Mogelijkheden binnen de huidige onderwijs wetgeving Inleiding van ‘Gedragswerk’ Deze notitie bevat de bijna volledige tekst van de door het Ministerie van OCW opgestelde notitie ‘Mogelijkheden binnen de huidige onderwijs wetgeving’. Opgesteld ten behoeve van de bijeenkomst voor koplopers Passend Onderwijs. ‘Gedragswerk’ legt u deze notitie graag voor, met de toestemming van het Ministerie, omdat deze laat zien dat veel in het veld gesignaleerde knelpunten géén onoverkomelijke obstakels hoeven te zijn. Knelpunten uit het veld Verschillende regio’s en scholen ervaren problemen bij het (re)organiseren van een passend onderwijsaanbod. Deze informatie zal dan ook als uitgangspunt worden genomen voor deze notitie. Wat zijn de problemen die er spelen? Waar loopt men tegenaan? De wettelijke kaders rondom onderstaande knelpunten zullen uiteen worden gezet: 1. voldoende onderwijstijd 2. onderwijsaanbod 3. locatie waar het onderwijs plaatsvindt 4. examens 5. indicatiestelling 1.Voldoende onderwijstijd WEC Artikel 11, lid 4: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar in een tijdvak van 8 schooljaren ten minste 7520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3760 uren onderwijs ontvangen. Het onderwijs aan leerlingen jonger dan 4 jaar omvat ten minste 880 uren per schooljaar en aan leerlingen ouder dan 12 jaar ten minste 1000 uren per schooljaar. Aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren wordt ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs. Artikel 12: De inspecteur kan op verzoek van het bevoegd gezag ermee instemmen dat wordt afgeweken van artikel 11, vierde lid, eerste twee volzinnen. Artikel 24: Een deel van een schoolplan kan voor zover het betrekking heeft op voortgezet speciaal onderwijs, worden uitgevoerd door een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, door andere vormen van regulier voortgezet onderwijs of door een instelling voor educatie en beroepsonderwijs. Bij AMvB worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering en omtrent de aard en de eisen aan de voorzieningen. Artikel 26: Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt, mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen. Bij MR kunnen begin en eind van de zomervakantie worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn. Bij die MR kan tevens worden bepaald dat zij op bepaalde scholen niet van toepassing is.
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
1
WPO Artikel 8, lid 7: Leerlingen dienen in het primair onderwijs in 8 schooljaren ten minste 7520 uren onderwijs ontvangen, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs. Artikel 41, lid 2: Mogelijkheid om hiervan af te wijken is er als het bevoegd gezag op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde onderwijsactiviteiten. Door het schoolbestuur (het bevoegd gezag) kan een verzoek van ouders tot vrijstelling van onderwijstijd worden ingewilligd op basis van de door het bestuur vastgestelde gronden. Echter, als de school zelf minder onderwijsuren wil geven of een invulling heeft van de onderwijstijd die niet binnen de wettelijke invulling van het onderwijs valt, is er zonder een verzoek van de ouders geen afwijking mogelijk. Artikel 15, lid 1: Als een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een andere school, op een school voor speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen. WVO Het voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in: a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs; b. hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs; c. voorbereidend beroepsonderwijs; d. praktijkonderwijs; e. andere vormen van voortgezet onderwijs. Artikel 11 c: Voor de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs zijn de eisen gelijk voor de verschillende leerwegen. Het programma per leerjaar moet ten minste 1040 uren omvatten en in de eerste twee leerjaren worden gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs verzorgd op basis van de kerndoelen. Artikel 11d: Ontheffing voor onderdelen van het onderwijsprogramma van een leerling kan op worden gegeven door het bevoegd gezag van een school voor vwo, havo en vmbo leerweg 1 en 2 na overleg met de ouders. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend. Er kan voor deze leerlingen die daarvoor in aanmerking komen bij de inrichting van het onderwijs af worden geweken van een of meer programmaonderdelen of van de voorschriften bedoeld in artikel 11c. Bij AMvB wordt bepaald hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in aanmerking komen voor deze afwijkingen. Artikel 10b1: Voor lwoo-leerlingen en leerlingen die een leer-werktraject wordt in de eerste twee leerjaren gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs op basis van kerndoelen. Artikel 11, lid f: Het aantal uren van 1040 per jaar geldt voor het derde leerjaar vwo en havo Artikel 10, lid 2: De theoretische leerweg omvat een de school in te richten in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma met in het derde leerjaar ten minste 1000 uren en in het vierde leerjaar ten minste 700 uren. Het programma is gericht op: a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs, c. een voorbereiding op het hoger algemeen voortgezet onderwijs.
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
2
Artikel 10b, lid 2: De beroepsgerichte leerweg leerwegen omvatten een door de school in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma met voor elke leerling in het derde leerjaar ten minste 1000 uren en in het vierde leerjaar ten minste 700 uren. Het programma is gericht op: a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs. Artikel 10b1: De school kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject. Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg (BBL) met een buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding (zoals in WEB, artikel 7.2.2). Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht. Artikel 10d, lid 2: De gemengde leerweg omvat een door de school in te richten in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma met voor elke leerling in het derde leerjaar ten minste 1000 uren en in het vierde leerjaar ten minste 700 uren. Het programma is gericht op: a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs. Artikel 10f, lid 3a: Wat betreft de eerste twee leerjaren wordt het praktijkonderwijs zodanig ingericht dat de leerlingen in per leerjaar ten minste 1000 uren praktijkonderwijs ontvangen. De leerlingen ontvangen per dag ten hoogste 5,5 uren praktijkonderwijs, voor zover het betreft aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden. Op 1 januari 2006 is het besluit samenwerking vo-bve van kracht geworden. Hierin wordt o.a. geregeld dat leerlingen uit vmbo 3/4 tot max 50% van de klokuren kunnen worden uitbesteed aan andere voscholen, terwijl ze bij hun eigen school ingeschreven blijven. De uitbesteding is bedoeld de kans op een diploma te vergroten door een risico leerling meer maatwerk te bieden, de leerling extra kansen te bieden door de mogelijkheid tot verdieping/verrijking/LOB of omdat de doelmatigheid wordt vergroot (praktijkvoorzieningen). Een diploma krijgen zij op de school van inschrijving. Het uitbesteding van examenvakken is mogelijk Ook wordt de uitbesteding naar een BVE-instelling via dit besluit geregeld. 2. Onderwijsaanbod WEC Artikel 13 en 14: Het onderwijsaanbod is voor REC-scholen vastgelegd in artikel 13 en 14 van de WEC. Artikel 16: De minister kan in bijzondere gevallen op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de voorschriften van of krachtens artikel 13, eerste tot en met vijfde lid, en artikel 14, eerste tot en met vierde lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Dit geeft ook een mogelijkheid om van het onderwijsaanbod af te wijken o. Dit is op schoolniveau. Artikel 46, lid 2: Het bevoegd gezag (op verzoek van ouders) heeft de mogelijkheid om vervanging van onderwijsactiviteiten te regelen. “Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, een leerling vrijstellen van bepaalde onderwijsactiviteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend, op door het bevoegd gezag
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
3
vastgestelde gronden. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke onderwijsactiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend.” WPO Artikel 9: Voor scholen voor primair onderwijs staat de onderwijsinhoud vastgelegd in artikel 9. Artikel 9, lid 9: De minister kan in bijzondere gevallen op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak en kan voorwaarden bevatten. Er kan worden afgeweken van de kerndoelen en aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen voor een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is of voor een visueel gehandicapte leerling. Er moet dan in het handelingsplan worden aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd. WVO Artikel 11d: In het VO is het ook mogelijk om voor individuele leerlingen af te wijken van de voorgeschreven onderwijsinhoud. Het bevoegd gezag van een school voor vwo, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor vbo kan na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma van de eerste 2 leerjaren. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend. Het bevoegd gezag van een school vwo, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor vbo kan voor leerlingen die daarvoor in aanmerking komen, bij de inrichting van het onderwijs afwijken van een of meer programmaonderdelen in de eerste 2 jaar. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in aanmerking komen voor deze afwijkingen. Voor leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen of voor wie het bevoegd gezag het volgen van een leer-werktraject het meest geschikt acht, verzorgt het bevoegd gezag in de eerste twee leerjaren gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs op basis van kerndoelen.
3. Locatie waar het onderwijs plaatsvindt WEC Artikel 8, lid 1 en 2: Onderwijs moet worden gegeven in scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, verdeeld als aangegeven in die onderdelen. Bij AMvB wordt bepaald aan welke soorten van scholen afdelingen kunnen worden verbonden en voor welke kinderen deze zijn bestemd. Artikel 6 t/m 10 Onderwijskundig Besluit WEC: Mogelijkheid om af te wijken van de schoollocatie is er wanneer door een vso-leerling stage wordt gelopen. Leerlingen in het vso kunnen stage lopen en in deze periode ontvangen zij geen onderwijs op de onderwijslocatie. Leerlingen in het vso mogen stage lopen. Indien het onderwijs een stage omvat, worden het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage beschreven in een stageplan. Belangrijk is dus dat op schrift wordt gesteld wat de leerling zal leren in de stageperiode en hoe dit in het onderwijs past. De duur van de stage bedraagt ten hoogste twintig weken per schooljaar, gedurende ten hoogste 3 schooljaren. Ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage kan de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van de bepaalde stageduur. Hij kan daarbij voorschriften geven.
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
4
Nevenvestiging Artikel 76a: Indien een bevoegd gezag van een school wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging en het daarover overeenstemming heeft bereikt met de andere scholen en de gemeente waar die nevenvestiging zal worden gevestigd, dient deze voor 1 februari een verzoek met de gegevens waaruit de bedoelde overeenstemming blijkt, in bij de minister. De minister beslist voor 1 december daaropvolgend. Indien de minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt. Dislocatie Wettelijk kennen we geen dislocatie. Van een dislocatie wordt gesproken als er binnen een gemeente een andere vestiging/locatie wordt ingericht. Om een dislocatie in te richten, dient er toestemming te zijn van de gemeente. WPO In de WPO is niets te vinden over de locatie waar het onderwijs plaatsvindt. WVO Artikel 10b1: De school kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject. Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg met een buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding (zoals in WEB, artikel 7.2.2). Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht. Artikel 10b2: Het bevoegd gezag stelt bij de inrichting van het leer-werktraject in elk geval vast: a. de organisatie van de leerlingbegeleiding vanwege het bevoegd gezag zowel binnen de school als bij het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, alsmede b. de invulling van het buitenschoolse praktijkgedeelte en waarborgt daarbij dat niet uitsluitend eenzijdige productiearbeid wordt verricht.
4. Examens Omdat het primair onderwijs geen examens kent, wordt de WPO hier niet behandeld. WEC Op verzoek van de ouders (of meerderjarige leerling) kan aan leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen gelegenheid worden gegeven eindexamen af te leggen aan een school voor regulier onderwijs (WEC, artikel 47). WVO Artikel 29: Aan de leerlingen van de scholen voor vwo, havo, mavo en vbo wordt gelegenheid gegeven aan deze scholen een eindexamen af te leggen, tenzij in de plaats daarvan de gelegenheid bestaat tot het afleggen van een eindexamen, dat niet vanwege de school wordt afgenomen en het bevoegd gezag in verband hiermede een eindexamen aan de school niet nodig oordeelt. Voor
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
5
examens, die niet vanwege de school worden afgenomen, kunnen bij AMvB voorschriften worden gegeven. Leerlingen die het eindexamen met goed gevolg hebben afgelegd, ontvangen een diploma. Leerlingen van een school voor vbo voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg, die met goed gevolg een gedeelte van het examenprogramma hebben afgelegd, ontvangen een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerlingen die een leer-werktraject met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma basisberoepsgerichte leerweg/leer-werktraject. In een AMvB worden voorschriften vastgesteld omtrent de eindexamens en de programmaonderdelen, die niet voor alle leerlingen van een school dezelfde vakken en andere programmaonderdelen behoeven te omvatten. Bij AMvB worden tevens de eindexamenprogramma's vastgesteld. Voor de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan de minister toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens dit artikel. Artikel 29a: Leerlingen die een school voor praktijkonderwijs verlaten, ontvangen een getuigschrift praktijkonderwijs, met dien verstande dat de school aan leerlingen die de opleiding hebben afgerond en daarvoor naar het oordeel van de school in aanmerking komen, een schooldiploma praktijkonderwijs kan uitreiken. Extraneï-examens Artikel 30: Een diploma kan ook worden uitgereikt aan degenen die niet als leerlingen van een school zijn ingeschreven, maar tot het eindexamen van die school zijn toegelaten en dit met gunstig gevolg hebben afgelegd. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de toelating tot het eindexamen. Staatsexamens Artikel 60: Jaarlijks wordt gelegenheid gegeven om een diploma te verkrijgen door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen, overeenkomende met een diploma van een school voor vwo, havo en mavo. Bij AMvB wordt bepaald, welke andere diploma's kunnen worden verkregen door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen. Zij, die zijn afgewezen bij het eindexamen van een school, worden niet toegelaten tot het in hetzelfde jaar te houden overeenkomstige staatsexamen. Bij AMvB worden voorschriften vastgesteld omtrent de examens, die niet voor alle kandidaten dezelfde vakken en andere programma-onderdelen behoeven te omvatten. Artikel 61: Krachtens een AMvB scholen voor voortgezet onderwijs kunnen worden aangewezen die mogen afwijken van de wetgeving. 5. Indicatiestelling WEC – CvI en LGF WEC, artikel 40: Een leerling wordt niet tot een school toegelaten voordat een commissie voor de indicatiestelling heeft verklaard dat de leerling toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten die door de school worden verzorgd dan wel tot het cluster waartoe de school behoort. WPO, artikel 70a / WVO, artikel 77a: Door een commissie voor de indicatiestelling wordt beoordeeld of een leerlinggebonden budget beschikbaar is voor een leerling. De omvang van het leerlinggebonden budget is uitsluitend afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. Het bevoegd gezag van de school is verplicht een bij AMvB te bepalen deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waarbinnen onderwijs wordt gegeven van de soort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard (herbestedingsplicht).
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
6
WPO - PCL Artikel 25: De scholen in een samenwerkingsverband stellen een permanente commissie leerlingenzorg in met ten minste 3 leden. Deze commissie bepaalt op aanvraag van de ouders of plaatsing van een leerling op een speciale school voor basisonderwijs noodzakelijk is. In een regio kan slechts één regionale verwijzingscommissie werkzaam zijn. WVO – SWV en RVC Artikel 10h: Het bevoegd gezag van een school voor mavo, van een school voor vbo, van een scholengemeenschap waarvan ten minste deel uitmaakt een school voor mavo of een school voor vbo, of van een school voor praktijkonderwijs, is aangesloten bij een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft tot doel zo veel mogelijk leerlingen voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, deel te laten nemen aan het onderwijs in een van de leerwegen. De bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband stellen gezamenlijk een permanente commissie leerlingenzorg in. Zij vragen advies aan deze commissie over het aanbod en de invulling van leerwegondersteunend onderwijs en over het aanbieden van dat onderwijs aan leerlingen voor wie de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs. Artikel 10e: De regionale verwijzingscommissie (RVC) beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen. De regionale verwijzingscommissie kan tegelijk met de beslissing dat een leerling niet is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs, beslissen dat die leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. Opties voor andere inrichting van indicatiestelling: Eén loket Heel veel regionale initiatieven willen iets met ‘één loket’. Wat precies wordt bedoeld met ‘één loket’ is vaak (nog) niet helder geformuleerd. Hierna volgt een aantal varianten hoe het loket kan worden vormgegeven. Uitgangspunt is dat het loket betrekking heeft op het stroomlijnen indicatiestelling. A. Front office/ back office De meest eenvoudige variant is om (regionaal) één loket in te richten waar ouders terecht kunnen voor de indicatiestelling van hun kind. Het loket verzorgt het voortraject van de indicatiestelling en zorgt ervoor dat het dossier naar het juiste indicatieorgaan wordt gestuurd. Het kan daarbij gaan om een onderwijsindicatie (voor plaatsing sbo/ (v)so/ lwoo/ pro of een lgf) maar er kan ook voor worden gekozen om via het loket ook een indicatie te organiseren voor (jeugd)zorg. Deze variant is binnen de huidige wettelijke kaders te realiseren. Om tot goede afstemming met (jeugd)zorg te komen (zodat het loket ook voorportaal van die indicaties kan zijn) is het kader integrale indicatiestelling onderwijs/ jeugdzorg geformuleerd. In 2007 begint de implementatie van dit kader. Voordelen: omdat het binnen de huidige kaders kan, is het snel te realiseren. Ouders (en scholen) hebben één loket waar zij terecht kunnen voor de indicatiestelling. Nadelen: er wordt niets gewijzigd in de administratieve lasten van de indicatiestelling. Voorts betekent het loket een extra schakel in de indicatieketen. Kosten: aan deze variant zijn, op basis van wet- en regelgeving geen kosten verbonden. De kosten verbonden aan de inrichting van een loket zijn voor de regio. Dat geldt ook voor eventuele besparing doordat de indicatiestelling efficiënter is ingericht.
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
7
B. Samenvoegen PCL, RVC en CvI Het samenvoegen van verschillende indicatieorganen voor onderwijs is lastiger, maar ook daarvan lijken varianten mogelijk binnen de huidige wettelijke kaders. In dat geval wordt één commissie ingericht die zowel de indicatie voor plaatsing in het sbo, lwoo/pro als voor (v)so/ lgf doet (bundelen). Dit betekent dat de commissie wat betreft samenstelling moet voldoen aan de eisen die aan de verschillende commissies worden gesteld en dat de indicatiebeslissing wordt genomen volgens de procedures en criteria van de verschillende regelingen: • PCL: tenminste drie leden (art. 23 WPO). Criteria liggen niet vast. • RVC: in het Besluit RVC’s en regionaal zorgbudget is de samenstelling van de RVC geregeld. Net als bij de PCL bestaat een RVC uit tenminste 3 leden (vz en leden zijn psycholoog/ diagnostisch geschoold orthopedagoog en desk op terrein vmbo). In hetzelfde Besluit zijn ook de indicatiecriteria vastgelegd. Tot slot zijn eisen tbv onafhankelijkheid geformuleerd. • CvI: de samenstelling van de CvI is (gedetailleerd) geregeld in het Besluit LGF (AMvB). De procedures en criteria zijn landelijk vastgelegd. Ook voor de CvI zijn eisen tbv onafhankelijke positionering vastgelegd. Als één commissie wordt ingericht, moet deze voldoen aan bovenstaande voorschriften. Omdat RECregio’s veel groter zijn dan de gemiddelde regio’s po/vo, kan ervoor worden gekozen binnen een REC te gaan werken met meerdere kamers voor indicatiestelling. Voordelen: de kans dat leerling sneller de juiste indicatie heeft is groter. Betere afstemming eerste en tweede lijn. Mogelijk kan één commissie efficiënter werken dan 3 commissies naast elkaar. Nadelen: afstemming met (jeugd)zorg is (nog) niet geregeld met één indicatiecommissie. Het voortraject is niet geregeld. Ervaring van indicatiestelling op dit moment is dat juist het voortraject veel tijd en energie kost voor ouders (e.a. partijen). De administratieve lasten van de indicatiestelling blijven bestaan. Meerdere kamers voor indicatiestelling leiden mogelijk tot hogere kosten voor de regio. Tot slot lijkt de aanstelling van personeel op het eerste gezicht lastig (opties zijn o.a. verschillende dienstverbanden of één dienstverband met ‘inhuur’ constructies). Kosten: aan deze variant op basis van wet- en regelgeving geen kosten verbonden. Extra kosten om eea op deze manier te organiseren zijn voor de regio. Een deel van de nadelen van optie B kan worden ondervangen door de opties A en B te combineren. Dus er wordt en één loket gevormd waar ouders en scholen terecht kunnen voor de indicatiestelling (bij voorkeur onderwijs en (jeugd)zorg) en er wordt één indicatiecommissie onderwijs ingericht. C. Overige varianten Naast genoemde varianten zijn ook andere varianten denkbaar om tot één loket voor zorgtoewijzing te komen. Gedacht kan worden aan een variant die in het kader van passend onderwijs al eerder aan de orde is geweest: er komt een ‘overlegtafel’ waar scholen een leerling ter bespreking kunnen voorstellen. De ‘tafel’, die variabel kan variabel zijn in samenstelling (wel geen vertegenwoordiging REC/ (jeugd)zorg, etc.) beslist over de toewijzing van extra ondersteuning. Ook hierbij zijn nog verschillende varianten denkbaar.
RESULTAAT DOOR VERBINDEN
8