NATUUR ALS UITDAGING VOOR KINDEREN Tekst lezing Kees Both tijdens de Vlaamse NME-dag, Brussel 20 okt. 2009 Delen van deze tekst zijn vanwege de beschikbare tijd niet uitgesproken Deze lezing gaat niet over wat gewoonlijk ‘natuur- en milieueducatie’ genoemd wordt.. Tenminste: niet rechtstreeks. Het gaat over belangrijke ervaringen met natuur in het leven van kinderen. Ik benader de thematiek van deze lezing als pedagoog met een meer dan gemiddelde belangstelling voor ecologie. Ik begin met kort een wisseling van perspectief te beschrijven: van NME naar iets dat aan NME voorafgaat – van ‘kinderen voor natuur’ naar ‘natuur voor kinderen’. Dan laat ik zien hoe ontwikkelingen in de gezondheidszorg onder het hoofd ‘Natuur voor gezondheid’ een forse ondersteuning kunnen vormen voor degenen die werken aan het herstel van de verbinding van kinderen met de natuur. Voorts ga ik dieper in op dat ‘natuur voor kinderen’: het belang van natuurervaringen voor de ontwikkeling van kinderen. En tenslotte wil ik laten zien hoe de ontwikkeling van plekken waar kinderen zich op speelse manieren, als vorm van ‘informeel leren’, kunnen verbinden met de natuur ook een onmisbare basis is voor formele leerprocessen binnen NME. Zulke ervaringen zijn, anders gezegd, basaal voor de ontwikkeling van een natuurbetrokken bestaan. Het geheel is een inleidend overzichtsverhaal, verdieping op onderdelen wordt niet geboden. Wel wordt verwezen naar literatuur die voor die verdieping kan zorgen. De getallen tussen haakjes in deze tekst verwijzen naar literatuurverwijzingen aan het eind. Aanleiding en studie In mijn veertigjarige beroepsleven is een groene draad zichtbaar: veel aandacht voor natuuronderwijs en natuur- en milieueducatie. Het kinderen enthousiast maken voor natuur en het overdragen van kennis over de natuur. Als onderwijzer, leerplanontwikkelaar, nascholingsdocent voor leraren. Kortweg: kinderen voor natuur. In 2002 kreeg ik de opdracht om uit te zoeken wat de betekenis is van natuurbeleving voor de ontwikkeling van kinderen. De opdrachtgever was een zorgboerderij, waar enkele leefgroepen woonden van kinderen die door allerlei oorzaken niet meer thuis konden wonen. Het werd een studie van met name Duits- en Engelstalige literatuur, met herontdekking van oudere Nederlandstalige pedagogische literatuur (1). Tijdens die speurtocht ontdekte ik een berg van voor mij volstrekt nieuwe en inspirerende literatuur, die op enkele klassiekers na ook van tamelijk recente datum was. Ik noem een paar van deze boeken en maak er enkele opmerkingen bij: Children and Nature Het eerste boek dat ik onder handen nam was de bundel Children and nature: Psychological, sociocultural and evolutionary investigations (2). Een betere ingang kun je je niet wensen, het hele veld wordt in deze bundel ontsloten: van baby’s tot adolescenten, evolutionaire studies, omgevingspsychologie, ontwikkelingspsychologie, pedagogiek, alle facetten komen aan bod. The ecology of imagination in childhood (3) Dit boek, gaat over de wortels van verbeeldingskracht en creativiteit in intensieve natuurervaringen in de jeugd, de ‘genius of childhood’. Het geldt als een klassieker in de literatuur over de relatie kind – natuur en is veel besproken en aangehaald. Voor mij gold: nooit van gehoord.
1
Children’s special places: Exploring the role of forts, dens, and bush houses in middle childhood (4) Een boek over speciale plaatsen van kinderen in de vorm van hutten, forten en boomhutten. Het beschrijft hoe kinderen tussen zes en twaalf jaar oud (‘middle childhood’) in verschillende landen hun plek in de wereld vinden door ‘place- making’. Ze verbinden zich actief met een stukje aarde en ontwikkelen zo een ‘sense of place’- het besef ergens thuis te zijn. Zo had ik nog niet naar het bouwen van hutten gekeken. Een gedeelte van het boek heeft als titel: ‘Finding a place to discover a self’. Er zijn hier existentiële zaken aan de orde, ervaringen die te maken hebben met de ontwikkeling van de identiteit van kinderen. Kortom: ik heb een half jaar lang veel gelezen en daarover een rapport gemaakt met de titel Jeugdzorg en natuurzorg (5). Daarin werd ook gesteld dat natuurbeleving niet alleen van belang is voor kinderen in ‘probleemsituaties’, maar voor alle kinderen. De verleiding bestaat om natuurervaringen vooral van belang te vinden voor kinderen met problemen. Al geldt zeker ook dat kinderen die extra en specifieke zorg nodig hebben er sterk van kunnen profiteren. Accentverschuiving Door dit alles vond bij mij een accentverschuiving plaats van ‘Kinderen voor natuur’ naar ‘Natuur voor kinderen’. Dat laatste is het thema van deze lezing. Maar zoals we aan het eind van dit verhaal nog zullen zien is er een relatie tussen deze beide perspectieven. Parallel aan mijn eigen exploraties studeerde de Gezondheidsdraad, een adviesraad op het terrein van de volksgezondheid van de Nederlandse regering, op de relatie tussen natuur en gezondheid. Een jaar na mijn rapport werd daarover een advies gepubliceerd, dat veel overlap vertoonde met mijn conclusies en dat veel gezag had (6). In dat advies stond ook een hoofdstuk over de bijdrage van natuurervaringen aan de ontwikkeling van kinderen, ten dele stoelend op dezelfde bronnen. De laatste paar jaar heeft dat advies van de Gezondheidsraad geleid tot diverse onderzoeken, die de conclusies van het advies versterkten (7). De kind-ennatuur-beweging in Nederland (actief gesteund door de politiek) krijgt de wind in de rug vanuit de ontwikkelingen rond natuur en gezondheid. De gangbare geneeskunde wil ‘harde’ bewijzen zien voor het effect van behandelingen, voordat ze het serieus nemen. Dat is in toenemende mate het geval. Onlangs is een studie verschenen – dicht bij de hoofdstroom van de medische wereld, - die het verband tussen natuur en gezondheid stevig aantoont, met de titel ‘Vitamine G’ (8). Mensen die wonen in een natuurrijke omgeving gaan bijvoorbeeld minder vaak naar de huisarts en gebruiken minder medicijnen. De volgende gebieden krijgen aandacht vanuit het onderzoeks – en ontwikkelprogramma ‘Natuur voor gezondheid’: •Herstel van stress en aandachtsmoeheid •Stimuleren van bewegen •Vergemakkelijken sociale contacten •Positieve invloed op ontwikkeling kinderen •Positieve invloed op persoonlijke ontwikkeling en zingeving (9) We komen daar nog specifieker op terug met het oog op de relatie kind – natuur en gaan nu naar de kern van het verhaal.
2
Jeugdervaringen Bij lezingen voor kleine groepen – ouders, leerkrachten, ambtenaren – vraag ik vaak aan het begin even na te denken over een ervaring als kind in en met de natuur die hen bijgebleven is. In de ronde die daarop volgt komt iedereen dan met een verhaal over een ervaring in de natuur, meestal dicht bij huis, in een park, een plantsoen, een tuin. Ervaringen die heel vaak te maken hadden met gevoelens van vrijheid en verbondenheid. Soms ook angstige ervaringen: onweer, loslopende honden. Zo’n autobiografische benadering is een goed startpunt voor reflectie op de vraag wat natuur voor kinderen kan betekenen. Ik voel mezelf op dat punt zeer bevoorrecht. Als peuter en kleuter groeide ik op in een dorp tussen fruitbomen, kippen en moestuin, met een vriendje op de boerderij vlakbij. Daarna verhuisden we naar een stad, in een wijk waar nog volop gebouwd werd. Daar waren volop mogelijkheden tot graven, bouwen met los materiaal, etc., met een groot park in de buurt. Voorts verhuisden we naar een andere stad, echter met uitgestrekte bossen op loopafstand. Daarin zwierven we als kinderen rond, bouwden een geheime hut, etc., etc. Volop avontuurlijk natuurlijk spelen. Dat heeft mijn kijk op de wereld en op mezelf sterk beïnvloed. Uitdagende natuur Natuur vanuit het perspectief van kinderen is natuur die hen uitdaagt. Kinderen kijken primair naar de functies van een omgeving, wat je daar kunt doen. Natuur is voor hen vooral doenatuur en geen natuur waar je naar kijkt. We komen nu op het terrein van de ecologische psychologie of omgevingspsychologie. Wij mensen, ook kinderen, hebben invloed op de fysieke ruimte, door die te gebruiken en te veranderen. Maar ruimten – landschappen, gebouwen, tuinen, gebouwde omgevingen – hebben ook invloed op ons. Op onze waarneming, gevoelens en waarden, op ons handelen. Winston Churchill zei al: eerst maken wij de gebouwen en voorts maken de gebouwen ons’. Machthebbers maken gebruik van dat inzicht door imponerende architectuur. Tuinontwerpers maken er ook gebruik van, door bijvoorbeeld een pad niet recht te maken, maar licht te laten kronkelen. Dat kleine verschil heeft belangrijke effecten op de beleving. Omgevingspsychologen bestuderen de wisselwerking tussen fysieke ruimte en de beleving en het gedrag van mensen. Enkele begrippen uit de omgevingspsychologie kunnen ons helpen het gedrag van kinderen te begrijpen. Affordances en settings Plaatsen en dingen dagen uit tot handelen, maar bieden ook mogelijkheden om te handelen. Die samenhang van uitdaging en aanbod wordt in de omgevingspsychologie met een helaas tot nu toe niet bevredigend vertaald begrip beschreven als ‘affordance’. Dit begrip heeft betrekking op de waarneming van de omgeving door het individu, op een functionele cyclische wisselwerking tussen wat je kunt en wilt enerzijds en wat de omgeving biedt anderzijds (10). De omgeving lokt uit, maar da wat uitgelokt wordt hangt samen met de behoeften en bekwaamheden van de waarnemer, het kind. Baby’s worden vooral uitgedaagd door alles wat beweegt en door geur-, smaak- en tasteigenschappen, zo heb ik opnieuw ontdekt door mijn betrokkenheid bij de ontwikkeling van de groene kinderopvang voor nultot vierjarigen (11). Zodra je kunt lopen verandert je wereld enorm. De uitdaging van iets zal dus per individu en per ontwikkelingsfase verschillen. Een bepaalde boom kan voor een stevig uit de kluiten gewassen kind ervaren worden als een ‘mooie klimboom’ en voor een kleiner kind niet. Bloemen in een bloemenwei zijn voor kinderen om te plukken, gras is niet om naar te kijken, maar om lekker op te liggen en te ravotten en zacht op te vallen, etc. Grond is om in te graven. Dat handelen omvat niet alleen intensief bewegen en lijfelijk doen, maar ook stil naar dingen kijken en voor jezelf wat mijmeren, evenals het met anderen wat zitten kletsen.
3
‘Setting’ is meer een sociaal – maatschappelijk begrip en slaat op de gegeven context voor de waarnemingen. Er zijn omgevingen/ situaties, settings, die rijk zijn aan ‘affordances’ voor kinderen en andere die wat dat betreft arm zijn. Dat hangt samen met wat kinderen kunnen en mogen en van de kwaliteiten van de fysieke omgeving. Deze kwaliteit van de omgeving voor kinderen wordt door Zwitserse onderzoekers in één woord omschreven als ‘Aktionsraumqualität’. Deze kwaliteit staat, zoals we nog zullen zien, sterk onder druk. Wilde landjes Als kinderen van 5 – 12 jaar het voor het zeggen zouden hebben – zo komt overduidelijk uit de onderzoeksliteratuur naar voren - zouden in hun woonomgeving ‘wilde’ landjes te vinden zijn: braakliggende, ‘ongeplande’ terreinen, waar zij vrij - d.i. zoveel mogelijk zonder door volwassenen gecontroleerd te worden – kunnen spelen. Als kinderen van deze leeftijd de keus hebben tussen een speelterrein met speeltoestellen en zulke wilde landjes, dan kiezen ze in overgrote meerderheid de laatste. Dit soort terreintjes – tijdelijk braakliggende terreinen in de bebouwde kom, bouwterreinen aan de rand ervan, bosplantsoen in dorpen en steden, overhoekjes in het landelijk gebied, waren tot voor kort ruim aanwezig. Ze zijn vaak ook bloemrijk, met een ruderale vegetatie (voor de vegetatiekundigen onder ons – de plantengemeenschappen van de Bijvoet-klasse), die tegen een stootje kan (12). Zulke terreintjes met overwegend spontane vegetaties van inheemse planten moeten we nu bewust aanleggen, c.q. zich laten ontwikkelen, als vorm van kleinschalige natuurontwikkeling. Natuur voor kinderen: Openheid De belangrijkste eigenschap van wilde plaatsen voor kinderen is te benoemen als -‘openheid’, in de betekenis van het niet bewerkte en niet gestandaardiseerde van materialen om mee te spelen en van bewegingsaanleidingen -‘openheid’ als de spontaniteit en het verrassende van natuurlijke processen en verschijnselen. In vergelijking met door mensen gefabriceerde omgevingen zijn er veel meer mogelijkheden om zelf betekenis aan de dingen te geven. In de eerste plaats wat betreft de aanwezigheid van grote hoeveelheden ‘ruw materiaal’. Kinderen houden van materiaal met veelzijdige gebruiksmogelijkheden. Landschapsarchitecten spreken in dit verband over ‘een theorie van de losse dingen’: ‘In een omgeving is de mate waarin een beroep gedaan wordt op inventiviteit en creativiteit en de mogelijkheid om echte ontdekkingen te doen recht evenredig aan het aantal mogelijkheden om te veranderen, te combineren, veelzijdig te gebruiken’ (13). Het zoeken van dingen die bij jouw ideeën passen of ideeën krijgen bij het gegeven materiaal doen een beroep op verbeeldingskracht en inventiviteit, zijn in hoge mate ook ‘luisteren’ naar het materiaal. Er zitten allerlei onverwachte en onbedachte variaties in. Bij het bouwen van een hut zoek je bijvoorbeeld stevige, min of meer rechte, dragende stokken, die zo goed mogelijk passen. Het doet denken aan een mens in de steentijd, die een steen vindt, waarvan hij denkt: ‘daar kan ik een bijl van maken’ en gericht zoekt naar een steen waarvan hij een bijl kan maken. Met name de plantenwereld biedt een overdaad aan materiaal om mee te spelen en te werken: als spelmateriaal, om te bouwen, je te versieren, mooie dingen van te maken zoals (in combinatie met stenen, zand, etc.) mandala’s en andere kunstwerken of fluitjes, soms als voedsel te gebruiken (14) De aanwezigheid van water draagt sterk bij aan de aantrekkelijkheid van een terrein. Water, zand, stenen en de combinatie daarvan bieden eindeloze mogelijkheden, voor het afdammen van stromend water (bijv. tijdelijke stromen van regenwater, waaronder van het riool afgekoppeld water dat op daken valt), het maken van ‘heksensoep’ door kleuters, vormgeven met modder en nat zand, en wat niet al. Steeds vaker wordt er een relatie gelegd tussen waterberging en speelse natuurbeleving, bij scholen en bij natuurspeelplaatsen elders (15) Hoogteverschillen zijn zeer geliefd, evenals mogelijkheden voor.
4
graven en vuur maken. Er is in zo’n terrein een evenwicht tussen beslotenheid (met name in de begroeiing) en open plekken. Er zijn steeds weer nieuwe dingen te ontdekken Het zijn plekken die de fantasie in hoge mate prikkelen, waar je kunt dromen en van kunt dromen, ‘places where the soul can fly’. De identiteit van dergelijke plekken en hun verhalen draagt bij aan de ontwikkeling van de identiteit (het levensverhaal) van kinderen. Bewegen De meeste hiervoor genoemde uitdagingen omvatten ook, vaak intensief, bewegen. Voor gezonde kinderen zijn leven, spelen en bewegen vaak identiek. Toch is er iets geks aan de hand, kinderen bewegen steeds minder. Antropologen spreken over een steeds sterker ‘sedentaire’ leefstijl bij kinderen, een zittend leven dus. Dat is slecht voor de gezondheid van kinderen, ze worden te zwaar en als gevolg daarvan bewegen ze nog minder en bestaat het gevaar van ernstige ziektes, zoals ouderdomssuikerziekte op al jonge leeftijd. De oorzaken hiervan zijn complex, o.a. de aantrekkingskracht van de media en perceptie van gevaar door ouders. Maar zeker ook de ingrijpende veranderingen in de setting voor buitenspel, zeg maar verarming in de speeluitdagingen. Uit onderzoek blijkt dat de mate van bewegen van kinderen en de verscheidenheid van bewegen samenhangt met het aanbod aan boeiende mogelijkheden voor buitenspel, waaronder mogelijkheden voor natuurspel. Tijdens een excursie in Beieren bezochten we een Kindergarten, waar heuveltjes waren met zeer ongelijke paadjes, te vergelijken met bergpaadjes. De kinderen renden als gemzen over die paadjes, achtervolgden elkaar daar. In die tuin gebeurden volgens de directeur echter geen noemenswaardige ongelukken. Er was wel eens een bult, er werden pleisters geplakt en dat soort dingen. Erger was het niet. Kinderen die regelmatig in dergelijke terreinen bewegen en in bomen klimmen ontwikkelen effectieve, reflex-achtige reacties op verstoringen van hun evenwicht en het gevaar van ergens tegenaan botsen. Dat verklaart de lage frequentie aan ongelukken (16). Een dergelijke omgeving daagt niet alleen uit tot intensief, maar ook tot veelzijdig bewegen (17). Over een schoolnatuurtuin werd geschreven: ‘Deze speelplek is zo aantrekkelijk en veelzijdig dat het onmogelijk is om daar niet te bewegen …. De tuin daagde in de loop van de tijd steeds meer kinderen, ongeacht hun motorische vaardigheid, uit tot lichaamsbeweging in de ruimte. Met gratie en behendigheid oefenden zij hun spieren, gewrichten en ledematen – balanceren, elkaar achtervolgen, klimmen, kruipen, uitwijken, hangen, huppen, springen, wiebelen, rollen, rennen, glijden, ronddraaien, kronkelen, zwaaien, tuimelen (koprol), wringen – en dat alles zonder enige instructie van een gymleraar’ (18) Het gaat om het omgaan met onverwachte en onbedachte variaties, zoals bij het klimmen in bomen. Kinderen moeten weer in bomen kunnen klimmen, ook in de stad. Vorig jaar hebben we een pleidooi gevoerd voor klimbomen in de stad. Daar moeten meer bomen komen, met het oog op o.a. fijn stof. Daarvan moeten er volgens ons een aantal klimbomen zijn (19). Dieren We zijn nog steeds bezig met openheid. Die openheid zit hem ook in het onvoorspelbare – de dieren die je daar kunt tegenkomen bijvoorbeeld en die je kunt vangen en bekijken of juist kunt ‘besluipen’. De beplanting en de aanwezigheid van water zijn daarbij belangrijke uitnodigende factoren voor een rijk dierenleven. Er wordt een beroep gedaan op het kind als onderzoeker. Dat omvat de ontwikkeling van intellectuele disposities als exploratiedrang, onafhankelijk denken, het verzamelen van gegevens met behulp van alle zintuigen en flexibel denken. Ook de taalontwikkeling is daarbij betrokken en de kunstzinnige vorming. Kinderen verbinden ‘natuur’ ook met ‘vrijheid’, met een grote mate van vrijheid van handelen, zonder dat er steeds volwassenen over je schouder meekijken, en de vrijheid tot zelfstandig je bewegen in de omgeving. Dit laatste facet van ‘openheid’ staat zwaar onder druk, met name door de grote bezorgdheid van ouders met betrekking tot verkeers(on)veiligheid, ‘enge mannen’ en gevaren in de natuur als vallen,
5
giftige planten, verdrinken. De paradoxale uitkomst van deze zeer sterke bescherming van kinderen tegen risico’s is dat het voor kinderen gevaarlijker wordt, doordat zij onvoldoende met risico’s leren omgaan (20). Natuur voor kinderen: vertrouwdheid De natuur biedt ook vertrouwdheid en herhaling. Er zijn plekken waar je steeds naar terug kunt keren, inclusief mogelijkheden om je terug te trekken op een plek voor jezelf, om na te denken. De natuur dus als refugium (21). De seizoenen, het ritme van dag en nacht en andere grote ritmes in de natuur hebben mensen altijd houvast gegeven in hun bestaan. Dat geldt ook en vooral voor kinderen. In de woorden van de Amerikaanse bioloog Rachel Carson: ‘Wat is de waarde van het behoud en versterken van dit besef van ontzag en verwondering, dit herkennen en erkennen van iets buiten de grenzen van het menselijk bestaan? Is het verkennen van de natuur vooral een plezierige manier om een goede kindertijd te hebben of heeft het te maken met dieperliggende zaken? Ik weet zeker dat er iets veel diepers achter zit, iets dat van blijvend belang is en van beslissend belang voor mensen. Zij die, als wetenschapper of als geïnteresseerde leek, wonen tussen de schoonheid en de geheimen van de aarde zijn nooit alleen en levensmoe. Hoeveel zorgen en verdriet zij in hun persoonlijke levens ook mogen hebben, hun gedachten kunnen wegen vinden die leiden naar innerlijke vrede en een vernieuwde verrukking over het leven. Zij die zich verdiepen in de schoonheid van de aarde, daarover mediteren, die beschouwen, vinden krachtbronnen die een leven lang beschikbaar blijven. Het trekken van de vogels, de eb en vloed van de getijden, de in de knop opgevouwen bladeren die klaar zijn voor de lente- al deze verschijnselen hebben zowel een symbolische als een actuele schoonheid. De steeds herhaalde refreinen van de natuur hebben een oneindig genezende krach t- de zekerheid dat na de nacht weer een morgen komt en na de winter een lente.’ (22) Het door en met kinderen adopteren van een boom of een plekje en daaraan de seizoensgebonden veranderingen volgen is in dit verband een sterke activiteit (23). Ook het tuinieren met kinderen is een krachtige leeromgeving vanwege de sterke binding aan een plek en wat daar groeit, het leven met de seizoenen en de cyclus van daarmee samenhangende benodigde handelingen. Tegelijkertijd is er ook sprake van een bepaalde openheid, want bij het tuinieren zijn er factoren in het spel die je niet kunt beheersen en waarbij je vaak voor verrassingen gesteld wordt (24) Er is op natuurrijke plaatsen – als het goed is – een evenwicht tussen je veilig voelen op deze vertrouwde plek en het spannende, avontuurlijke, ‘gevaarlijke’. Kinderen spinnen wat dat laatste betreft vaak verhalen rond zulke plekken. ’Dergelijke plekken bieden zowel vertrouwdheid en herhaling als verrassing – belangrijk kenmerken van ‘natuur’. Recht doen aan verschillen en sociale verhoudingen Natuurrijke speelterreinen kennen als ‘setting’ als regel een grote verscheidenheid aan ervaringsmogelijkheden voor kinderen. Kinderen zijn verschillend, ze hebben verschillende behoeften. Dat geldt ook binnen hun spel, als ze willen uitrusten van intensief bewegen of juist omgekeerd. Wat je bij traditionele speelplaatsen met tegels en speeltoestellen vaak ziet is dat kinderen bij de speeltoestellen hun kunsten vertonen, er kinderen omheen staan om dat te bewonderen en andere kinderen tegen de schoolmuur staan en met elkaar kletsen. De sociale hiërarchie wordt in zulke gevallen bepaald door de atletische vaardigheden van een aantal kinderen, de anderen kijken toe. Bij een natuurspeelplaats gaat de verfijnde ruimtelijke differentiatie (‘niches’) met verschillende ervaringsmogelijkheden samen met de mogelijkheid om verschillende talenten te laten zien, leidend tot andere, meer gedifferentieerde onderlinge sociale verhoudingen, met bijbehorende sociale vaardigheden. Vertrouwde plekken om je
6
met vrienden te kunnen terugtrekken spelen daarbij een belangrijke rol. Voldoende plekken waar je gemakkelijk kunt zitten (stenen, boomstammetjes, e.a.) kunnen dit bevorderen. Door dit alles zijn er minder conflicten, wat schoolleiders doet spreken over ‘het wonder van de natuurspeelplaats’. Aandachtsherstel Als laatste facet van ‘natuur voor kinderen’ wordt ingegaan op de potentie van natuurrijke omgevingen voor ‘aandachtsherstel’. Binnen de omgevingspsychologie wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten aandacht: 1. Gerichte aandacht. Dit is aandacht die moeite kost om lange tijd achtereen vast te houden, verhoudingsgewijs veel inspanning kost en tot mentale vermoeidheid leidt: 'aandachtsvermoeidheid', die kan leiden tot stress. De 'mentale spieren' worden moe en soms overspannen. Je moet het doel in het oog houden en je niet laten afleiden (met andere woorden: onnodige prikkels weghouden) en jezelf onder controle houden. Dit geldt, zij het in mindere mate, ook voor taken die een hoge mate van intrinsieke motivatie kennen. 2. Onwillekeurige aandacht Daarvoor hoef je geen moeite te doen. Het gaat om dingen die 'vanzelf' de aandacht trekken, zoals wilde dieren (die er 'gewoon' en 'opeens' zijn), water, bloemen, bewegende dingen, film. Er is aangetoond dat natuur hierbij een dominante plaats inneemt. De aanwezigheid in een natuurlijke omgeving en zelfs al het kijken ernaar vanuit gebouwen en zelfs naar afbeeldingen van natuur, leidt tot aandachtsherstel en verbetert de stemming al. Laat staan het wandelen, spelen en werken in het groen. Met name bomen en struiken, bloemen en de aanwezigheid van water zijn belangrijke factoren. We geven nu enkele voorbeelden uit onderzoek bij kinderen. Natuur als buffer tegen stress die samenhangt met problematische gebeurtenissen in het leven Dit onderzoek heeft betrekking op plattelandskinderen van 3-5 jaar die veel natuur in hun directe leefomgeving hadden en daar speelden. Bij hen werd minder stress – als gevolg van moeilijke levensomstandigheden – geconstateerd dan bij kinderen waarvan de omgeving veel van een 'steenwoestijn' heeft. Natuur heeft een matigende uitwerking op stress en de gevolgen daarvan, blijkt een belangrijke hulpbron te zijn. Bovendien zijn er positieve effecten op het versterken van de sociale relaties. Cognitief functioneren, aandacht en zelfdiscipline Kinderen van 7-12 jaar die verhuisden van een 'kale' naar een groenere omgeving werden gedurende langere tijd gevolgd. Bij hen werd vastgesteld dat de natuurlijke elementen in hun directe nieuwe woonomgeving – met name bomen - leidden tot een betere concentratie, met positieve gevolgen daarvan voor hun algemene cognitieve functioneren. In een ander onderzoek werden voor een omgeving waarin groen vrijwel afwezig is en een groene omgeving bij kinderen onderzoek gedaan naar hun concentratievermogen, het beheersen van impulsen en het kunnen uitstellen van behoeftebevrediging. Kinderen in groene omgevingen scoorden daarbij veel beter. Dat gold zelfs al wanneer kinderen vanuit hun huis een goed uitzicht hadden op groen. Binnenkort komen de gegevens beschikbaar van Australisch onderzoek naar aandachtsherstel door natuurrijke schoolterreinen. ADHD en groen In het verlengde van het voorgaande is ook onderzocht of ook kinderen met de diagnose ADHD baat kunnen hebben bij natuur in hun leefomgeving. Het ontstaan van ADHD is een uiterst complexe zaak. ADHD heeft zoals we weten grote negatieve gevolgen voor zelfbeeld, schoolprestaties en sociale relaties. De effecten van de gangbare symptoombehandelingen – medicijnen (bijvoorbeeld Ritalin) en gedragstherapie – zijn niet groot en de medicijnen hebben bovendien ongewenste neveneffecten. Vanuit het perspectief van aandachtsvermoeidheid en het herstel daarvan werden verschillende onderzoeken gedaan, die het vermoeden dat wandelen en spelen in de natuur heilzaam zijn kunnen zijn voor deze kinderen bevestigden (25)
7
Een van de voorzichtige conclusies uit dit 'harde' onderzoek is dat een dagelijkse portie groen een potentieel effectief middel kan zijn voor deze kinderen met extreme aandachtsproblemen, zonder andere middelen af te wijzen (26) Natuur voor kinderen: samenvatting Samenvattend kan gesteld worden dat de emotionele-, intellectuele-, sociale- en waardenontwikkeling en de verbeeldingskracht sterk worden gestimuleerd door gevarieerde, herhaalde en blijvende contacten met relatief natuurlijke settings en processen. Anders gezegd: Je doet kinderen ernstig tekort , als je hen geen mogelijkheden biedt tot intensieve natuurervaringen. Nog anders gezegd, met de voormalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid in Nederland, Cees Veerman. Hij zei dat investeringen in het stimuleren van intensieve natuurervaringen van kinderen de moeite zeer waard zijn. Hij verwees naar de verschillende programma’s voor verschillende facetten van kinderen, zoals sociale vaardigheden, creativiteit en flexibiliteit, natuurbetrokkenheid, bewegen en aandachtsherstel, leren onderzoeken van de natuur, facetten die alle bij het spelen en leren in de natuur aan de orde komen. Samenvattend zei hij daarover: ‘Je krijgt zes voor de prijs van een.’ Liefde voor het leven Waar kan die aantrekkingskracht van natuur voor kinderen vandaan komen? Je zou de betekenis van natuur voor kinderen kunnen samenvatten in de zin: Het ‘wilde’, spontane, creatieve van de natuur vindt weerklank in het ‘wilde’, spontane, creatieve van kinderen.Een hoopvol gegeven in de situatie van nu is dat kinderen van nu, bij alle verschijnselen van vervreemding van natuur, zich desondanks sterk aangetrokken voelen tot natuurlijke elementen en natuurrijke plaatsen. Er zijn onderzoekers die het vermoeden uiten dat deze voorkeur voor natuur – die bij kinderen verhoudingsgewijs het sterkst ontwikkeld is - een erfelijke basis heeft. Deze biophilia = liefde voor het leven - zou te maken hebben met onze lange evolutionaire geschiedenis, waarbij deze gedragingen functionele aanpassingen waren, in onze genen vastgelegd zijn en nog steeds min of meer werkzaam zijn. Het grootste deel van zijn geschiedenis heeft de mensheid immers in direct contact met de wilde natuur geleefd. Als je de totale geschiedenis van de mensheid vergelijkt met iemand van zeventig jaar, dan heeft deze persoon maar een dag in een technologische samenleving doorgebracht. Het gaat hier wel om een relatief zwakke erfelijke neiging, die regelmatig gevoed moet worden. Als deze tot zijn recht komt draagt het bij aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van mensen. Deze biophiliahypothese is omstreden voorzover deze eenzijdig gebaseerd is op de evolutiebiologie, maar op grond van onderzoek naar de relatie tussen kinderen en natuur in verschillende culturen mag toch aangenomen worden dat mensen, en vooral kinderen zich aangetrokken voelen door natuur, dwars door verschillende culturen heen. Enkele aanwijzingen daarvoor zijn: -De voorkeur bij de meerderheid van mensen voor savanneachtige landschappen: dekking in de rug en voor je goed kunnen rondkijken . Ook kinderen vanaf 5 jaar houden van situaties van zelf kunnen zien zonder gezien te worden, op uitkijkposten en vanuit de ‘nestachtige’ schuilplaatsen tussen bosjes die kleuters graag maken. -De reactie van mensen in wildernissituaties, met de bijbehorende gevaren: de zintuigen staan allemaal open, er is een grote alertheid, ook bij mensen die zo’n situatie nog nooit hebben meegemaakt. -De inhoud van dromen van kinderen. Bij het vaststellen van snelle oogbewegingen – indicator van dromen - werden zij wakker gemaakt en werd gevraagd wat zij gedroomd hadden. Van de drie- tot vijfjarigen meldde
8
gemiddeld 38% van de keren dat zij gevraagd werden dat zij over dieren gedroomd hadden, significant meer dan over mensen of andere onderwerpen. In het licht van deze ‘biophilia’ is het belangrijk dat kinderen ook nuchter leren omgaan met bedreigende zaken in de natuur. Die zijn er namelijk ook, denk aan teken en de ziekte van Lyme, onweer, etc. Het is niet goed als kinderen een beeld ontwikkelen van een rozige ‘Bambi-natuur’. Negatieve ervaringen kunnen dan zo’n onrealistisch beeld doen omslaan in een irrationele angst voor de natuur, in ‘biofobie’. Kinderen moeten leren hoe zich tegen gevaren te beschermen en een besef ontwikkelen dat er vijanden in de natuur zijn, maar dat daarom de natuur nog geen vijand is. De stille taal van de ruimte Al eerder zagen de ruimte ook met ons doet, een vaak onbewuste invloed op onze stemming (ontspant, windt op, etc.), denken en handelen heeft. Daarbij werd Churchill geciteerd, die zei: eerst maken wij de gebouwen en voorts maken de gebouwen ons. We benoemen dat als ‘de stille taal’ van de ruimte. Ook de vormgeving van schoolgebouwen en hun buitenruimten en de relatie tussen binnen en buiten spreken als ‘setting’ zo’n ‘stille taal’. Vergelijk maar eens -een strak betegeld plein met speeltoestellen, dat zegt ‘hier zijn de grote jongens de baas en is geen plaats voor natuur’ -met een natuurrijk en gedifferentieerd terrein, dat zegt ‘hier zijn kinderen in hun verscheidenheid en natuur welkom’. Kinderen kunnen die stille taal heel goed lezen, zoals onderzoek in Engeland aangetoond heeft, inclusief wat belangrijk is voor deze school en wat niet. Er wordt hier ook wel gesproken over het ‘verborgen leerplan’, waarbij, meestal onbewust, waarden die in de maatschappij dominante zijn worden ‘belichaamd’ in het handelen in de school (27). Duurzame landschappen voor kinderen (28) Met de effecten van de ‘stille taal van de ruimte’ in het achterhoofd kunnen we het volgende zeggen: -Landschappen drukken uit hoe wij als cultuur over onze relatie met de natuur denken (voelen, handelen) -Scholen zijn brandpunten van de cultuur – waardenoverdracht, bewust en onbewust -Als er voor kinderen natuurrijke en duurzame (denk aan waterbeheer!) landschappen voor kinderen bij scholen ontworpen worden zijn dat belangrijke middelen bij de ontwikkeling van een natuurbetrokken bestaan. -Dat laatste geldt mutatis mutandis ook voor mogelijkheden voor natuurspelen in de openbare ruimte. We naderen nu het punt waarin ‘natuur voor kinderen’ en ‘kinderen voor natuur’ weer samenkomen. Jeugdervaringen, natuurverbondenheid en ‘duurzaamheid’ De hierboven beschreven ervaringen van kinderen, die zijn goed voor hun welzijn en een evenwichtige ontwikkeling. Ze dragen – als ‘informele leerervaringen’- ook bij aan de doelen van de natuur- en milieueducatie. Dat wordt nu nader toegelicht. Uit internationaal vergelijkend onderzoek naar de belangrijkste factoren voor het ontstaan van een latere betrokkenheid en handelingsbereidheid t.a.v. natuur en milieu springen keer op keer twee factoren er als de belangrijkste uit. Allereerst participatie aan activiteiten in relatief ‘wilde natuur’ in de kindertijd – zoals wandelen en spelen in natuurgebieden, kamperen, jagen of vissen, verzamelen van wilde planten om te eten. Een tweede belangrijke factor is de
9
aanwezigheid van geloofwaardige en inspirerende volwassenen, als ‘model’. Dat zijn vaak ouders of grootouders, leraren of jeugdleiders, maar ook natuurbeheerders of boeren. Formele educatie in scholen volgt op een afstand. Beleving van de natuur als inspiratiebron draagt sterk bij aan het ontstaan van een blijvende verbondenheid met de natuur En deze verbondenheid vormt weer een basis voor betrokkenheid bij vragen van ecologische en economische duurzaamheid. Als dat zo is moeten we ons hart vasthouden voor een toekomstig draagvlak voor natuur en milieu. Want genoemde, informele ervaringen met natuur verdwijnen steeds net zo snel als de gletsjers op Groenland smelten. Onderzoekers spreken hier over het uitsterven van ervaring (‘extinction of experience’). Een belangrijke basis voor NME valt daarmee weg. Je moet wel heel veel aan NME doen om dat te compenseren, als dat überhaupt mogelijk is. NME en natuurrijke plekken voor kinderen Zorg voor kinderen en zorg voor de natuur liggen in elkaars verlengde. NME in onze tijd houdt ook in: zorgen voor natuurrijke plekken voor kinderen als kwaliteit van hun leefomgeving(29). Dit zijn – als ‘leerlandschap’ ook plekken voor informeel en formeel leren over natuur en milieu. Het zorgen voor natuurrijke plekken voor kinderen is in sterk verstedelijkte gebieden, waar de meeste kinderen wonen, een taaie opgave. De belangen van economie, woonruimte en autoverkeer zijn groot. Bovendien is het zo dat wat er eerst ‘gewoon was’, het ‘oerwoud om de hoek’, nu gearrangeerd moet worden door samenwerking van meer partijen. Het is en blijft een ‘zacht belang’, dat sterke en soms ongewone coalities vereist (30). Maar vooral ook een stevige overtuiging: dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen en voor de toekomst van deze aarde. Gezonde kinderen voor een gezonde planeet (31).
10
VERWIJZINGEN NAAR LITERATUUR EN INTERNETSITES De met een sterretje gemerkte titels zijn te dowloaden van www.springzaad.nl /literatuur 1.Van de oudere Nederlandstalige literatuur noem ik: -Horst, W. ter (1978), Natuur en kind. Ideeën voor een “groene” opvoeding. Den Haag: Omniboek. Zie met ook en met name het ‘supplement met achtergrondinformatie’ bij het boek. -Horst, W. ter (1994), Het herstel van het gewone leven. Wolters-Noordhoff, Groningen. 2. Kahn, P./ S.R. Kellert (eds)(2002), Children and nature: Psychological, socio-cultural and evolutionary investigations. Cambridge (MA): MIT Press 3. Cobb, E. (1993), The ecology of imagination in childhood. Dallas: Spring Publications 4. Sobel, D. (2002), Children’s special places: Exploring the role of forts, dens, and bush houses in middle childhood. Detroit: Wayne State University Press (5) Dit rapport is in een omgewerkte versie ook gepubliceerd op het internet: Both, K. (200.), Ruimte voor de jeugd en voor de natuur. In drie delen: 1. hoofdtekst, 2. verantwoording, 3. literatuurlijst.* (6) Gezondheidsraad en Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (2004), Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag: Gezondheidsraad en RMNO. Met name hoofdstuk 7 – Onderzoek naar invloed op de ontwikkeling van kinderen (p. 75- 81). Te downloaden van www.gr.nl. Een op een breed publiek gericht essay dat aan dit advies voorafging is: Berg, A.v.d. & M. v.d. Berg (2001), Van buiten word je beter. Een essay over de relatie tussen natuur en gezondheid. Wageningen. Te vinden op www.2.alterra.wur.nl/webdocs/internet/corporate/prodpub/boekjesbrochures/vanbuitenwordje (7) Zie het Adviespakket ‘Natuur en gezondheid’, gepubliceerd in 2007. Te vinden op www.natuurengezondheid.nl (8) Maas, J. (2009), Vitamine G: Natuurlijke omgevingen, gezonde omgevingen. Utrecht: proefschrift. Op www.nivel.nl/pdf/Proefschrift-Maas-Vitamine-G.pdf (9) Zie ook www.natuurvoorgezondheid.info (10) Zie over ‘affordances’, kind en natuur: Chawla, L. (2006), Learning to love the natural world enough to protect it. Barn nr 2, pp.57-78. Te downloaden van www.nationaleuitdaging.nl/slim?. (11) Zie het hoofdstuk ‘Natuur en fysieke omgeving’ in: Singer, E. & L. Kleerekoper (2009), Pedagogisch Kader Kindercentra 0 – 4 jaar. Maarsenbroek: Elsevier. Ook te bekijken en te downloaden van: http://www.pedagogenplatform.nl/index.php/pedagogisch-kader. Zie ook: Both, K. (2009), Groene kinderopvang: Natuur voor de allerjongsten. De Wereld van het Jonge Kind, februari * (12) Janssen, P. & K. Both (2008), Wilde mogelijkheden: het beheer van speelnatuur. Groen, januari * (13) Both, K. (2008), Buitenspel met losse dingen. De Wereld van het Jonge Kind, mei * (14) Moore, R. (1989), Plants a play props. Children’s Environments Quarterly, Vol. 5, nr. 2 (Spring). Zie www.colorado.edu/journals/cye Het zoeken van eetbare dingen in de natuur spreekt kinderen van 8 – 12 jaar zeer aan. De Canadese pedagoog Kieran Egan beschrijft deze ontwikkelingsperiode van kinderen als ‘de romantische fase’. Kinderen hebben dan een grote voorkeur voor verhalen en daarmee verbonden activiteiten over de prehistorie en in de sfeer van Robinson Crusoë. Zie: Egan, K. (1988), Romantic Understanding, London/ New York: Routledge (15) Both, K. (2007a), Spelen met water. De Wereld van het Jonge Kind, april * Both, K. (2007b), Speelwater bij school. De Wereld van het Jonge Kind, mei*
11
(16) Zie over de neurologische achtergronden van deze snelle correcties in het bewegen: Both, K. (2005), Kinderen in beweging. Motorische ontwikkeling en schoolnatuurtuinen. De Wereld van het Jonge Kind, december * Zie over de relatie tussen het vrije buitenspel en de ontwikkeling van het bewegen ook: Both, K. & J. v.d. Bogaard (2008), Buitenspelen is ook bewegen. Pedagogiek in Praktijk, september* (17) Berg, A.E.v.d., e.a. (2007), Spelen in het groen. Wageningen: Alterra. Te downloaden via www.agnesvandenberg.nl (18) Moore, R.C./ H.H. Wong (1997), Natural learning.The life-history of an envionmental schoolyard Berkeley: MIG Communications, pag. 90 (19) Janssen, P., K. Both & J. v.d. Bogaard (2008), De boom in: klimbomen in de stad. Groen: september * (20) Hier zitten twee facetten aan: a. Het steeds meer door volwassenen organiseren en invullen van de tijd dat kinderen niet op school zijn, ten koste van het zelfgekozen en – bepaalde (vrije) spel en van wat de Duitsers ‘Eigenzeit’ (= zelfbepaalde tijd) noemen. b. De sterke controle door ouders op het bewegen in de openbare ruimte, door kinderen steeds te begeleiden en vervoeren, door het verbieden van niet door volwassenen begeleide, zelfstandig bewegen in de openbare ruimte. Deze controle kent ook indirecte vormen – via gsm, GPS, e.a. Zie hierover: Louv, R. (2007), Het laatste kind in het bos: Hoe wij onze kinderen weer in contact brengen met de natuur. Utrecht: Jan van Arkel In Humo verscheen in 2008 een reeks artikelen ‘Kinderen aan de leiband’ (in de afleveringen van 20 en 27 mei en 3 en 10 juni), naar aanleiding van het boek van Louv, geschreven door Jan Hertoghs. Met name de derde aflevering (3 juni), met de titel ‘Bezorgde ouders’ gaat in op de problematiek die hier aan de orde is. Hij haalt het verhaal aan van een ‘ontaarde ouder’ die het waagde om haar negenjarige zoon op z’n eentje dwars door Manhattan (New York) naar huis te laten terugkeren, met een plattegrond van de metro, een strippenkaart, een briefje van twintig dollar en wat muntstukken voor de telefoon. En bewust zonder gsm. Er brak een storm van verontwaardiging los over deze ‘kinderverwaarlozing’! Als reactie op de ‘superouders’ die een min of meer totale controle over hun kinderen willen hebben ontstaat een beweging naar ‘slow parenting’. Zie daarover Honoré, C. (2009), Slow kids. Rotterdam: Lemniscaat (21) Kirkby, M.A. (1989), Nature as refuge in children’s environments. Children’s Environments Quarterly 6 (1) Dovey, K. (1990), Refuge and imagination: Places of peace in childhood. Children’s Environments Quarterly 7 (4) Zie voor beide artikelen: www.colorado.edu/journals/cye (22) Carson was auteur van het beroemde boek ‘Silent spring’, waarin zij de gevaren van bestrijdingsmiddelen in de landbouw aan de kaak stelde. Zij schreef ook een boekje voor opvoeders, met de titel ‘The sense of wonder’, dat regelmatig herdrukt is, uitgegeven door Harper Collins, New York, 1998. Het daaruit gegeven citaat is in een vertaling van Kees Both. (23) Het adopteren van een boom of een plekje en die volgen in hun seizoensveranderingen is hier een uiterst bruikbare werkwijze. Zie over zo’n project met kleuters: Both, K. (2006), Adopteer een boom: Bomen het jaar rond. De Wereld van het Jonge Kind, september *. Een bijbehorend katern ‘Spelend leren’ over ‘Bomen’ is te downloaden van www.hjkonline.nl/archief (24) Pollan, M. (1991), Mijn tweede natuur. Leven met een weerbarstige tuin, Amsterdam: Contact (25) Zie Both, K. (2007), Natuur als bondgenoot bij zorgverbreding. De Wereld van Jonge Kind, maart*
12
Zie voor een overzicht van verricht onderzoek: Faber Taylor, A.& F. Kuo (2006), Is contact with nature important for healthy child development? State of the evidence. In: Spencer, Chr., M. Blades (eds.), Children and their Environments. Cambridge University Press, Cambridge Recent werd aangetoond dat dagelijks twintig minuten met een kind wandelen in een park de symptomen van ADHD aantoonbaar vermindert, wat resulteert in minder medicijngebruik: Faber Taylor, A,/ Frances E. Kuo (2008), Children with attention deficits concentrate better after walk in the park. Journal of Attention Disorders Online, August 25, 2008 (26) Zie ook het onderzoek dat bij volwassenen gedaan is: Custers, M.H.G. & A.E. van den Berg (2007), Natuur, stress en cortisol. Wageningen: Alterra, rapport 1629. Te downloaden van: www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/AlterraRapport1629.pdf (27) Zie: Both, K. (2004a), Kinderen lezen het schoolterrein. In: De Wereld van het Jonge Kind, februari. Ook opgenomen in: Caminada, G. (red.)(2005), Beter buiten spelen. Baarn: Bekadidact Dit artikel werd geïnspireerd door het onderzoek van Wendy Titman: Titman, W. (1994), Special Places; Special People. The hidden curriculum of school grounds. Godalming: WWF/ UK (28) Both, K. (2009), Duurzame landschappen voor kinderen. Samenvatting van en reflectie op ‘The sustainable landscape’ van Susan Herrington.* (29) Zie Rutten, S. & F. Studulski (2005), De pedagogische kwaliteit van de buurt. Een instrument om de pedagogische kwaliteit van de buurt te meten. Utrecht: SARDES. Te downloaden van: http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/kcgs/bulk/praktijk/2006/4/pedagogischekwaliteit-van-een-buurt.pdf Dit instrument moet verrijkt worden met de nieuwe inzichten over de betekenis van natuur voor de ontwikkeling van kinderen. De zorgpedagoog bij uitstek, Nel Noddings, schrijft hierover: ‘I would say that good environmental education is probably impossible without a good environment. This means that not only schools but also homes, streets, neighborhoods, and commercial establishments should be planned to maintain and encourage a connection to nature’. Bron: Noddings, N. (2002), Starting at home: Caring and social policy. Berkeley: University of California Press, p. 243. Het deel van het boek waarin dit citaat te vinden is heeft als titel: Toward a caring society. (30) Both, K. (2007), Alle hens aan dek voor speelnatuur in de stad. Trouw, 29 maart 2007 Te downloaden van www.nationaleuitdaging.nl/slim (31) Moore, R./ C. Cooper Marcus (2008), Healthy planet, healthy children: Designing nature into the daily spaces of childhood. In: S.R. Kellert, a.o., Biophilic design: The theory, science and practice of bringing buildings to life. London: Wiley. Te downloaden van http://www.naturalearning.org/docs/MooreCooperMarcus_Healthy.pdf
13