Normen Erkenningsregeling Concept versie 31 augustus 2015, ter bespreking tijdens dialoogsessies september 2015
1. Introductie De normen voor de erkenningsregeling zijn ontwikkeld in het kader van de inrichting van het validatiestelsel. Een korte geschiedenis van de aanloop. In 2011 sloten de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) en het Kabinet het convenant ‘Ruimte voor Geven’. Dit was een voortvloeisel van de wens van de filantropische organisaties tot sectorvorming en kwaliteitsverbetering. In het kader van het convenant heeft de SBF in 2012/2013 besloten om een validatiestelsel vorm te geven. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn het borgen van het publieksvertrouwen en het verhogen van de effectiviteit en resultaatgerichtheid van de filantropische sector. In 2014 heeft het CBF een bijdrage geleverd aan de gedachtevorming rond een nieuw toezichtstelsel in de vorm van het rapport ‘Toekomst Toezicht Filantropie’. De sector zelf heeft bij het opstellen van het rapport belangrijke input geleverd. Op 17 oktober 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van het validatiestelsel. Hierbij heeft hij aangegeven dat de filantropische sector zelf normen moet aandragen die vervolgens algemeen verbindend verklaard zullen worden. Een essentieel onderdeel van het nieuwe normenstelsel is dat er wordt gewerkt aan ontstapeling van regels. Er wordt gestreefd naar een positief en stimulerend stelsel met meer mogelijkheden tot het laten zien wat organisaties doen. Als leidraad voor deze notitie is een drietal vragen gehanteerd: 1. Wat wil de sector bereiken met het normenstelsel? 2. Wie wil de sector bereiken? 3. Hoe kan het normenstelsel worden vormgegeven om dit te bereiken? Om op deze vragen antwoord te geven heeft de notitie de volgende opzet. Allereerst is er een visie op toezicht bepaald. Daarna worden de scope en werkingssfeer van het normenstelsel uiteengezet. Op basis van de visie en de scope is een model voor het normenstelsel uitgewerkt, dat vervolgens wordt uitgewerkt naar een framework voor normen. In hoofdstuk 7 is een eerste voorstel voor de concrete invulling van de gedifferentieerde normen opgenomen.
2. Breedte van normen en toezicht De normen voor de nieuwe erkenningsregeling, conform de uitgangspunten, waarden en principes voor de filantropie, gaan uit van een brede opvatting van filantropie. Ze hebben niet alleen betrekking op middelen en bestedingen, maar evenzeer op de projecten, de effecten en de maatschappelijke impact. Dat geldt ook voor de manier waarop het toezicht op de normen zal worden ingericht. Op dit moment wordt er nog een tamelijk smalle opvatting van toezicht gehanteerd. Het toezicht richt zich nu vooral op input en activiteiten van filantropische organisaties. Er wordt daarmee vooral gekeken naar de organisatie, maar er is relatief weinig aandacht voor de gever en de begunstigde. Er is behoefte in de sector aan een brede vorm van toezicht; dit blijkt uit de in 2014 door het CBF gehouden brede dialoogsessies. Vanuit een brede opvatting van toezicht wordt niet alleen gekeken naar de input en de activiteiten van een organisatie, maar ook naar doelmatigheid, rechtmatigheid en effectiviteit van een instelling. Er dient gekeken te worden of de uiteindelijke maatschappelijke 2
resultaten die een organisatie bereikt, overeenkomen met de beoogde missie van een organisatie en de daaruit afgeleide doelstellingen. De brede opvatting van toezicht omvat de volledige filantropische ‘keten’: gever, organisatie en begunstigde. Gezien het draagvlak binnen de sector en de maatschappij voor breed toezicht is het wenselijk dat het normenstelsel hierbij aansluit. Vandaar de manier waarop dit nieuwe normenstelsel is opgezet, en die in deze notitie toegelicht wordt.
3. Scope van het stelsel 3.1 Huidige normen Op dit moment zijn er verschillende normen, verantwoordingswijzen en controlestelsels voor fondsenwervende instellingen. Deze zijn er in de vorm van keurmerken, gedragscodes, de ANBIvereisten, principes, etc. In bijlage 1 is een (niet uitputtend) overzicht opgenomen van de belangrijkste huidige stelsels. Ze zijn bij de ontwikkeling van de normen als input meegenomen. Deze verschillende normen en codes hebben als input gediend voor het normenstelsel, alsmede de dialoogsessies die met belanghebbenden van de sector zijn gehouden. In afbeelding 1 is deze werkwijze grafisch weergegeven.
Afbeelding 1: Input voor het normenstelsel Deze huidige stelsels zijn gebaseerd op goede en vergelijkbare uitgangspunten. Binnen de stelsels worden echter verschillende termen en woorden gebruikt. Op een aantal aspecten bestaan inhoudelijke verschillen, maar op veel aspecten is er overeenstemming. Tevens zijn dit al bekende stelsels waarmee de nodige ervaring is opgedaan binnen de sector. Aan deze stelsels voorbijgaan zou om deze redenen dan ook geen goed idee zijn. Om een solide uitgangspunt voor een nieuw normenstelsel te creëren, is het raadzaam geacht om op de bestaande stelsels verder te bouwen en om de ideeën van deze stelsels waar mogelijk te combineren, waarbij ervoor gewaakt is dat het normenstelsel niet te complex en uitgebreid zou worden.
3
3.2 Werkingssfeer Het uitgangspunt van de werkingssfeer van het validatiestelsel is het publieksvertrouwen, in de brede zin van het woord. De groep van organisaties waar het stelsel voor bedoeld is - de primaire groep die drager moet zijn van het stelsel - kenmerkt zich doordat deze groep een beroep doet op financiële steun van het publiek. Dit is ook de groep voor wie, naar verwachting, het stelsel Algemeen Verbindend zal worden verklaard. De term 'publiek' wordt breed opgevat en bevat zowel individuen als bedrijven. Een brede groep filantropische organisaties wordt daarnaast uitgenodigd om aan het stelsel mee te doen. Over het stelsel wordt niet in de gebiedende sfeer, maar in de uitnodigende sfeer gecommuniceerd. De gedachte is om een erkenningsregeling met register in te stellen met een eenduidige set normen. Een erkenningsregeling past beter bij de ambities van het validatiestelsel dan een keurmerk. Een Algemeen Verbindend Verklaring is geen voorwaarde voor het stelsel: dat moet ook zonder de AVV kunnen functioneren. Gezien de diversiteit van de verschillende spelers binnen de sector is het niet te verwachten dat zij allemaal tegelijk aansluiten. Er zal sprake zijn van een gefaseerde invoering. 3.3 AVV en vrijwillige werking De hierboven besproken brede scope betekent dat er een grote hoeveelheid kleine instellingen binnen de werkingssfeer van het normenstelsel zal vallen. Het voorstel is, om kleine instellingen met een som der baten van 0 - 100.000€ niet onder de Algemeen Verbindend Verklaring te laten vallen (daar vallen deze organisaties onder de bagatelregeling). Dat wil zeggen dat bij de AVV organisaties die gedurende een periode van drie aaneengesloten voorgaande jaren minder totale inkomsten hebben gehad dan gemiddeld 100.000 euro per jaar onder de bagatelregeling vallen. Vrijwillig deelnemende kleine organisaties kunnen zich echter wel laten erkennen.
4. Framework Het framework van de normen dat voortkomt uit de gesprekken in de sector en met wetenschappers, bestaat uit verschillende categorieën. Voor een aantal van de hoofdcategorieën is een uitsplitsing naar deelcategorieën gemaakt. Het framework ziet er als volgt uit:
4
Afbeelding 2: Framework voor het normenstelsel Dit framework is enthousiast ontvangen bij het brede sectoroverleg en in de vorig jaar gehouden brede dialoogsessies met de sector. Vanwege het draagvlak bij organisaties uit de sector is gekozen om de normen dan ook te presenteren volgens dit model.
5. Normenstelsel In de voorgaande hoofdstukken is een aantal uitgangspunten voor een nieuw normenstelsel geformuleerd. Het normenstelsel moet een brede vorm van toezicht faciliteren, en de inzichten en ervaringen uit de huidige stelsels moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Belangrijk om te noemen is dat de SBF Code Goed Bestuur als één van de voedingsbronnen is gebruikt, conform de door SBF branchepartners goedgekeurde notitie ‘Hoofdlijnen validatiestelsel’ waarin de architectuur van het stelsel beschreven staat. De vier pijlers van de code zijn als volgt: 1. Besturen 2. Toezicht houden 3. Verantwoorden 4. Omgaan met belanghebbenden Deze pijlers hebben een logische plek gevonden in het normenstelsel. De onderdelen uit de code 'Besturen' en 'Toezicht houden' zijn gegroepeerd onder de kop 'Governance' en ook met 'Verantwoorden' en 'Omgaan met belanghebbenden' is in de normen terdege rekening gehouden. Dit laatste wordt in hoofdstuk 7 duidelijk waar de verschillende normen per categorie zijn uitgewerkt. Naast de SBF Code Goed Bestuur zijn, zoals reeds gezegd voor de volledigheid ook andere gedragscodes (zoals die van Partos) en andere bestaande normenstelsels en keurmerken (waaronder de SBF Keurmerkcriteria) bij het formuleren van het normenstelsel gebruikt. In afbeelding 1 in hoofdstuk 3 is dit weergeven. Om het de toezichthouder mogelijk te maken in de breedte toezicht te houden, zijn de normen vormgegeven conform het in afbeelding 2 weergegeven framework. De vijf schakels van het framework geven het filantropisch proces op herkenbare wijze weer en beslaan de volledige filantropische ‘keten’. Het proces begint vanuit een maatschappelijke waarde of met een missie. Voor het behalen van deze missie zullen donateurs geld geven. Om de missie te bereiken zijn middelen nodig. Middelen bestaan in de vorm van tijd, geld, expertise, netwerken, etc. Met deze middelen worden activiteiten verricht en ideeën geïmplementeerd om de missie te bereiken. Dit levert resultaten op. De vraag die hierbij gesteld kan worden is of de middelen uiteindelijk ook doelmatig en rechtmatig zijn ingezet. Wat het toezicht op maatschappelijke impact betreft: hierbij wordt er niet alleen naar de resultaten voor de begunstigden gekeken, maar worden ook de effecten op de omgeving van de begunstigden betrokken. De maatschappelijke resultaten die een organisatie boekt, dienen aan te sluiten bij de missie of maatschappelijke waarde die in beginsel wordt nagestreefd. Een belangrijke vraag hierbij is, of de ontvangen middelen uiteindelijk ook doeltreffend, oftewel effectief (in het kader van de missie), zijn ingezet. Dit volledige proces wordt door de instelling beheerst door middel van de governance. Dankzij governance waarborgt een instelling dat ze bij elke schakel en over het hele proces ‘in control’ is. Het is van groot belang, in het kader van transparantie, dat er verantwoording aan de belanghebbenden wordt afgelegd over het hele proces en de governance. 5
Dit heeft geleid tot het volgende voorstel voor een achtdeling van normen waaraan een organisatie getoetst kan worden:, a) missie/maatschappelijke waarde, b) middelen, c) activiteiten/organisatie, d) resultaten, e) maatschappelijke impact, f) governance, g) verantwoording en h) belanghebbenden.
6. Invulling van het normenstelsel 6.1 Differentiatie naar grootte Binnen het validatiestelsel is gekozen voor een gedifferentieerde norm, zoals voorgesteld is in het rapport ‘Toekomst Toezicht Filantropie’ en ook al eerder werd uitgewerkt in SBF-verband. Hieronder in afbeelding 3 is de differentiatie naar grootte weergegeven. De aantallen onder de categorieën A tot en met D zijn een schatting van de hoeveelheid instellingen per categorie. Deze aantallen zijn een schatting gebaseerd op de ervaring van het CBF en gegevens van de Kennisbank Filantropie. Organisaties met totale baten minder dan 100.000 euro behoren tot categorie A en vallen bij Algemeen Verbindend Verklaring onder de bagatelregeling, maar kunnen zich wel vrijwillig laten erkennen. Organisaties met totale baten van minstens 100.000 euro, maar minder dan 500.000 euro behoren tot categorie B. De grens voor categorie C is tot twee miljoen euro en alles daarboven valt onder categorie D. In tabel 1 zijn nog meer mogelijke kenmerken van deze differentiatie opgenomen. Bij grootte zijn ook het aantal werknemers in fte en het aantal structurele vrijwilligers opgenomen. Deze andere kenmerken zijn ter indicatie.
Afbeelding 3: Differentiatie binnen het validatiestelsel
In de onderstaande tabel zijn de verschillende categorieën kort toegelicht met enkele mogelijke kenmerken.
6
Tabel 1: Differentiatie naar grootte A Grootte < € 100.000 Kenmerken 0 tot 2 fte ter indicatie Enkele vrijwilligers Eenvoudige governance
B < € 500.000 3 tot 5 fte ± 50 vrijwilligers Bestuur met 1 directeur
C D < € 2.000.000 ≥ € 2.000.000 6 tot 14 fte ≥ 15 fte 50-200 vrijwilligers > 200 vrijwilligers Bestuur met directeur Duidelijke en MT functiescheiding
Enkelvoudige doelstelling
Enkelvoudige doelstelling
Doelstelling met meer activiteiten
Meer doelstellingen
Fondsenwerving in eigen kring
Lokale fondsenwerving
Beperkte anonieme fondsenwerving
Anonieme fondsenwerving
De praktijk leert dat deze vier categorieën soms de verschillende levensfases van een organisatie typeren. Elke categorie laat specifieke groei-elementen zien waar de organisatie tijdig op moet inspelen. Vaak is het zo dat als een organisatie intern niet de juiste aanpassingen maakt voor de overgang naar de volgende categorie dit grote risico’s met zich meebrengt. Het is o.a. de bedoeling dat het nieuwe stelsel organisaties helpt om aanpassingen te maken die de groei goed ondersteunen. Anders kunnen er onafgedekte risico’s ontstaan. Enkele voorbeelden zijn het ontstaan van fraudemogelijkheden, onjuist handelen en verkeerde strategische beslissingen. Deze differentiatie houdt in dat er voor de verschillende categorieën verschillende normen worden gehanteerd. Van kleinere organisaties kan en zal minder worden verwacht dan van grotere organisaties. Dit zal ertoe leiden dat groeiende organisaties aan meer normen zullen moeten voldoen naarmate zij complexer en (financieel) omvangrijker worden. Het aldus vormgegeven normenstelsel wil bevorderen dat groeiende organisaties door de gehanteerde normen en aandachtspunten klaar zijn voor de uitdagingen die spelen bij de transitie naar de volgende categorie. De normen zullen hierin moeten voorzien; van relatief weinig en eenvoudige normen en bespreekpunten voor categorie A, tot verscheidene uitgebreide en diepgaande normen en bespreekpunten voor categorie D. De toezichthouder kan bij deze opzet bij groeiende organisaties een belangrijke begeleidende en stimulerende functie vervullen, die wordt bevorderd door het normenstelsel aldus vorm te geven. Een risico van differentiatie is dat organisaties in hokjes geplaatst worden en dat er te weinig aandacht is voor de individuele aspecten van een organisatie. Om dit te ondervangen zal de toezichthouder flexibel met de categorieën omgaan. Een organisatie die onder categorie B valt zou als zij dat wenst ook al aan enkele vereisten van categorie C getoetst kunnen worden. Dit om individuele kenmerken te erkennen en om kwaliteitsverbetering te stimuleren. Naar buiten toe is een organisatie erkend, maar de normen waaraan een organisatie wordt getoetst zullen verschillen per grootte. 6.2 Lastenverlichting en ontdubbeling Momenteel zijn er al veel partijen die bijdragen aan het goed functioneren van goededoelenorganisaties. Enkele voorbeelden van deze partijen zijn administrateurs, accountants, wervingsbureaus en brancheorganisaties. Vanuit kostenperspectief en de door de sector gewenste vermindering van de administratieve lasten wordt onderzocht in welke mate er samenwerking met deze partijen gezocht kan worden. Dit kan potentieel gekoppeld worden aan de differentiatie. Zo is er bijvoorbeeld de Governance Code Cultuur waarin al aspecten van het normenstelsel zijn opgenomen. Een ontdubbeling tussen deze code en het normenstelsel zal de lasten voor culturele organisaties op specifieke punten kunnen verlichten. Voor zowel de horizontale als verticale differentiatie bestaan partijen waarmee ontdubbeling gezocht kan worden. Deze potentiële 7
ontdubbeling wordt verder in kaart gebracht. Binnen het normenstelsel zal hier rekening mee worden gehouden om zo de lasten voor de filantropische organisaties zo laag mogelijk te houden. 6.3 Dynamisch normenstelsel Bij de voorgestelde normcategorieën heeft de toezichthouder een reflectieve en signalerende rol. Vanuit deze rol kan de toezichthouder belangrijke gesignaleerde aandachtspunten aankaarten bij de normsteller. Op deze punten dient extra toezicht gehouden te worden. De normsteller kan hierop inspelen door periodiek, bijvoorbeeld iedere drie jaar, de normen aan deze signalen aan te passen. Hierbij is de differentiatie ook belangrijk, omdat bij organisaties van verschillende groottes ook verschillende zaken zullen spelen. Om het normenstelsel overzichtelijk en administratief beperkt te houden zal het stelsel dynamisch worden ingericht. Enerzijds kan er gekeken worden aan welke nieuwe normen behoefte is; anderzijds kan gekeken worden welke normen niet meer noodzakelijk zijn. Nieuwe normen kunnen dan periodiek worden toegevoegd en verouderde normen zullen verdwijnen. Deze periodieke evaluatie zal zorgen voor een dynamisch en up-to-date normenstelsel.
8
7. Voorstel voor normen Binnen de verschillende categorieën is een onderscheid gemaakt tussen binair te toetsen 'normen' of ‘eisen’ en ‘bespreekpunten'. Aan de vetgedrukte normen dient een organisatie in elk geval te voldoen om in aanmerking te komen voor een erkenning, de andere bepalingen zijn bespreekpunten, die zich minder goed laten vaststellen door eenvoudige indicatoren.
7.1 Categorie A Per aspect van het framework zijn normen opgesteld. Vetgedrukt zijn de verplichte normen. De enkele aandachtspunten hebben o.a. betrekking op de resultaten van de organisatie, op de manier van fondsenwerving en op de verantwoording van de bestedingen. Missie/maatschappelijke waarde Missie o De activiteiten van de organisatie zijn gericht op het realiseren van de statutair bepaalde doelstelling(en). o De organisatie heeft met het geheel van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk. Middelen Fondsenwerving o De organisatie stelt vast welke fondsenwervingsmethode(n) zij hanteert. o De organisatie maakt alleen gebruik van maatschappelijk geaccepteerde fondsenwervingsmethoden. o De organisatie is zorgvuldig bij het inschakelen van derden voor werving van financiële middelen. o De organisatie stelt gegevens uit donateursbestanden niet zonder toestemming van donateurs beschikbaar aan derden. Vrijwilligers o De organisatie stelt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de vrijwilligers vast. Activiteiten/organisatie Strategie & beleid o De organisatie heeft een actueel beleidsplan. Beheer van financiële middelen o De organisatie stelt vast hoeveel vermogen wordt aangehouden en licht de hoogte daarvan toe. o De organisatie houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor het realiseren van de doelstelling.
Bestedingen
9
o
De organisatie stelt vast wat de verhouding is tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding en licht de hoogte daarvan toe. De verhouding dient redelijk te zijn.
Doelrealisatie Resultaten o De activiteiten van de organisatie dragen bij aan het realiseren van de doelstelling(en) en de organisatie geeft hier een toelichting op. Governance Bestuurders o Er is sprake van gescheiden vermogen. De bestuurders of beleidsbepalers van de organisatie mogen niet over het vermogen van de organisatie beschikken, alsof het hun eigen vermogen is. o Bestuurders en beleidsbepalers vermijden elke vorm en schijn van belangenverstrengeling die de uitoefening van hun taak kan beïnvloeden. o Het bestuur betrekt zo nodig (inhoudelijke en financiële) kennis om de organisatie aan te sturen en de doelstelling(en) te bereiken. Bezoldigingsbeleid o De beloning van bestuurders is beperkt tot een onkostenvergoeding of minimale vacatiegelden. De hoogte hiervan wordt schriftelijk vastgelegd. Verantwoording Jaarverslaggeving o Er zijn actuele jaarcijfers beschikbaar (minimaal een balans en een staat van baten en lasten), die door een kascommissie of een andere onafhankelijke instantie zijn gecontroleerd. o De jaarcijfers dienen te zijn ingericht overeenkomstig de Richtlijn C1 – kleine organisaties zonder winststreven of de RJ640 of de RJ650.
Informatievoorziening o De organisatie maakt via de eigen website of via een andere voor het publiek toegankelijke website de volgende informatie openbaar: de gehanteerde fondsenwervingsmethode(n); de verhouding tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding (plus toelichting); het vermogen dat wordt aangehouden (plus toelichting); het actuele beleidsplan; de actuele jaarcijfers. o
De organisatie maakt tevens de antwoorden op de volgende vragen openbaar: wat zijn de beoogde resultaten van de organisatie; welke programma’s en/of projecten ontplooit de organisatie om het (meerjaren)beleid te realiseren, oftewel welke strategie kiest de organisatie; welke capaciteiten en competenties zijn nodig voor het realiseren van de beleidsdoelen en beschikt de organisatie hierover; hoe kan de organisatie bepalen of zij resultaat boekt (aan de hand van 10
welke indicatoren e.d.) en op welke wijze wil de organisatie de behaalde resultaten monitoren dan wel aan prestatiemeting doen; wat heeft de organisatie in het afgelopen boekjaar wel en wat heeft zij niet bereikt in het licht van het (meerjaren)beleid. Belanghebbenden Feedback o De organisatie staat open voor ideeën, opmerkingen, wensen en klachten van belanghebbenden en derden.
11
Bijlage bij normen categorie A Hieronder worden de ANBI-eisen weergegeven die niet dan wel niet volledig in de normen van de erkenningsregeling (vetgedrukt) voor categorie A zijn opgenomen. Als een organisatie aan de normen van de erkenningsregeling en de onderstaande ANBI eisen voldoet, kan de ANBI worden aangevraagd. Uw instelling zet zich voor minstens 90% in voor het algemeen belang. Dit is de 90%-eis. Uw instelling en de mensen die rechtstreeks bij uw instelling betrokken zijn, voldoen aan de integriteitseisen. Uw instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk van de instelling. Daarom moet het eigen vermogen beperkt blijven. Uw instelling heeft een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Geld dat overblijft na opheffing van uw instelling, wordt besteed aan een ANBI met een soortgelijk doel. Uw instelling publiceert de volgende gegevens op een internetsite: o de naam van de instelling Is de instelling bij het publiek bekend onder een andere naam dan die in de statuten staat? Publiceer dan beide namen. o het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer)/fiscaal nummer o het post- of bezoekadres van de instelling o een duidelijke beschrijving van de doelstelling van de ANBI o de functie van de bestuurders o de namen van de bestuurders o het beloningsbeleid Publiceer zowel het beloningsbeleid voor het bestuur zoals dat in de statuten staat, als voor de directie van de instelling. Publiceer ook het beloningsbeleid voor het personeel. Voor deze laatste groep kunt u volstaan met een verwijzing naar de CAO of salarisregeling voor het personeel, als dat van toepassing is. o een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten
12
7.2 Categorie B Voor kleine organisaties heeft het de voorkeur om een klein aantal praktisch ingerichte normen en aandachtspunten te hanteren. Gezien de hoeveelheid kleine organisaties en de geringe omvang en capaciteit van deze organisaties is het voor een toetsing vooral van belang om een aantal praktische zaken vast te stellen. Per aspect van het framework zijn normen opgesteld. Vetgedrukt zijn de verplichte normen of eisen. In vergelijking met categorie A wordt er bij de resultaten meer reflectie op doelmatigheid en resultaat van de activiteiten gevraagd. Ook is o.a. de kop maatschappelijk effect toegevoegd. Missie/maatschappelijke waarde Missie o De activiteiten van de organisatie zijn gericht op het realiseren van de statutair bepaalde doelstelling(en). o De organisatie heeft met het geheel van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk. Middelen Fondsenwerving o De organisatie stelt vast welke fondsenwervingsmethoden zij hanteert en wat de verhouding is tussen de kosten van fondsenwerving en de inkomsten uit fondsenwerving en licht dat toe. o De organisatie maakt alleen gebruik van maatschappelijk geaccepteerde fondsenwervingsmethoden. o De organisatie is zorgvuldig bij het inschakelen van derden voor werving van financiële middelen. o De organisatie stelt gegevens uit donateursbestanden niet zonder toestemming van donateurs beschikbaar aan derden. Vrijwilligers o De organisatie stelt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de vrijwilligers vast. Activiteiten/organisatie Strategie & beleid o De organisatie heeft een actueel beleidsplan. Beheer van de financiële middelen o De organisatie stelt vast hoeveel vermogen wordt aangehouden en licht de hoogte daarvan toe. o De organisatie houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor het realiseren van de doelstelling. o
Bestedingen o De organisatie stelt vast wat de verhouding is tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding en licht de hoogte daarvan toe. De verhouding dient redelijk te zijn.
13
Doelrealisatie o De activiteiten van de organisatie dragen bij aan het realiseren van de doelstelling(en) en de organisatie geeft hier een toelichting op. o De organisatie stelt vast in welke mate er resultaat is geboekt. o De organisatie brengt in kaart wat goed en wat fout ging in het kader van de realisatie van de doelstelling(en) en past zo nodig het beleid aan. Maatschappelijk effect o De organisatie ontwikkelt een visie over de manier waarop, en in welke mate de maatschappelijke effecten van de activiteiten kunnen worden bepaald. Governance Bestuurders o Er is sprake van gescheiden vermogen. De bestuurders of beleidsbepalers van de organisatie mogen niet over het vermogen van de organisatie beschikken, alsof het hun eigen vermogen is. o Bestuurders en beleidsbepalers vermijden elke vorm en schijn van belangenverstrengeling die de uitoefening van hun taak kan beïnvloeden. o Binnen het bestuur is de benodigde (inhoudelijke en financiële) kennis aanwezig om de organisatie aan te sturen en de doelstelling(en) te bereiken. Bezoldigingsbeleid o De beloning van bestuurders is beperkt tot een onkostenvergoeding of minimale vacatiegelden. De hoogte hiervan wordt schriftelijk vastgelegd. Verantwoording Jaarverslaggeving o Er zijn actuele jaarcijfers beschikbaar (minimaal een balans en een staat van baten en lasten, die door een kascommissie of een andere onafhankelijke instantie zijn gecontroleerd. o Het jaarverslag dient te zijn ingericht overeenkomstig de Richtlijn C1 – kleine organisaties zonder winststreven of de RJ640 of de RJ650. Informatievoorziening o De organisatie maakt via de eigen website of via een andere voor het publiek toegankelijke website de volgende informatie openbaar: de gehanteerde fondsenwervingsmethode(n) en de verhouding tussen kosten en inkomsten eigen fondsenwerving (plus toelichting); de verhouding tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding (plus toelichting); het vermogen dat wordt aangehouden (plus toelichting); het actuele beleidsplan; de actuele jaarcijfers; de klachtenprocedure.
14
o
De organisatie maakt tevens de antwoorden op de volgende vragen openbaar: wat zijn de beoogde resultaten van de organisatie; welke programma’s en/of projecten ontplooit de organisatie om het (meerjaren)beleid te realiseren, oftewel welke strategie kiest de organisatie; welke capaciteiten en competenties zijn benodigd voor het realiseren van de beleidsdoelen en beschikt de organisatie hierover; hoe kan de organisatie bepalen of zij resultaat boekt (aan de hand van welke indicatoren e.d.) en op welke wijze wil de organisatie de behaalde resultaten monitoren dan wel aan prestatiemeting doen; wat heeft de organisatie in het afgelopen boekjaar wel en wat heeft zij niet bereikt in het licht van het (meerjaren)beleid.
Belanghebbenden Feedback o De organisatie staat open voor ideeën, opmerkingen en wensen van belanghebbenden en derden. o De organisatie houdt een overzicht bij van door belanghebbenden en derden rechtstreeks bij de organisatie geuite kritiekpunten en heeft een klachtenprocedure. o Eventuele op- en aanmerkingen op de organisatie en activiteiten worden meegewogen bij het vormen van het beleid.
15
Bijlage bij normen categorie B Hieronder staan de ANBI-eisen weergegeven die niet dan wel niet volledig in de normen van de erkenningsregeling (vetgedrukt) voor categorie B zijn opgenomen. Als een organisatie aan de normen van de erkenningsregeling en de onderstaande ANBI eisen voldoet, kan de ANBI status worden aangevraagd. Uw instelling zet zich voor minstens 90% in voor het algemeen belang. Dit is de 90%-eis. Uw instelling en de mensen die rechtstreeks bij uw instelling betrokken zijn, voldoen aan de integriteitseisen. Uw instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk van de instelling. Daarom moet het eigen vermogen beperkt blijven. Uw instelling heeft een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Geld dat overblijft na opheffing van uw instelling, wordt besteed aan een ANBI met een soortgelijk doel. Uw instelling publiceert de volgende gegevens op een internetsite: o de naam van de instelling Is de instelling bij het publiek bekend onder een andere naam dan die in de statuten staat? Publiceer dan beide namen. o het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer)/fiscaal nummer o het post- of bezoekadres van de instelling o een duidelijke beschrijving van de doelstelling van de ANBI o de functie van de bestuurders o de namen van de bestuurders o het beloningsbeleid Publiceer zowel het beloningsbeleid voor het bestuur zoals dat in de statuten staat, als voor de directie van de instelling. Publiceer ook het beloningsbeleid voor het personeel. Voor deze laatste groep kunt u volstaan met een verwijzing naar de CAO of salarisregeling voor het personeel, als dat van toepassing is. o een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten
16
7.3 Categorie C Per aspect van het framework zijn normen opgesteld. Vetgedrukt zijn de verplichte normen. Organisaties die onder categorie C vallen, zullen verder zijn met het implementeren van kwaliteitssystemen en hebben meer gespecificeerde competenties. Daarom kunnen er verdergaande normen gesteld worden voor deze organisaties. Het wordt voor de organisatie gezien de grootte, het bredere maatschappelijk bereik en de bijkomende risico’s ook belangrijk om meer zaken vast te leggen. Missie/maatschappelijke waarde Missie o De activiteiten van de organisatie zijn gericht op het realiseren van de statutair bepaalde doelstelling(en). o In lijn met de statutaire doelstelling(en) heeft de organisatie een missie en een visie geformuleerd die zoveel mogelijk zijn uitgewerkt in concrete activiteiten. o De organisatie heeft met het geheel van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk. Middelen Fondsenwerving o De organisatie stelt vast welke code(s) en/of richtlijn(en)op het gebied van fondsenwerving worden nageleefd. o De organisatie heeft een actueel beleid met betrekking tot fondsenwerving dat is vastgelegd in het meerjarenbeleidsplan. o De organisatie maakt in het beleidsplan kenbaar welke fondsenwervingsmethoden zij hanteert en wat de verhouding is tussen de kosten van fondsenwerving en de inkomsten uit fondsenwerving en licht dat toe.* o De organisatie maakt alleen gebruik van maatschappelijk geaccepteerde fondsenwervingsmethoden. o De organisatie is zorgvuldig bij het inschakelen van derden voor werving van financiële middelen. o De organisatie stelt gegevens uit donateursbestanden niet zonder toestemming van donateurs beschikbaar aan derden.
Vrijwilligers o De organisatie heeft een actueel vrijwilligersbeleid waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het werven van vrijwilligers, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. o De organisatie zorgt ervoor dat de vrijwilligers over de juiste capaciteiten en competenties beschikken om het beleid uit te voeren. Activiteiten/organisatie Strategie & beleid o De organisatie heeft een actueel meerjarenbeleidsplan voor een periode van ten minste drie jaren, inclusief een meerjarenbegroting. o De organisatie heeft een actueel jaarplan inclusief een begroting met daarin opgenomen concrete programma’s en activiteiten. 17
o o
•
De doelstellingen zijn realistisch en uitvoerbaar en SMART geformuleerd. De organisatie voert een omgevingsanalyse uit, en heeft daardoor een beeld van de interne en externe omgeving en van kansen en bedreigingen.
Beheer van de financiële middelen o De organisatie stelt vast hoeveel vermogen wordt aangehouden en licht de hoogte daarvan toe *. o De organisatie houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor het realiseren van de doelstelling. o De organisatie heeft een actueel vermogensbeleid en indien van toepassing een actueel beleggingsbeleid. Voor alle vormen van financieel beheer stelt de organisatie vast welke financiële en niet-financiële criteria een rol spelen. o De organisatie neemt hierbij de Richtlijn Financieel Beheer van VFI als uitgangspunt. Bestedingen o De organisatie stelt vast wat de verhouding is tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding en licht de hoogte daarvan toe. De verhouding dient redelijk te zijn. o De organisatie heeft geen onbestemde reserves en licht de omvang van de reserves toe. o Als een reserve bestemd is om risico’s af te dekken, stelt vast de organisatie de omvang van de reserve op basis van een risicoanalyse en geeft aan welke maatregelen worden getroffen om risico’s te beheersen. Werkprocessen o De organisatie stelt vast hoe managementinformatie dient te worden verstrekt zodanig dat het daartoe bevoegde orgaan over voldoende informatie beschikt om tijdig bij te kunnen sturen indien nodig. o De organisatie stelt vast hoe functies binnen de organisatie worden gescheiden. Expertise / medewerkers o De organisatie heeft een actueel personeelsbeleid. o De organisatie zorgt ervoor dat de medewerkers over de juiste capaciteiten en competenties beschikken om het beleid van de organisatie uit te voeren. Beveiliging van informatie o De organisatie zorgt voor een afdoende beveiliging van de haar ter beschikking staande informatie, zodanig dat de privacywetgeving, waaronder de Wet Bescherming Persoonsgegevens, wordt nageleefd. De ICT en databeveiliging sluiten aan bij de grootte van de organisatie. Maatschappelijk verantwoord ondernemen o De organisatie heeft een actueel beleid ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen en houdt bij haar handelen rekening met de maatschappelijke gevolgen daarvan, zowel op sociaal, milieu als economisch gebied.
Doelrealisatie o o
De organisatie stelt vast of en in welke mate de in het beleidsplan vastgelegde doelen zijn bereikt. De organisatie brengt in kaart wat goed en wat fout ging in het kader van de realisatie van de doelstelling(en) en past zo nodig het beleid aan. 18
o o
Er vindt voortgangsrapportage plaats op activiteitenniveau. De manier waarop er op de verrichte activiteiten wordt toegezien dient te zijn geformaliseerd.
Maatschappelijk effect Doeltreffendheid o De organisatie evalueert of de gerealiseerde doelen de door de organisatie beoogde maatschappelijke effecten tot stand brengen. Impact o De organisatie onderzoekt of en zo ja op welke wijze de impact van het werk van de organisatie kan worden gemeten en neemt terzake een gemotiveerd besluit. Governance Scheiden van besturen en toezicht houden o Er is een governancestructuur waarbij de functie ‘toezicht houden’ is gescheiden van ‘uitvoeren’. Vermijden van belangenverstrengeling o De organisatie legt schriftelijk vast hoe tegen een verstrengeling van belangen wordt gewaakt, en hoe een onafhankelijke en integere taakvervulling wordt gewaarborgd. o Betaalde en onbetaalde nevenfuncties van bestuurders/toezichthouders zijn bekend bij de organisatie. o Er is sprake van gescheiden vermogen. De bestuurders of beleidsbepalers van de organisatie mogen niet over het vermogen van de organisatie beschikken, alsof het hun eigen vermogen is. Competenties bestuurders / toezichthouders o Er zijn functieprofielen voor bestuurders/toezichthouders vastgesteld. Het bestuur en de toezichthouder hebben de benodigde capaciteiten voor het uitvoeren van de taak. Bezoldigingsbeleid o De beloning van bestuurders is beperkt tot een onkostenvergoeding of minimale vacatiegelden. De hoogte hiervan wordt schriftelijk vastgelegd. o De organisatie leeft de VFI Regeling beloning directeuren van goede doelen na en licht een eventuele afwijking daarvan toe. o Het bezoldigingsbeleid van de directie wordt vastgesteld. Vastlegging governancestructuur o De governancestructuur is vastgelegd in de statuten en/of reglement en is zodanig ingericht dat sprake is van: voldoende functiescheiding; onafhankelijke en integere taakvervulling van het bestuur en toezichthouder; beperkte beschikkingsmacht bestuursleden; beschrijving voorkomen van en waken tegen belangenverstrengeling; 19
jaarlijkse evaluatie van het functioneren van bestuur en toezichthouder; beperkte beloning bestuurders; bezoldigingsbeleid directie.
Verantwoording Jaarverslaggeving o Het jaarverslag dient te zijn ingericht overeenkomstig de Richtlijn 650 Fondsenwervende Organisaties; o De organisatie dient een jaarrekening op te stellen met een goedkeurende beoordelingsverklaring van een accountant. Informatievoorziening o De organisatie maakt via de eigen website of via een andere voor het publiek toegankelijke website de volgende informatie openbaar:
o
statuten en reglement, naam en functie van bestuurders/toezichthouders en hun eventuele nevenfuncties (een en ander voor zover van toepassing) het beloningsbeleid, zowel het beloningsbeleid voor het bestuur als voor de directie (met bijbehorend beloningsformat als bedoeld in de beloningsregeling) als voor het personeel. Voor deze laatste groep kan worden volstaan met een verwijzing naar de CAO of salarisregeling voor het personeel, als dat van toepassing is; de verhouding tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding (plus toelichting); het vermogen dat wordt aangehouden (plus toelichting); het actuele meerjarenbeleidsplan; het actuele jaarplan; het jaarverslag; het actuele vermogens- en beleggingsbeleid; het actuele communicatiebeleid belanghebbenden; een overzicht van gedragscodes en richtlijnen die de organisatie onderschrijft, waaronder die op het gebied van fondsenwerving; De klachtenprocedure.
De organisatie maakt tevens de antwoorden op de volgende vragen openbaar: wat zijn de beoogde resultaten van de organisatie; welke programma’s en/of projecten ontplooit de organisatie om het(meerjaren)beleid te realiseren, oftewel welke strategie kiest de organisatie; welke capaciteiten en competenties zijn benodigd voor het realiseren van de beleidsdoelen en beschikt de organisatie hierover; hoe kan de organisatie bepalen of zij resultaat boekt (aan de hand van welke indicatoren e.d.) en op welke wijze wil de organisatie de behaalde resultaten monitoren dan wel aan prestatiemeting doen; wat heeft de organisatie in het afgelopen boekjaar wel en wat heeft zij niet bereikt in het licht van het (meerjaren)beleid.
20
Belanghebbenden Communicatie o De organisatie heeft een actueel beleid met betrekking tot de communicatie met belanghebbenden. In het beleid wordt in elk geval aandacht besteed aan:
het bepalen van de (groepen) belanghebbenden; de wijze waarop een optimale relatie met deze groepen belanghebbenden wordt nagestreefd.
Feedback o De organisatie staat open voor ideeën, opmerkingen en wensen van belanghebbenden en derden. o De organisatie houdt een overzicht bij van door belanghebbenden en derden rechtstreeks bij de organisatie geuite kritiekpunten en heeft een klachtenprocedure. o Eventuele op- en aanmerkingen op de organisatie en activiteiten worden meegewogen bij het vormen van het beleid.
21
Bijlage bij normen categorie C Hieronder worden de ANBI-eisen weergegeven die niet dan wel niet volledig in de normen van de erkenningsregeling (vetgedrukt) voor categorie C zijn opgenomen. Als een organisatie aan de normen van de erkenningsregeling en de onderstaande ANBI eisen voldoet, kan de ANBI status worden aangevraagd. Uw instelling zet zich voor minstens 90% in voor het algemeen belang. Dit is de 90%-eis. Uw instelling en de mensen die rechtstreeks bij uw instelling betrokken zijn, voldoen aan de integriteitseisen. Uw instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk van de instelling. Daarom moet het eigen vermogen beperkt blijven. Uw instelling heeft een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Geld dat overblijft na opheffing van uw instelling, wordt besteed aan een ANBI met een soortgelijk doel. Uw instelling publiceert de volgende gegevens op een internetsite: o de naam van de instelling Is de instelling bij het publiek bekend onder een andere naam dan die in de statuten staat? Publiceer dan beide namen. o het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer)/fiscaal nummer o het post- of bezoekadres van de instelling o een duidelijke beschrijving van de doelstelling van de ANBI o een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten
22
7.4 Categorie D Per aspect van het framework zijn normen opgesteld. Vetgedrukt zijn de verplichte normen. Voor grotere organisaties heeft het de voorkeur om een groter aantal diepgaande normen te hanteren. Deze organisaties halen veel geld op en daarbij komen ook grotere risico’s kijken. Grote organisaties hebben de capaciteit en organisatiestructuur om uitgebreid beleid op te stellen en de toezichthouder kan van hen verwachten dat zij aan een uitgebreider aantal normen en aandachtspunten kunnen voldoen. Missie/maatschappelijke waarde Missie o De activiteiten van de organisatie zijn gericht op het realiseren van de statutair bepaalde doelstelling(en). o In lijn met de statutaire doelstelling(en) heeft de organisatie een missie en een visie geformuleerd die zoveel mogelijk zijn uitgewerkt in concrete activiteiten. o De organisatie heeft met het geheel van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk. Middelen Fondsenwerving o De organisatie stelt vast welke code(s) en/of richtlijn(en)op het gebied van fondsenwerving worden nageleefd. o De organisatie heeft een actueel beleid met betrekking tot fondsenwerving dat is vastgelegd in het meerjarenbeleidsplan. o De organisatie maakt in het beleidsplan kenbaar welke fondsenwervingsmethoden zij hanteert en wat de verhouding is tussen de kosten van fondsenwerving en de inkomsten uit fondsenwerving en licht dat toe. o De organisatie maakt alleen gebruik van maatschappelijk geaccepteerde fondsenwervingsmethoden. o De organisatie is zorgvuldig bij het inschakelen van derden voor werving van financiële middelen. o De organisatie stelt gegevens uit donateursbestanden niet zonder toestemming van donateurs beschikbaar aan derden.
Vrijwilligers o
o
De organisatie heeft een actueel vrijwilligersbeleid waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het werven van vrijwilligers, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De organisatie zorgt ervoor dat de vrijwilligers over de juiste capaciteiten en competenties beschikken om het beleid uit te voeren.
Activiteiten/organisatie Strategie & beleid o De organisatie heeft een actueel meerjarenbeleidsplan voor een periode van ten minste drie jaren inclusief een meerjarenbegroting; o De organisatie heeft een actueel jaarplan inclusief een begroting met daarin opgenomen concrete programma’s en activiteiten; o De doelstellingen zijn realistisch en uitvoerbaar en SMART geformuleerd
23
o o o
De prioriteiten zijn duidelijk geformuleerd. Het beleid besteedt ook aandacht aan de lange termijn effecten van de activiteiten. De organisatie voert een omgevingsanalyse uit, en heeft daardoor een beeld van de interne en externe omgeving en van kansen en bedreigingen. De organisatie stemt projecten en/of programma’s geografisch en inhoudelijk af met andere organisaties die zich met soortgelijke projecten en/of programma’s bezig houden.
Beheer van de financiële middelen o De organisatie stelt vast hoeveel vermogen wordt aangehouden en licht de hoogte daarvan toe . o De organisatie houdt niet meer vermogen aan dan redelijkerwijs nodig is voor het realiseren van de doelstelling. o De organisatie heeft een actueel vermogensbeleid en indien van toepassing een actueel beleggingsbeleid. Voor alle vormen van financieel beheer stelt de organisatie vast welke financiële en niet-financiële criteria een rol spelen. Bestedingen o De organisatie stelt vast wat de verhouding is tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding en licht de hoogte daarvan toe. De verhouding dient redelijk te zijn. o De organisatie heeft geen onbestemde reserves en licht de omvang van de reserves toe. o Als een reserve bestemd is om risico’s af te dekken, stelt vast de organisatie de omvang van de reserve op basis van een risicoanalyse en geeft aan welke maatregelen worden getroffen om risico’s te beheersen. Werkprocessen o De organisatie heeft een kwaliteitsmanagementsysteem. o De organisatie stelt vast hoe managementinformatie dient te worden verstrekt zodanig dat het daartoe bevoegde orgaan over voldoende informatie beschikt om tijdig bij te kunnen sturen indien nodig. o De organisatie stelt vast hoe functies binnen de organisatie worden gescheiden. o De organisatie heeft een beschrijving met betrekking tot het monitoren en evalueren van activiteiten en processen (planning & control cyclus). o De organisatie zorgt voor actuele budgetbewakingsrapportages (kwantitatief) en activiteiten- en voortgangsrapportages (kwalitatief).
Expertise/medewerkers o De organisatie heeft een actueel personeelsbeleid. o De organisatie zorgt ervoor dat de medewerkers over de juiste capaciteiten en competenties beschikken om het beleid van de organisatie uit te voeren. o De organisatie heeft taak- en functieomschrijvingen voor de medewerkers. o De organisatie heeft een opleidingsplan.
24
Beveiliging van informatie o De organisatie zorgt voor een afdoende beveiliging van de haar ter beschikking staande informatie, zodanig dat de privacywetgeving, waaronder de Wet Bescherming Persoonsgegevens, wordt nageleefd. De ICT en databeveiliging sluiten aan bij de grootte van de organisatie. Maatschappelijk verantwoord ondernemen o De organisatie heeft een actueel beleid ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen en houdt bij haar handelen rekening met de maatschappelijke gevolgen daarvan, zowel op sociaal, milieu als economisch gebied. Doelrealisatie o De organisatie stelt vast of en in welke mate de in het beleidsplan vastgelegde doelen zijn bereikt. o De organisatie brengt in kaart wat goed en wat fout ging in het kader van de realisatie van de doelstelling(en) en past zo nodig het beleid aan. o Er vindt voortgangsrapportage plaats op activiteitenniveau. o De manier waarop er op de verrichte activiteiten wordt toegezien dient te zijn geformaliseerd. o Evaluatierapporten komen tijdens de bestuurs- en/of raad van toezichtvergaderingen aan de orde en worden meegewogen in het nieuw te formuleren beleid; o Er wordt vastgesteld of de resultaten aansluiten op het jaarplan en de begroting. Indien dit niet het geval is, wordt het bestuur en/of de raad van toezicht daarvan op de hoogte gesteld. Maatschappelijk effect Doeltreffendheid o De organisatie evalueert of de gerealiseerde doelen de gewenste maatschappelijke effecten tot stand brengen. Impact o De organisatie onderzoekt of en zo ja op welke wijze de impact van het werk van de organisatie kan worden gemeten en neemt terzake een gemotiveerd besluit. Governance Scheiden van besturen en toezicht houden o Er is een governancestructuur waarbij de functie ‘toezicht houden’ is gescheiden van ‘uitvoeren’. Vermijden van belangenverstrengeling o De organisatie legt schriftelijk vast hoe tegen een verstrengeling van belangen wordt gewaakt, en hoe een onafhankelijke en integere taakvervulling wordt gewaarborgd. o Betaalde en onbetaalde nevenfuncties van bestuurders/toezichthouders zijn bekend bij de organisatie.
25
o
Er is sprake van gescheiden vermogen. De bestuurders of beleidsbepalers van de organisatie mogen niet over het vermogen van de organisatie beschikken, alsof het hun eigen vermogen is.
Competenties bestuurders / toezichthouders o Er zijn functieprofielen voor bestuurders/toezichthouders vastgesteld. Het bestuur en de toezichthouder hebben de benodigde capaciteiten voor het uitvoeren van de taak. o Jaarlijks vindt een evaluatie van het functioneren van het bestuur en de toezichthouder plaats. Bezoldigingsbeleid o De beloning voor bestuurders is beperkt tot een onkostenvergoeding of minimale vacatiegelden. De hoogte hiervan wordt schriftelijk vastgelegd. o De organisatie leeft de VFI Regeling beloning directeuren van goede doelen na en licht een eventuele afwijking daarvan toe. o Het bezoldigingsbeleid van de directie wordt vastgesteld. Vastlegging governancestructuur o De governancestructuur is vastgelegd in de statuten en/of reglement en is zodanig ingericht dat sprake is van: voldoende functiescheiding; onafhankelijke en integere taakvervulling van het bestuur en toezichthouder; beperkte beschikkingsmacht bestuursleden; beschrijving voorkomen van en waken tegen belangenverstrengeling; jaarlijkse evaluatie van het functioneren; beperkte beloning bestuurders; bezoldigingsbeleid directie. Verantwoording Jaarverslaggeving o Het jaarverslag dient te zijn ingericht overeenkomstig de Richtlijn 650 Fondsenwervende Organisaties; o De organisatie dient een jaarrekening op te stellen met een goedkeurende beoordelingsverklaring van een accountant. Informatievoorziening o De organisatie maakt via de eigen website of op een andere voor het publiek toegankelijke website de volgende informatie openbaar:
statuten en reglement, naam en functie van bestuurders/toezichthouders en hun eventuele nevenfuncties (een en ander voor zover van toepassing) het beloningsbeleid, zowel het beloningsbeleid voor het bestuur als voor de directie (met bijbehorend beloningsformat als bedoeld in de beloningsregeling) als voor het personeel. Voor deze laatste groep kan worden volstaan met een verwijzing naar de CAO of salarisregeling voor het personeel, als dat van toepassing is;
26
o
de verhouding tussen kosten fondsenwerving, kosten organisatie en doelbesteding (plus toelichting) ; het vermogen dat wordt aangehouden (plus toelichting); het actuele meerjarenbeleidsplan; het actuele jaarplan; het jaarverslag; het actuele vermogens- en beleggingsbeleid; het actuele communicatiebeleid belanghebbenden; een overzicht van gedragscodes en richtlijnen die de organisatie; onderschrijft, waaronder die op het gebied van fondsenwerving de klachtenprocedure.
De organisatie maakt tevens de antwoorden op de volgende vragen openbaar: wat zijn de beoogde resultaten van de organisatie; welke programma’s en/of projecten ontplooit de organisatie om het (meerjaren)beleid te realiseren, oftewel welke strategie kiest de organisatie; welke capaciteiten en competenties zijn benodigd voor het realiseren van de beleidsdoelen en beschikt de organisatie hierover; hoe kan de organisatie bepalen of zij resultaat boekt (aan de hand van welke indicatoren e.d.) en op welke wijze wil de organisatie de behaalde resultaten monitoren dan wel aan prestatiemeting doen; wat heeft de organisatie in het afgelopen boekjaar wel en wat heeft zij niet bereikt in het licht van het (meerjaren)beleid; hoe kan de organisatie bepalen welke maatschappelijke effecten haar activiteiten hebben en op welke wijze wil men deze effecten monitoren dan wel aan impactmetingen doen.
Belanghebbenden Communicatie o De organisatie heeft een actueel beleid met betrekking tot de communicatie met belanghebbenden. In het beleid wordt in elk geval aandacht besteed aan:
het bepalen van de (groepen) belanghebbenden; de wijze waarop een optimale relatie met deze groepen belanghebbenden wordt nagestreefd.
Feedback o De organisatie staat open voor ideeën, opmerkingen en wensen van belanghebbenden en derden. o De organisatie houdt een overzicht bij van door belanghebbenden en derden rechtstreeks bij de organisatie geuite kritiekpunten en heeft een klachtenprocedure. o Eventuele op- en aanmerkingen op de organisatie en activiteiten worden meegewogen bij het vormen van het beleid. Wensen begunstigden en gevers o
De organisatie heeft een duidelijk beeld van de wensen van de beoogde begunstigden;
27
o
De organisatie heeft een duidelijk beeld van haar gevers en de wensen van deze gevers.
28
Bijlage bij normen categorie D Hieronder worden de ANBI-eisen weergegeven die niet dan wel niet volledig in de normen van de erkenningsregeling (vetgedrukt) voor categorie D zijn opgenomen. Als een organisatie aan de normen van de erkenningsregeling en de onderstaande ANBI eisen voldoet, kan de ANBI status worden aangevraagd. Uw instelling zet zich voor minstens 90% in voor het algemeen belang. Dit is de 90%-eis. Uw instelling en de mensen die rechtstreeks bij uw instelling betrokken zijn, voldoen aan de integriteitseisen. Uw instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk van de instelling. Daarom moet het eigen vermogen beperkt blijven. Uw instelling heeft een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Geld dat overblijft na opheffing van uw instelling, wordt besteed aan een ANBI met een soortgelijk doel. Uw instelling publiceert de volgende gegevens op een internetsite: o de naam van de instelling Is de instelling bij het publiek bekend onder een andere naam dan die in de statuten staat? Publiceer dan beide namen. o het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer)/fiscaal nummer o het post- of bezoekadres van de instelling o een duidelijke beschrijving van de doelstelling van de ANBI o een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten
29
Bijlage 1 – Overzicht van momenteel in de sector gehanteerde normenstelsels Code Goed Bestuur (Code Wijffels) De code onderscheidt de functies ‘besturen’, ‘toezicht houden’ en ‘verantwoorden’. Hierbij wordt telkens naar vijf terreinen gekeken: doelstelling, besteding van middelen, fondsenwerving, omgaan met vrijwilligers en functioneren van de organisatie. Gedragscode SBF In de code is aangegeven dat de thema’s en bepalingen in deze code grotendeels gebaseerd zijn op de Code Goed Bestuur. De code heeft vier centrale pijlers: ‘besturen’, ‘toezicht houden’, ‘verantwoorden’ en ‘omgaan met belanghebbenden’. Keurmerk Filantropie (wel ontwikkeld, nooit geïmplementeerd) Het keurmerk is gedifferentieerd naar vier categorieën, waarbij kleinere organisaties aan minder normen hoeven te voldoen dan grotere organisaties. Voor categorie 1 wordt naar de volgende hoofdpunten gekeken: ‘fondsenwerving’, ‘aanvullende eisen’ en ‘verantwoording’. Bij categorie 2 zijn er meer aanvullende eisen. Bij categorie 3 worden de hoofdpunten ‘doel en doelrealisatie’ en ‘bestuur’ toegevoegd. De normen voor categorie 4 zijn nog iets uitgebreider en het hoofdpunt ‘toezicht houden’ is toegevoegd. Voor de verantwoording wordt een jaarrapport gehanteerd dat per categorie diepgaandere eisen stelt. CBF Keurmerk/Certificaat Het Reglement CBF-Keur onderscheidt vijf hoofdgebieden: ‘het bestuur’, ‘beleid’, ‘fondsenwerving, voorlichting en communicatie’, ‘besteding van middelen’ en als laatste ‘verantwoording’. Binnen deze gebieden worden verschillende criteria gehanteerd. Ook in het CBF-reglement is een aansluiting gemaakt met de Code Goed Bestuur. Het reglement voor het certificaat volgt de inrichting van het keurmerk, maar de criteria zijn minder diepgaand dan die van het keurmerk. Keurmerk Goede Doelen Voor het Keurmerk Goede Doelen worden acht criteria gehanteerd: (1) ANBI-status, (2) bonafide bestuurders, (3) fondsenwerving volgens gedragscode, (4) inzicht in de strategie, (5) inzicht in de gerealiseerde versus geplande prestaties, (6) inzicht in de risico’s en waarborgen, (7) financieel inzicht en (8) heldere communicatie. Het keurmerk heeft veel aandacht voor analyse van de prestaties. Op de website wordt voor elke keurmerkhouder een rapport gepubliceerd waarin de instelling de volgende zaken beschrijft: het beoogde effect op doelgroep, de output, wat is gepland, wat is gerealiseerd en een verklaring van het verschil tussen het geplande en gerealiseerde. Keurmerk Goed Besteed Het Keurmerk Goed Besteed kijkt naar een vijftal criteria: (1) beschikken over de ANBI-status, (2) beschikken over bonafide bestuurders, (3) inzicht geven in de strategie, (4) inzicht geven in de financiële kerngegevens en (5) heldere communicatie. RƒB-keur De RƒB onderscheidt net zoals het CBF de volgende vijf hoofdgebieden: ‘het bestuur’, ‘beleid’, ‘fondsenwerving, voorlichting en communicatie’, ‘besteding van middelen’ en ‘verantwoording’. Goede Doelen Monitor
30
De Goede Doelen Monitor publiceert van goededoelenorganisaties, op basis van gegevens uit de Kennisbank Filantropie, een transparantiescore, organisatiescore en een activiteitenscore. Deze scores zijn op verschillende deelaspecten gebaseerd. ANBI Voor de ANBI worden de volgende 11 vereisten gehanteerd: De instelling heeft (1) een inzet van minstens 90% voor het algemeen belang, (2) geen winstoogmerk, (3) integere mensen, (4) gescheiden vermogen, (5) beperkt eigen vermogen, (6) een beperkte beloning voor bestuurders, (7) een beleidsplan, (8) een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen, (9) na opheffing een vereffening conform doelstelling, (10) voldaan aan de administratieve verplichtingen en (11) gegevens gepubliceerd. Bij het maken van deze notitie is eveneens gekeken naar de aspecten van de Governance Code Cultuur, Partos ISO en de Partos gedragscode. Hierbij is geconstateerd dat de Governance Code Cultuur zich primair richt op de governance van grote culturele instellingen en te diepgaand is voor het normenstelsel. Onderdelen van Partos ISO en de Partos gedragscode hebben hun weerslag gevonden in individuele normen.
31
Bijlage 2 – Verklarende woordenlijst 1. Belanghebbenden: Personen, groepen personen en organen die belang hebben bij het functioneren van een organisatie. Deze personen en instituties zijn voor de organisatie van grote betekenis bij het vervullen van haar maatschappelijke rol. Gedacht kan worden aan: leden van de vereniging, vrijwilligers, (potentiële en huidige) begunstigden, (potentiële) gevers (donateurs, subsidieverstrekkers en loterijen), samenwerkingspartners en vergelijkbare organisaties, wetenschappelijke instituten, de overheid, media, de fiscus en de samenleving. Het omgaan met belanghebbenden is een wezenlijk onderdeel van goed bestuur. 2. Beleidsplan: Een document dat dient als sturingsmiddel, waarin het beleid voor een nader bepaalde periode is vastgesteld. In dit plan wordt de missie of bestaansreden van de organisatie vertaald in SMART geformuleerde doelstellingen. De organisatie omschrijft in het (meerjaren)beleidsplan hoe de beschikbare middelen worden ingezet om deze doelstellingen te realiseren. Ook kan hierin onder andere worden opgenomen hoe de middelen worden verkregen, wat het beleid dienaangaande is, op welke wijze de gerealiseerde resultaten worden gemonitord, hoe de organisatie omgaat met en verantwoording aflegt aan belanghebbenden en of de organisatie een MVO-beleid heeft. 3. Besturen: Richting geven aan de organisatie, zorgen voor het verwerven, besteden en beheren van de middelen en voor het adequaat functioneren van de organisatie in het algemeen. 4. Bestuur: Een statutair orgaan bestaande uit personen voor wie die functie een nevenfunctie is en die daarvoor niet worden bezoldigd (vrijwilligersbestuur). Het bestuur is wettelijk gezien belast met de bestuurlijke verantwoordelijkheden. Waar wordt gesproken van het bestuur kan ook de statutaire directie worden gelezen. Er zijn op hoofdlijnen 4 bestuursmodellen:1 I -----------3
II -----------4
Besturen
Bestuur
Bestuur
Dagelijkse leiding/uitvoering
Bestuur/één of meer bestuursleden
Titulaire directie
Toezicht houden
2
III (Raad van) Bestuur Titulaire directie Leidinggevende/ medewerkers
IV Raad van Toezicht Statutaire directie/bestuur Leidinggevende/ medewerkers
Er moet een helder onderscheid zijn tussen de functies ‘besturen’ (richting geven, zorgen voor het verwerven van de nodige middelen, het besteden en beheren daarvan en voor het adequaat functioneren van de organisatie in het algemeen) en ‘toezicht houden daarop’ (vooraf en achteraf). Dat onderscheid is een voorwaarde voor interne ‘checks and balances’. Bij bestuursmodellen I en II dient een functionele scheiding van de taken ‘besturen’ en 1
Ontleend aan de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen, p. 26 De meeste filantropische instellingen zijn een stichting. Wanneer een organisatie geen stichting, maar een vereniging is wordt tevens toezicht gehouden door de ALV. Dit is mogelijk bij alle bestuursmodellen. 3 Van dit bestuursmodel maakt in beginsel geen toezichthoudend orgaan deel uit. Om toch te kunnen voldoen aan de vereisten die worden gesteld aan de scheiding van de taken ‘toezicht houden’ en ‘besturen’ zijn verschillende (functionele) mogelijkheden. Zie hiervoor ook 2.1 van hoofdstuk 4 en 5. 4 Van dit bestuursmodel maakt in beginsel geen toezichthoudend orgaan deel uit. Om toch te kunnen voldoen aan de vereisten die worden gesteld aan de scheiding van de taken ‘toezicht houden’ en ‘besturen’ zijn verschillende (functionele) mogelijkheden. Zie hiervoor ook 2.1 van hoofdstuk 4 en 5. 2
32
5. 6. 7.
8. 9.
10. 11.
12. 13.
14.
‘toezicht houden’ te worden aangebracht. Bij deze bestuursmodellen liggen beide taken (formeel) bij het bestuur. Om ervoor te zorgen dat de taken goed uitgevoerd kunnen worden, zijn verschillende manieren van (functionele) scheiding mogelijk. Vaak wordt gewerkt met een ‘opdeling’ van het bestuur. Een algemeen bestuur houdt dan toezicht op het dagelijks bestuur. Een andere mogelijkheid is dat gebruikt wordt gemaakt van (een) commissie(s), die toezicht houdt/houden op (bepaalde aspecten van) het functioneren van het bestuur. Bij bestuursmodellen III en IV zijn de taken ‘besturen’ en ‘toezicht houden’ gescheiden door ze onder te brengen in verschillende organen. I: Hier is het totale bestuurlijke proces in handen van het bestuur en is het bestuur ook op operationeel niveau actief; II: hier wordt beleid vastgesteld door het bestuur. De overige aspecten van het bestuurlijk proces (voorbereiding en uitvoering van het beleid) zijn als gevolg van delegatie meestal in handen van een titulaire directie die bestaat uit één of meer directieleden; III: Het bestuur is (op grond van de wet bestuurlijk) verantwoordelijk voor de bestuurstaak, maar heeft het gros van zijn taken gedelegeerd aan een titulaire directie. Het bestuur ziet derhalve toe op de uitvoering van de bestuurstaken. IV: Het bestuur wordt doorgaans ingevuld door een statutaire directie, maar ook een bestuur komt voor. De raad van toezicht (raad van commissarissen) houdt toezicht op de statutaire directie c.q. het bestuur. Bezoldiging: de geldelijke beloning voor de directie voor te verrichten werkzaamheden. Directie: titulaire of statutaire directeur(en), de natuurlijke persoon/personen die belast is/zijn met het geven van dagelijkse leiding aan de organisatie. Fondsenwerving: werven van middelen waarbij de aldus verkregen gelden vrijwillig zijn afgestaan, geen of geen evenredige tegenprestatie vormen voor geleverde goederen of diensten en dat er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend. Impact: de verzameling van resultaten op maatschappelijk niveau minus hetgeen toch al zou zijn gebeurd; de toegevoegde waarde die een organisatie bewerkstelligt. Jaarverslaggeving: Volgens Richtlijn 650 dient de jaarverslaggeving in ieder geval de volgende onderdelen te bevatten: – jaarverslag; – jaarrekening, bestaande uit: de balans, met de vergelijkende cijfers van het vorige boekjaar; de staat van baten en lasten, met de vergelijkende cijfers van het vorige boekjaar en de begroting van het boekjaar; de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten; Middelen: geldmiddelen en al die zaken, personen die de organisatie ter beschikking staan om haar doelstelling te realiseren (ondermeer geld, vrijwilligers en expertise Raad van toezicht (hier kan ook raad van commissarissen worden gelezen): Ziet toe op het beleid van de statutaire directie c.q. het bestuur en de algemene gang van zaken bij de organisatie en voorziet de statutaire directie c.q. het bestuur van raad en advies. Dit orgaan bestaat uit personen waarvoor dit geen hoofdfunctie is en die hiervoor geen bezoldiging ontvangen. Reserve: een deel van de middelen waaraan door de organisatie een specifieke bestemming is gegeven. Statutaire directie: Het orgaan dat bestaat uit één of meer directeuren die wettelijk gezien de bestuurlijke verantwoordelijkheid dragen. Voor degenen die deze functie vervullen is het doorgaans de bezoldigde hoofdfunctie. Titulaire directie: Het orgaan dat bestaat uit één of meer directeuren voor wie deze functie de bezoldigde hoofdfunctie is. De titulaire directie heeft, anders dan de statutaire directie, geen wettelijke bestuurlijke verantwoordelijkheden, die blijven bij het bestuur. Het bestuur kan wel bestuurlijke taken delegeren aan de titulaire directie. 33
15. Toezicht houden: Het betreft preventief (vooraf vaststellen en goedkeuren van plannen) en repressief (de organisatie kritisch volgen en achteraf de resultaten beoordelen) toezicht. 16. Verantwoorden: Het afleggen van verantwoording door middel van het informeren van belanghebbenden.
34