(On)Beperkte Opvang Mensen met Licht Verstandelijke Beperkingen in de Maatschappelijke Opvang
Pilotrapport 4: Utrecht
Oktober 2012
Colofon Titel
Pilotrapport 4: Utrecht
Opdrachtgevers
Federatie Opvang/MEE Nederland
Auteur(s)
L. Polders, L. Seraus, De Tussenvoorziening J. van Kooten Niekerk, B. van der Maten, W. Walterbos, MEE Utrecht, Gooi & Vecht drs. P.A.M. van den Broek (landelijk projectleider)
Datum en Plaats
Oktober 2012, Amersfoort/Utrecht
Het project is financieel mede mogelijk gemaakt door: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Fonds NutsOhra en het VSBfonds
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding ............................................................................................................................................... 1 1.1. Doelen pilot Utrecht .......................................................................................................................... 1 1.2. Leeswijzer ......................................................................................................................................... 1 2. Uitgangssituatie Utrecht ...................................................................................................................... 2 2.1. Profiel cliënten .................................................................................................................................. 2 2.1.1. Pilot deelnemers ............................................................................................................................ 2 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang ............................................................................. 2 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot ................................................................................................ 2 2.2.1. De Tussenvoorziening ................................................................................................................... 2 2.2.2. MEE Utrecht, Gooi & Vecht ........................................................................................................... 3 2.3. Regionale samenwerking ................................................................................................................. 3 2.3.1. OGGZ ............................................................................................................................................ 3 2.3.2. Bestaande samenwerking van de Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht ................ 4 3. Pilot Utrecht ......................................................................................................................................... 5 3.1. Algemeen.......................................................................................................................................... 5 3.2. Deskundigheidsbevordering ............................................................................................................. 5 3.3. Herkenning ....................................................................................................................................... 6 3.4. Diagnostiek ....................................................................................................................................... 9 3.5. Ondersteuningsplan ....................................................................................................................... 11 3.6. Begeleiding/ondersteuning ............................................................................................................. 12 3.7. Samenwerking De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht ......................................... 13 4. Conclusies en aanbevelingen............................................................................................................ 17
3
1. Inleiding In het project (On)Beperkte Opvang, mensen met licht verstandelijke beperkingen (LVB) in de maatschappelijke opvang, werken opvanginstellingen en MEE-organisaties in vijf regio’s samen. Het project richt zich op: Kennisoverdracht en deskundigheidsbevordering; De toepassing van een herkenningsinstrument voor LVB; De inzet van diagnostisch onderzoek; Het gezamenlijk opstellen en uitvoeren van een ondersteuningstraject; Het organiseren en invullen van de samenwerking tussen Maatschappelijke Opvang en MEE. Dit rapport bevat de ervaringen en resultaten van de pilot in de regio Utrecht. De samenwerkingspartners van de pilot zijn De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht (MEE UGV). 1.1. Doelen pilot Utrecht De samenwerking heeft in de regio Utrecht de volgende doelen: Het implementeren van een herkenningsinstrument voor de (L)VB binnen de Tussenvoorziening; Het regelmatig uitvoeren van diagnostisch onderzoek bij cliënten van de Tussenvoorziening, door een gedragsdeskundige van MEE UGV; Het gezamenlijke uitvoeren van een aantal begeleidingstrajecten van cliënten van de Tussenvoorziening in samenwerking met consulenten (OGGZ) van MEE-UGV; Het verbeteren van de ketensamenwerking tussen de maatschappelijke opvang, MEE UGV en andere sectoren, zoals de psychiatrie en verslavingszorg. 1.2. Leeswijzer Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie in de regio Utrecht. Het geeft een beschrijving van de betrokken cliënten en samenwerkingspartners. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de uitgevoerde pilotactiviteiten en de opgedane ervaringen. De verkregen pilotresultaten leiden in hoofdstuk 4 tot een aantal conclusies en aanbevelingen. Naast deze rapportage voor Utrecht zijn pilotrapporten beschikbaar voor Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Zwolle. De pilotrapportages vormen mede de basis voor een landelijk evaluatierapport. Het landelijk rapport beantwoordt de onderzoeksvragen en komt tot een inhoudelijke beoordeling van de bruikbaarheid van instrumenten en werkwijzen. Daarnaast is op basis van de regionale en landelijke activiteiten een handreiking voor implementatie beschikbaar. Deze geeft aan hoe (andere) opvang- en MEE-organisaties de samenwerking op kunnen pakken en welke instrumenten/voorbeelden beschikbaar zijn. Vogels die uit nest vallen
1
2. Uitgangssituatie Utrecht Dit hoofdstuk beschrijft de cliënten en samenwerkingspartners die in de regio Utrecht aan de pilot deelnemen. 2.1. Profiel cliënten 2.1.1. Pilot deelnemers Aan de pilot hebben vanuit de Tussenvoorziening diverse opvang- en woonvoorzieningen meegedaan: Crisis Opvang (45 plaatsen) Weerdsingel, crisisopvang alleenstaanden; BOKA, crisiopvang alleenstaanden en gezinnen; Meisjesstad, crisisopvang voor vrouwen, met of zonder kinderen; NoiZ Gastenverblijf (18 plaatsen) Voltijdopvang; Bolksbeek (25 plaatsen) 24 uursopvang en begeleiding voor alleenstaanden met een beperkt aantal beschermd wonen plekken; Langdurig Wonen (54 plaatsen) Woonbegeleiding in langdurige woonvorm, voor alleenstaanden, stellen en gezinnen. Er zijn een beperkt aantal beschermd wonen plekken. De Tussenvoorziening richt zich voornamelijk op de OGGZ doelgroep, waarbij sprake is van verslaving, psychiatrie en/of psychosociale problematiek. Kenmerkend is vaak het zorgmijdend en street wise gedrag. In de praktijk komen binnen deze complexe doelgroepen ook mensen met (vermoedelijk) LVB problematiek voor. Doordat de verslaving- en psychiatrische problematiek op de voorgrond staat is er minder aandacht voor de LVB problematiek. Het gaat vaak over kwetsbare makkelijk beïnvloedbare mensen die snel overvraagd worden. 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang Binnen de pilotregio wordt aangenomen dat bij 25%-30% van de cliënten in de opvang (mogelijk) sprake is van een (licht) verstandelijke beperking. Zo’n 55 cliënten van de Tussenvoorziening hebben een VG-indicatie. Verder heeft een onbekend aantal cliënten een GGz-indicatie met daarnaast een VG-problematiek. En er is een grote groep cliënten waarbij het vermoeden van een VG-problematiek bestaat. 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot In de Utrechtse pilot werken De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht samen. 2.2.1. De Tussenvoorziening De Tussenvoorziening is een voorziening voor maatschappelijke opvang. De organisatie zet zich in voor de verbetering van de leefomstandigheden van kwetsbare mensen in de samenleving. Met name voor de groep dak- en thuislozen en de OGGZ doelgroep. Deze doelgroepen kenmerken zich door moeilijk begeleidbaar of zorgmijdend gedrag en meervoudig complexe problematiek. De problematiek is veelal gerelateerd aan dakloosheid, schulden, verslaving, detentie, en psychosociale of psychiatrische problematiek en verstandelijke beperking. De doelgroep heeft te maken met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en mist een stabiel sociaal netwerk.
2
De Tussenvoorziening heeft ca 600 plaatsen woonbegeleiding, 130 plaatsen (crisis)opvang, 1.200 trajecten schuldhulpverlening, 600 trajecten outreachende begeleiding en Trajectmanagement en ruim 1.000 overige ondersteunings- en activeringsplaatsen. Hier tegenover staat een groep van 15.000 sociaal kwetsbare mensen in Utrecht, waarvan ca 4.400 mensen tot de OGGZ worden gerekend. Van de OGGZ doelgroep zijn ca 100 feitelijk dakloos, 1.150 mensen dak- of thuisloos of maken gebruik van de opvang en ca 3.150 mensen dreigen dakloos te worden door combinatie van psychiatrie-, verslavings- en/of VG problematiek. Bij de Tussenvoorziening werken ongeveer 386 personen (of 235 fte, ultimo 2010). De bekostiging van de Tussenvoorziening als geheel is voor bijna tweederde op gemeentelijke subsidiebasis en andere subsidies (65%), een kwart is Awbz-gefinancierd (25%), 8% door eigen bijdragen hulpvragers en 2% overig. 2.2.2. MEE Utrecht, Gooi & Vecht MEE Utrecht, Gooi & Vecht biedt gespecialiseerde cliëntondersteuning aan mensen met een beperking, aan hun sociale netwerk en organisaties in de omgeving van de cliënt, zoals algemene voorzieningen, onderwijs- en opvangvoorzieningen. MEE Utrecht, Gooi & Vecht biedt informatie, advies en kortdurende ondersteuning aan mensen met een: (lichte) verstandelijke beperking (LVB/VG), niet-aangeboren hersenletsel (NAH), mensen met een ontwikkelingsachterstand of autisme spectrum stoornis, chronische ziekte, zintuiglijke beperking of lichamelijke beperking. Op jaarbasis ondersteunt MEE Utrecht, Gooi & Vecht 6544 cliënten, waarvan 1.546 cliënten in de stad Utrecht (cijfers 2011). Ongeveer de helft daarvan betreft personen met (ook) een licht verstandelijke beperking. Bij MEE Utrecht, Gooi & Vecht werken 272 medewerkers (of 207 fte, cijfers 2010). 2.3. Regionale samenwerking De pilot krijgt invulling binnen een bestaande regionale overlegstructuur van lokale/regionale instanties die betrokken zijn bij de opvang van dak- en thuislozen. Verder bouwen de Tussenvoorziening en MEE UGV voort op een al langer bestaande samenwerking. 2.3.1. OGGZ De Tussenvoorziening en MEE UGV maken deel uit van het Meld- en Actiepunt Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) van de stad Utrecht en de regiogemeenten Midden Nederland. Vanuit de OGGZ Utrecht is MEE UGV de frontoffice partij. Hiervoor heeft MEE consulenten met een specialistische taak rond OGGZ aangesteld. Deze consulenten voeren het trajectmanagement uit in de front-office. Zij brengen de problematiek in kaart en leiden de cliënt toe naar de juiste voorziening(en). Ook bij (tijdelijke) plaatsing in de Tussenvoorziening blijft MEE UGV de trajectmanager. Als tijdelijke voorziening voor een overbruggingsperiode naar een zorgaanbieder uit de VG-sector, omdat de Tussenvoorziening over onvoldoende kennis van de (L)VB-doelgroep en de sociale kaart beschikt. Hetzelfde geldt voor de zorgcoördinatie (afstemming van gezamenlijke aanpak en inzet verschillende instanties) tijdens het verblijf van een cliënt met (L)VB-problematiek in de maatschappelijke opvang. De coördinatiefunctie wordt door MEE UGV in samenwerking met de mentor van de Tussenvoorziening uitgevoerd. Zodra er de juiste ambulante begeleiding of definitieve woonplek is gevonden en een zorgaanbieder in de backoffice het trajectmanagement overneemt, gaat hiermee ook de zorgcoördinatie naar de zorgaanbieder over.
3
2.3.2. Bestaande samenwerking van de Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht Aan de pilot gaat een al 6 jaar lopende samenwerking tussen het De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht vooraf. Met de pilot willen beide partners de samenwerking verder uitbouwen. Vooruitlopend op het landelijk project zijn zij een gezamenlijk samenwerkingsproject gestart dat zich richt op: eerdere signalering van mensen met een (licht) verstandelijke beperking binnen de maatschappelijke opvang; bieden van een passende bejegening en begeleiding van mensen met een (licht) verstandelijke beperking; betere ketensamenwerking van MEE UGV en de Maatschappelijke opvang rond de doelgroep OGGZ met een (licht) verstandelijke beperking; vertalen van de resultaten naar andere voorzieningen van Maatschappelijke opvang en gemeenten.
4
3. Pilot Utrecht Voorafgaand aan de pilots zijn samen met de pilotorganisaties uitgangspunten en afbakening van doelgroep, project en activiteiten benoemd. Binnen dit landelijk kader zijn de pilots van start gegaan en hebben zij invullling gegeven aan de pilotactiviteiten. Dit hoofdstuk geeft weer op welke wijze in de regio Utrecht de pilot is uitgevoerd en tot welke regionale ervaringen en pilotresultaten dat heeft geleid. 3.1. Algemeen MEE Utrecht, Gooi & Vecht en de Tussenvoorziening zijn vanaf het begin in mei 2011 bij het landelijk project betrokken. De onderlinge voorbereiding was daarvoor al gestart. De pilot bouwt voort op de reguliere contacten en positieve ervaringen met de bestaande samenwerking tussen beide partners. 3.2. Deskundigheidsbevordering Opzet Training ‘Herkennen van en omgaan met mensen met een licht verstandelijke beperking’: Is gericht op: - kennisoverdracht om LVB beter te herkennen - oefenen van gedragsmatige aspecten (hoe om te gaan met mensen met LVB); - specifieke casuïstiek werkveld deelnemers; zorgt voor afstemming MEE met de opvang - De training sluit goed aan op de producten en methodiek van de opvang; - De deelnemers konden concrete voorbeelden en praktijksituaties inbrengen; de training bestond uit 2 dagdelen (totaal 8 uur) en een apart dagdeel voor het trainen van het screeningsinstrument, de Hasi; er was aandacht voor theorie en/of oefenen aan de hand van opdrachten, casuïstiek, rollenspelen en beeldmateriaal. De deelnemers ontvangen tijdens de cursus hand-outs met de cursus informatie. Na afloop kan dit cursusmateriaal worden gebruikt als naslag werk. Trainer(s) Twee MEE-trainers: - een MEE-consulent OGGZ en een MEE-gedragsdeskundige; - de trainers hebben een trainersopleiding gevolgd bij een gecertificeerd opleidingsbureau; Vervolg/Terugkom-moment Een derde dagdeel is een optie. Daarop kunnen specifieke situaties en eigen praktijkvragen verder besproken en geoefend worden. In de pilot is daarvan geen gebruik gemaakt; Deelnemers hebben altijd de mogelijkheid voor advies/consultatie bij de OGGZ-consulenten en gedragsdeskundigen van MEE. Deelnemers In de pilot hebben 16 medewerkers van de Tussenvoorziening aan de training deel genomen; De deelnemers zijn opvangmedewerkers. Zij hebben een HBO-opleiding en wisselende ervaringen met LVB; De deelnemers hebben vooral behoefte aan kennis/vaardigheden voor het: - Herkennen van LVB-signalen;
5
-
Bespreekbaar maken van LVB; gespreksvaardigheden voor het voeren van een gesprek met een LVB-er; omgaan met LVB en oefenen van een gewenste begeleidingsstijl bij LVB; Advies en consultatie van MEE aan medewerkers maatschappelijke opvang.
Resultaten De training LVB is door de opvangmedewerkers positief ervaren; Deelnemers hebben meer zicht gekregen op de LVB-kenmerken en handvatten om daarmee om te gaan; Signalen van de LVB komen eerder in beeld en worden sneller bevestigd (door het herkenningsinstrument); De LVB-problematiek wordt eerder besproken met de cliënt. Dit is een opluchting voor cliënten én opvangmedewerkers; Mensen met LVB worden na herkenning minder overvraagd. Aandachtspunten voor volgende trainingen Vooraf de leerwensen en didactische vaardigheden van de deelnemers in kaart brengen; Invoegen van meer variatie in werkvormen, die aansluiten bij de opvang; Gebruik maken van beeldmateriaal van LVB-ers, bij voorkeur uit doelgroep opvang; Gebruik maken van een terugkombijeenkomst om ervaringen, vragen en knelpunten rond LVB te bespreken; LVB-training opnemen in het basis-scholingsprogramma van de maatschappelijke opvang. De signalering en doorverwijzing van LVB cliënten voor het vaststellen van een LVB komt vooral van de medewerkers die de training hebben gevolgd. 3.3. Herkenning Introductie HASI Voor de introductie van het herkenningsinstrument HASI is gebruik gemaakt van het gezamenlijk ontwikkelde gebruiksmateriaal (draaiboek, presentatie, toelichting HASI). In de pilotregio Utrecht hebben 16 opvangmedewerkers een dagdeel deelgenomen aan de introductie van de HASI.
Gebruik HASI Bij 32 cliënten binnen de Maatschappelijke opvang was een vermoeden van een LVB Bij 18 cliënten is een HASI-test afgenomen. Bij 10 cliënten is geen HASI-test afgenomen, maar is wel diagnostisch onderzoek gedaan. 8 cliënten konden niet in het project worden betrokken. Redenen hiervoor was uitval of uitstroom van cliënten zijn: niet gemotiveerd, ziekenhuisopname, zwangerschap/bevalling, vertrek naar andere zorgaanbieder. Kenmerken van de 24 cliënten in de pilot Geslacht: 9 vrouwen, 15 mannen;
Leeftijd < 29 jaar: 7x - 30-39 jaar: 5x - 40-49 jaar: 8x - 50-59 jaar: 2x > 60 jaar: 2x
6
Herkomst - Nederlands - Marokkaans: - Turks: - Overig
: 12x : 6x : 3x : 3x
Logboeken Voor het vastleggen van de ervaringen van cliënten en medewerkers met de HASI-test zijn in de pilotregio Utrecht 12 logboeken geretourneerd: - Ervaringen cliënten): - Cliënten zijn over het algemeen positief over het doen van de test. Ook al was het niet voor iedereen duidelijk wat de bedoeling was; - De meesten vinden de test interessant, belangrijk, nodig of ‘leuk’; - Anderen vinden het schrijven moeilijk of de puzzel verwarrend;
Evaringen medewerkers - Voor de meeste medewerkers leidt de test tot een bevestiging van wat zij al dachten; - Duur: het afnemen van de HASI-test loopt uiteen van 10 tot 30 minuten; Minuten Aantal 5 0 10 2 15 3 17 1 20 3 25 1 30 2 12 het gemiddelde is bijna 19 minuten.
Overige waarnemingen De test is lastig af te nemen bij cliënten die de Nederlandse taal slecht beheersen.
HASI-scores De HASI-test leidt tot een puntenscore voor de cliënt. Vervolgens leidt de leeftijdsafhankelijke grenswaarde tot een advies om de cliënt wel of niet door te verwijzen voor een verdere beoordeling. De grenswaarde voor personen van 18 jaar en ouder is 85. In de pilot Utrecht zijn de volgende HASI-scores verkregen. 18 ingevulde HASI-formulieren zijn retour ontvangen. HASI-score <50 50-60 60-70 70-80 80-85 85-90 >90 Totaal
Aantal 0 2 5 5 2 2 2 18
Sub-totaal
Advies
14
Verwijzing naar MEE
4
Geen verwijzing
18 7
Vergelijking HASI en diagnostisch onderzoek Van 10 cliënten kan het HASI-resultaat vergeleken worden met de uitslag van het diagnostisch onderzoek. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen het HASI-resultaat en de uit het diagnostisch onderzoek verkregen IQ-score. Voorbeeld: Van de cliënten die een IQ-score blijken te hebben tussen de 70-85 zouden er op basis van de HASI 7 zijn doorverwezen en 1 zou niet zijn doorverwezen.
Verwijzing IQ<50
IQ
50
HASI Geen verwijzing 0
Totaal
Procentueel
0
0
0%
1
0
1
10%
7
1
8
80%
1
0
1
10%
10
100%
Van de 17 cliënten waarvan IQ-scores bekend zijn, behoort 88% tot de LVB-doelgroep (IQ lager dan 85). Normering Nederland Naarmate de HASI-resultaten meer overeenstemmen met de IQ-scores is dit beter bruikbaar als herkenningsinstrument. Daarom wordt gekeken in welke mate de HASI cliënten ten onrechte heeft doorverwezen (ten onrechte positief of ‘false positive/FP’) of ten onrechte niet heeft doorverwezen (ten onrechte negatief of ‘false negative/FN’). De HASI is in Australië ontwikkeld voor de herkenning van personen met een IQ lager dan 70. In Nederland worden ook mensen met een ‘benedengemiddeld intelligentieniveau’ (‘zwakbegaafd met IQ tussen de 70 en 85) en bijkomende beperkingen en problemen gerekend tot de ‘LVBgroep’. Indien conform de ‘ruimere’ Nederlandse definitie wordt gekeken, ontstaat het volgende overzicht. Grenzen IQ-groep Nederland IQ<50
IQ
Verwijzing
HASI Geen verwijzing
50
1 (= terecht)
70
7 (= terecht)
85
1 (= onterecht/FP)
1 (= onterecht/FN)
8
Uitgaande van de ruimere Nederlandse definitie van de LVB-doelgroep leidt dat tot 80% ‘terechte’ verwijzingen. Het aantal ‘onterechte’ verwijzingen/niet-verwijzingen is 20%. Daarvan zou 1 persoon (10%) op basis van de HASI ten onrechte een verwijzing krijgen. En 1 persoon (10%) zou op basis van de HASI ten onrechte niet zijn verwezen. Grenzen IQ-groep Nederland Terecht Onterecht
Verwijzing 8 1 (FP=10%)
Geen Verwijzing 0 1 (FN=10%)
7 (80%) 2 (20%)
3.4. Diagnostiek Diagnostisch instrumentarium In de pilotregio Utrecht zijn de volgende typen diagnostische onderzoeken gedaan:
IQ-test: - 20 x, waarvan 14x WAIS; 3x SON-R 6-40 en 2x RAVEN SPM; één onbekend - Deze zijn voldoende bruikbaar; - Keuze voor SON-R 6-40 bij veel twijfel over taalbegrip en uitdrukkingsvaardigheid bij cliënten tot 40 jaar; Voor deze doelgroep geldt wel t.a.v. alle IQ-testen dat sommige onderdelen lastig zijn af te nemen omdat deze te schools, veeleisend of kinderachtig zijn;
Sociale redzaamheid: - 16x SRZ-P; - Deze zijn voldoende bruikbaar om in beschrijvende zin de verschillende gebieden van sociaal adaptief functioneren in kaart te brengen (er worden dan ook geen scores berekend)
Andere testen: - Niet van toepassing.
Toepassing De kenmerken van de pilot-cliënten stellen specifieke eisen aan de toepassing van de diagnostische instrumenten: -
Inhoud: beheersing Nederlandse taal is een belangrijke factor; verder kunnen opgegroeid zijn in een andere cultuur en/of op straat cliënten parten spelen (onderzoek extra onwennig); middelen- of medicijngebruik is van invloed op presteren;
-
Afnemen: korte test vanwege moeite cliënten met lang stil zitten en/of zich concentreren. Dit is eventueel te ondervangen door twee kortere afspraken in plaats van een lange en door meer pauzes tussendoor; rekening houden met ander ritme cliënt en daardoor afspraak wat later dan gebruikelijk op de ochtend te plannen; inzet tolk omdat je ook met de cliënt wilt kunnen praten;
-
Locatie: indien minder mobiliteit cliënten vanwege fysieke of psychische klachten afspraak bij cliënt (op opvanglocatie) of dichterbij (kantoor Tussenvoorziening). Bij 9
minder motivatie van de cliënt keuze onderzoekslocatie via begeleider Tussenvoorziening bij cliënt laten;
-
Info: minder informatie over voorgeschiedenis en geringe mogelijkheid dat via netwerk te krijgen (niet beschikbaar of bereid); voor zover geen weerstand bij cliënt dat vooraf via begeleiders en/of MEE-consulent te krijgen; Tijdens onderzoek open en uitnodigende houding naar cliënt;
-
Interpretatie uitkomsten: veel bijkomende factoren (afkomstig uit andere cultuur, beperkter begrip Nederlandse taal, minder onderwijs), problemen die van invloed zijn (middelengebruik heden/verleden) en andere mogelijke onderliggende oorzaken dan de (L)VB (psychiatrisch) vragen om voorzichtige interpretatie uitkomsten;
-
Anders: de communicatie in het algemeen en in het bijzonder de bejegening en introductie van het onderzoek (met name intelligentieonderzoek) vragen extra aandacht vanwege soms negatieve ervaringen met andere instanties of wantrouwen naar de ander. Onderzoek is geen doel op zich, maar start van een passend begeleidingstraject. Een plezierig verlopen onderzoek vergroot het vertrouwen van de cliënt in de hulpverlening;
-
Regulier voor MEE: De binnen MEE ‘gebruikelijke doelgroep’ is ook breed, met ook daar zorgmijdende en minder bereikbare cliënten. Daarbij zijn ook de cliënten vanuit de maatschappelijke opvang gevarieerd als je kijkt naar hun voorgeschiedenis en ‘bagage’ vanuit het verleden. Een overkomst tussen beide groepen is dat ze soms moeite hebben om een hulpvraag te formuleren, begeleiding/hulp te vragen of te accepteren;
-
Regulier voor Opvang: De Tussenvoorziening verricht zelf geen diagnostisch onderzoek naar een mogelijke LVB;
Gedragsdeskundigen: - Deze hebben de nodige ervaring: zowel levenservaring als ervaring in het afnemen van een diagnostisch onderzoek bij mensen met LVB; - Deze kunnen in bejegening en communicatie snel en makkelijk de klik en aansluiting vinden om de cliënt optimaal te motiveren. - Het beschikbare diagnostisch instrumentarium is voldoende bruikbaar voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de pilot-cliënten; - Soms is aanvullend psychiatrisch onderzoek nodig en aanvullend neuropsychologisch onderzoek kan zinvol zijn. Wel moet er bij deze cliëntengroep rekening mee worden gehouden dat zij vaak niet zit te wachten op nog meer onderzoeken; - Op zich zijn er voldoende diagnostische instrumenten voor het onderzoeken van een vermoedelijke LVB bij cliënten in de opvang. Wel kan het IQ-onderzoek daarin minder belang krijgen en onderzoek naar het adaptief vermogen/sociale redzaamheid meer de nadruk krijgen. Dit vraagt echter ook om andere regelgeving (bijvoorbeeld rondom de indicatiestelling), waarin nu het IQ-cijfer een grote rol speelt; - Het is aan te bevelen dat er meer instrumenten beschikbaar komen om de sociale redzaamheid van cliënten beter in kaart te brengen. Het is goed na te gaan welke mogelijkheden bijvoorbeeld de ‘Zelfredzaamheidsmatrix’ hiervoor biedt.
10
Diagnostiek = middel eigen regie cliënt Doe het op het juiste moment! Zie het nooit als doel op zich maar als belangrijk middel om in de bejegening en begeleiding beter op de cliënt aan te kunnen sluiten. Zodat deze er juist beter in slaagt om zelf de regie te voeren/de touwtjes in handen te houden! Resultaat diagnostisch onderzoek Het IQ, de observaties tijdens het onderzoek en het verkregen beeld van iemands sociale redzaamheid geven handvaten en aanknopingspunten voor de begeleiding. Dat geldt eveneens voor de ervaringen van de begeleider met de cliënt, waardoor het prettig is als de begeleider vanuit de Tussenvoorziening aan kan schuiven bij het adviesgesprek. 3.5. Ondersteuningsplan Regionale infrastructuur opvang Het opstellen van het ondersteuningsplan maakt in de Utrechtse pilot deel uit van de regionale OGGZ-infrastructuur voor de opvang van dak- en thuislozen. De pilot Utrecht is binnen deze bestaande regionale infrastructuur ingevuld en leidt tot de volgende betrokkenheid van de pilotpartners: De keuze waar het trajectmanagement komt te liggen, bij de Tussenvoorziening of bij MEE UGV, is afhankelijk van wie de cliënt de meest passende ondersteuning kan bieden en gebeurt in overleg: - In het kader van de pilot is afgesproken dat de Front Office van MEE bij vermoeden van een LVB als trajectmanager bij de cliënt betrokken blijft, totdat er een definitieve plek is gevonden, waar de cliënt voor langere periode kan verblijven. De MO is vaak (alleen) ter overbrugging. Na de diagnostiek is de MEE consulent leidend voor het trajectplan. Gezamenlijk wordt er een woon- begeleidingsplan opgesteld waarbij de handreikingen en expertise van de MEE consulent worden meegenomen. Aanpassingen van het woonbegeleidingsplan en trajectplan worden gezamenlijk gedaan; - Als de cliënt naar een locatie van de Tussenvoorziening gaat waar deze voor onbepaalde tijd kan blijven, zoals Langdurig wonen, wordt het trajectmanagement overgedragen aan de trajectmanagers van de Tussenvoorziening. - Binnen de Tussenvoorziening wordt er gebruik gemaakt van een overkoepelend Trajectplan waarvoor de trajectmanagers verantwoordelijk zijn en een woon/begeleidingsplan voor de praktische uitvoering op korte termijn. - De evaluaties van het woonbegeleidingsplan worden samen met de trajectmanager gedaan zodat het overkoepelende trajectplan ook bijgesteld kan worden;
Mogelijk betrokken professionals zijn: - Opvang: woonbegeleiders, teamleiders; - MEE UGV: trajectmanagers of MEE-consulent;
Wat opvalt aan de opvang qua cliëntprofiel en opvangsetting is de dubbel- en tripleproblematiek. Daardoor is vaak onduidelijk wat voorliggend en/of leidend is. Goede samenwerking tussen de Tussenvoorziening en MEE UGV over analyse en oplossingsrichting voor een vervolgtraject (in het ondersteuningsplan) is van groot belang; De specifieke kennis van de MEE consulenten over de LVB-problematiek en de (landelijke) sociale kaart is essentieel voor het ondersteuningsplan/ trajectplan. Het opstellen van een gezamenlijk plan aan de hand van de diagnostiek, advies- en consultfunctie van MEE is
11
nodig om te komen tot een woon- begeleidingsplan dat bij de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt aansluit en waarbij de cliënt niet overvraagd wordt. 3.6. Begeleiding/ondersteuning De (gezamenlijke) uitvoering van het ondersteuningsplan voor cliënten leiden tot de volgende ervaringen van de samenwerkingspartners in de pilot Utrecht. Ondersteuningsdoelen De ondersteuningsdoelen variëren van behandeling van psychiatrische problemen (depressie, trauma’s) of medicatie, tot het geven van ambulante hulp bij financiën/administratie en het contact met instanties. Vrijwel in alle gevallen gaat het om het vinden van een geschikte woonplek: variërend van tijdelijk begeleid wonen tot permanent beschermd wonen en werken. Verder is het vaak gewenst te komen tot een zinvolle dagbesteding of (beschermde) werkomgeving. Dat kan ook beginnen in de vorm van vrijwilligerswerk. Ervaringen samenwerkingspartners De gezamenlijke ondersteuning van cliënten met LVB leidt bij: De Tussenvoorziening tot het inzicht dat: - De cliënt een andere attitude en benadering vraagt, met de nadruk op bejegening - Het meer tijd kost om de klant te motiveren voor begeleiding; - De ondersteuning van een cliënt meer aandacht/tijd vergt; - Er meer herhaling moet zitten in de begeleiding. Het inslijpen, samendoen, trainen, oefenen, werken met schema’s, structuur bieden, grenzen aangeven en vooral geduld en niet overvragen; - De begeleiding moet sluiten op het intellectuele niveau van functioneren, de persoonlijkheid van de cliënt - Er rekening gehouden moet worden met eerdere ervaringen in niet begrepen worden, of ervaringen in de hulpverlening MEE UGV tot de bevestiging van de keuze zich meer te gaan richten op meervoudig complexe problematiek van mensen met een beperking (LVB, autisme en niet aangeboren hersenletsel/NAH). In dit kader is samenwerking met instellingen in de maatschappelijke opvang van groot belang. Elkaar kennen en samenwerken biedt mogelijkheden voor verdere ontwikkelingen en betere aansluiting bij LVB cliënten. Knelpunten Grenzen in de ondersteuning van de Maatschappelijke Opvang en MEE zijn: - in de cliënt gelegen factoren: motivatie/weerstanden. De ondersteuning door MEE is op vrijwillige basis en gaat uit van medewerking van de cliënt. De consulent kan outreachend werken, is gewend om met weerstanden om te gaan, heeft doorzettingskracht en verschillende middelen en mogelijkheden om de klant te stimuleren, MEE kan vanuit die opties wel samenwerken in (reclasserings)trajecten van drang en dwang; - bij de samenwerkingpartners gelegen factoren: o MEE: - de grenzen van het werk van MEE liggen meestal bij wanneer de problematiek van psychiatrie of verslaving duidelijk op de voorgrond staat. Ook daar kan MEE als partner wel participeren in de trajecten, naast deskundigen vanuit de psychiatrie of verslavingszorg;
12
-
o
Bij deze cliënten zijn vaak veel/meerdere instanties betrokken. Het is belangrijk dat deze instanties goed met elkaar overleggen en afstemmen. MEE kan hierin de rol van ‘coördinator van zorg’ op zich nemen; Opvang: De LVB OGGZ doelgroep zijn overlevers en Streetwise. Ze komen wijs over, hierdoor wordt de cliënt ook vaak overvraagd. De grenzen van de maatschappelijke opvang liggen bij de beperkingen in het functioneren, het gedrag en in de zelfredzaamheid van de cliënt. De Tussenvoorziening ondervangt dit door nauw samen te werken met behandelaars en daar waar nodig expertise in te huren (gedragswetenschappers, VG-arts);
Ondersteuning binnen opvang De combinatie OGGZ LVB, psychiatrie en/of verslaving, zorgmijdend, gedragsproblematiek zorgt er vaak voor dat de cliënt niet goed in een groep kan functioneren en niet (lang) binnen de reguliere voorzieningen kan verblijven. De Maatschappelijke Opvang is dan een laatste alternatief. De Tussenvoorziening heeft binnen haar beschermd wonen voorzieningen echter geen AWBZ-erkenning voor clienten met een VG indicatie;
Doorstroom/uitstroom: - Alle instanties zijn zich bewust van het feit dat je rond meervoudig complexe problematiek de handen ineen moet slaan, moet samenwerken, afstemmen en je houden aan de afspraken. Het zijn vooral de voorwaarden/criteria voor aanmelding bij vervolgzorg en definitieve woonvoorziening, die een belemmering vormen voor de cliënt met meervoudig complexe problematiek. Hierdoor blijven sommige cliënten te lang in de maatschappelijke opvang; - Om voor deze OGGZ LVB doelgroep te komen tot realistische trajectplannen met definitieve huisvesting en begeleiding is binnen het bestaande aanbod vrijwel onmogelijk. Behandelsettingen zijn niet toereikend. De VG sector heeft haar aanbod niet op de combinatie met psychiatrie en/of verslaving ingericht. Voor de begeleiding is er voornamelijk een groepsaanbod of begeleiding in zelfstandige huisvesting. Voor de OGGZ LVB cliënt met complexe problematiek is er geen of maar een zeer beperkt aanbod. Hiervoor zijn de wachtlijsten langer dan iemand gemiddeld binnen de MO mag verblijven/ overbruggen. - Gezien de beperkingen met groepsgeschiktheid en tegelijkertijd de behoefte aan intensieve zorg en toezicht wordt door de Tussenvoorziening samen met andere partijen gekeken naar mogelijkheden voor geclusterd zelfstandig wonen. Ook wordt gekeken naar het bieden van Volledig Pakket Thuis (VPT) voor deze specifieke doelgroep. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de beoogde ondersteuningsdoelen.
3.7. Samenwerking De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht Algemene beoordeling De Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht hebben de pilot opgezet vanuit de al bestaande samenwerking. De pilotactiviteiten (training, herkenning, samenwerking) leiden ertoe dat: De LVB problematiek veel meer op de voorgrond is gekomen; De problematiek sneller wordt herkend: - een eerste verkenning gebeurt al bij de aanmelding en Intake; - door de training wordt het onderwerp eerder en makkelijker ter sprake gebracht in gesprek met de cliënt. Er heerst minder taboe op; 13
- door een instrument als de HASI kan sneller een eerste check gedaan worden; de samenwerking laagdrempeliger is geworden. De medewerkers van de Tussenvoorziening weten de MEE consulenten makkelijker te vinden. het motiveren van de cliënt voor diagnostiek gaat de medewerkers makkelijker af; de uitkomsten en handreikingen vanuit de diagnostiek beter in de begeleidingsplannen meegenomen worden.
Kansen De samenwerking leidt tot: het bij medewerkers op het netvlies komen van LVB; aanpassing van werkwijzen/methodieken en huisvesting; minder uitval van cliënten omdat zij minder overvraagd worden en een afgestemd aanbod krijgen. Hierdoor kan de Tussenvoorziening een doelgroep die al jaren in huis is meer passende zorg bieden. Belemmeringen Op dit moment is het niet duidelijk waar de politieke ontwikkelingen heen gaan en welke posities en mogelijkheden er binnen het verzorgingsgebied van de Tussenvoorziening en MEE UGV zullen krijgen. Hierdoor is het niet eenvoudig een duidelijke koers te bepalen en zaken organisatorisch uit te werken. Deskundigheden/vaardigheden Het werken met mensen met (vermoedelijk) LVB in de opvang vraagt deskundigheden en vaardigheden van medewerkers van de betrokken organisaties: Opvang: Voor medewerkers: - Is LVB problematiek niet meer eng; - Het is geen verzwaring van de problematiek. Het vraagt voornamelijk een andere benadering; - De ‘Ja, maar …’ is weg en is een ‘Ja, en …’geworden; - Men kan ‘handen en voeten’ aan de begeleiding geven; Voor hun deskundigheidsbevordering betekent dit: - Uitbreiding van de LVB cursus onder de medewerkers van de Tussenvoorziening, bijvoorbeeld opnemen in het scholingsjaarplan - Een vervolg/verdieping van LVB-cursusaanbod - Specialistische deskundigheidsbevordering voor de begeleiding LVB in combinatie met psychiatrie en/of verslaving;
MEE: - Voor MEE-medewerkers is het van belang goede voorlichting te hebben over het werk en de voorzieningen van de Tussenvoorziening. De Tussenvoorziening heeft diverse onderdelen en 40 verschillende locaties, wat voor sommige consulenten nieuw was. Men wist niet altijd dat de verschillende onderdelen, zoals schuldhulpverlening of voedselbank, onderdeel uitmaken van de Tussenvoorziening; - MEE UGV heeft voor de toekomst een keus gemaakt om zich meer/vooral te richten op cliënten met een beperking met meervoudig complexe problematiek. Hierdoor gaan niet alleen de specialistische (OGGZ-)consulenten met de LVB-doelgroep in de opvang werken. Voor een aantal consulenten betekent dit: 14
-
Meer kennis vergaren over de opvangdoelgroep en problematieken; Leren omgaan met de opvangdoelgroep: Deze doelgroep vraagt om: Intensiever contact Outreachend werken Vasthoudender optreden Werken zonder (duidelijke) hulpvraag Motiverende houding Door meer informatie en kennis zal de affiniteit voor de doelgroep groter worden (is een eis naar de medewerkers van de toekomst!) Er wordt geïnvesteerd in methodieken die aansluiten bij deze meervoudig complexe doelgroep, zoals Outreachend werken.
Werkprocessen De culturen in beide organisaties zijn door de kerntaken en doelgroep verschillend. De Maatschappelijke opvang werkt veel met crisissituaties en moet de hele dag inspelen op dingen die zich voordoen. MEE werkt vanuit duidelijke kaders, doelstellingen en werkwijze en op een aantal terreinen meer methodisch. Deze verschillen bieden mogelijkheden voor de toekomst om van elkaar te leren en (nog) beter aan te sluiten bij de doelgroep van LVBcliënten in de maatschappelijke opvang. Hiermee kan de problematiek en daarmee de overlast en criminaliteit die dit soms voor de samenleving met zich meebrengt gerichter worden aangepakt. Dit in het belang van de cliënten, de instellingen en de samenleving; Gevolgen van de samenwerking voor de werkprocessen van de pilotorganisaties zijn: - Kortere lijnen; - Elkaar weten te vinden; - Weten wat we aan elkaar hebben, wat er gevraagd kan worden; - Begrip voor elkaars rol en positie; - Snellere interacties. Succesfactoren samenwerking Het elkaar kennen en samenwerken vanaf het begin tot het eind. Dit biedt veel kansen en mogelijkheden en leidt eerder tot adequate oplossingen voor de cliënten. De efficiëntie en de kwaliteitsverbetering die dit met zich mee zal brengen levert financiële voordelen op, omdat er minder lang wordt geshopt en een adequatere aanpak wordt ingezet. De aanpak kan variëren van thuisbegeleiding tot wonen in een voorziening; Suggesties voor de toekomst zijn: - Een LVB-training aan alle medewerkers van de Tussenvoorziening; - Een duidelijke keus voor een praktisch valide herkenningsinstrument, wat op een eenvoudige manier af te nemen is; - Afname van een screeningsinstrument zou ook (voor een deel) moeten kunnen zonder dat de cliënt hierbij betrokken is, bv. vanuit observaties van de begeleiding; - Voldoende en snelle mogelijkheden van diagnostiek bij MEE voor die klanten waarbij vermoedens zijn van een (verstandelijke) beperking (maar ook autisme, NAH!), waarbij de diagnose van belang is voor het verder opstellen van een behandel- of trajectplan. Perspectief De samenwerking van MEE met de maatschappelijke opvang, evenals de samenwerking met de justitie-keten (bv. Reclassering, Veiligheidshuizen, gevangenissen, Waag) biedt mogelijkheden voor de toekomst. Onder de doelgroep(en) van de maatschappelijke opvang
15
zijn veel mensen met een beperking, zoals (lichte) verstandelijke beperking, Niet aangeboren hersenletsel (NAH, bv. door overmatig alcohol- of drugsgebruik) en autisme. De doelgroep van de maatschappelijke opvang met een verstandelijke beperking, maar ook NAH of autistische stoornis vraagt een specialistische aanpak, die vanuit de gespecialiseerde eerste lijn in samenwerking met de opvang kan worden opgepakt.
16
4. Conclusies en aanbevelingen De in de voorgaande hoofdstukken weergegeven ervaringen en resultaten van de pilotregio Utrecht leiden tot de volgende conclusies en aanbevelingen:
Meerwaarde samenwerking voor cliënt
Conclusie 1. De samenwerking tussen De Tussenvoorziening e.o. en MEE Utrecht, Gooi & Vecht leidt tot een verbetering van het perspectief van opvangcliënten met een Licht Verstandelijke Beperking door een betere herkenning en begeleiding: - De client met (LVB) beperkingen staat centraal; - De client hoort bij de Tussenvoorziening thuis; - Het is geen mismatch; - Er wordt gedacht in mogelijkheden; - Niet de client maar de Tussenvoorziening moet hierop anticiperen. Aanbeveling 1. Continueer de samenwerking voor cliënten van de Tussenvoorziening die (mogelijk) een licht verstandelijke beperking hebben. En voeg hier de doelgroep van mensen met een autistische stoornis en niet aangeboren hersenletsel aan toe.
Deskundigheidsbevordering
Conclusie 2. Voor de opvangmedewerkers: De training van de opvangmedewerkers in het herkennen van een LVB en het omgaan met cliënten met een LVB leidt bij opvangmedewerkers: - Dat de LVB problematiek minder eng is en beter bespreekbaar is met de cliënt; - Tot het inzicht dat het geen verzwaring van de problematiek is, maar voornamelijk een andere benadering vergt; - Dat De ‘Ja, maar …’ weg is en dit een ‘Ja, en …’ is geworden; - Men ‘handen en voeten’ aan de begeleiding kan geven. Voor hun deskundigheidsbevordering betekent dit: - Een vervolg LVB-cursusaanbod met een regelmatige update - Specialistische deskundigheidsbevordering voor de begeleiding LVB in combinatie met psychiatrie en/of verslaving; Voor de MEE-medewerkers betekent het werken met cliënten met een beperking met meervoudig complexe problematiek dat zij hun deskundigheid en vaardigheden daarop moeten gaan toespitsten. Aanbeveling 2. - Stel opvangmedewerkers, die opvangcliënten begeleiden in de gelegenheid de LVB-training te volgen; - Neem de LVB-training op in het scholingsaanbod van de Tussenvoorziening (voorwaarde is dat dit financieel haalbaar is); - Besteed verder aandacht aan de combinatie van LVB met psychiatrische problematiek en/of verslaving en criminaliteit; 17
-
Geef in de deskundigheidsbevordering van MEE-medewerkers aandacht aan de omgang met opvangcliënten en hun (bijkomende) problemen.
Herkenningsinstrument
Conclusie 3. Opvangmedewerkers krijgen mede door het gebruik van een herkenningsinstrument meer een focus op LVB. Het in de pilot gebruikte HASI-instrument geeft, uitgaande van de Nederlandse definitie van de LVB-groep, in 80% van de pilotcliënten ((N=8) een terechte uitslag (wel of geen verwijzing). In 20% geeft de HASI ten onrechte een verwijzing (1 persoon = 10%) of geen verwijzing (1 persooen = 10%). Aanbeveling 3. Interpreteer de resulaten van deze pilot en het gehele landelijke project in samenhang met de ervaringen met de HASI elders (in Nederland en internationaal) en de ervaringen die met alternatieve instrumenten worden opgedaan (zoals de LVB-screener). Beoordeel de meerwaarde voor cliënten en medewerkers in relatie tot de opbrengst van deskundigheidsbevordering van opvangmedewerkers of een persoonlijke screening door een MEE-consulent.
Diagnostisch onderzoek
Conclusie 4. De beschikbare diagnostische instrumenten zijn bruikbaar voor het onderzoeken van cliënten met een mogelijke LVB in de opvang. Wel stellen de kenmerken van de opvangcliënten specifieke eisen aan de toepassing van de instrumenten en de interpretatie van de resultaten. Aanbeveling 4. Benut de pilotervaringen voor het opstellen van een aantal vuistregels voor de toepassing van diagnostiek voor opvangcliënten. Breng de verkregen inzichten in bij de ontwikkeling van nieuwe diagnostische instrumenten die zijn toegesneden op de opvangcliënten.
Ondersteuningsplan
Conclusie 5. De samenwerking tussen de Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht bij het opstellen van een ondersteuningsplan maakt deel uit van een specifieke regionale OGGZ-infrastructuur voor de opvang van dak- en thuislozen. De invulling van de betrokkenheid van de samenwerkingspartners bij het opstellen van het ondersteuningsplan varieert met de omstandigheden en (LVB) problematiek van de cliënt en de mogelijkheden van de opvangmedewerkers. Aanbeveling 5. Benoem de overwegingen en criteria voor de opvangorganisatie en MEE-organisatie bij het bepalen van de mate van samenwerking bij het opstellen van het ondersteuningsplan van de opvangcliënt met LVB. Kijk daarbij ook naar mogelijke ketensamenwerking.
18
Ondersteuning cliënten met LVB in de opvang
Conclusie 6. Het onderkennen van de licht verstandelijke beperking leidt tot nieuwe inzichten over de cliënt en brengt nieuwe ondersteuningsmogelijkheden in beeld. De opvangcliënt met LVB krijgt daardoor binnen de opvang ondersteuning die beter op zijn mogelijkheden en beperkingen is afgestemd. Aanbeveling 6. Houd bij de binnen de opvang gebruikte methodieken en ondersteuningsvormen rekening met een mogelijke licht verstandelijke beperking van de opvangcliënt.
Doorstroom en uitstroom van cliënten met LVB in de opvang
Conclusie 7. Voor een deel van de pilotcliënten met LVB in de regio Utrecht is de gewenste ondersteuning in uitvoering of gepland. Een deel van de cliënten heeft te maken met wachtlijsten voor de gewenste werk- en of woonsetting met een op de LVB afgestemde begeleiding of behandeling. Aanbeveling 7. Zorg voor voldoende woon- en dagbestedings-, werkmogelijkheden voor opvangcliënten met een LVB om zo zelfstandig mogelijk te functioneren.
Organisatie van de samenwerking
Conclusie 8. De samenwerking tussen de Tussenvoorziening en MEE Utrecht, Gooi & Vecht vraagt binnen en tussen de samenwerkingsorganisaties om flexibiliteit, heldere communicatie en toegesneden werkafspraken. Aanbeveling 8. Borg de projectmatige of structurele samenwerking binnen de organisaties door het duidelijk benoemen van verantwoordelijkheden (projectleider, aandachtsfunctionaris, verantwoordelijke managementniveau). Maak LVB een regulier onderwerp van (gezamenlijk) casuïstiek- en werkoverleg en faciliteer flexibiliteit en korte lijnen op werkniveau.
Aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB
Conclusie 9. Het is niet mogelijk een exact cijfer te geven van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang. Binnen de pilot Utrecht lopen schattingen uiteen van 25%-30% cliënten binnen de opvang met een (vermoedelijke) LVB. Aanbeveling 9. Maak opnieuw een inschatting van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang zodra dit mogelijk is doordat: - medewerkers deelgenomen hebben aan de deskundigheidsbevordering (LVB-training) en/of; - een herkenningsinstrument bechikbaar is waarvan de uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn; - structureel hierop gekeken kan worden en hierop geregistreerd wordt.
19
Bijlage:
Ondersteuningsdoelen bij de cliënten pilotregio Utrecht
Overzicht van de situatie waarin de pilotcliënten zich bij aanvang bevonden, welke ondersteuning zij op korte termijn nodig hebben en wat het toekomstperspectief is? Het gaat om de cliënten waarbij uit het diagnostisch onderzoek is gebleken dat zij een (licht) verstandelijke beperking hebben.
Cliënt(en) met (L)VB
Voorstel korte termijn Status (aug. 2012)
Voorstel lange termijn Toekomstperspectief Status (aug. 2012)
Situatie aanvang
Ondersteuning
Verblijf in begeleide woonvorm
Beschermd wonen binnen Tussenvoorziening
Uitvoering
Verblijf in begeleide woonvorm
Geen andere ondersteuningsvragen
Gereed
2
Verblijf in begeleide woonvorm
Ondersteuning, toeleiden naar passende woonvorm, Passende indicatie aanvragen Ondersteuning naar behandeling
nvt
1
Verblijf in begeleide woonvorm
Ondersteuning geschikte naar passende woonvorm Passende indicatie aanvragen Ondersteuning bij wonen en werken
Beschermd wonen binnen Tussenvoorziening
Nvt
Uitvoering
3
In uitvoering
Nvt
Gereed
Ondersteunen naar passende woonvorm
Begeleide woonvorm voor 1 jaar
Zelfstandig wonen
Uitvoering
Stabiliseren met wonen en werken en ondersteunen naar passende woonvorm Ondersteuning bij wonen, financiën, administratie
In uitvoering
Zelfstandig wonen
uitvoering
In uitvoering
In onderzoek
uitvoering
Begeleide woonvorm, langdurig
Nvt
gereed
Crisisopvang/ vrouwenopvang
Aangemeld bij begeleid wonen
planning
In uitvoering
Beschermde woonvorm
planning
5
Ambulante begeleiding in eigen woning Crisisopvang / vrouwenopvang
6
Verblijf in 24-uurs opvang
7
Verblijf in begeleide woonvorm
8
Verblijf in 24 uurs woonvoorziening
9
Verblijf in 24 uurs opvang
Ondersteuning naar geschikte woonplek. Ondersteuning bij wonen, financiën, administratie Ondersteuning, toeleiden naar passende woonvorm
10
Verblijf in begeleide woonvorm
Ondersteuning, toeleiden naar passende woonvorm
4
1
Cliënt(en) met (L)VB
Voorstel korte termijn Status (aug. 2012)
Voorstel lange termijn Toekomstperspectief Status (aug. 2012)
Situatie aanvang
Ondersteuning
Verblijf in begeleide woonvorm
Ondersteuning, toeleiden naar passende woonvorm
In uitvoering
Beschermd wonen
planning
Ondersteunen en motiveren voor geschikte woonvorm, Ondersteunen en motiveren voor geschikte woonvorm,
In uitvoering
Opnieuw aanmelden voor begeleide woonvorm Aangemeld voor begeleid wonen voor cliënten met verslavingsproblematiek
planning
13
Verblijf in Nachtopvang Verblijf op semi zelfstandige woning Geen vaste woon of verblijfplaats
18
Verblijf in Nachtopvang
Outreachend, ondersteunen om uit de prostitutie te komen, financiën, administratie, voedselbank Toeleiden naar 24 uurs opvang, Ondersteuning bij wonen, werken financiën, administratie
In uitvoering, zorgmijder
14
Ondersteunen naar zelfstandige 55 + woning met ambulante begeleiding
uitvoering
Zelfstandig wonen
In voorbereiding
Zorgmijder, ondersteunen en motiveren
uitvoering
Passend aanbod onderzoeken samen met MEE
Uitvoering
Toeleiden naar 24 uurs opvang, Ondersteuning bij wonen, werken financiën, administratie Ondersteuning, toeleiden naar passende woonvorm Ondersteuning bij wonen, school, financiën, administratie Toeleiden naar passende woonvorm. Toeleiden naar passende woonvorm. Ondersteuning bij wonen, werken, financiën, administratie
Verblijf in 24 uurs opvang
Beschermd wonen instelling gehandicaptenzorg
wachtlijst
Verblijft in begeleide woonvorm uitvoering
Toeleiden voor nadere diagnostiek
planning
Aangemeld bij begeleide woonvorm voor langer dan 1 jaar
gereed
Uitvoeren
Aangemeld bij begeleid wonen, duur 1 jaar. Daarna zelfstandig wonen met ambulante begeleiding
uitvoering
11 12
20 22 23
Verblijf in Crisisopvang/ vrouwenopvang Verblijf in Crisisopvang/ vrouwenopvang Verblijf in Nachtopvang
29
Geen vaste woon of verblijfplaats Verblijf in 24 uurs woonvoorziening
32
Verblijf in 24 uurs woonvoorziening
26
In uitvoering
Verblijf in 24 uurs opvang
uitvoering
uitvoering
2