Monitor alternatieve instroom in de sector voortgezet onderwijs
Monitor alternatieve instroom in de sector voortgezet onderwijs
November 2011
CAOP, Den Haag November 2011 Yvonne Hoogeveen Rob Hoffius Marjolein van Dijk CAOP Research Lange Voorhout 9-13 Postbus 556 2501 CN Den Haag
Telefoon 070 376 57 65 Fax 070 345 75 28
[email protected] www.caop.nl
Rapportage Stageonderzoek Stedendriehoek
Het gebruik van cijfers en teksten is toegestaan mits de bron daarbij duidelijk wordt vermeld. Drukfouten en/of andere onvolkomenheden voorbehouden.
CA 209
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
2
Inhoudsopgave Samenvatting, conclusies en aanbevelingen ..................................................................4 Samenvatting en conclusies .......................................................................................4 Aanbevelingen ...........................................................................................................7 1. Inleiding ...................................................................................................................10 1.1 Onderzoeksvragen..............................................................................................10 1.2 Onderzoeksmethode...........................................................................................11 1.3 Leeswijzer ..........................................................................................................11 2. Alternatieve opleidingen tweedegraads docent .......................................................12 2.1 Kopopleiding tot tweedegraads docent..............................................................13 2.2 Educatieve minor ...............................................................................................14 2.3 Duale lerarenopleiding.......................................................................................18 2.4 Zij-instroom opleiding .......................................................................................20 2.5 Leraar in opleiding.............................................................................................23 3. Alternatieve opleidingen eerstegraads docent .........................................................26 3.1 Hbo masteropleiding tot eerstegraads docent ....................................................27 3.2 Eerst de klas .......................................................................................................29 4. Assistent van de leraar .............................................................................................30 5. Overige alternatieve instroom..................................................................................32 5.1 Vissen uit eigen vijver .......................................................................................32 5.2 Herintreders........................................................................................................33 5.3 Van pabo naar tweedegraads docent..................................................................33 6. Ervaringen alternatieve instroom nader belicht .......................................................36 6.1 Vergelijking van ervaringen met instroomvormen ............................................36 6.2 Vergelijking van benodigde begeleiding bij instroomvormen...........................38 6.3 Ervaringen zittende docenten met alternatieve instroom...................................39 6.4 Samenspel opleiding, persoonlijkheid en achtergrond ......................................39 7. Bijdrage alternatieve instroom aan totale instroom .................................................41 7.1 Verwachte tekort................................................................................................41 7.2 Alternatieve instroom.........................................................................................42 7.2.1 Instroom ......................................................................................................43 7.2.2 Gediplomeerden..........................................................................................43 7.3 Toekomstbeeld...................................................................................................44 8. Literatuur..................................................................................................................47 Tabellenboek............................................................................................................49 Bijlage: Lerarenbeurs...............................................................................................52
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
3
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Hieronder vindt u eerst de samenvatting en de conclusies van het onderzoek, gevolgd door aanbevelingen.
Samenvatting en conclusies De komende jaren wordt verwacht dat het lerarentekort in het voortgezet onderwijs (vo) oploopt tot 4.300 fte in 2016. Om deze reden zijn de afgelopen jaren verschillende alternatieve instroomvormen in het leraarsberoep ingevoerd. Het gaat om instroomvormen aanvullend op de instroom vanuit de reguliere lerarenopleidingen. Op verzoek van de CAO-tafel vo heeft het CAOP Research onderzoek uitgevoerd naar de beschikbaarheid van alternatieve instroom voor de onderwijsarbeidsmarkt en de kwaliteit van deze instroom. CAOP Research heeft hiertoe literatuur bestudeerd en kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder schoolleiders. Deze monitor heeft een tweeledig doel: 1. Inzicht verschaffen in de omvang van de alternatieve instroom vanuit zijinstroom, educatieve minors, persoonlijke assistenten van de leraar (PAL’s) en mogelijke andere alternatieve opleidingenroutes 2. Inzicht verschaffen in de kwaliteit van de alternatieve instroom. Hiertoe zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Vanuit welke opleidingsroutes doet zich alternatieve instroom voor in het vo? 2. Hoeveel bevoegden zijn in 2010 voortgekomen uit deze alternatieve instroom? 3. Hoeveel bevoegden zijn in 2011 te verwachten uit deze alternatieve instroom? 4. Welke ervaringen hebben scholen met deze alternatieve instroom? 5. Hoe gaan scholen om met deze diversiteit op de arbeidsmarkt? Als ‘last resort’ of als gewenste bijdrage aan het personeelsbestand als onderdeel van een ‘open-deuren-beleid’? 6. In hoeverre kunnen de alternatieve bronnen bijdragen aan het bestrijden van het verwachte tekort? Vele opleidingsroutes voor het docentschap Uit het onderzoek blijkt dat de alternatieve instroom naar de onderwijsarbeidsmarkt afkomstig is vanuit vele (alternatieve) opleidingsroutes. Naast de instroom vanuit de reguliere opleidingen tot tweede en eerstegraads docent, is er alternatieve instroom vanuit de kopopleiding tot tweedegraads docent, de educatieve minor opleiding, de duale lerarenopleiding, de zij-instroomopleiding en de hbo master. Daarnaast wordt ook bijgedragen aan de instroom door vissen uit eigen vijver, herintreders en pabodocenten die zich tot tweedegraads docent doorontwikkelen. Tot slot komt uit het onderzoek een positief beeld naar voren over de opbrengsten van het project gericht op persoonlijk assistenten van de leraar (PAL). De PAL betreft weliswaar onbevoegde assistenten, maar de verwachting is dat het uiteindelijk zal leiden tot nieuwe docenten in het onderwijs.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
4
Aantal bevoegden vanuit alternatieve instroom Zoals is af te lezen in onderstaande tabel, zijn in 2009 ongeveer 1.500 bevoegden voortgekomen uit alternatieve opleidingsroutes. Aantal gediplomeerden alternatieve lerarenopleidingen 20091 Opleiding Kopopleiding tweedegraads Educatieve minor Duale lerarenopleiding (2egraads) Duale lerarenopleiding (1e graads hbo) Zij-instromers Hbo master eerstegraads deeltijd Hbo master eerstegraads voltijd Totaal
Aantal *2 149 130 Onbekend 319 865 1.463
Als gezegd wordt naast deze alternatieve opleidingsroutes ook bijgedragen aan de instroom door vissen uit eigen vijver, herintreders en pabo-docenten die zich tot tweedegraads docent doorontwikkelen en is de verwachting dat het PAL-project op termijn ook nieuwe docenten oplevert. Cijfers hierover zijn vooralsnog niet bekend. Ervaren kwaliteit alternatieve instroom van invloed op begeleiding Als we de ervaringen met de kwaliteit van deze alternatieve instroom afzetten tegen de ervaringen met de reguliere instroom, kunnen we concluderen dat de ervaringen met docenten afkomstig van de reguliere lerarenopleiding tweede en eerste graad het meest positief zijn. Ook de docenten afkomstig van de eerstegraads hbo masteropleiding en de vissen uit eigen vijver worden als goed beoordeeld, op zowel vakinhoudelijk als didactisch vlak. Van de docenten afkomstig van de tweedegraads kopopleiding en de educatieve minor beoordeelt men vooral de vakkennis als goed. De didactische en pedagogische vaardigheden behoeven wel aandacht. Bij docenten met een duale opleiding- of pabo-achtergrond is men juist tevreden over de praktijkervaring en minder over de vakkennis. Bij zij-instromers en herintreders is de kwaliteit van de didactische vaardigheden een belangrijk aandachtspunt. Hieronder is dit schematisch weergegeven. Het gaat daarbij om indicaties van de ervaren kwaliteit wat betreft vakinhoudelijke en didactische vaardigheden van de alternatieve instroom. In de betreffende hoofdstukken van het rapport wordt dit nader uitgewerkt en toegelicht. Ervaren kwaliteit alternatieve instroom Instroomvorm Hbo master eerstegraads Vissen uit eigen vijver Kopopleiding tweedegraads Educatieve minor
Vakinhoudelijke kennis + + + +
Didactische vaardigheden + + +/+/-
1
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl; Hovius e.a., 2010; Centerdata, 2010 2 Verwerkt in cijfers reguliere opleiding tot tweedegraads docent
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
5
Duale lerarenopleiding Pabo-gediplomeerden Zij-instromers Herintreders
+/+/+ +
+ + -
De ervaren kwaliteit van de alternatieve instroom heeft invloed op de mate en inhoud van de begeleiding die de docenten nodig hebben. De begeleiding voor docenten afkomstig van de zij-instroom-, educatieve minor- en tweedegraads kopopleiding richt zich daarom voornamelijk op het pedagogisch didactisch vlak. Dit geldt ook voor de begeleiding van herintreders. Voor docenten met een duale opleidings- of paboachtergrond is begeleiding gericht op vakkennis essentiëler. Alternatieve instroom niet altijd gericht op tekortvakken Uit het onderzoek blijkt dat de alternatieve instroom niet altijd is opgeleid voor de tekortvakken (exacte vakken en talen). Zo komt naar voren dat studenten op de kopopleiding tot tweedegraads docent vooral omgangskunde, algemene economie en pedagogiek volgen. Bij zij-instromers zien we wel dat ze voornamelijk gericht zijn op tekortvakken. Pabo-gediplomeerden worden voornamelijk op tekortvakken ingezet. Toekomstverwachting positief voor reguliere én alternatieve opleidingsroutes Uit onderzoek onder schoolleiders blijkt dat voor de leraren met een hbo master en de vissen uit eigen vijver de verwachting voor de toekomst in het onderwijs positief is. Bij beide vormen van instroom geven de schoolleiders uit het onderzoek aan dat ze hen voor vacatures in aanmerking zouden laten komen. Hetzelfde geldt voor zijinstromers en herintreders, ondanks dat hun didactische vaardigheden aandacht behoeven. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat deze groepen direct inzetbaar zijn op tekortvakken en dat ze praktijkervaring meebrengen in het onderwijs. Wat betreft de educatieve minor komt uit de enquête een positiever toekomstbeeld naar voren dan uit de diepte-interviews. Het beeld is hierdoor iets minder duidelijk. Men ziet de educatieve minor wel als een goede opstap naar de universitaire lerarenopleiding. Tot slot zien schoolleiders een toekomst in het onderwijs voor de PAL-lers. Ze hebben weliswaar geen lesbevoegdheid, maar het PAL-project biedt een goede mogelijkheid voor studenten om kennis te maken met het onderwijs en blijkt hen te stimuleren door te studeren voor een bevoegdheid. Onderstaand is dit schematisch weergeven. Voor de nadere uiteenzetting verwijzen we naar de rapporttekst. Toekomstbeeld alternatieve instroom Instroomvorm Hbo master eerstegraads Vissen uit eigen vijver Zij-instromers Herintreders Educatieve minor PAL
Toekomstbeeld + + +/+/+/+
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
6
Mix belangrijk van ervaren docenten en alternatieve instroom In interviews geven schoolleiders aan dat bij het samenstellen van een lerarenteam vooral de mix van docenten afkomstig uit verschillende opleidingsroutes leidt tot een optimaal resultaat. Het wordt namelijk als verrijking gezien dat mensen verschillende achtergronden hebben en dito ervaring meebrengen. Echter, zo blijkt uit de gesprekken met schoolleiders, het blijft van belang dat naast relatief onervaren docenten ook ervaren docenten in het team zitten. Onvoldoende alternatieve instroom om lerarentekort op te heffen In 2016 is ongeveer 4.300 fte aan docenten vanuit alternatieve instroom nodig. In 2009 bedraagt het aantal gediplomeerden van alternatieve lerarenopleidingen ongeveer 1.500. Echter, deze gediplomeerden zullen veelal niet voor de tekortvakken zijn opgeleid, zoals blijkt uit de gegevens over de kopopleiding (paragraaf 2.1). Zelfs als we ervan uitgaan dat dit wel zo is en ervan uitgaande dat deze gediplomeerden een full time betrekking als docent zullen accepteren, wordt het lerarentekort bij gelijkblijvende aantallen in de komende jaren weliswaar kleiner, maar blijft er nog steeds een tekort van ruim 2.800 fte’s. Doordat het aanbod van de alternatieve instroom hoogstwaarschijnlijk onvoldoende aansluit bij de behoefte aan instroom op het gebied van tekortvakken, is het probleem dus groter dan deze 2.800 fte’s.
Aanbevelingen Aangezien de huidige instroom vanuit reguliere lerarenopleidingen, alternatieve opleidingsvormen en overige alternatieve instroom onvoldoende is om het lerarentekort op te vangen, blijven extra inspanningen op instroom van nieuwe docenten in het vo essentieel. Lerarenopleidingen, vo-scholen, overheid en sociale partners dienen hierbij hun krachten te bundelen om het effect zo groot mogelijk te laten zijn. Promoten opleidingen voor tekortvakken In eerste instantie dienen inspanningen zich richten op het vergroten van de instroom naar reguliere lerarenopleidingen waar de tekorten het grootst zijn, namelijk in de exacte vakken en de talen . Het verbeteren van het vrij negatieve imago van het leraarsvak en het promoten van de opleidingen waar de tekorten zich het sterkst voordoen, kan hiertoe bijdragen. Hier ligt een taak voor zowel de lerarenopleidingen zelf, de overheid, sociale partners als ook de vo-scholen zelf. Instroom vergroten op hbo master en vissen uit eigen vijver Als we de verschillende alternatieve opleidingsroutes nader bezien, kunnen we constateren dat vooral de docenten die via een hbo master van tweedegraads naar eerstegraads docent zijn doorgegroeid en de vissen uit eigen vijver gewild zijn op scholen. Vanuit deze behoefte geredeneerd, is het wenselijk dat er maatregelen worden genomen om de instroom vanuit deze groepen te vergroten zodat in deze behoefte kan worden voorzien. Wederom geldt dat de instroom vooral gericht dient te zijn op de tekortvakken aangezien daar de nood het hoogst is.
Docenten vanuit andere alternatieve instroom extra begeleiding bieden
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
7
Gezien de grootte van het lerarentekort (naar verwachting 4.300 fte in 2016) zijn ook extra inspanningen nodig op de andere alternatieve instroomvormen zoals zijinstromers, herintreders, de kopopleiding, de educatieve minor en de duale- en paboopleiding. Voor deze opleidingen geldt wel dat veel begeleiding nodig is op didactisch vlak dan wel op het gebied van vakkennis, afhankelijk van de opleidingsvorm. Vo-scholen, hogescholen en universiteiten dienen hiertoe in samenwerking met elkaar een goede begeleidingsstructuur op te ontwikkelen zodat de begeleiding effectief kan worden vormgegeven. Zo geldt voor zij-instromers en herintreders dat veel begeleiding nodig is op didactisch vlak. Ook docenten die instromen vanuit de kopopleiding tot tweedegraads leraar behoeven begeleiding op didactische vaardigheden, zij het in mindere mate. Voor de educatieve minor kan is begeleiding en ondersteuning nodig op het gebied van vakkennis. Voor docenten met een duale opleidings- of pabo-achtergrond is eveneens begeleiding nodig gericht op vakkennis, maar dit geldt in mindere mate dan bij de educatieve minor. Bij de begeleiding van de docenten die via alternatieve opleidingsvormen in het vo starten, is het belangrijk lering te trekken uit de recente inzichten rond begeleiding. Zo is voor het verbeteren van de vakkennis naast het inzetten van vakcoaches en vakopleiders ook het gebruik van ‘peer teaching’ of ‘tandemlessen’ zinvol. Daarbij begeleiden een ervaren en een nieuwe docent samen een grote groep leerlingen, gewoonlijk parallelklassen. De docenten kunnen in dit traject van elkaar leren. Deze vorm van begeleiding is ook van belang bij het verbeteren van didactische vaardigheden. Daarnaast zijn intervisie, mentorschap, lesbezoeken, intervisie, coaching en video interactie begeleiding zinvolle begeleidingsvormen als het gaat om het verbeteren van didactische vaardigheden3 4. Voor enkele van deze instroomvormen - zoals de kopopleiding, maar waarschijnlijk ook de vervolgopleiding die pabo-gediplomeerden volgen - geldt dat gestimuleerd moet worden dat de instroom vooral gericht is op de tekortvakken. Hier is een rol weggelegd voor de lerarenopleidingen om studenten te stimuleren en te adviseren een opleiding te volgen in een tekortvak. De overheid kan hieraan in faciliterende zin aan bijdragen. Tevens is een rol weggelegd voor de vo-scholen zelf. Het gaat dan vooral om het bewaken dat gediplomeerden op die vakken worden ingezet waarvoor ze zijn opgeleid. PAL-project voortzetten Aanbevolen wordt voorts om de stimuleringsbijdrage voor het PAL-project voort te zetten. De ervaringen met het PAL-project zijn overwegend positief en verwacht wordt dat dit voor de toekomst extra docenten zal opleveren. Financiële bijdragen voortzetten Bovengenoemde inspanningen hebben het meeste effect als de financiële bijdragen zoals de lerarenbeurs, zij-instroombeurs, de bijdrage voor scholen die educatieve minoren aanstellen en de stimuleringsbijdrage voor de PAL blijven bestaan; dit vanwege de drempelverlagende werking die deze bijdragen hebben. 3 4
Bron: SBO, 2006 Bron: SBO, 2009
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
8
Alternatieve instroom periodiek monitoren Om de komende jaren te blijven volgen hoe de kwantiteit en kwaliteit van de alternatieve instroomvormen zich ontwikkelen, wordt aanbevolen de alternatieve instroom periodiek, bijvoorbeeld (twee)jaarlijks in kaart te brengen op aantal bevoegden die het oplevert en de kwaliteit die vo-scholen in de praktijk ervaren bij deze alternatieve instroom.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
9
1. Inleiding In dit hoofdstuk vindt u de aanleiding voor het onderzoek, de onderzoeksvragen (1.1), de methode van onderzoek (1.2) en een leeswijzer (1.3). De komende jaren wordt een oplopend tekort verwacht aan leraren voor het voortgezet onderwijs (vo).Uit ramingen van de onderwijsarbeidsmarkt in opdracht van de directie Leraren van het Ministerie van OCW blijkt dat het tekort in 2016 maximaal zal zijn en 3.000 fte zal bedragen5. In de WIO 2012 is het verwachte tekort in 2016 omhoog aangepast naar 4.300 fte. Om hierop in te spelen zijn de afgelopen jaren diverse vormen van instroom in het lerarenbestand ingevoerd. Deze manieren van instroom doen zich voor naast de reguliere instroom van de lerarenopleiding. Aangezien het duidelijk is dat met de instroom van de lerarenopleidingen niet voldoende in de komende vacatures kan worden voorzien, is inzicht in deze extra (potentiële) instroom van groot belang. Daarbij gaat het enerzijds om inzicht in de huidige en (mogelijke) toekomstige aantallen. Anderzijds gaat het om de kwaliteit van deze alternatieve instroom volgens degenen waar deze instroom voor bedoeld is: de scholen. De CAO-tafel vo heeft het CAOP Research gevraagd dit onderzoek uit te voeren.
1.1 Onderzoeksvragen Deze monitor heeft een tweeledig doel: 1. Inzicht verschaffen in de omvang van de alternatieve instroom vanuit zijinstroom, educatieve minors, persoonlijke assistenten van de leraar (PAL’s) en mogelijke andere alternatieve opleidingenroutes 2. Inzicht verschaffen in de kwaliteit van de alternatieve instroom. Hiertoe zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Vanuit welke opleidingsroutes doet zich alternatieve instroom voor in het vo? 2. Hoeveel bevoegden zijn in 2010 voortgekomen uit deze alternatieve instroom? 3. Hoeveel bevoegden zijn in 2011 te verwachten uit deze alternatieve instroom? 4. Welke ervaringen hebben scholen met deze alternatieve instroom? 5. Hoe gaan scholen om met deze diversiteit op de arbeidsmarkt? Als ‘last resort’ of als gewenste bijdrage aan het personeelsbestand als onderdeel van een ‘opendeuren-beleid’? 6. In hoeverre kunnen de alternatieve bronnen bijdragen aan het bestrijden van het verwachte tekort?
5
Bron: CentERdata, 2010
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
10
1.2 Onderzoeksmethode Gedeeltelijk zijn gegevens uit bestaande rapporten gedestilleerd. Dit zijn onder meer rapporten over specifieke acties voor bepaalde doelgroepen en een recent rapport over de educatieve minor. Verder zijn cijfers opgevraagd bij OCW en de Inspectie van het Onderwijs. Voorts zijn de opleidingsinstituten benaderd die alternatieve vormen aanbieden, zoals scholing voor zij-instromers en educatieve minors. Om de ervaringen van scholen in kaart te brengen met deze alternatieve instroom, zijn schoolleiders en opleidingscoördinatoren van scholen via het SBO-panel bevraagd. Daarnaast zijn veertien telefonische interviews gehouden met schoolleiders en opleidingscoördinatoren. De resultaten van de interviews zijn indicatief van aard. De bevraging via het SBO-panel heeft plaatsgevonden in de periode van 21 maart tot en met 20 april 2011. ResearchNed beheert dit panel in opdracht van het SBO. Voor het onderzoek zijn alle panelleden uit het voortgezet onderwijs uitgenodigd om een internetenquête in te vullen. Daarnaast zijn ook alle school- en locatieleiders benaderd die niet aan het SBO-panel deelnemen. De totale steekproef kwam hiermee (in beginsel) uit op 850 personen. Vanwege tegenvallende respons is medio april 2011 besloten om daarnaast alle opleidingscoördinatoren die in dienst zijn bij de scholen uit te nodigen voor het onderzoek. In totaal hebben 236 personen de enquête ingevuld. De respons op de initiële mailing was twintig procent en die onder opleidingscoördinatoren 7,5 procent. De telefonische interviews zijn gevoerd van 11 mei tot en met 7 juni 2011. Hiertoe zijn schoolleiders en opleidingscoördinatoren benaderd die in de enquête hadden aangegeven te willen meewerken aan een diepte-interview.
1.3 Leeswijzer Voorin deze monitor vindt u de samenvatting en conclusies. Hoofdstuk 2 belicht de alternatieve opleidingen tot tweedegraads docent, waaronder de educatieve minor en de zij-instroomopleiding. Naast cijfermatige informatie komen ook de ervaringen aan bod die scholen hebben met docenten afkomstig uit deze opleidingen. In hoofdstuk 3 wordt hetzelfde gedaan voor de opleiding tot eerstegraads docent. De assistent van de leraar komt aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 vindt u een toelichting op overige alternatieve instroom, zoals herintreders. Hoofdstuk 6 zet de ervaringen met verschillende vormen van alternatieve instroom tegen elkaar af. Hoofdstuk 7, tot slot, gaat in op de verwachte bijdrage van de alternatieve instroom aan de totale instroom van docenten op de onderwijsarbeidsmarkt. In deze monitor worden docenten afkomstig uit alternatieve opleidingsroutes vergeleken met gewone leraren. Met ‘gewone’ leraren wordt in deze monitor leraren bedoeld die al jaren in het onderwijs werken6.
6
Hieronder kan een enkele docent zitten met bijvoorbeeld een zij-instroomopleiding.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
11
2. Alternatieve opleidingen tweedegraads docent De reguliere manier om een tweedegraads onderwijsbevoegdheid te behalen is door het afronden van een lerarenopleiding aan een hogeschool. Met een tweedegraads bevoegdheid kan men lesgeven aan de eerste drie klassen van de havo en het vwo, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het beroepsonderwijs en volwasseneducatie (bve). Zoals in onderstaande tabellen 1 en 2 is af te lezen, stromen in 2010 ruim 7.500 studenten in op deze opleiding en in 2009 behalen ruim 3.500 studenten een diploma. Tabel 1: Aantal instromers reguliere lerarenopleidingen 2egraads 2005-20107
Voltijd Deeltijd Totaal
2005 4.329 2.562 6.891
2006 4.289 2.609 6.898
2007 4.298 2.302 6.600
2008 4.322 2.320 6.642
2009 4.841 2.649 7.490
2010 4.962 2.669 7.631
Tabel 2: Aantal diploma’s reguliere lerarenopleidingen 2e graads 2004-20098
Voltijd Deeltijd Totaal
2004 1.550 2.030 3.580
2005 1.395 1.976 3.371
2006 1.611 1.618 3.229
2007 1.655 1.630 3.285
2008 1.759 1.610 3.369
2009 1.836 1.667 3.503
De laatste jaren zijn naast deze reguliere opleiding tot tweedegraads docent een aantal alternatieve opleidingsroutes ontwikkeld om een tweedegraads bevoegdheid te behalen. Dit zijn: - de kopopleiding tot tweedegraads docent (paragraaf 2.1) - de educatieve minor (paragraaf 2.2) - de duale lerarenopleiding (paragraaf 2.3) en - de zij-instroomopleiding (paragraaf 2.4). Met deze alternatieve opleidingsroutes wordt beoogd te voorzien in het lerarentekort. Deze vormen worden hierna achtereenvolgens behandeld. Daarnaast biedt de leraar in opleiding eveneens de mogelijkheid om in het tekort te voorzien. Ook deze vorm van instroom op de onderwijsarbeidsmarkt zal in dit hoofdstuk aan de orde komen (paragraaf 2.5). Op elke alternatieve vorm van instroom zal een toelichting gegeven worden. Waar mogelijk wordt het aantal instromers en diploma’s besproken. Ook komen de ervaringen van schoolleiders en opleiders met deze alternatieve instroom aan bod.
7 8
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl Bron: HBO-raad, peildatum 1 december 2010, bewerkt door stamos.nl
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
12
2.1 Kopopleiding tot tweedegraads docent Achtergrond opleiding Eén van de maatregelen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor het steeds groter wordende tekort aan leraren is de kopopleiding tot tweedegraads docent. Doel van deze opleiding is dat mensen versneld een tweedegraads lesbevoegdheid kunnen halen. De opleiding heeft een duur van een jaar, waarbij als ingangseis wordt gesteld dat studenten reeds een relevante hbo- of wobacheloropleiding hebben afgerond9. De aandacht van de opleiding ligt vooral op didactische en pedagogische competenties in het functioneren als docent. Aan het begin van de opleiding wordt een persoonlijk ontwikkelingsplan gemaakt. De opleiding is sterk gericht op de praktijk. Men start met een korte oriëntatie op een school en begint al snel ondersteunende taken uit te voeren. In de tweede helft van het jaar verzorgen studenten zelf onderwijs. Als rode draad door de kopopleiding loopt een intervisie- en reflectietraject. Tijdens de stage worden studenten begeleid door een coach van de school en door een docent van de lerarenopleiding. Na de tweedegraads opleiding bestaat de mogelijkheid door te stromen naar een eerstegraads masteropleiding. Aantallen Sinds 2004 zijn binnen verschillende hogescholen kopopleidingen gestart. Uit tabel 3 blijkt dat het aantal studenten binnen de kopopleidingen sterk is gegroeid. In 2010 stroomden in totaal 420 studenten in binnen een kopopleiding, terwijl dit aantal in 2004 nog slechts 40 was. Sinds juni 2011 zijn 31 nieuwe opleidingen toegevoegd die recht geven op instroom in een kopopleiding. In totaal zijn er nu 105 kopopleidingen: 39 hbo-bachelors en 66 wo-bachelors. Het aantal instromers in en het aantal gediplomeerden van deze kopopleidingen zijn verwerkt in de cijfers van de reguliere lerarenopleiding tot tweedegraads docent (zie begin van dit hoofdstuk). Hieronder zijn ze separaat weergegeven. Tabel 3: Instroom kopopleidingen10 Jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal
Aantal instromers 40 56 180 168 154 223 420 1.241
Als we de instroom nader bezien, blijkt dat één op de drie studenten binnen de kopopleidingen is ingestroomd binnen de opleiding ‘omgangskunde’. Andere populaire opleidingen zijn ‘algemene economie’ (23%), ‘pedagogiek’(16%) en 9
Bron: HBO-raad, 2009 Bron: HBO-raad, 2009; http://www/rijksoverheid.nl/nieuws/2011/06/21/meer-studenten-snellerleraar.html 10
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
13
‘bedrijfseconomie’(9%). Dit wijkt af van de instroom in de reguliere lerarenopleiding waar de instroom in deze richtingen respectievelijk 3, 4, 1 en 1 procent van het totaal is11. Er is dus weinig instroom binnen de kopopleiding tot tweedegraads docent in de tekortvakken zoals de exacte vakken en de talen. Ervaringen Uit enkele telefonische diepte-interviews blijkt dat scholen docenten afkomstig uit de kopopleiding tot tweedegraads docent als zeer gemotiveerd ervaren. Wel brengen de geïnterviewden in dat een opleiding van een jaar eigenlijk te kort is. Het is vooral voor de docent heel zwaar om in één jaar het lesgeven onder de knie te krijgen, aldus een schoolleider. Daardoor beschikken docenten na de opleiding nog over onvoldoende pedagogische en didactische ervaring. Zoals een opleider dit uitdrukt: “Ze missen vooral klassenmanagement vaardigheden en hoe om te gaan met lastige situaties.” Een school lost dit op door een coach in te schakelen en een begeleidingstraject op te starten. Een andere school laat mensen van de kopopleiding niet direct geheel zelfstandig voor de klas staan.
2.2 Educatieve minor Achtergrond opleiding Sinds het studiejaar 2009-2010 is er een nieuwe route naar het leraarschap. Universitaire studenten kunnen binnen een aantal bacheloropleidingen een educatieve minor volgen. De educatieve minor duurt een half jaar. Vooralsnog bieden tien van de veertien universiteiten de educatieve minor aan. Studenten die zowel de bachelor als de minor goed doorlopen, krijgen een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Dit houdt in dat ze bevoegd zijn om les te geven in de theoretische leerweg van het vmbo en de eerste drie leerjaren van havo en vwo. In tegenstelling tot de normale tweedegraads bevoegdheid mag met de educatieve minor geen les worden gegeven in het beroepsgericht onderwijs. De educatieve minor is bedoeld om studenten al tijdens de bachelorfase op een laagdrempelige wijze kennis te laten maken met het onderwijs. Daarnaast is de educatieve minor ook bedoeld studenten die niet eerder overwogen om te leraar te worden te interesseren en om zo de instroom in de eerstegraads lerarenopleiding te vergroten, zodat er uiteindelijk meer eerstegraads docenten beschikbaar komen voor de bovenbouw van havo en vwo. De educatieve minor kan gedeeltelijke vrijstellingen opleveren voor de eerstegraads opleiding12. De nadruk bij de educatieve minor ligt op de (vak)didactische aspecten en algemeen onderwijskundige en pedagogische aspecten. Op een aantal plekken wordt daarbij geput uit het programma van de masteropleiding. Uiteindelijk blijft het doel dat studenten doorstromen naar de eerstegraads educatieve masteropleiding13. Voor scholen voor voortgezet onderwijs waar educatieve minorstudenten voldoen aan hun stageverplichting (van minimaal 15 studiepunten van elk 28 uur), is tijdelijk een tegemoetkoming beschikbaar. Het gaat om een tegemoetkoming van € 4.000,- voor 11
Bron: HBO-raad, 2009 Bron: Hovius e.a., 2010 13 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2011 12
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
14
onder meer de begeleidingskosten; deze geldt voor de eerste 1.000 studenten. Naar verwachting is het totaalbudget van € 4 miljoen dat voor de tegemoetkoming beschikbaar is, uitgeput in 2011-201214. Aantallen In het studiejaar 2009-2010 zijn 329 studenten met de educatieve minor gestart. In oktober 2010 hebben 149 studenten deze minor afgerond. Dit komt neer op 45 procent. Een deel van de studenten is nog bezig met de minor en 15 procent is voortijdig gestopt. In onderstaande tabel 4 is aangegeven wat de instroom is en waar in het traject studenten zich bevinden15. Tabel 4: Rendement educatieve minor; cohort 2009/2010 op peildatum 1 oktober 201016 februari 201017
September 2009 Totaal
Instroom 191
Afgerond 131
bezig 29
gestopt 27
instroom 138
afgerond 18
bezig 98
gestopt 22
De doelstelling om nieuwe doelgroepen aan te boren, blijkt deels te zijn gehaald. Uit de evaluatie van het eerste studiejaar van de educatieve minor komt naar voren dat bijna de helft van de studenten niet altijd al leraar wilde worden. Ook blijkt dat ruim een derde nog niet van plan was leraar te worden op het moment dat ze de minor startten. Na afronding van de educatieve minor wil bijna een vijfde direct aan het werk gaan als leraar en 8 procent wil als leraar gaan werken naast een vervolgopleiding. Twee derde van de studenten wil na de bachelor doorstuderen in een vakinhoudelijke master. De helft van hen is van plan aansluitend ook de eerstegraads educatieve master opleiding te gaan volgen. Na afronding van de educatieve minor heeft ruim een vijfde van de studenten een baan als leraar. Hierbij zit ook een enkeling die al voor de minor onbevoegd als leraar werkzaam was.
Het gaat om kleine aanstellingen van gemiddeld 11 uur per week. Dit strookt met het feit dat na de minor leraren vaak nog verder studeren. Zoals in tabel 5 is af te lezen, gaat het meestal om lessen aan onderbouw havo/vwo-klassen (40%) of klassen van alle schooltypen (36%). De vakken die ze gaan geven, beslaan vrijwel het hele spectrum: aardrijkskunde (2), biologie (2), Duits, Engels, filosofie, Frans, geschiedenis (2), godsdienst/ levensbeschouwing (3), natuur-/scheikunde, Nederlands, rekenvaardigheid, scheikunde, Spaans en wiskunde (2)18.
14
Bron: OCW, 2010 Bron: Hovius e.a., 2010 16 Bron: Universiteiten 17 Alleen de UVA, Lei en UU boden in deze periode de educatieve minor aan 18 Bron: Hovius e.a., 2010 15
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
15
Tabel 5: Soort aanstelling (onderwijsniveau) van minorstudenten die al onderwijsbaan hebben gevonden (N=25)19 Aanstelling voor alleen vmbo-t vmbo-t/havo vmbo-t/havo/vwo havo/vwo alleen vwo Totaal (100%)
16% 4% 36% 40% 4% N=25
Of de invoering van de educatieve minor tot meer eerstegraads leraren in de klas leidt, kan pas op langere termijn worden bepaald. Ervaringen Van de begeleidende docenten op de stagescholen vindt een zeer ruime meerderheid van de begeleidende docenten dat de studenten ‘goed’ of ‘voldoende’ scoren op de BIO-competenties voor leraren. Vakinhoudelijk zijn de begeleiders zeer over de studenten te spreken: ruim vier vijfde van de begeleidende leraren vindt dat ze gelijk te stellen zijn aan een stagiair van een tweede- of eerstegraads opleiding. Echter, didactisch is nog wel wat winst te behalen: ruim twee vijfde van de begeleidende leraren vindt dat de minor stagiairs op didactisch vlak minder goed presteren dan een stagiair van een tweedegraads opleiding. Van de stagecoördinatoren op scholen die een educatieve minor stagiaire hebben gehad, heeft een vijfde de studenten een baan aangeboden en zou drie kwart zeker overwegen een educatieve minor leraar aan te nemen. Wel zou ruim een derde eisen dat ze vervolgens een eerstegraads bevoegdheid halen20. Dit beeld strookt globaal met de resultaten uit de enquête voor dit onderzoek. Het blijkt dat een kwart van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft docenten in dienst te hebben (gehad) die de educatieve minor hebben gevolgd. Zoals te zien is in tabel 6, heeft van hen vier vijfde positieve tot zeer positieve ervaringen met deze groep. Over de vakinhoudelijke kennis van docenten met een educatieve minorachtergrond zijn schoolleiders over het algemeen tevreden: een derde van de schoolleiders die ervaring hebben met educatieve minoren acht deze goed en ruim de helft geeft aan deze voldoende te vinden. De didactische en pedagogische kennis en vaardigheden van docenten die de educatieve minor hebben gevolgd beoordelen de schoolleiders minder positief. Een derde vindt deze matig tot slecht.
19 20
Bron: Hovius e.a., 2010 Bron: Hovius e.a., 2010
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
16
Tabel 6: Ervaringen met minoren21
Ervaringen Vakinhoudelijk Didactisch n=58
Positief/goed 83% 31% 10%
Neutraal/voldoende 15% 58% 55%
Negatief/onvoldoende 2% 11% 35%
Twee derde van de schoolleiders die ervaring hebben met educatieve minoren, vindt dat ze meer begeleiding vergen dan gewone leraren. Wel vindt drie kwart docenten met een educatieve minorachtergrond in hun functioneren vergelijkbaar met gewone leraren. Een ruime meerderheid van de schoolleiders met ervaring met educatieve minoren vindt alles bij elkaar genomen hun kwaliteit voldoende (85%)22. Uit de diepte-interviews met schoolleiders komen wat kanttekeningen naar voren. Dit is vooral gelegen in de toekenning van een bevoegdheid aan de minoren. De meeste geïnterviewden staan afwijzend tegenover de lesbevoegdheid die mensen behalen na het doorlopen van een programma van een half jaar. Ze vinden dat de educatieve minorstudenten na een half jaar niet startbekwaam zijn. Ze beschikken nog over onvoldoende vakinhoudelijke en didactische en pedagogische vaardigheden om als docent te functioneren. Dit geldt in sterkere mate voor het lesgeven op een vmbo. “Minoren hebben te weinig basis om langdurig voor de klas te staan.” Ook inzicht in de beroepsidentiteit ontbreekt nog bij deze groep, aldus een geïnterviewde schoolopleider. Een ander wijt dit aan de jonge leeftijd van minoren en zegt hierover: “Het zijn hele jonge jongens en meisjes die nog niet echt duidelijk voor ogen hebben of ze het onderwijs in willen en nog veel te dicht bij hun eigen schooltijd staan.” Volgens een ander is de educatieve minor meer bedoeld om te snuffelen aan ‘wat is onderwijs voor je’ en ervaren studenten het ook op die manier. Tevens vraagt het om intensieve begeleiding vanuit de school, bijvoorbeeld via een vakcoach, en scholen zijn hier niet altijd op voorbereid. Daarbij geeft het volgens enkele geïnterviewden scheve gezichten bij collega’s en leidt tot concurrentievervalsing. Een geïnterviewde opleider oppert dat de eis gesteld zou moeten worden dat educatieve minoren nog een jaar in het onderwijs moeten hebben gewerkt voordat ze als startbekwaam worden betiteld. Enkele geïnterviewde schoolleiders staan juist positief tegenover de educatieve minor. Ze achten het een goede manier om jonge mensen in het onderwijs te krijgen en vinden dat ze goed functioneren. Een geïnterviewde voegt als voordeel toe dat ze al één tot twee jaar vakkennis gestudeerd hebben waardoor ze in de onderbouw kunnen lesgeven. In het half jaar kunnen ze dan didactische en pedagogische vaardigheden eigen maken. Voorwaarde volgens deze geïnterviewde is wel dat er een subsidie aan 21
Bron: enquête onder SBO-panel De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 22
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
17
verbonden blijft zodat begeleiding door vakcoaches gewaarborgd blijft. Ook geven veel geïnterviewde schoolleiders aan dat de educatieve minorstudenten enthousiast zijn wat ze positief waarderen. Tevens achten veel van hen de educatieve minoropleiding zinvol in de zin dat het een goede opstap biedt voor de opleiding tot eerstegraads docent. Deze geïnterviewden vinden dan ook minoren gestimuleerd moeten worden de eerstegraads opleiding te volgen.
2.3 Duale lerarenopleiding Achtergrond opleiding In de duale lerarenopleiding wordt leren en werken gecombineerd. In het duale opleidingsarrangement gaan leren en betaald werken samen op grond van een leerarbeidsovereenkomst tussen een aanstaand leraar, een school en een lerarenopleiding. Duaal opleiden is geen nieuw fenomeen. Al jarenlang was voornamelijk bij de bètavakken het tekort aan leraren voor het voortgezet onderwijs zo groot, dat er van overheidswege regelingen kwamen om het mogelijk te maken dat studenten de lerarenopleiding volgden terwijl ze tegelijkertijd betaald werkten als docent. Naarmate het lerarentekort zich bij steeds meer schoolvakken begon voor te doen, werd het ook steeds gebruikelijker dat studenten al tijdens hun opleiding tot leraar een betaalde stage deden, dat wil zeggen in feite al in dienst werden genomen door een school. Daardoor kreeg de lerarenopleiding soms het karakter van een in-service opleiding, een opleiding waarin werken en leren samen gaan23.
Aantallen Tabel 7: Aantal instromers duale lerarenopleidingen 2005-201024 e
Leraar vo (2 graads) Leraar vo (1e graads hbo)
2005 279
2006 224
2007 161
2008 121
2009 179 63
2010 135 58
2008 134 -
2009 130 -
Tabel 8: Aantal diploma’s duale lerarenopleidingen 2004-200925 e
Leraar vo (2 graads) Leraar vo (1e graads hbo)
2004 113 -
2005 176 -
2006 159 -
2007 127 -
Ervaringen De ervaringen met docenten afkomstig van de duale lerarenopleiding zijn positief. Een aantal geïnterviewde schoolleiders benoemt als voordeel van dit traject dat mensen na afronding van de opleiding veel praktijkervaring hebben en weten wat het 23
Bron: Korthagen & Tigchelaar, 2002 Bron: HBO-raad (ulo: VSNU), peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl 25 Bron: HBO-raad, peildatum 1 december 2010, ulo: VSNU, peildatum oktober 2010, bewerkt door stamos.nl 24
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
18
beroep van docent inhoudt. Een geïnterviewde acht de duale lerarenopleiding uitermate geschikt om zogenoemde ‘vissen uit eigen vijver’ mee op te leiden. Meer hierover is te lezen in onderstaand kader. Het begrip ‘vissen uit eigen vijver’ wordt verder toegelicht in paragraaf 5.1 Duale opleiding voor ‘vissen uit eigen vijver’ Op de school van een geïnterviewde rector probeert men bij leerlingen belangstelling te kweken voor het onderwijs. Als oudere leerlingen interesse tonen in het lerarenberoep, stelt de school voor dat ze tutor worden. Ze helpen dan jongerejaars leerlingen in bepaalde vakken met huiswerk en lesstof. Ze stimuleren hen dan om de lerarenopleiding te gaan doen. Als ze daarvoor kiezen bieden ze hen een werkplek aan op school. Op de school van deze respondent kiezen jaarlijks 20 á 30 leerlingen voor het lerarenberoep. Met de lerarenopleiding is de afspraak gemaakt dat deze groep het privilege krijgt om stage te lopen op de scholen van respondent. Deze school werft dus actief aan de voorkant.
Een geïnterviewde rector is behoudender over de duale opleiding. Volgens deze respondent wordt tijdens de opleiding veel nadruk gelegd op beroepsmatige componenten en minder op vakinhoud. Mensen die vanuit deze opleiding uitstromen kunnen daarom minder goed functioneren in een havo/vwo klas en komen beter tot hun recht in het vmbo, aldus deze respondent. Enkele respondenten geven toelichting op een bijzondere vorm van duaal opleiden, namelijk het project ‘meester in je vak’. Over dit project kunt u meer lezen in onderstaand kader.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
19
Duale opleidingsvorm: Meester in je vak Het project meester in je vak is een initiatief van het platform ‘Reformatorisch vo’, een samenwerkingsverband van zeven scholengemeenschappen en de lerarenopleiding van Driestar Educatief in Gouda. In studiejaar 2008-2009 is de opleiding van start gegaan. Een academische studie vormt de basis van het traject. Daarnaast volgen de studenten op gezette tijden een programma op de lerarenopleiding in Gouda dat niet botst met het tijdsbeslag van de universitaire studie. Dit wordt aangevuld met enkele dagdelen per week op de opleidingsschool. De opleiding aan Driestar Educatief begint eind augustus met een tweedaagse zomercursus. De studenten komen dan nog vijf á zes keer in het jaar een avond bij elkaar voor vakdidactiek, intervisie en groepsbinding. Na afloop van hun studie kunnen ze doorgaan voor hun eerstegraads bevoegdheid. Anders dan de academici die pas na hun studie aan hun lesbevoegdheid gaan werken, zijn ze dan al volop in aanraking geweest met de praktijk. Op sommige scholen wordt de term ‘adio’ (academische docent in opleiding) gehanteerd als synoniem van Meester in je vakstudenten (SBO, 2009). Meester in je vak is een opleiding in ontwikkeling. In 2008-2009 is de opleiding gestart met 9 studenten. Het jaar erop zijn 16 studenten in de opleiding ingestroomd. In 2010-2011 is de derde lichting gestart met 20 studenten. In 2011-2012 zullen de eerste gediplomeerden uit deze opleidingsvorm voortkomen. Deze aantallen zijn niet opgenomen in de cijfers van de duale opleidingen (Hogeschool Driestar Educatief, 2011).
2.4 Zij-instroom opleiding Achtergrond opleiding Bij zij-instromers gaat het om mensen die het onderwijs ingaan met elders verworven competenties. In 2000 is de Interimwet zij-instroom van kracht gegaan. In het kader van deze wet konden mensen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding via een verkort traject van werken en leren in twee jaar tijd hun tweedegraads of eerstegraads onderwijsbevoegdheid halen. De Interimwet zij-instroom is per 1 augustus 2006 vervallen. Wel is in het convenant Professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs afgesproken dat er budget beschikbaar is voor scholing en begeleiding van zij-instromers. Het streven is het aantal zij-instromers in het primair en voortgezet onderwijs op een voldoende niveau te houden. Alle zij-instromers dienen binnen twee jaar na aanstelling te voldoen aan de gestelde bekwaamheidseisen. In 2009 is het ministerie van OCW gestart met een subsidieregeling voor zij-instroom waarbij de opleidingskosten vergoed worden evenals de kosten voor vervanging van een dag in de week waarop de zij-instromer studeert. Het ministerie is voornemens per 2012 de subsidie stop te zetten.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
20
Aantallen Uit tabel 9 blijkt dat het aantal zij-instromers dat in 2009 een geschiktheidsverklaring heeft ontvangen 78 bedraagt. Deze verklaring is een voorwaarde om een aanstelling bij een school te kunnen krijgen en een tweede dan wel eerstegraadsopleiding te volgen. Er is geen zicht op het aantal mensen dat zij-instroomt via het reguliere traject.
Tabel 9: Afgifte aantal geschiktheidsverklaringen voor het vo per jaar vanaf 200026 Jaar 1e graad 2e graad Totaal 2000 7 7 2001 29 116 145 2002 76 289 365 2003 148 489 637 2004 127 304 431 2005 74 192 266 2006 43 131 174 2007 7 73 80 2008 9 78 87 2009 18 60 78 Totaal 531 1.739 2.270 Als we kijken naar de vakken waarvoor de geschikheidsverklaringen zijn afgegeven (tabel 10) in de periode 2000 tot en met 2008, zien we dat de meeste verklaringen zijn afgegeven voor de exacte vakken en de talen, de vakken waarin de grootste tekorten zich voordoen. Tabel 10: Aantal zij-instromers naar vo-vak in de periode 2000 tot en met 200827 Vak Wiskunde 315 Economie 307 Nederlands 263 Gezondheidszorg en welzijn 162 Natuurkunde 158 Engels 142 Duits 127 Biologie 119 Scheikunde 97 Frans 82 Maatschappijleer 75 Geschiedenis 54 Omgangskunde 53 Aardrijkskunde 52 Techniek 46 26 27
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2011 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2011
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
21
Elektrotechniek Godsdienst Overig Totaal
33 30 156 2.271
Ervaringen Uit de enquête blijkt dat drie kwart van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft de afgelopen drie jaar zij-instromers in dienst te hebben (gehad). In tabel 11 is te zien dat de ervaringen met zij-instromers overwegend positief zijn. De vakinhoudelijke kennis van zij-instromers wordt meestal voldoende geacht. Wel vindt bijna een derde van de schoolleiders de vakinhoudelijke kennis matig tot slecht. De didactische en pedagogische kennis en vaardigheden van zij-instromers vindt men doorgaans onvoldoende. Tabel 11: Ervaringen met zij-instromers28 Positief/goed Neutraal/voldoende Ervaringen 45% 38% Vakinhoudelijk 16% 55% Didactisch 2% 31% n=173
Negatief/onvoldoende 17% 29% 67%
Het merendeel (89%) van de schoolleiders die ervaring hebben met zij-instromers vindt dat zij-instromers meer begeleiding vergen dan gewone leraren. Wel vindt twee derde dat zij-instromers in hun functioneren te vergelijken zijn gewone leraren. Een derde vindt dat ze slechter functioneren. Ongeveer de helft van de schoolleiders die ervaring hebben met zij-instromers vindt alles bij elkaar genomen de kwaliteit van zijinstromers voldoende. Echter, de andere helft is van mening dat de kwaliteit van zijinstromers alles bij elkaar genomen onvoldoende is29. Uit de verdiepende interviews komt een soortgelijk beeld naar voren. De vakinhoudelijke kennis van de zij-instromer acht men op orde. Daarbij brengt de zijinstromer veel praktische vakkennis in vanuit het werkverleden. Dit wordt in bepaalde vakken zoals economie of techniek als een gewenste aanvulling ervaren. In deze vakken is de praktijkervaring van bijvoorbeeld een manager/vertegenwoordiger of iemand die in de bouw heeft gewerkt een verrijking. Ook vinden de geïnterviewde schoolleiders het over het algemeen positief dat zij-instromers iets ouder zijn dan mensen die rechtstreeks van de lerarenopleiding komen. Ze hebben meer levenservaring, hebben zich meer persoonlijk ontwikkeld en hebben meer zelfvertrouwen. Ook zijn ze vaak heel gedreven en hebben de vaart erin. Een enkeling brengt naar voren dat vooral wat oudere zij-instromers iets minder bereid zijn om eigen ideeën los te laten. Uit de interviews komen drie factoren naar voren waardoor zij-instromers meer daadkracht nodig hebben om in het onderwijs te slagen dan mensen die van een reguliere lerarenopleiding afkomen. Ten eerste doen ze een opleiding naast het werken als docent. Ten tweede blijken zij-instromers vaak andere verwachtingen te 28
Bron: enquête onder SBO-panel De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 29
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
22
hebben van het onderwijs dan de werkelijkheid. Het vak blijkt complexer dan in eerste instantie verwacht. Naast het lesgeven zijn er aanvullende taken zoals het bijwonen van bijeenkomsten en de communicatie met ouders. Ook de doelgroep ‘pubers’ behoeft specifieke aandacht. Een schoolleider noemt dat zij-instromers oplopen tegen de trage besluitvorming in het onderwijs ten opzichte van het bedrijfsleven. Ten derde hebben zij-instromers qua didactische en pedagogische vaardigheden een achterstand. Hier speelt de achtergrond van de zij-instromer een rol. Zo geeft een geïnterviewde schoolleider aan dat een zij-instromer voorheen als coach werkzaam was en veranderingsprocessen in bedrijven begeleidde. Deze persoon doet het heel goed in het onderwijs, terwijl het bij een zij-instromer die voorheen werkzaam was op een laboratorium niet goed ging. Het eerste jaar van de zij-instroomopleiding is voor zij-instromers het zwaarst, zo blijkt uit de diepte-interviews. De benodigde extra begeleiding is dan ook het grootst en de kans op uitval is aanwezig. Dit geldt vooral op vmbo-scholen waar op dit punt veel uitdagingen zijn. Na het eerste jaar is het afbreukrisico sterk verkleind en is de zij-instromer op het niveau van een docent van de reguliere lerarenopleiding. Begeleiding van zij-instromers Aan het begin van het traject doen zij-instromers een assessment. De begeleiding focust zich op de ontwikkelpunten die uit het assessment naar voren komen. De begeleiding die de school biedt aan zij-instromers strekt zich uit tot twee jaar waar andere nieuwe docenten één jaar begeleiding krijgen, aldus enkele geïnterviewden. Ook biedt een aantal scholen zij-instromers een opleidingsweek aan in de zomervakantie. Hierin ontwikkelen ze basisvaardigheden voor het lesgeven. Andere begeleidingsvormen zijn coaching, intervisie en het inwerken door een ervaren docent. Ook zonder zij-instroombeurs? Tijdens de interviews is gevraagd of de scholen nog zij-instromers in dienst zouden nemen als de zij-instroombeurs niet meer bestaat. Hierover zijn de meningen verdeeld. Ongeveer de helft van de geïnterviewden zou nog zij-instromers aannemen als de zij-instroombeurs niet meer bestaat. Hierbij merkt een aantal schoolleiders op dat ze in dat geval alleen zij-instromers aannemen voor vakken waar heel moeilijk docenten voor te vinden zijn. De andere helft van de geïnterviewden zou geen zijinstromers meer aannemen als de zij-instroombeurs ophoudt te bestaan aangezien de financiële situatie van de school dit niet volgens hen toelaat.
2.5 Leraar in opleiding Achtergrond terminologie Een leraar in opleiding (lio) is een student die bezig is met de afronding van de lerarenopleiding (vierde jaar van de opleiding) en tegelijkertijd lesgeeft op een school. Lio’s vinden we in het basisonderwijs (bo), het voortgezet onderwijs (vo) en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve). Een lio heeft nog geen onderwijsbevoegdheid, maar mag wel lesgeven zonder de begeleiding van een docent. De school en de lio maken samen afspraken over de taken en activiteiten die de lio uitvoert. Daarnaast worden in leerwerkplannen de startverantwoordelijkheden en leerdoelen vastgelegd. Het leerwerkplan wordt opgesteld door de lio en moet worden
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
23
goedgekeurd door de lerarenopleiding en het schoolbestuur. De aanstelling van een lio als werknemer gebeurt via een leerarbeidsovereenkomst. Hierdoor komt een lio in dienst van de werkgever. In de overeenkomst zijn de volgende onderdelen vastgelegd: de begeleiding van de lio, de opdrachten die de lio moet doen en de beoordeling daarvan, het aantal uren en de aard van het dienstverband en het salaris. De rechtspositie van een lio is vastgelegd in de cao's voor het primair onderwijs (po), het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Een lio is niet hetzelfde als een stagiair. Er zijn zowel rechtspositionele verschillen als verschillen in de inhoud van hun verantwoordelijkheden zoals is te zien in tabel 12. Tabel 12: Verschillen tussen een lio en een stagiair30 Lio Leerarbeidsovereenkomst Werknemer en dus recht op salaris (50 procent van het aanvangssalaris van een LD leraar) Mag zelfstandig lesgeven
Stagiair Stageovereenkomst Student en alleen recht op stagevergoeding als de school hiervoor kiest Mag niet zelfstandig lesgeven
Scholen bepalen zelf of ze iemand aanstellen als lio of als stagiair. Dit is onder meer afhankelijk van de beschikbare financiële middelen van de school. Ervaringen Uit onze enquête blijkt dat vier vijfde van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft de afgelopen drie jaar lio’s in dienst te hebben (gehad). Zoals is af te lezen in tabel 13. heeft van hen 90 procent positieve tot zeer positieve ervaringen met lio’s. Over de vakinhoudelijke kennis van lio’s zijn schoolleiders over het algemeen tevreden: een vijfde van de schoolleiders die ervaring hebben met lio’s acht deze goed, twee derde voldoende. Over de didactische en pedagogische kennis en vaardigheden van lio’s zijn de schoolleiders eveneens positief. Bijna een vijfde vindt deze goed en twee derde acht deze voldoende. Tabel 13: Ervaringen met lio’s31
Ervaringen Vakinhoudelijk Didactisch n=191
Positief/goed 90% 19% 17%
Neutraal/voldoende 9% 65% 65%
Negatief/onvoldoende 1% 16% 18%
Wat de benodigde begeleiding voor lio’s aangaat, zien we dat bijna drie kwart van de schoolleiders die ervaring hebben met lio’s vindt dat lio’s meer begeleiding vergen dan gewone leraren. Bijna een kwart vindt het vergelijkbaar qua begeleiding. Wel vindt drie kwart van de schoolleiders dat lio’s vergelijkbaar functioneren met gewone
30 31
Bron: www.rijksoverheid.nl Bron: enquête onder SBO-panel
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
24
leraren. Bijna 90 procent van de schoolleiders die ervaring hebben met lio’s vindt alles bij elkaar genomen de kwaliteit van lio’s voldoende32. In de diepte-interviews wordt het positieve beeld over lio’s over het algemeen bevestigd. Het wordt als gedegen ervaren dat studenten gedurende vier jaar in opleiding zijn en dat ze tijdens de opleiding ruime didactische en pedagogische kennis opdoen. Ook wordt een aantal keer genoemd dat lio’s bewust hebben gekozen voor het onderwijs en dat ze een duidelijke beroepsidentiteit hebben. Wel noemt een aantal respondenten dat lio’s duidelijk beginnende docenten zijn en dat het nog iets aan vakkennis en levenservaring schort. Een geïnterviewde ervaart dat tweedegraads docenten waaronder lio’s soms te beperkte vakkennis hebben, waardoor ze soms fouten maken bij de uitleg van de lesstof. Deze respondent pleit daarom voor een opwaardering van de kennis met een opleiding voor eerstegraads docent (zie paragraaf 3.2). Het blijkt dat er niet altijd een verschil wordt ervaren tussen lio’s en vierde jaars stagiairs. Een aantal geïnterviewden geeft wel expliciet aan dat lio’s een leerarbeidsovereenkomst hebben, maar ze noemen vierde jaars stagiairs ook lio’s. Docenten staan over het algemeen positief tegenover de stagiairs, zo blijkt uit de interviews. De begeleiding van een stagiair verloopt soms via een vakcoach, soms lopen ze mee met een docent. Lio’s krijgen ook coaching, maar over het algemeen minder intensief dan stagiairs. Een schoolleider geeft aan met intervisiebijeenkomsten te werken. Een geïnterviewde coach geeft aan dat de school is aangesloten bij een OMOschoolbestuur die baangarantie geeft aan lio’s. OMO staat voor ‘Ons Middelbaar Onderwijs’ en is het grootste schoolbestuur in Nederland met 45 vo-scholen. In onderstaand kader kunt u meer lezen over dit ‘masterclass studentenplan’. Lio’s met baangarantie via ‘Ons middelbaar Onderwijs’ Een geïnterviewde coach licht het zogenoemde masterclass studentenplan toe van OMO. Dit houdt in dat speciaal hiervoor geselecteerde studenten met een OMObeurs studeren. Deze studenten zijn verplicht om op een OMO-school hun stage te lopen. Ook ontvangen ze een vergoeding ter hoogte van het collegegeld. Deze studenten worden automatisch als lio aangesteld in een van de bij OMO aangesloten scholen en ontvangen hiervoor een vergoeding. Tevens nemen de studenten tijdens de opleiding deel aan de masterclass, dat is een netwerk van studenten met een OMO-beurs. Daarnaast hebben de studenten na hun studie gedurende vier jaar een baangarantie voor minimaal een halve fte. Hier staat tegenover dat de studenten zich ertoe verplichten deze baan te accepteren. Al deze elementen samen hebben ertoe geleid dat de aangesloten scholen een vacaturebank ter beschikking hebben waaruit ze zeer goed gekwalificeerde docenten kunnen putten.
32
De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
25
3. Alternatieve opleidingen eerstegraads docent De reguliere manier om een eerstegraads onderwijsbevoegdheid te behalen is door het volgen van de universitaire lerarenopleiding. Hiermee behaalt men een educatieve master. Deze Master Leraar voorbereidend hoger onderwijs is een opleiding van één jaar (voltijd). Deze opleiding is te volgen na de master- of doctoraalstudie en men behaalt hiermee een (tweede) mastertitel. Een leraar met een eerstegraads bevoegdheid kan alle klassen van het voortgezet onderwijs of het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie les geven en is daarmee de enige die les mag geven aan de bovenbouw havo/vwo. Aantallen Zoals in tabel 14 en 15 is af te lezen, behalen in 2009 ruim 700 studenten een diploma van de universitaire lerarenopleiding. In 2010 stromen ruim 800 studenten in op de universitaire lerarenopleiding. Tabel 14: Aantal instromers universitaire lerarenopleiding 2005-201033
Deeltijd Voltijd Totaal
2005 181 848 1.029
2006 150 763 913
2007 188 784 972
2008 190 737 927
2009 226 883 1.109
2010 152 662 814
Tabel 15: Aantal diploma’s universitaire lerarenopleiding 2004-200934
Deeltijd Voltijd Totaal
2004 139 542 681
2005 175 551 726
2006 139 500 639
2007 143 479 622
2008 126 469 595
2009 156 558 714
Naast deze reguliere opleiding tot eerstegraads docent bestaan alternatieve opleidingsroutes om een eerstegraads bevoegdheid te behalen. Dit zijn de hbo masteropleiding tot eerstegraads docent en het pilottraject ‘eerst de klas’. Deze vormen komen hierna aan de orde. Daarnaast biedt de zij-instroomopleiding ook de mogelijkheid om tot eerstegraads docent opgeleid te worden. Voor nadere informatie over de zij-instroom opleiding, verwijzen we naar paragraaf 2.4.
33 34
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl Bron: HBO-raad, peildatum 1 december 2010, bewerkt door stamos.nl
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
26
3.1 Hbo masteropleiding tot eerstegraads docent Toelichting opleiding De eerstegraads opleiding aan een hogeschool is een vervolg op de tweedegraads lerarenopleiding. Vaak gaat het hier om tweedegraads leraren met een aantal jaar werkervaring in het docentvak. Voor de financiering van de hbo opleiding tot eerstegraads docent kan ook gebruik gemaakt worden van de Lerarenbeurs. Met deze beurs kunnen de studiekosten vergoed worden en ontvangt de school middelen om vervanging voor de leerkracht mee te kunnen bekostigen. Meer informatie over de Lerarenbeurs is te lezen in de bijlage. Aantallen Het aantal studenten dat in opleiding is voor een eerstegraads bevoegdheid van het hbo neemt toe. Waar in 2005 nog ruim 1.500 studenten instromen in deze opleiding, zijn dit er in 2010 bijna 2.000 (zie tabel 16). Deze stijging wordt voor een deel veroorzaakt door de introductie van de Lerarenbeurs. Zoals in tabel 17 is af te lezen behalen in 2009 bijna 1.200 studenten hun diploma tot eerstegraads docent. Tabel 16: Aantal instromers hbo master tot eerstegraads docent 2005-201035
Deeltijd Voltijd Totaal
2005 484 1.056 1.540
2006 431 1.143 1.574
2007 514 1.201 1.715
2008 712 1.220 1.932
2009 788 1.234 2.202
2010 659 1.278 1.937
Tabel 17: Aantal diploma’s hbo master tot eerstegraads docent 2004-200936
Deeltijd Voltijd Totaal
2004 334 592 926
2005 271 608 879
2006 417 640 1.057
2007 326 640 966
2008 294 694 988
2009 319 865 1.184
Ervaringen Uit de enquête van dit onderzoek blijkt dat drie vijfde van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft de afgelopen drie jaar docenten in dienst te hebben (gehad) die via de hbo opleiding hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald. Zoals u kunt zien in tabel 18 heeft van hen 90 procent positieve tot zeer positieve ervaringen met deze docenten. Over de vakinhoudelijke kennis zijn schoolleiders over het algemeen heel tevreden: 90 procent van de schoolleiders die ervaring hebben met docenten die via de hbo opleiding hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald, acht deze voldoende tot goed. Over de didactische en pedagogische kennis en vaardigheden van deze docenten zijn de schoolleiders eveneens heel positief.
35 36
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl Bron: HBO-raad, peildatum 1 december 2010, bewerkt door stamos.nl
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
27
Tabel 18: Ervaringen met docenten die via hbo master hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald37 Positief/goed Neutraal/voldoende Negatief/onvoldoende Ervaringen 93% 7% Vakinhoudelijk 52% 42% 6% Didactisch 59% 40% 1% n=144 Wat betreft de benodigde begeleiding voor docenten die via de hbo masteropleiding hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald, zien we dat ruim een derde van de schoolleiders die ervaring hebben met deze docenten vindt dat ze minder begeleiding vergen dan gewone leraren. Ruim de helft vindt het vergelijkbaar qua begeleiding. Ook vindt 70 procent van de schoolleiders dat deze docenten vergelijkbaar functioneren met gewone leraren. Een kwart vindt dat ze beter functioneren. Bijna alle schoolleiders die ervaring hebben met deze eerstegraads docenten vindt alles bij elkaar genomen hun voldoende38. Het positieve beeld dat uit de enquête naar voren komt, wordt bevestigd in de diepteinterviews. Vrijwel alle geïnterviewden hebben goede ervaringen met eerstegraads docenten die via de hbo-opleiding hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald. Ze hebben al ervaring met lesgeven en stromen op een natuurlijke manier in. Ze doen extra vakkennis op en krijgen aanvullende didactische werkvormen die in de bovenbouw gebruikt worden. Een geïnterviewde verwoordt het als volgt: “Ze zijn zich meer aan het verdiepen in hun eigen vak dan om te leren leraar te zijn.” Wel is het volgens de meeste geïnterviewden een zwaar traject aangezien het gaat om een studietraject waarnaast de docenten gewoon werken. De docenten die dit doen zijn dan ook gedreven mensen. Een geïnterviewde merkt op dat in het studiejaar deze docenten tegen een kennisgat oplopen. Ze beginnen namelijk met lesgeven in de bovenbouw vanaf dag één van de opleiding. Echter, de benodigde vakkennis doen ze in de loop van het studiejaar op. De school lost dit binnen de sectie op. Zo krijgen deze docenten lesmateriaal aangeboden van docenten die het lesprogramma eerder hebben gedraaid. Na het studiejaar is dit kennishiaat weggewerkt. Enkele respondenten maken de vergelijking met docenten afkomstig van de universitaire lerarenopleiding (zie inleiding van dit hoofdstuk). Ze merken op dat docenten die via de hbo-opleiding hun eerstegraads bevoegdheid hebben gehaald over meer didactische vaardigheden beschikken en veel meer praktische kennis hebben. Zij leren bijvoorbeeld het verschil in lesgeven aan leerlingen uit verschillende opleidingsniveaus. Docenten afkomstig van de universitaire lerarenopleiding hebben over het algemeen een meer analytisch denkniveau, meer theoretische kennis. Ook is hun kennis breder volgens deze respondenten. Docenten die de hbo master tot eerstegraads docent volgen hebben slechts beperkte begeleiding nodig, aldus de geïnterviewden. Het initiatief voor begeleiding ligt bij de 37
Bron: enquête onder SBO-panel De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 38
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
28
lerarenopleiding. De begeleiding bestaat vooral uit video-opnames, meelezen van opdrachten en begeleiding bij het samenstellen van het portfolio.
3.2 Eerst de klas Om meer en betere leraren en schoolleiders te krijgen, zijn het onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid gezamenlijk het programma Eerst de Klas gestart. Eerst de klas betreft een pilot. Het is een tweejarig opleidings- en ervaringstraject dat excellente academici de kans biedt om hun carrière te starten als docent op een voschool. Ze werken daar drie à vier dagen per week, halen een eerstegraads lesbevoegdheid aan de universiteit, en participeren één dag per week in een leiderschapsprogramma. In januari 2010 zijn 19 deelnemers gestart met het programma en in augustus 2010 zijn nog eens 16 deelnemers gestart. De pilot wordt eind 2012 geëvalueerd en dan wordt tevens besloten of er een vervolg komt.39, 40
39 40
OCW (2010). Nota Werken in het onderwijs 2011. Inspectie van het onderwijs (2011). Monitor Krachtig Meesterschap. Een eerste verkenning.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
29
4. Assistent van de leraar Achtergrond Een persoonlijke assistent van de leraar (PAL) is een student aan een hogeschool of universiteit die als bijbaan een leraar in het vo assisteert. De assistent kan bijvoorbeeld – onder verantwoordelijkheid van een docent – ondersteunen bij lesvoorbereiding, praktijklessen en huiswerkbegeleiding, maar hij kan ook practica geven. Het PAL-project wordt uitgevoerd door het SBO en het Platform Bètatechniek. Het ministerie van OCW heeft 2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een stimuleringsregeling om 600 PAL-plekken te creëren. Inmiddels zijn 300 PALstudenten aan het werk41. Het verminderen van het lerarentekort is een langetermijn doelstelling bij de inzet van de stimuleringsbijdrage via het ontlasten van leraren. Daarnaast kan de ervaring als PAL studenten inspireren om zelf leraar te worden. Aantallen In de periode december 2008-december 2010 hebben 160 vo-scholen een stimuleringsbijdrage ontvangen voor de inzet van in het totaal 91,2 fte PALstudenten. Het aantal aanvragen voor de stimuleringsbijdrage is achtergebleven bij de verwachting. Uit de evaluatie van de bijdrage blijkt dit voornamelijk om financiële redenen te zijn. De stimuleringsbijdrage is niet voldoende om alle kosten voor een PAL te dekken42. Van de PAL-studenten geeft drie vijfde aan dat ze interesse hebben in een lerarenopleiding/educatieve minor. Iets meer dan de helft van hen was dat voor het PAL-dienstverband ook al van plan, maar 45 procent was dit voorheen niet van plan en is door de ervaring als PAL geïnteresseerd geraakt in het halen van een bevoegdheid. Ervaringen Uit de PAL-monitor43 blijkt dat de PAL-studenten voornamelijk worden ingezet als Bèta-PAL en in mindere mate als Taal-PAL. De Taal- en RekenPAL wordt vooral ingezet om bijles te geven. De Bèta-PAL wordt vaker ingezet als extra paar handen voor de klas die rondloopt en vragen beantwoordt op practica en praktijklessen voorbereidt en begeleidt. Huiswerkbegeleiding, bijles en voorbereiden bij practica zijn tevens de manieren van de inzet van een PAL waarvan leraren aangeven dat het tot de meeste werkdrukverlaging leidt, zo blijkt uit de evaluatie De studenten worden voornamelijk in de bovenbouw van de havo en/of vwo geplaatst. De studenten kunnen zich in die klassen het beste inleven in de leerwereld van de leerlingen. De PAL-studenten begrijpen de stof en begrijpen op welk niveau ze de stof moeten uitleggen. Daarnaast zijn de PAL-studenten voor deze leerlingen een 41
Bron: WIO, 2011 Bron: Van Rens, 2011 43 Bron: Van Rens, 2011 42
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
30
rolmodel omdat ze zelf voor een studiekeuze staan waar de PAL ze mee kan helpen door informatie te geven over de studie die hij/zij volgt. Zowel taal, rekenen als bètatechniek heeft volgens leraren meer aandacht gekregen door de inzet van PALstudenten. De leraren geven PAL-studenten een ruime voldoende voor zelfstandigheid, vakkennis en sociale vaardigheden. Voor pedagogiek/didactiek krijgen ze duidelijk een lager cijfer, maar nog wel een voldoende. Er is een drietal positieve effecten van de inzet van PAL-studenten die elk door ongeveer 70 procent van de directies wordt erkend. De PAL-studenten hebben ten eerste bijgedragen aan de onderwijsontwikkeling binnen scholen. Dit hebben ze in een enkel geval doordat de school de organisatie heeft aangepast maar in alle andere gevallen heeft de PAL lesmateriaal ontwikkeld. Ten tweede heeft ook de directie gemerkt dat de inzet van PAL-studenten heeft geleid tot een verlaging van de werkdruk bij leraren. Ten slotte geeft ruim 70 procent van de directies aan dat de PAL-studenten zorgen voor aantrekkelijkere lessen. Door de hulp bij practica komt het bijvoorbeeld niet meer voor dat leerlingen een halve les niet vooruit kunnen omdat ze een vraag hebben, maar de leraar geen tijd heeft voor het geven van een antwoord. Uit de enquête voor dit onderzoek blijkt dat bijna een vijfde van de 236 ondervraagde schoolleiders de afgelopen drie jaar PAL-studenten in dienst heeft gehad. Van hen heeft ruim 70 procent positieve tot zeer positieve ervaringen met PAL-studenten. Bijna 90 procent van de 45 schoolleiders die ervaring hebben met PAL-studenten vindt alles bij elkaar genomen de kwaliteit van PAL-studenten voldoende. In lijn met de PAL-evaluatie vindt ruim 85 procent dat de PAL de leraren ontlast door taken uit handen te nemen. Ook vindt ruim 85 procent de PAL een goede manier om studenten voor het onderwijs te interesseren. Uit de diepte-interviews komt een soortgelijk beeld naar voren. De PAL-studenten zijn breed inzetbaar. Gezien de aard van de functie zijn dit heel andere taken dan die van een docent verwacht worden. Uit de interviews komen verschillende vormen van inzet naar voren, van voorbereiding bij en ondersteuning van practica van de bètavakken tot aan schoolbrede taken zoals klassenopvang, nablijfkamer, open dagen en inhaalproefwerkuren. Een aantal geïnterviewden ervaren een ontlasting van de docent door de PAL-studenten. Ze zien ze als “extra handen voor de klas.” Enkele geïnterviewden geven aan dat sommige PAL-studenten zijn begonnen met de lerarenopleiding, het uiteindelijke doel van het PAL-project. Eén geïnterviewde heeft een PAL-student een contract aangeboden. Een enkeling is minder positief en geeft aan dat de PAL-studenten niet tot de potentiële doelgroep behoren. De aanleiding voor deze geïnterviewde om deel te nemen aan het project was de subsidieregeling.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
31
5. Overige alternatieve instroom Naast de in deze monitor genoemde alternatieve instroom tot tweede en eerstegraads docent en de pal, behandelen we hierna ook de zogenoemde vissen uit eigen vijver, herintreders en docenten die van pabo docent naar tweedegraads docent in het vo doorgroeien.
5.1 Vissen uit eigen vijver Toelichting terminologie Onder ‘vissen uit eigen vijver’ verstaan we in deze monitor leerlingen van de eigen school die met een beurs de lerarenopleiding volgen en daarna komen werken op de eigen school of een school van het eigen bestuur. De Meester in je vak- en OMOstudenten die zijn behandeld in paragraaf 2.3 en 2.5 worden ook beschouwd als vissen uit eigen vijver. Ervaringen Uit de enquête van dit onderzoek blijkt dat ruim een kwart van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft de afgelopen drie jaar vissen uit eigen vijver in dienst te hebben (gehad). Van hen heeft ruim vier vijfde positieve tot zeer positieve ervaringen met deze groep (zie ook tabel 19). Over de vakinhoudelijke kennis zijn schoolleiders over het algemeen tevreden: bijna 90 procent van de schoolleiders die ervaring hebben met vissen uit eigen vijver acht deze voldoende tot goed. Over de didactische en pedagogische kennis en vaardigheden zijn de schoolleiders eveneens tevreden. Ruim 90 procent acht deze voldoende tot goed. Tabel 19: Ervaringen met vissen uit eigen vijver44 Positief/goed Neutraal/voldoende Ervaringen 84% 16% Vakinhoudelijk 18% 69% Didactisch 19% 71% n=62
Negatief/onvoldoende 13% 10%
Waar het de benodigde begeleiding betreft, zien we dat twee derde van de schoolleiders die ervaring hebben met vissen uit eigen vijver vindt dat ze meer begeleiding vergen dan gewone leraren. Bijna een derde vindt het vergelijkbaar qua begeleiding. Wel vindt ruim 70 procent van de schoolleiders dat vissen uit eigen vijver vergelijkbaar functioneren met gewone leraren. Een kwart vindt dat ze beter functioneren. Bijna alle schoolleiders die ervaring hebben met vissen uit eigen vijver vindt alles bij elkaar genomen hun kwaliteit voldoende45.
44
Bron: enquête onder SBO-panel De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 45
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
32
5.2 Herintreders Toelichting terminologie Mensen die over een onderwijsbevoegdheid beschikken en minstens enige jaren niet in het onderwijs werkzaam zijn geweest. Te denken valt aan mensen die tijdelijk in een andere sector hebben gewerkt of mensen die tijdelijk full time zorgtaken hebben vervuld. Ervaringen Uit de enquête van dit onderzoek blijkt dat ruim twee vijfde van de 236 ondervraagde schoolleiders aangeeft de afgelopen drie jaar herintreders in dienst te hebben (gehad) (zie tabel 20). Van hen heeft bijna de helft positieve tot zeer positieve ervaringen met herintreders. Een derde geeft te kennen neutrale ervaringen met hen te hebben. Over de vakinhoudelijke kennis van herintreders zijn schoolleiders over het algemeen tevreden: ruim vier vijfde deel van de schoolleiders die ervaring hebben met herintreders acht deze voldoende tot goed. Over de didactische en pedagogische kennis en vaardigheden van herintreders zijn de schoolleiders minder positief: twee vijfde vindt deze matig tot slecht. Tabel 20: Ervaringen met herintreders46 Positief/goed Neutraal/voldoende Ervaringen 48% 38% Vakinhoudelijk 16% 66% Didactisch 7% 53% n=101
Negatief/onvoldoende 14% 18% 40%
Bijna drie kwart van de schoolleiders die ervaring hebben met herintreders vindt dat herintreders meer begeleiding vergen dan gewone leraren. Ruim een vijfde vindt het vergelijkbaar qua begeleiding. Wel vindt twee derde van de schoolleiders dat herintreders vergelijkbaar functioneren met gewone leraren. Bijna drie kwart van de schoolleiders die ervaring hebben met herintreders vindt alles bij elkaar genomen de kwaliteit van herintreders voldoende.47
5.3 Van pabo naar tweedegraads docent Achtergrond Leraren die een pabo diploma hebben gehaald vóór 1 augustus 2006 mogen lesgeven in het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo). Voor leraren die een pabo-diploma hebben gehaald na deze datum geldt dit niet meer voor wat betreft het lwoo. Pabo-gediplomeerden mogen alleen lesgeven in voortgezet onderwijs met een tweedegraads bevoegdheid48. Voor het praktijkonderwijs was deze regelgeving tijdelijk van toepassing. Inmiddels zijn pabo-gediplomeerden weer bevoegd voor het lesgeven in het praktijkonderwijs.
46
Bron: enquête onder SBO-panel De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 48 Bron: Paulussen-Hoogeboom e.a., 2010 47
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
33
Laatstgenoemde pabo-gediplomeerden kunnen hiertoe verschillende routes bewandelen. De ene route bestaat uit het volgen van de tweedegraads opleiding met een vrijstelling, waardoor de opleiding nog twee jaar duurt in plaats van vier jaar. Een andere route is die van de zij-instroom regeling die ook ongeveer twee jaar duurt. In principe is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de zij-instroombeurs dat de betreffende zij-instromer nog geen onderwijsbevoegdheid heeft. Echter, voor docenten met een pabo-bevoegdheid wordt een uitzondering gemaakt. Die uitzondering geldt voor: pabo-gediplomeerden die net afgestudeerd zijn en kiezen voor het vo; pabo-gediplomeerden die in het po werken en de overstap willen maken naar het vo en pabo-gediplomeerden die al in het vo werken en hun tweedegraads bevoegdheid willen halen49. Aantallen Paulussen-Hoogeboom maken de inschatting dat ongeveer 5.600 pabo gediplomeerden in het vo werkzaam zijn. Ongeveer een derde van hen werkt op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs, de rest werkt op een ander type vo-school. Het grootste deel van de pabo-gediplomeerden in het vo heeft, vanzelfsprekend, het diploma vóór 1 augustus 2006 behaald. Het gaat om ongeveer 4.800 docenten. Ongeveer 850 van deze docenten hebben dit diploma na 1 augustus 2006 behaald en zijn dus niet zonder meer inzetbaar in het vo. Deze docenten komen op iets meer dan de helft van de vo-scholen voor (ongeveer 330 van de 580 scholen). Op een deel van de scholen met pabo gediplomeerden zijn de pabo gediplomeerden in opleiding om een (bredere) bevoegdheid te behalen. Op iets meer dan een kwart van de scholen met pabo gediplomeerden (ongeveer 70 scholen) volgen pabo gediplomeerden een zij-instroomtraject en op iets meer dan een derde van de scholen volgen pabo gediplomeerden een tweedegraads opleiding, zo geven de scholen aan50. Vakken Uit het onderzoek van Paulussen-Hoogeboom blijkt dat pabo-gediplomeerden ook op tekortvakken worden ingezet. Zo is Nederlands het vak dat het meest gegeven wordt door pabo-gediplomeerden. Wiskunde staat op een tweede Plaats, gevolgd door Engels, Geschiedenis, Aardrijkskunde en overige maatschappijvakken. Ervaringen Uit het onderzoek van Paulussen-Hoogeboom e.a. wordt duidelijk dat pabo gediplomeerden door schoolleiders over het algemeen even goed worden beoordeeld als tweedegraads leraren. Op het gebied van didactische kwaliteit en leerling-zorg worden ze vaak als beter beoordeeld. Alleen op het aspect kennisniveau komen pabo gediplomeerden iets minder positief naar voren: een derde van de scholen beoordeelt pabo gediplomeerden hierop (veel) minder goed dan tweedegraads leraren.
49 50
Bron: Elzinga, 2011 Bron: Paulussen-Hoogeboom e.a., 2010
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
34
Uit een viertal interviews onder schooldirecteuren komt soortgelijk beeld naar voren. Vooral de pedagogische kwaliteiten van deze docenten worden, ook voor kinderen in de puberleeftijd, als zeer goed ervaren. De pabo gediplomeerden worden hoofdzakelijk in de onderbouw ingezet. Over het kennisniveau van deze docenten is men ook eenduidig: voor de onderbouw van het vmbo is deze zeker voldoende, maar voor hogere klassen komt een pabo gediplomeerde leerkracht vakkennis tekort51. Ook enkele interviews met schoolleiders die in het kader van deze monitor zijn gehouden laten zien dat de groep pabo-gediplomeerden een interessante doelgroep is voor het voortgezet onderwijs.
51
Bron: Elzinga, 2011
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
35
6. Ervaringen alternatieve instroom nader belicht Dit hoofdstuk gaat dieper in op de ervaringen die scholen hebben met alternatieve instroom. Allereerst worden de ervaringen van de alternatieve instroom met elkaar vergeleken en afgezet tegen de ervaringen met de reguliere tweede- en eerstegraads lerarenopleidingen (paragraaf 6.1). Daarna wordt de alternatieve instroom vergeleken op begeleidingsbehoefte (6.2). Voorts komt aan bod hoe docenten de alternatieve instroom ervaren (6.3). Het hoofdstuk eindigt met een beschouwing op de mate waarin de achtergrond van de betrokkene docent een rol speelt ten opzichte van de gevolgde opleiding (6.4).
6.1 Vergelijking van ervaringen met instroomvormen In algemene zin blijken docenten die opleidingen hebben gevolgd die veel didactische en pedagogische vaardigheden bieden, minder te beschikken over vakkennis. Men beschouwt docenten afkomstig uit deze opleidingen geschikter voor het vmbo waar veel van docenten wordt gevraagd op dit gebied. Omgekeerd geldt dat docenten die een opleiding gevolgd hebben die vooral gericht is op vakkennis, minder zijn ontwikkeld op het gebied van didactiek en pedagogiek. Docenten met een dergelijke opleidingsachtergrond acht men geschikter voor het vwo waar vooral de vakkennis goed op orde moet zijn. Wel is er een ondergrens aan de benodigde didactische en pedagogische vaardigheden om de vakkennis bij de leerlingen over te brengen. Zoals een geïnterviewde dit verwoordt: “Zonder didactische en pedagogische competenties, komt vakkennis niet aan bij leerlingen.” A. Reguliere lerarenopleidingen als beste beoordeeld Bij het vergelijken van de verschillende instroomvormen tot het docentschap, komen de reguliere lerarenopleiding tweede en eerste graad als beste naar voren. Zo wordt bij docenten afkomstig van de reguliere lerarenopleiding tot tweedegraads docent en de lio’s, over het algemeen ervaren dat de vakinhoudelijke en didactisch-pedagogische vaardigheden beide op orde zijn. Soms schort het iets aan de vakkennis. Bijna 90 procent van de geënquêteerde schoolleiders vindt de kwaliteit van deze docenten voldoende en twee derde meent dat ze qua functioneren vergelijkbaar zijn met gewone docenten. Ook de beroepsidentiteit is goed ontwikkeld aangezien het een vierjarige opleiding betreft. Bij docenten afkomstig van de universitaire lerarenopleiding tot eerstegraads docent, is de ervaring dat zij beschikken over ruime vakinhoudelijke kennis. Ze worden vooral geschikt bevonden voor havo/vwo waar vakinhoudelijke kennis het belangrijkst is. De didactische en pedagogische vaardigheden zijn minder goed ontwikkeld volgens een aantal geïnterviewden. Het gaat dan vooral om klassenmanagement en het interpersoonlijke gedrag tussen leerling en docent. De inschatting is dat dit ook niet in één jaar goed is aan te leren. Het komt dan ook voor dat studenten langer over de opleiding doen dan een jaar.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
36
B. Hbo master en vissen uit eigen vijver goede tweede Naast de docenten afkomstig van de reguliere lerarenopleidingen, worden vooral de docenten afkomstig van de hbo master tot eerstegraads docent en de vissen uit eigen vijver als kwalitatief goed beoordeeld. Respectievelijk bijna 90 procent en bijna 85 procent heeft goede ervaringen met deze docenten. Bijna 95 procent vindt de vakinhoudelijke kennis van docenten afkomstig van de eerstegraads hbo-opleiding voldoende tot goed en bijna 100 procent is die mening toebedeeld als het gaat om de didactische vaardigheden van deze docenten. Ongeveer 70 procent vindt deze docenten vergelijkbaar functioneren met gewone docenten. Bijna 100 procent vindt de kwaliteit alles bij elkaar genomen voldoende. Wel merken schoolleiders op dat het een zwaar traject is voor de docenten zelf en dat er aan het begin van het studiejaar een kennishiaat bestaat. Als we naar de vissen uit eigen vijver kijken, zien we dat ongeveer 90 procent van de bevraagde schoolleiders hun vakinhoudelijke en didactische vaardigheden voldoende tot goed acht. Ruim 90 procent acht de kwaliteit van de vissen uit eigen vijver alles bij elkaar genomen voldoende. C. Middenpositie tweedegraads kopopleiding en educatieve minor door vakkennis De docenten vanuit de kopopleiding tweedegraads en de educatieve minor nemen qua oordeel van de schoolleiders een middenpositie in. Bij de kopopleiding is het beeld dat de docenten heel gemotiveerd zijn, maar dat de opleidingsduur van een jaar te kort is waardoor docenten afkomstig van deze opleiding over te weinig didactische en pedagogische vaardigheden beschikken. Docenten met een educatieve minorachtergrond leiden bij vrijwel alle bevraagde schoolleiders neutrale tot positieve ervaringen. Hun vakkennis vindt ruim 90 procent voldoende tot goed. Echter, de didactische vaardigheden vindt een derde onvoldoende. Ook staat men enigszins kritisch tegenover het toekennen van een, zij het beperkte, bevoegdheid aan de minoren. Men acht ze vrij jong en ziet vrij weinig beroepsidentiteit bij deze groep. Desondanks vindt bijna drie kwart educatieve minoren in hun functioneren vergelijkbaar met gewone leraren. Een vijfde vindt dat ze slechter functioneren. Bijna 85 procent van de schoolleiders met ervaring met educatieve minoren vindt alles bij elkaar genomen hun kwaliteit voldoende. D. Middenpositie duale en pabo-achtergrond door praktijkervaring Ook docenten met een duale opleidingsachtergrond en docenten met een paboachtergrond die hun tweedegraads bevoegdheid hebben gehaald, nemen een middenpositie in. Echter, ten opzichte van docenten met bovengenoemde opleidingen waar vaak de didactische vaardigheden als minder goed worden beschouwd, ziet men bij deze docenten juist meer praktijkervaring. Hierdoor zijn de didactische en pedagogische vaardigheden goed ontwikkeld. Bij deze groepen is het de vakkennis die wat minder goed wordt beoordeeld. E. Beperkte didactische vaardigheden bij zij-instromers en herintreders Zij-instromers en herintreders komen minder goed uit de bus. Bijna de helft van de bevraagde schoolleiders heeft goede ervaringen en ruim een derde heeft neutrale ervaringen. Bijna een derde beoordeelt de vakinhoudelijke kwaliteiten van zij-instromers als onvoldoende, bij herintreders is dit bijna een vijfde. De rest vindt de vakinhoudelijke kennis voldoende. Echter, de didactische vaardigheden worden negatiever beoordeeld. Dit is vooral bij zij-instromers het geval: Twee derde vindt deze onvoldoende. Bij
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
37
herintreders vindt ongeveer 40 procent deze onvoldoende ontwikkeld. Bijna de helft vindt de kwaliteit van zij-instromers alles bij elkaar genomen onvoldoende. Toch vindt twee derde het functioneren van zij-instromers en herintreders vergelijkbaar aan dat van een gewone docent. Vooral hun praktijkervaring en levenservaring ziet men als een pré. Daarnaast omschrijft men ze als gedreven. Dit is ook nodig gezien de combinatie van werken en studeren die vaak als zwaar wordt gezien door schoolleiders. Van herintreders acht drie kwart van de schoolleiders de kwaliteit alles bij elkaar genomen voldoende. F. Persoonlijk assistent draagt bij aan aantrekkelijker onderwijs De persoonlijk assistent van de leraar tot slot, is een vreemde eend in de bijt. Het gaat hier niet om een docent met lesbevoegdheid, maar een assistent die naar blijkt uit het onderzoek de werkdruk van docenten kan verminderen en kan bijdragen aan aantrekkelijker onderwijs. Ook het doel om meer studenten te interesseren lijkt hierbij behaald.
6.2 Vergelijking van benodigde begeleiding bij instroomvormen In algemene zin kan gesteld worden dat scholen een eigen invulling geven aan de begeleidingsvorm die wordt toegepast op nieuwe docenten. Zo is er bij sommige geïnterviewden een inwerkprogramma waaraan schoolopleiders meewerken. Zij verzorgen themadagen voor nieuwe docenten en persoonlijke begeleiding op maat. Bij andere scholen wordt gewerkt met bevoegde algemene of vakcoaches en met vakopleiders. Ook intervisie vindt geregeld plaats, evenals lesbezoeken. Soms lopen nieuwe docenten enkele weken mee met ervaren collega’s, volgen ze een zomercursus of wordt gebruik gemaakt video-opnames in de begeleiding. De duur van de begeleiding varieert eveneens tussen scholen. Waar de ene school gedurende drie jaar begeleiding biedt aan nieuwe docenten, doet de ander dit gedurende een jaar of korter. Het aantal uur begeleiding dat scholen bieden aan nieuwe docenten is vaak vooraf vastgesteld (bijvoorbeeld 50 uur op jaarbasis). Begeleiding afgestemd op instroomvormen De begeleiding wordt veelal afgestemd op de begeleidingsbehoeftes die zijn verbonden aan de verschillende instroomvormen. Zo ontvangen docenten afkomstig van de reguliere opleiding tot tweedegraads docent vooral begeleiding gericht op vakkennis, waar docenten met een reguliere opleidingsachtergrond tot eerstegraads docent voornamelijk worden begeleid op didactische en pedagogische vaardigheden. Docenten die de kopopleiding tot tweedegraads docent hebben afgerond, hebben slechts beperkt begeleiding nodig gezien hun ervaring met lesgeven. Begeleiding in didactische vaardigheden Zij-instromers en herintreders hebben voornamelijk begeleiding nodig op pedagogisch didactisch vlak. Ten opzichte van lio’s hebben zij-instromers intensievere en langere begeleiding nodig, zo blijkt uit het onderzoek. Ongeveer 90 procent van de schoolleiders geeft aan dat zij-instromers meer begeleiding vergen dan gewone docenten. De begeleiding wordt vaak gebaseerd op een assessment. Docenten met een tweedegraads kopopleiding of educatieve minorachtergrond ontvangen eveneens Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
38
voornamelijk begeleiding op pedagogisch-didactisch gebied. Begeleiding gericht op het klassenmanagement heeft bij deze groepen bijzondere aandacht. Veelal wordt begeleiding in de klas geboden. Begeleiding op vakkennis Docenten met een duale opleidingsachtergrond en docenten met een paboachtergrond die een tweedegraads lesbevoegdheid hebben behaald, hebben minder begeleiding nodig op pedagogisch-didactisch vlak gezien hun praktijkervaring. De begeleiding is vooral gericht op vakkennis.
6.3 Ervaringen zittende docenten met alternatieve instroom In de interviews met schoolleiders is gevraagd hoe zittende docenten staan ten opzichte van de verschillende instroomvormen uit het onderzoek. Het blijkt dat veel docenten zich niet bewust zijn van het feit dat docenten verschillende opleidingsachtergronden hebben. Als ze zich er wel bewust van zijn, is het voor hen moeilijk te doorgronden gezien de grote variëteit aan instroomvormen van de afgelopen jaren. Zittende docenten tonen wel enige weerstand tegen zij-instromers, aangezien ze soms hoger ingeschaald worden dan andere startende docenten. Ook docenten met een educatieve minor worden met enige argwaan ontvangen gezien de korte duur die de opleiding heeft. Over het algemeen ervaren docenten de reguliere opleidingen als het meest gedegen. Wel is het besef aanwezig dat de vergrijzing om oplossingen vraagt. Een belangrijk aandachtspunt is dat er steeds meer onervaren docenten in het onderwijs komen. Aangezien ze nog onvoldoende ervaring hebben met klassenmanagement, heeft dit invloed op een klas in de zin dat die onrustiger wordt. Een geïnterviewde verwoordt dit als volgt: “Bij een klas met veel onervaren docenten, heeft ook de ervaren collega een moeilijkere groep, want de strakke hand wordt gemist.” Enkele geïnterviewden lossen dit op door onervaren docenten goed te spreiden over de groepen zodat er niet teveel onervaren docenten per klas komen.
6.4 Samenspel opleiding, persoonlijkheid en achtergrond In de interviews met schoolleiders is gevraagd in hoeverre de persoonlijkheid en achtergrond van docenten een rol speelt in verhouding tot de opleidingsachtergrond. Vrijwel alle geïnterviewden geven aan dat de achtergrond zeker een rol speelt. Iemand met een academische achtergrond benadert de materie anders dan iemand met vooral veel praktijkervaring. Ook de leeftijd en levenservaring speelt een rol, zo ervaren een aantal geïnterviewde schoolleiders. Daarnaast is de persoonlijkheid van belang. Zo is motivatie en daadkracht belangrijk om naast het lesgeven nog een opleiding te doen. Ook speelt persoonlijkheid een rol bij het overwicht over de groep en bij het vermogen om de aandacht van leerlingen te krijgen en behouden. Het gaat om een combinatie van de opleidingsachtergrond, de persoonlijkheid en de opgedane ervaring. Zoals besproken in paragraaf 6.1 bepaalt het schoolniveau mede welke Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
39
aspecten belangrijk zijn; bij een vmbo-school is praktijkervaring en ervaring met klassenmanagement belangrijker en bij een vwo-school parate kennis. Enkele schoolleiders merken op dat docenten met verschillende opleidingsachtergronden elkaar aanvullen in kwaliteiten. Het is daarom belangrijk om in het team van docenten een mix te maken van docenten met verschillende achtergronden en ervaringen. Iemand met veel praktijkervaring kan bijvoorbeeld geplaatst worden naast een ervaren docent. Een geïnterviewde benadrukt het belang van een leven lang leren. Na afronding van de opleiding moet het leren doorgaan. Leraar van nature In een interview komt het belang van de persoonlijkheid goed tot uitdrukking. De geïnterviewde geeft aan dat de persoonlijkheid een grote rol speelt. Een aantal mensen geven van nature meteen heel goed les. De school van de geïnterviewde maakt gebruik van een bestand van oud-leerlingen die ze kunnen vragen om in te springen bij nood. Als bijvoorbeeld een vak moet worden opgevuld en dat lukt niet meteen, dan kunnen ze een student vragen die de school goed kent. Deze mensen hebben geen lerarenopleiding gevolgd. Wel worden ze vanuit de school begeleid. Soms geven deze mensen een half jaar tot drie kwart jaar les als bijbaan. De kwaliteit van deze mensen is goed. De schoolleider zegt erover: “Daar verbaas je je misschien over, maar deze mensen kunnen het gewoon.”
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
40
7. Bijdrage alternatieve instroom aan totale instroom Om na te gaan wat de bijdrage van de alternatieve instroom is aan de totale instroom van docenten in het voortgezet onderwijs, gaat dit hoofdstuk in op het verwachte lerarentekort enerzijds (paragraaf 7.1) en de verwachte instroom uit reguliere en alternatieve lerarenopleidingen anderzijds (paragraaf 7.2). Het hoofdstuk eindigt met een vooruitblik op de mogelijke inzet van de alternatieve instroom in de toekomst (paragraaf 7.3).
7.1 Verwachte tekort Zoals in tabel 21 is af te lezen, zijn in schooljaar 2009-2010 naar schatting 5.681 vacatures ontstaan, met een omvang van 3.579 fte. Net als het voorgaande schooljaar zijn er gedurende dit schooljaar meer vacatures vervuld dan ontstaan. Dit wil zeggen dat er dit schooljaar vacatures zijn vervuld die in een voorgaand schooljaar zijn ontstaan. Aan het eind van een kwartaal waren er gemiddeld nog 339 vacatures onvervuld, met een omvang van 207 fte. De meeste vacatures die onvervuld bleven aan het eind van een kwartaal zijn de vacatures voor talen (38%). Hierbij beslaan Nederlands en Engels het grootste percentage, respectievelijk 13 en 12 procent van alle openstaande vacatures. Daarnaast betrof 24 procent van de onvervulde vacatures een exact vak. Vooral vacatures voor wiskunde (9%) en natuurkunde (6%) stonden nog open aan het einde van een kwartaal. Van de openstaande vacatures is bijna 68 procent (67% in fte) moeilijk vervulbaar52. Tabel 21: Aantal ontstane en vervulde vacatures leraren vo 2009-201053 Ontstane vacatures Vervulde vacatures Openstaande vacatures (gemiddelde per kwartaal)
Aantal 5.681 6.530 339
Fte 3.579 4.146 207
Voor het aantal vacatures over de periode 2005-2009, is zichtbaar dat na een initiële toename van het aantal vacatures in 2008 een afname is geweest als gevolg van de economische crisis (tabel 22). Het afgelopen jaar is weer en lichte toename van openstaande vacatures. De verwachting is dat dit aantal de komende jaren zal toenemen.
52 53
Bron: Brukx, D, .e.a., 2010 Bron: Brukx, D., e.a., 2010
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
41
Tabel 22: Aantal ontstane en vervulde vacatures leraren vo in fte 2005-200954
Ontstane vacatures Vervulde vacatures Openstaande vacatures (gemiddelde per
2005 4.492 4.176 148
2006 5.164 4.592 318
2007 5.500 5.108 399
2008 2.910 3.453 155
2009 3.579 4.146 207
kwartaal)
Uitstroom en instroom Tussen 2006 en 2008 steeg de uitstroom van leraren in het vo van 3.200 fte in 2006 naar ruim 4.000 fte in 2008. Voor de komende tien jaar wordt een uitstroom verwacht van leraren die ruwweg tussen de 4.000 en 4.500 fte per jaar ligt. Deze uitstroom is voornamelijk het gevolg van het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd. De instroom aan leraren ligt gemiddeld op ongeveer 3.600 fte per jaar. Daarvan is 2.200 fte afkomstig uit de lerarenopleidingen en 1.000 fte uit de stille reserve en 400 leraren in opleiding55. Ontwikkeling onvervulde vraag De instroom in het vo is onvoldoende om te voorzien in de toenemende vraag naar leraren als gevolg van demografische ontwikkelingen. Afhankelijk van het conjunctuurscenario bedraagt de onvervulde vraag voor leraren in 2016 iets minder, dan wel iets meer dan 3.000 fte. Dit betekent dat via de gangbare paden zoals de lerarenopleidingen en de stille reserve net iets meer dan de vervangingsvraag bediend kan worden. Deze aantallen zijn te beperkt om aan de volledige uitbreidingsvraag te kunnen voldoen. Die bedraagt namelijk in de periode tot 2016 ongeveer 3.000 fte voor leraren. Na 2015 is de uitbreidingsvraag negatief en zien we de onvervulde vraag weer snel afnemen. In 2020 is het probleem van de onvervulde vraag zowel onder leraren als directeuren nagenoeg verdwenen56. In de WIO 2012 is de verwachte onvervulde vraag voor 2016 omhoog aangepast naar 4.300 fte. Zeker de komende jaren is dus aanvullende instroom nodig om de onvervulde vraag te kunnen vervullen.
7.2 Alternatieve instroom In deze paragraaf zetten we de reguliere instroom af tegen de alternatieve instroom. Daarbij wordt gekeken naar het aantal instromers op de reguliere en alternatieve lerarenopleidingen en naar het aantal gediplomeerden dat vanuit deze opleidingen instroomt op de vo onderwijsarbeidsmarkt.
54
Bron: Brukx, D., e.a., 2010 Bron: Centerdata, 2010 56 Bron: Centerdata, 2010 55
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
42
7.2.1 Instroom In tabel 23 zien we dat het aantal instromers op de reguliere lerarenopleidingen tweedegraads en eerstegraads in 2010 bijna 8,5 duizend bedraagt. Tabel 23: Aantal inschrijvingen reguliere lerarenopleidingen 201057
Voltijd Deeltijd Totaal
Tweedegraads 4.962 2.669 7.631
Eerstegraads 152 662 814
Totaal 5.114 3.331 8.445
Wat de alternatieve instroom betreft, is de instroom weergegeven voor 2009. Voor 2010 zijn niet alle gegevens bekend op het moment van het samenstellen van de monitor. Zoals is te zien in tabel 24 is de alternatieve instroom in 2009 ongeveer drie duizend. Tabel 24: Aantal instromers alternatieve lerarenopleidingen 200958 Opleiding Kopopleiding tweedegraads Educatieve minor Duale lerarenopleiding (2egraads) Duale lerarenopleiding (1e graads hbo) Zij-instromers Hbo master eerstegraads deeltijd Hbo master eerstegraads voltijd Totaal
Aantal 42059 329 179 63 78 659 1.278 3.006
7.2.2 Gediplomeerden In tabel 25 is te lezen dat het aantal gediplomeerden aan de reguliere lerarenopleidingen in 2009 ruim 4.200 is. De alternatieve lerarenopleidingen leveren nog eens bijna 1.500 gediplomeerden op (tabel 26). Tabel 25: Aantal gediplomeerden reguliere lerarenopleidingen 200960
Voltijd Deeltijd Totaal
Tweedegraads 1.836 1.667 3.503
Eerstegraads 156 558 714
Totaal 1.992 2.225 4.217
57
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl; Hovius e.a., 2010; Centerdata, 2010. 59 Verwerkt in cijfers reguliere opleiding tot tweedegraads docent 60 Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl 58
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
43
Tabel 26: Aantal gediplomeerden alternatieve lerarenopleidingen 200961 Opleiding Kopopleiding tweedegraads Educatieve minor Duale lerarenopleiding (2egraads) Duale lerarenopleiding (1e graads hbo) Zij-instromers Hbo master eerstegraads deeltijd Hbo master eerstegraads voltijd Totaal
Aantal *62 149 130 Onbekend 319 865 1.463
Daarnaast heeft het vo in 2009 en 2010 ruim 90 PAL-studenten. Deze studenten ontlasten de docenten in die zin dat ze ondersteunende taken voor docenten kunnen verrichten. Bovenop deze instroom komt nog de instroom vissen uit eigen vijver, de groep herintreders en de groep van 5.600 pabo-afgestudeerden met of zonder tweedegraads bevoegdheid. Ook de inzet van vierdejaars studenten als lio biedt enige ruimte, in de zin dat lio’s eerder beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt dan studenten die de reguliere opleiding volgen.
7.3 Toekomstbeeld Uit de verdiepende interviews komt in algemene zin het beeld naar voren dat de alternatieve stromen naar het vo kunnen bijdragen aan het bestrijden van her lerarentekort, vooral voor de vakken waar schaarste is. Enerzijds is het voor scholen een belasting om deze mensen te begeleiden. Anderzijds is het een verrijking door de andere kennis die ze meebrengen, zo geven de geïnterviewde schoolleiders aan. Het is dan ook van belang dat vo-scholen, hogescholen en universiteiten in samenwerking met elkaar een goede begeleidingsstructuur ontwikkelen om het resultaat optimaal te maken. Wel vragen een aantal geïnterviewden zich af of het voldoende is om het tekort geheel op te lossen. Een geïnterviewde merkt op dat door de vele routes naar het docentschap meer mensen in het onderwijs komen, omdat ze een opleiding kunnen kiezen die bij hen past. Een aantal respondenten acht het belangrijk om aan het imago van het leraarsvak te werken. De berichtgeving is vaak negatief en dat heeft zijn weerslag op de maatschappelijke waardering voor het beroep. Als het beroep een krachtiger imago uitstraalt, trekt de reguliere lerarenopleiding vanzelf meer mensen, zo is hun redenering. A. Lio is gewild In de enquête onder schoolleiders geeft 97 procent van de schoolleiders die ervaring hebben met lio’s aan dat ze bij het vrijkomen van een vacature voor leraar lio’s in aanmerking laten komen. Als lio’s niet in aanmerking komen (6 respondenten geven
61
Bron: HBO-raad, peildatum 1 oktober 2010, bewerkt door stamos.nl; Hovius e.a., 2010; Centerdata, 2010 62 Verwerkt in cijfers reguliere opleiding tot tweedegraads docent
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
44
dit aan), blijkt uit de antwoorden dat dit voornamelijk komt doordat lio’s teveel begeleiding nodig zouden hebben en door eerdere negatieve ervaringen met lio’s63. B. Positieve toekomst voor docenten met hbo master en vissen uit eigen vijver Uit de enquête blijkt dat op een na alle bevraagde schoolleiders met ervaring met leraren afkomstig van de hbo-opleiding tot eerstegraads docent, hen in geval van vacatures in aanmerking zouden laten komen. Over de kans om aangenomen te worden ten opzichte van gewone leraren zegt ongeveer de helft van de schoolleiders dat deze docenten grotere kansen hebben om aangenomen te worden in geval van vacatures. Ongeveer de andere helft schat in dat de kans gelijk is64. Enkele geïnterviewden betwijfelen of het hier om nieuwe instroom gaat. Het gaat om mensen die al op de school werken, dus in die zin worden ze niet apart geworven voor vacatures. Een geïnterviewde is van mening dat de hbo-opleiding tot eerstegraads docent negatief uitwerkt voor vmbo-scholen aangezien hierdoor docenten doorstromen van het vmbo naar havo/vwo-scholen, terwijl in het vmbo de tekorten groter zijn. Een ander oppert dat de eerstegraads bevoegdheid eigenlijk alleen via de universitaire lerarenopleiding mogelijk zou moeten zijn en niet via de hogescholen. Alle bevraagde schoolleiders die ervaring hebben met ‘vissen uit eigen vijver’, geven aan dat ze hen bij het vrijkomen van een vacature voor leraar in aanmerking zouden laten komen. Deze leraren maken bij een derde van de bevraagde schoolleiders een grotere kans vergeleken met leraren afkomstig van de gewone lerarenopleiding en bij twee derde een gelijke kans. C. Zij-instromers en herintreders welkom, ondanks beperktere didactische ervaring Uit de enquête blijkt dat in geval van vacatures bijna 85 procent van de bevraagde schoolleiders zij-instromers in aanmerking zou laten komen. Ongeveer de helft van de schoolleiders schat in dat zij-instromers gelijke kansen hebben als gewone leraren om aangenomen te worden in geval van vacatures. Ongeveer de andere helft schat in dat de kans kleiner is. Dit is vooral gelegen in de eerdere negatieve ervaringen met zijinstromers, de opleidingsroute die onvoldoende zou zijn om als leraar te kunnen werken en de mate van begeleiding die zij-instromers nodig hebben. Enkele respondenten geven aan dat zij-instromers niet in aanmerking komen omdat ze duurder zijn dan gewone leraren. Uit de enquête blijkt eveneens dat van de bevraagde schoolleiders met ervaring met herintreders bijna 90 procent hen in geval van vacatures in aanmerking zouden laten komen. Wat betreft de kans om aangenomen te worden ten opzichte van gewone leraren, schat ongeveer drie kwart van de schoolleiders in dat deze docenten gelijke kansen hebben om aangenomen te worden in geval van vacatures. Ongeveer een kwart schat in dat de kans kleiner is. Als redenen om hen niet in aanmerking te laten komen, worden voornamelijk de eerdere ervaringen genoemd en dat ze teveel begeleiding nodig zouden hebben. Enkele respondenten noemen dat ze duurder zijn en enkelen vinden de opleidingsroute onvoldoende om als leraar te kunnen werken65. 63
De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen. 64 Id 65 De tabellen A t/m E van het tabellenboek geven een overzicht van de percentages over deze onderwerpen.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
45
D. Diffuus toekomstbeeld voor docenten vanuit educatieve minor In de enquête onder schoolleiders geeft 93 procent van de schoolleiders die ervaring hebben met educatieve minoren aan bij het vrijkomen van een vacature voor leraar minoren in aanmerking te laten komen. Educatieve minoren maken bij twee derde van de bevraagde schoolleiders gelijke kansen vergeleken met leraren afkomstig van de gewone lerarenopleiding. Ruim een vijfde geeft aan dat de educatieve minoren een kleinere kans maken dan leraren afkomstig van de gewone lerarenopleiding. Als ze niet in aanmerking komen (7 procent van de respondenten geeft dit aan, wat neerkomt op 4 respondenten), blijkt uit de antwoorden dat dit voornamelijk aan de opleidingsroute ligt die onvoldoende zou zijn om als leraar te kunnen werken66. Uit de verdiepende interviews komt naar voren dat de meeste geïnterviewden geen directe bijdrage zien van educatieve minoren aan het lerarentekort. Wel zien ze het als een kennismaking met het beroep van docent en een stimulans om door te gaan met de universitaire lerarenopleiding. Zo hoeven studenten na afronding van de educatieve minor minder vakken te volgen bij een universitaire lerarenopleiding. Enkelen zien de educatieve minor juist als het beste initiatief van de afgelopen jaren om iets aan het lerarentekort te doen. Hun inschatting is dat het leidt tot een aanmerkelijk hoger percentage master docenten. E. Verwachte bijdrage aan toekomstige onderwijsarbeidsmarkt PAL-lers groot Ondanks dat de PAL geen lesbevoegdheid heeft, komt uit het onderzoek naar voren dat de PAL een positieve bijdrage levert aan de toekomstige onderwijsarbeidsmarkt. Zo blijkt uit de PAL-monitor dat de directies over het algemeen zeer enthousiast zijn over de PAL-studenten en dat ze hen graag zien terugkomen als leraar. Twintig procent van de bevraagde directies heeft de studenten al een functie binnen de school aangeboden en nog eens 55 procent zou de PAL als leraar in dienst nemen als ze hun bevoegdheid zouden halen. De enquête van dit onderzoek geeft een vergelijkbaar beeld. Bijna twee derde van de schoolleiders zou de PAL willen inzetten in de nabije toekomst67.
66 67
Id Id
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
46
8. Literatuur
Brukx, D. et al. (2010). Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2009-2010. Vacatures derde kwartaal 2009. In opdracht van Ministerie van OCW. Nijmegen: ResearchNed BV / ECORYS BV.
CentERdata. Instituut voor dataverzameling en onderzoek (2010). De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2010-2020. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Elzinga, P. (2011). Ongediplomeerd pabogediplomeerd in het vo. Onderzoek in opdracht van het Platform Rijnstreek naar de mogelijkheden om pabogediplomeerden via een maatwerktraject een tweedegraads bevoegdheid te laten halen. Leiden: Hogeschool Leiden. HBO-raad (2009). Factsheet ‘kopopleidingen’ in het hbo. Instroom binnen kopopleidingen in de periode 2004-2009. Den Haag: HBO-raad. Hovius, M, Kessel, N. van, Vergunst, N. (2010). Een nieuwe route naar het leraarschap. Evaluatie startjaar educatieve minor. Nijmegen: ITS, Radbouw Universiteit Nijmegen. Inspectie van het Onderwijs (2011). Monitor Krachtig Meesterschap. Een eerste verkenning. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2011). Zij-instroom in het Beroep, 2000-2009. Geschiktheidsverklaringen in cijfers en feiten tot en met 2009. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs IVA Beleidsonderzoek en advies (2010). Professionalisering van leraren. Evaluatie (na)scholing en de Lerarenbeurs voor scholing. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Korthagen, F. en Tigchelaar, A. (2002). Duaal Opleiden: een evaluatie van vijf best practices. Den Haag: Programmamanagement EPS (Educatief Partnerschap) (i.s.m. HBO-raad).
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2010). Nota Werken in het onderwijs 2011. Den Haag: OCW. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011). Nota Werken in het onderwijs 2012. Den Haag: OCW. Paulussen-Hoogeboom, M.C., Cooten, E.S. van, Berndsen, F.E.M. (2010). Pabo gediplomeerden in het voortgezet onderwijs. Een onderzoek naar kwaliteit en kwantiteit van pabo gediplomeerden in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Regioplan.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
47
Rens, C. van (2010). PAL-monitor. Evaluatie 2009 en 2010. Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Rijksoverheid.nl SBO (2009). Regionale platforms onderwijsarbeidsmarkt. Samen werken in de praktijk. Den Haag: SBO. SBO (2009). Het managen van verwachtingen. Onderzoek naar de ervaringen en leerpunten va het zij-instromen in het po, vo en bve. Den Haag: SBO. SBO (2006). Vliegende start. Over de begeleiding van beginnende leraren. Den Haag: SBO. Stamos.nl Steeg, M. van der, Elk, R. van & Webbink, D. (2010). Het effect van de Lerarenbeurs op scholingsdeelname docenten. Den Haag: Centraal Planbureau.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
48
Tabellenboek Tabel A: Vragen deze leraren over het algemeen meer of minder begeleiding (in tijd en/of intensiteit) dan gewone leraren? Meer % Begeleiding: educatieve minor Begeleiding: LIO Begeleiding: tweedegraads naar eerstegraads Begeleiding: vissen uit eigen vijver Begeleiding: herintreders Begeleiding: zij-instromers * Indien leraren in dienst (gehad)
67 72 8 55 72 89
Vergelijkbaar % 31 24 55 44 22 9
Minder % 2 3 36 2 6 1
Weet niet/nvt % 2 1 1
Totaal N 58 191 144 62 101 173
Tabel B: Hoe functioneren deze leraren over het algemeen, vergeleken met gewone leraren? Beter % Functioneren: educatieve minor Functioneren: LIO Functioneren: tweedegraads naar eerstegraads Functioneren: vissen uit eigen vijver Functioneren: herintreders Functioneren: zij-instromers * Indien leraren in dienst (gehad)
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
2 5 26 13 1 5
Vergelijkbaar Slechter % % 72 75 71 82 63 41
49
Weet niet/nvt % 19 17 1 5 35 51
Totaal N 7 3 2 1 3
58 191 144 62 101 173
Tabel C: Vindt u, alles bij elkaar genomen, dat de kwaliteit van deze (assistenten) van leraren voldoende is? Ja
Nee %
Kwaliteit: educatieve minor Kwaliteit: PAL Kwaliteit: LIO Kwaliteit: tweedegraads naar eerstegraads Kwaliteit: vissen uit eigen vijver Kwaliteit: herintreders Kwaliteit: zij-instromers * Indien (assistenten van) leraren in dienst (gehad)
Totaal %
N
85 89 88 98 94 71 53
16 11 12 2 7 29 47
58 45 191 144 62 101 173
Tabel D: Als er in de nabije toekomst bij u weer een vacature vrijkomt voor leraar, zouden de leraren die volgens Onderstaande routes beschikbaar zijn voor de onderwijsarbeidsmarkt hiervoor in aanmerking komen? Ja
Nee %
Toekomstig inzetten: educatieve minor Toekomstig inzetten: LIO Toekomstig inzetten: tweedegraads naar eerstegraads Toekomstig inzetten: vissen uit eigen vijver Toekomstig inzetten: herintreders Toekomstig inzetten: zij-instromers * Indien leraren in dienst (gehad)
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
Totaal %
N
93 97 99 100 89 84
7 3 1 11 16
50
58 191 144 62 101 173
Tabel E: Hoeveel kans maken deze leraren vergeleken met de leraren afkomstig van de gewone lerarenopleiding? Kans tov gewone leraren: educatieve minor Kans tov gewone leraren: LIO Kans tov gewone leraren: tweedegraads naar eerstegraads Kans tov gewone leraren: vissen uit eigen vijver Kans tov gewone leraren: herintreders Kans tov gewone leraren: zij-instromers * Indien leraren in dienst (gehad)
Grotere kans Gelijke kans Kleinere kans % % % 11 65 15 73 46 51 32 61 2 72 3 47
Weet niet/nvt % 22 9 1 5 24 47
Totaal N 2 3 2 2 1 3
Tabel F: Inzet van de persoonlijk assistent van de leraar (PAL) Ja
Nee %
Zou u in de nabije toekomst persoonlijk assistenten van de leraar (PAL) in willen zetten?
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
Weet niet %
% 62
11
51
Totaal N 27
45
54 185 143 62 90 146
Bijlage: Lerarenbeurs Actieplan leerKracht van Nederland68 In het actieplan LeerKracht van Nederland heeft het kabinet in november 2007 plannen gepresenteerd om de kwalitatieve en kwantitatieve tekorten op de onderwijsarbeidsmarkt aan te pakken. Enkele maatregelen uit dit actieplan zijn de Lerarenbeurs en middelen voor zij-instroom. De Lerarenbeurs is bedoeld voor bevoegde leraren in het po en vo en het mbo en hbo. De Lerarenbeurs kan alleen gebruikt worden voor opleidingen die leiden tot een andere of hogere onderwijsbevoegdheid of tot het verwerken van specifieke bekwaamheden (specialisatie of verbreding), maar niet voor bekwaamheidsonderhoud. Voor dit laatste zijn scholingsbudgetten bedoeld. Met de Lerarenbeurs kunnen de studiekosten vergoed worden en ontvangt de school middelen om vervanging voor de leerkracht mee te kunnen bekostigen. De belangstelling voor de Lerarenbeurs is groot, vooral bij leraren in het primair en voortgezet onderwijs. In de vierde tranche van de beurs hebben 8.250 leraren een beurs aangevraagd. Daarvan zijn er 6.830 toegekend, omdat het beschikbare budget niet toereikend was voor alle aanvragen. Het budget voor de vierde tranche bedraagt 37 miljoen euro. Inmiddels zijn ruim 20.000 beurzen toegekend sinds de Lerarenbeurs is ingevoerd. Iets meer dan de helft van de toegekende beurzen uit de vierde tranche (3.440) is besteed aan een masteropleiding en 16 procent aan een bacheloropleiding. De rest van de beurzen is toegekend voor een korte opleiding. De conclusie van twee onderzoeken onder leraren met een Lerarenbeurs69 luidt dat ongeveer de helft van de leraren zonder Lerarenbeurs niet met de opleiding begonnen zou zijn. Uit onderzoek van het Centraal Plan Bureau blijkt dat bijna een derde van de beurzen naar leraren in het vo is gegaan. Aantallen Tot en met de derde tranche zijn 3.920 beurzen toegekend binnen het vo70. Van de leraren met een beurs in het vo geeft het merendeel aan een tweedegraads bevoegdheid te hebben (63%). Bijna een kwart heeft een eerstegraads bevoegdheid. De leraren in het vo volgen met een Lerarenbeurs voornamelijk langdurige opleidingen van langer dan twee jaar en vooral eerste- of tweedegraads opleidingen (62%). Bij ruim een derde gaat het om een eerstegraads lerarenopleiding. In bijna een vijfde van de gevallen gaat het om een tweedegraads lerarenopleiding en bij 6 procent is niet bekend welk niveau van lerarenopleiding het betreft. In tabel 27 zijn de aantallen weergegeven.
68
Bron: WIO, 2011 Onderzoek door DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) en de Tussenmeting Convenant Leerkracht (TCL) uitgevoerd door ResearchNed 70 Bron: IVA, 2010 69
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
52
Tabel 27: aantal vo-leraren met beurs (tot en met derde tranche) Opleiding Aantal Eerstegraads lerarenopleiding 1.482 Tweedegraads lerarenopleiding 713 Lerarenopleiding, niveau onbekend 239 Totaal 2.434 Van de leraren die een Lerarenbeurs heeft toegekend gekregen, geeft ten tijde van het evaluatieonderzoek 90 procent aan nog bezig te zijn met de opleiding, 6 procent heeft de opleiding afgerond en 4 procent is voortijdig met de opleiding gestopt. Een nuancering bij de genoemde aantallen is dat het evaluatieonderzoek laat zien dat de Lerarenbeurs voor veel leraren geen noodzakelijke voorwaarde is om een opleiding te volgen, hoewel het wel drempelverlagend werkt. Ten eerste waren vrij veel leraren al een opleiding begonnen voordat ze daar een beurs voor kregen en ten tweede zijn veel leraren van wie de aanvraag is afgewezen toch een opleiding gaan volgen. Ook bij de deelname aan de lerarenopleidingen is te zien dat de Lerarenbeurs vooralsnog geen extra deelname van onderwijspersoneel oplevert. Er is een verschuiving te zien tussen de leraren die een opleiding zonder beurs en een opleiding met een lerarenbeurs volgen. Ervaringen In het evaluatieonderzoek is aan directeuren gevraagd welke gevolgen de Lerarenbeurs volgens hen heeft voor des schoolorganisatie heeft. Van hen antwoordt twee derde dat door bredere inzetbaarheid van leraren interne vacatures makkelijker worden vervuld. Ook geeft 43 procent aan dat door de Lerarenbeurs een betere invulling van de hogere loonschalen mogelijk is.
Monitor alternatieve instroom in het voortgezet onderwijs
53
Postbus 556 2501 CN Den Haag
F 070 345 75 28 Lange Voorhout 13 2514 EA Den Haag E
[email protected] I www.onderwijsarbeidsmarkt.nl
PU B L I C AT I E R E E K S
T 070 376 57 70