de beroepssituatie. Artikel 2.2 – Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd. De mastertrajecten Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek zijn zowel in voltijd- als deeltijdtempo te volgen. Het traject Opvoedingsondersteuning is alleen in voltijdtempo te volgen. Het onderwijs wordt uitsluitend overdag aangeboden. Voltijdstudenten worden geacht 5 dagen per week beschikbaar te zijn voor studieactiviteiten, deeltijdstudenten worden geacht minimaal 2,5 dag per week beschikbaar te zijn. De cursusduur van de mastertrajecten bedraagt 1 jaar in voltijdtempo en 2 jaar in deeltijdtempo. Artikel 2.3 – Taal waarin de opleiding wordt verzorgd 1. De mastertrajecten Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek worden in het Nederlands verzorgd. De literatuur is zowel Nederlands- als Engelstalig. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de Graduate School besluiten om ook onderwijsonderdelen in het Engels in het aanbod op te nemen indien de specifieke aard, de inrichting of kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt. Artikel 2.4– Omvang van de opleiding 1. De opleiding heeft een studielast van 60 studiepunten en kent een afsluitend masterexamen. Eén studiepunt is gelijk aan 28 uren studieactiviteiten. 2. Voor de berekening van de studielast worden de volgende normen gehanteerd: Deelname aan het onderwijs. Voor het volgen van onderwijs worden minimaal 21 contacturen per onderdeel van 6 studiepunten gerekend, met uitzondering van het onderdeel scriptie. Literatuurstudie. Als norm geldt 6 bladzijden per uur. Artikel 2.5 – Onderwijsprogramma 1. Binnen de master worden de volgende trajecten onderscheiden: Opvoedingsondersteuning, Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek. 2. Het programma van het traject Opvoedingsondersteuning bestaat uit 60 studiepunten: Naam onderwijsonderdeel
Aantal studiepunten 6 9 van 6 van
Opvoedingsinterventies Opvoeding en ontwikkeling Ontwikkelen en implementeren opvoedingsinterventies volgens de methode Intervention Mapping Grondslagen, methodologie en analyse van praktijkgericht 9 onderzoek Stage 12 Scriptie 18
19
3. Het programma van het traject Orthopedagogiek bestaat uit 60 studiepunten. Het programma is als volgt samengesteld: A. Algemeen verplichte onderdelen: 51 studiepunten B. Keuzeonderdelen: 9 studiepunten Naam onderwijsonderdeel A. Algemeen verplichte onderdelen Interventie in de orthopedagogiek Practicum diagnostiek Practicum behandeling Masterstage Masterscriptie (inclusief masterscriptievoorbereiding) B. Keuzeonderdelen Psychische problemen en opvoeding of Leerstoornissen Leerling-leerkrachtinteractie of Ontwikkeling van baby’s en kleuters en methodologische aspecten van baby-, peuter- en kleuteronderzoek
Aantal studiepunten 6 3 3 21 18 6
3
4. Het programma van het traject Forensische orthopedagogiek bestaat uit 60 studiepunten: Naam onderwijsonderdeel Forensische orthopedagogiek Forensische orthopedagogiek en recht Forensische diagnostiek en behandeling Doelgroepen en fenomenen in de forensische orthopedagogiek Methoden en technieken in de forensische orthopedagogiek Masterstage Masterscriptie: - Masterclass Forensische orthopedagogiek - Onderzoek en masterscriptie
Aantal studiepunten 3 3 9 3 3 21 18: 3 15
Artikel 2.6 – Onderdelen elders 1. Onderdelen die tijdens de opleiding elders worden behaald, kunnen uitsluitend met toestemming van de examencommissie worden ingebracht in het examenprogramma van de student. 2. Voor onderdelen die voorafgaand aan de start van de masteropleiding zijn behaald aan een instelling voor hoger onderwijs, kan slechts op grond van artikel 3.9 van deel A van deze regeling vrijstelling worden verleend. 3. Bij onderdelen die tijdens de opleiding in het buitenland worden behaald en zijn goedgekeurd door de examencommissie, wordt het judicium AVV toegekend. Artikel 2.7 – Vrij onderwijsprogramma 1. De student heeft de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, een eigen onderwijsprogramma samen te stellen dat afwijkt van de onderwijsprogramma’s zoals vermeld in artikel 2.5 van deel B van de regeling. De samenstelling van een dergelijk programma behoeft de goedkeuring van de examencommissie. 20
2. Een vrij onderwijsprogramma heeft een omvang van 60 EC en dient te bestaan uit: onderdelen uit de programma’s van de mastertrajecten van Pedagogische wetenschappen met een omvang van minimaal 12 studiepunten in totaal onderdelen uit de programma’s van de masterfase van alle opleidingen verzorgd door de UvA of één der overige Nederlandse of buitenlandse universiteiten met een omvang van 30 studiepunten; een masterscriptie met een omvang van (minimaal) 18 studiepunten. 3. Bovendien gelden de volgende voorwaarden:: het programma bestaat uit een samenhangend cluster, waaruit duidelijk de specifieke belangstelling van de student blijkt; de masterscriptie heeft een pedagogisch relevant onderwerp en wordt beoordeeld door een aan de Graduate School verbonden en tekenbevoegde examinator. 4. Afgestudeerden van de opleiding met een vrij onderwijsprogramma hebben niet automatisch toegang tot de postacademische opleidingen die met de mastertrajecten Orthopedagogiek en Forensische orthopedagogiek toegankelijk zijn. 5. Indien alle tentamens van het Vrij Onderwijsprogramma overeenkomstig artikel 3.6 van deel A van deze regeling met goed gevolg zijn afgelegd, is het masterexamen afgelegd en kan het getuigschrift worden aangevraagd. Aan de afgestudeerde wordt de graad ‘Master of Science’ (MSc) verleend. Hoofdstuk 3 Onderwijs Artikel 3.1 – Deelname aan het onderwijs en voorrangregels 1. In beginsel mag iedere in de master ingeschreven student deelnemen aan het onderwijs en de onderwijsonderdelen van de master. 2. Masterstudenten van andere opleidingen aan een Nederlandse universiteit kunnen, na goedkeuring van de examencommissie, tot bepaalde onderdelen van de master worden toegelaten, met uitzondering van de practica en de afstudeeronderdelen. 3. Elke student dient zich voor elk studieonderdeel aan te melden. Voor het deelnemen aan het onderwijs dient de aanmelding plaats te vinden in de in de digitale studiegids aangegeven periode en volgens de aldaar aangegeven procedure. Indien de aanmelding niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden, wordt deelname aan het onderwijs geweigerd. 4. Toelating voor de cursussen met een beperkte capaciteit vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde en gepubliceerde toelatingscriteria en voorrangsregels , met dien verstande dat voor de opleiding ingeschreven studenten voorrang genieten bij de cursussen die behoren tot het verplichte deel van hun opleiding. 5. Voor elk onderdeel dat door de opleiding wordt verzorgd wordt uiterlijk veertien dagen voor aanvang van het onderdeel een studiehandleiding digitaal aan de studenten ter beschikking gesteld via de Blackboardomgeving van het onderdeel. Hierin komen ingangseisen, leerdoelen, globale inhoud, onderwijsvorm, literatuur (per bijeenkomst) en tentaminering uitvoerig aan de orde, alsmede wordt aangegeven of er een aanwezigheidsplicht geldt voor de bijeenkomsten van het onderdeel. Artikel 3.2 – Volgorde en ingangseisen 1. Aan de tentamens c.q. praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen kan slechts worden deelgenomen indien de tentamens van de hierna vermelde examenonderdelen met goed gevolg zijn afgelegd: Mastertraject Opvoedingsondersteuning: Scriptie: a) na het behaald hebben van alle mastermodulen b) na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel door de verantwoordelijke scriptiebegeleider en de tweede beoordelaar.
21
Stage: a) na het behaald hebben van alle mastermodulen b) na goedkeuring van het stageplan door de stagecoördinator, de stagebegeleider van de UvA en de stagebegeleider vanuit de praktijkinstelling. Mastertraject Orthopedagogiek: Practicum diagnostiek en Practicum behandeling na het behalen van of actieve deelname aan (a) de module Interventie in de orthopedagogiek en (b)de module Psychische problemen en opvoeding óf de module Leerstoornissen. Practicum behandeling na (a) het behalen van of actieve deelname aan de module Practicum diagnostiek. Masterstage: 1) Klinische stage (met eventueel diagnostiekcasussen) na (a) het behalen van de module Interventie in de orthopedagogiek òf de module Psychische problemen en opvoeding òf de module Leerstoornissen en (b) het behalen van het Practicum Diagnostiek en actieve deelname aan het Practicum Behandeling en (c) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider. 2) Onderzoeks- of beleidsstage na het behalen van (a) de module Interventie in de orthopedagogiek òf de module Psychische problemen en opvoeding òf de module Leerstoornissen en (b) het Practicum Diagnostiek òf het Practicum Behandeling òf de module Leerlingleerkrachtinteractie òf de module Ontwikkeling van baby’s en kleuters en methodologische aspecten van baby-, peuter- en kleuteronderzoek en (c) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider Masterscriptie na het behalen van totaal 9 studiepunten van de modulen Interventie in de orthopedagogiek, Psychische problemen en opvoeding, Leerstoornissen, Leerlingleerkrachtinteractie en de module Ontwikkeling van baby’s en kleuters en methodologische aspecten van baby-, peuter- en kleuteronderzoek, en na goedkeuring van het onderzoeksplan door de verantwoordelijke scriptiebegeleider. Mastertraject Forensische orthopedagogiek: Masterscriptie na het behaald hebben van (a) de drie modulen Forensische orthopedagogiek, Methoden en technieken van Forensische orthopedagogisch onderzoek en Masterclass Forensische orthopedagogiek en (b) na goedkeuring van het scriptieplan door de verantwoordelijke scriptiebegeleider en de tweede beoordelaar. Masterstage Klinische stage (met eventueel diagnostiekcasussen) na het behaald hebben van (a) de tussenopdrachten van en voldaan hebben aan de aanwezigheidsplicht van Forensische diagnostiek en behandeling èn (b) het behaald hebben van de module Forensische orthopedagogiek èn c) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider; Onderzoeks- of beleidsstage na het behalen van (a) de drie modulen Forensische orthopedagogiek, Methoden en technieken van Forensische orthopedagogisch onderzoek en Masterclass Forensische orthopedagogiek en (b) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider.
22
2. In bijzondere gevallen kan de examencommissie op gemotiveerd verzoek van de student al dan niet onder voorwaarden afwijken van de in het eerste lid genoemde volgorde. Indien sprake is van nadere voorwaarden waaraan student zal moeten voldoen, worden deze voor akkoord schriftelijk aan student voorgelegd. Artikel 3.3 – Deelname aan praktische oefening en werkgroepbijeenkomsten 1. In geval van een practicum is de student verplicht de practicumbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan 80% heeft bijgewoond dient het practicum opnieuw te worden gevolgd, danwel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. De student dient ook minimaal 80% bijgewoond te hebben om deel te mogen nemen aan een tentamen of een herkansing. 2. In geval van werkgroepbijeenkomsten met opdrachten is de student verplicht tenminste 80% van de werkgroepbijeenkomsten bij te wonen en zich op deze bijeenkomsten terdege voor te bereiden. Ingeval de student minder dan 80% heeft bijgewoond dient de werkgroep opnieuw te worden gevolgd, dan wel kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. De student dient ook minimaal 80% bijgewoond te hebben om deel te mogen nemen aan een tentamen of een herkansing. 3. In bijzondere gevallen kan de examencommissie, op verzoek van de student, van deze verplichting vrijstelling verlenen in geval het onderzoek naar en de beoordeling van de beoogde vaardigheden naar haar oordeel ook kan plaatsvinden bij een geringer deelnamepercentage, al dan niet onder oplegging van aanvullende eisen. 4. Het voldoen aan de opdrachten in de praktische oefeningen maakt integraal deel uit van de afsluitingsvorm van het desbetreffende onderdeel. Bij onvoldoende participatie aan de praktische oefeningen kan de examencommissie aanvullende opdracht(en) laten verstrekken. 5. De maximale groepsgrootte van een practicum bedraagt 25 studenten. Op gemotiveerd verzoek van de directeur van de Graduate School kan de decaan toestaan dat van dit maximum wordt afgeweken.
Hoofdstuk 4 – Wijzigingen en inwerkingtreding Artikel 4.1 – Wijzigingen deel B 1.Wijzigingen van deel B van deze regeling worden door de decaan – gehoord de opleidingscommissie en met in achtneming van de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen ter zake – bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Een wijziging van deel B van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belangen van de studenten daardoor niet worden geschaad.
Artikel 4.2 – Inwerkingtreding deel B Deel B van deze regeling treedt in werking op 1 september 2014 Aldus vastgesteld door de decaan van de Faculteit FMG op ………
23
Bijlage 1 Overgangsregeling schakelprogramma’s Pedagogische wetenschappen 2014-15 1. Voor de schakelstudenten die in de studiejaren 2011-12 en 2012-13 en 2013-14 onafgebroken waren ingeschreven voor een schakelprogramma van Pedagogische wetenschappen blijft de Onderwijs- en Examenregeling van het studiejaar bij de start van de studie van toepassing, onder de volgende voorwaarden: a) Reeds behaalde onderdelen uit het schakelprogramma van 2012-13 en eerder blijven geldig met inachtneming van artikel 3.7, lid 1, 2 en 3, van deel A van deze regeling; b) Onderdelen van het ‘oude’ schakelprogramma die niet meer verzorgd worden, kunnen worden vervangen door onderdelen uit het nieuwe programma overeenkomstig het bepaalde in lid 2. 2. De volgende onderdelen van de schakelprogramma’s van Pedagogische wetenschappen t/m 201213, die nog niet met succes afgerond zijn, kunnen worden vervangen door de volgende onderdelen van de nieuwe schakelprogramma’s binnen Pedagogische wetenschappen vanaf 2013-14: Onderdelen schakelprogramma Opvoedingsondersteuning 2012-13 Schakel Gezin en Samenleving (5 EC) Schakel Sociaal-emotionele ontwikkeling in opvang en onderwijs (5 EC) Schakel AMLS (8 EC) + Schakel TMLS (8 EC) Schakel TMLS (8 EC) Schakelonderzoekspracticum Opvoedingsondersteuning (9 EC) Academische Vaardigheden (3 EC) en/of Schakelscriptie Opvoedingsondersteuning Onderdelen schakelprogramma (Forensische) Orthopedagogiek 2012-13 Schakel Cognitieve ontwikkeling en leerproblemen (5 EC) Schakel Etiologie van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen (2 EC) Schakel Psychopathologie (5 EC) Schakel Gedragsproblemen & jeugdzorg (5 EC) Schakel AMLS (8 EC) + Schakel TMLS (8 EC) Schakel TMLS (8 EC)
Vervangende onderdelen Opvoedingsondersteuning vanaf 2014-15 Gezin en Samenleving (6 EC)* Sociaal-emotionele ontwikkeling in opvang en onderwijs (6 EC)* Onderzoeksmethodologie (6 EC) + Beschrijvende Statistiek (6 EC) + Toetsende Statistiek (6 EC) na een gesprek met een van de studieadviseurs! Onderzoeksmethodologie (6 EC)* + Toetsende Statistiek (6 EC)* Testconstructie en schakelonderzoekspracticum (6 EC) Literatuuronderzoek (9 EC)
Vervangende onderdelen (Forensische) Orthopedagogiek vanaf 2014-15 Schakel Cognitieve ontwikkeling en leerproblemen (6 EC)* Schakel Etiologie van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen (3 EC)* Schakel Psychopathologie (6 EC)* Schakel Cognitieve ontwikkeling en leerproblemen (6 EC)* of de bachelormodule Gedragsproblemen & jeugdzorg (6 EC)* Onderzoeksmethodologie (6 EC)* + Beschrijvende Statistiek (6 EC)* + Toetsende Statistiek (6 EC)* na een gesprek met een van de studieadviseurs! Onderzoeksmethodologie (6 EC)* + Toetsende Statistiek (6 EC)* Testconstructie en schakelonderzoekspracticum (6 EC) Literatuuronderzoek (9 EC)
Schakelonderzoekspracticum (Forensische) Orthopedagogiek (8 EC) Academische Vaardigheden en schakelscriptie (Forensische) Orthopedagogiek (6 EC) *deze onderdelen hebben verplichte werkgroepbijeenkomsten
24
Bijlage 2 Overgangsregeling mastertraject Opvoedingsondersteuning 2014-15 1. Voor de masterstudenten die in de studiejaren 2011-12 en 2012-13 en 2013-14 onafgebroken waren ingeschreven voor de master Pedagogische wetenschappen (traject Opvoedingsondersteuning) blijft de Onderwijs- en Examenregeling van het studiejaar bij de start van de studie van toepassing, onder de volgende voorwaarden: a) Reeds behaalde onderdelen uit het schakelprogramma van 2012-13 en eerder blijven geldig met inachtneming van artikel 3.7, lid 1, 2 en 3, van deel A van deze regeling; b) Onderdelen van het ‘oude’ schakelprogramma die niet meer verzorgd worden, kunnen worden vervangen door onderdelen uit het nieuwe programma overeenkomstig het bepaalde in lid 2. 2. De volgende onderdelen van het mastertraject Opvoedingsondersteuning t/m 2013-14, die nog niet met succes afgerond zijn, kunnen worden vervangen door de volgende onderdelen van het nieuwe programma van het mastertraject Opvoedingsondersteuning vanaf 2014-15: Onderdelen mastertraject Opvoedingsondersteuning 2012-13 Afstudeerproject Opvoedingsondersteuning (30 EC) (indien niet behaald)
25
Vervangende onderdelen mastertraject Opvoedingsondersteuning vanaf 2014-15 Stage (12 EC) + Scriptie (18 EC) mastertraject Opvoedingsondersteuning