Ondernemerschap in het mbo: een kleurrijk perspectief
Colofon
Titel Auteurs Datum
Ondernemerschap in het mbo: een kleurrijk perspectief Wil van Esch, Régina Petit & Hester Smulders Juli 2014 ecbo.14-197
Studie in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Expertisecentrum Beroepsonderwijs Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch T 073 687 25 00 www.ecbo.nl
© ecbo 2014 Overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is vrij toegestaan, mits met bronvermelding.
Inhoudsopgave Woord vooraf ...........................................................................................................5 Inleiding ...................................................................................................................7 1
2
Omschrijving, omvang en belang .......................................................................9 1.1 Omschrijving ..................................................................................................9 1.2
Feiten en cijfers over ondernemerschap naar herkomst ....................................9
1.3
Belang ......................................................................................................... 13
Theoretische inzichten .....................................................................................15 2.1 Aspecten van ondernemerschap .................................................................... 15 2.2
3
Typering etnisch ondernemerschap .................................................................19 3.1 Bedrijfstak ................................................................................................... 19 3.2
4
Versterking ondernemerschapsonderwijs ....................................................... 38
Effectiviteit van ondernemerschapsonderwijs ................................................43 7.1 De invloed van opleidingsniveau op het succes van de ondernemer ................. 43 7.2
8
Buitenlandse initiatieven ............................................................................... 35
Versterking van etnisch ondernemerschap en onderwijs ................................37 6.1 Versterking etnisch ondernemerschap ........................................................... 37 6.2
7
Internationaal beleid en initiatieven ............................................................... 27
Ondernemerschap en beroepsonderwijs .........................................................29 5.1 Nederlandse initiatieven ................................................................................ 29 5.2
6
Typering ...................................................................................................... 20
Beleid van etnisch ondernemerschap ..............................................................25 4.1 Nederlands beleid en initiatieven ................................................................... 25 4.2
5
De invloed van de etnische dimensie ............................................................. 16
De invloed van onderwijs in ondernemerschap ............................................... 43
Samenvatting ...................................................................................................47
Literatuurlijst .........................................................................................................51 Lijst met afkortingen .............................................................................................55
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
3
4
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Woord vooraf De werkloosheid onder jongeren, vooral onder allochtone jongeren, is hoog. Mede ingegeven door de economische crisis is het voor deze jongeren lastig zich een positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Wel doen allochtone jongeren het steeds beter in het onderwijs. Zo is de laatste jaren het aantal hoger opgeleide jongeren fors toegenomen. Op de arbeidsmarkt hebben allochtone jongeren nog een kwetsbare positie. Dit hangt onder andere samen met hun onderwijsloopbaan en beroepskeuze. Allochtone jongeren kiezen relatief vaker voor specifieke sectoren en beroepen waarvoor de perspectieven minder zijn. Ook de vroege selectie die kenmerkend is voor het Nederlandse systeem, maakt dat de startpositie op de arbeidsmarkt voor allochtone jongeren anders is dan die van autochtone jongeren. Bovendien is voor het vinden van werk een sociaal netwerk van belang, iets waarover allochtone jongeren over het algemeen minder beschikken. In deze studie, die in opdracht van de directie Integratie en Samenleving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) tot stand is gekomen, kijken we naar wat ondernemerschap voor deze groep jongeren kan betekenen. Naast aandacht voor beroepskeuze, opleidingskeuze en het versterken van sociale netwerken is er voor deze groep mogelijk een kans in het ondernemerschap. Een keuze voor ondernemerschap betekent immers dat iemand in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. In dit onderzoek verkenden we literatuur over (etnisch) ondernemerschap. We brachten in kaart wat er bekend is over ondernemerschap onder allochtone jongeren en in hoeverre dit afwijkt van ondernemerschap onder autochtonen. Ook keken we naar overheidsbeleid op (etnisch) ondernemerschap en de rol van het beroepsonderwijs. De literatuurstudie is in een ronde tafel bijeenkomst aan een aantal experts voorgelegd. We spraken met hen over de kansen en beperkingen van ondernemerschap voor allochtone jongeren. We danken Mediha Sahin, Veronique Schutjens, Harry van den Tillaart, Jan Rath en Marc van der Meer van harte voor hun waardevolle inbreng. Wil van Esch, Régina Petit en Hester Smulders Expertisecentrum Beroepsonderwijs
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
5
6
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Inleiding De werkloosheid onder jongeren groeit. Dit geldt in het bijzonder voor allochtone jongeren die meer moeite hebben om zich na een (beroeps)opleiding een positie op de arbeidsmarkt te verwerven (CBS Statline, 2013). In economisch moeilijkere tijden, zoals nu het geval is, geldt dat nog sterker. Veelal wordt bij de ‘arbeidsmarkt’ gedacht aan een baan in loondienst bij een werkgever. Het zelfstandig ondernemerschap is eveneens een optie en mogelijk een aantrekkelijk alternatief voor een baan bij een werkgever. Reden om te verkennen of ondernemerschap en specifiek etnisch ondernemerschap kansen biedt voor allochtone jongeren om zich een positie op de arbeidsmarkt te verwerven. In deze publicatie presenteren we de belangrijkste inzichten uit de literatuur over etnisch ondernemerschap, feiten en cijfers over etnisch ondernemers en de aandacht in het (beroeps)onderwijs voor ondernemerschap. Kennis over (etnisch) ondernemerschap wordt geordend aan de hand van de volgende vragen: 1 Wat wordt onder etnisch ondernemerschap verstaan en wat is de omvang ervan? Wat is het belang van etnisch ondernemerschap? 2 Welke inzichten levert de theorievorming rond etnisch ondernemerschap op? 3 Hoe zijn etnische ondernemers te typeren? 4 Is er beleid om etnisch ondernemerschap te bevorderen? Welke stimuleringsmaatregelen zijn te onderscheiden? 5 In welke mate en hoe wordt in het Nederlands (beroeps)onderwijs aandacht geschonken aan ondernemerschap en meer specifiek de betekenis daarvan voor etnische groepen? 6 Op welke wijze kan etnisch ondernemerschap en -onderwijs worden versterkt? Wat valt te leren uit buitenlandse ervaringen? 7 Wat valt te zeggen over de effectiviteit van ondernemerschapsonderwijs, indien mogelijk toegespitst voor etnische groepen? Iedere vraag wordt in een apart hoofdstuk beantwoord. We sluiten af met een samenvatting.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
7
8
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
1
Omschrijving, omvang en belang In dit hoofdstuk gaan we in op etnisch ondernemerschap. We verkennen wat etnisch ondernemerschap inhoudt en hoe vaak het voorkomt. In de laatste paragraaf wordt uiteengezet wat het belang is van etnisch ondernemerschap voor allochtonen zelf en voor de samenleving.
1.1
Omschrijving Ondernemerschap in de klassieke betekenis van het woord refereert aan het combineren van hulpbronnen op een zodanige vernieuwende wijze dat er iets nieuws van waarde wordt geschapen (Sahin, 2012).1 Het CBS hanteert de term ‘zelfstandige’ en verstaat daaronder ‘een persoon met als (hoofd)baan het verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep’. Ondernemerschap en ondernemendheid worden nog wel eens door elkaar gebruikt. In deze publicatie verstaan we onder ondernemerschap het opereren als zelfstandige en ondernemendheid als een bundeling van gedragskenmerken – kansen zien, alert zijn enzovoort – die van belang zijn voor ondernemerschap, maar ook voor personen in loondienst. In de literatuur wordt vaak het begrip ‘etnisch ondernemer(schap)’ gehanteerd zonder dat nauwkeurig wordt aangeduid wat onder ‘etnisch’ wordt verstaan. De term ‘allochtoon ondernemer(schap)’ is minder gangbaar, maar wel scherper omschreven. Het CBS omschrijft een allochtoon als volgt: ‘een persoon die zelf in het buitenland is geboren en waarvan ten minste één ouder ook in het buitenland is geboren – eerste generatie – en een persoon die in Nederland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren, de tweede generatie’. Er wordt verder onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen. Etnisch verstaan wij dus als allochtoon. In de Engelstalige literatuur is de term ‘ethnic entrepreneurship’ gangbaar (Volery, 2007). Ook wordt wel de term ‘migrant entrepreneurship’ gehanteerd (Europese Commissie, 2013; OECD, 2010; 2012; Xavier, Kelley e.a., 2012).2 Begrippen als zelfstandige/ondernemer worden in de literatuur ook niet altijd omschreven in operationele termen, waardoor aantallen kunnen verschillen, afhankelijk van de gehanteerde – soms impliciete – definitie.
1.2
Feiten en cijfers over ondernemerschap naar herkomst Cijfers zijn voorhanden wanneer we etnisch ondernemerschap definiëren als ‘zelfstandigen met een specifieke etnische afkomst’. In tabel 1.1 staat een overzicht van het totaal aantal werkzame beroepsbeoefenaren in Nederland verdeeld naar werknemers en zelfstandigen en die vervolgens weer onderverdeeld naar etnische achtergrond. In de tabel worden de verschillende begrippen nader toegelicht.
1 2
Sahin verwijst Aldrich & Waldinger, 1990. Een tijd lang was ook de term ‘nieuwe’ ondernemer in zwang.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
9
Beroepsbevolking In de periode van 2002 tot 2012 is de werkzame beroepsbevolking gestegen van een kleine 7 miljoen naar bijna 7,4 miljoen. In 2002 was bijna 17% van de beroepsbevolking van allochtone herkomst: westerse dan wel niet-westerse. Dit percentage stijgt geleidelijk naar 19% in 2012.
Verhouding werknemers en zelfstandigen De werkzame beroepsbevolking kan worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. In 2002 was ruim 12% van de werkzame beroepsbevolking zelfstandige. Dat percentage stijgt naar bijna 15% in 2012, een aanzienlijke stijging.
Aandeel allochtonen onder zelfstandig ondernemers Het aandeel allochtonen onder de zelfstandigen vormt in 2012 nagenoeg een afspiegeling van het aandeel allochtonen in de gehele beroepsbevolking. Met andere woorden: allochtonen kiezen ongeveer net zo vaak voor het ondernemerschap als autochtonen. Het aandeel ondernemers onder de werkzame beroepsbevolking is sinds 2002 gestegen. Dat komt bijna volledig voor rekening van de toename in zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Ook voor allochtonen geldt dat het aandeel ondernemers onder hen sinds 2002 is gestegen: van bijna 14% naar ruim 18% in 2012. Waar allochtonen in 2002 nog minder vaak voor ondernemerschap kozen dan autochtonen, als percentage van de werkzame beroepsbevolking, is dat in 2012 bijna op een zelfde niveau als dat onder autochtonen. In absolute aantallen gaat het in 2012 om bijna 200.000 allochtone zelfstandigen. Kijken we binnen de groep allochtone ondernemers, dan blijkt dat de verhouding tussen westers en niet-westerse allochtone zelfstandigen in de periode 2002-2012 grofweg schommelt rond de 60% westerse en 40% niet-westerse zelfstandigen. Dit is opvallend, omdat in de werkzame beroepsbevolking de verhouding westerse en niet-westerse allochtonen ongeveer gelijk ligt (CBS Statline, 2013). Westerse allochtonen kiezen dus iets vaker voor het ondernemerschap dan niet-westerse allochtonen.
10
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Tabel 1.1 Aandeel zelfstandigen van totale werkzame beroepsbevolking onderverdeeld naar autochtoon en allochtoon
Totale werkzame beroepsbevolking Totaal werkzame beroepsbeoefenaren1 (x 1000)
Verhouding autochtoon4allochtoon5 in werkzame beroepsbevolking
Zelfstandigen
Allochtone zelfstandigen
Verhouding werknemers2zelfstandigen3
Verhouding autochtoonallochtoon
Verhouding westers6-nietwesters7
(in %)
(in %)
(in %)
(in %) 2002
6986
83,2-16,8
87,6-12,4
86,3-13,7
62,0-38,0
2003
6960
83,2-16,8
87,4-12,6
86,5-13,5
59,7-40,3
2004
6934
82,9-17,1
86,9-13,1
87,8-12,2
66,1-33,9
2005
6973
82,7-17,3
86,6-13,4
85,8-14,2
60,0-40,0
2006
7089
82,7-17,3
86,4-13,6
84,6-15,4
61,1-38,9
2007
7301
82,2-17,8
86,2-13,8
84,1-15,9
59,1-40,9
2008
7489
81,6-18,4
86,2-13,8
83,3-16,7
59,3-40,7
2009
7469
81,5-18,5
86,1-13,9
83,5-16,5
54,8-45,2
2010
7391
81,9-18,1
85,8-14,2
83,9-16,1
56,4-43,6
2011
7392
81,4-18,6
85,4-14,6
82,9-17,1
58,8-41,2
2012
7378
81,0-19,0
85,2-14,8
81,8-18,2
56,6-43,4
1
Personen van 15 tot 65 jaar die in Nederland wonen en betaald werk hebben van twaalf uur of meer per week. 2 Een persoon, werkzaam voor twaalf uur of meer per week, die in een arbeidsovereenkomst afspraken met een economische eenheid maakt om arbeid te verrichten waartegenover een financiële beloning staat. 3 Een persoon met als (hoofd)baan het verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep. Als zelfstandige worden aangemerkt: zelfstandige eigen bedrijf, meewerkend gezinslid, overige zelfstandige. 4 Persoon van wie de beide ouders in Nederland zijn geboren 5 Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. 6 Allochtoon met als herkomstgroepering een van de landen in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika en Oceanië, of Indonesië of Japan. 7 Allochtoon met als herkomstgroepering een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.
Bron: CBS, Statline. Geraadpleegd eind januari en juni 2013.
Voor 2012 gingen we met gebruikmaking van de CBS-indeling de leeftijdsverdeling na van zelfstandig ondernemers in Nederland. Uit tabel 1.2 blijkt dat de meeste zelfstandigen tussen de 35 en 55 jaar oud zijn. De categorie tussen 15 en 25 jaar is om voor de hand liggende redenen – nog in opleiding – het minst vertegenwoordigd. Kijken we naar de verschillen tussen autochtone en allochtone zelfstandigen, dan valt op dat de allochtone ondernemers jonger zijn dan de autochtone ondernemers. Zij bevinden zich vaker in de categorie 25-35 jaar. Dit geldt vooral voor de niet-westerse allochtonen. Voor de leeftijdsgroep 55-65 jaar geldt het omgekeerde. Van de autochtone en westerse allochtone zelfstandigen is ruim een vijfde tussen de 55 en 65 jaar oud, bij niet-westerse allochtone zelfstandigen is dat nog niet één op de tien. In tabel 1.2 zijn ook de gegevens voor 2002 gepresenteerd. In vergelijking tot tien jaar geleden zijn autochtone zelfstandigen in 2012 ouder. In de leeftijdscategorieën van 2535 en 35-45 jaar is sprake van een afname, in die van 45-55 en 55-65 jaar is er juist een toename. Bij allochtonen daarentegen is de leeftijdsverdeling in die tien jaar weinig veranderd.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
11
Tabel 1.2 Leeftijdsverdeling zelfstandigen naar herkomst (%)
Autochtoon ‘02 ‘12
2012
Allochtoon ‘02 ‘12
‘02
Westers ‘12
Niet-westers ‘02 ‘12
15-25
2
3
2
3
0
2
4
6
25-35
20
14
23
21
16
16
35
28
35-45
32
28
32
31
33
28
33
34
45-55
29
33
27
29
29
31
24
25
55-65
Totaal (x 1000)
17
22
16
17
22
23
4
8
744 (100%)
894
121
198
75
112
46
86
Bron: CBS, Statline. Geraadpleegd juni 2013.
Voor deze studie is met het oog op jeugdwerkloosheid vooral interessant of allochtone jongeren net zo vaak voor het ondernemerschap kiezen in vergelijking met autochtone jongeren. Uit tabel 1.3 komt naar voren dat jongeren van niet-westerse allochtone afkomst iets minder vaak kiezen voor het ondernemerschap in vergelijking met westerse allochtonen en autochtonen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ondernemerschap in deze leeftijdsgroep in het algemeen weinig voorkomt omdat zo’n driekwart onderwijs volgt. In de leeftijdsgroep daarboven, 25-35 jaar, kiezen niet-westerse allochtone jongeren juist weer iets vaker voor ondernemerschap. Tabel 1.3 Aandeel ondernemers uit totale leeftijdsgroep naar etniciteit
2013
15-25 jaar
Totaal aantal ondernem ers
Autochtoon
2,1%
33.000
Allochtoon
Westers
Nietwesters
1,6%
2,5%
1,2%
8000
4000
4000
8.000
4.000
4.000
Bron: CBS, Statline. Geraadpleegd april 2014.
Las (2013) onderzocht het ondernemerschap onder Turken en Marokkanen van de eerste en tweede generatie. Uit dit onderzoek blijkt dat vooral de eerste generatie kiest voor ondernemerschap. In 2012 was van de eerste generatie Turkse en Marokkaanse beroepsbevolking 13,2% ondernemer en van de tweede generatie was dat 6,1%.3 Volgens Las is dat verklaarbaar. De tweede generatie is ten eerste jonger van samenstelling en ten tweede hoger opgeleid dan de eerste. ‘Door het hogere opleidingsniveau heeft de tweede generatie meer kans op de arbeidsmarkt. De noodzaak om een onderneming te starten, is zodoende niet meer aanwezig’. De verwachting is wel dat de tweede generatie ondernemers op den duur het aantal eerste generatie ondernemers zal overstijgen. De eerste generatie ondernemers zal immers door veroudering in aantal afnemen.
3
Een eerstegeneratieallochtoon is een persoon die in het buitenland is geboren met ten minste één in het buitenland geboren ouder. Een tweedegeneratieallochtoon is in Nederland geboren met ten minste één in het buitenland geboren ouder (Las, 2013). 12
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Hoe staat het met het aandeel allochtonen onder startende ondernemingen?4 Het rapport Startersprofiel 2012 van de Kamer van Koophandel Nederland bevat daarover informatie. Het rapport spreekt over buitenlanders in plaats van allochtonen. De nationaliteit van ondernemers wordt sinds de Handelsregisterwet van 1998 niet meer geregistreerd, wel het geboorteland.5 Dit betekent dat de tweede en derde generatie allochtonen niet in deze cijfers zijn opgenomen. In 2012 waren er ruim 100.000 startende ondernemers, van wie zo’n 20% van buitenlandse origine. Dit percentage komt weliswaar bijna overeen met het aandeel allochtonen onder de bevolking, maar met de kanttekening dat ‘buitenlanders’ zoals gedefinieerd door de Kamer van Koophandel een kleinere groep is dan de allochtonen volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Tabel 1.4 bevat de top-tien van ondernemers die niet in Nederland zijn geboren. De ondernemers van Turkse herkomst vormen de grootste groep, gevolgd door die van Surinaamse, Poolse en Marokkaanse herkomst. De ondernemers van Turkse herkomst laten in vergelijking tot 2011 in 2012 de grootste stijging zien:12%. Tabel 1.4 Startende ondernemers die niet in Nederland zijn geboren, naar geboorteland
Geboorteland (top 10)
Aantal
Groei 2011-2012%
Turkije
2.400
+ 12
Suriname
1.800
-9
Polen
1.500
-7
Marokko
1.200
+6
Bulgarije
900
-5
Duitsland
900
+4
Antillen
700
-4
Sovjet-Unie
700
-3
Roemenië
600
-3
Irak
500
+3
Bron: KvK Nederland, 2012.
1.3
Belang Het belang van ondernemerschap wordt veelal bezien vanuit een economisch gezichtspunt. Etnisch ondernemerschap ontstond als economische bedrijvigheid gericht op producten of klanten uit de landen van herkomst. Vervolgens kreeg etnisch ondernemerschap ook de betekenis van zelfwerkzaamheid bij etnische groepen om hun zwakke sociaaleconomische positie te bevechten. Sahin (2012) betoogt dat leden van etnische groepen haast als vanzelf meer in de richting van ondernemerschap worden gedwongen, omdat de toegang tot reguliere banen en de mogelijkheden voor opwaartse sociale mobiliteit kleiner zijn. Het is geen onbekend verschijnsel dat migranten zich op de handel richten: ‘the stranger is the trader’. Voor veel leden van etnische groepen is de reden voor migratie het vinden van economische mogelijkheden. Het valt niet uit te sluiten dat bij mensen die emigreren een grotere mate van ondernemerschap aanwezig is. 4
Een startende ondernemer wordt in het rapport van KvK Nederland (2012) omschreven als een persoon die in een jaar voorafgaande aan de start van de onderneming nog niet zelfstandig economisch actief was en die een nieuw bedrijf vestigt. Ondernemers die een bedrijf van een ander overnemen, vallen hier niet onder. 5 Dit betekent dat de tweede en derde generatie die in Nederland is geboren, niet in de tabellen is opgenomen. Degenen uit de tweede en derde generatie die in het land van herkomst zijn geboren, tellen wel mee. Het betreft dan veelal oudere kinderen. Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
13
Het belang van etnisch ondernemerschap is dus deels gelegen in het verbeteren van de economische en sociale positie en bijdragen aan de integratie in het land van ontvangst. Algemeen wordt onderschreven dat etnisch ondernemerschap bijdraagt aan het stimuleren van de economische groei, het scheppen van nieuwe banen en het bevorderen van diversiteit: een belangrijke motor voor de economie van steden en wijken (Sahin, 2012).
14
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
2
Theoretische inzichten Om het begrip ondernemerschap beter te kunnen begrijpen, rafelen we het in dit hoofdstuk nader uit. Het succes van ondernemerschap of etnisch ondernemerschap is te verklaren vanuit verschillende aspecten: de persoon zelf, zijn toegang tot hulpbronnen en de markt waarop hij zich begeeft. Die gedachte werken we uit in paragraaf 2.1. De tweede paragraaf gaat dieper in op etniciteit en de rol die het speelt in ondernemerschap.
2.1
Aspecten van ondernemerschap Verheul, Wennekers e.a. (2001) definiëren ondernemerschap op drie niveaus: het micro-, bedrijfs- en macroniveau. Op het microniveau vindt het besluitvormingsproces plaats om ondernemer te worden en speelt de motivatie een belangrijke rol. Persoonlijke factoren, psychologische karaktertrekken, leeftijd, opleiding, werkervaring en financiële mogelijkheden behoren eveneens tot het microniveau. Op het bedrijfsniveau spelen marktfactoren een rol, zoals winstkansen, concurrentie en zakelijke netwerken. Het derde niveau omvat omgevingsfactoren, beleidsfactoren, technologische, economische en culturele factoren. Kloosterman en Rath (2001; 2010) hanteren het concept mixed embeddedness met als kern de wisselwerking tussen het microniveau van de individuele ondernemer met zijn hulpbronnen, het mesoniveau van de lokale kansenstructuur en instituties op macroniveau. Volgens deze benadering hangt de kans van slagen van het ondernemerschap af van hulpbronnen die een ondernemer weet te mobiliseren. Beschikt de ondernemer over voldoende menselijk – persoonlijke eigenschappen, competenties –, financieel en cultureel kapitaal? Naast deze hulpbronnen is ook sociaal kapitaal, het beschikken over een netwerk aan contacten, van belang voor het succes van de onderneming. Naast het feit of een ondernemer beschikt over voldoende hulpbronnen, is ook de lokale kansenstructuur van invloed op succes. Daarmee wordt gedoeld op het feit of er een afzetmarkt is voor de producten of diensten van een ondernemer. Naast de hulpbronnen waarover de ondernemer beschikt en de afzetmarkt voor zijn producten of diensten, is ook wet- en regelgeving van invloed op het succes van ondernemers. De vereisten aan kredietverlening en het belastingsysteem kunnen (etnisch) ondernemerschap bevorderen of juist belemmeren. Etnische ondernemingen kunnen zich richten op de voorkeur van migranten voor bepaalde producten. Verder kunnen etnische ondernemers de positie innemen van autochtone ondernemers die een grotere of andere markten ambiëren. Kloosterman en Rath (2010) signaleren twee ontwikkelingen die de aard van etnisch ondernemerschap wezenlijk hebben veranderd, dan wel aan het veranderen zijn. Aan de aanbodzijde is er de instroom van hoogopgeleide immigranten van buiten de OECD-landen.6 Aan de vraagzijde ontstaan nieuwe kansen als gevolg van de postindustriële transformatie van stedelijke economieën. Etnische ondernemers opereren hoofdzakelijk in stedelijke economieën die zich kenmerken door een grote dynamiek van producten die opkomen en verdwijnen. Die transformatie kenmerkt zich als een wending naar een diensteneconomie, een toename van outsourcing, marktfragmentatie en goedkope ict-voorzieningen waardoor de kansen voor kleine bedrijven aanzienlijk zijn toegenomen. 6
OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
15
2.2
De invloed van de etnische dimensie Volery (2007) heeft een model ontwikkeld om het fenomeen etnisch ondernemerschap te begrijpen. Dit model staat weergegeven in figuur 2.1. Het model gaat eveneens uit van meerdere niveaus en de interactie daartussen. In het model wordt de etnische dimensie onderscheiden van die van ondernemerschap. Uiteraard beïnvloedt de etnische dimensie die van ondernemerschap, maar valt er niet mee samen. Allereerst wordt in het model verondersteld dat ondernemers zich op een aantal aspecten onderscheiden van ‘niet-ondernemers’: 1 Specifieke psychologische kenmerken, zoals de behoefte iets te bereiken, het idee je leven zelf te kunnen sturen, de neiging risico’s te durven nemen. 2 Het beschikken over specifieke informatie, kennis en sociale netwerken die ondersteunend zijn bij het opzetten van een eigen onderneming. 3 Het vermogen om kansen te wegen en die commercieel in een onderneming uit te baten. Het veronderstelt speciale vaardigheden en kennis die te maken hebben met wat wel creative processing wordt genoemd. 4 Het voortdurend efficiënt kunnen beoordelen en besluiten. Ondernemers worden voortdurend geconfronteerd met nieuwe problemen die een snelle en efficiënte beoordeling en besluitvorming vergen. Dit proces veronderstelt het aanwenden van wat wel cognitive heuristics wordt genoemd. Volgens Volery zijn deze vier aspecten van invloed op het ondernemersproces. Kortweg ook te verwoorden als het herkennen, inschatten en benutten van kansen. Naast deze aspecten van het ondernemerschap, de ondernemerschapsdimensie, onderscheid Volery de etnische dimensie, zie figuur 2.1. Deze dimensie bevat alleen de factoren die van belang zijn voor etnische ondernemers. De invloed van de etnische dimensie op ondernemerschap kan enorm verschillen en hangt samen met de grootte van de culturele verschillen tussen herkomstland en het migratieland, de discriminatie waarmee de ondernemer te maken krijgt, de mate van integratie van de betreffende etnische groep, de ervaring die in de nieuwe omgeving is opgedaan en verder ook met leeftijd, geslacht en het opleidingsniveau van de ondernemer.
16
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Figuur 2.1 Model van etnisch ondernemerschap
Bron: Volery, 2007.
In het geval van een hoogopgeleid en goed geïntegreerd individu, hoeft de etnische dimensie nauwelijks meer een rol te spelen. In het model wordt verondersteld dat de hulpbronnen van de etnische groep – culturele tradities, etnische netwerken, familie – en de kansenstructuur – marktstructuur, baankansen, regelgeving, toegang tot kapitaal, kennis, behoeften van een etnische groep enzovoort – de strategieën bepalen van de etnische ondernemer. Deze factoren samen beïnvloeden op hun beurt weer de ondernemerschapsdimensie. In het model zijn ook metropolitan kenmerken van invloed. Deze kenmerken verwijzen naar het verschijnsel dat de ruimtelijke omgeving van de etnische ondernemers – urbaan, ruraal – en de wijk, buurt, community eveneens van invloed zijn op de kansen van etnisch ondernemerschap. Een belangrijke strategie voor etnische ondernemers om hun onderneming te starten en te runnen, is het benutten van hun sociale netwerken, oftewel hun sociaal kapitaal. Etnische ondernemers leunen sterker dan autochtone ondernemers op hun familie, vrienden en andere leden van de etnische gemeenschap. Dat geldt nog sterker als men zich nog niet zo lang geleden in het nieuwe land heeft gevestigd. De etnische gemeenschap kan bijvoorbeeld helpen bij het vinden van een bedrijfsruimte, werknemers en financiële middelen.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
17
Sahin (2012) onderzocht onder meer de succesfactoren van etnische ondernemers. 7 Op basis van de literatuurstudie focust zij op persoonlijke en zakelijke kenmerken van ondernemers, hun deelname aan (in)formele netwerken en hun zakelijk succes. Naast uiteraard het beschikken over ondernemersgeest, blijkt het bezitten en benutten van sociale netwerken een cruciale factor voor ondernemerssucces. Daarnaast is ook de omgeving van de ondernemer van invloed. Te denken valt aan de kwaliteit van de locatie van het bedrijf, marktkansen en het behoren tot een zakelijk netwerk. Tot slot noemt zij een succesfactor in de sociaaleconomische context. Genoemd worden: de bedrijfscultuur, de toegang tot nieuwe markten, ook wel de break-out strategie genaamd. Onderdeel van die strategie is ook dat etnische ondernemers verder kijken dan hun eigen etnische gemeenschap. Ten slotte zijn maatregelen van belang ter ondersteuning van de ondernemer en beleidsmaatregelen die etnische ondernemers helpen om barrières te overbruggen die in de weg staan om een eigen bedrijf te beginnen.
7
Het promotieonderzoek bestaat uit een uitgebreide literatuurstudie en een analyse van vier datasets: 1. 83 eerste en tweede generatie ondernemers van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse herkomst in de diensten- en retailsector; 2. 23 tweede generatie Turkse ondernemers uit de FIRE-sector. FIRE is een Engelse afkorting en staat voor: finance, insurance, real estate en business-related professional services; 3. 42 respondenten van Koreaanse, Vietnamese en andere oorsprong in de diensten- en retailsector; 4. 50 ondernemers van de belangrijkste etnische groepen in de hightech en geavanceerde dienstensectoren uit de vier grote steden. 18
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
3
Typering etnisch ondernemerschap In dit hoofdstuk geven we in paragraaf 3.1 eerst een indicatie van de bedrijfstak waarin etnische ondernemers werkzaam zijn In de volgende paragraaf beschrijven we een aantal algemene kenmerken van de etnisch ondernemer zoals leeftijd, geslacht en netwerk. Daarna kijken we naar de winstgevendheid van ondernemingen en de verschillen tussen allochtonen van de eerste en de tweede generatie. We werken vervolgens uit in hoeverre het ondernemerschap zich ontwikkelt van meer traditioneel naar meer op innovatie gericht ondernemerschap.
3.1
Bedrijfstak In bepaalde bedrijfstakken zijn relatief meer allochtone ondernemers werkzaam dan in andere. Allochtone zelfstandigen zijn in vergelijking tot autochtone zelfstandigen naar verhouding meer te vinden in de horeca – ruim 35% van de zelfstandigen in de horeca is van allochtone herkomst –, in het onderwijs, zoals sport, recreatie en cultureel onderwijs, autorijscholen of bedrijfsopleidingen – ruim 22% –, in de commerciële dienstverlening en vervoer, opslag en communicatie: 18%. In de landbouw, bosbouw en visserij komen nauwelijks allochtone zelfstandigen voor. Tabel 3.1 bevat gegevens over de verdeling van zelfstandigen over bedrijfstakken naar autochtoon-allochtoon en die weer onderverdeeld naar westers en niet-westers.8 Kijken we naar de verhouding niet-westers en westers allochtoon, dan blijkt dat nietwesterse zelfstandigen meer in de horeca opereren – zo’n driekwart van de allochtone zelfstandigen in de horeca is van niet-westerse afkomst –, in vervoer, opslag en communicatie – zo’n 60% –, onderwijs en handel en reparatie – respectievelijk bijna 54 en 50% – en ten slotte in de commerciële dienstverlening: bijna de helft.
8
Het betreft de situatie eind 2008. Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
19
Tabel 3.1 Zelfstandigen naar – combinaties van – bedrijfstak verdeeld naar autochtoonwesters/niet-westerse allochtoon, %, situatie eind 2008
Totaal herkomstgroeperingen
Autochtonen (%)
Allochtonen (%)
Aandeel westers (%)
Aandeel nietwesters (%)
Landbouw, bosbouw & visserij
113.400
96,9
3,1
73,7
26,3
Nijverheid, energievoorziening & industrie
345.100
86,9
13,1
65,2
34,8
Commerciële dienstverlening, handel & reparatie
614.500
82,6
17,4
49,8
50,2
Horeca
49.300
64,9
35,1
25,4
74,6
Vervoer, opslag & communicatie
33.500
81,5
18,5
39,7
60,3
Financiële diensten, zakelijke dienstverlening, onroerend goed
392.600
84,0
16,0
67,5
32,5
Openbaar bestuur, onderwijs, zorg, nietcommerciële dienstverlening
261.300
82,8
17,2
66,3
33,7
17.600
77,8
22,2
46,2
53,8
166.900
83,2
16,8
69,6
30,4
14.900
75,2
24,8
40,5
59,5
Onderwijs Gezondheids- & welzijnszorg, milieu, cultuur, recreatie, overige dienstverlening Onbekend Bron: CBS, Statline.
3.2
Typering Etnische ondernemers uit de eerste generatie zijn gemiddeld genomen anders te typeren dan etnische ondernemers uit de tweede generatie. Algemene kenmerken Eerder zagen we al dat etnische ondernemers in vergelijking tot autochtone ondernemers relatief jonger zijn, zie hoofdstuk 1 tabel 1.2. Autochtone ondernemers worden gemiddeld steeds ouder, terwijl de populatie etnische ondernemers ongeveer gelijk blijft in leeftijd. Ongeveer een derde van de etnische ondernemer is vrouw, vergelijkbaar met autochtone ondernemers. Dit percentage is ten opzichte van 2000 gelijk gebleven. Vooral bij nietwesterse etnische groepen is het ondernemerschap nog vooral een mannenzaak, opmerkelijk genoeg geldt dat ook voor de tweede generatie (zie ook Las, 2013; Sahin, 2012). Bleeker, Bruins en Braaksma (2011) constateren dat dat niet aan het opleidingsniveau kan liggen: etnische groepen van de tweede generatie en dus ook de
20
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
vrouwen in deze groepen, zijn gemiddeld aanzienlijk hoger opgeleid dan hun ouders en hebben hun opleiding ook in Nederland genoten. Door etnische ondernemers worden relatief weinig nieuwe producten of diensten op de markt gebracht. Veelal betreffen producten of diensten een toevoeging van het mainstream aanbod. Vanwege een beperktere toegang tot bancaire financiering, kiest men eerder voor een minder risicovol, dan wel minder vernieuwend producten- en dienstenaanbod. Dit geldt sterker voor de eerste dan tweede generatie om de reden dat de eerste generatie de Nederlandse taal minder beheerst. De traditionele etnische ondernemer leunt zwaar op personen uit de directe omgeving. Etnische ondernemers werken weinig samen en sluiten zich nauwelijks aan bij netwerken. Ze worden moeilijk bereikt door het ondernemersinstrumentarium. Als ze al samenwerken of zich organiseren, dan gebeurt dat meestal langs etnische lijnen. Een uitzondering vormen Oost-Europese zzp’ers voor wie netwerksamenwerking tamelijk gebruikelijk is. Ten slotte signaleren de onderzoekers dat het etnisch ondernemerschap niet leidt tot meer internationaliseringsgerichtheid. Ondanks de potentie van biculturaliteit blijft het internationale ondernemerschap nog beperkt (Bleeker, Bruins & Braaksma , 2011). Winstgevendheid Uit de Monitor Vrouwelijk en Etnisch Ondernemerschap 2010 (Bleeker, Bruins & Braaksma, 2011) blijkt dat etnische ondernemers in vergelijking tot autochtone ondernemers een geringere winst hebben. Alleen in de sector zorg, openbaar bestuur en onderwijs is het beeld juist omgekeerd. De gemiddelde winst van etnische ondernemers ligt daarin op 85% van die van autochtone ondernemers. De typering van geringere winstgevendheid bij etnische ondernemers geldt sterker voor niet-westerse ondernemers – 40% van de etnische ondernemers – dan voor westerse ondernemers – 60% – die meer vergelijkbaar zijn met autochtone ondernemers. Volgens de monitor komt de lagere winstgevendheid door de aard van etnisch ondernemerschap: Etnische ondernemers opereren veelal in lage winstsectoren zoals de horeca. Het is relatief kleinschalig: kent weinig personeel. Het wordt gemotiveerd door de wens om te voorzien in eigen levensonderhoud en is daardoor weinig gericht op groei. Het gaat relatief vaak om noodgedwongen ondernemerschap. Het ondernemerschap is niet erg gericht op innoveren. Overlevingskansen De kwaliteit van ondernemerschap blijkt pas na de start van de onderneming. Uit onderzoek blijkt dat de jaarlijkse overlevingskansen van bedrijven van allochtone ondernemers significant lager liggen dan die van autochtone ondernemers (Beckers & Blumberg, 2013 in Schutjens, Vries e.a., 2014). Interessant is het te achterhalen in hoeverre het ondernemers vergaat in de eerste jaren na de start van de onderneming. Schutjens, Vries e.a. (2014) bogen zich over de vraag waarom allochtone ondernemers in het eerste jaar na de opstart vaker stoppen met hun bedrijf dan autochtone ondernemers. Daar kunnen verschillende redenen aan ten grondslag liggen. Is het omdat allochtone
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
21
ondernemers jonger zijn en minder ervaring hebben? Starten zij hun bedrijf in minder kansrijke sectoren? Voor de regio Amsterdam onderzochten zij in hoeverre de overlevingskansen van bedrijven die gestart zijn door allochtone ondernemers verschillen van die van autochtone ondernemers. Daarbij is gekeken naar ondernemers-, bedrijfs- en omgevingskenmerken. Dat allochtone ondernemers vaker stoppen in de eerste anderhalf jaar, lijkt vooral te wijten aan hun relatief geringe ervaring, hun jonge leeftijd en de keuze van – minder kansrijke – bedrijfssectoren en niet aan het feit dat zij allochtoon zijn. In de jaren na de bedrijfsstart, tot 3,5 jaar, stoppen niet-westerse allochtonen vaker dan andere starters. Ook dan speelt de bedrijfskeuze een grote rol en is er nagenoeg geen effect van etniciteit. Alleen in sociaaleconomisch zwakkere wijken lijkt er wel effect van de herkomst van de ondernemer op de overlevingskans. Op welke belemmeringen of problemen die kleinere overlevingskans terug te voeren is, is echter niet duidelijk. Naar ondernemerschap 2.0 In het rapport van de Dutch Dream Foundation (Las, 2013) staan gegevens over de fiscale winst van autochtone ondernemers in vergelijking met die van Turkse en Marokkaanse ondernemers, uitgesplitst naar de eerste en tweede generatie. Voor autochtone ondernemers wordt over 2012 een fiscale winst van € 39.100 vermeld, voor de ondernemers van Turkse herkomst is de winst lager: eerste generatie: € 23.000, tweede generatie € 18.600. Voor die van Marokkaanse origine is de winst nog weer lager: eerste generatie € 21.200, tweede generatie € 18.600. Ook valt op dat de winst voor de tweede generatie allochtonen lager is dan voor de eerste generatie. Deze verschillen zijn deels te verklaren door de grotere ervaring van de eerste generatie ondernemers en het feit dat tweede generatie ondernemingen vaker startondernemingen zijn (Las, 2013) en eventuele winst in het bedrijf wordt geïnvesteerd. Een analyse van de groei van de winst van 2012 ten opzichte van 1999 leidt tot de conclusie dat het groeipotentieel van de tweede generatie groter is dan die van de eerste generatie. Er is een duidelijke trend dat de tweede generatie etnische ondernemers zich anders gedraagt dan de eerste generatie. Ofschoon ook de tweede generatie nog wel georiënteerd is op traditionele sectoren, zien we bij hen toch ook een grotere gerichtheid op de zakelijke dienstverlening, zoals financiële zaken, het verzekeringswezen, vastgoed en consultancy. Maar ook informatie- en communicatietechnologie (ict) en creatieve industrieën zijn in opkomst (Sahin, 2012; Van den Tillaart, 2007). Engelen (2010) typeert in zijn oratie deze trend als de overgang van etnisch ondernemerschap 1.0. – van laagdrempelige markten, weinig professioneel en negatief gemotiveerd – naar etnisch ondernemerschap 2.0: met veel toegevoegde waarde, professioneel, winstgevend, positief gemotiveerd en inspelend op de kansenstructuur van de postindustriële stad. Engelen typeert het etnisch ondernemerschap 1.0. als kwetsbaar en met geringe toegevoegde waarde. Volgens Las (2013) behoeft het beeld dat ondernemers van de eerste generatie gericht zijn op 1.0 ondernemingen en ondernemers van de tweede generatie op 2.0 ondernemingen bijstelling. De ontwikkeling van 1.0 naar 2.0 ondernemingen doet zich bij de eerste generatie in ongeveer gelijke mate voor als bij de tweede. Dat geldt dan weer sterker voor ondernemers van Turkse herkomst dan van Marokkaanse origine. Marokkaanse
22
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ondernemers van de tweede generatie kiezen in vergelijking tot de eerste generatie wel vaker voor een 2.0 onderneming. De tweede generatie weet inmiddels beter de weg te vinden naar ondersteuning in de uitdijende kring van etnische ondernemers in de zakelijke dienstverlening. Illustratie van etnisch ondernemers in verswaren Heling, Pooter e.a. (2007) onderzochten de drijfveren, opleidingsachtergronden en ontwikkelingsbehoeften van allochtone ondernemers 9 in verswaren. Om zicht te krijgen op het ondernemerschap van allochtonen zijn vijftien ondernemers geïnterviewd. De belangrijkste beweegreden om ondernemer te worden, was niet zozeer het voorkomen van werkloosheid of discriminatie, maar veel meer de gesignaleerde behoeften onder de eigen allochtone groep naar specifieke producten. Ook de drang om eigen baas te zijn en eigen inkomsten te genereren – ondernemingsdrang – speelt een rol. De meeste allochtone ondernemers zijn begonnen zonder een opleiding te hebben gevolgd met kennis over verswaren. Degenen die voor 2002 zijn begonnen, beschikken over een middenstanddiploma, omdat dat toen nog verplicht was. Men volgt her en der wel een cursus, bijvoorbeeld over administratie. Sommigen leren het vak van hun familie of kennissen. Men gaat dus veelal aan de slag en leert werkenderwijs. Kennis over en vaardigheid in het opstellen van een ondernemingsplan is minimaal. Op de vraag welke ontwikkelingsbehoeften men heeft, blijft het antwoord uit. De onderzoekers constateren wel een latente leerbehoefte bij de onderzochte ondernemers: een hogere efficiëntie in de bedrijfsvoering en meer klantenbinding. In geval van problemen of onduidelijkheden wordt er hulp gezocht binnen het sociaal netwerk van familie en vrienden. Opvallend is ook de rol van de boekhouder die door de onderzochte allochtone ondernemers vaak wordt genoemd als de persoon waar men met vragen naartoe gaat.
9
De onderzoekers sluiten hierbij aan bij de omschrijving van het CBS, waarbij iemand tot allochtoon wordt gerekend als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren. Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
23
24
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
4
Beleid van etnisch ondernemerschap In dit hoofdstuk komt de vraag aan de orde hoe het beleid inzake bevordering van etnisch ondernemerschap eruit ziet en welke stimuleringsmaatregelen te onderscheiden zijn. In de eerste paragraaf beschrijven we beleid en maatregelen die in Nederland zijn ondernomen om etnisch ondernemerschap te stimuleren. Paragraaf 4.2 gaat in op het beleid en de maatregelen die buiten Nederland zijn ondernomen.
4.1 4.1.1
Nederlands beleid en initiatieven Overheid Van den Tillaart (2007) vermeldt als beginpunt van de aandacht voor etnisch ondernemerschap een artikel van Frank Bovenkerk in Intermediair van zo’n dertig jaar geleden. Bovenkerk laakt de geringe aandacht voor minderheden en meer specifiek etnische ondernemers. De belangrijkste reden voor de geringe belangstelling is volgens Bovenkerk de associatie van etniciteit met hulpbehoevendheid. Daardoor is er geen oog voor de initiatieven bij etnische groepen om op eigen kracht een succesvol maatschappelijk bestaan op te bouwen. Etnisch ondernemerschap was volgens hem een klassieke route voor maatschappelijk welslagen. Vanaf eind tachtiger jaren van de vorige eeuw ontstaat er ook vanuit het landelijk overheidsbeleid aandacht voor dit fenomeen. In 1989 verscheen het
Kabinetstandpunt, Beleid inzake het ondernemerschap van personen uit etnische minderheidsgroepen, in 1998 gevolgd door het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) Etnisch ondernemerschap. Medio 2005 verscheen het Actieplan ‘Nieuw Ondernemerschap’: Kansen benutten. In de kabinetten hierna zien we de specifieke belangstelling voor etnisch ondernemerschap verdwijnen. Voor kabinetten is ondernemerschap in generieke zin van groot belang als motor voor economische groei en neemt het in allerlei vormen een centrale positie in het landelijk overheidsbeleid in. De specifieke aandacht voor etniciteit verdwijnt daarbij naar de achtergrond. De basisgedachte lijkt te zijn: wat goed is voor alle ondernemers, komt ook ten goede aan etnische ondernemers. Wel zien we dat in het gemeentelijk overheidsbeleid de aandacht voor etnisch ondernemerschap toeneemt. Volgens Engelen (2010) valt het beleid inzake etnisch ondernemerschap na de eeuwwisseling uiteen in ‘generiek marktordeningsbeleid enerzijds en specifiek wijkbeleid anderzijds’. Een evaluatie van stimulering van etnisch ondernemerschap onder de paraplu van activering van de wijkeconomie leidt tot de constatering dat deze initiatieven tot weinig hebben geleid. ‘Met weinig budget, onderling sterk concurrerend, slecht gecoördineerd en met hoge transactiekosten, zijn deze initiatieven meer symbolisch dan effectief, blijven de meer serieuze aspirant-ondernemers ver weg van dit soort initiatieven’ (Engelen 2010, p. 10). Het proefschrift van Santokhi (2010) illustreert dat voor het Haagse gemeentelijk beleid ter stimulering van etnisch ondernemerschap als onderdeel van versterking van de wijkeconomie. 4.1.2
MKB-Nederland Op de website van MKB-Nederland, www.mkb.nl, vinden we onder de noemer van wijkeconomie aandacht voor twee initiatieven rond etnisch ondernemerschap. Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
25
In 2010 voerde MKB-Nederland een onderzoek uit naar het ondernemerschap in de wijk Presikhaaf in Arnhem. Uit de onderzoeksresultaten en de gesprekken van MKB-Nederland met diverse partijen in de wijk, blijkt dat in Presikhaaf vooral etnische ondernemers niet altijd de weg naar de juiste faciliteiten vinden. Ook is er weinig interactie tussen ondernemers. Hierdoor kennen veel ondernemers uit de wijk elkaar niet en maken ze geen gebruik van elkaars diensten en producten. MKB-Nederland ging aan de slag met: • Het verhogen van de betrokkenheid van etnische ondernemers bij de wijk en hun deelname aan collectieve activiteiten van bijvoorbeeld ondernemersverenigingen. • Het onder de aandacht brengen van voorzieningen voor ondernemers. • Het verhogen van de organisatiegraad van etnische ondernemers. De website vermeldt dat MKB-Nederland hiermee heeft bevorderd dat etnische ondernemersverenigingen meer samenwerken met lokale en landelijke organisaties. Ook in de wijken Zuilen-Oost en Ondiep in Utrecht zijn soortgelijke initiatieven ontwikkeld om etnisch ondernemerschap te versterken. In diverse gespreken met etnische ondernemers heeft MKB-Nederland het belang van een goede samenwerking en een breed netwerk op het succes van hun onderneming en de kwaliteit van hun winkelgebied onder de aandacht gebracht. Verder zijn deze ondernemers geattendeerd op voorzieningen zoals Wijk in Bedrijf. MKB-Nederland heeft met verschillende instanties afgesproken dat zij hun diensten actiever onder de aandacht van de etnische ondernemers brengen, bijvoorbeeld op de netwerkbijeenkomsten. Wat deze inspanningen hebben opgeleverd, wordt niet vermeld. 4.1.3
Kamer(s) van Koophandel De Kamers van Koophandel stimuleren en ondersteunen succesvol en vernieuwend ondernemerschap en bevorderen een gunstig ondernemersklimaat. Specifieke aandacht voor etnisch ondernemerschap is niet expliciet terug te vinden in de recente jaarverslagen. Raadpleging van de websites van lokale Kamers van Koophandel leidde tot twee voorbeelden van Kamers van Koophandel die aandacht hadden voor etnische ondernemers. In het Activiteitenplan 2012 van de KvK Brabant wordt vermeld dat naast aandacht voor internationalisering, het topsectorenbeleid en sectoren waarbij high tech systems een prominente rol vervullen, er ook onverminderd aandacht is voor doelgroepenbeleid. In navolging van 2011 worden enkele groepen ondernemers ondersteund met een dienstverlening op maat. Genoemd worden: zzp’ers, ondernemers in de creatieve industrie, etnische ondernemers en innovatieve ondernemers. ‘Activiteiten voor deze groepen sluiten aan op het beleid van het toenmalige ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) om belemmeringen voor deze groepen te reduceren en hen te ondersteunen bij het ondernemerschap om de innovatiekracht van ons land te vergroten’. Aandacht voor etnische ondernemerschap wordt als regionaal speerpunt genoemd. Voor 2012 werd gekozen voor een low profile benadering en ondersteuning van enkele kleinschalige initiatieven. Bij de KvK Den Haag (2011) wordt bij het initiatief Partners in Nieuw Ondernemerschap vermeld dat er netwerkbijeenkomsten voor startende en gevestigde ondernemers worden georganiseerd met een focus op de doelgroep etnische ondernemers.
26
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
4.2
Internationaal beleid en initiatieven In opdracht van de Europese Commissie zijn door het Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) en Triodos Facet10 (2008) beleidsmaatregelen geïnventariseerd die bedoeld zijn om ondernemerschap onder etnische groepen te stimuleren. Het onderzoek werd verricht in 32 landen, te weten de 27 lidstaten van de Europese Unie (EU), van de European Free Trade Association (EFTA), kandidaat-lid Turkije en Zwitserland. Zij komen voor deze landen tot 146 beleidsmaatregelen. In essentie beogen de maatregelen etnische ondernemers te empoweren via versterking van hun menselijke, sociale en financiële hulpbronnen. De focus ligt vooral bij het versterken van het menselijk kapitaal van (startende) ondernemers. Daarbij kan worden gedacht aan het geven van informatie en ondersteuning bieden bij onderwijs en opleiding. Het leveren van diensten gericht op het versterken van sociaal kapitaal – het aanboren en benutten van sociale netwerken – komt veel minder voor. Diensten gericht op het versterken van financieel kapitaal betreffen niet zozeer het verstrekken van financiële middelen, maar het versterken van de competenties van (startende) etnische ondernemers om financieel kapitaal te organiseren. Al met al signaleren de onderzoekers dat maatregelen zich vooral richten op het individuele niveau, incidenteel op het structurele niveau. Bij dat laatste valt te denken aan het versterken van kansarme wijken van grote steden of het structureel opnemen van etnische groepen en hun organisaties in bestaande organisaties. Het onderzoek laat verder zien dat ongeveer de helft van de maatregelen specifiek gericht is op etnische ondernemers, de helft op alle ondernemers, inclusief etnische. Beide benaderingen kennen hun voors en tegens. De moeilijkst bereikbare of kansarme groepen lijken het meest baat te hebben bij specifieke maatregelen die mikken op een persoonlijke benadering of maatwerkbenadering. Als voorbeelden worden genoemd: diensten in de taal van het herkomstland, interculturele tussenpersonen, meertalig front office personeel. Aan de andere kant biedt deelname aan algemene programma’s meer mogelijkheden voor toegang tot bestaande netwerken en zakelijke instanties.
Triodos Facet BV is een adviesbureau gespecialiseerd in de promotie en duurzame ontwikkeling van de private sector in voornamelijk ontwikkelingslanden. 10
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
27
28
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
5
Ondernemerschap en beroepsonderwijs In dit hoofdstuk komt de rol van beroepsonderwijs inzake (etnisch) ondernemerschap aan de orde. De vraag luidt: in welke mate en hoe wordt in het Nederlands (beroeps)onderwijs aandacht geschonken aan ondernemerschap en meer specifiek de betekenis daarvan voor etnische groepen? Ofschoon onze invalshoek etnisch ondernemerschap is, wordt uit de literatuur duidelijk dat er wel kennis is over ondernemerschapsonderwijs, maar dat slechts sporadisch specifieke aandacht bestaat voor het etnische aspect. In paragraaf 5.2 komen kort buitenlandse initiatieven aan de orde.
5.1 5.1.1
Nederlandse initiatieven Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen Ondernemerschap vormt al langer een belangrijk speerpunt van het innovatiebeleid van de Nederlandse overheid. Om het ondernemen in het onderwijs – van basis- tot en met wetenschappelijk onderwijs – te bevorderen, is in 2008 het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen gestart, voorheen het partnerschap Leren Ondernemen. De belangrijkste doelstellingen van het Actieprogramma is dat ondernemerschap in het onderwijs wordt geïntegreerd in beleid, organisatie en lesprogramma en leerlingen en studenten zich meer ondernemend gaan gedragen en positiever staan ten opzichte van ondernemerschap. Het Actieprogramma bestaat uit zeven actielijnen: 1 De uitvoering van de regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen (ONO) en begeleiding van de uitvoerende projecten. In totaal zijn 87 projecten toegekend. 2 Begeleiding van zes Centres for Entrepreneurship. Dit zijn samenwerkingsverbanden van universiteiten en hogescholen met het bedrijfsleven. 3 Faciliteren van een breed scholingsaanbod voor docenten via Stichting Grijp de Buitenkans. 4 Certificering van ondernemend onderwijs. 5 Een programma voor topstudenten met grootse ondernemersambities: Scholarship Program on Entrepreneurship (SPOE). 6 Onderzoek en effectmeting om de effecten van het beleid en het actieprogramma te meten. 7 Creëren van awareness rond ondernemerschapsonderwijs en faciliteren van kennisdeling. Met een subsidie van ongeveer 56 miljoen euro is een breed scala aan activiteiten ontplooid. Er wordt samengewerkt met veel partijen die actief zijn in het stimuleren van ondernemen in het onderwijs. Bijvoorbeeld sectororganisaties uit het onderwijs en het bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en kenniscentra. In 2007 bracht onderzoeksbureau B&A de beginsituatie in kaart: de nulmeting. In 2010 en 2012 vonden de eerste en tweede meting plaats (Van der Aa, Van Geel & Van Nuland,
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
29
2012).11 12 De kernboodschap van de nulmeting luidde dat ondernemerschap een ontluikend thema is op alle niveaus van onderwijs. Rond 2010 namen 350 onderwijsinstellingen deel aan de regeling Ondernemerschap en Onderwijs 2007 en aan de regeling Onderwijs Netwerken Ondernemen 2009. In tabel 5.1 is de mate van verankering van ondernemerschap in het curriculum in het mbo weergegeven. Gelijk met de meting in 2010, is in 2012 op de meerderheid van de regionale opleidingencentra (roc’s) ondernemerschap ‘een klein beetje’ of ‘tamelijk sterk’ in het curriculum opgenomen. Wel daalt de tamelijk tot zeer sterke verankering van 50% in 2007 via 47% in 2010 naar 41% in 2012. De positieve ontwikkeling in de afname van het aantal instellingen zonder ondernemerschapscurriculum tussen 2007 en 2010, is in 2012 weer wat afgezwakt. Tabel 5.1 Mate van verankering van ondernemerschap of ondernemend gedrag in het curriculum/onderwijsprogramma in mbo en hoger onderwijs (ho) in 2007, 2010 en 2012
In het mbo en het hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo) is meer aandacht voor ondernemerschap dan in het primair onderwijs (po) en het voorgezet onderwijs (vo) en dat is begrijpelijk. In het mbo is ondernemerschap vaker een onderdeel van de leerinhoud: beroepsvorming of beroepshouding. 8 op de 10 instellingen in het mbo geven aan specifieke activiteiten te organiseren gericht op ondernemerschap of ondernemend gedrag. Docenten in onder andere het mbo hebben veel contacten met ondernemers en er komen relatief veel docentstages voor: bij 60%. In het primair en voortgezet onderwijs zijn ondernemerschap en ondernemend gedrag nog abstracte begrippen voor de toekomst. Uit de enquête onder studenten in het mbo, hbo en wo komt een positief beeld over ondernemendheid van studenten naar voren. 6 op de 10 respondenten zien zichzelf als tamelijk tot zeer ondernemend. Eveneens 6 op de 10 vinden ondernemerschap een tamelijk tot zeer belangrijk deel van de beroepswens, een verdubbeling van de nulmeting van 2007. Ook zeggen in vergelijking tot de nulmeting meer studenten zeker ondernemer te willen worden: van 13% naar ruim 20% bij respectievelijk de een- en tweemeting. De studenten beoordelen de positie van ondernemerschap in het onderwijsprogramma als positief met ruimte voor verdere verbetering. Wel vinden zij het programma nogal aanbodgericht met 11
De eenmeting bestond uit: een internetenquête onder ruim 1.000 onderwijsinstellingen, telefonische diepteinterviews met 36 onderwijsinstellingen en een internetenquête bij ruim 1.050 studenten. 12 De tweemeting bestond uit: • internetenquête onder 706 onderwijsinstellingen uit po, vo, mbo en hoger onderwijs; • internetenquête onder 1.241 studenten in het hbo en wo; • verdiepende interviews (35) met schoolleiders/directie; • selectie en beschrijving van 16 best practices, verdeeld over po, vo, mbo, hbo en wo.
30
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
weinig ruimte voor hun specifieke behoeften op het gebied van ondernemerschap. Uiteraard hebben studenten via de beroepspraktijkvorming contact met bedrijven. Ondernemers treden ook geregeld op als gastdocent. Twee derde van de respondenten in het mbo-veld geeft aan dat hun onderwijsinstelling ondernemerschap probeert te stimuleren: bij de nulmeting was dat ruim de helft. Dat stimuleren gebeurt in verschillende gradaties: van een klein beetje – 33% –, tamelijk sterk – 24% – tot zeer sterk: 10%.13 Uit de resultaten komt naar voren dat er in het Nederlands onderwijs in de periode van 2007 tot begin 2012 iets meer aandacht is gekomen voor ondernemerschap of ondernemend gedrag. De vereiste vaardigheden om een goed ondernemer te worden, zijn volgens de studenten: goed communiceren, goed organiseren en risico’s durven nemen. Ook de verankering in het onderwijsprogramma is licht toegenomen. Het aantal studenten in het mbo, hbo en wo dat de wens heeft om ondernemer te worden, is in de genoemde periode toegenomen. Wat het mbo betreft, laat de monitor geen specificatie toe naar niveau. Interessant zou zijn om te weten te komen of het ondernemerschap op de lagere niveaus meer of minder sterk is ontwikkeld. Het zou ook interessant zijn om de verschillen naar opleidingsdomein te onderzoeken. 5.1.2
Regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen Een belangrijk onderdeel van het Actieprogramma is de regeling Onderwijs Netwerk Ondernemen (ONO).14 Het doel van de regeling was om onderwijsinstellingen en bedrijfsleven dichter bij elkaar te brengen en hun samenwerking te versterken. De projecten moesten ondernemersvaardigheden en -kennis verankeren in het onderwijsprogramma. Bijvoorbeeld door: Het creëren en stimuleren van een eigentijdse leeromgeving, lesmateriaal en -methodes voor ondernemerschap. De professionalisering van de leraren. Het versterken van de wisselwerking tussen de scholieren, studenten, ondernemers en docenten. De website van ONO vermeldt dat de onderwijsinstellingen projecten hebben ingediend met een gemiddelde omvang van 150.000 euro subsidie en een looptijd van twee jaar. De ministeries hebben hiervoor 11,25 miljoen euro beschikbaar gesteld aan 79 ONO-netwerken. De regeling bevatte ook een onderdeel ‘uitrol best practices’ dat zich richtte op de verdere uitrol van best practices voor ondernemend onderwijs en de verankering ervan. Deze regeling is in januari 2012 gesloten. Onderwijsinstellingen uit het primair-, voortgezet-, middelbaar-, beroeps- en hoger onderwijs – alleen de lerarenopleidingen – die een bewezen best practice hebben, kwamen in aanmerking voor subsidie. Beproefde concepten kunnen zo worden uitgerold naar geïnteresseerde onderwijsinstellingen met de ondersteuning van een ervaren partner. De ministeries van Economische Zaken (EZ) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) stelden 2 miljoen euro beschikbaar met een maximum van 250.000 euro subsidie per project. In april 2012 zijn acht projecten toegekend. Voor het mbo wordt melding gemaakt van vier best practices.15 In ieder van de vier roc’s is op eigen wijze vorm gegeven aan ondernemersonderwijs. Aspecten die aandacht krijgen, zijn: inbedding van ondernemendheid en ondernemerschap in het curriculum, ondernemerschap leren via studentbedrijven of bedrijfsopdrachten waaraan al dan niet in multidisciplinaire en multilevel teams wordt samengewerkt, certificering van 13
Gegevens over 2012. Zie http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/onderwijs-netwerk-ondernemen. 15 De volgende informatie is ontleend aan: http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/best-practicesmbo-ono en ook opgenomen in: Van der Aa, Van Geel & Van Nuland,2012. 14
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
31
ondernemerschap, professionalisering van docenten en het inrichten van een ondernemersloket met inzet van – externe – expertise op ondernemerschap. Hierna beschrijven we voorbeelden bij de vier roc’s. Bij ROC Rijn IJssel is ondernemerschap ingebed in het vak Loopbaan & Burgerschap. Ondernemerschap krijgt op dit roc vorm via het Ondernemersloket, professionalisering van de docenten, het inpassen van meer ondernemendheid in opleidingen en het mboondernemerschapscertificaat. Het ondernemersloket is in 2007 gestart. Het is een expertisecentrum voor startende ondernemers. Het loket heeft medewerkers ook meer enthousiast gemaakt om ondernemerschap in het curriculum op te nemen. De professionalisering van docenten houdt onder meer in dat nieuwe docenten bij het behalen van hun pedagogisch-didactische aantekening ook deelnemen aan het subonderdeel ondernemerschap. Bij toekomstige selectie van docenten wordt meer gelet op hun ondernemend profiel. Ten slotte is een ‘train-de-trainer’-cursus ontwikkeld om het ondernemerschapsonderwijs binnen de organisatie verder te ontwikkelen. De inbedding van het curriculum ‘Ondernemend gedrag’ in het vak Loopbaan & Burgerschap ging vanaf het cursusjaar 2012-2013 van start. Volgens opgave van het roc maakt ondernemendheid in 40% van de opleidingen deel uit van het lesprogramma. In het eerste jaar ligt de focus dan vooral op ondernemendheid, terwijl in jaar twee ondernemerschap meer centraal staat, onder meer via het opzetten van studentbedrijven. Ten slotte werkte het roc actief mee aan de ontwikkeling van het mbo-certificaat Certificeerbare Eenheid (CE) Ondernemerschap. Dit certificaat leidt mbo’ers op in zelfstandig ondernemerschap. Het roc vermeldt als resultaat dat er tien studentbedrijven zijn opgericht die in samenwerking met de KvK hun ondernemingsplan uitwerken. Het netwerk van het roc is daarbij een belangrijke succesfactor. De tweede best practice betreft Scalda, de school voor mbo-opleidingen in Zeeland. Scalda richtte een leerbedrijf op waarin opdrachten voor echte klanten worden uitgevoerd. Het leerbedrijf beoordeelt welke opdrachten interessant zijn en maakt daar een leerofferte voor waarin de opdracht en de leerdoelen omschreven staan. Leerlingen van lagere en hogere leerjaren werken samen, afhankelijk van de offertevraag. Niet alle studenten zijn in dezelfde mate ondernemend en daar wordt in het onderwijs rekening mee gehouden. Sommige studenten zullen vooral uitvoerend te werk gaan en anderen zullen zelfs managementtaken uitvoeren. Er zijn nu 21 externe projecten waar ruim honderd studenten aan deelnemen. De uitgevoerde opdrachten zijn erg uiteenlopend: van een website voor de lokale tandarts tot een communicatiesysteem voor een recreatiepark waarbij de technische dienst direct in contact wordt gebracht met de receptie. De derde good practice komt van ROC Twente. Dit roc biedt studenten ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf of het willen beginnen als zelfstandig ondernemer. Er wordt intensief samengewerkt met de Regionale Organisatie Zelfstandigen (ROZ), een adviesorganisatie voor starters en ondernemers in Twente en de Achterhoek. Bedrijfsadviseurs en coaches helpen studenten van het roc bij bijvoorbeeld het opstellen van een ondernemingsplan of bij het opzetten van een onderneming. Het ROZ verzorgt ook colleges over ondernemerschap. Daarnaast is er een Ondernemerslab Twente. Hier kunnen studenten experimenteren met ideeën, de haalbaarheid van hun plannen onderzoeken en werken aan hun ondernemingsvaardigheden. Ze kunnen tijdens, maar ook nog na hun opleiding advies van
32
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ROZ krijgen over het starten van een eigen bedrijf. Gemiddeld werkt een student een halve tot een hele dag per week in het Ondernemerslab van het ROZ, afhankelijk van de opleiding die men volgt. Elke student kan aan het lab deelnemen, ongeacht de opleiding. Het roc wil graag alle studenten bereiken met het ondernemerschapsonderwijs. Er wordt over gedacht een app te ontwikkelen over ondernemerschapsprojecten en -onderwijs. De laatste good practice is die van ROC Flevoland en betreft onder meer een doorlopende stimuleringslijn ondernemerschap voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)-mbo. Ondernemendheid wordt binnen alle opleidingen gestimuleerd via ‘learning companies’, studentbedrijven en starterstrajecten. In het eerste leerjaar krijgen alle mbo’ers verplicht een inleiding op ondernemende vaardigheden (IOV) en maken zo kennis met ondernemerschap. Ook bij de niet-economische beroepen moeten mbo’ers ervaren wat een ondernemende houding inhoudt. ‘Bijvoorbeeld door leerlingen van een opleiding in de Zorg na te laten denken over verbeteringen in de taken en het zorgproces, over welke kansen ze zien en hoe ze daar binnen een organisatie actie op kunnen ondernemen’. De samenwerking met het vmbo bestaat eruit dat vmbo’ers die een learning company opzetten, ondersteund worden door mbo’ers via peer coaching. Dit werkt goed, omdat vmbo’ers eerder iets aannemen van hun leeftijdgenoten, is de ervaring. Bij de mbo’ers doet dit een beroep op hun verantwoordelijkheidsgevoel. De docenten van vmbo en mbo overleggen met elkaar en bewaken de kwaliteit. Binnen ROC Flevoland is een aparte afdeling ingericht om het ondernemerschapsonderwijs te bevorderen, College4business genaamd. Er is een team van mensen met veel expertise die optreden als ambassadeurs voor ondernemerschap. Dit heeft als keerzijde dat de vakdocenten het werk uit handen is genomen en deze daardoor soms minder betrokken zijn. 5.1.3
CE Ondernemerschap In de kwalificatiestructuur is de Certificeerbare Eenheid (CE) Ondernemerschap opgenomen die het mogelijk maakt deelnemers op mbo-niveau met ondernemende ambities goed voor te bereiden en te certificeren. Naast hun eigen vak bekwamen zij zich in het ondernemerschap. Bijna in elk beroep kan iemand zelfstandig ondernemer worden, maar niet elke opleiding biedt deze kennis en kunde aan. Bij de ontwikkeling van de CE Ondernemerschap is de zzp’er als uitgangspunt genomen. Wat heeft een startende zelfstandige zonder personeel nodig om zijn onderneming de eerste belangrijke jaren te laten bestaan en groeien? Dit basispakket is beschreven in zeven zogenoemde werkprocessen.16 Het gaat om: Werkproces 1: bepaalt het (toekomst)beeld van de onderneming. Werkproces 2: geeft de onderneming vorm. Werkproces 3: regelt het financiële gedeelte – van het opstarten – van de onderneming. Werkproces 4: bewaakt de financiële positie van de onderneming. Werkproces 5: positioneert en/of innoveert de onderneming. Werkproces 6: koopt in voor de onderneming: producten en/of diensten. Werkproces 7: verwerft opdrachten/klanten, stelt offertes op en/of onderhandelt. Onderwijsinstellingen kunnen sinds schooljaar 2011-2012 starten met de CE Ondernemerschap en deze inzetten als een ‘plus’ bij bestaande beroepsopleidingen.
16
Zie notitie via:
www.ce-ondernemerschap.nl.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
33
Een pilot onder zeventien onderwijsinstellingen is in 2012 geëvalueerd. Op tien onderwijsinstellingen wordt de CE ook daadwerkelijk aangeboden. Bij de meeste instellingen wordt de CE als keuzemogelijkheid aangeboden om de opleiding te verrijken. Bij één instelling is de CE verplicht. Als sterke punten van de CE worden gezien: het inzetten van ondernemers voor concrete invulling van de opleiding, het opzetten van een praktisch programma voor – ondernemende – studenten, het vergroten van de vakdeskundigheid van docenten op het gebied van ondernemerschap en het afdelingsoverstijgend kunnen werken. Veel genoemde redenen om niet te starten, zijn de inspanning die het vraagt om het programma op te zetten, uit te voeren en af te stemmen tussen opleidingen/sectoren. Ten behoeve van de CE Ondernemerschap is een toolkit ontwikkeld bestaande uit informatiemateriaal voor het denken over, vormgeven en uitvoeren van de CE. 5.1.4
Ondernemerschapspaspoort Naast de Certificeerbare Eenheid Ondernemerschap is ook het Ondernemerschapspaspoort ontwikkeld. In dit Ondernemerschapspaspoort – te vinden via www.kch.nl – worden de persoonlijke ontwikkelfases van de onderwijsdeelnemer en alle relevante bewijsvoering opgenomen. Dit kunnen zelfstandige of gezamenlijke initiatieven zijn. Het is onbekend in welke mate en in welke onderwijssectoren door hoeveel onderwijsdeelnemers gebruik wordt gemaakt van het paspoort.
5.1.5
Adviesaanvraag Onderwijsraad Op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs van de Tweede Kamer stelde de Onderwijsraad (2013) een advies op over onderwijs in ondernemerschap. Het advies omvat alle sectoren van het onderwijs. Kern van het advies is de rol van onderwijs bij ondernemerschap en ondernemend gedrag. De raad constateert dat achtereenvolgende kabinetten in ondernemerschapsonderwijs hebben geïnvesteerd, maar dat het niet gemakkelijk is vast te stellen wat het resultaat van dit stimuleringsbeleid is geweest. Wel ziet zij dat in het mbo en hbo ondernemerschap steeds meer aandacht heeft gekregen. Toch vraagt de raad onverminderd aandacht voor ondernemerschap in onderwijs. Ook op Europees niveau wordt het belang van ondernemerschap in onderwijs benadrukt als vorm voor het verwerven van inkomen gezien. de dynamiek op de arbeidsmarkt. Voor het beroepsonderwijs betekent dit dat meer gebruik moet worden gemaakt van de expertise die bij bedrijven aanwezig is. Volgens de raad is het van belang dat de docent de student een realistisch beeld kan bieden van wat er bij een eigen onderneming nodig is aan kennis, houding en vaardigheden. Belangrijk is dat ‘de docent’ een mindset heeft die correspondeert met ondernemerschap. Om de docent de taal van de bedrijven te laten spreken, is het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven onontbeerlijk. Om ondernemerschap en ondernemendheid verder te ontwikkelen, pleit de raad voor ruimte en flexibiliteit om ondernemerschap vorm te geven in keuzedelen van de curricula. Daarvoor moeten scholen de ruimte krijgen om in te kunnen spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt, wat ook past bij de regionale positie van mbo-instellingen. In het hoger onderwijs zou de nadruk moeten liggen op het realiseren van een ambitieuze ondernemende houding en ondernemende vaardigheden van studenten. Dit omdat in Nederland nieuwe ondernemers relatief weinig gericht zijn op innovatie en groei (Onderwijsraad, 2013).
34
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
5.2
Buitenlandse initiatieven Door Euyridice is in het schooljaar 2011/12 onderzocht hoe via onderwijs ondernemerschapsonderwijs wordt gestimuleerd. Het onderzoek is hoofdzakelijk gericht op algemeen onderwijs en weinig op beroepsonderwijs (EACEA, 2012). De publicatie beschrijft de strategieën/aanpak, leerinhouden en leeropbrengsten van ondernemerschapsonderwijs in 31 Europese landen.17 Specifieke aandacht voor etnisch ondernemerschap blijft in deze publicatie buiten beeld. Het beeld dat rijst, is dat het beleid en de aanpak van ondernemerschapsonderwijs in Europa buitengewoon gedifferentieerd is. Ook is ondernemerschap een belangrijk beleidspunt in de Lissabonstrategie en de Europa 2020 strategie. In het kader van die laatste strategie zijn er initiatieven rond (etnisch) ondernemerschap in de maak voor de komende jaren. Deze initiatieven bespreken we in paragraaf 6.1 bij versterking van (etnisch) ondernemerschap.
17
Op basis van de Eurydice survey inzake Entrepreneurship Education van 2011.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
35
36
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
6
Versterking van etnisch ondernemerschap en onderwijs In dit hoofdstuk behandelen we de vraag hoe etnisch ondernemerschap en onderwijs kunnen worden versterkt. Wat valt te leren uit buitenlandse ervaringen? In paragraaf 6.1 gaat het om versterking van etnisch ondernemerschap in het algemeen, in paragraaf 6.2 om de versterking van ondernemerschap via het (beroeps)onderwijs.
6.1
Versterking etnisch ondernemerschap In de studie van IMES en Triodos Facet (2008) worden twaalf good practices met betrekking tot beleidsmaatregelen of ondersteunende diensten geanalyseerd gericht op versterking van etnisch ondernemerschap.18 Welke lessen vallen hier volgens de onderzoekers uit te leren? We memoreren dat het onderzoek zich richt op 32 landen. De eerste les is het bewustzijn onder allochtonen over kansen voor ondernemerschap te vergroten. Te denken valt aan advertenties via media – van migranten – of het inzetten van community leiders of succesvolle etnische zakenmensen bij de promotie van activiteiten. De tweede aanbeveling betreft het verbeteren van de skills en competenties van individuele ondernemers. Te denken valt aan het bieden van taalcursussen en meertalige diensten. Dit laatste geldt vooral voor de frontoffice dienstverleners. Ten slotte worden alomvattende dienstpakketten aanbevolen, variërend van opleiding/scholing en leren netwerken tot administratieve en juridische dienstverlening. Het liefst aan te bieden als onderdeel van een on-the-job training. De derde lering die we kunnen trekken, is het versterken van de sociale, culturele en financiële hulpbronnen van ondernemers. Om als (etnische) ondernemer te kunnen slagen, zijn netwerken van eminent belang. Het kan gaan om netwerken binnen de familie, de etnische groep of de lokale gemeenschap. Specifiek voor etnische ondernemers kan gedacht worden aan versterking van transnationale netwerken, waarbij het bedrijf verbonden is met bedrijven in het herkomstland. Ook zouden etnische ondernemersverenigingen in het leven kunnen worden geroepen. Daarbij zal altijd gelet moeten worden op de verbinding met de algemene verenigingen. Ten slotte dienen startende ondernemers financieel te worden gefaciliteerd. Als vierde kan worden gedacht aan versterking van de marktcondities. De onderzoekers signaleren dat hiervoor nog weinig aandacht is in de onderzochte landen. Ondernemers – etnisch of niet – in bepaalde sectoren kunnen bijvoorbeeld extra worden gefaciliteerd. De vijfde aanbeveling betreft het scheppen van gunstige regelingen. Hiermee kunnen obstakels die allochtonen tegenkomen bij het opzetten van een bedrijf, geslecht worden. Ook het valideren van eerdere formele scholing valt hieronder. De laatste aanbeveling gaat over het versterken van intermediaire organisaties, zoals opleidingsbureaus, adviesbureaus, bedrijfsorganisaties. Intermediaire organisaties vervullen een belangrijke rol bij de ondersteuning van etnische ondernemers.
18
De good practices worden in een bijlage bij het rapport beschreven. Het gaat om: België (Regenboogeconomie), Finland (Zakelijke Diensten), Frankrijk (Cre’action), Duitsland (Q.net en Unternehmer ohne Grenzen), Hongarije (Szechenyi Ondernemers Programma), Italië (CNA World-Delado), Nederland (Kansenzones en Kleurrijk Ondernemen), Spanje (ZakenLanceerder), Verenigd Koninkrijk (Etnische Minderheden Business Service (EMBS) en East London Small Business Centre (ELSBC)). Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
37
Professionalisering van deze organisaties zou ertoe bij kunnen dragen dat zij meer oog hebben voor specifieke behoeften van etnisch ondernemers. De onderzoekers wijzen op het belang van het vinden van een balans tussen algemene maatregelen en groepsgerichte maatregelen. De eerste benadering bergt het risico in zich te weinig gericht te zijn op de specifieke noden van etnische ondernemers, de tweede heeft als gevaar dat etnische ondernemers als groep worden gestigmatiseerd.
6.2
Versterking ondernemerschapsonderwijs In 2009 verscheen een studie van de Europese Commissie over ondernemerschap in het beroepsonderwijs. De studie was opgesteld door een expertgroep, bestaande uit experts van 25 Europese landen, overigens zonder Nederland. Zij omschrijven ondernemerschap kort en bondig als ‘het vermogen van een individu om ideeën om te zetten in actie’. Het omvat aspecten als creativiteit, innoverend talent, het durven nemen van risico’s en het vermogen om projecten te plannen en te managen om bepaalde doelen te bereiken. Ondernemerschapsonderwijs moet volgens de experts niet worden verward met algemene bedrijfskundige of economische studies, maar voldoen aan de volgende elementen: Creativiteit, innoverend gedrag en zelfwerkzaamheid bevorderen. Zelfwerkzaamheid en ondernemerschap zien als belangrijke elementen in iemands carrière. Werken aan praktische projecten en activiteiten, zoals studenten die hun eigen minibedrijfje runnen. Specifieke zakelijke kennis aanbieden over hoe met succes een bedrijf te starten en te runnen. Grosso modo constateren de experts dat ondernemerschap zeker nog geen vast onderdeel is van het beroepsonderwijs, dat de deelname van studenten aan dat onderwijs nog maar beperkt is, dat de leermethoden grotendeels ineffectief zijn, dat er weinig ruimte is voor het via de praktijk in aanraking komen met ondernemerschap, dat de leerkrachten gebrekkig zijn opgeleid om ondernemerschapsonderwijs te geven, dat ondernemerschap niet direct in verband wordt gebracht met een beroep en dat zakenmensen onvoldoende worden betrokken bij ondernemerschapsonderwijs. Hierbij plaatsen we de kanttekening dat dit een constatering was van enkele jaren geleden. De expertgroep formuleert een aantal indicatoren waaraan ondernemerschapsonderwijs in scholen voor beroepsonderwijs moet voldoen. Voldoen aan deze indicatoren leidt tot versterking van ondernemerschapsonderwijs in het beroepsonderwijs.19 De indicatoren luiden: Het programma of de activiteit kent helder geformuleerde doelen en adequate succesmaten. Het wordt regelmatig geëvalueerd met benutting van feedback van studenten. De uitkomsten van de evaluatie worden continu teruggeleid naar het ontwikkelingsproces. Er is een goede balans tussen theorie en praktijk. Het programma is handelingsgericht, gebaseerd op ervaring. Het programma mikt op het verbeteren van de vaardigheden 19
Ook in deze publicatie staan voorbeelden van good practices genoemd: het ondernemerskillscertificaat (Oostenrijk), het kenniscentrum Compotento (België), Ondernemerscentra in beroepsonderwijs (Bulgarije), Ondernemersstudies (Estland), Kappersopleiding (Frankrijk), Opzetten bedrijf (Slovenië), Mini-bedrijven en administratie (Noorwegen), ‘Make Your Mark’ clubs (Verenigd Koninkrijk). 38
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
van studenten om in teams te werken, netwerken op te zetten en te benutten, problemen op te lossen en kansen te ruiken. Studenten worden actief bij het leerproces betrokken en zijn verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Het programma of de activiteit is in overeenstemming met de leeromgeving van de student en zijn specifieke onderwerpen van studie. De instelling heeft banden met bedrijven, ervaren zakenlieden en jonge ondernemers en met de lokale gemeenschap. Ondernemers maken deel uit van het leerproces. Studenten worden geconfronteerd met real life werksituaties en treden naar buiten. Leerkrachten hebben een adequate kwalificatie in ondernemerschap via ervaring in het bedrijfsleven. Zij maken gebruik van actueel leermateriaal en hanteren actuele kennis. Het programma of de activiteit daagt studenten en leerkrachten uit over de schutting van hun onderwijsinstelling te kijken door bijvoorbeeld ideeën en ervaringen uit te wisselen met andere studenten, met studenten uit andere landen of met een andere achtergrond. Het programma of de activiteit biedt de mogelijkheid studenten na hun deelname te volgen. Ze krijgen steun of worden daarnaar verwezen als ze een bedrijf willen starten.
Volgens het Actieplan 2020 van de Europese Commissie (2013) is het investeren in ondernemerschapsonderwijs een van de hoogste investeringsopbrengsten die Europa kan maken. Verwezen wordt naar surveys die aangeven dat tussen de 15 tot 20% van studenten die in het voortgezet onderwijs deelnemen aan een programma gericht op het runnen van een minibedrijf, later een eigen bedrijf zullen beginnen. Dit komt neer op drie tot vijf keer vaker dan geldt voor de hele bevolking.20 Echter ook als zij geen eigen bedrijf beginnen, profiteren studenten van ondernemerschapsleren door het ontwikkelen van zakelijke kennis en vaardigheden en competenties als creativiteit, het nemen van initiatief, volharding, teamwork, inschatten van risico’s en een gevoel van verantwoordelijkheid. Volgens de Commissie is dit ‘de mindset’ van de ondernemer die helpt om ideeën in actie om te zetten en ‘it also significantly increases employability’. Ook in een meting van EIM (Gibcus, Overweel e.a., 2011) worden aanbevelingen geformuleerd. Allereerst benadrukken zij al in het primair onderwijs de beeldvorming over ondernemerschap te verbeteren. Betere communicatie en het tonen van best practices verbeteren niet alleen de beeldvorming, maar kan ook tot meer enthousiasme leiden. Ook bevelen de onderzoekers aan onderwijsinstellingen ruimte te bieden om ondernemend gedrag te kunnen tonen. Inspectienormen worden door sommige scholen nog wel eens als belemmerend ervaren. Bijvoorbeeld wanneer niet genoeg ‘verplichte’ lesuren worden aangeboden. Een andere aanbeveling is om ondernemende directeuren aan te stellen. Dat zou een aanjagende werking kunnen hebben op het ondernemende gedrag van docenten, omdat de verwachting is dat zij een groter belang hechten aan het opnemen van ondernemerschap in het profiel van de docent. De onderzoekers merken op dat studenten de faciliteiten voor startende ondernemers nauwelijks weten te vinden en bevelen aan de bekendheid hiervan te vergroten. Ook zou het meten van de effectiviteit van ondernemerschap scholen meer zicht geven op wat werkt, wat tot meer aandacht voor ondernemerschap kan leiden. Als laatste bevelen de onderzoekers aan het onderwijsveld te betrekken bij de formulering van de belangrijkste actiepunten voor beleid.
20
Verwezen wordt naar: Jenner, C. (2012). Business and Education: Powerful Social Innovation Partners. Stanford
Social Innovation Review, Aug. 27.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
39
Ten slotte worden ook door de Europese Commissie (2013) acties geformuleerd ter versterking van ondernemerschap. Het Actieplan 2020 is opgebouwd rondom drie actiepijlers: Onderwijs en opleiding in ondernemerschap om groei en bedrijfsoprichting te ondersteunen. Een klimaat scheppen waarin ondernemerschap kan floreren en groeien. Aandacht voor rolmodellen en inzoomen op specifieke groepen. Vanuit het oogpunt van onderwijs en scholing zijn vooral de pijlers 1 en 3 van belang. Bij pijler 1 wordt voorgesteld om een pan-Europees initiatief voor het leren van ondernemers op te starten waarbij bestaande Europese en landelijke expertise bijeen wordt gebracht voor kennisdeling, methodenontwikkeling en peer mentoring tussen op de praktijk gerichte personen uit de lidstaten. De introductie van ondernemerschapsonderwijs dient in elk land nog meer versterkt te worden met inschakeling van succesvolle peers. Elke lidstaat wordt opgeroepen erop toe te zien dat de kerncompetentie ondernemerschap in het curriculum van primair, secundair, beroeps-, hoger en volwassenenonderwijs wordt opgenomen en wel voor het eind van 2015. Ondernemerschapsonderwijs zou onderdeel moeten worden van loopbaanoriëntatie en -begeleiding, zeker in het beroepsonderwijs. Elke jongere zou in de gelegenheid moeten worden gesteld om voor het verlaten van het onderwijs praktische ondernemerschapservaring op te doen. Denk aan het runnen van een minibedrijf of het maken van een bedrijfsplan voor een bedrijf of voor een sociaal project. Bij de derde pijler komen we het voorstel tegen om senior werknemers en ondernemers als mentor in te zetten voor aankomende ondernemers en te bevorderen dat ondernemers kenniskringen gaan vormen voor de uitwisseling van vitale kennis en overdracht van ervaring van oudere zelfstandigen, zo mogelijk gepensioneerde zelfstandigen. In het plan wordt speciale aandacht besteed aan vrouwen, ouderen, migranten, werklozen en jongeren. Wat Europese migrantondernemers betreft, wordt geconstateerd dat zij hoofdzakelijk kleine bedrijfjes runnen met een geringe omzet en winst. Migranten hebben veelal te maken met wettelijke belemmeringen, beperktere toegang tot arbeidsmarkten en beperktere carrièremogelijkheden, waardoor zij sterker zijn aangewezen op een loopbaan als zelfstandige. Gegeven het belang van migrantondernemers voor duurzame groei en werkgelegenheid, pleit de Europese Commissie voor het weghalen van wettelijke belemmeringen voor het oprichten van een bedrijf. Een tijdelijke verblijfsvergunning zou bijvoorbeeld omgezet kunnen worden in een definitieve, als vooraf bepaalde doelen in termen van het scheppen van banen, omzet of het werven van fondsen worden bereikt. Als tweede actiepunt formuleert de Commissie het opzetten van informatiecentra in gebieden met veel migranten om de toegang tot informatie en relevante netwerken voor – opkomende – migrantondernemers te verbeteren. In een brief van 15 februari 2013 van de minister van Buitenlandse Zaken reageerde het zittend kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie (Kamerstukken II, 22112, nr. 1571). Het kabinet is van oordeel dat de meeste plannen meerwaarde hebben ten opzichte van het gevoerde nationale beleid. Men wijst erop dat een deel van de maatregelen in Nederland reeds is ingevoerd. Met een aantal maatregelen heeft het kabinet moeite. De wens van de Commissie dat lidstaten voor het einde van 2015 ondernemerschap als verplicht onderdeel in het curriculum opnemen, wordt afgewezen op grond van een te gedetailleerde bemoeienis met het nationaal niveau. In het Nederlandse overheidsbeleid strookt deze wens niet met de autonomie van onderwijsinstellingen. Ook de Onderwijsraad (2013) pleit in een briefadvies Onderwijs in ondernemerschap er eveneens voor om mbo-
40
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
instellingen ruimte te laten voor de ontwikkeling van een eigen aanbod van ondernemerschap, ‘zowel in de keuzedelen als in de vrije ruimte’. Sinds 2011 kunnen mboinstellingen immers ondernemerschap als onderdeel van de kwalificatiestructuur aanbieden als extra aanbod in de vrije ruimte in opleidingen op niveau 3 en 4. Wel bepleit de raad dat ondernemerschap herkenbaar in de beroepscompetentieprofielen van de kwalificatiestructuur tot uitdrukking komt. Onderwijs in (zelfstandig) ondernemerschap is volgens de raad vanuit de optiek van de huidige arbeidsmarkt een belang van iedere deelnemer, ongeacht zijn specifieke beroepsopleiding. Ook de wens van de Europese Commissie voor specifieke maatregelen gericht op doelgroepen, valt bij het huidig kabinet niet in goede aarde: ‘Nederland heeft een generiek ondernemerschapsbeleid dat inzet op het vergroten van het bereik van het bestaande instrumentarium bij vrouwelijke en etnische ondernemers. De gedachtegang hierachter is dat sekse of etniciteit van ondergeschikt belang is bij ondernemersprestaties’. Waar de Europese Commissie voorstander is van specifiek beleid inzake etnische – en vrouwelijke – ondernemers, staat de Nederlandse overheid een generiek ondernemerschapsbeleid voor.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
41
42
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
7
Effectiviteit van ondernemerschapsonderwijs De hamvraag is of en zo ja, wat ondernemerschapsonderwijs oplevert. Daarover gaat dit hoofdstuk.
7.1
De invloed van opleidingsniveau op het succes van de ondernemer Van der Sluis, Van Praag en Vijverberg (2008) deden een meta-analyse op basis van studies naar de relatie tussen onderwijs en de keuze om ondernemer te worden en de prestaties als ondernemer. Het betrof 94 studies tussen 1980 en 2002 in industriële landen.21 De prestaties worden gemeten via verdiensten, het overleven als ondernemer, groei, winst en gerealiseerde werkgelegenheid. De eerste observatie luidt dat er geen aanwijzingen zijn voor een systematische relatie tussen iemands opleidingsniveau en de kans dat iemand kiest voor ondernemerschap. Wel bestaan er significante, positieve relaties tussen opleidingsniveau en aantal jaren onderwijs en prestaties. Hoe meer en hoger genoten onderwijs, hoe beter de prestaties van de ondernemer – de verdiensten zijn groter – en hoe meer kans op groei en overleven. Een extra jaar onderwijs levert een ondernemer 6% meer opbrengst. Voor ondernemers is de invloed van onderwijs anders dan voor werknemers: in Europa is die kleiner voor ondernemers dan voor werknemers, in de Verenigde Staten juist groter. Ook is de invloed van onderwijs hoger voor vrouwen ten opzichte van mannen en lager voor niet-blanken of immigranten. De studie van Van der Sluis, Van Praag en Vijverberg gaat over de samenhang van formeel genoten onderwijs en ondernemerschap: keuze en opbrengsten. Of en in welke mate tijdens het formeel genoten onderwijs ook daadwerkelijk onderwijs in ondernemerschap is gevolgd, blijft buiten beeld.
7.2
De invloed van onderwijs in ondernemerschap In de studie van Huber, Sloof en Van Praag (2012) is wel de invloed van ondernemerschapsonderwijs onderzocht op ondernemerschap, zij het in het primair onderwijs. Zij hanteren een gerandomiseerd veldexperiment waarbij gebruik wordt gemaakt van BizWorld, een van de vooraanstaande internationaal vermaarde programma’s voor ondernemerschapsonderwijs voor het primair onderwijs. Het doel van het programma is kinderen in de leeftijd van 11 en 12 jaar kennis te laten maken met de basiselementen van ondernemerschap. Het programma duurt vijf dagen, binnen een tijdspanne van twee tot vier weken. De steekproef bestond uit 63 basisscholen – 118 groepen, 2751 leerlingen – in het westen van Nederland. Na afloop van het BizWorld programma blijken deelnemers over grotere ‘niet-cognitieve ondernemersvaardigheden’ te beschikken. Bij zeven vaardigheden zijn significante verschillen gevonden via zelfrapportage: Zelfvertrouwen – self-efficacy – : geloof in eigen kunnen, hebben van zelfvertrouwen en geloof in succes. Behoefte om te presteren: de behoefte om dingen goed te doen.
21
De 94 studies leverden 299 observaties op waarin een kwantitatieve relatie wordt beschreven tussen onderwijs aan de ene kant en de keuze voor ondernemerschap of performance aan de andere kant. Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
43
Nemen van risico’s: de neiging riskante oplossingen te zoeken en eventueel verlies te kunnen nemen, om kunnen gaan met onzekerheid. Volharding: je niet laten weerhouden door tegenslagen of bezwaren. Analytisch vermogen: het vermogen verschillende – complexe – situaties te kunnen wegen, oplossingen te vinden en juiste, uitgebalanceerde keuzes te maken. Pro-activiteit: de bereidheid actie te ondernemen en nieuwe ideeën uit te proberen. Creativiteit: het vermogen meerdere oplossingen voor een probleem te zien en die om te zetten in nieuwe kansen. De andere twee vaardigheden zijn: sociale oriëntatie – het vermogen om relaties in te zetten voor nieuwe kansen – en kunnen motiveren: het inspireren en stimuleren van anderen. De onderzoekers constateren dat ander onderzoek, bij adolescenten, geen of zelfs een negatief effect laat zien van ondernemerschapsonderwijs.22 Dat ondernemerschapsonderwijs bij jonge kinderen wel tot effecten leidt, is volgens de auteurs een aanwijzing dat het efficiënter is te investeren in ondernemersvaardigheden van jonge kinderen dan pas te beginnen met investeren bij adolescenten. In de voortgangsrapportage van het programma Onderwijs en ondernemerschap werd eveneens geconstateerd dat de effectiviteit van onderwijsprogramma’s gericht op ondernemerschap toeneemt als er al in het primair en voortgezet onderwijs mee wordt begonnen (Ministerie OCW/EZ, 2008). De onderzoekers keken ook naar het effect van ondernemerschapsonderwijs op de cognitieve ondernemersvaardigheden. Het gaat hierbij om kennis over wat een ondernemer doet en wat erbij komt kijken om een bedrijf te runnen. Daar zijn geen significante verschillen gevonden tussen deelnemers en controlegroep. De onderzoekers tekenen aan dat de opzet van hun onderzoek met zich meebrengt dat de vrijwillige keuze van scholen om aan het onderzoek mee te doen, kan voorvloeien uit een positieve houding ten opzichte van ondernemerschapsonderwijs en dat daardoor de resultaten van hun onderzoek niet zonder meer valide hoeven te zijn. Voorts valt nog weinig te zeggen over de langetermijneffecten van de interventies. Huber, Sloof en Van Praag gaan niet expliciet in op de vraag of de effecten van het programma voor allochtone en autochtone leerlingen verschillen. Navraag bij de hoofdauteur leerde dat de etnische factor in het onderzoek is meegenomen, met als resultaat dat er geen verschillen in effecten zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen. Dekker en Veefkind (2012) deden literatuuronderzoek binnen en buiten Nederland naar de effectiviteit van ondernemerschapsonderwijs en de rol van de landelijke overheid. Zij onderzochten in de periode van 1990 tot 2012 of doelstellingen van onderwijsprogramma’s werden gehaald en of jonge ondernemers het bedrijf in stand kunnen houden. Ook in deze studie werd bevestigd dat er weinig zicht is op de effectiviteit. Zij constateren dat het huidige overheidsbeleid vooral gericht is op output: meer aandacht voor ondernemerschap en meer jonge ondernemers. Er is echter weinig aandacht voor de kwaliteit van het ondernemerschapsonderwijs en de langetermijneffecten blijven buiten beeld. Als jonge 22
De auteurs verwijzen onder meer naar Oosterbeek, Van Praag & IJsselstein (2010). The impact of entrepreneurship education on entrepreneurship skills and motivation. European Economic Review, 54 (3), 442-454. Oosterbeek c.s. voeren als redenen aan voor de negatieve uitkomsten: de deelnemers aan het programma – het Student Mini-Company (SMC-)programma – kregen een realistischer beeld, zowel over zichzelf als wat het betekent ondernemer te zijn, waardoor hun interesse daalt. Mogelijk zijn er weerstanden omdat deelname verplicht was en zij er veel tijd en moeite in moesten steken zonder dat daar veel studiepunten tegenover stonden. Het aantal studenten per groep was groot, wat sommige studenten de kans bood te gaan freeriden. De onderzoekers constateren dat de externe validiteit ontbreekt. Het programma is immers op één school onderzocht. 44
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ondernemers na korte tijd weer uitvallen, valt de kosten-batenanalyse op de langere termijn negatiever uit, concluderen de onderzoekers. Zij pleiten voor meer aandacht voor ‘proces’ – kwaliteit van onderwijs – en ‘outcome’: effectiviteit op langere termijn. Ondanks het feit dat op basis van bestaand onderzoek de effectiviteit van het landelijk overheidsbeleid inzake het stimuleren van ondernemerschap – onder jongeren – moeilijk is vast te stellen, zien de onderzoekers in het verrichte onderzoek toch aanwijzingen dat het beleid hoogstwaarschijnlijk op aspecten een positieve bijdrage heeft geleverd. 23 Meer studenten en leerlingen beschouwen ondernemerschap als een serieuze beroepswens en meer jongeren kiezen voor zelfstandig ondernemerschap. Ook de ontwikkeling van meer activiteiten en vakken op het gebied van ondernemerschap in het (beroeps)onderwijs is een positief resultaat. Wel dient oog te worden gehouden voor de effecten op de langere termijn, omdat uit onderzoek blijkt dat enige werkervaring in loondienst een pré is om te slagen als ondernemer (Dekker & Veefkind, 2012).
23
De reden is het ontbreken van onderzoek met een voor- en nameting en het hanteren van een experimentele groep en controlegroep met correctie voor kenmerken van studenten. Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
45
46
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
8
Samenvatting De werkloosheid onder jongeren groeit en is in Nederland en andere Europese landen een groot probleem. Allochtone jongeren hebben relatief meer moeite om een baan te vinden en zijn vaker werkloos. Dit was de aanleiding om het onderwerp ‘etnisch ondernemerschap’ te verkennen. Ondernemerschap biedt jongeren de mogelijkheid zelf in hun levensonderhoud te voorzien. We stelden ons de vraag in hoeverre ondernemerschap onder allochtonen voorkomt en of dat etnisch ondernemerschap specifieke kenmerken kent die juist voor allochtone jongeren kansrijk zijn. In de studie keken we zowel naar ondernemerschap – in de betekenis als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn – als naar ondernemendheid: een bundeling van gedragskenmerken die van belang zijn voor ondernemerschap en ook voor personen in loondienst. Bij de definitie van allochtoon sluiten we aan bij het CBS: een persoon die zelf in het buitenland is geboren of een persoon die in Nederland is geboren en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. De term ‘etnisch ondernemerschap’ is minder eenduidig. In ieder geval wordt met etnisch ondernemerschap gedoeld op een zelfstandig ondernemer van allochtone origine. Daarnaast wordt etnisch ondernemerschap gekenmerkt als ondernemerschap waarbij producten of diensten worden geleverd die verbonden zijn met de eigen etniciteit, of gericht zijn op de behoeften van de eigen etnische groep. Uit de historie is bekend dat voor nieuwkomers in een land ondernemerschap altijd al een optie was om te voorzien in levensonderhoud. Soms zijn mogelijkheden voor een baan in loondienst beperkt en biedt het ondernemerschap een oplossing. Opvallend is dat allochtone ondernemers vooral goed vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorie van 25-35 jaar en juist minder in de leeftijdscategorie van 55-65 jaar. Etnische ondernemers kunnen inspelen op voorkeuren van de eigen etnische groep voor bepaalde producten en andere markten bedienen. De invloed van etniciteit op het ondernemerschap kan verschillen, afhankelijk van de etnische groep, de mate van integratie, leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Bekend is dat etnische ondernemers gemiddeld genomen vaker kleinschalig opereren in lage winst sectoren, weinig gericht zijn op groei en innovatie en dat relatief vaak sprake is van noodgedwongen ondernemerschap om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Het sociale netwerk is van grote betekenis, omdat zij vaker een beroep doen op familie, vrienden en kennissen. Vanaf de migratiegolf in de jaren zestig van de vorige eeuw tot nu, is een voorzichtige ontwikkeling te signaleren van laag geschoolde ondernemers in traditionele sectoren zoals horeca en buurtwinkels naar een grotere gerichtheid op de zakelijke dienstverlening, het verzekeringswezen, vastgoed, consultancy, ict en creatieve industrieën. Etnische groepen van de tweede generatie zijn hoger opgeleid dan hun ouders en hebben in Nederland hun opleiding gevolgd. De verwachting is daarom dat bij de tweede en derde generatie etniciteit op termijn beduidend minder een rol zal spelen. Van de werkzame beroepsbevolking in Nederland was in 2012 bijna 15% zelfstandig ondernemer. Van die ondernemers is ruim 18% van allochtone afkomst. Dat aandeel is vergelijkbaar met het aandeel allochtonen onder de werkzame beroepsbevolking, dat 19% bedraagt. Een decennium terug, in 2002, was een kleiner percentage ondernemers van
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
47
allochtone afkomst. Toen was een kleine 14% van de zelfstandige ondernemers allochtoon, terwijl zij toen 17% van de werkzame beroepsbevolking uitmaakten. De verhouding tussen westers en niet-westerse allochtone zelfstandigen schommelt rond de 60% westerse en 40% niet-westerse zelfstandigen. Allochtone ondernemers zijn gemiddeld jonger dan autochtone werknemers. Dat geldt vooral voor niet-westerse allochtonen. Ook in 2002 waren allochtone ondernemers jonger dan autochtone. In de afgelopen tien jaar steeg het aantal zelfstandig ondernemers van zowel allochtone als autochtone herkomst gestaag. In 2012 zijn er rond de 200.000 etnische ondernemers. Etnische ondernemers zijn vooral werkzaam in de horeca. Zo’n 35% van de zelfstandigen in de horeca is van allochtone herkomst. In de sector onderwijs geldt dit voor 22%, in de sectoren commerciële dienstverlening en vervoer, opslag en communicatie voor 19%. Het minst zijn allochtone ondernemers vertegenwoordigd in de sector landbouw, bosbouw en visserij, met 3%. Onder niet-westerse allochtonen is ondernemerschap nog voornamelijk een bezigheid van mannen. Het belang van etnisch ondernemerschap werd in eerste instantie gezien vanuit de behoefte van consumenten aan producten uit het landen van herkomst. Vervolgens werd het ook gezien als een middel om de economische en sociale positie van etnische minderheden te verbeteren, waardoor het een interessant vraagstuk werd voor overheidsbeleid. Vanaf eind jaren tachtig was er in landelijk overheidsbeleid aandacht voor etnisch ondernemerschap en in 2005 verscheen er een actieplan om dit ondernemerschap te stimuleren en kansen te benutten. In de periode daarna is het overheidsbeleid meer gericht op generiek beleid rond ondernemerschap en verdwijnt de specifieke aandacht voor etniciteit. De activiteiten die er vervolgens zijn, lijken meer symbolisch dan effectief (Engelen, 2010). Door andere actoren zijn wel, zij het kleinschalig, initiatieven genomen om etnisch ondernemerschap te stimuleren. MKB-Nederland heeft zich in een aantal steden ingezet om de betrokkenheid van etnisch ondernemers bij hun wijk te vergroten, voorzieningen onder de aandacht te brengen en de organisatiegraad van etnische ondernemers te verhogen. Ook de Kamers van Koophandel ondernemen activiteiten om etnische ondernemers op maat te ondersteunen en belemmeringen weg te nemen. Uit onderzoek naar beleidsmaatregelen om etnisch ondernemerschap te bevorderen, blijkt dat de meeste maatregelen gericht zijn op het empoweren van etnische ondernemers door informatie, ondersteuning en onderwijs te bieden en het versterken van competenties om financieel kapitaal te organiseren. Maatregelen richten zich vooral op individueel niveau. De helft van de maatregelen is gericht op etnische ondernemers, de andere helft op alle ondernemers. Beide benaderingen kennen voor- en nadelen. Onderwijs wordt gezien als een belangrijk instrument om ondernemerschap en ondernemendheid te bevorderen. Sinds 2008 is hier in bredere zin aandacht voor met het Actieplan Onderwijs en Ondernemen dat zich richt op de gehele onderwijskolom, van basisschool tot en met het wetenschappelijk onderwijs. Er werd subsidie beschikbaar gesteld voor 87 projecten om ondernemerschap en ondernemendheid te stimuleren. Waar ondernemerschap voor aanvang van de projecten nog een ontluikend thema was, bleken de resultaten op het mbo, hbo en wo drie jaar later te zijn verbeterd. Studenten beoordeelden ondernemerschap binnen het onderwijs als positief en het aandeel studenten dat zelfstandig ondernemer wilde worden, was gestegen van 13% naar 23%. In het beroepsonderwijs is in het schooljaar 2011/2012 gestart met de Certificeerbare Eenheid (CE) Ondernemerschap.
48
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Hiermee kunnen onderwijsinstellingen een onderdeel ondernemerschap aanbieden naast het reguliere programma. Hiervoor is een toolkit beschikbaar met materialen. Studenten in het mbo kunnen zich hiermee bekwamen in ondernemerschap en leren wat een startende zzp’er moet weten en kunnen om een onderneming op te zetten. Op dit moment speelt de vraag of ondernemerschap een aparte plaats verdient in de kerndoelen van het onderwijs. De Onderwijsraad benadrukt in haar advies aan de overheid dat ondernemerschap en ondernemendheid onverminderd aandacht verdient. Zij pleit voor ruimte op instellingsniveau zodat aansluiting kan worden gezocht met regionale behoeften en voor nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, om optimaal te profiteren van de daar aanwezige kennis. In de literatuur zijn vele aanbevelingen gevonden hoe ondernemerschap bij etnische jongeren te versterken. Wel is ook steeds de kanttekening geplaatst dat we nog weinig weten welke interventies een positief effect hebben op ondernemerschap. Ook wordt benadrukt dat we nog weinig weten over de effecten op langere termijn. Deze onderwerpen vragen om een betere onderbouwing. Desalniettemin zijn de aanwijzingen die we in de literatuur vinden, terug te voeren op drie categorieën.
1 In aanraking komen met ondernemerschap Ondernemerschap is niet bij alle (etnische) jongeren in beeld. Dit betekent onder meer werken aan het bewustzijn van de mogelijkheid om te ondernemen, en positieve beeldvorming. Aanbevolen wordt om jongeren al vroeg in het onderwijs in contact te brengen met ondernemers, waarbij nadrukkelijk gedacht kan worden aan de etnische ondernemer als rolmodel. Overigens hoeft dat niet te betekenen dat jongeren alleen in contact worden gebracht met succesvolle ondernemers. Het kan juist zinvol zijn te leren van ondernemingen die het lastig hebben of het (net) niet hebben gered. Ook van leerkrachten wordt gevraagd zich te professionaliseren om jongeren te kunnen voorbereiden op ondernemerschap. Nauwere samenwerking met regionale ondernemers wordt bepleit.
2 Kennis en vaardigheden vergroten Voor ondernemerschap en ondernemendheid zijn bepaalde vaardigheden van belang, zoals op het gebied van taal, creativiteit, innovatie en zelfwerkzaamheid. Daarnaast is kennis nodig over hoe een bedrijf te starten en te leiden met alle administratieve en juridische zaken die daarbij horen. Aandacht daarvoor in het onderwijs is zinvol, maar ook daarna. Voor iedere ondernemer geldt dat het van belang is te leren ‘kansen te zien, kansen te wegen en kansen te benutten’. Begeleiding van ervaren ondernemers kan startende – jongere – ondernemers leren de juiste afwegingen en keuzes te maken.
3 Scheppen van gunstige voorwaarden Bevorderende maatregelen kunnen het etnisch ondernemerschap positief beïnvloeden, zoals het versterken van – toegang tot – sociale, culturele en financiële hulpbronnen, het faciliteren van ondernemers in bepaalde sectoren of het scheppen van gunstige regelingen of wegnemen van obstakels, zoals bureaucratische procedures. Ook intermediaire organisaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren in het versterken van etnische ondernemerschap. Door etnische ondernemers te betrekken bij netwerken, kunnen zij een beter beeld krijgen van voorzieningen en regelgeving.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
49
Ook op Europees niveau worden acties geformuleerd ter versterking van ondernemerschapsonderwijs. Voorgesteld wordt om Europese en landelijke expertise te delen en ondernemerschapsonderwijs te versterken door het inzetten van peers. Het streven is dat elke lidstaat de kerncompetentie ondernemerschap voor het eind van 2015 opneemt in het curriculum van primair onderwijs tot hoger onderwijs. Daarnaast wordt in het plan gesproken over de inzet van senior werknemers en ondernemers als mentor voor aankomende ondernemers. Wat allochtone ondernemers betreft is het streven om wettelijke belemmeringen weg te nemen.
Tot slot De literatuurstudie had als doel te verkennen in hoeverre ondernemerschap voor allochtone jongeren een kans biedt om te voorzien in hun eigen levensbehoefte. Uit de literatuur komt het beeld naar voren dat niet-westerse allochtone jongeren van 15-25 jaar iets minder vaak kiezen voor ondernemerschap dan autochtone en westerse allochtone jongeren, terwijl deze groep in de leeftijdsgroep net daarboven juist iets beter vertegenwoordigd is. Het ondernemerschap onder allochtonen is kwetsbaar. Ondernemingen zijn kleinschaliger en minder winstgevend, al tekent zich de laatste jaren een verschuiving af in de richting van meer professioneel en bewuster ondernemerschap, vergelijkbaar met dat van autochtonen. We willen benadrukken dat de verwachtingen van ondernemerschap onder allochtone jongeren als oplossing voor de hoge werkloosheid niet te hoog moeten zijn. Nuancering is om verschillende redenen op zijn plaats. Ten eerste heeft de werkloosheid onder – allochtone – jongeren diverse oorzaken. Een werkzoekende die moeite heeft met het vinden of te behouden van werk, loopt als ondernemer waarschijnlijk tegen dezelfde barrières aan die ook het werknemerschap bemoeilijken. Ten tweede weten we dat ondernemers succesvoller zijn wanneer ze later in hun loopbaan starten. Werk- en branche-ervaring zijn nodig om een succesvolle onderneming te beginnen en kwaliteiten te ontwikkelen zoals organisatorische vaardigheden, inzicht in de markt en een langetermijnvisie. Direct na school ondernemer worden, is niet per definitie wenselijk. Wat overigens niet wil zeggen dat onderwijs in ondernemerschap niet relevant is. Ook voor het vinden en behouden van werk zijn ondernemende vaardigheden van groot belang. Tot slot merken we op dat de grens tussen ondernemerschap en werken in loondienst vager is geworden. Ondernemerschap hoeft geen definitieve keuze te zijn. Vaker is ondernemerschap tijdelijk of is het een keuze naast een betaalde baan. Vormen van serieel of parallel ondernemerschap gedurende de loopbaan zijn vanzelfsprekender geworden en ook voor allochtone jongeren een reëel alternatief. Het is dus geen keuze voor of-of, maar veel meer van wanneer en hoe. Voor een goed beeld van de successen en kansen van ondernemerschap is het zinvol loopbanen over een langere periode te volgen.
50
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Literatuurlijst Aa, R. van der, Geel, S. van & Nuland, E. van (2012). Ondernemerschap in het onderwijs. Tweemeting. Eindrapport. Rotterdam: Ecorys. Aldrich, H.E. & Waldinger, R. (1990). Etnicity and Entrepreneurship. Annual Review of Sociology, 16, 111-135. Bleeker, D., Bruins, A. & Braaksma, R. (2011). Monitor Vrouwelijk en Etnisch Ondernemerschap 2010. Zoetermeer: EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Certificeerbare Eenheid Ondernemerschap (2012). Vormgeving en uitvoering van de CE Ondernemerschap in 2011-2012. Samenvatting rapportage. Dekker, F. & Veefkind, A. (2012). Ondernemerschapsonderwijs: jong geleerd is oud gedaan. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. EACEA (2012). Entrepreneurship Education at School in Europe. National Strategies, Curricula and Learning Outcomes. Brussel: Education, Audiovisual and Culture Executive Agency. EIM (2011). Trendstudie MKB en Ondernemerschap. Ontwikkelingen, vooruitblik en Beleidssignalen. Zoetermeer: EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Engelen, E. (2010). Etnisch Ondernemerschap 2.0. Oratie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Esch, W. van & Petit, R. (2012). Keuze met kleur. Studie- en beroepskeuze van nietwesterse allochtonen op het (v)mbo. Quick scan. ‘s-Hertogenbosch/Utrecht: Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Europese Commissie (2009). Entrepreneurship in Vocational Education and Training. Final Report of the Expert Group. Brussel: Europese Commissie. Europese Commissie (2011). Entrepreneurship Education: Enabling Teachers as a Critical
Success Factor. A report on Teacher Education and Training to prepare teachers for the challenge of entrepreneurship education. Final Report. Brussel: Europese Commissie. Europese Commissie (2013). Entrepreneurship 2020 Action Plan. Reigniting the entrepreneurial spirit in Europe. Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions. Brussel: Europese Commissie. Gibcus, P., Overweel, M., Tan, S. & Winnubst, M. (2011). Onderwijs en Ondernemerschap. Zoetermeer: EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Gibcus, P., Kok, J. de, Snijders, J., Smit, L. & Linden, B. van der (2012). Effects and impact of entrepreneurship programmes in higher education. In opdracht van de European Commission, DG Enterprise and Industry. Gijsberts, M., Huijnk, W. & Dagevos, J. (2012). Jaarrapport integratie 2011. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Heling, R., Pooter, St. de, Roetink, J.A., Vliet, G. van & Zeilmaker, J. (2007). Leren door te
doen of doen door te leren? Een onderzoek naar drijfveren, opleidingsachtergronden en ontwikkelingsbehoeften van allochtonen ondernemers in verswaren. Wageningen: Wageningen Universiteit. Huber, L.R., Sloof, R. & Praag, M. van (2012). The Effect of Early Entrepreneurship Education: Evidence from a Randomized Field Experiment. Amsterdam: Amsterdam School of Economics, University of Amsterdam/Tinbergen Institute.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
51
IMES/Triodos Facet (2008). Examination and evaluation of Good Practices in the Promotion of Ethnic Minority Entrepreneurs. Entrepreneurial Diversity in a Unified Europe. Zeist: Triodos Facet. International Migration Outlook (2011). Migrant Entrepreneurship in OECD Countries. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development. KC Handel (2011). Certificeerbare Eenheid Ondernemerschap. Ede: Kenniscentrum Handel. Kloosterman, R. & Rath, J. (2001). Immigrant entrepreneurs in advanced societies: mixed embeddedness further explored. Journal of Ethnic and Migration Studies, 27 (2), 189202. Kloosterman, R., Leun, J. van der & Rath, J. (2007). Inleiding. Migrantenstudies, 23 (2), 7275. Kloosterman, R. & Rath, J. (2010). Shifting landscapes of immigrant entrepreneurship. In Open for Business. Migrant Entrepreneurship in OECD Countries (pp.101-121). Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development. KvK Brabant (2011). Activiteitenplan 2012. Breda/’s-Hertogenbosch: Kamer van Koophandel Brabant. KvK Den Haag (2011). Tempo in de Topregio. Economische Agenda 2020. Den Haag: Kamer van Koophandel Den Haag. KvK Nederland (2010). Jaarverslag 2009. Altijd Dichtbij. Utrecht: Kamer van Koophandel Nederland. KvK Nederland (2012). Startersprofiel 2012. Rapport. Utrecht: Kamer van Koophandel Nederland. Laer, K. van, Verbruggen, M. & Janssens, M., m.m.v. Theunissen, G. & Nuyts, J. (2011). Kansengroepen in werk en ondernemerschap. Dissertatie. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Las, A.V. (2013). Different Generations, Different Dreams. Ondernemerschap onder eerste
en tweede generatie Turken en Marokkanen in Nederland 1999-2012. Amsterdam/Groningen: Dutch Dream Foundation/Rijksuniversiteit. Ministerie OCW/EZ (2008). Voortgangsrapportage Programma onderwijs en ondernemen. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap/Ministerie van Economische Zaken. OECD (2010). Open for Business: Migrant Entrepreneurship in OECD Countries. Paris: Organisation for Economic Co-operation and Development. OECD (2012). Entrepreneurship at a Glance 2012. Paris: Organisation for Economic Cooperation and Development. OECD & Europese Commissie (2012). Policy Brief on Youth Entrepreneurship – Entrepreneurial Activities in Europe. Luxemburg: Publications Office of the European Union. Onderwijsraad (2013). Onderwijs in ondernemerschap. Advies. Den Haag: Onderwijsraad. Projectteam CE Ondernemerschap (2012). Ondernemerspaspoort kans voor deelnemers om
bewijs te borgen. Rath, J. & Kloosterman, R. (2000). Outsiders’ Business. A Critical Review of Research on Immigrant Entrepreneurship. International Migration Review 2000, 34 (3). Roolvink, S. (2009). De bijdrage van het Turks-Nederlandse ondernemerschap aan de Nederlandse economie. Utrecht: Universiteit Utrecht. Sahin, M. (2012). Studies on Migrant Entrepreneurship in Dutch Cities. Dissertatie. Amsterdam: Vrije Universiteit. Santokhi, S. (2010). Immigrantenondernemerschap in Den Haag: Beleid en Praktijk. Dissertatie. Den Haag: Gemeente Den Haag, Intern Dienstencentrum. 52
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Schutjens, V., Vries, N. de, Bruins, A. & Risselda, A. (2014). Verklaringen van de overlevingskans van bedrijven, gestart door allochtone ondernemers. Zoetermeer: Panteia/SCALES. SCP (2012). Jaarrapport Integratie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sluis, J. van der, Praag, C.M. van & Vijverberg, W. (2008). Education and Entrepreneurship selection and performance: a review of the empirical literature. Journal of Economic Surveys, 22 (5), 795–841. Tillaart, H. van den (2007). Etnisch ondernemerschap in Nederland: ontwikkelingen en perspectieven. Migrantenstudies, 23 (2), 76-98. Tillaart, H. van den & Doesborgh, J. (2004). Demografie etnisch ondernemerschap in de detailhandel. Nijmegen: ITS. Verheul, I., Wennekers, S., Audretsch, D. & Thurik, R. (2001). An Eclectic Theory of Entrepreneurship: Policies, Institutions and Culture. Research Report 0012. Zoetermeer: EIM, Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Volery, Th. (2007). Ethnic Entrepreneurship: a theoretical framework. In Handbook of research on ethnic minority entrepreneurship. Xavier, S.R., Kelley, D., Kew, J., Herrington, M. & Vorderwülbecke (2012). Global Entrepreneurship Monitor. 2012 Global Report. Babson College/Universidad del Desarrollo/Universititi Tun Abdul Razak & London Business School. www.ce-ondernemerschap.nl.
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
53
54
ecbo
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
Lijst met afkortingen CBS CE Ecbo EFTA EIM EL&I ELSBC EMBS EU EZ FIRE Hbo Ho IMES IOV KvK Mbo OCW OECD ONO Po Roc ROZ SCP SER SMC SPOE SZW Vmbo Vo Wo Zzp’er
Centraal Bureau voor de Statistiek Certificeerbare Eenheid Expertisecentrum Beroepsonderwijs European Free Trade Association Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie East London Small Business Centre Etnische Minderheden Business Service Europese Unie Ministerie van Economische Zaken Finance, insurance, real estate en business-related professional services Hoger beroepsonderwijs Hoger onderwijs Institute for Migration and Ethnic Studies Inleiding op ondernemende vaardigheden Kamer van Koophandel Middelbaar beroepsonderwijs Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Organisation for Economic Co-operation and Development Onderwijs Netwerk Ondernemen Primair onderwijs Regionaal opleidingencentrum Regionale Organisatie Zelfstandigen Sociaal en Cultureel Planbureau Sociaal-Economische Raad Student Mini-Company Scholarship Program on Entrepreneurship Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs Wetenschappelijk onderwijs Zelfstandige zonder personeel
Ondernemerschap in het mbo: kleurrijk perspectief
ecbo
55