NATUURWANDELING DE HOLLE BOOM
Beginpunt Start en einde van deze natuurwandeling zijn bij restaurant De Holle Boom in Overberg. Afstand en tijd De route is ca. 7 km. lang en duurt ongeveer 2 uur. Voor wie dit te lang vindt kan halverwege de route een stuk afsnijden. De route duurt dan ongeveer 1½ uur (zie plattegrond). De nummers op de plattegrond verwijzen naar de teksten in dit boekje. Voor wandelaars met een GPS hebben we de coördinaten toegevoegd van de beschreven punten. Indien u geen GPS heeft kunt u deze gewoon negeren. Samenvatting De wandeling gaat door een afwisselend bos- en heidegebied van de Utrechtse Heuvelrug op de overgang naar de Gelderse Vallei. Opmerkingen over de tekst en belangrijke waarnemingen in het terrein kunnen worden gestuurd naar
[email protected].
Het IVN wenst u een prettige wandeling! Versie juni 2014
1
Vanaf de parkeerplaats loopt u links af,langs het hotel, links het fietspad op.
1. Holle Boom (N52 01.767 E005 29.949) Het hier gevestigde restaurant is genoemd naar een markante holle eik die jarenlang voor de ingang gestaan heeft; de resten zijn nu nog te zien. Door beschadiging van de stam is het gaan inwateren, waardoor het inwendige van de boom is gaan rotten. Hierdoor wordt de boom op den duur uitgehold. Zolang schors en groeilaag (cambium) intact blijven kan de boom blijven groeien, al mist hij stabiliteit door het ontbreken van de kern.
Na ongeveer 100 meter, daar waar het fietspad uitkomt op een asfalt weg, rechtdoor. Deze weg blijven volgen. Bij de splitsing rechts aanhouden (Lustwarande route, langs een wal). 2. Nieuw-Amerongen (N52 01.501 E005 29.818) Als u rechtdoor zou lopen dan komt u aan bij Nieuw-Amerongen. Vroeger stond hier een boerderij met die naam. Ongeveer op dezelfde plaats is de huidige woning gebouwd. Rond het terrein is een hoge aarden wal opgeworpen. Deze is beplant met Laurierkers uit de Balkan en een duizendknoop uit Japan. Plaatselijk komt ook de Sneeuwbes uit N. Amerika voor. Deze exoten verdringen de inheemse begroeiing.
Bij het bord van Staatsbosbeheer (SBB) meest linkerpad aanhouden (langs paal met rode kop).
3. Schotse Hooglanders (N52 01.315 E005 29.784) In het heidegebied aan de noordzijde van het pad zijn in de jaren dertig sparren aangeplant. Deze beplanting is echter niet aangeslagen. Enkele 'rillen' vormen het restant van deze aanplant. Deze zijn nu nog op sommige plaatsen zichtbaar. Eind 1988 zijn hier enkele Schotse runderen uitgezet om boomopslag en vergrassing tegen te gaan. Hierdoor krijgt de heide meer kans zich te handhaven. Boomopslag en grasgroei worden immers sterk gestimuleerd door stikstofneerslag uit de lucht (“zure regen”). De runderen moeten het werk van de schapen van weleer overnemen en ze mogen dus niet worden gevoederd. 2
Eerste pad links, op kruising aan het einde van het heideterrein (langs bosrand). 4. Pijpestrootje (N52 01.247 E005 29.952) Het gras dat langs het pad groeit heet pijpestrootje. Het komt veel voor op vochtige delen van de heide. De lange stengels staan in groepen bijeen. Ze werden vroeger gebruikt als pijpenrager. Op de bloeiwijze zitten soms donkere, wat harde korrels. Dit zijn de vruchtlichamen van de giftige schimmel moederkoren. Ook op graan kwam vroeger moederkoren voor. Wanneer met moederkoren aangetast graan tot brood werd verwerkt veroorzaakte dit soms krankzinnigheid en leidde in enkele gevallen zelfs tot de dood. Het gif dat in de schimmel zit vernauwt de bloedvaten. Vroeger werd het extract van het moederkoren gebruikt om abortus op te wekken.
Eerste smalle pad na ca. 180 meter rechtsaf (bij hoge spar). Pad volgen naar open heideterrein (op Y -splitsing rechts aanhouden). 5. Sparrenbos (N52 01.324 E005 30.017) Het sparrenbos is relatief arm aan soorten. De fijnspar is niet inheems. In ons land komen dan ook weinig soorten voor die aan deze boom gebonden zijn. Wel komen hier enkele vogelsoorten voor die gebonden zijn aan naaldbossen, zoals kruisbek, zwarte mees en goudhaantje. Goudhaantjes zijn zeer klein en daarom moeilijk waar te nemen, maar u kunt ze wellicht horen (een hoog en scherp aanhoudend “sie-sie-sie” en als ze zingen: een ijle hoge dubbele noot, aflopend in een kort tierelantijntje). Ze foerageren voornamelijk hoog in naaldbomen. 3
Aan het eind van het sparrenperceel links afslaan. Volg het pad langs de bosrand. Het laatste deel van het pad is een beukenlaan. 6. Heideterrein (N52 01.279 E005 30.125) De heide in deze omgeving is nog slechts een fractie van het uitgestrekte heidelandschap van weleer. Enkele getallen: in 1833 was er nog 600.000 ha heide in ons land; in 1910 ca. 450.000 ha en tegenwoordig minder dan 40.000 ha, verdeeld over een honderdtal terreinen. Grote delen hiervan zijn vergrast met bochtige smele en pijpestrootje, voornamelijk door de effecten van “zure regen”. Dit zou er ook de oorzaak van zijn dat de jeneverbes zich vrijwel niet meer in ons land verjongt. In dit heideterrein staat nog slechts één exemplaar. Het is één van de weinige naaldbomen die vanaf de oudste tijden in ons land voorkomt. Bij een begrazing van het terrein met schapen kan de jeneverbes zich goed handhaven omdat schapen zo’n stekelige struik met rust laten. Hij is taai en groeit erg langzaam. De plant is tweehuizig. Er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten. Ze bloeien in mei. Pas na de winter worden de bessen donkerblauw en kunnen ze worden geoogst. Ze worden onder meer gebruikt om aan jenever het nodige aroma te jeneverbes geven. Om verrijking van de bodem met stikstof tegen te gaan is het beheer gericht op bodemverarming. Met hulp van vrijwilligers van Landschap Erfgoed Utrecht worden delen van de heide af en toe gemaaid of afgeplagd. Bij het heidebeheer gaat het om het behoud van de totale leefgemeenschap van planten en dieren. Het pad gaat over in een beukenlaan. Bij de slagboom naar rechts.
4
7. De beuk (N52 01.469 E005 30.265) Van nature groeit de beuk vooral op zware grond met een goede drainage. Aangeplant, zoals hier, treft men hem ook aan op droge zandgrond. In de zomer is het donker onder beuken en ziet men er nauwelijks ondergroei. Dit komt omdat de bladeren zo zijn gerangschikt dat ze allemaal wat zonlicht krijgen, waardoor maar weinig licht de bodem bereikt. Berken, die veel licht nodig hebben om te kiemen en op te groeien krijgen hier geen kans, terwijl oude berken op den duur verdwijnen. Een beuk gaat langer mee, maar uiteindelijk gaat ook hij in vitaliteit achteruit. Spechten kunnen dan gemakkelijker en hol uithakken. Deze holten kunnen dan later weer gebruikt worden door vleermuizen en door vogels die in holen broeden. Bij het vellen van oude lanen gingen nogal eens woonplaatsen voor vleermuizen verloren. Tegenwoordig streven bosbeheerders steeds vaker naar een natuurlijke situatie. Oude, zieke en zelfs dode bomen mogen vaker blijven staan. Volgens de gedragscode zorgvuldig bosbeheer mogen zelfs met opzet bomen worden geringd met het doel ze te laten sterven*1,3. Het pad langs het heideveld vervolgen tot in het bos 8. Amerikaanse vogelkers Aan de zuidzijde van het pad heeft men een poging gedaan om de uit Amerika geïmporteerde vogelkers te bestrijden, namelijk door de stammen bij de grond af te zagen. Van dat importeren heeft men spijt gekregen, want de natuurlijke ondergroei van een bos wordt erdoor verdrongen en de plant breidt zich ongeremd uit (“bospest”). Dit komt doordat de bessen door vogels verspreid worden en er in ons land nauwelijks natuurlijke vijanden, zoals insecten, zijn. Het doel van de bestrijding is dus om inheemse soorten meer kans te geven zich te vestigen en te ontwikkelen. De soort kan het beste worden bestreden door de bomen uit te putten, namelijk door de stammen in het voorjaar op ca. 1 m hoogte af te zagen en later in het jaar de uitlopers te verwijderen. Dit arbeidsintensieve werk kan tegenwoordig alleen met hulp van vrijwilligers worden uitgevoerd. Soms probeert met de soort te bestrijden met de loodglansschimmel, maar deze schimmel tast behalve de Amerikaanse vogelkers ook de boomkriek (wilde kers), sleedoorn en inlandse vogelkers aan. Deze methode is daarom slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Waar het pad verder gaat door een open heidelandschap, slaat u rechtsaf. De route loopt verder langs de bosrand. 5
9. Boekweit (N52 01.293 E005 30.496) In een open deel van het jonge eiken berkenbosje liggen enkele akkertjes waar vroeger boekweit werd geteeld. Deze grond is dan ook voedselrijker dan de omgeving. Er groeit nu onder andere akkerdistel. Verder komt er de breedbladige wespenorchis voor. Boekweit komt uit Centraal -Azië. Tijdens de bloei trekt het veel bijen en bovendien is het goed voer voor reeën en zwijnen. De scherpe driekantige dopvruchtjes bevatten een zaad dat eetbaar is. Deze vruchtjes lijken op beukennootjes en werden wel gebruikt als alternatief voor graan (o.a. voor brood, pannenkoeken en pap). Vandaar de naam boek -weit (= beuk -tarwe). Breedbladige wespenorchis
10. Hagedissen (N52 01.293 E005 30.496) In het heidegebied komen drie soorten hagedissen voor: - de levendbarende hagedis, voornamelijk op vochtige plaatsen bij de bosrand, - de hazelworm, een pootloze hagedis, die eveneens vochtige schaduwrijke plekken opzoekt en de - de zandhagedis, die op zonnig, droog terrein met open zandplekken is te vinden.
Hazelworm
6
Alleen de zandhagedis legt eieren. Het wijfje moet hiervoor een kuiltje graven in het zand. Laatstgenoemde twee soorten zijn plaatstrouw en dat maakt ze kwetsbaar, want hierdoor zullen ze minder gauw nieuwe leefgebieden opzoeken als dat al mogelijk is. SBB heeft de oppervlakte heideterrein uitgebreid, onder andere om deze soorten een grotere kans te geven zich te handhaven. In de periode mei en begin juni vinden de meeste voortplantingsactiviteiten plaats en dit is dan ook de beste tijd om deze soort waar te nemen. Ze zijn echter actief van eind april tot en met september, de jonge dieren soms nog tot in november. In de winter houden ze een winterslaap. Ze kunnen hiervoor zelf een holletje graven, maar vaak wordt ook een verlaten konijnen- of muizenhol gebruikt. Rechtdoor het pad volgen, zijpaden negeren en pad helemaal uitlopen. 11. Gemengd bos Na de wegkruising loopt het pad door een eikenberkenbos, dat gemengd is met grove den, larix en douglasspar. Een eindje verder verandert het bos van samenstelling: aan de ene kant een open eikenopstand en aan de andere kant een open gekapte opstand van douglassparren. Hier heeft de berk zich massaal uitgezaaid. Een naaldbos heeft een andere vogelbevolking dan een loofbos. Kunt u het verschil zien of horen? Aan het einde rechtsaf slaan Eerste afslag links (bij de poel).
12. Vleermuizen (N52 01.067 E005 30.232) Aan een zwarte den (niet ver van de afslag, linkerkant) is een vleermuiskast bevestigd als alternatief voor een boomholte. Voor bijna alle Nederlandse vleermuissoorten zijn bomen op de een of andere manier van belang. Een aantal soorten gebruikt boomholten als schuilplaats of brengt er in kolonies jongen groot. Andere soorten gebruiken bomen of bos alleen om te fourageren (eten) of als vliegroute. Voor vleermuizen is het belangrijk dat er een gevarieerd aanbod van bomen aanwezig is. Sommige soorten schuilen het liefst onder loshangende boomschors, terwijl andere soorten liever een door een specht uitgehakte holte bewonen. Een kolonie, een familiegroep van vrouwtjes met hun jongen, gebruikt altijd een reeks bomen in de loop van het jaar. Na enkele weken verplaatsen de dieren zich 7
naar een volgende boomholte. De verlaten holten worden later in het jaar, of in het volgende jaar weer gebruikt. De holten vormen een netwerk van verblijfplaatsen. Een gevarieerd aanbod van verblijfplaatsen is van belang. Ook voor hun voedsel zijn vleermuizen vaak afhankelijk van bomen: in de buurt van bomen houden zich veel vliegende insecten op. Bomen in lanen, langs bosranden en in houtwallen bieden niet alleen voedsel en beschutting, want ze vormen ook onmisbare markante punten op hun ‘vliegroutes’ tussen en binnen leefgebieden. 13. Pitrus In een van de afwateringsgaten langs het zandpad groeit pitrus, hetgeen wijst op een wisselende waterstand. Bij deze russoort lijkt de bloeiwijze zijdelings uit het bovenste deel van de gladde, priemvormige stengel te ontspringen. De buigzame, niet door knopen gelede stengels werden vroeger gebruikt voor het vlechten van matten, manden en viskorven. Het compacte merg (pit) is niet in vakjes verdeeld en werd daarom wel gebruikt als lampenpit.
Pitrus
Bij de viersprong rechtsaf (om larix -perceel heen; pad loopt langs open gekapte bosstrook) 14. Verbindingsbaan (N52 00.988 E005 30.114) Door een strook van de dennenakker weg te kappen is een open heidestrook ontstaan die als verbindingsbaan moet dienen voor soorten die zich van het ene heidegebied naar het andere willen verplaatsen. De ouderdom van de aangeplante dennen kunt u nagaan door de takkenkransen rond de stam te
8
tellen. De dennen maken immers elk jaar een nieuwe takkenkrans (let dan wel op stompjes van reeds afgevallen takken onderaan). Aan het einde van het pad komt u op een vijfsprong. Wie snel naar het beginpunt van de wandeling terug wil, neemt op de vijfsprong de tweede weg rechts (met verbindingsbaan); aan het einde van dit pad linksaf en via het fietspad weer terug (zie kaartje). Als u de wandeling wilt vervolgen, dan tweede weg links beukenlaan inslaan. De halfverharde beukenlaan volgen, het fietspad oversteken (bij picknicktafel).
15. Stormschade? (N52 00.980 E005 29.680) Even voorbij de kruising met het fietspad zijn door de storm van november 2004 veel sparren omgewaaid. Deze liggen er nog steeds. Zouden de wegsleepkosten hoger zijn dan de opbrengst? Een voordeel van de storm is dat de structuurvariatie in het bos daardoor op den duur toeneemt. Verderop ligt een dennenakker: struiklaag, kruidlaag en moslaag ontbreken. Weinig soorten kunnen hier leven. Op de zessprong van paden (met ANWB paddenstoel), tweede weg rechts inslaan. Let op dit pad is ook in gebruik bij mountainbikers! 16. Oude boskern (N52 01.217 E005 29.416) Het pad loopt door een zeer waardevolle oude boskern.*5 Het betreft voormalig eikenhakhout dat op spaartelgen is gezet (“strubbenbos”). In de ondergroei domineert de adelaarsvaren. Het hakhout is een oude vorm van beheer waarbij de bomen worden afgezet, waarna de uitlopers meestal na 8 – 10 jaar worden gekapt. De eikenschors (“eek”) werd gebruikt voor de leerlooierij, terwijl het hout kon worden gebruikt voor omheiningen of als brandhout. Oude boskernen zijn ecologisch waardevol vanwege hun ongestoorde bodem. Soorten die een stabiele omgeving nodig hebben kunnen zich hier beter handhaven dan elders, zoals bijvoorbeeld de dagvlinder eikepage. De adelaarsvaren is één van de soorten die een oude boskern indiceren. Hij dankt zijn naam aan de figuur die te zien is als de bladsteel aan de 9
voet schuin afgesneden wordt. De vaatbundels vertonen dan de vorm van een dubbele adelaar. Volgens oude volksverhalen beschermt de adelaarsvaren tegen blikseminslag. Ook de stekelvaren treft u hier aan.
Op de eerste kruising rechtsaf (ruiterpad negeren) . Het is een wat holle weg ( eikenwal blijft rechts, paal met witte schijf aan voor en achterkant links). Dit pad volgen tot aan de camping. 17. Houtwal (N52 01.342 E005 29.388) Langs het pad loopt een opgeworpen aarden wal. Zulke wallen werden vroeger beplant met struiken en bomen (voornamelijk zomereik) om perceelsgrenzen af te bakenen. In de tijd dat er nog schapen liepen diende de houtwal tevens als veekering. Om de beplanting zo dicht mogelijk te houden werden de bomen periodiek (om de 7-10 jaren) afgezaagd. Het afgezette hout kon onder andere voor de bakkersoven worden gebruikt. Bij camping rechtsaf (niet het ruiterpad in). Daarna op fietspad linksaf, terug naar het beginpunt.
10
Literatuur
1. Jagers op Akkerhuis et al., 2005. Dood hout en biodiversiteit. Alterra -rapport 1320, Wageningen –UR 2. Jong, J.J. de et al., 2002. Fauna en terreinkenmerken van bos. Alterra –rapport 565, Wageningen –UR. 3. Mabelis, A.A. (1983). De betekenis van dood hout voor ongewervelde dieren. Nederlands Bosbouwtijdschrift 55 (2/3): 78-85. 4. Mabelis, A.A. (1991). Relatie tussen het bos en zijn minifauna. Nederlands Bosbouwtijdschrift 63 (11/12): 326-340. 5. Wildschut, J.T., H.J. Brijker en E. van den Dool, 2004. Oude boskernen van de Utrechtse Heuvelrug. Provincie Utrecht, sector RER, Plantijn Casparie, Utrecht; 36 p.
11
IVN is een landelijke natuur- en milieuvereniging en werkt met zo'n 170 afdelingen aan een duurzame samenleving. Ons idee is dat betrokkenheid bij de natuur, duurzaam handelen stimuleert. Daarom laten wij jong en oud de natuur dichtbij beleven. We verbinden hen met groene initiatieven rond natuur en maatschappelijke thema’s zoals voeding, gezondheid en energie. Dit doen we met zo'n twintigduizend betrokken leden en een enorm netwerk van groene professionals. Dat maakt IVN een unieke partner in duurzaamheid en verantwoord ondernemen. IVN Veenendaal-Rhenen organiseert allerlei activiteiten voor jeugd en volwassenen zoals excursies, lezingen, cursussen, educatieve activiteiten voor schoolklassen. Bezoek voor een volledig overzicht onze website http://ivn.nl/afdeling/veenendaal-rhenen-eo. U kunt donateur worden van onze IVN afdeling. Voor een bedrag van € 15,00 per jaar ontvangt u dan regelmatig ons contactorgaan 'Het Groene Blad' en u steunt ons vrijwilligerswerk. U kunt ook lid worden voor € 20,00 per jaar. Wij zoeken altijd vrijwilligers die mee willen draaien in een werkgroep. Voor nadere inlichtingen, mail
[email protected]. Naast deze natuurwandeling heeft IVN Veenendaal-Rhenen ook de volgende tochten beschreven: Natuurpad "Prattenburg" Natuurpad "Elsterberg" Natuurpad "Het Egelmeer" Natuurpad "De Grebbeberg" Natuurpad "Plantage Willem III" Fietsroute "Door bos en Binnenveld" Fietsroute "Fietsen langs forten" Fietsroute "Veerpontroute"
12