Nachtmerries van Srebrenica Volgens onderzoek van de Koninklijke Landmacht is het aantal psychische klachten bij de veteranen van Dutchbat 3 twee keer zo hoog als bij militairen die aan andere vredesoperaties in het buitenland deelnamen.
Terwijl ook die andere missies veel psychische verwondingen veroorzaakten. Enkele jaren geleden bleek al dat een op de vijf (20,4 procent) uitgezonden militairen met psychische klachten kampt. Bij 4,3 procent zijn de klachten zo ernstig dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Een PTSS ontstaat als iemand blootgesteld is geweest aan een zeer ingrijpende gebeurtenis, die gepaard ging met intense vrees, machteloosheid en schrik. Het kan daarbij om een oorlogssituatie gaan, maar ook om een ongeval of ramp als in Enschede of Volendam.
De traumatische ervaring wordt voortdurend herbeleefd, met soms angstaanjagende flashbacks, gedachten of nachtmerries.
Mensen met een PTSS proberen tegelijkertijd juist de gedachten aan het trauma uit te bannen. Ook voelen ze zich soms emotioneel afgestompt en vervreemd van het dagelijks leven.
Daarnaast kan er sprake zijn van slecht slapen en prikkelbaarheid.
De duur van de PTSS kan varieren van kort tot levenslang. Soms is het psychische lijden zo ernstig dat alleen zelfdoding nog als een uitweg wordt gezien.
Het aantal zelfdodingen onder beroepsmilitairen van de landmacht is 66 procent hoger dan bij een vergelijkbare groep burgers, zo bleek eind vorig jaar uit een eerste verkennend onderzoek van het Veteraneninstituut.
Het onderzoek werd gehouden onder militairen die tussen 1996 en 2002 in dienst waren. Het is nog onduidelijk waarom het aantal zelfdodingen onder deze groep hoger is dan bij burgers.
Het Veteraneninstituut gaat dit nader onderzoeken. ‘Een mogelijke verklaring is dat je bij militairen vaker een ander persoonlijkheidstype aantreft dan bij niet-militairen. Ze zijn wellicht meer gericht op daden dan op woorden en praten’, oppert Jos Weerts, hoofd van het Veteraneninstituut.
PTSS EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID Er moet een kwaliteitsonderzoek komen naar de wijze waarop door de jaren heen de hulpverlening aan Nederlandse veteranen heeft plaatsgevonden, vindt advocaat Henk van der Meijden, die onder meer ondersteuning biedt aan militairen die vanwege lichamelijke of psychische klachten arbeidsongeschikt zijn geraakt. Volgens Van der Meijden heeft het ministerie van Defensie met name in de eerste helft van de jaren negentig te weinig aandacht besteed aan de zorg voor militairen die door hun werk gezondheidsklachten kregen. ‘De zorg was uitermate beperkt’, zegt de advocaat. ‘Inmiddels heeft Defensie geleerd van de fouten die in het verleden zijn gemaakt. Maar tot 1995 is de zorg niet goed geweest. Met een kwaliteitsonderzoek naar de zorg die vanaf 1990 geboden is, zou voor eens en altijd aangetoond kunnen worden of Defensie het goed dan wel verkeerd heeft gedaan. Eerst dient de norm te worden vastgesteld waaraan de nazorg diende te voldoen. Vervolgens kan worden getoetst of daaraan is voldaan. Voor de veteranen die destijds gezondheidsproblemen kregen, zal het bevrijdend zijn om te weten of Defensie tekortgeschoten is. Als dat zo is, kan de schade op passende wijze worden gecompenseerd.’ Hoewel Defensie tegenwoordig betere hulp verleent aan militairen die door een uitzending psychische klachten oplopen, neemt het ministerie nog onvoldoende zijn verantwoordelijkheid bij de financiele compensatie daarvan, vindt Van der Meijden. ‘Het meest eenvoudige zou zijn om veteranen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan te merken als mensen die een beroepsziekte hebben opgelopen. Defensie erkent hierin wel enige verantwoordelijkheid, maar beperkt zich daarbij tot het toekennen van een militair invaliditeitspensioen en het aanbieden van enkele voorzieningen. Deze compensatie is slechts gebaseerd op risicoaansprakelijkheid. Daarmee wordt slechts een klein deel van de schade vergoed, waarbij er geen aandacht is voor de gederfde groeikansen in de maatschappij. Want veel mensen worden afgekeurd en belanden in de WAO. Een bijkomend probleem is dat de WAO-uitkering met het invaliditeitspensioen wordt verrekend omdat beide uitkeringen dezelfde oorzaak hebben. Veteranen worden dus gekort. Terwijl in de burgermaatschappij een werkgever schade moet vergoeden als een werknemer door een beroepsziekte is uitgeschakeld.’
Machteloosheid is een van de belangrijkste veroorzakers van psychische klachten bij militairen, vertelt kolonel Wil Martens, hoofd van de Afdeling Individuele Hulpverlening van de landmacht.
‘In Srebrenica mochten de Dutchbatters niet gericht terugschieten als zij onder vuur genomen werden. Ze mochten alleen te hoog of te laag terugschieten.
Onder de Nederlandse SFORmilitairen die nu in Bosnie de vrede bewaken, bestaan minder psychische klachten. Dat komt voor een belangrijk deel omdat er andere afspraken over hun mandaat zijn gemaakt. De instructies zijn steviger en er worden bijvoorbeeld ook tanks meegenomen. De militairen hoeven niet meer alleen machteloos toe te kijken.’ Naast machteloosheid spelen ook ingrijpende gebeurtenissen een rol. ‘Als een collega op patrouille zwaar gewond raakt, is dat een schokkende ervaring. Hetzelfde geldt voor het aanschouwen van groepen mensen die totaal ontredderd zijn, niets meer hebben en met elkaar vechten om wat ze bij het afval vinden. Of dat er bij een wegversperring een wapen tegen je hoofd wordt gezet en je je voertuig moet afstaan.’ Het zijn indrukken die een deel van de uitgezonden militairen na terugkeer blijven achtervolgen.
Meestal ontwikkelt een PTSS zich kort na een traumatische gebeurtenis.
Soms treedt er echter een vertraging op van maanden of zelfs jaren en steekt de stoornis pas de kop op door iets dat aan de ervaring herinnert. Martens: ‘Ik ken iemand die 25 jaar geleden in Libanon nare dingen had gezien waarbij hij machteloos moest toekijken. Toen zijn vrouw van hem wilde scheiden, kwam die machteloosheid weer naar boven. Hij dook onder het bed want hij dacht dat hij weer onder vuur werd genomen.’ Partners en kinderen lijden eveneens als een militair in psychische moeilijkheden verkeert. Opgekropte frustraties leiden soms tot irritaties, woedeuitbarstingen en agressief gedrag. ‘Als iemand terugkeert van een oorlogsgebied waar mensen voedsel zochten op een vuilnisbelt en thuis eet zijn kind zijn bord niet leeg, kan dat enorme woede veroorzaken’, weet Martens. Zijn afdeling biedt daarom niet alleen hulpverlening aan militairen, maar ondersteunt ook het thuisfront.
Een probleem is echter dat de zorg niet iedereen bereikt die hulp nodig heeft. ‘Voor sommige jonge veteranen is de weg naar hulpverlening een heel moeizame.
Ze zoeken hulp als het bijna te laat is. De stap wordt pas gezet als er vanuit hun omgeving grote druk op hen wordt uitgeoefend.
Bijvoorbeeld als hun partner met echtscheiding dreigt of hun werkgever met ontslag’, vertelt Martens. ‘Als veteranen met verwerkingsproblemen zitten en ze er niet uitkomen, zijn ze geneigd zich af te sluiten. Ze voelen zich onbegrepen en delen hun gevoelens daarom niet met vrienden.
Het omgekeerde komt ook voor:
een militair is zo uit evenwicht geraakt dat vrienden geen contact meer met hem willen en zich terugtrekken. Veteranen vereenzamen dan en raken in een isolement.
Daarom vinden we het belangrijk om de drempel voor die mensen zo laag mogelijk te maken. Een actieve benadering is dan ook van belang.’
Aan het eind van hun uitzending krijgen alle militairen een eindgesprek met een psycholoog.
Defensie benadert hen daarna nog tweemaal actief. Na twee tot drie maanden volgt een uitnodiging voor de verplicht gestelde
‘terugkeergesprekken’ met de Maatschappelijke Dienst Defensie of met geestelijk verzorgers.
In deze gesprekken wordt met name de aanpassing aan de werk-
en gezinssituatie besproken.
Wie moeilijkheden ondervindt, krijgt hulp aangeboden. Negen maanden na terugkeer ontvangen de uitgezonden militairen een nazorgvragenlijst. Hierin wordt navraag gedaan naar ervaringen tijdens de uitzending en de periode erna. Op een afzonderlijke vragenlijst kan het thuisfront ervaringen aangeven. Ook hier geldt dat hulp wordt aangeboden als uit de antwoorden blijkt dat er moeilijkheden zijn.
Minder dan de helft van de militairen (46 procent) stuurt deze vragenlijst terug. Uit nonresponsonderzoek bleek weliswaar dat als belangrijkste reden voor het nietterugsturen werd aangegeven dat er op dat moment geen problemen waren. Toch valt niet uit te sluiten dat sommige militairen die de vragenlijst niet terugsturen, wel degelijk in psychische nood verkeren, waarschuwt Jos Weerts, hoofd van het Veteraneninstituut. ‘Een van de kenmerken van een PTSS is vermijdingsgedrag. Het invullen van de vragenlijst kan voor sommigen narigheid oproepen.
Ouders hebben ons wel eens een vragenlijst laten zien van een militair die de lijst tot halverwege had ingevuld en daarna was gestopt. Later heeft die jongen suicide gepleegd.’
Behalve door vermijdingsgedrag wordt actieve nazorg ook bemoeilijkt doordat veel militairen uit zicht verdwijnen nadat zij de dienst verlaten, terwijl klachten zich soms pas na vele jaren openbaren. Van de ongeveer 45.000 veteranen die deelnamen aan vredesmissies, is nog geen kwart (10.500) bekend bij het Veteraneninstituut. ‘De rest kennen we niet. We weten ook niet waar ze zijn. Als iemand na zijn diensttijd verhuist, is hij zoek. Want wij hebben niet de bevoegdheid om het nieuwe adres na te trekken. Wij kennen alleen de mensen die bij ons een Veteranenpas hebben aangevraagd.
Ik ben daarom voorstander van een ‘veteranenvolgsysteem’ waardoor meer ex-militairen actief begeleid kunnen worden.’
Bij de nazorg voor Dutchbat 3 was er het probleem dat de groep lang met vakantie is geweest, waardoor het een hele tijd duurde eer de militairen elkaar weer zagen. ‘Die jongens hebben elkaar lang moeten missen’, zegt Bart Hetebrij.
‘Intussen was de mening in de pers en publieke opinie omgeslagen van positief naar negatief.
Als je geen erkenning krijgt terwijl je getraumatiseerd bent, draagt dat niet bij tot de verwerking daarvan. Jongens komen dan niet zo gemakkelijk met hun verhaal.’
Volgens Hetebrij waren er veel klachten over een gebrek aan nazorg. ‘Die klachten heb ik vertaald als een gebrek aan erkenning, want het aanbod van nazorg was er wel. Er is toen besloten nazorgconferenties te organiseren. Daar konden de Dutchbatters elkaar het gevoel geven dat zij niet alleen stonden met hun klachten. En dat die klachten een normale reactie waren op een abnormale situatie’, aldus Hetebrij. Naast de individuele zorg zou meer accent op dergelijke groepsverwerking moeten worden gelegd. ‘Defensie mag nooit meer zo’n onderdeel in dergelijke omstandigheden zo snel uit elkaar laten vallen. Want de kracht van zo’n bataljon is juist de groepsbinding. Het is goed om elkaar in rustig vaarwater alle verhalen te kunnen vertellen. De mensen die op kazernes zitten, kunnen hun ervaringen nog bij elkaar kwijt.
Maar veruit de meeste militairen die Srebrenica hebben meegemaakt, zijn daarna heel snel uit dienst gegaan, de burgermaatschappij in. Daar konden ze hun verhaal bij niemand kwijt.’