N.S. Dijk (Red.)
OUDennogOUDER
OOSTERHOUT
archeologisch
tentoonstelling
25 augustus - 15 september 1996
-- -
- ..-
- - -
Inhoud. INLEIDING.
1-2
1.
PREHISTORIE EN ROMEINSE TUD.
3-9
2.
MIDDELEEUWS LANDSCHAP.
10 - 17
3.
KASTEEL STRUEN, ARCHEOLOGIE EN HISTORIE.
18 - 27
4.
HET SCHIP VAN OOSTERHOUT.
28
5.
POTTENBAKKERS IN OOSTERHOUT.
32 - 40
OMSLAG. BOVEN: RECONSTRUCTIE NOORDWAND KASTEEL STRIJEN. ONDER: BODEMVONDSTEN STRIJEN.
- 31
1 OUD EN NOG OUDER OOSTERHOUT Archeologische tentoonstelling 25 augustus - 15 september 1996
Het boekje dat u in handen heeft hoort bij de tentoonstelling "Oud en nog ouder Oosterhout". Deze expositie geeft een beeld van de archeologie-beoefening en haar resultaten in de gemeente Oosterhout (NB). Sinds 1991 valt de archeologie onder de vleugels van de gemeente. In dat jaar werd de eerste stadsarcheoloog aangesteld. Deze is in dienst van het Instituut voor Toegepast Historisch Onderzoek (ITHO) te Tilburg en één dag per week in de gemeente werkzaam. Tijdens de periode daarvoor werkten verdienstelijke amateur-archeologen als Jan Oomen, Mohammed Bahiaoui en Marc Akkermans in de omgeving. Door de nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) lieten ze de tijd van het schatgraven voorgoed achter zich. bodemarchief Als wetenschap probeert de archeologie
1. geglazuurd dierfiguur op een deksel van een zwavelbak. ca. 1400. bodemvondst kasteel strijen. h. 7 cm. (gem. collo J. Oomen).
.
beelden van het verleden te construeren op grond van vondsten en sporen uit de bodem. Onder het oppervlak bevinden zich tal van dergelijke kennisbronnen zodat wel van het "bodemarchief' gesproken wordt. Daarnaast wordt gestreefd naar het bewaren van belangrijke materiële resten voor het nageslacht. Bij omvangrijk grondverzet zoals de aanleg van wegen en bouwprojecten is de kans groot dat dit bodemarchief grote schade oploopt met als gevolg dat dit niet meer gelezen kan worden. Een dergelijke ingreep is vergelijkbaar met het wissen van een videoband. Daarom is het van grote waarde dat op die momenten de vondsten en sporen uit de grond worden verzameld en vastgelegd. cultureel erfgoed Het bodemarchief is heel langzaam tot stand gekomen en bestaat uit de veelal onbedoeld achtergelaten resten van de honderden generaties die voor ons op deze plek geleefd hebben. Men spreekt daarom wel van een cultureel erfgoed waarmee dan niet alleen de materiële resten maar ook de levenswijze en de cultuur van die vroegere samenlevingen wordt bedoeld. De archeologie kent verschillende manieren om uit de materiële overblijfselen deze levenswijze en cultuur van oude gemeenschappen te achterhalen. Uiteraard is het steeds zo dat dergelijke groepen van mensen deel uitmaakten van een leefomgeving. Vooral wat verder terug in de tijd is de binding tussen de mens en zijn natuurlijke milieu heel sterk en direct. Als het om de duurzame relaties met onze leefomgeving gaat, komen de "oplossingen" van onze voorouders weer meer en
2 meer in de belangstelling te staan. Veel archeologen proberen bij te dragen aan de vorming van kennis en begrip van het verleden. tentoonstelling De tentoonstellinglaat vijf facetten zien van de Oosterhoutse archeologie. Deze thematische aanpak kwam tot stand in goede samenwerking met de plaatselijke heemkundekring (hoofdstuk 'Middeleeuws landschap') en de Stichting de Slotbosse Toren (hoofdstuk 'Kasteel Strijen'). Samen met een aantal amateur-archeologen (hoofdstuk 'Pottenbakkers in Oosterhout') kon dit boekje vorm krijgen onder redactie van de stads archeoloog van de gemeente Oosterhout.
2. voor het bewaren van materiële resten is restauratie onontbeerlijk.
kennisbronnen De titel "Oud en nog ouder Oosterhout" wijst op de verschillende kennisbronnen die voor de constructies van de beelden van het verleden benut zijn. "Oud" heeft betrekking op gegevens ontleend aan tekstbronnen
zoals oude manuscripten en afbeeldingen (schilderijen, tekeningen, foto's etc.). Met deze bronnen is, samen met archeologische gegevens, duizend jaar historie te maken (1000 - 2000 A.D.). "Nog Ouder" slaat op de periode daarvoor, als de schriftelijke informatiebronnen ons in de steek laten en het plaatselijke verleden slechts met archeologische technieken vorm kan krijgen. De bedoeling van het boekje is om de onderwerpen van de tentoonstelling verder toe te lichten. Achter de beknopte tekstbordjes bij de onderwerpen gaan veel meer gegevens en kennis schuil. Zonder nu op het nivo van een wetenschappelijke publicatie te komen wil het de geïnteresseerde bezoeker van dienst zijn bij diens uitstapje in het verleden van Oosterhout.
3. aldus gerestaureerd kan deze schotel uit de 18e eeuw er weer even tegen. misbaksel Rulstraat, doorsn. 49 cm (gem. collo J. Oomen). al het aardewerk is door restaurateur R. Schneider met hulp van vrij-
willigersgerestaureerd.
Veel kijk- en leesplezier!
Niko Dijk, stadsarcheoloog Oosterhout.
3 1.
PREmSTORIE EN ROMEINSE TUD
De prehistorie beslaat het tijdvak waarvan ons geen teksten zijn overgeleverd. Mgesproken is dat in Nederland de prehistorie eindigt bij de verovering van ons gebied door de Romeinen. Meestal wordt daarbij het jaar 50 voor Christus aangehouden. De Romeinen waren de eersten die hun belevenissen in deze streken opschreven. De meeste geschiedschrijvers die dit deden bedreven met hun geschriften vooral politieke propaganda. Ondanks de daardoor vaak eenzijdige, soms vervormde berichtgeving zijn dit heel waardevolle beschrijvingen over de Lage Landen en hun bewoners. De bekendste van de geschiedschrijvers is Tacitus.
één of enkele gezinnen, meestal 10 tot 20 mensen. De resten van de jagers-verzamelaars kampjes bestaan grotendeels uit afval van steen, vooral vuursteen. Dit komt doordat al het andere afval, zoals voedselresten, houtconstructies, benen werktuigen en kleding de tand des tijds niet heeft overleefd. vuursteen Gelukkig is vuursteen erg goed bestand tegen aantasting en werd het daarbij ook nog veel gebruikt door de toenmalige mensen. Het merkwaardige is dat vuursteen in de huidige technologie geen enkele toepassing meer heeft waarmee gemakkelijk te begrijpen is dat de mensen van onze tijd geen enkele voeling of bekendheid met deze
4. nadat van de knol (links) een kap is afgeslagen kan op het zgn. slagvlak van de kern geslagen worden (pijltjes). een vakman slaat op die manier vele vuursteenklingen (strips) en afslagen. hier worden vervolgens door een verdere bewerking (retouchering bijv.) dan de werktuigen van gemaakt.
jagers-verzamelaars Alles dat zich evenwel afspeelde vóór de Romeinse tijd is nooit door een tijdgenoot beschreven en aan ons overgeleverd. Dit is de prehistorie. Over de prehistorie van Oosterhout zijn slechts enkele gegevens bekend. Zeker is wel dat al vlak na de laatste ijstijd (vanaf 15000 jaar geleden), als de temperatuur weer gaat stijgen, het gebied door mensen wordt bevolkt. Het moet daarbij gaan om rondtrekkende j agers-verzamelaars groepen, die nadat ze een gebied hadden afgejaagd en afgezocht, weer verder trokken. Doorgaans betreft het kleine groepjes van
grondstof meer hebben. In de prehistorie was dit volstrekt anders. Voor hen was vuursteen wat metaal voor ons is. Alle snijdend, krabbend en penetrerend gereedschap werd van vuursteen gemaakt. Het materiaal heeft de eigenschappen van glas, maar is nog harder. vuursteenbewerking Bij de bewerking worden van een groot stuk, de knol, kleinere fragmenten afgeslagen; de afslagen en klingen. Daar wordt dan vervolgens het gereedschap van gemaakt. Deze vuursteenbewerking vereist een grote mate van vakmanschap. Op de plaats waar een vuursteensmid heeft
4 5. links: vuursteenwerktuig, afgeknotte kling. ouderdom 10.000-5000 jaar. gevonden bij boringen Weststad lIl. rechts: Neolithisch randfragment van een zogenaamde Veluwse klokbeker. ca. 4300 jaar oud. de versiering werd met een spateitje aangebracht. vindplaats ten westen van de Rul. (naar Verhagen).
zitten werken komt afval (vuursteensnippers en onbruikbare stukken) op de grond terecht dat blijft liggen. Na duizenden jaren kan op die plaats het vuursteen-atelier worden opgegraven en aan de hand van het afval worden gereconstrueerd. In Oosterhout is een dergelijk jagers-verzamelaars kamp nog niet opgegraven. Toch zijn er aanwijzingen dat er in de gemeente
Weststad Hl
Kortgeleden nog werden bij het archeologische vooronderzoek van het toekomstige bedrijventerrein Weststad III ten noordwesten van Oosterhout meerdere vuurstenen werktuigen en afval gevonden. Hoopgevend is dat ook onder de verstoorde bouwgrond bij boringen vuursteen artefacten naar veel restanten van dit soort nederzettingen. boven kwamen. Waarschijnlijk zijn die van in de bodem aanwezig moeten zijn. kamprestanten uit het Mesolithicum (10000 - 5000 jaar geleden) afkomstig.
o I
10cm I 1P.1I.
6. een zogenaamde Napoleonshoed. in de vroege- een midden- ijzertijd werden deze maalstenen voor graan van basaltlava geïmporteerd uit Mayen bij Koblenz. vondst Houtse Akkers. (naar Verhagen, tekening g.o. Hans Peeters).
5 Ter plaatse van Weststad rn stroomden toen kleine beekjes in de richting van de Rul in het oosten. Op de hogere delen van het landschap vlak bij deze watertjes bivakkeerden deze kleine groepjes jagers-verzamelaars, meestal voor korte tijd (dagen, weken) in kleine hutten of tenten. Op de archeologische kaart van Oosterhout zijn de tot dusver bekende vuursteenvindplaatsen aangegeven. Vele liggen in de nabije omgeving van water, bijvoorbeeld langs de boorden van de Donge. archeologische kaart Door zoveel mogelijk gegevens van archeologische betekenis op een kaart vast te leggen kunnen van iedere periode de vindplaatsen en nederzettingen worden aangegeven. Een archeologische kaart is eigenlijk nooit af, omdat er steeds weer nieuwe gegevens bijkomen. Op dit moment is de eerste versie van de kaart bijna gereed. De kaart dient meerdere doelen. Zo kunnen verspreidingspatronen van nederzettingen en artefacten aangegeven worden (wetenschappelijk doel), maar ook kan de kaart archeologisch waardevolle gebieden zichtbaar maken (cultuur-historisch). Bij landinrichtingsplannen kan met de kaartgegevens rekening worden gehouden en kan een voorspelling voor een te ontwikkelen gebied met behulp van de kaartinformatie worden gemaakt zodat een vooronderzoek of opgraving in het plan kan worden opgenomen. Zeer waardevolle plaatsen kunnen
7. bronzen fibula (mantelspeld) uit de late-ijzertijd. afkomstig van een nederzetting ter plaatse van de Beemdenbuurt. (colI. M. Bahiaoui).
als archeologisch bestemd.
monument
worden
eerste boeren De jagers-verzamelaars, die hier tot ongeveer 5000 jaar geleden leefden, kenden, zoals we gezien hebben, geen metaal. Iets anders waar ze ook onbekend mee waren was aardewerk. Pas toen mensen op één vaste plaats gingen wonen gingen ze aardewerk gebruiken. Bij de rondtrekkende jagers-verzamelaars groepen zou aardewerk, omdat het zo zwaar en breekbaar is, immers ook erg onhandig zijn. Vanaf het Neolithicum (5000 - 3700 jaar geleden) wonen de bewoners op een vaste plek. Het zijn boeren die landbouw en veeteelt bedrijven; daarnaast jagen en vissen ze ook. Van deze boerengeme~nschappen zijn uit Oosterhout ook verschillende artefacten bekend zoals bijlen uit het Neolithicum (late steentijd) en de Bronstijd (1700 - 700 jaar geleden). Ook zijn er aardewerkvondsten uit deze periodes. ijzertijd-dorp Veel meer resten kennen we uit de Uzertijd (700 - 0) en de Romeinse tijd (50 voor tot 500 na Christus). Hoewel nog nauwelijks onderzocht is het vrijwel zeker dat op de Houtse Akkers in het westen van de gemeente tijdens de Uzertijd en misschien al in de Bronstijd een dorp of een aantal dorpjes moet hebben gelegen. Bij zandafgravingen werden grote hoeveelhe-
6
..
t
~~ ~
'1 (
)
;. " ..:iJ..".' ~~. ;(aI;.'\,' 'j':~~~~""" """""'f. " . ~\-l
.
..
'
den vondsten gedaan, voornamelijk werk.
De Uzertijd bevolking leefde van kleinschalige landbouw en veeteelt. Hun dorpjes bestonden vaak slechts uit enkele boerderijen. Hun doden begroeven ze na crematie in grafheuvels of zgn. vlakgraven. De crematieresten werden daarbij in een urn gedaan. Bij Vrachelen is een dergelijk klein urnenveldje teruggevonden. Hier waren vijf urnen met crematieresten begraven. Romeinen
8 9. plattegrond van een boerderij uit de Romeinse Tijd. een verdiept gedeelte is waarschijnlijk een potstal (gearceerd). datering: midden 2e eeuw na Christus.
.. .
.
.
.
..
.
.. .,
. .-",----..
.--~ ..
IJ
fJ:J.. ~
.
..
.
. . . I
./
Het dorp op de Houtse Akkers was waarschijnlijk de grootste nederzetting in de buurt. Het lag aan de Romeinse weg en bleef gezien de vondsten ook in de Vroege (500
-
..
.
ontstaan van Oosterhout
Middeleeuwen
.'
. . .
.
. . . .
.
1000) bewoond.
Mogelijk heeft zich toen een soort natuurramp voltrokken want de bewoning lijkt plotseling te stoppen, zo rond de 7e/8e eeuw. Verhagen denkt dat het veroorzaakt is door het onbruikbaar worden van de dorpsakkers mogelijk doordat de vruchtbare bovenlaag als gevolg van erosie was weggewaaid.
...
In de Vroege Middeleeuwen komt bodemerosie veelvuldig voor. Kennelijk was het voor de toenmalige bevolking noodzakelijk om de hoeveelheid akkergrond drastisch uit te breiden (door bevolkingsgroei ?). Daartoe werden wilde gronden in cultuur gebracht en bossen gekapt. Doordat de vegetatie weg werd gehaald kon in periodes van droogte de wind vat krijgen op de kale akkertjes. Zandverstuivingen waren het gevolg waarmee veel vruchtbare grond verloren ging. Ten zuiden en westen van Oosterhout zijn toen waarschijnlijk omvangrijke stuifzandgebieden ontstaan.
I-
.9 JO. randscherf van een terra sigillata schaal type Dragendorff 37. vindplaats Molenbuurt huis J. (collo M. Bahiaoui).
Het is niet ondenkbaar dat Oosterhout als woonplaats toen is ontstaan. Als we ervan uitgaan dat de grootste nederzetting, die op de Houtse Akkers lag, door erosie onbruikbaar was geworden moet de bevolking naar een andere woonplaats zijn gegaan. Het is heel goed mogelijk dat de dorpsbevolking twee nieuwe dorpen stichtte op een andere plaats. Meer naar het noorden werd misschien bos gekapt om er akkers van te maken en er een nederzetting te stichten. Plaatsnamen met "hout" erin vinden hun oorsprong in de Vroege Middeleeuwen en liggen op plaatsen waar het hout, het bos, gerooid was. In het noorden kan zo "Den
Hout" de nieuwe nederzetting zijn geworden in het bos dat oorspronkelijk bij het oude dorp hoorde. Het andere bos, ten oosten van het riviertje de Rul kan ook een ni~uwe vestigingsplaats hebben gekregen: "Oosterhout". Het ligt in het oostelijke bos, precies ten oosten van de oorspronkelijke nederzetting op de Houtse Akkers. Het bovenstaande is een veronderstelling. Toekomstig archeologisch onderzoek kan meer licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van Oosterhout en de oudere nederzettingen in de omgeving.
10 11. doorsnede van een waterput opgegraven in 1995 bij Klein Oosterhout. op een afgeoonkt wagenwiel (foto onder) was een wand opgetrokken van plaggen. datering: 14e
eeuw. schaal 1: JO.
2.
MIDDELEEUWSLANDSCHAP.
Op twee plaatsen zijn in 1995 opgravingen verricht die iets lieten zien van het Oosterhouts landschap dat door de Middeleeuwse mens meer en meer in cultuur werd gebracht. waterputten uit de middeleeuwen In het zuiden van de gemeente, vlakbij Klein Oosterhout, werden bij een zandwinning de restanten van een drietal waterputten teruggevonden. De putten waren in de grond ingegraven ter plaatse van een onderaardse waterader. Op de bodem was als basis een afgedankt wagenwiel, verzwaard met natuurlijke keitjes, gelegd. Op de wielvelgen stapelde men vervolgens rondlopen-
11 de wanden van plaggen. Deze plaggen bestaan uit venige, sterk humeuze brokken van 40 x 20 x 15 cm en werden elders in de buurt gestoken. Ze werden met voegen van schoon zand "gemetseld". De put heeft waarschijnlijk een diepte van 1.50 meter gehad en dateert, gezien de vondsten op de bodem, uit de 14e eeuw. Nadat het in onbruik was geraakt, door opdroging of vervuiling, dempte men de put. Daarna bouwde zich gedurende vele eeuwen een akkerof eslaag op van ongeveer 70 cm die de put afdekte en als het ware beschermde. Zo'n dikke akker werd door de mens gevormd als gevolg van het opbrengen van plaggen en afval uit de potstal ter bemesting.
De waterputten kunnen in de buurt van een boerderij gelegen hebben. Deze is tot dusver nog niet teruggevonden. landschap en gebruik Onder de akkerlaag tekenden zich in de nabijheid van de put nog oude sloten, paden en wallen af. Ook bij graafwerk aan de Goorstraat werden overblijfselen van een oud cultuurlandschap aangetroffen die aangeven dat de boeren in de Late Middeleeuwen het gebied stelselmatig en volgens bepaalde patronen in gebruik
namen. Met behulp van tekstbronnen weten we hoe de boeren hier ongeveer te werk gingen en ook waar hun bedrijf zich op toelegde. Hoe hebben de mensen het landschap rond Oosterhout gevormd? Veruit het grootste deel van de bevolking van deze streken hield zich bezig met landbouw en veeteelt. De landbouw was in de Middeleeuwen veel kleinschaliger dan thans. Ook verbouwden de boeren veel meer soorten gewassen dan heden ten dage. Het belangrijkste gewas was rogge, maar daarnaast kwamen andere granen, bonen, vlas, spurrie en nog andere gewassen voor.
De oudste landbouwgronden van Oosterhout-dorp liggen net ten noorden en oosten van de kom: Strijen en Leysen. Ook op Den Hout lag een groot akkergebied. Ten zuiden van de kom van Oosterhout kwam men al gauw in de heidevelden terecht (de Warande, Keipolder). Als een boer een stuk grond ging ontginnen moest hij eerst de wilde planten, bomen en struiken uitroeien. Gezien de naam Oosterhout (een hout is een hoog opgaand bos) zal dat ontginnen in Oosterhout-dorp, mogelijk in de 8e eeuw, een moeizaam karwei zijn geweest. De dikste bomen werden
12
"
13. afbeelding van een Celtic field met behulp van hoogteverschillen. de scheidingswalletjes zijn in de donkere tinten goed te herkennen.
waarschijnlijk geringd en na een droogperiode in brand gestoken. In de oorkonde waarin voor het eerst Oosterhout genoemd wordt (1213), komen we ook de vermelding tegen van een "nemus"; dat is een moerasbos. Dit "oerwoud" lag tussen Oosterhout en Steelhoven, ongeveer op de plaats van het industriegebied Weststad. Daar zullen elzen en wilgen gegroeid hebben in een zompig milieu. Dergelijke moerasbossen waren haast niet toegankelijk, behalve bij vorst in de winter, en zullen als laatste ontgonnen zijn. Misschien leek het gebied wel op het pas in de tweede helft van de vorige eeuw gerooide laatste moeras-oerwoud van Nederland: het Beekbergerwoud, dat een eldorado voor allerlei zeldzame planten moet zijn geweest. wallen Rondom de nieuwe akkers werden wallen aangelegd. Op deze wallen
-
die in de
Baronie met de wat vreemde benaming gracht worden aangeduid
- werden
bomen
en struiken geplant zoals eik, berk, els en meidoorn. Aanvankelijk zette men er misschien ook gevlochten staketsels op ("tuinen"). Het bos werd in de Late Middeleeuwen erg schaars. De koeien en schapen hadden overal de jonge boompjes
opgevreten en de boeren hadden de grotere bomen gebruikt voor de bouw van boerderijen. Deze boerderijen gingen niet zo lang mee: de staanders verrotten in de grond, het stro of riet op het dak waaide weg en de wanden ("weegten") van gevlochten takken bezweken door ouderdom en verrotting. Na 30 jaar was men vaak weer toe aan een nieuw bouwwerk en dat kostte uiteraard veel hout. Na het verdwijnen van het bos hield men alleen nog hout over dat op de wallen groeide. Dit hout werd meestal om de zeven jaar gekapt ("geriethout"). De stronken konden wel eeuwenoud worden. Hier en daar liet men op de wal een eikeboom staan om uit te groeien en later als staander te dienen. Als men in de Late Middeleeuwen over de kale heide een nederzetting naderde kreeg men de indruk dat er een bos lag in plaats van een dorp, want het aantal wallen was zeer groot. Het gebruik van door wallen omgeven akkers gaat terug tot de prehistorie. In de IJzertijd legden boeren al kleine akkertjes aan met aan vier zijden een wal (raatakkers of "Celtic fields" genoemd). Bij ontginning uit bos liet men rondom de toekomstige akker waarschijnlijk wat bomen en struiken staan en daar werd dan de wal tegen opgebouwd. Door het deponeren van afval en keien op de wal werd deze in stand gehou-
13 den. De functie van de wal was vooral het vee uit de akker houden. Het vee (koeien en schapen) liet men op de bermen grazen en als een akker vrij toegankelijk was voor koeien was de ramp natuurlijk niet te overzien: al het graan zou platgelopen of opgevreten worden. De koeien hadden ook wel weiland om op te grazen, maar dat was meestal een akker die een paar jaar niet bebouwd werd. Ook liet men het vee de stoppels afweiden; men oogstte het graan met een sikkel en sneed het hoog boven de grond af, zodat er veel stro op de akker achterbleef. De schapen konden uiteraard op de heide lopen, maar voor melkgevende koeien was dit een veel te schrale voedingsbron.
Hoe werden de wallen geconstrueerd? Een wal was meestal ongeveer een meter hoog en aan de basis een paar meter breed. Aan de buitenzijde lag een droge sloot ("hooI"). Een deel van de wal kon opgeworpen worden door het zand uit de droge sloot te gebruiken. Dat was echter niet voldoende. De buitenzijde bouwde men altijd op uit zoden (voor de stevigheid). Er moeten honderden zo niet nog veel meer karren zoden en zand zijn versleept om een akker van een behoorlijke wal te voorzien. Om de wal te laten begroeien werden er berken en eiken
14. hier en daar liggen in ons landschap nog mooie wallen. dit is de wal bij de Galgenstede onder Teteringen. deze wal is enorm groot: sommige stukken zijn wel 5 m. breed en 1,5 m. hoog. er moeten duizenden karren grond in verwerkt zijn.
14
I
I'I I
15. doorsnede van een laat-
I.
Middeleeuwse wal bij Klein Oosterhout. aan beide zijden is een sloot te zien. duidelijk is ook de plaggenopbouw van het onderste deel. later is de wal geslecht en bedekt geraakt met een akkerlaag van 40-70 cm. dikte (grijs). schaal 1:25.
J
gezaaid of elzen gezet. Ook meidoorn en sleedoorn waren geliefd om de ondoordringbaarheid te vergroten. Om een grondige afsluiting te verkrijgen vlochten de boeren de takken van deze struiken wel door elkaar, zodat er geen enkele koe of zelfs geen enkel schaap meer door kon. Gaten in de heg werden opgevuld met houten staken waartussen vlechtwerk werd aangebracht. Het hakhout op de wal werd, zoals boven reeds vermeld, om de zeven j aar gekapt ("gehouwen" of "gebost"). De kleine takken werden tot musterd, mutsaard (brandhout) gemaakt en de grotere dienden bv. voor schelfhout ("slieten" om hooi op te tassen op de zolder boven de koeien). De schors van de eiken kon men loskloppen en dan gebruiken voor de leerlooierij. Door het om de zeven jaar kappen werden de typische heggeplanten bevoordeeld. Zij konden in de schaduwrijke periode de concurrentie met de planten van het open veld winnen, terwijl ook de echte bosplanten geen kans kregen. opgegraven wallen Zowel bij de opgravingen an de Goorstraat als bij Klein Oosterhout werden meerdere keren doorsneden van een perceelswal
gezien en op tekening en foto vastgelegd. De afbeelding hiernaast geeft een dergelijke doorsnede. De wal heeft een breedte van ongeveer vier meter. Aan weerszijden loopt een slootje of greppel. Naast een rol bij de waterafvoer hadden deze ook de functie van barrière voor de wat grotere dieren. Deze konden zich dan niet zo gemakkelijk tegoed doen aan het malse blad van de struiken op de wal. In de wal zijn nog de restanten zichtbaar van plaggen en grotere brokken grond waarmee de wal was opgebouwd. Later werd deze wal geslecht en raakte bedekt met een akkerlaag van ongeveer 70 cm dikte. de oudste akkers Het oudste cultuurland van een dorp bestond meestal uit akkers zonder wallen. Alleen rondom het gehele complex
-
de
dorpsakker - lag een grote wal. Binnen de dorpsakker, de vruchtbaarste grond van het dorp, zouden wallen te veel plaats innemen. Waarschijnlijk was zo'n dorpsakker ontstaan door het aaneengroeien van een groot aantal kleine akkertjes, omgeven door wallen. Die wallen rondom de individuele percelen zullen op een gegeven moment opge-
15
16. kaart van Oosterhout uit 1868 ten noordoosten van de kern van Oosterhout ligt een open akkergebied. dit is de oude dorpsakker.
ruimd zijn. Maar ontginningen op de heide waren altijd voorzien van een wal. In de 14e/15e eeuw ging men deze ontgonnen stukken grond met de naam Heining aanduiden. wallen nu zeldzaam De wallen hielden het eeuwenlang uit. Pas in de 1ge en nog meer in de 20e eeuw gingen de boeren er toe over om de wallen te slechten. Ze namen immers ruimte in beslag en ontnamen de planten licht. Ook vroor het op de omsloten stukken grond eerder dan in het open veld (stilstaande koude lucht zakt eerder naar beneden dan lucht die beweegt). Maar de wallen zorgden er ook voor dat er geen verstuivingen optraden. Na het verdwijnen van de wallen kwamen er in het voorjaar als de grond geëgd was, geregeld zandverstuivingen voor (bv. nog na WO 11 bij Den Hout). Ook zorgden de vogels in de heggen voor een natuurlijke bestrijding van de insekten. Tussen de omsloten akkers kwamen echter toch nog veel meer vliegen en dazen voor dan in de open poldergebieden.
16 ouderdom en soorten De ouderdom van de wallen kan men soms te weten komen als bekend is wanneer een akker ontgonnen werd. Ook de vegetatie kan een indicatie zijn voor de ouderdom. In Engeland is een methode ontwikkeld om uit het aantal verschillende boom- en struiksoorten de leeftijd van de wal te schatten. Voor elke soort per 27 meter wallengte rekent men een eeuw. Dus als er in een wal 4 soorten voorkomen zou deze 4 eeuwen oud zijn.
I'
I1
I
I
Welke planten en struiken groeien er op de wallen?
I !
I
De boomsoorten bestaan vooral uit eik, berk, lijsterbes, vuilboom, vlier, es, esp,
meidoorn,.sleedoorn en op de wat nattere 17. rechts: vuilboom of spork. ongeschikt als geriejhout. kleine takjes werden door schoenmakers gebruikt als spijkertjes (peggen). onder: lelietje van dalen.
Mooie oude wallen in Oosterhout zijn er niet zo veel meer. Langs de Vekenstraat ligt er nog een, waarvan echter meer dan de helft recent gesneuveld is voor de aanleg van de Lage Molenpolderweg. Aan de Hoevestraat, richting Dorst, ligt nog een zeer grote wal ter hoogte van het stuifzandgebied aldaar. Die wal heeft ongetwijfeld een functie gehad in het bedwingen van het oprukkende stuifzand. Zeer fraaie wallen treft men in de omgeving van Oosterhout dan nog aan langs de Meerberg (op de grens van de Vucht en de Vrachelse Heide) en langs de Galgestraat onder Teteringen, aan de zuidkant van het Cadettenkamp.
gronden els. Tussen de struiken groeien klimplanten als kamperfoelie, hop en klimop en hier en daar bitterzoet. Op de bomen vinden we Salomonszegel, Koekoeksbloem, Eikvaren, Gouwe, Valse salie en op rijkere grond Bosanemoon en Vogelmelk. Bramen komen ook veel voor.
18 boven: bosanemoon. rechts: de salomonszegel komt alleen voor in oude wallen.
17 hoe heten de heiningen? Veel heiningen in Oosterhout werden genoemd naar de ontginner. We beschikken over tientallen namen van heiningen uit Oosterhout. De oudste vermelding is "die heininghe van Oosterhout" uit 1334. Misschien wordt met deze aanduiding de heining om de dorpsakker van Oosterhout bedoeld. Naar personenlontginners genoemd zijn: Agnietenheining, Claes Aelbrechtsheining, Bleringsheining, Haexheining, Buyssenheining, Enghelsheining, Meeusheining en nog vele tientallen meer. De meeste vermeldingen van heiningen komen uit een cijnsboek (grondbelasting) uit 1435. (Voor genealogen is dit natuurlijk interessant materiaal omdat ze er hun voorouders mee op het spoor kunnen komen.) Ook werden ~einingen wel genoemd naar het verbouwde gewas, zoals we zien bij de Boekweitheining of naar de aanwezige wilde planten: de Pootheining (wilgenpoten) en Buntheining. Namen als Grote Heining, de Oude Heining, de Lange Heining, de Nieuwe Heining en de Hoge Heining spreken voor zich. De Scheelheining zal waarschijnlijk een kromme wal hebben gehad. De Groene Heining zal genoemd zijn naar de groene bomen en struiken en de Zandheining naar de zandige bodem ter plekke. Niet zo duidelijk is de Koeheining. Was dit een heining waar koeien konden grazen? Ook de woorden kamp en hof geven percelen aan met een wal eromheen.
In Middeleeuws Oosterhout vinden we de Leverkamp en de Hunkamp, beide bijzonder interessante namen. Leverkamp kan slaan op een kamp = omsloten perceel bij een grafheuvel en "hun" wijst in veldnamen vaak op archeologisch interessante plaatsen (denk aan hunebed). De Hunkamp lag iets ten noorden van de Markt. landbezit Door de archeologische bronnen aan te vullen met kennis uit oude teksten, zoals naamgegevens, moet het in de toekomst mogelijk zijn grote delen van de sluiers waaronder het landschapgebruik in de Middeleeuwen schuilgaat op te lichten. Omvangrijke delen van het middeleeuwse landbezit waren in handen van de koning, de edelen en de kerk. In Oosterhout waren bijvoorbeeld veel eigendommen van het klooster van Thom. De verhoudingen in de samenleving hadden een feodaal karakter. Dit hield in dat de grondbezitters ook beschikten over arbeidskrachten. De boeren hadden in ruil voor bescherming allerlei verplichtingen ten opzichte van de landheer. Op hun beurt waren de edelen weer gebonden aan de koning of de hogere adel. Op die manier was er een hele hiërarchie van afhankelijke relaties in de middeleeuwse maatschappij. Een belangrijk overblijfsel uit deze feodale tijd is de ruïne van kasteel Strijen, beter bekend als de Slotbosse toren.
19. voorbeeld
van veldnamen
het noorden van de gemeente.
in
18 3.
KASTEEL STRlJEN, ARCHEOLOGIE EN mSTORIE.
In september 1994 deed zich de gelegenheid voor om door een klein bodemonderzoek uit te voeren meer gegevens over de omgrachting van kasteel Strijen op tafel te krijgen. Op dat moment werd begonnen met de herinrichting van het terrein dat het overblijfsel van Strijen, het monument de "Slotbosse toren" omgeeft. één of meer grachten ? Teksten en afbeeldingen spreken elkaar vaak tegen als het gaat over het aantal en de vorm van de grachten. Op de prent van Santvoort uit 1656 is de ruïne omgeven door één ongeveer 50 meter brede gracht. Verschillende archiefstukken maken evenwel melding van meerdere, soms wel "drie dubbele" grachten.
20. kasteel Strijen in ruïneuze toestand vanuit het noorden gezien. prent van Santvoort uit 1656.
Door het graven van vier putten in de vorm van smalle sleuven haaks op de veronderstelde grachten en wallen werd geprobeerd het verdedigingsstelsel in kaart te brengen. Als alle aanknopingspunten op een rijtje worden gezet, waarbij voortgebouwd wordt op eerder archeologisch, bouwhistorisch en archief-onderzoek, ontstaat het beeld van een hoofdburcht met een voorburcht (samen ongeveer 50 x 80 meter), die omgeven zijn door twee grachten en twee wallen. De grachten hebben zware kademuren met een dikte uiteenlopend van 70 tot 100 cm. Om de binnengracht met een breedte die wisselt van 8 tot 20 meter loopt een van grijze klei opgeworpen wal. Deze meet aan de basis ongeveer 6 meter en ligt tegen de kademuren aan. Buiten de tweede gracht van 7 tot 11 meter breed bevindt zich een tweede wal. Dit stelsel heeft in totaal een grootte van om en bij 120 x 160 meter. Opvallend is dat bij het graafwerk vrijwel
alleen stenen met de maat 26 x 13 x 6.5 cm werden gevonden. Buiten dit verdedigingswerk lag, zeker in het zuiden en het oosten, nog een stelsel van twee omstreeks 5 meter brede sloten, waartussen weer ruimte voor wallen of singels
19
-------------~-----------------------_.. ------------------------------------------------------------------------------------------------ i
poort?
\I
put
1
-----..-----,--------------..---------..---.. ----
---..---.. ---'--i ie.~_. ----
---,----
---~--------------------------eh t : d twee e gra - __ _ - - - - ---put,; ~
1
3
-ó C-:J_ _
_
-
------------------------------------- ~-----------------------------------
:...<;:Oe:'!"---
~ -------------------
21. reconstructie van het verdedigingsstelsel van Strijen volgens de huidige inzichten gezien vanuit het zuiden. zwart is het restant de Slotbosse toren.
de ouderdom was. In de zuidoosthoek kon men dit omringende systeem betreden door een toegang vanaf de voormalige Hoofseweg, de "weg naar het hof' . Opmerkelijk is dat de oost- en de zuidzijde, behalve wat stenen en kalkresten, nagenoeg geen vondsten opleverden.Van de grachtbodem aan de westzijde werd 14e tot 17e eeuws gebroken aardewerk geborgen. Het betreft vooral grijs en rood gedraaid vaatwerk en steengoed.
Over de vorm en de aard van dit rechthoekige waterkasteel is door het onderzoek een behoorlijk inZicht ontstaan. De vraag die evenwel blijft is of het al in 1288 is aangelegd. In een oorkonde (1326) wordt namelijk vermeld dat met de bouW in dat jaar werd begonnen. Het steenformaat wijst, hoewel men daar voorzichtig mee moet zijn eerder op een aaweg in de 14e eeuw. De vondsten van de
---
20 Van imposant kasteel naar beschermde ruïne
22. drinkkan van steengoed gemaakt in Siegburg, Duitsland, I5e eeuw. zogenaamd Jacoba kannetje. gevonden bij de opgraving in 1994 op de bodem van de 2e gracht aan de westzijde van Strijen (put 1). h. 25 cm.
grachtbodem aan de westzijde zijn hiennee in overeenstemming. Voor een vroegere datum zou kunnen pleiten dat dit omgrachtingstype al aan het eind van de Be eeuw, of iets eerder, in ons land werd aangelegd. Zowel de dubbele gracht rond een hoofdburcht met een voorburcht als de afmetingen van Strijen vinden we terug in bijvoorbeeld de Nuwendoom en de Nieuwburg bij Alkmaar. Beide zijn als dwangburcht omstreeks 1290 door de Hollandse graaf Floris V gebouwd. Met een bouw in de late Be eeuw moet zeker rekening gehouden worden als we bedenken dat de mogelijke bouwheren allemaal sterke politieke en familie-bindingen met Holland hadden, waar dit type toen in de mode was. Bovendien lag kasteel Strijen gedeeltelijk in het graafschap Holland, namelijk precies op de grens met het Hertogdom Brabant. Nader onderzoek, zoals van het aardewerk dat bij eerder graven tevoorschijn kwam, zal hier nog het nodige over kunnen zeggen. Behalve deze archeologische gegevens is er veel meer bekend over het kasteel en zijn bewoners. Ook van de sloop hebben we soms nauwkeurige verslagen.
Op 4 juli 1753 blies een enonne explosie een groot deel van de toren van Strijen weg, waardoor nog slechts een torenrestant van deze machtige toren bleef staan. Johan Stolk, inspecteur en architect der domeinen, probeerde met het opblazen van de toren verder instortingsgevaar te voorkomen. Hij kreeg deze opdracht namelijk van de overheid, omdat omstreeks 1750 een gedeelte van de toren was ingestort. Daarbij concludeerde men dat de stenen geschikt zijn voor het "maken van de Zeewerken aen de Moerdijck ende Willemstad". Paradoxaal genoeg markeert deze explosie een keerpunt in de geschiedenis van het Kasteel van Strijen, want in november 1757 worden de eerste reparaties aan het torenrestant uit gevoerd en geniet de toren verder bescherming. Na de reparaties werd het resultaat vereeuwigd op papier: op een tekening uit 1762 had de toren bijna de vonn zoals wij die vandaag de dag kennen. Het torenrestant is nu vooral bekend onder de naam "de Slotbosse Toren", genoemd naar het bos dat de ruïne vroeger omringde.
Ontstaansgeschiedenis Als vennoedelijk bouwjaar voor het kasteel van Strijen wordt 1288 aangenomen. In dat jaar koopt Willem IV van Strijen een stuk grond precies op de grens tussen het graafschap Holland en het hertogdom Brabant. Willem IV van Strijen geeft Willem van Wichvliet de opdracht het kasteel zo te bouwen, dat een deel van het kasteel (de voorburcht) in het graafschap Holland en een deel (de hoofdburcht) in het hertogdom Brabant ligt. In een oorkonde wordt deze landscheiding genoemd: "Getuigenis van Willem van Wichvliet omtrent de landscheiding tusschen Brabant en Holland. Den 1. October 1326. Allen den ghenen, die desen brief zullen zien, jof horen lesen, make ic cond Willem van Wichvliet, Ridder, dat ic was Knape des
21 Heren van Striene, eer bi ye tynmarde toit Oisterhout, ende dat bi mi dair maken dede van sinen weghen een bouhuys, dat l' eerste huys was, dat bi daer ye ghecreech, ende dat huys stont binnen der heyninghe, ende al 't land, dat binnen der heyningen lach, dat helt men over 't land van Bredae, ende die strate buter heyninghe, ende dat buten der heyninghe lach, dat helt men over 't land van Holland, ende dat plach die Here van Striene te brukene di bede, die bi dede an die van den Berghe.
23. spaarpot 15e eeuw. aangetroffen op de grachtbodem in put 4 aan de oostzijde van Strijen. h. 9.5 cm
In de jaren na 1288 wordt er druk gebouwd. Het kasteel omvat in de eerste fase in ieder geval een toren, een zaal en een kapel. Willems schoonzoon, Nicolaas 111van Putten, breidde het kasteel op de bestaande funderingen verder uit. Deze Nicolaas 111van Putten was na zijn huwelijk met Aleid van Strijen een machtig man. Hij was nu Heer van Putten en Strijen. Het fenomeen om door middel van een uitgekiende huwelijkspolitiek grotere machtsconcentraties te vormen, was in de middeleeuwen een normaal verschijnsel. Het verschafte grondgebied en daardoor aanzien en macht.