Oefenvragen OMI 2005-2006 – eerste helft Hoewel de beide toetsen uitsluitend uit multiple-choice-vragen zullen bestaan, volgen hieronder onder zowel een aantal open vragen als meerkeuzevragen. De eerste attenderen op belangrijke onderwerpen in de stof en laten het gewenste niveau van detaillering zien, de tweede zijn bedoeld om een indruk te geven van het soort meerkeuzevragen dat wordt gebruikt.
A. Open vragen 1.
De begrippen ‘portal’ en ‘digital library’: a. Noem overeenkomsten en verschillen tussen een portal en digital library. b. Wat is een portal en wat een vortal? c. Noem enkele bekende voorbeelden van portals en digital libraries.
2.
In het boek van Carlson gaat het over het publiceren van business data. Een portal speelt daarbij een belangrijke rol voor e-business integration (ch. 4): a. Leg uit wat hij daarmee bedoelt. b. Kun je een vergelijkbaar integratie-concept beschrijven voor een digital library?
3.
Wat is het nut van use case analysis bij het ontwerpen van portals en digital libraries?
4.
Wat is de these (de centrale stelling) van het boek van Carlson?
5.
RST: a. Waarvan is RST een afkorting? b. Waarvoor werd RST oorspronkelijk ontwikkeld? c. Wat is het doel van RST zoals dat in de RST-theorie zelf wordt geformuleerd? d. Welke basisbegrippen worden gehanteerd bij een RST-analyse? e. Wat is een multinuclear relation? Geef een voorbeeld. f. Welke rol kan RST spelen bij content engineering / content syndication?
6.
Modelleren van XML-documenten: a. Waarom gebruikt Carlson UML om XML-documenten te modelleren? b. Welke andere modelleringstechnieken zijn er om XML-documenten te ontwerpen? c. Waarin onderscheidt UML zich van andere modelleringstechnieken?
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 1
7.
Geef de UML-benaming van de volgende voorbeelden van UML-notaties en leg uit wat ze betekenen: a. 1..* b. :DiskCache c. +item d. «enumeration»
8.
Leg aan de hand van de volgende trefwoorden uit, welke rollen XML kan spelen bij digitaal publiceren: a. RSS b. Dublin Core c. SOAP d. XML vocabulary
9.
XML-vocabularies: a. Wat is in het algemeen het doel van XML-vocabularies? b. Wat is de relatie van XML-vocabularies tot het Semantisch Web?
10. Wat
is het nut van het uittdrukken van een UML-diagram in XML?
11. Wat
is de rol van XMI en MOF?
12. Hoe worden
a. b. c. d. e. f.
bij gebruik van XMI van UML naar XML omgezet: klassen attributen supertype/subtype associatie compositie aggregatie
13. Hoe wordt
het ontbreken van een root in een UML-diagram opgelost in XML (bij gebruik van XMI)?
14. Wat
is het verschil en de onderlinge samenhang tussen Xlink en Xpointer?
15. Wat
Carlson in hoofdstuk 7 (From Relationships to Hyperlinks) beschrijft, zou ook grotendeels in een relationele database kunnen worden gerealiseerd: a. Leg dat uit. b. Wat zijn de voordelen van de XML-aanpak? c. Hoe zou je ‘Negotiated Price Lists’ en ‘Product Bundles’ (hoofdstuk 7) in een relationele database realiseren en hoe kan dat met XML?
16. Wat
is het verschil tussen aggregatie en compositie? Welke consequenties heeft dat in XMI?
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 2
17. In
het voorbeeld van CatML (hoofdstuk 7) komen m:n-relaties voor. a. Hoe worden dergelijke relaties in een relationele database opgelost? b. Hoe kunnen die handig in XML worden geïmplementeerd?
B. Multiple-choice vragen Let op: UML-vragen moeten worden beantwoord op grond van de huidige standaard. 1.
Er zijn verschillende technieken om overlap in mark-up op te lossen. Welke van de onderstaande technieken berusten op ongeveer dezelfde principes: a. SGML CONCUR en JITT b. Joins en standoff markup c. MECS en standoff markup
2.
RSS is bedoeld voor: a. de omzetting van constraints in een UML-model naar XML (als aanvulling op XMI) b. uitwisseling van nieuwskoppen over het web c. beschrijving van webservices in een portal-netwerk
3.
CSS kan worden gebruikt om de lay-out te definiëren van een: A. HTML-tekst B. XML-tekst a. alleen A is juist b. alleen B is juist c. A en B zijn beide juist
4.
XPath wordt onder andere gebruikt in expressies van het type: A. <xsl:template match="..."> B. #xpointer(/1/2/5) a. alleen A is juist b. alleen B is juist c. A en B zijn beide juist
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 3
5.
Beoordeel de syntactische correctheid van onderstaande UML-notaties in een usecase diagram. a. A is juist b. B is juist c. C is juist A Place Order
«include»
Suply Customer Data
«include»
Suply Customer Data
B Place Order
C Place Order
«include»
Suply Customer Data
6.
De aanduiding «parser» binnen een klasse-symbool in een UML-class diagram is: a. een stereotype b. een naam voor een klasse-functie (operatie) c. een niet-toegestane notatie
7.
De operatie cascading delete hoort bij welke relatie tussen object-klassen: a. compositie b. aggregatie c. associatie
8.
XMI wordt gebruikt: a. voor uitwisseling van UML-diagrammen b. als webservice-protocol bij online news sites c. het modelleren van interactiviteit in XML portals
9.
Welke DTD-specificatie hoort bij het volgende XML-fragment:
Dit is een afbeelding .
a. b. c.
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 4
10. Welke van de onderstaande model groups is (zijn) A. (item, item?) B. ((title, subtitle) | (title, byline))
ambigu:
a. alleen A b. alleen B c. A en B zijn beide ambigu 11. Welke van de onderstaande attribuut-declaraties is (zijn) juist: A. B.
a. alleen A b. alleen B c. A en B zijn beide juist 12. Parameter entitities
A. B. a. b. c.
kunnen worden gebruikt: in de XML-text zelf in DTDs alleen A alleen B A en B zijn beide juist
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 5
Antwoorden: 1a 2b 3c 4a 5b 6a 7a 8a 9a 10b 11b 12b
Oefenvragen OMI 2005-2006 (eerste helft) – 6