Essay Jos van der Lans – de Bazuin – 26 januari 2001 Trefwoorden: gedogen, controle, morele apparaten
Moderne apparatuur controleert ons gedrag Tussen gedogen en handhaven De Minister van Justitie sprak onlangs tijdens de begrotingsbehandeling van zijn departement in de Eerste Kamer kordate taal over het gedogen. `Gedoogstituaties' zo liet hij weten, `moeten zoveel mogelijk worden tegengegaan.' De overheid voert in dat opzicht een `strikt beleid', in de geest van de Nota `Grenzen aan Gedogen' die in 1997 door de Tweede Kamer is aanvaard. De boodschap aan de burgers van Korthals en van zo ongeveer heel politiek Den Haag is duidelijk: het is uit met de pret, de tijden van morele losbandigheid zijn voorbij, de normvervaging moet een halt worden toegeroepen, de overheid gaat zijn rug rechten en laat zijn gezag gelden. Het is stoere taal, die we nu al een paar jaar horen. Zo nu en dan schijnt het ook inderdaad zo te zijn dat de politie daad bij woord lijkt te voegen. Tot je stomme verbazing stuit je dan ineens in de Leidsestraat op een agent, die je meedeelt dat je daar niet mag fietsen. Tijdens de discussie die dan vervolgens met hem ontstaat, flitsen de fietsers links en rechts langs deze voet bij stuk houdende agent en inmiddels weet elke Amsterdammer dat het in zulke gevallen verstandig is om de tocht in die gevallen zo'n honderd meter te voet af te leggen om daarna weer vrolijk op de fiets te springen. Het schijnt ook zo te zijn dat de Amsterdamse politie een tijd lang heeft geprobeerd om beledigingen van het gezag op de bon te slingeren, maar ook op dat punt is men van een koude kermis thuisgekomen. Het bonnenboekje van oom agent werkte als een rode lap op een stier, burgers waren zo beledigd dat menig agent door collega's ontzet moest worden. En dat deed, zo zult u begrijpen, de animo om op te treden weinig goed. Ook politieagenten zijn nu eenmaal toch liever je beste kameraad dan een verzameling bromsnorren. Streng zijn is, met andere woorden, in Nederland anno 2000 bepaald geen eenvoudige opgave. Weliswaar is het in politieke kringen bon ton om strenge taal uit te slaan en zelfs steeds meer politietroepen op de been te helpen die daar op straat gevolg aan zouden moeten geven, maar eenmaal tussen de mensen blijkt dat toch makkelijker gezegd dan gedaan. Het blijkt in Amsterdam vele malen makkelijker om een wielklem aan te brengen bij een fout geparkeerde auto want die spreekt niet tegen, dan een fietser op de bon te slingeren die door rood licht rijdt. Gedogen is ondanks alle stoere taal die bestuurders er over uitspreken nog steeds schering en inslag. Het woord is ook allang niet meer alleen exclusief gekoppeld wordt aan typisch Nederlandse verschijnselen als het gebruik van softdrugs, of het oogluikend toestaan van abortus of euthanasie, zeg maar de praktijken waarmee wij internationaal beroemd zijn geworden of waarvoor wij het woord `gedogen' gemunt hebben. Op die punten is zelfs feitelijk niet langer echt sprake van gedogen omdat het gedogen juist geleid heeft tot nieuwe regels waar over het algemeen juist weer goed de hand aan wordt gehouden. Het is dus veel te simpel - en politici en bestuurders valt dat ook te verwijten - om als het over gedogen en handhaven gaat onmiddellijk in een soort goed-fout-schema te denken. Gedogen is afkeurenswaardig, handhaven is goed. Dat kan je wel vinden, maar de praktijk leert dat je daar weinig mee opschiet. Gedogen is met andere woorden in een democratische samenleving onvermijdelijk. Alleen in dictaturen weet het recht van geen wijken, in een complexe democratie als de onze creeert elke wettelijke regel vrijwel onmiddellijk speelruimte in de wijze waarop hij wordt
gehandhaafd. Soms is die ruimte groot en soms is die kleiner en de mate waarin streng wordt toegezien op het handhaven van regels is dus voorwerp van publieke gevoelens van zorgvuldigheid, proportionaliteit en gerechtigheid. Zo vinden Nederlanders het belangrijker dat er wordt opgetreden tegen mensen die met te veel drank achter het stuur zitten, dan tegen mensen die met te veel drank op de fiets kruipen. Naar de ene groep overtreders gaat men op zoek en bij een overtreding wacht hen een stevige sanctie, bij de andere groep treedt de politie pas op als ze zo ongeveer met hun fiets tegen een politieauto rijden en dan nog wordt de dronkenlap slechts het advies gegeven om verder te gaan lopen of een taxi te bellen. Daar hebben de meeste mensen vrede mee, omdat het optreden van de wethandhavers hier in verhouding staat met een publiek gevoel van gerechtigheid en zorgvuldigheid. Deze ingewikkelde wisselwerking tussen regel en handhaving is nodig, zo zou je kunnen stellen, om ons rechtssysteem flexibel en dynamisch te houden. Het is vaak ook onduidelijk wat de antigedoogapostelen nu eigenlijk willen. Wel is het opvallend dat het woord `weer' vaak in hun verhaal voorkomt. Er moet `weer' opgetreden worden. In feite is dat je reinste misleiding. Er is simpelweg geen weg terug naar een samenleving waarin gedogen niet bestond. Dat type samenleving, zeg maar de samenleving die de socioloog De Swaan zo treffend als een bevelshuishouding heeft getypeerd, is echt niet meer van deze tijd, in dit land vind je simpelweg geen burgers meer die de bereidheid vertonen om zich naar dit type samenleving te gedragen. De vanzelfsprekendheid waarmee autoriteiten of regenten zich ooit konden voorzien van gezag is sinds de jaren zestig nagenoeg geheel verdwenen. Burgers zijn mondiger geworden en hebben zich vrijheden toegeeigend die alleen konden ontstaan door het oprekken van wettelijke verodeningen. In dat opzicht zijn burgers niet alleen mondiger, maar ook calculerender geworden. Iedereen weet dat onze samenleving zo omvangrijk, complex en dynamisch is dat het toezicht op wetten de laatste decennia de nodige veren heeft moeten laten. Het is onmogelijk om in een moderne samenleving het controle niveau zo hoog te houden, dat niemand er over zou peinsen om ook maar op een gebied de wet te ontduiken. Elke burger beweegt wel eens in de grijze zone van de wet, of hij rijdt te hard op de weg, of hij pikt een paar haltes van de tram mee zonder kaartje, of hij valt zijn belastingbiljet net wat gunstiger in dan wettelijk is toegestaan, dan wel hij laat zijn hond uit zonder dat hij het vereiste hondenpoepzakje of -schepje meeneemt. De autoriteiten kunnen niet anders dan daarbij tamelijk machteloos toezien. In het beste geval brengen ze een soort steekproefpolitie op de been die aselect en willekeurig op zoek gaat naar pechvogels die in onze pakkanscultuur toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek vertoeven. En zo lang deze pakkans niet tot nul is gereduceerd en grote groepen mensen vanwege het risico om tot de pechvogels te behoren zich in hun gedrag matigen valt daar best mee te leven en leven wij bepaald niet in een totaal onttakeld en verworden rechtsysteem. Toch zou je dat bijna gaan geloven als je luistert naar de verhalen van politici en beleidsmakers; dan gaat het ineens over zero-tolerance, over krachtdadig beleid, niet langer tolereren dat .... Het lijkt ineens of wij weer beschikken over bestuurders die met de vuist op tafel durven te slaan. Dat is wel eens anders geweest. Mijn collega Herman Vuijsje, met wie ik al jaren samenwerk, maakte zich eind jaren tachtig publiekelijk boos over de `moetkunnen-mentaliteit' die zich van de Nederlands elites had meester gemaakt. Terwijl in het publieke domein de onverschilligheid toesloeg, leefde de bestuurlijke elites nog steeds in de wolken van de vrijheid-blijheid jaren zestig. Vooral links was volgens Vuijsje krachteloos geworden en hij pleitte ervoor dat de linkse intelligentsia de oude strengheid die ooit zo kenmerkend was voor de Nederlandse sociaal-democratie zou hernemen en zou gaan zeggen
waar het op staat. Dat was een pleidooi dat hem toen niet in dank werd afgenomen en waar al gauw een spottend label voor werd gevonden: nieuw flinks. Ruim tien jaar later constateert Vuijsje in het laatste nummer van VN van de vorige eeuw niet zonder verbazing dat het denken van de Nederlandse bestuurselites in tien jaar tijd een complete salto mortale heeft gemaakt. Was hij in tijden van nieuw flinks een roepende in de woestijn, tegenwoordig roept nagenoeg iedereen hetzelfde en wordt er helemaal niet meer vreemd opgekeken als er openlijk voor kordaat optreden en dwang wordt gepleit. Het lijkt er op alsof we massaal de jaren zestig van ons willen afschudden en hardop elkaar voorhouden dat de moet-kunnen-mentaliteit tot het verleden behoort. In die omslag past dus ook het bestuurlijk-politieke tot inkeer komen met betrekking tot gedogen en handhaven. De generatie die ooit vond dat alles anders moest, vindt nu dat alles strenger moet. Maar als je heel goed kijkt waar dat toe leidt, dan zijn het toch vooral `de zieken, de zwakken en de misselijken' in onze samenleving die met deze veranderende mentaliteit te maken krijgen. Als het gaat om gekken en daklozen kunnen we nu weer spreken over bemoeizorg, langdurig werklozen worden opgepookt via sociale activering, hardnekkige drugsverslaafden worden geconfronteerd met dwang- en drangmaatregelen. Maar juist in die maatschappelijke sferen waar het mensen voor de wind gaat, wordt maar weinig gemerkt van die nieuwe strengheid. Sterker daar toont de overheid zich nog steeds van zijn meest innemende zijde: misbruikt u door allerhande fiscale inventiviteiten de belastingwetgeving, dan maken we die wel wat eenvoudiger; negeert u langs de snelweg de borden waarop de maximumsnelheid wordt aangegeven dan glimlachen lampjes u vriendelijk toe met de boodschap `u rijdt te hard'. En tot voor kort waren de milieuinspecteurs in Nederland vooral vriendelijke procesbegeleiders van bedrijven die zich totaal niet geroepen voelden om streng te zijn en overtrdingen te snactioneren. Toen minister Pronk hen dit jaar voorhield dat ze nu eindelijk eens moesten gaan handhaven, was de ontreddering in deze kringen groot. De gezagscrisis die bestuurders met hun strenge taal en het afkondigen van kordaat, robuust dan wel stringent beleid zeggen te willen bestrijden bestaat dus nog in volle hevigheid. Het zijn veelal verbale bezweringen en het zou verstandiger zijn om er minder dramatisch en hoogdravend over te doen. Het probleem is veel meer dat de autoriteiten zich geen houding weten aan te meten. Ze kunnen moeilijk publiekelijk verkondigen wat de realiteit is; namelijk dat regels en wetten vooral een beroep doen op een ieders individuele verantwoordelijkheid en dat de overheid niet in staat is om op de naleving voor de volle omvang toe te zien. Het enige dat de overheid door het inzetten van mensen in principe kan doen doet is het op orde houden van een behoorlijke pakkans met een daarbij horend systeem van sancties en boetes, waarbij de pakkans groter wordt en de sancties ersntiger naarmate de maatschappelijke afkeer van het vergrijp groter is. Dat is bepaald geen verhaal waarmee politici tevoorschijn kunnen komen, want dat zou toch al te snel uitgelegd worden als een publiekelijke uitnodiging tot calculerend burgerschap. Dus zal het strenge spreken en de aanhoudende roep tot uitbreiding van het aantal poltieagenten, inspecteurs en andere toezichthouders vooralsnog wel aanhouden. Maar of die er nu ook allemaal zullen komen en of die nu ook echt een einde aan de Nederlandse gedoogcultuur zullen maken moet ernstig worden betwijfeld. Zeker in de sfeer van het publieke domein, waaronder vooral de openbare ruimte, zal de oplossing van meer mensen die op het naleven van de wet en de regels toe moeten gaan zien geen soelaas bieden. Het gebruik van het publieke domein in Nederland is zo intensief geworden, dat zelfs de inzet van het leger niet meer toereikend is om de enorme circulatie
van mensen in deze sfeer gedragsmatig onder controle te houden. Juist in de sfeer van de openbare ruimte heeft het gezag de afgelopen decennia het nakijken gekregen en het gevolg is dat het terrein voor velen onberekenbaar is geworden; gevoelens van onveiligheid tieren er welig, treinconducteurs klagen steen en been over toenemende agressie, zinloos geweld, zwartrijden op de tram, wapenbezit onder scholieren, voortjakkerende automobnilisten die geen rekening houden met spelende kinderen, ouders die hun kinderen niet meer op straat durven te laten spelen en ze op de achterbank van hun auto te hard rijdend door de stad vervoeren. Als burgers de overheid ergens nalatigheid verwijten - en in feite is nalatigheid strikt genomen een pseudoniem voor gedogen - dan is dat wel in deze publieke sfeer, die dus heel ruim moet worden opgevat en dus ook onderwijsvoorzieningen, openbaar vervoer, sociale diensten, et cetera bevat. Hier is de gezagscrisis, die sluimert onder de woorden gedogen en handhaven, het meest manifest en ook het meest problematisch. En juist op dit terrein is de roep om meer mensen die controleren, meer toezichthouders, meer surveillance het grootst. Er moet een wakend oog komen: op straat, op school, op de stations, in de hal van de sociale dienst, in de wachtkamers van de gezondheidszorg. En, inderdaad, steeds vaker zie je bewakers rondlopen, elk bedrijf met een groot bedrijfsterrein heeft zich verzekerd van een beveligingsdienst en in de publieke sfeer zie je steeds vaker groepjes mensen in uniform rondlopen die het gezag in ieder geval een gezicht moeten geven. Het is goed bedoeld, maar het is zeer de vraag of het werkt. Een moderne samenleving laat zich niet meer beteugelen volgens het Bromsnor-principe. Het idee dat de aanwezigheid van het gezag of het toezicht omgekeerd evenredig is met de afwezigheid van ordeverstoringen is achterhaald. Heel veel ordeverstoringen zijn bijvoorbeeld niet goed zichtbaar, onvoorspelbaar of hebben de menselijke neiging zich aan het toeziend oog van de gezagsdrager te onttrekken. Meer zichtbare toezichthouders en surveillanten is dus vooral een gebaar in de richting van de publieke opinie, op straat en in het publieke domein zet het niet direct zoden aan de dijk. Het is niet effectief, wel arbeidsintensief en daarom zeer prijzig. Het behoeft dan ook geen verbazing dat het gezag (of dat nu de overheid is, een onderwijsdirectie of de leiding van de spoorwegen) in het kader van het handhaven op zoek is naar effectievere en minder kostbare handhavingsmethoden. Daarbij schieten de omstuimige technologische ontwikkelingen steeds nadrukkelijker te hulp. Dat is niet iets wat ons te wachten staat, dat is een proces wat zich al heel lang geleden heeft ingezet, maar wat steeds fijnmaziger vormen van controle oplevert die steeds nauwkeurig weten in te grijpen in het individuele gedrag. Wat begon met videocamera's in grote winkelbedrijven, eindigt met electronische pasjes waarmee de burger niet alleen ergens binnen kan komen, maar ook de toegang kan betalen. Onlangs stelde minister Netelenbos een dergelijk systeem voor om stations in de toekomst te gaan beveiligen, alleen pasjeshouders moeten er in de toekomst toegang toe krijgen en je hoeft over maar weinig fantasie te beschikken om te zien dat je met die pasjes ook een kaartje koopt, de trein ingaat en na afloop van de reis het station verlaat. Technologie maakt het in principe mogelijk wat geen enkele menselijke handhaver, toezichthouder of ordebwaker voor elkaar krijgt: in plaats van grote groepen mensen in het oog te houden, ziet moderne technologie geen massa's of groepen, maar slechts individuen en wie zich niet gedraagt wordt uit het systeem verwijderd. De mogelijkheden gaan daarbij heel ver. De verkeerstechnologie biedt steeds meer mogelijkheden om mensen te dwingen tot veilig gedrag of om de maatschappelijke kosten van gedrag in rekening te brengen. Hier gaat de ontwikkeling enorm snel; intelligente snelheidsbegrenzers, omhoogschietende drempels voor mensen die te hard rijden, maar ook -
hoewel het de vraag is of het er ooit komt - rekeningrijden. Het is een vorm van sturing, handhaving en controle die de potentie heeft om permanent aanwezig te zijn op een plek waar andere handhavingsregimes in het verleden maar heel zelden mee in aanraking kwamen: het individuele domein. En bepaalde vormen van gedrag worden in dat kader niet eens langer verboden, maar `beprijsd'. Wilt u zo nodig in de ochtendspits rijden, dat kan, maar hier is de rekening. Wilt u jaarlijks meer dan honderdduizend kilometer over `s lands wegen voortrazen, geen probleem, maar wij moeten u daartoe wel een stevige bom duiten in rekening brengen. U moet er maar eens goed op letten, het zijn vaak nog kleine berichtjes in de krant, maar steeds vaker wordt naar het middel van de technologie gegrepen om handhavingsproblemen onder de knie te krijgen. Na de tragische schietpartij in een ROC in Veghel, sprak iedereen ineens over detectiepoortjes bij scholen. Heel lovend is men in justitiekrijgen bijvoorbeeld over de enkelboei, waarmee gedetineerden niet langer in de gevangenis hoeven te zitten, maar thuis onder electronisch toezicht worden gesteld. En alles wat zich nu op dat terrein aandient is nog buitengewoon grofmazig bij wat ons in de toekomst te wachten staat. Wie de spectaculaire ontwikkeling van de mobiele telefonie ziet en zich verdiept wat via die technologie allemaal tot de mogelijkheden gaat behoren, hoeft zich nergens meer over te verbazen. In feite zien wij hier zich het proces voltrekken wat de filosoof Hans Achterhuis al een aantal jaren geleden omschreven heeft als de `moralisering van apparaten'. Waar vroeger het aanwezige gezag ons de noodzaak inprentte om ons goed te gedragen, zijn het in de toekomst steeds vaker en steeds indringender allerhande `apparaten' die ons tot het goede moeten bewegen. Het is opmerkelijk dat het publieke debat daarover nog maar nauwelijks gevoerd wordt. Integendeel zelfs, als het in Nederland over `gedogen en handhaven' wordt er in de eerste plaats nog aan de inzet van mensen gedacht, terwijl zich onderhuids een totaal ander handhavingsregime opdringt. Hoe daar mee om te gaan is nauwelijks voorwerp van publiek debat. En als er wel over gesproken wordt dan overheerst, zeker in linkse kringen, de bigbrother-is-whatching-you-reflex. Apparaten die individuen controleren, dat moet wel leiden tot een `Brave new world'-samenleving, waarin vrijheid aan banden wordt gelegd. Tijdens het laatste GroenLinks forum, dit najaar in Utrecht, ging een van de discussies over het gebruik van camera's - wat dus nog maar een heel grofmazige vorm van technologisch toezicht is - in uitgaanscentra ter bestrijding en preventie van geweldsuitingen. Wat mij opviel is hoe fel het debat daarover gevoerd werd. Niet alleen werd de effectiviteit van de camera betwist, terwijl het nodige onderzoek heeft aangetoond dat het wel werkt, belangrijker was dat die camera niet zozeer gezien werd als een bewakingsinstrument voor de openbare orde, maar als een schending van de persoonlijke levenssfeer, als een apparaat dat rechtstreeks ingrijpt in iemands privacy. Dat is precies het dilemma waar de discussie over technologisch handhaven over zal moeten gaan, juist ook in progressieve kringen. Tot nu toe hebben we altijd kunnen denken dat wij in het publieke domein vrij zijn, omdat we daar anoniem zijn. We nemen daardoor ook ons beeld van privacy mee vanuit de intieme, niet publieke sfeer mee naar het publieke domein. We hebben de openbare ruimte geannexeerd als een verlengstuk van onze huiskamer en misschien is dat ook wel de reden waarom we ons in de openbare ruimte ook zo vaak storen aan elkaar. Wie de openbare ruimte ziet als zijn eigen huiskamer krijgt veel ongenode gasten en geluiden over de vloer. Moderne technologie betekent nu een krenking van dit huiskamergevoel, het gaat dwars door het privacy-schild waarachter mensen zich in de openbare ruimte vrij waanden, het maakt van anonieme vrije individuen, kenbare, achterhaalbare individuen. Dat is een beeld dat veel mensen juist vanwege hun Big-Brother-afkeer ongemakkelijk stemt.
Daar staat tegenover dat die moderne technologie in principe ook de potentie heeft om vanuit publieke en algemene overwegingen ongewenst en onaangenaam gedrag tegen te gaan. Kilometervretende en roekelooshardrijdende automobilisten, gewapende burgers, rotzooischoppers en ruziezoekers kunnen niet langer vertrouwen op hun anonieme status en een kleine pakkkans maar zijn achterhaalbaar. Wie niets te verbergen heeft, hoeft daarentegen ook nergens bang meer voor te zijn. En daar staat weer tegenover, dat nieuwe technologische handhavingsregimes met pasjes en poorten, met camera's en chipkaarten, weer nieuwe vormen van uitsluiting en onrechtvaardigheid met zich mee zullen brengen. Vast staat dat het hele technologische handhavingsnetwerk dat zich aan het ontvouwen is, het er niet makkelijker maakt om in Nederland in de anonieme illegaliteit te vertoeven. Want ook op dat punt bestaat in Nederland een uitgebreide cultuur van gedogen. Het lijkt mij zinnig dat er over deze kwesties eens een uitvoerig debat wordt gevoerd. Dat is in ieder geval zinniger dan wat schoervoetend meegaan in het al-maar-meer-denken dat in de discussie over gedogen-en-handhaven nog steeds de boventoon voert: meer agenten, meer toezichthouders, meer surveillanten, en dus meer Melkertbanen. Al die verhalen zijn in veel gevallen niet meer dan politieke gebaren aan het publiek. Op de werkvloer van de samenleving gelooft men er niet eens in: in plaats van meer blauw op straat investeert de politie al jaren liever in apparaten en apparatuur. En met de Melkertbanen wil het ook steeds minder vlotten: in de nieuwe economie zijn steeds minder mensen bereid om zich voor een hongerloontje in de gevarenzone van onze samneleving te begeven. En achter die personele machteloosheid kondigt zich een heel nieuw handhavingsregime aan, de steekproefpolitie wordt technopolitie. Daarmee is een zeer indringende vraag aan de orde: wat is eigenlijk het onderscheid tussen de individuele, persoonlijke levensfeer aan de ene kant en de publieke levensfeer aan de andere kant, geldt in deze twee verschillende levensferen dezelfde mate van vrijheid en privacybescherming of moeten we ermee leren leven dat we als individuen, daardoor min of meer gedwongen door `moraliserende apparaten' in het publieke domein meer rekenschap moeten gaan afleggen over ons gedrag. Dat is de vraag die in de toekomst steeds nadrukkelijker gesteld zal worden. Dat is een vraag die ons allen zou moeten bezighouden. Al was het maar omdat de vertrouwde anti-BigBrother-reflex ons niet langer helpt om Brave New World buiten de deur te houden. Jos van der Lans www.josvdlans.nl