i
MINI-TURBINES IN BEWEGING onderzoek naar een stimulerend overheidsbeleid voor gebouwgebonden windturbines
Afstudeerrapport van Kristel Meijers december 2005 Afstudeercommissie Professor Eerste begeleider Tweede begeleider Externe begeleider
: Dr. Ir. M.P.C. Weijnen : Dr. Ir. I. Bouwmans : Dr. Ir. C. van Daalen : ir. Jadranka Čače van RenCom
Universiteit Opleiding Faculteit Sectie Adres
: Technische Universiteit Delft : Technische Bestuurskunde : Techniek, Bestuur en Management : Energie & Industrie : Jaffalaan 5 2628 BX Delft
ii
Voorwoord De wind waait naar het zuiden dan draait hij naar het noorden Hij draait en waait en draait en al draaiend waait de wind weer terug (Prediker 1, vers 6) Dit rapport is het resultaat van mijn afstudeeronderzoek voor de studie Technische Bestuurskunde aan de Technische Universiteit Delft. Binnen dit afstudeeronderzoek heb ik onderzoek gedaan naar de beleidsinstrumenten die het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en het Ministerie van Economische Zaken hebben om gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving te stimuleren. Dit onderzoek zou ik ook graag aanbieden aan de heer Ad Littel van VROM en de heer Peter Hondebrink van EZ die samen namens de Ministeries zorg dragen voor het landelijke windenergiebeleid. Mijn enthousiasme voor windenergie heb ik overgenomen van mijn oom, die erg trots is op zijn windturbine. Zelf heb ik ook eens plannen gehad om een windturbine te plaatsen, maar omdat de locatie te dicht bij een natuurgebied lag was dit niet mogelijk. Omdat er al zo veel onderzoek is gedaan naar grootschalige windturbines en gebouwgebonden windenergie een technologie is die nog in de kinderschoenen staat, ben ik me in deze turbines gaan verdiepen. Na een bezoek aan Rob Roelofs van WindWall bv in Delden wist ik het zeker. Tot op het laatste moment heb ik met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt. Bij de uitvoering van dit onderzoek heb ik profijt gehad van mijn ervaring als medewerker beleid bij de afdeling vergunningen van de provincie Zuid-Holland. Het resultaat heb ik mede te danken aan mijn begeleiders Ivo Bouwmans en Els van Daalen en mevrouw Weijnen, voorzitter van mijn afstudeercommissie, die mij geholpen hebben bij het doorlopen van dit afstudeeronderzoek. Mijn dank gaat verder uit naar Jadranka Čače voor haar inzicht, kennis en feedback gedurende het onderzoek. Verder wil ik alle deelnemers van de brainstormsessie bedanken voor de bijdrage die ze tijdens deze sessie geleverd hebben. Evenals de faculteit Techniek, Bestuur en Management voor het beschikbaar stellen van de Group decision room en Gwendolyn Kolfschoten en Thomas Reijnders voor de begeleiding tijdens deze sessie. Natuurlijk bedank ik ook alle personen die ik geïnterviewd heb voor het meedenken, de tijd en de informatie. Als laatste gaat mijn dank uit naar mijn familie, vrienden, medestudenten en collega’s voor de belangstelling die ze getoond hebben in de voortgang van mijn studie. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar mijn vader voor het doorlezen van mijn rapport en mijn vriend Chris Wattel voor zijn hulp bij het bewerken van de foto’s, de presentaties en de opmaak van het rapport. Kristel Meijers Delft, december 2005
iii
iv
Samenvatting Wind kan direct worden omgezet in elektriciteit door middel van windturbines. Windenergie is een onuitputtelijke (“hernieuwbare”) bron van energie, milieuvriendelijk, op vrijwel alle plaatsen op aarde toepasbaar en heeft een enorm potentieel (d.w.z. de hoeveelheid windenergie die ‘gevangen’ zou kunnen worden is heel groot). De aanwijzigingen dat het versterkte broeikaseffect leidt tot klimaatverandering zijn de afgelopen jaren steeds sterker geworden, terwijl het energieverbruik wereldwijd toeneemt. Gebouwgebonden windenergie is een nieuwe technologie die het mogelijk maakt in het stedelijk gebied zelf duurzame energie op te wekken. Het zijn moderne turbines veelal van Nederlands fabrikaat met relatief beperkte effecten op de omgeving: lage geluidsbelasting en laag trillingsniveau. Ze zijn klein en licht en qua opbrengst en toepassing te vergelijken met zonne-energie. Gezien het beschikbare dakoppervlak in Nederland en de beschikbaarheid van de wind is windenergie een zeer geschikte optie voor hoge gebouwen in of aan de rand van de bebouwde kom of bedrijventerreinen (bebouwde omgeving). Met gebouwgebonden windenergie kan in een deel van de eigen energiebehoefte worden voorzien. De inkoop van energie wordt verminderd, waarmee direct een bijdrage wordt geleverd aan de beperking van het broeikaseffect. De landelijke overheid streeft naar een duurzame energievoorziening en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen (waaronder CO2). Daarnaast stimuleert zij technologische innovaties die een bijdrage leveren aan een duurzame energievoorziening. Als onderwerp van dit afstudeeronderzoek is gekozen om onderzoek te verrichten naar dit nieuwe type turbine en de wijze waarop deze innovatie door de landelijke overheid kan worden gestimuleerd. De onderzoeksvraag luidt: Welke mogelijkheden en onmogelijkheden kunnen worden onderscheiden bij de plaatsing van gebouwgebonden windturbines in de bebouwde omgeving en welke beleidsmaatregelen kan of moet de rijksoverheid treffen om de implementatie van gebouwgebonden windturbines te stimuleren? Hierbij draagt het ministerie van EZ zorg voor de (duurzame) energievoorziening en het ministerie van VROM voor het ruimtelijk beleidskader, waaronder de milieu-impact in de bebouwde omgeving. De eerste vraag die in dit onderzoek naar voren komt is: “Welke bijdrage kan gebouwgebonden windenergie leveren aan een duurzame energievoorziening?” Gebouwgebonden windenergie kan een aanzienlijke bijdrage aan de duurzame elektriciteitsproductie in de bebouwde omgeving gaan verzorgen, naast andere duurzame energieopties en energiebesparing. 150.000 gebouwgebonden windturbines kunnen in circa 25% van de CO2-reductiedoelstellingen in de bebouwde omgeving voorzien. Eén turbine levert op een gunstige windlocatie voldoende stroom voor circa 2 huishoudens en reduceert daarmee jaarlijks 4 ton CO2. Om tot realisatie over te gaan en maatregelen te treffen die deze ontwikkeling kunnen stimuleren moeten eerst de belangrijke “kritieke” actoren in kaart worden gebracht. Naast de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines, die een drijfveer vormen achter deze technologie, moet ook rekening gehouden worden met de belangen van de directe omgeving, zoals huurders, omwonenden en lokale burgers. Zij kunnen de plaatsing van deze turbines vertragen of zelfs geheel verhinderen en streven naar ‘minimale effecten op de natuur, woon- werk- en leefomgeving en minimale impact op de beleving van de locale omgeving’. Om de impact op de omgeving in beeld te brengen is onderzoek gedaan naar de technischinfrastructurele aspecten van de turbines. Geconcludeerd wordt dat ‘veiligheid’ het belangrijkste aspect is waar rekening mee gehouden moet worden bij plaatsing van een turbine op een gebouw. De bebouwde omgeving wordt gekenmerkt door een groot aantal obstakels en ruwheidselementen, die leiden tot een turbulente windstroming op en om de gebouwen. Dit heeft een hoge dynamische belasting op de windturbines tot gevolg, waardoor de veiligheidsrisico’s groot zijn. Het borgen van de veiligheid van de turbines is niet alleen van belang voor de omgeving, maar ook voor de acceptatie van gebouwgebonden windenergie.
v
De veiligheid kan worden geborgd door (veiligheids)eisen aan de turbines te stellen. Gemeenten zijn bevoegd gezag voor het verlenen van de bouw- en milieuvergunning. Uit de ruimtelijk-juridische analyse blijkt dat er specifiek voor gebouwgebonden windturbines nog geen beleid ontwikkeld is en het beleid voor de ‘traditionele’ windturbines niet voor alle gebouwgebonden windturbines toepasbaar is, waardoor gemeenten over het algemeen terughoudend zijn met het verlenen van vergunningen. De effecten en risico’s van het plaatsen van turbines op een gebouw zijn nog onvoldoende bekend. Aan de andere kant kunnen gemeenten en provincies zich ook pro-actief inzetten voor een duurzame energievoorziening en deze technologie actief stimuleren door een eigen beleid op te stellen op basis waarvan bijvoorbeeld geen bouwvergunning hoeft te worden aangevraagd, zoals gemeente Haarlem, of ruimtelijk aan te geven welke gebieden en locaties geschikt zijn voor realisatie van gebouwgebonden windenergie, zoals de beleidsvisie van Provincie Zeeland. Echter, windstroom van gebouwgebonden windturbines is momenteel qua kostprijs nog niet concurrerend met elektriciteit uit fossiele en nucleaire bronnen. De verwachting is dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn door een grotere afzet van turbines en de mede daaruit betaalde technologische ontwikkeling. Deze ontwikkeling leidt tot goedkopere productietechnieken en mogelijk serieproductie, die weer leiden tot grotere afzetmogelijkheden, waardoor er weer meer aandacht en geld is voor verbetering van de technologie, etc. Bedrijven die nu investeren in gebouwgebonden windenergie dragen daarom in hoge mate bij aan deze ontwikkeling. De financiële analyse geeft aan dat stimuleringsregelingen deze ontwikkeling kunnen versterken en versnellen, maar dat hierbij de onderlinge marktwerking en het ‘level playing field’ niet mag worden verstoord. Op basis van interviews en de technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële analyses zijn mogelijke beleidsmaatregelen geformuleerd die het ministerie van EZ en VROM zou kunnen treffen om deze ontwikkeling te stimuleren. Tijdens een brainstormsessie in een Group Decision Room aan de TU Delft zijn deze maatregelen aan verschillende betrokken partijen voorgelegd. Doel van de brainstormsessie was het ‘filteren’ van de maatregelen en het creëren van draagvak en acceptatie daarvoor bij de markt. Het draagvlak was het grootst voor: - het ontwikkelen van een certificeringssysteem en; - het verhogen van de MEP-vergoeding (Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie), zodat de vergoeding gelijk is aan de vergoeding voor zonne-energie. Op basis van een multi-criteria en gevoeligheidsanalyse is vervolgens bepaald welke maatregelen het beste scoren vanuit het perspectief van VROM en EZ en vanuit het perspectief van de directe omgeving (omwonenden, huurders, lokale burgers, etc.). Uit deze analyses blijkt dat náást bovengenoemde maatregelen ook een hoge score wordt toegekend aan: - het onderscheiden van gebouwgebonden windturbines in het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer (Besluit V&I). Door gebouwgebonden windturbines in deze AMvB te onderscheiden van ‘traditionele’ windturbines kan voor dit type turbine een specifiek vergunningenbeleid worden ontwikkeld in het kader van de Wet milieubeheer. Concluderend dienen EZ en VROM te bepalen welk criterium zij het belangrijkste vinden: - Indien VROM en EZ een groot belang hechten aan de bijdrage die gebouwgebonden windenergie levert aan de klimaatdoelstellingen, dan dient zij te kiezen voor het ontwikkelen van een certificeringssysteem; - Indien VROM en EZ prioriteit geven aan meer milieukwaliteit tegen minimale kosten dient zij te kiezen voor het aanpassen van het Besluit V&I; - Vanuit het perspectief van de initiatiefnemers wordt de voorkeur gegeven voor het ontwikkelen van een certificeringssysteem én het verhogen van de MEP-vergoeding; - Vanuit het perspectief van de omgeving (omwonenden, lokale burgers) gaat de voorkeur uit naar het ontwikkelen van een certificeringssysteem. Indien VROM en EZ besluiten een actievere rol te willen spelen in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie en over te gaan het implementeren van één of meerdere stimuleringsmaatregen dient hiervoor afstemming plaats te vinden met de betrokken actoren, waaronder de fabrikanten van gebouwgebonden windenergie, de gemeenten, de omgeving (lokale burgers, omwonenden, etc.), initiatiefnemers, maatschappelijke organisaties, etc.
vi
Een interactieve en procesgerichte aanpak draagt bij aan een succesvol beleid en kan de ontwikkeling mogelijk versnellen door het afstemmen en afwegen van ieders belangen. Tijdens de brainstormsessie is hiervoor een eerste aanzet gegeven. Aanbevolen wordt deze afstemming voort te zetten bij de implementatie van de maatregelen. De aanbevelingen in dit onderzoek richten zich niet alleen op het ministerie van VROM en EZ, maar ook op de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines en de Faculteit Techniek, Bestuur en Management. - VROM en EZ wordt aanbevolen specifiek voor de bebouwde omgeving duurzame energie en CO2reductiedoelstellingen vast te stellen op basis waarvan een stimuleringsbeleid kan worden ontwikkeld. Vervolgens wordt geadviseerd de meest gewenste maatregelen uit dit onderzoek verder te onderzoeken, waarbij afstemming met de marktpartijen van cruciaal belang is. Ook wordt geadviseerd innovaties als gebouwgebonden windenergie een kans te geven in de Nederlandse stimuleringsprogramma’s en te onderzoeken of de gunstige stimuleringsmaatregen die in Duitsland voor duurzame energiebronnen gelden ook voor Nederland interessant zijn. - De fabrikanten van gebouwgebonden windturbines wordt geadviseerd deze ontwikkeling meer te promoten en meer bekendheid te geven aan de toepassingsmogelijkheden en kansen van dit nieuwe type turbine. Bekendheid vormt een prikkel voor andere bedrijven en organisaties om serieus naar deze nieuwe technologie te kijken en het draagt bij de kennis en betrokkenheid van het ministerie van VROM en EZ. - De Faculteit Techniek, Bestuur en Management wordt aanbevolen de Group Decision Room beschikbaar te houden voor onderwijsdoeleinden, omdat deze ruimte een waardevolle input heeft geleverd voor dit onderzoek en een meerwaarde heeft voor toekomstige afstudeerprojecten.
Waterput “Bij elektrotechniek kijkt prof.ir. Lou van der Sluis van de afdeling elektrische energietechniek intussen peinzend naar een plattegrond van het Nederlandse hoogspanningsnetwerk. “Eigenlijk zou ik met de kennis die we nu hebben wel eens opnieuw de elektriciteitsvoorziening van Nederland willen ontwerpen”, zegt hij. “Eerlijk gezegd denk ik dat ik dan zou uitkomen op allerlei kleine, regionale netwerkjes. Een beetje internetachtig. Die elektriciteitsnetjes zou je dan met gelijkstroom verbinden. Zo voorkom je grote, onvoorspelbare vermogensstromen. Je kunt ook denken aan autarke woonwijken. Wijken, die zichzelf van stroom voorzien, met windmolens en zonnecellen op het dak.“ Zo’n systeem zou je dan wél moeten combineren met grootschalige opwekking, meent Van der Sluis. “Je hebt een waterput in de tuin, maar als die droogvalt, heb je nog steeds de kraan”, vergelijkt hij.” (Keulemans, 2005) Het is niet òf òf, maar én én. Een gebouwgebonden windturbine kan net als de waterput in de alledaagse energievoorziening voorzien, maar indien de turbine tekortschiet en de vraag groter is dan het aanbod, moet teruggevallen kunnen worden op (duurzame) elektriciteit uit het net. Deze duurzame elektriciteit zou opgewekt kunnen worden met grootschalige (off-shore) windturbines.
vii
viii
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING ..................................................................................................................................................................... 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
2
METHODE .......................................................................................................................................................................... 7 2.1 2.2 2.3 2.4
3
SYSTEEMBESCHRIJVING ............................................................................................................................................. 49 MARKTECONOMISCHE ASPECTEN VOOR GEBOUWGEBONDEN WINDTURBINES ............................................................ 54 CONCLUSIES .............................................................................................................................................................. 55 AANBEVELINGEN/ INSTRUMENTEN FINANCIEEL ........................................................................................................... 55
BELEIDSMAATREGELEN ............................................................................................................................................ 59 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
9
SYSTEEMBESCHRIJVING ............................................................................................................................................. 41 RUIMTELIJK JURIDISCHE ASPECTEN VOOR GEBOUWGEBONDEN WINDTURBINES ......................................................... 44 CONCLUSIE ................................................................................................................................................................ 45 RUIMTELIJK-JURIDISCH AANBEVELINGEN / INSTRUMENTEN ......................................................................................... 46
FINANCIËLE SYSTEEMBESCHRIJVING .................................................................................................................. 49 7.1 7.2 7.3 7.4
8
SYSTEEMBESCHRIJVING ............................................................................................................................................. 27 TECHNISCH INFRASTRUCTURELE ASPECTEN VOOR GEBOUWGEBONDEN WINDTURBINES ........................................... 32 CONCLUSIES .............................................................................................................................................................. 35 TECHNISCH-INFRASTRUCTURELE MAATREGELEN/ INSTRUMENTEN ............................................................................. 35
RUIMTELIJK-JURIDISCHE SYSTEEMBESCHRIJVING ......................................................................................... 41 6.1 6.2 6.3 6.4
7
IDENTIFICATIE ACTOREN EN BELANGEN ...................................................................................................................... 19 FUNCTIE EN RELATIEF BELANG VAN ACTOREN ............................................................................................................ 21 DOELSTELLINGEN VAN VROM EN EZ EN ANDERE ACTOREN ..................................................................................... 23 CONCLUSIE ................................................................................................................................................................ 24
TECHNISCH-INFRASTRUCTURELE SYSTEEMBESCHRIJVING ........................................................................ 27 5.1 5.2 5.3 5.4
6
DOELSTELLINGEN VAN HET BELEID ............................................................................................................................. 13 CO2-REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR DE BEBOUWDE OMGEVING............................................................................ 13 BIJDRAGE GEBOUWGEBONDEN WINDENERGIE AAN CO2-REDUCTIEDOELSTELLINGEN ................................................ 14 BELEIDSMAATREGELEN OVERHEID ............................................................................................................................. 15 BELANG VAN REGULERING.......................................................................................................................................... 15 SYSTEEMBESCHRIJVING ............................................................................................................................................. 16
ACTORENANALYSE ..................................................................................................................................................... 19 4.1 4.2 4.3 4.4
5
METHODE SYSTEMATISCH PROBLEEMOPLOSSEN ......................................................................................................... 7 NIDO ALS INSPIRATIEBRON.......................................................................................................................................... 8 ONDERZOEKSSTAPPEN ................................................................................................................................................ 9 VERZAMELEN VAN GEGEVENS ..................................................................................................................................... 10
GEBOUWGEBONDEN WINDENERGIE ..................................................................................................................... 13 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
4
ACHTERGROND ............................................................................................................................................................ 1 PROBLEEMBESCHRIJVING............................................................................................................................................. 1 DOEL EN ONDERZOEKSVRAGEN ................................................................................................................................... 2 AFBAKENING................................................................................................................................................................. 3 LEESWIJZER ................................................................................................................................................................. 4
SAMENVATTING VAN BELEIDSMAATREGELEN .............................................................................................................. 59 KEUZE VAN BELEIDSMAATREGELEN ............................................................................................................................ 60 MULTI-CRITERIA ANALYSE .......................................................................................................................................... 61 GEVOELIGHEIDSANALYSE ........................................................................................................................................... 62 CONCLUSIES .............................................................................................................................................................. 65
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN........................................................................................................................ 67 9.1 9.2
CONCLUSIES .............................................................................................................................................................. 67 AANBEVELINGEN ........................................................................................................................................................ 69
10
REFLECTIE ................................................................................................................................................................. 73
11
LITERATUURLIJST ................................................................................................................................................... 75
BIJLAGEN ................................................................................................................................................................................ 77
ix
x
1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt een introductie gegeven over de aanleiding en onderwerpkeuze van dit onderzoek. Eerst wordt de achtergrond en een beschrijving van het probleem gegeven. Vervolgens wordt op basis van de probleembeschrijving het doel en de onderzoeksvragen geformuleerd. Tot slot wordt een afbakening gegeven van de reikwijdte van het onderzoek. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de uitkomsten van een digitale vragenlijst onder de leden van YES-DC en aanvullend literatuuronderzoek. Voor de digitale vragenlijst wordt verwezen naar bijlage 3.1.
1.1
Achtergrond
De energievoorziening in Nederland bestaat voor circa 98% uit fossiele brandstoffen en kernenergie. Door gebruik te maken van fossiele brandstoffen komen grote hoeveelheden koolstofdioxide, sulfaat en nitraat in de atmosfeer met opwarming van de aarde, klimaatveranderingen en zure regen tot gevolg. Kernenergie levert door de lage CO2 uitstoot een positieve bijdrage aan klimaatverandering, maar heeft als nadeel dat het afvalprobleem nog niet is opgelost en in verband met de mogelijkheid van nucleaire wapens de veiligheid bij transporten en centrales goed moet worden bewaakt. Om aan de toenemende energievraag te kunnen voldoen en de negatieve effecten te beperken streeft de Nederlandse overheid naar een duurzame energievoorziening en het terugdringen van energiegerelateerde uitstoot van broeikasgassen (CO2). Dit is vastgelegd in onderstaande doelstellingen: 1. In de Derde Energienota van 1995 heeft de Nederlandse overheid gesteld dat 10% van de Nederlandse energievoorziening duurzaam moet worden opgewekt in 2020. 2. Met de ondertekening van het Kyoto-protocol heeft Nederland zich verplicht tot een vermindering van 6% van de CO2-uitstoot in 2010 ten opzichte van 1990. Het klimaatverdrag van Kyoto is op 16 februari 2005 in werking getreden. De hoeveelheid waarmee de uitstoot van broeikasgassen in 2020 verminderd moet zijn, moet nog worden vastgesteld, maar waarschijnlijk betreft het een verdergaande doelstelling voor 2020 van 15 tot 30%. 3. In het vierde Nationaal Milieubeleidsplan is voor de verdere toekomst een verdergaande emissiereductiedoelstelling geformuleerd voor CO2 van 40 – 60% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990. Om verdergaande doelstellingen voor de lange termijn te bereiken, wordt niet alleen ingezet op de sector industrie (CO2-emissiehandelsysteem), maar ook op de sectoren glastuinbouw, verkeer en vervoer en de bebouwde omgeving. Dit onderzoek richt zich op de laatste sector: de bebouwde omgeving. Specifiek in de bebouwde omgeving kan gebruik worden gemaakt van duurzame energiebronnen die achter de meter geplaatst kunnen worden, zogenaamde DEAM-opties (Duurzame Energie Achter de Meter). Het gaat hier om meestal kleinere installaties voor de opwekking van duurzame energie voor het eigen gebruik door consumenten of bedrijven. Binnen het beleid van DEAM worden de duurzame energiebronnen photo-voltaïsch, zon-thermisch en warmtepompen beschouwd. Onder deze definitie kunnen ook kleinere windturbines, met een opgesteld vermogen van circa 2,5 kilowatt worden geplaatst, de zogenaamde kleinschalige windturbines. Binnen de bebouwde omgeving beperkt dit onderzoek zich tot de gebouwgebonden windturbines en de bijdrage die deze turbines kunnen leveren aan de landelijke energie -en klimaatdoelstellingen voor de lange termijn.
1.2
Probleembeschrijving
Specifiek voor windenergie wordt in Nederland gestreefd naar een geplaatst windvermogen van 7500 MW in 2020. De groei van het windvermogen is vanaf 2001 sterk toegenomen. Op dit moment is er meer dan 1000 MW gerealiseerd (CBS, 2004). Het overgrote deel zal worden ingevuld door offshore windenergie. De landelijke doelstelling is 6.000 MW op zee in 2020 (Novem, 2004).
1
Voor kleinschalige windenergie is geen concrete doelstelling geformuleerd. Kleinschalige windturbines (KWT’s) en specifiek voor de bebouwde omgeving “gebouwgebonden windturbines” zijn windturbines die door de relatief beperkte effecten op de omgeving (gevaar, hinder, visuele uitstraling) in de directe leefomgeving kunnen worden geplaatst. Voordeel hiervan is dat de plaatsingsdruk op het landelijke gebied en/of open ruimte afneemt. Daarnaast kunnen deze kleinere turbines geplaatst worden nabij de locatie waar de energie benut zal worden en zal de installatie eenvoudiger zijn door de kleinere afmetingen. Kleinschalige windturbines hebben vanwege de lagere hoogte, een relatief kleinere opbrengst en zijn qua opbrengst en toepassing (in de bebouwde omgeving) te vergelijken met PV zonne-energie. De vragen die in dit onderzoek spelen bij gebouwgebonden windenergie zijn: - Wat zijn de mogelijkheden voor toepassing van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving? - Wat staat toepassing van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving in de weg? - Hoe zou toepassing van gebouwgebonden windenergie op rijksniveau gestimuleerd kunnen worden?
1.3
Doel en onderzoeksvragen
De overheid heeft belang bij nieuwe technologieën die een bijdrage leveren aan de toekomstige doelstellingen voor een duurzame energievoorziening. Het doel van dit onderzoek is om de mogelijkheden en onmogelijkheden van toepassingen van kleinschalige windenergie in kaart te brengen en te achterhalen op welke wijze de implementatie van kleinschalige windenergie kan worden gestimuleerd. De beleidsaanbevelingen hebben tot doel om de marktinitiatieven te ondersteunen en mogelijke belemmeringen weg te nemen. De hoofdonderzoeksvraag luidt: Welke mogelijkheden en onmogelijkheden kunnen worden onderscheiden bij de plaatsing van gebouwgebonden windturbines in de bebouwde omgeving en welke beleidsmaatregelen kan of moet de rijksoverheid treffen om de implementatie van gebouwgebonden windturbines te stimuleren? Onderzocht zal worden op welke wijze gebouwgebonden windenergie kan worden gestimuleerd en welke randvoorwaarden de landelijke overheid en specifiek het ministerie van EZ en ministerie van VROM hierbij kan en moet stellen. Gebouwgebonden windenergie valt onder een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het ministerie van EZ en VROM. Het ministerie van EZ draagt zorg voor de energievoorziening en het ministerie van VROM draagt zorg voor het ruimtelijke beleidskader, waaronder de milieu-impact van kleinschalige windenergie als geluid, trillingen, visuele hinder etc. Onder mogelijkheden worden in dit onderzoek de technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële mogelijkheden verstaan.
Onderzoeksvragen Om tot beantwoording van de hoofdonderzoeksvraag te komen worden onderstaande deelvragen geformuleerd: 1. Systeembeschrijving en systeemafbakening - Op welke wijze kan het huidige beleid voor gebouwgebonden windenergie in Nederland in kaart worden gebracht?
2
2. Actorenanalyse: - Welke belangen, doelen en beinvloedingsmogelijkheden hebben de betrokken actoren bij het plaatsen van gebouwgebonden windturbines in Nederland? 3. Technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële systeembeschrijving en mogelijkheden: - Wat zijn technisch-infrastructurele toepassingsmogelijkheden van gebouwgebonden windturbines in de bebouwde omgeving en welke factoren zijn van invloed op de locatie of ruimte waarbinnen gebouwgebonden windturbines kunnen worden geïmplementeerd? -
Welke invloed heeft de wet -en regelgeving op de realisatiemogelijkheden van gebouwgebonden windenergie? - Welke invloed heeft het proces van aanvragen en verkrijgen van vergunningen via het stelsel van vergunningverlening op de plaatsing of realisatie van gebouwgebonden windenergie? - Wie heeft de juridische verantwoordelijkheid voor de realisatie van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving?
-
Welke kosten en baten brengt de realisatie van gebouwgebonden windenergie met zich mee of wat is de financiële haalbaarheid van kleinschalige windenergie?
4. Beinvloedingsmogelijkheden Rijksoverheid (Ministerie van EZ en VROM) - Welke (beleids)maatregelen kunnen of moeten door het ministerie van EZ en VROM worden getroffen om de kans op een succesvolle implementatie van gebouwgebonden windenergie te vergroten en de kans op risico’s te verkleinen?
1.4
Afbakening
Er zijn reeds verkennende studies verricht naar de mogelijkheden van kleinschalige windenergie in de bebouwde omgeving (Lakeman, 2002; Vermeer, 2003; Rooijmans, 2004; Smit, 2005). Hierin zijn de verschillende windturbines beschreven en is de potentie voor gebouwgebonden windenergie berekend. Dit onderzoek richt zich specifiek op het beleid voor gebouwgebonden windturbines. Omdat deze technologie nog in de kinderschoenen staat en de turbines nog in ontwikkeling zijn wordt in dit onderzoek de verzameling ‘gebouwgebonden windturbines’ als uitgangspunt genomen. Er zal dus niet specifiek ingegaan worden op de verschillende typen windturbines die op dit moment op de markt zijn. Het potentieel van gebouwgebonden windenergie hangt samen met het type turbine en de toepassingsmogelijkheden van de verschillende typen turbines en zolang deze ontwikkeling nog zo dynamisch is en er nog steeds nieuwe typen kleinschalige windturbines worden ontwikkeld is het lastig, zo niet onmogelijk om het potentieel van dit type turbine te berekenen. De afbakening van het onderzoek is de volgende: kleinschalige windturbines die in Nederland in de bebouwde omgeving op gebouwen worden geplaatst. De keuze om dit onderzoek te richten op gebouwgebonden windturbines is gemaakt, omdat er al een aantal turbines op gebouwen zijn gerealiseerd en de verwachting is dat deze technologie een grote vlucht zal nemen. Het is een geheel nieuwe technologie, waarvoor veel belangstelling in de markt bestaat. De grote belangstelling is gebaseerd op het aantal verschillende typen turbines dat op dit moment wordt ontwikkeld of reeds is geplaatst, zie kader aan het einde van dit hoofdstuk. Daarnaast beperkt dit onderzoek zich tot overheidsmaatregelen die door de landelijke overheid genomen kunnen worden, specifiek het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Bij de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie zijn verschillende actoren betrokken. Het initiatief komt uit de markt en ten aanzien van deze technologie is (nog) geen overheidsbeleid geformuleerd. De overheid zou deze nieuwe technologie kunnen stimuleren door haar beleid hierop in te richten en mogelijke belemmeringen weg te nemen. Met wet- en regelgeving en stimuleringsmaatregelen zou zij een grote invloed op deze nieuwe technologie kunnen hebben. Dit is de reden dat in dit onderzoek is gekozen voor de landelijke overheid als probleemeigenaar.
3
Om invloed op deze technologie uit te kunnen oefenen richt het onderzoek zich op een integrale analyse van de technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële complexiteit van deze nieuwe technologie. Het resultaat van dit onderzoek moet inzicht geven in de mogelijkheden en onmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie. Omdat nog veel onduidelijkheid is over de technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële aspecten van gebouwgebonden windturbines staan deze aspecten centraal in dit onderzoek. Hieronder wordt een definitie gegeven van kleinschalige windturbines en de bebouwde omgeving en mogelijke toepassingsgebieden waar dit onderzoek zich op richt. Kleinschalige windturbine: Windturbines die door de relatief beperkte effecten op de omgeving (gevaar, hinder, visuele uitstraling) in de directe leefomgeving geplaatst kunnen worden. Bebouwde omgeving: De ‘bebouwde omgeving’ is in dit onderzoek gedefinieerd als woon -en werkgebied met de daarbij horende voorzieningen: de bebouwde kom, inclusief bedrijventerreinen. Ook bebouwingsconcentraties in het landelijk gebied worden in dit onderzoek als bebouwde omgeving beschouwd. Toepassingsgebieden in de bebouwde omgeving zijn bijvoorbeeld: hogere woningbouw (appartementen), utiliteitsgebouwen (kantoren, gezondheidszorg, scholen), overheidsgebouwen (gemeente, provincie, ministeries), bedrijventerreinen, industrie, agrarische sector, benzinestations, horeca en detailhandel. Turbines kunnen ook ‘stand alone’ worden ingezet op plaatsen waar geen netstroom aanwezig is, bijvoorbeeld voor straatverlichting en gemaaltjes. Omdat stand alone turbines in het landelijk gebied worden geplaatst en niet in de bebouwde omgeving op gebouwen, wordt deze toepassing niet meegenomen in dit onderzoek.
1.5
Leeswijzer
Om het doel van het onderzoek te kunnen bereiken moeten een aantal deelvragen worden beantwoord. Om tot beantwoording van de vragen te komen wordt in hoofdstuk 2 de onderzoeksmethode toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt een analyse gemaakt van alle betrokken actoren en wordt ingegaan op de doelen en belangen van de verschillende actoren. In hoofdstuk 5, 6 en 7 wordt vervolgens een systeembeschrijving gegeven van technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële aspecten van gebouwgebonden windenergie. In deze hoofdstukken wordt ingegaan op de kansen en knelpunten van gebouwgebonden windenergie en aan het eind van elk hoofdstuk worden een aantal maatregelen voorgesteld die door VROM en EZ genomen kunnen worden. In hoofdstuk 8 wordt vanuit verschillende perspectieven een keuze gemaakt voor de meest gewenste maatregelen. Tot slot staan in hoofdstuk 9 de conclusies en aanbevelingen en wordt in hoofdstuk 10 een reflectie gegeven van de gevolgen van de gebruikte onderzoeksmethode en de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd. In het volgende hoofdstuk is de gebruikte onderzoeksmethode beschreven.
4
Marktontwikkeling kleine windturbines (Eize de Vries, 2005) “Een overzicht: - Directeur Frank Hoogers van het Noord Hollandse WES hoopt dit jaar naast een prototype bij Zevenbergen nog een tiental van de high-tech vormgegeven WES5 Tulipo turbines te plaatsen. WES verkreeg het TULIPO ontwerp uit de inboedel van het failliete Lagerwey. - Fortis Wind Energy is een bekende naam en al jaren vooral actief op diverse wind exportmarkten. zegt vanaf 2000 in totaal 10 – 12 tubines in Nederland te hebben geïnstalleerd. Voor dit jaar zijn opnieuw 10 – 12 stuks gepland. - Nieuwkomer op de Nederlandse markt is The Wind Factory met Duitse Geiger turbines. Midden vorig jaar werd een eerste turbine geplaatst bij het Friese Suwâld en begin februari volgde een tweede in Lolum. - Eén van de bekendste Nederlandse turbines is de Turby. Van deze veelbesproken verticale-as Darrieus-turbine met karakteristieke cilindervormige rotor staan inmiddels een aantal opgesteld, zoals op het Haagse stadhuis (foto 1), een Tilburgs flatgebouw en langs de A50. - WindWall BV vaart tenslotte een heel andere koers door uit te gaan van modulair ontworpen systemen uitgevoerd als liggende of staande ‘rotor rollen’. Het eerste systeem werd in juli 2003 op het Deltion College in Zwolle geïnstalleerd, vorig jaar volgde een tweede installatie op een gebouwdak van de HTM in Den Haag (foto 2). Inmiddels is WindWall overgegaan op gebogen rotorbladen met een bijna twee maal zo grote ‘gemiddelde’ diameter (foto 3).”
1
2
3
5
6
2
Methode
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een algemene methode voor het systematisch oplossen van complexe problemen. Op deze wijze wordt vanuit de probleemeigenaar (EZ en VROM) naar het probleem gekeken om te komen tot beleidsmaatregelen die door EZ en/of VROM genomen kunnen worden. Daarnaast is de procesbenadering van NIDO (Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling) inspiratiebron geweest voor dit onderzoek. De onderzoeksmethode is uitgewerkt in 4 stappen en in de laatste paragraaf is de wijze van gegevensverzamelen uitgewerkt.
2.1
Methode systematisch probleemoplossen
Kenmerk van het onderwerp windenergie is dat er een hoge technisch-infrastructurele, ruimtelijkjuridische en bedrijfseconomische complexiteit is waarbij vele actoren betrokken zijn. Om tot beantwoording van de hoofd -en deelvragen te komen moet eerst de ‘werkelijkheid’ op een gestructureerde manier in kaart worden gebracht. De onderzoeksopzet van dit onderzoek is gebaseerd op de methode “gestructureerd probleemoplossen”, zoals behandeld in de module ‘Inleiding Technische Bestuurskunde’ (Bots, 1999). De abstracte weergave in het figuur hieronder laat de probleemeigenaar (hier: de Rijksoverheid; het ministerie van EZ en VROM) zien die een bepaalde veronderstelling heeft over een bepaald deel van de hem omringende werkelijkheid (hier: toepassing van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving) dat in deze methode ‘het systeem’ wordt genoemd.
Figuur 2.1
Abstracte weergave van een probleemsituatie (Bots, 1999)
De doelstelling van de landelijke overheid is het aandeel duurzame energie in Nederland vergroten en daarmee een bijdrage leveren aan de toenemende energievraag en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen in het milieu. Deze doelstelling houdt direct verband met factoren waaraan een norm gesteld kan worden bij de beoordeling van de situatie. Deze factoren noemen we ‘criteria’. De norm die de Nederlandse overheid heeft gesteld is dat de CO2-uitstoot met 6% moet worden verminderd in 2010 ten opzichte van 1990 en 10% van het totale energieverbruik in het jaar 2020 duurzaam opgewekt moet worden.
7
2.2
NIDO als inspiratiebron
Naast bovengenoemde methode van ‘systematisch probleemoplossen’ is de NIDO-benadering inspiratiebron geweest voor dit onderzoek. Het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NIDO) is een organisatie die zich van 1999 – 2004 in opdracht van het ministerie van VROM heeft ingezet voor het op gang brengen van duurzame ontwikkelingen. NIDO had als opdracht: “maak zichtbaar hoe bedrijfsleven, wetenschap, maatschappelijke organisaties en overheid sprongen naar een duurzame ontwikkeling kunnen realiseren.” Om deze opdracht te vervullen werden alle maatschappelijke partijen: overheid, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen in een interactief proces bij elkaar gebracht. De organisatie was niet gericht op het zelf realiseren van deze grotere sprongen, maar op het mogelijk maken van deze sprongen door derden. Zij wilde initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling, gaande houden en versnellen. Centraal hierbij was het leerproces waarbij ieders belangen werden begrepen en afgewogen. Hiervoor waren de juiste mensen en de juiste kennis in een betrouwbare omgeving nodig. Zodra het vernieuwingsproces kon worden overgenomen door de betrokken partijen, hield de bijdrage van NIDO op. (Hoijtink, 2002) De benadering die hieraan ten grondslag ligt is opgenomen in bijlage 2 van dit rapport. Ook gebouwgebonden windenergie is een nieuwe technologie die op het punt staat geïntroduceerd te worden op de markt. Het doel van dit onderzoek is om met behulp van overheidsbeleid deze ontwikkeling te stimuleren en mogelijk te versnellen. Omdat het succes van beleidsmaatregelen afhankelijk is van alle betrokken actoren en hun belangen, doelen en beinvloedingsmogelijkheden, is in dit onderzoek vormgegeven aan het gedachtegoed van NIDO door alle relevante partijen bij het onderzoek te betrekken. In een actorenanalyse zijn alle belangen, doelstellingen en beinvloedingsmaatregelen van alle betrokken actoren geanalyseerd. Daarnaast zijn alle betrokken partijen uitgenodigd voor een brainstormsessie in de Group Decision Room aan de TU Delft. De brainstormsessie is een interactief proces waarin alle inzichten en standpunten van verschillende partijen bij elkaar worden gebracht. Hoewel de NIDO-benadering daadwerkelijk sprongen naar een duurzame ontwikkeling wil realiseren en het doel van dit onderzoek is om te komen tot mogelijke stimuleringsmaatregelen is de NIDObenadering vanwege de beschikbare tijd voor dit onderzoek niet haalbaar gebleken, maar inspiratiebron geweest voor de onderzoeksmethode. In de volgende paragraaf is de onderzoeksopzet nader uitgewerkt.
8
2.3
Onderzoeksstappen
De volgende onderzoeksstappen zijn doorlopen. systeembeschrijving
actorenanalyse technisch-infrastructurele ruimtelijk-juridische bedrijfseconomische systeembeschrijving
keuze van beleidsmaatregelen Figuur 2.2
Onderzoeksstructuur: vier analyse stappen om tot beantwoording van de hoofdonderzoeksvraag te komen.
Stap 1: systeembeschrijving en systeemafbakening (hoofdstuk 3) Allereerst is op basis van literatuuronderzoek en een digitale vragenlijst onder de leden van YES-DC een overzicht gemaakt van het systeem. Onder ‘systeem’ wordt de toepassing van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving verstaan, bekeken vanuit het perspectief van de probleemeigenaar VROM en EZ. Op basis van een systeemdiagram is nagegaan welke factoren door EZ en VROM beïnvloed kunnen worden en wat het effect van mogelijke beleidsmaatregelen is. Daarnaast is berekend welke bijdrage gebouwgebonden windenergie kan leveren aan de CO2reductiedoelstellingen voor de bebouwde omgeving. Stap 2: netwerk– en actorenanalyse (hoofdstuk 4) Op basis van een netwerk- en actorenanalyse zijn alle belangen, doelstellingen en beinvloedingsmaatregelen van alle betrokken actoren geanalyseerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van informatie uit negen interviews en aanvullend literatuuronderzoek. Aan het einde van het hoofdstuk zijn de doelstellingen van EZ en VROM en enkele invloedrijke actoren, zoals omwonenden en de fabrikanten van gebouwgebonden windenergie geoperationaliseerd in criteria. Op basis van deze criteria is in hoofdstuk 8 getoetst welke beleidsmaatregelen, die door VROM en EZ genomen kunnen worden, het meest wenselijk zijn. Stap 3: technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële systeembeschrijving en aspecten (hoofdstuk 5,6 en 7) Tijdens deze derde stap zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden voor de implementatie van gebouwgebonden windenergie in beeld gebracht. Hiervoor is een brainstormsessie georganiseerd met verschillende betrokken partijen met als doel het bij elkaar brengen van alle relevante technischinfrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële factoren: - Technisch-infrastructurele factoren (turbines, locatieaspecten, windstroming, veiligheid, installatie); - Ruimtelijk-juridische factoren (wet- en regelgeving, vergunningen, landschappelijke inpassing); - Financiële factoren (kosten, opbrengsten, marktwerking, subsidies). Deze factoren zijn in de hoofdstukken 5, 6 en 7 verder gespecificeerd en geanalyseerd, waarbij de huidige situatie, kansen en knelpunten in kaart zijn gebracht. Op basis van deze systeembeschrijving en informatie uit interviews zijn aan het eind van elk hoofdstuk mogelijke beleidsmaatregelen geformuleerd die door VROM en EZ genomen zouden kunnen worden om de ontwikkeling te stimuleren.
9
Stap 4: keuze van beleidsmaatregelen EZ en VROM (hoofdstuk 8) Een tweede doel van de brainstormsessie was het interactief formuleren van beleidsmaatregelen. De beleidsaanbevelingen die uit de interviews en de hoofdstukken 5, 6 en 7 naar voren zijn gekomen, zijn tijdens de brainstormsessie voor een reactie aan alle deelnemers van de sessie voorgelegd. Op basis van een multi-criteria analyse zijn de meest gewenste maatregelen bepaald. Hiervoor zijn de beleidsaanbevelingen of maatregelen getoetst aan de criteria uit hoofdstuk 4, de actorenanalyse. Vervolgens is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Vanuit verschillende perspectieven is een andere weging of prioriteit aan de criteria uit hoofdstuk 4 toegekend. Het resultaat van deze analyses zijn drie maatregelen die vanuit de verschillende perspectieven als meest wenselijk naar voren komen. Toelichting stap 4 keuze van beleidsmaatregelen Bij de keuze voor de verschillende beleidsmaatregelen moet de landelijke overheid zich afvragen welke rol zij wil spelen bij de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie. De overheid kan zich passief opstellen of juist initiatief nemen om gebouwgebonden windenergie te stimuleren. Op dit moment heeft de landelijke overheid een passieve houding. Er is geen specifiek beleid voor gebouwgebonden windenergie. Het beleidskader dat van toepassing is op ‘traditionele’ windturbines geldt ook voor gebouwgebonden windenergie. Alle initiatieven voor gebouwgebonden windenergie komen uit de markt. Indien de overheid besluit een actievere rol te willen spelen kan zij overgaan op het nemen van maatregelen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze van gegevens verzamelen.
2.4
Verzamelen van gegevens
Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen. 1. Literatuur; er is een literatuuronderzoek uitgevoerd, waarin naast boeken, rapporten en kranten ook internetbronnen en Cd-rom’s zijn geraadpleegd. 2. Congressen; er is een tweetal bijeenkomsten bezocht, om meer inzicht te verkrijgen in de NIDObenadering en in de toepassing van gebouwgebonden windenergie. Congres
Plaats
Datum
NIDO-congres Nationale Milieudag
Nieuwe Kerk, Den Haag Provincie Zuid-Holland, Den Haag
10 december 2004 17 december 2004
Een artikel over kleinschalige windturbines naar aanleiding van de Nationale Milieudag is gepubliceerd in het Milieutijdschrift Arena en opgenomen in het kader aan het eind van dit hoofdstuk. 3. Digitale vragenlijst; er is een korte vragenlijst rondgemaild naar leden van YES-DC om een eerste inzicht te verkrijgen in kansen en beperkingen voor gebouwgebonden windenergie en de rol die de landelijke overheid hierin zou kunnen spelen. 4. Kennis van betrokken actoren; er zijn 9 interviews afgenomen om een beeld te krijgen van de belangrijkste aspecten die spelen bij de implementatie van gebouwgebonden windenergie en mogelijke beleidsmaatregelen te inventariseren; 5. Brainstormsessie; er is een brainstormsessie uitgevoerd aan de Group Decision Room van de TU Delft met als doel om de relevante technische-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële factoren in kaart te brengen die een rol spelen bij de implementatie van gebouwgebonden windenergie en te komen tot beleidsmaatregelen die de landelijke overheid zou kunnen treffen om deze ontwikkeling te stimuleren. De methode van gegevensverzamelen is op de volgende pagina nader toegelicht.
10
Bij de systeembeschrijving is een ‘systeemdiagram’ opgesteld, op basis van informatie uit literatuuronderzoek en de digitale vragenlijst. De digitale vragenlijst is verstuurd naar leden van YESDC. YES-DC is een netwerk van ‘jongeren’ die werkzaam zijn in het werkveld ‘energie’ en/of ‘ontwikkelingssamenwerking’. Er is geen sprake van een objectieve doelgroep. Wel hebben de leden vanuit het werkveld veel kennis over (duurzame) energiebronnen. De informatie is gebruikt voor een eerste analyse van het probleem en daarnaast heeft de e-mail bijgedragen aan het genereren van interessante informatie, internetsites en contactpersonen. Deze informatie is met name gebruikt voor de systeembeschrijving in hoofdstuk 3. De digitale vragenlijst is opgenomen in bijlage 3.1 en in deze bijlage is tevens vermeld welke personen gereageerd hebben. Het doel van een systeemdiagram is: “inzicht verschaffen in het gedrag van het systeem, de mogelijkheden die er zijn om het systeem te beïnvloeden en de gevolgen daarvan voor het probleem, om op die wijze beter een verantwoorde afweging te kunnen maken.” (Enserink, 2002). Vervolgens is een actorenanalyse uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in het scala van betrokken partijen en hun netwerk (Enserink, 2002). Bij de actorenanalyse is gebruik gemaakt van informatie uit literatuuronderzoek en interviews. De percepties en doelstellingen van de verschillende actoren zijn achterhaald uit schriftelijke documenten en internetsites. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit interviews. Aan verschillende betrokken partijen zijn open vragen gesteld, waaronder: 1. Wat is de huidige situatie en hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheden en onmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie? 2. Wat zijn uw verwachtingen voor de toekomst en waar liggen de kansen en beperkingen? 3. Op welke wijze zou deze ontwikkeling gestimuleerd kunnen worden? Op grond van de reacties zijn de belangrijkste aspecten die betrekking hebben op gebouwgebonden windenergie achterhaald en zijn mogelijke aanbevelingen of beleidsmaatregelen geformuleerd. Een overzicht van de personen die geïnterviewd zijn en een nadere uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage 3.2. Op basis van de brainstormsessie zijn vervolgens de belangrijke technisch-infrastructurele, ruimtelijkjuridische en financiële factoren die spelen bij gebouwgebonden windenergie gegenereerd. Doelstelling van de brainstormsessie is op de eerste plaats het genereren van informatie. Hiervoor zijn de volgende vragen aan de deelnemers van de brainstormsessie voorgelegd: 1. Hoe zou u een kleinschalige windturbine definiëren? 2. Welke milieuvoorwaarden zouden er volgens u aan gebouwgebonden turbines gesteld moeten worden? 3. Welke plaatsingsvoorwaarden zouden er volgens u aan gebouwgebonden windturbines gesteld moeten worden? 4. Hoelang is in uw ogen de terugverdientijd, nu en in 2010? 5. Welke acties zou de landelijke overheid volgens u moeten nemen om gebouwgebonden windturbines te stimuleren? Om de maatregelen die tijdens de interviews gegenereerd zijn te ‘filteren’, zijn de maatregelen tijdens de brainstormsessie voor een reactie aan alle deelnemers voorgelegd. Daarnaast is de brainstormsessie geschikt voor het uitwisselen van informatie, meningen en percepties, waardoor inzicht ontstaat in ieders belangen en mogelijk een stukje onderlinge afstemming ontstaat. De uitkomsten van de brainstormsessie zijn verwerkt in dit onderzoek. De wijze waarop de brainstormsessie is uitgevoerd is nader uitgewerkt in bijlage 3.3. Deze uitkomsten, de uitnodiging en het programma voor de sessie en de presentatie tijdens de sessie zijn opgenomen in de bijlagen 4, 5, 6 en 7.
Met een foto van een turbine in de kantlijn wordt in dit rapport verwezen naar de uitkomsten van deze brainstormsessie.
11
Voor het verkrijgen van een evenwichtig beeld van de mogelijkheden van gebouwgebonden windenergie zijn ook enkele kritische partijen uitgenodigd, zoals deskundigen op het gebied van ‘grootschalige’ traditionele windenergie en personen die zich in de media kritisch uitlaten t.a.v. windenergie. Een reactie op een kritische uitlating in de media, zoals geplaatst op internet, is anoniem opgenomen in bijlage 8. Op basis van een multi-criteria analyse wordt tot slot bepaald welke maatregelen het meest gewenst zijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde score-card. Het doel van een score card is om in een grafisch overzicht voor elke maatregel een waardering op elk van de criteria vast te leggen, zodanig dat een zinvolle vergelijking van maatregelen mogelijk wordt (Bots, 1999). Op basis van de score-card wordt dus per criterium een rangorde van de beleidsmaatregelen weergegeven met behulp van verschillende kleuren. Op basis van een gevoeligheidsanalyse wordt vervolgens voor verschillende perspectieven een andere weging (prioriteit) aan de criteria toegekend. Hierbij wordt niet alleen uitgegaan van het perspectief van VROM en EZ, maar ook van het perspectief van de directe omgeving (omwonenden, lokale omgeving) en het perspectief van de initiatiefnemers. Het toekennen van de prioriteiten aan de criteria is op basis van de actorenanalyse door de onderzoeker zelf ingeschat. Voordat een keuze gemaakt wordt voor bepaalde beleidsmaatregelen wordt in het volgende hoofdstuk eerst een beschrijving gegeven van het systeem ‘gebouwgebonden windenergie’.
De weerbarstige praktijk (2) (Kristel Meijers, 2005) “Hans Duivenvoorden (Tulipower BV) stelde voor de milieu- en bouwvergunning voor het plaatsen van miniturbines op (bedrijfs)gebouwen af te schaffen. Dat biedt ruimte aan innovaties op het gebied van duurzame energietechnologieën. Het voorstel oogt sympathiek, maar deelnemers aan de sessie stelden zich realistisch op. “Kleinschalige windenergie past in de Hollandse traditie, maar we moeten niet alle remmen losgooien”, viel tijdens de discussie op te tekenen. En: ”Dertig jaar geleden stond het hele land vol antennes en schotels. Welstand en de veiligheid moeten in beeld blijven. Innovaties en andere vormen van energie moeten de ruimte krijgen om zich te kunnen ontwikkelen en ontplooien, maar hiervoor is regelgeving onontbeerlijk.“ Wel vond men elkaar in de conclusie dat er generieke regels moeten komen voor miniturbines op bedrijfsgebouwen.” In hoofdstuk 6 zal nader worden ingegaan op de wet- en regelgeving en het juridische beleidskader voor gebouwgebonden windenergie.
12
3
Gebouwgebonden windenergie
In dit hoofdstuk worden de doelstellingen voor een duurzame energievoorziening beschreven. Op basis van de landelijke CO2-doelstellingen uit het Kyoto-protocol zijn de CO2-reductiedoelstellingen voor de bebouwde omgeving afgeleid. Vervolgens is berekend welke bijdrage gebouwgebonden windenergie hieraan zou kunnen leveren. Deze doelstellingen zijn niet wettelijk vastgelegd, maar worden in dit onderzoek als uitgangspunt gehanteerd. Vervolgens wordt ingegaan op het belang van regulering en het huidige stimuleringsbeleid voor CO2reductie in de bebouwde omgeving. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een systeembeschrijving voor gebouwgebonden windenergie.
3.1
Doelstellingen van het beleid
Streven naar duurzame ontwikkeling is een belangrijke pijler in het huidige energiebeleid. Wereldwijd groeit het besef dat de eindigheid van grondstoffenvoorraden en milieueffecten van de tot nu toe gangbare energieproductie dwingen tot structurele veranderingen in energieconsumptie en –productie en tot ombuiging van de daarin waarneembare trends. De Nederlandse overheid streeft naar een duurzame energievoorziening. Daarnaast wordt gestreefd naar het reduceren van de broeikasgassen, vastgelegd in het Kyoto-protocol. De geïndustrialiseerde landen hebben zich verplicht de uitstoot van broeikasgassen te reduceren met gemiddeld ten minste 5 procent in de periode 2008 – 2012 ten opzichte van 1990. Per land gelden verschillende reductieverplichtingen, voor Nederland geldt een reductie van 6 procent. Voor de EU geldt een reductie van 8 procent. In het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4) is voor de toekomst een verdergaande emissiereductiedoelstelling voor CO2 geformuleerd. De basisgedachte in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4) is een bredere blik en een verder vooruitzicht. Om een richtinggevende doelstelling van 40 tot 60% te bereiken in 2030 is volgens het NMP-4 een overgang naar een fundamentele innovatie van de energievoorziening nodig. In het NMP worden hiervoor een drietal beleidssporen onderscheiden: - Inzet van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa) - Efficiencyverbetering (daling energieverbruik per capita), - Geavanceerder energietechnologie (schoon fossiel). Gebouwgebonden windenergie is een hernieuwbare bron, waarbij geen CO2 vrijkomt. Voor hernieuwbare bronnen noemt het NMP (40 – 75 Mton) reductie als oplossingsrichting voor 2030. Deze oplossingsrichting geldt voor alle hernieuwbare bronnen in de Nederlandse energievoorziening samen, dus voor alle sectoren (Jeeninga, 2002).
3.2
CO2-reductiedoelstellingen voor de bebouwde omgeving
Om aan de vergaande doelstelling in het NMP-4 te kunnen voldoen is het van belang na te gaan welke bijdrage de bebouwde omgeving hieraan zou kunnen of moeten leveren: “Welke CO2-emissiereductie dient de bebouwde omgeving te leveren aan de toekomstige doelstellingen voor een duurzame energievoorziening?” De totale CO2-emissie in de bebouwde omgeving bedroeg in 1990 51 Mton. Hiervan is circa 29 Mton toe te schrijven aan het verbruik van brandstoffen (met name aardgas) en circa 22 Mton aan het indirecte verbruik via elektriciteit (ECN, 2002). Bij indirecte emissies gaat het vooral om de CO2emissies die plaatsvinden bij het opwekken van elektriciteit ten behoeve van de bebouwde omgeving. Beide CO2-emissies worden in de berekening aan de sector toegerekend. Indien de landelijke doelstelling wordt doorgetrokken en ook in de bebouwde omgeving een besparing moet worden gerealiseerd van 6% in 2010 en 40-60% in 2030, wordt een CO2-reductie berekend van circa 3 Mton in 2010 en circa 24 Mton CO2 in 2030.
13
De genoemde CO2-emissies in deze paragraaf zijn gebaseerd op Jeeninga et al (2002). Een samenvatting en vertaling van dit beleid naar de bebouwde omgeving is weergegeven in bijlage 9.1 en bijlage 9.2.
3.3
Bijdrage gebouwgebonden windenergie aan CO2-reductiedoelstellingen
“Welke bijdrage kan gebouwgebonden windenergie hieraan leveren?” De bijdrage die vervolgens met gebouwgebonden windenergie aan de berekende doelstelling voor de bebouwde omgeving kan worden geleverd wordt ingeschat aan de hand van een tweetal vergelijkingen. 1. Hoeveel kleinschalige windturbines zijn nodig om 25% van de resterende binnenlandse emissiereductiedoelstelling van 3 Mton in te vullen met kleinschalige windenergie? Stel: Vier kleinschalige windturbines worden op vier verschillende locaties in de bebouwde omgeving geplaatst; twee Turby-turbines en twee Windwall-turbines. Er wordt een Windwall bij een agrarisch bedrijf geplaatst, een Windwall op een gemeentelijk gebouw en twee Turby’s op het dak van twee verschillende kantoorgebouwen in Amsterdam. Deze vier turbines leveren naar schatting gezamenlijk 35.000 kWh windstroom per jaar op. Met deze duurzaam opgewekte energie kan een emissiebesparing van 20 ton CO2 per jaar worden gerealiseerd (Čače, 2003). De reductiedoelstelling voor 2010 voor de bebouwde omgeving is 3 Mton. Dit betekent dat in Nederland circa 150.000 turbines geplaatst moeten worden om te voorzien in 25% van de emissiereductiedoelstelling voor 2010. 2. Windprojecten worden steeds meer in relatie met woonwijken ontwikkeld. De turbines worden op de daken van bedrijven op nabijgelegen bedrijventerreinen geplaatst en bewoners van wijken participeren in de exploitatie van windturbines. In Breda en Waalwijk worden windturbines gerealiseerd die deel uitmaken van de energievoorziening van een woonwijk. Een huishouden gebruikte in 2003 gemiddeld 3300 kWh aan stroom (CBS, 2004). Hierbij komt jaarlijks circa 2 ton CO2 vrij. Indien een kleinschalige windturbine jaarlijks 6.000 – 8.000 kWh windstroom per jaar oplevert, voorziet een kleine turbine 2 huishoudens van stroom. Hiermee kan jaarlijks circa 4 ton CO2 worden gereduceerd. Indien elk huishouden zou streven naar 6% CO2-reductie in 2010, draagt een kleinschalige windturbine bij aan de CO2-reductie van circa 33 huishoudens. Indien elk huishouden in 2030 zou streven naar een CO2-reductie van 40%, draagt een kleinschalige windturbine bij aan de CO2-reductie van circa 5 huishoudens. Conclusie Rekening houdend met een verdere groei van het windenergievermogen in de bebouwde omgeving en kijkend naar de ontwikkeling van grootschalige windenergie kan gebouwgebonden windenergie een aanzienlijk deel van de duurzame elektriciteitsproductie in de bebouwde omgeving gaan verzorgen. De CO2-reductie doelstellingen voor de bebouwde omgeving zouden landelijk moeten worden vastgelegd om op basis van deze doelstellingen beleid te ontwikkelen voor gebouwgebonden windenergie.
14
3.4
Beleidsmaatregelen overheid
In onderstaand doel-middelenschema is het huidige stimuleringsbeleid voor CO2-reductie in de bebouwde omgeving weergegeven. Dit schema is gebaseerd op een presentatie van de heer Boschloo van VROM op 3 november 2004 in Heerhugowaard ter gelegenheid van het project Stad van de zon, een onderdeel van het HAL project (Heerhugowaard Alkmaar Langedijk), dat als doel heeft om in deze gemeenten 5 MW aan zonnestroom systemen te plaatsen. Zorgen voor CO2-reductie (klimaatbeleid) in de bebouwde omgeving
Vraagbeperking (energiebesparing)
Aanscherping EPCwoningbouw (EPN, EPA, EPL)
Energielabeling van gebouwen
Stimuleringsprogramma’s (Kompas)
Figuur 3.1
Toepassing van duurzame energie
Stimuleringsregeling energiebesparing
Financiele stimulering (subsidie)
REBverhoging
bestaande technologie
Haalbaarheidsonderzoek DE
nieuwe technologie
Stimuleringsregeling DE
Stimuleringsprogramma’s (DEN)
Financiele stimulering (opvolger EPR, MEP-regeling en terugleververgoeding vergelijkbaar met PV)
Doel-middelenschema huidige stimuleringsbeleid voor CO2-reductie in de bebouwde omgeving
Gebouwgebonden windenergie is een nieuwe technologie die op termijn een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de elektriciteitsproductie in de bebouwde omgeving, maar zal slechts in combinatie met andere duurzame energieopties en energiebesparing een significantie bijdrage kunnen leveren aan de Kyoto-doelstelling voor CO2-reductie. Het huidige stimuleringsbeleid voor zowel energiebesparing als voor duurzame energieopties is in bovenstaand figuur weergegeven. Gebouwgebonden windenergie kan door haalbaarheidsonderzoeken, stimuleringsprogramma’s en financiële stimulering worden gestimuleerd, waardoor zij een versnelde ontwikkeling kunnen doormaken en het aantal geplaatste turbines zal toenemen. Dit draagt bij aan de CO2-reductie in de bebouwde omgeving. In dit rapport wordt geanalyseerd welke concrete mogelijkheden de landelijke overheid heeft om gebouwgebonden windenergie verder te stimuleren.
3.5
Belang van regulering
Volgens het NMP-4 moeten nieuwe beleidsinstrumenten zodanig gekozen worden dat de betrokken partijen er zelf belang bij krijgen om milieuproblemen aan te pakken. De transitie naar een duurzame energievoorziening levert echter altijd hogere kosten op in vergelijking tot de referentie situatie. Dit zou betekenen dat als het transitieproces alleen via marktwerking tot stand zou komen, er prijsprikkels moeten ontstaan die de transitie in de gewenste richting sturen. Een toename van de marktwerking in de energiesector is ingezet door de liberalisering, waardoor enerzijds kansen worden gecreëerd voor innovatieve technologieën en anderzijds de marktpartijen genoodzaakt worden tot kosteneffectieve investeringen. Energiebedrijven zullen bijvoorbeeld niet investeren in gebouwgebonden windenergie, wanneer de verhouding tussen verwachte opbrengsten en projectrisico’s onvoldoende gunstig is. Zij zullen kiezen voor fossiele energie in plaats van dure en relatief schone energie. Of ze zullen kiezen voor grootschalige windenergie indien dit kosteneffectiever is dan gebouwgebonden windenergie.
15
Zonder regulering en toezicht van de overheid krijgen innovatieve technologieën als gebouwgebonden windenergie geen kans. De ontwikkelingskosten bij nieuwe technieken zijn naar verhouding te hoog. Daarom is betrokkenheid van de overheid zo belangrijk voor het realiseren van een duurzame energievoorziening. Er is dus voor de overheid een belangrijke rol weggelegd voor het stimuleren van gebouwgebonden windenergie. Landelijke beleidsmaatregelen moeten tot gevolg hebben dat marktpartijen initiatieven kunnen nemen om kleinschalige windenergieprojecten te realiseren. De essentie van dit onderzoek is de analyse van de mate waarin beleidsmaatregelen bijdragen aan een verder ontwikkeling en implementatie van kleinschalige windenergieprojecten. Gesteld wordt dat een succesvolle implementatie van gebouwgebonden windenergie afhankelijk is van een adequaat beleidskader voor toepassing van kleine windturbines in de bebouwde omgeving. Het ontbreken van een specifiek en eenduidig beleid voor deze kleine windturbines vormt op dit moment een belemmering voor de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie. Er is veel vraag naar kleine windturbines en ook op bedrijfsgebouwen is er voldoende ruimte voor kleinschalige windenergie. Echter, het niet tot plaatsing komen van kleine windturbines op (bedrijfs)gebouwen vormt een knelpunt voor de implementatie. Gemeenten zijn terughoudend met het verlenen van vergunningen, vanwege de onduidelijke regelgeving en het ontbreken van specifiek beleid voor deze kleine windturbines. De risico’s zijn onvoldoende in kaart gebracht en ook de acceptatie van direct betrokkenen en het maatschappelijk draagvlak voor gebouwgebonden windenergie is voor deze nieuwe technologie nog onduidelijk.
3.6
Systeembeschrijving
Het systeem dat in dit onderzoek centraal staat is de toepassing van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving, bekeken vanuit het perspectief van de probleemeigenaar VROM en EZ. Dit houdt in dat alleen gekeken is naar aspecten die door VROM en EZ beïnvloedbaar zijn en die betrekking hebben op gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving. Dit is schematisch weergegeven in figuur 3.2. Voor VROM en EZ is het verminderen van de CO2-uitstoot en het verhogen van het aandeel duurzame elektriciteit van belang. Daarnaast zijn de gevolgen van gebouwgebonden windenergie voor de omgeving en de haalbaarheid van de turbines belangrijke aspecten van het probleem. Daarom maken zowel de technische aspecten van de turbine, de ruimtelijk-juridische en de financiële aspecten deel uit van het systeem. Het systeem zou dus onderverdeeld kunnen worden in drie subsystemen: -
-
-
Het technisch-infrastructurele systeem: hier onder valt de technische specificatie van de turbine en de gebouwconstructie. Dus het type turbine, het turbine ontwerp, het type gebouw en de elektriciteitsproductie. Met besluitvorming kan de landelijke overheid technische eisen opleggen ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van kleinschalige windturbines op gebouwen; Het ruimtelijk-juridische systeem: hier onder valt de wet -en regelgeving, dus de bouw -en milieuvergunning en de milieuaspecten, zoals veiligheid, geluid, trillingen, etc. Met beleidswijzigingen kan invloed worden uitgeoefend op dit systeem, waardoor de (negatieve) effecten op de woon-, werk- en leefomgeving en de natuur zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen; Het financiële systeem: dit systeem bestaat uit de kosten en baten van gebouwgebonden windenergie zoals, kosten, opbrengsten, marktwerking, subsidies. Met financiële stimuleringsmaatregelen kan deze innovatie worden gestimuleerd.
Het maatschappelijke systeem, waarbij de sociale aspecten van gebouwgebonden windturbines een rol spelen zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze aspecten kunnen in een belevingsonderzoek nader worden bekeken. Dit onderzoek zou gekoppeld kunnen worden aan een praktijkproef, zoals bij het praktijkexperiment van de WindWall op het Deltion College Zwolle wordt gedaan. Eén van de doelen van het praktijkexperiment is: “opdoen van kennis en ervaring over sociale factoren.“ In het kader van dit praktijkexperiment wordt een belevingsonderzoek uitgevoerd onder docenten, studenten van het Deltion College en gebruikers van omringende panden (DWA, 2003).
16
Omdat de ontwikkeling van de gebouwgebonden windturbines nog in de kinderschoenen staat en op dit moment niet bekend is hoe deze turbines er over een aantal jaar uitzien èn de turbines voor veel mensen nog onbekend zijn, beperkt dit onderzoek zich tot bovengenoemde systemen.
ontwerpvoorwaarden
Europese duurzame energie doelstelling
elektriciteitsprijs conventionele energie aandeel elektriciteitsproductie duurzaam
stimulering van onderzoek
jaarlijkse CO2-reductie
technisch systeem
veiligheidsnormen milieu-eisen
ruimtelijk systeem
financiële stimulering voorlichting
veiligheidrisico’s
financieel systeem
stimuleringsprogramma’s Figuur 3.2
milieuoverlast jaarlijkse overheidskosten rendabiliteit turbine
Systeemdiagram gebouwgebonden windenergie
Zoals in figuur 3.2 is aangegeven kunnen VROM en EZ maatregelen treffen om gebouwgebonden windenergie te stimuleren. - Bij het vaststellen van ‘ontwerpvoorwaarden’ kan gedacht worden aan producteisen, installatieeisen, eisen aan de gebouwconstructie, etc. - Onderzoek kan bijdragen aan het vergroten van de toepassing en kansen van gebouwgebonden windturbines. - Veiligheid en milieueisen kunnen aan de turbines worden gesteld voor behoud van een veilige en prettige woon- en leefomgeving. Bij milieueisen kan gedacht worden aan geluidsnormen, normen ten aanzien van trillingen, zichtbaarheid en slagschaduw. - Bij financiële maatregelen kan gedacht worden aan subsidies en fiscale maatregelen. - Door voorlichting zal de bekendheid van en daarmee het draagvlak voor deze techniek toenemen. Bij de keuze van deze maatregelen zijn VROM en EZ geïnteresseerd in het effect van deze maatregelen. Hierbij is het van belang wat de bijdrage van gebouwgebonden windenergie is aan het verminderen van de jaarlijkse CO2-emissies en het aandeel duurzame elektriciteitsproductie voor de bebouwde omgeving. Daarnaast zijn de veiligheidsrisico’s, de effecten voor de omgeving en de haalbaarheid van de turbine van belang. Er moet een afweging gemaakt worden over de kosten die de overheid wil besteden voor de CO2-reductie en duurzame elektriciteit door middel van gebouwgebonden windenergie en in hoeverre zij belang hecht aan het voorkomen van veiligheidsrisico’s en de milieuoverlast voor de omgeving. De EU-regelgeving en de elektriciteitsprijs voor conventionele energie vormen een omgevingsinvloed. De Europese Unie kan besluiten haar beleid op het gebied van duurzame energie aan te scherpen. Zo zou de EU bijvoorbeeld de doelstelling voor de bijdrage van duurzame energie aan het energieverbruik van 2010 kunnen verhogen, wat gevolgen kan hebben voor de Nederlandse doelstellingen. Omdat het Europese beleid niet door de landelijke overheid kan worden beïnvloed, is voor dit onderzoek de huidige wet- en regelgeving als uitgangspunt genomen. Ook de elektriciteitsprijs voor conventionele energie kan door de landelijk overheid niet worden beïnvloed. De elektriciteitsprijs is namelijk gekoppeld aan de olieprijs en deze prijs wordt door de wereldmarkt bepaald.
17
De energieprijs is de afgelopen tijd flink gestegen, maar of deze stijging zich doorzet is niet te voorspellen. Omdat VROM en EZ hier geen invloed op kunnen uitoefenen is de elektriciteitsprijs in dit onderzoek als omgevingsinvloed beschouwd. VROM en EZ kunnen wel invloed uitoefenen op de Reguliere Energie Belasting (REB) die ook de elektriciteitsprijs voor conventionele energie beïnvloed. Alle vormen van duurzame energie zijn voor deze belasting vrijgesteld. Als de REB wordt verhoogd beïnvloedt dit de prijs voor conventionele energie en is dit gunstig voor alle vormen van duurzame energie. De REB is dus niet specifiek van toepassing voor gebouwgebonden windenergie en daarom niet als aparte maatregel genoemd, maar indirect meegenomen in de elektriciteitsprijs conventionele energie. In het volgende hoofdstuk worden de actoren, die op enige manier bij de realisatie van kleinschalige windenergie in de bebouwde betrokken zijn, in kaart gebracht. Hierbij zal met name aandacht worden besteed aan kritieke actoren. Kritieke actoren zijn actoren die direct invloed uitoefenen op de realisatie van kleinschalige windenergie en zo het succes van een nieuwe technologie als kleinschalige windenergie voor een groot deel bepalen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan omwonenden, werknemers, huurders, etc.
Nederlands Paviljoen op de Expo 2000 - Hannover
18
4
Actorenanalyse
4.1
Identificatie actoren en belangen
Om, met betrekking tot de realisatie van kleinschalige windenergie in de bebouwde omgeving, de functie en het relatief belang van elke actor in het netwerk te identificeren, is een analyse uitgevoerd op basis van literatuuronderzoek en interviews. De volgende actoren zijn hiervoor geïnterviewd: twee fabrikanten van gebouwgebonden windenergie, een betrokken gemeente, een initiatiefnemer, een beleidsmedewerker van het ministerie van VROM, een medewerker van een energiebedrijf en drie adviseurs, zie bijlage 3.2. Op basis van deze interviews is een analyse gemaakt van alle betrokken actoren. De analyse, waarbij van elke actor in kaart is gebracht wat zijn belangen en doelen zijn, is opgenomen in bijlage 10.1. Ook is hierin aangegeven welke maatstaf een actor hanteert bij de beoordeling van gebouwgebonden windenergie en wat vanuit zijn gezichtspunt de kern van de problematiek is. Alle actoren die op enige manier betrokken zijn bij het plaatsen van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving zijn in onderstaande tabel weergegeven. De opzet van de actoren- en netwerkanalyse in dit hoofdstuk is gebaseerd op de methode, zoals behandeld in de module ‘Analyse van Complexe Omgevingen’ (Enserink, 2002). Initiatiefnemers
Aanbieders (fabrikanten en leveranciers / ontwikkelaars)
- Agrariërs - Gebouweigenaren; woningbouwverenigingen en vereniging van eigenaren - Bedrijven en instellingen (industriële bedrijven, overheidsinstellingen) - Projectontwikkelaars
-
Tabel 4.1
Turby b.v. Windwall b.v. Tulipower Provane Windside Neoga
Overheden
Europese Unie EZ VROM Provincies Gemeenten Welstand commissie - SenterNovem - Kennisinstellingen -
NGO’s Maatschappelijke organisaties
- Natuur- en milieuorganisaties - Bewonersorganisaties - Consumentenorganisaties - Greenpeace - WNF - Milieudefensie - Stichting natuur en milieu
Private partijen
Adviesbureaus Architecten Bouwbedrijven Financiële instellingen (banken) - Fabrikanten van andere vormen van duurzame energie -
Niet georganiseerde belangen of individuen en koepelorganisaties - Potentiële gebruiker van bedrijf - Huurder - omwonend en
Energiebedrijven
- Energie bedrijven; regionale netbeheerders en leveringsbedrijven
- DE-koepel - Energiebureaus
Betrokken actoren bij de plaatsing van kleine windturbines in de bebouwde omgeving.
De belangrijkste conclusies van de analyse zijn hieronder samengevat. Deze conclusies zijn gebaseerd op de interviews met de verschillende betrokken actoren. 4.1.1
Onderlinge verhoudingen
Elk van de bovengenoemde actoren heeft een eigen doel, belang, behoeften en eisen bij de realisatie van gebouwgebonden windenergie. Het succes van gebouwgebonden windenergie hangt voor een belangrijk deel af van zowel direct betrokken actoren in de bebouwde omgeving als ook van actoren die op afstand invloed kunnen uitoefenen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de invloed en rol van actoren die mogelijke een rol kunnen spelen bij de realisatie van gebouwgebonden windenergie. Fabrikanten van kleinschalige windturbines De drijvende kracht achter gebouwgebonden windenergie wordt gevormd door de fabrikanten van kleine windturbines vormen. Zij hebben een dubbelrol en zijn zowel ontwikkelaar als fabrikant / leverancier. De fabrikanten spelen in op de kansen van een vrije energiemarkt en hebben een nieuw type turbine ontwikkeld waarmee decentraal energie kan worden opgewekt voor het eigen gebruik.
19
Initiatiefnemers en private partijen Door de liberalisering van de energiemarkt zijn bedrijven en consumenten vrij in het kiezen van een duurzame energieleverancier en vrij om te investeren in kleine windturbines. De besluitvorming over de energievoorziening in gebouwen ligt vooral bij de ontwikkelaar en (toekomstige) eigenaar eventueel in overleg met de gebruiker. Het veranderen en verbeteren van (bedrijfs)gebouwen is een activiteit, die sterk afhankelijk is van de welvaartsontwikkeling. Het klimaatbeleid zal voor de eigenaar-gebruiker geen prioriteit hebben en er zal pas worden geïnvesteerd in een energievoorziening wanneer een nieuwe technologie het bestaande verslaat, in kwaliteit, duurzaamheid, exploitatiekosten of prijs. Dit betekent dat de toepassingsmogelijkheden en voordelen van gebouwgebonden windenergie bij de ontwikkelaar en eigenaar voldoende bekend moeten zijn en investeringen moeten worden gestimuleerd (voor realisatie van kleinschalige windenergie). De architect en bouwer spelen hierin een belangrijke rol. Zij helpen de ontwikkelaar of eigenaar om hun wensen met betrekking tot de gebouwen en hun omgeving te realiseren. Op het terrein van energie kunnen zij zich laten ondersteunen door specialisten: de energieadviseur en de installateur. Als het gaat om de omvang van het energieverbruik en de mogelijke inzet van hernieuwbare energiebronnen, dan zullen vooral de energieadviseurs met voorstellen komen. Dat vereist bij ook deze adviseurs kennis over geschikte locaties, toepassingsmogelijkheden, de voordelen en de kosten. Banken spelen een rol bij het verstrekken van krediet voor investeringen in gebouwgebonden windturbines. Overheden De landelijke overheid heeft enerzijds de taak om nieuwe technieken te stimuleren om aan de klimaaten duurzame energiedoelstellingen te kunnen voldoen. Anderzijds moet zij rekening houden met de mogelijke effecten die gebouwgebonden windenergie heeft op de leefomgeving. Zij zal randvoorwaarden moeten stellen aan de toepassing van kleinschalige windenergie, zodat toepassing van gebouwgebonden windenergie zoveel mogelijk plaatsvindt op locaties en gebouwen die hiervoor het meest geschikt zijn en de veiligheid van de omgeving geen gevaar loopt. Via het Bouwbesluit bepaalt de rijksoverheid het technische kader voor het bouwen. Daarnaast kan de rijksoverheid via bijvoorbeeld de REB het gebruik van duurzame energie stimuleren of beperken. Naast de landelijke overheid speelt de gemeentelijke overheid een belangrijke rol bij de realisatie van lokaal of decentraal opgewekte energie. Marktinitiatieven voor gebouwgebonden windenergie komen bij de gemeente binnen in de vorm van een bouw- en milieuvergunningaanvraag. Gemeenten kunnen een vergunning verlenen of een aanvraag weigeren. Realisatie van kleine windenergie gebeurt dus altijd in samenwerking met gemeenten. Daarnaast speelt de gemeentelijke overheid een belangrijke rol bij de ruimtelijke planvorming en de aanleg van nieuwbouwwijken en herstructurering van bestaande wijken. Zij kan de ruimtelijke planvorming beïnvloeden door eisen te stellen aan de aan te leggen energievoorziening. Omdat de bouwplannen voor de komende decennia naar verwachting kleinschaliger en meer gevarieerd zullen zijn, zal de ontwikkeling of herontwikkeling van een gebied steeds complexer worden. Er zijn veel actoren bij betrokken, de belangen lopen vaak sterk uiteen. Voor gemeenten is in het planproces ten aanzien van energie een regierol weggelegd. Hierbij behoort ook het aankaarten van vernieuwingen in de energievoorziening. In een aantal gemeenten zijn woonwijken en bedrijventerreinen ontwikkeld waarbij de toepassing van duurzame energie een centrale positie heeft gekregen. Provincies hebben geen actief beleid rond gebouwgebonden windenergie, met uitzondering van stimuleringsregelingen waarin duurzame energie, waaronder gebouwgebonden windenergie, financieel wordt gestimuleerd. Energiebedrijven Met behulp van hernieuwbare bronnen als gebouwgebonden windenergie kan de eigenaar en/of gebruiker zelf in de energie voorzien, maar meestal is dat niet voldoende. Nagenoeg alle gebouwen beschikken over een elektriciteitsaansluiting. De elektriciteitsaansluiting wordt door het energiedistributiebedrijf aangelegd en beheerd. De aansluiting van kleinschalige windenergie op het net is vergelijkbaar met een aansluiting van PV-panelen op het net. Daarnaast proberen de energiedistributiebedrijven nieuwe producten in de markt te zetten om in een geliberaliseerde energiemarkt zoveel mogelijk klanten aan zich te binden. Zo leveren energiebedrijven naast Groene Stroom ook bijvoorbeeld PV-panelen.
20
Ten aanzien van gebouwgebonden windenergie nemen de energiedistributiebedrijven een afwachtende houding aan. Door grote onderlinge concurrentie tussen de bedrijven richten zij zich op de korte-termijn, uit angst voor lock-in effect. Tegelijkertijd beseffen zij dat nieuwe duurzame energietechnologieën in de toekomst steeds belangrijker worden. Niet georganiseerde belangen, maatschappelijke organisaties en koepelorganisaties De omwonenden, huurders en andere betrokkenen zien het maatschappelijk nut of belang van duurzame energie wel in, maar het Nimby-effect (Not in my backyard) is voor deze actoren een goede reden om terughoudend te zijn met nieuwe duurzame energietechnologieën als kleinschalige windenergie op gebouwen of panden in de directe omgeving. De milieueffecten zijn nog onvoldoende bekend. Hierbij gaat het o.a. om belevingsaspecten als visuele uitstraling en het gevoel van (on)veiligheid en de geluidsoverlast die men gevoelsmatig ervaart. Door zoveel mogelijk rekening te houden met de beleving van omwonenden, huurders en andere betrokkenen kan het nodige draagvlak worden gecreëerd voor de toepassing van windenergie in de bebouwde omgeving. Natuur– en milieuorganisaties kunnen als katalysator fungeren bij de ontwikkeling en realisatie van gebouwgebonden windenergie. Zo is Greenpeace bijvoorbeeld een groot voorstander van offshore windenergie. Greenpeace kan het draagvlak voor de toepassing van windenergie in het algemeen vergroten en ook de toepassing van windenergie in de bebouwde omgeving. In een geliberaliseerde energiemarkt kan de invloed van maatschappelijke organisaties toenemen, omdat ze dicht bij de burgers en bedrijven staan, die voor duurzame energie zelf hun energieleverancier kunnen kiezen. Een brancheorganisatie als ‘duurzame energie koepel’ zou een efficiënte rol kunnen spelen in de introductie van gebouwgebonden windenergie. Zij zijn als onafhankelijke partij een belangrijke informatie- en kennisbron voor geïnteresseerden in duurzame energie. Naast gebouwgebonden windenergie representeren zij ook andere duurzame energietechnologieën en vormen zo een betrouwbare bron van informatie.
4.2
Functie en relatief belang van actoren
De functie en het belang van de verschillende actoren bij de plaatsing van gebouwgebonden windenergie is weergegeven in bijlage 10.2. Op basis van verschillende manieren waarop een actor bij het probleem betrokken kan zijn, kunnen drie categorieën van actoren worden onderscheiden. Actoren die als ‘kritieke actoren’ kunnen worden aangemerkt zijn onmisbaar voor de realisatie van kleinschalige windenergie. 1. Actoren die het systeem direct beïnvloeden kunnen, wanneer hun macht groot is, een kans of een bedreiging vormen voor de realisatie van kleinschalige windenergie. Wanneer de actoren kritiek zijn zal er met hun belangen rekening gehouden moeten worden. Kritieke actoren met gelijkgerichte percepties zullen waarschijnlijk potentiële bondgenoten zijn en kritieke actoren met tegengestelde percepties zullen potentiële blokkeerders zijn. Welwillende actoren kunnen ook enerzijds potentiële bondgenoten zijn en anderzijds potentiële blokkeerders, maar zij zijn niet direct onmisbaar voor de realisatie. 2. Niet-direct betrokken kritieke actoren vormen een omgevingsinvloed op het systeem. Zij kunnen onmisbare potentiële bondgenoten zijn die moeilijk te activeren zijn of potentiële blokkeerders die niet direct in actie zullen komen. 3. Niet-direct betrokken welwillende actoren zijn minder relevant, omdat hun machtspositie klein is en de aard van de betrokkenheid welwillend is. Bovenstaande indeling is gebaseerd op het schema ‘afhankelijkheden van de probleemeigenaar’ op pagina 121 van het dictaat analyse van complexe omgevingen. Tabel 4.2 geeft een overzicht van categorieën van actoren waar de implementatie van gebouwgebonden windenergie in sterke of minder sterke mate van afhankelijk is.
21
Machtspositie
Tabel 4.2 4.2.1
Direct betrokken actoren kritieke actoren welwillende actoren
Niet-direct betrokken actoren kritieke actoren welwillende actoren
gelijkgericht percepties, belangen en doelen (kans)
Gemeenten Fabrikanten/ ontwikkelaars Initiatiefnemers
Ministerie van EZ Ministerie van VROM Energiebedrijf (levering)
SenterNovem Onderwijs
tegengestelde percepties, belangen en doelen (bedreiging)
(potentiële)gebruikers Bewonersorganisatie/ huurder Omwonenden/lokale burger
Welstandcommissie
Fabrikanten van andere vormen van duurzame energie
Provincies Projectontwikkelaar adviesbureaus DE-koepel Natuur- en milieuorganisaties Energiebedrijven (netbeheerder)
Betrokken actoren en hun potentiële steun en/of weerstand
Kritieke actoren
Geconcludeerd kan worden dat de volgende actoren een kritieke factor vormen voor implementatie van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving: - fabrikanten van gebouwgebonden windturbines; - initiatiefnemers als projectontwikkelaars en gebouweigenaren; - gemeenten; - huurders, omwonenden en lokale burgers. Zij kunnen de plaatsing van een kleine windturbine mogelijk maken of vertragen of zelfs geheel verhinderen. Fabrikanten vormen de drijvende kracht achter gebouwgebonden windenergie. Gemeenten zijn direct betrokken, omdat gemeenten het bevoegd gezag zijn voor het verlenen van een bouw- en milieuvergunning. De landelijke overheid is een kritieke, niet direct betrokken actor bij de realisatie van gebouwgebonden windenergie, omdat er nog geen adequaat landelijk beleidskader en regelgeving is voor de realisatie van kleinschalige windenergie. Indien de landelijke overheid de ontwikkeling van nieuwe technologieën, als gebouwgebonden windenergie, wil stimuleren om op lange termijn in de bebouwde omgeving aan de klimaat- en duurzame energiedoelstellingen te kunnen voldoen zal zij invulling moeten geven aan een helder en eenduidig beleidskader voor o.a. gebouwgebonden windenergie. Hierdoor zal de betrokkenheid van de landelijke overheid toenemen en zal de landelijke overheid zich als actor verplaatsen naar een direct betrokken kritieke actor. Zoals hierboven al is aangegeven is voor het slagen van een succesvolle implementatie van gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving de acceptatie van omwonenden, (potentiële) gebruikers en lokale burgers van cruciaal belang. Daarnaast is de plaatsing van kleine windturbines op (bedrijfs)gebouwen direct afhankelijk van de investerings- en plaatsingsbereidheid van gebouweigenaren en woningbouwcorporaties of projectontwikkelaars om te investeren in gebouwgebonden windturbines. Hiervoor is het nodig om te weten onder welke condities deze initiatiefnemers bereid en in staat zijn om te investeren in gebouwgebonden windenergie en welke factoren hen daarin belemmeren. De vraag naar gebouwgebonden windturbines zal o.a. worden bepaald door het al dan niet verkrijgen van een vergunning, technische onzekerheid van de realisatie en het in bedrijf zijn van een kleine windturbine, veiligheidsrisico’s, de geschatte rendabiliteit en de onzekerheid van de hoogte van de subsidies.
22
4.3
Doelstellingen van VROM en EZ en andere actoren
Het Ministerie van VROM en EZ zijn probleemeigenaar in dit onderzoek. Om te komen tot beleidsmaatregelen die door VROM en EZ genomen kunnen worden, moet rekening worden gehouden met de doelstellingen van deze ministeries. - Doelstelling van EZ is het verhogen van het aandeel duurzame elektriciteitsproductie en het stimuleren van innovaties op het gebied van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten. - Doelstelling van VROM is het verminderen van de jaarlijkse CO2 emissies met behoud van een veilige en prettige woonomgeving tegen zo laag mogelijke kosten. Hieronder zijn de genoemde doelstellingen nader uitgewerkt. 1. Verhogen van de duurzame elektriciteitsproductie en verminderen van de CO2-emissie in de bebouwde omgeving Het Ministerie van VROM en het Ministerie van EZ zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een duurzame energievoorziening in de bebouwde omgeving (Boschloo, 2004). Er zijn geen landelijk vastgestelde doelstellingen, maar doelstellingen afgeleid van Europese en mondiale (duurzame)energiedoelstellingen en de Nederlandse ratificering van het Kyoto-protocol. Het uitgangspunt van dit onderzoek is, om met de ontwikkeling en implementatie van gebouwgebonden windturbines op (bedrijfs)gebouwen een bijdrage te leveren aan het verhogen van het aandeel duurzame energie en het verminderen van de CO2-uitstoot in de bebouwde omgeving. De criteria die van toepassing zijn voor gebouwgebonden windenergie in de bebouwde omgeving zijn: - aandeel duurzame elektriciteitsproductie in de totale elektriciteitsproductie - jaarlijkse CO2-emissie Toelichting: indien gebouwgebonden windenergie niet van de grond komt, kan gebouwgebonden windenergie geen bijdrage leveren aan CO2-reductiedoelstellingen en duurzame energiedoelstellingen in de bebouwde omgeving. 2. Doelmatige besteding van het beschikbare budget Naast het enkel realiseren van de doelstellingen is de wijze waarop deze doelstelling wordt behaald ook belangrijk voor VROM en EZ. Uitgangspunt voor het klimaatbeleid in de bebouwde omgeving is Trias Energetica: - Vraagbeperking - Toepassing van duurzame energie - Efficiënte opwekking met behulp van fossiele brandstoffen. Vraagbeperking staat op de eerste plaats, omdat dit het meeste bijdraagt aan de klimaatdoelstelling tegen de minste kosten. Ook voor toepassing van duurzame energie zal dus gekeken worden welke maatregelen het meeste bijdragen aan de klimaatdoelstelling en welke maatregelen het grootste effect opleveren tegen de minste kosten. Er is 34 miljoen euro beschikbaar (voor 2005 en 2006 samen) (Boschloo, 2004) en VROM en EZ zullen dit bedrag op de meest slimme manier inzetten. Voor de besteding van het beschikbare budget geldt het criterium: kosten voor de overheid. Stimulering van nieuwe technieken en concepten is naast energiebesparende maatregelen ook van belang om op lange termijn aan de verdergaande doelstellingen voor een duurzame energievoorziening te kunnen voldoen (2030 en verder). 3. Veilige en prettige woon-, werk en leefomgeving Doelstelling van VROM is het scheppen van een veilige en prettige woonomgeving waarin burgers en bedrijven centraal staan. Dit sluit aan bij de doelen en belangen die kritieke actoren innemen. De maatschappelijke organisaties als milieugroeperingen, bewonersorganisaties en consumentenorganisaties en niet-georganiseerde belangen als omwonenden, huurders, burgers streven naar het minimaliseren van de negatieve effecten op de natuur en woon-, werk- en leefomgeving.
23
Gebouwgebonden windenergie heeft mogelijk geluidshinder, visuele hinder en veiligheidsrisico’s tot gevolg dat een negatieve impact kan hebben op de beleving van de lokale omgeving. Criteria op basis waarvan de effecten op de natuur, woon-, werk- en leefomgeving en impact op de beleving van de lokale omgeving kan worden bepaald zijn: - Veiligheidsrisico’s - milieuoverlast Dit criterium wordt beschouwd als een afbreukcriterium, omdat (maatschappelijk) draagvlak en acceptatie nodig zijn voor toepassing van windenergie in de bebouwde omgeving. 4. Haalbaarheid van innovatieve duurzame energietechnieken verbeteren Doelstelling van EZ is naast het verhogen van aandeel duurzame elektriciteit in de energievoorziening, het stimuleren van nieuwe duurzame energietechnologieën Deze technieken zijn nodig om in de toekomst aan verdergaande duurzame energie en klimaatdoelstellingen te kunnen voldoen. De mate waarin gebouwgebonden windenergie een bijdrage kan leveren aan deze doelstelling is afhankelijk van de investeringsbereidheid van de markt; de marktvraag. De marktvraag is afhankelijk van de rendabiliteit van de turbine: òf en in welke mate de turbine binnen de technische levensduur van de turbine kan worden terugverdiend. Gesteld wordt dat gebouwgebonden windenergie niet van de grond komt als er geen marktvraag is en dus de turbines niet rendabel zijn. Criterium voor de haalbaarheid van gebouwgebonden windenergie is: - rendabiliteit van de turbine Toelichting: indien gebouwgebonden windenergie rendabel is en de verwachting is dat de rendabiliteit in de toekomst zal verbeteren, zal er een marktvraag zijn en is gebouwgebonden windenergie een interessante optie voor EZ.
4.4
Conclusie
De doelstellingen uit voorgaande paragraaf zijn vertaald in een aantal criteria en samengevat in onderstaande tabel. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen van de lokale omgeving; huurders, omwonenden en lokale burgers, etc. Doelstellingen VROM, EZ en kritieke actoren
Criteria
Doelstelling van EZ en VROM: verhogen van de duurzame elektriciteitsproductie en verminderen van de CO2-reductie in de bebouwde omgeving
Criterium 1: - aandeel duurzame elektriciteitsproductie in de totale elektriciteitsproductie - jaarlijkse CO2-emissie
Doelstelling van EZ en VROM: doelmatige besteding van het beschikbare budget en van publieke gelden
Criterium 2: - kosten voor de overheid
Doelstelling van VROM en van kritieke actoren met tegengestelde percepties (omwonenden, werknemers, bewonersorganisatie, lokale burgers, etc.): veilige en prettige woon-, werk- en leefomgeving
Criterium 3: - veiligheidsrisico’s - milieuoverlast
Doelstellingen van EZ en initiatiefnemers: Criterium 4: haalbaarheid van innovatieve duurzame - rendabiliteit van de turbine energietechnieken verbeteren Tabel 4.3 Criteria voor het toetsen van beleidsmaatregelen.
24
Op basis van bovenstaande criteria kan worden bepaald in welke mate mogelijke beleidsmaatregelen bijdragen aan het behalen van bovengenoemde doelen van VROM en EZ. De maatregelen kunnen aan de hand van deze criteria onderling vergeleken worden om te bepalen welke maatregelen het meest wenselijk zijn vanuit VROM en EZ en vanuit de kritieke actoren. Naast bovengenoemde actoren vormen ook de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines en gemeenten belangrijke actoren voor de realisatie van gebouwgebonden windenergie. Op basis van de resultaten van de actorenanalyse en de rol die zij innemen in de markt kan als randvoorwaarde worden gesteld dat nieuwe beleidsmaatregelen moeten worden afgestemd met marktpartijen en dat er voor nieuw beleid draagvlak moet zijn vanuit de markt. Doelstelling van de marktpartijen is een consistent en objectief beleid waarin marktwerking wordt gestimuleerd en waarbinnen ruimte is voor toekomstige ontwikkelingen. Gesteld wordt dat het succes van nieuwe beleidsmaatregelen wordt bepaald door het draagvlak en de acceptatie van de markt en de partijen die ermee moeten werken. In het volgende hoofdstuk wordt een technisch-infrastructurele systeembeschrijving gegeven van gebouwgebonden windenergie en zullen de verschillende soorten windturbines worden toegelicht. Daarnaast zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de turbulente windstroming, de risico’s die deze dynamische windstroming met zich meebrengt en het belang van veiligheid en veiligheidsmaatregelen. Dit sluit aan bij het belang van de omwonenden, lokale burgers, etc. om risico’s voor de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.
25
26
5
Technisch-infrastructurele systeembeschrijving
Wanneer een groot aantal gebouwgebonden windturbines in de bebouwde omgeving worden geplaatst, zullen knelpunten ontstaan, omdat de veiligheid van de omgeving in het geding komt. Tevens is niet elke locatie geschikt voor het plaatsen van een gebouwgebonden windturbine. In dit hoofdstuk worden de technische knelpunten die ontstaan bij de toepassing van gebouwgebonden windenergie beschreven. Aan het einde van het hoofdstuk worden alle conclusies samengevat en wordt op basis van de beschreven knelpunten een aantal mogelijke maatregelen geïdentificeerd.
5.1
Systeembeschrijving
Wat wordt verstaan onder kleinschalige windenergie? Tijdens de brainstormsessie is nagedacht over een definitie voor kleinschalige windenergie in de bebouwde omgeving. In groepjes van 2 en 4 personen is een definitie geformuleerd. Op basis van vier vergelijkbare definities is ingestemd met onderstaande definitie. Tijdens een stemming is gekozen voor ‘elektriciteit’ in plaats van ‘energie’ in onderstaande definitie. Gebouwgebonden windturbine = op een gebouw geplaatst of daaraan bevestigd apparaat dat windenergie omzet in elektriciteit. In dit onderzoek is deze definitie als uitgangspunt gekozen. Er zijn verschillende typen gebouwgebonden windturbines. De verschillende typen turbines worden hieronder kort beschreven. 5.1.1
Typen gebouwgebonden windturbines
Windturbines kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld: horizontale en verticale as turbines. - Horizontale as windturbines (HAT’s) zijn “traditionele” windturbines, met een rotor en meestal twee of drie propellers. - Verticale as windturbines (VAT’s) hebben een as die loodrecht op de windrichting staat, met als voordeel dat de windrichting niet uitmaakt voor de werking van de turbine. Binnen de verticale as windturbines kunnen twee typen onderscheiden worden: - Met een dichte rotor: het Savoniustype (“wokkel”), ook wel het weerstandsprincipe genoemd. - Met een open rotor: het Darrieustype (“slagroomklopper”), ook wel het liftprincipe genoemd. Het verschil tussen horizontale en verticale as turbines en het Savonius- en Darrieustype is toegelicht in bijlage 11.1. Ook worden in deze bijlage de kenmerken van elk type turbine beschreven. Een overzicht van de verschillende typen kleinschalige windturbines, zoals die momenteel op de markt zijn, is weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij is ook het type windturbine weergegeven. De turbines zijn bijna allemaal in Nederland ontwikkeld.
27
Leverancier
Type
HAT of VAT
Ecofys
Neoga (nog niet in productie)
VAT –Darrieus
Fortis Windenergy
Montana
HAT
Indieco SET
HAT VAT –Savonius
Core International
Indieco Windside WS-4/ WS12 TWF Amigo (voortzetting van Tulipo) Turby
VAT –Darrieus
Van Hoeven Consult WES WindWall BV
Provane Wes 5 WindWall
HAT HAT VAT –Darrieus
The Windfactory Tulipower
HAT HAT
Hoogte (m) rotor 2.30, excl. Mast 3.20* incl. mast 12- 24
diameter (m) 2.80* 5
Vermogen (kW) 3*
niet bekend 4/6
2 1/2
1,1 (windkracht 4) 1,3 niet bekend
12/15 12,30
2,88/5,54 5
niet bekend niet bekend
rotor 2,65
2
0,31 (windkracht 4) 0,95 2,5** niet bekend
6 of 12 12** 3 (bovenkant rotor), lengte modulair Tabel 5.1 Overzicht van kleinschalige windturbines die momenteel op de markt zijn. (Smit, 2005) en (sbr, 2005) * Timmers, 2005 ** windenergysolutions, 2005
5 2
Conclusie typen gebouwgebonden windturbines Horizontale as turbines leveren een goed rendement, maar zijn gevoelig voor turbulentie en zijn daardoor minder goed toepasbaar in de bebouwde omgeving. Verticale as turbines zijn goed toepasbaar in de bebouwde omgeving. Turbines met het liftprincipe hebben een beter rendement dan het weerstandprincipe, maar komen moeilijker op gang en veroorzaken naar verhouding meer hinder (geluid, schaduw, aanvaring met vogels). (Novem, 2005) 5.1.2
Wind in de bebouwde omgeving
Een geschikte locatie is één van de meest complexe issues van de installaties van windturbines. Kleine turbines zijn flexibeler dan grote turbines en de schaalverhouding van kleine turbines sluit beter aan bij de schaal van gebouwen en andere landschappelijke elementen, waardoor deze turbines makkelijker door de directe omgeving worden geaccepteerd. Aan de andere kant is de windopbrengst en dus de energieopbrengst hierdoor veel lager. Kleine turbines bieden dus meer flexibiliteit ten aanzien van de locatie en kunnen geplaatst worden op locaties waar grote turbines niet kunnen worden geplaatst, maar moeten qua opbrengst en veiligheid rekening houden met de ruwheid van de bebouwde omgeving en factoren die het aanloopprofiel van de wind verstoren. Windaanbod In Nederland is de overheersende windrichting zuid tot west. Dit betekent dat de wind voornamelijk aankomt over zee. De windsnelheden zijn dan ook het hoogst aan de kust en nemen landinwaarts steeds verder af. De kans op gemiddeld de hoogste windsnelheden in de bebouwde omgeving zijn aan de kust het grootst. Zie het windaanbod in de figuur hieronder.
28
Figuur 5.1
Windkaart van Nederland (windsnelheid gemeten op hoogte van 10 m) (KNMI 1982)
Bebouwde omgeving In het algemeen geldt dat een windturbine boven zijn omgeving uit moet steken om de meeste wind te vangen. Dit betekent dat er niet op korte afstand hoge bomen of gebouwen moeten zijn die de wind blokkeren. Een geschikte locatie is afhankelijk van een aantal factoren: 1. Kwaliteit van de windstroming (laminair of turbulent) 2. Windrichting 3. De verdeling van de windsnelheid over het gehele jaar 4. Locatiespecifieke omstandigheden, zoals verstorende zogwerking van andere gebouwen (negatief) en concentratie van de wind (positief) nabij hoeken van gebouwen. Deze factoren zijn niet alleen afhankelijk van de ruwheid van de omgeving, maar ook van het gebouw zelf en de aangrenzende gebouwen. Een voorbeeld van de windstroming rond een vierkant gebouw is weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 5.2
Stromingsprofiel rond een gebouw, zijaanzicht (Windpower, 2005)
Gebouwen of obstakels kunnen zowel een verhoging als een verlaging (zg "windschaduw") van de windsnelheid tot gevolg hebben, afhankelijk van de lengte, breedte en hoogte, en de doorlatendheid van het gebouw of obstakel. Dit heeft een aanzienlijk hogere dan wel lagere energieproductie ten opzichte van de gemiddelde vrije aanstroming tot gevolg. De windsnelheid in de stuwzone (zie figuur 5.2) is hoger dan de ongestoorde windstroming voor het gebouw (als er geen gebouw zou hebben gestaan). Optimale locaties op gebouwen worden dan ook
29
gekenmerkt door enkele tientallen procenten hogere windsnelheden vergeleken met de ongestoorde windsnelheid op dezelfde hoogte. In het algemeen geldt dat de energie inhoud van de wind toeneemt met de derde macht van de windsnelheid. Dat wil zeggen als de windsnelheid 10% hoger is, de energieopbrengst met circa 33% toeneemt. De geschiktheid voor toepassingen voor windenergie zijn erg locatiespecifiek. Heuvels, bomen en andere obstakels kunnen een grote invloed hebben op de stroming van de wind, zoals in onderstaande figuur te zien is. Het figuur geeft het verschil weer tussen ongestoorde windstroming aan de linkerzijde en een gestoorde windstroming aan de rechterzijde van het figuur.
Figuur 5.3
Invloed van obstakels op de stroming van de wind (WOT, 2003)
Conclusie wind in de bebouwde omgeving In een bebouwde omgeving zijn altijd obstakels en ruwheidselementen aanwezig die de aanstroming van de wind beïnvloeden. Hierdoor ontstaat meer variatie in windsnelheid en windrichting en een hoge turbulentie, wat leidt tot hogere dynamische belasting op de windturbines. Optimale locaties in de bebouwde omgeving worden gekenmerkt door hogere windsnelheden en dus een relatief hogere energieopbrengst. Een horizontale as turbine heeft een hoog rendement, maar als nadeel dat deze niet echt geschikt is voor het windklimaat van de bebouwde omgeving waar sprake is van veel turbulentie en sterk wisselende windrichtingen. Verticale as windturbines zijn beter bestand tegen een hogere turbulentie en kunnen daardoor makkelijker in de bebouwde omgeving worden geplaatst. 5.1.3
Opbrengst van een gebouwgebonden windturbine
Onderstaand worden de meest bepalende factoren voor de opbrengst van een gebouwgebonden windturbine besproken. Achtereenvolgens: windsnelheid, rotoroppervlak, vermogenscoëfficiënt Cp en de PV-curve, gebaseerd op een interview met Eize de Vries. Windsnelheid De jaaropbrengst van een windturbine kan worden geschat op basis van het windaanbod uit de Nederlandse windaanbodkaart. Vuistregel voor het schatten van de jaaropbrengst (E = energieopbrengst in kWh) bij een gemiddelde windsnelheid op ashoogte (vgem) en 1 m2 bestreken rotoroppervlak is: E = b x v3gem
(Praktijkgids energiegegevens, 2001)
In bovenstaande formule is b de opbrengstfactor. Deze factor is afhankelijk van windsnelheid en de kwaliteit van de turbine. In Nederland varieert de waarde van b in het binnenland van circa 2,5 tot 3,5, zie bijlage 11.2.
30
Uit deze formule kan worden afgeleid dat de elektriciteitsopbrengst van een windturbine voor een belangrijk deel afhankelijk is van de windsnelheid ( tot de derde macht). Als de windsnelheid 2 x zo hoog is bevat deze wind 23 = 2 x 2 x 2 = 8 keer zoveel energie. Rotoroppervlak Het rotoroppervlak van een windturbine is bepalend voor de hoeveelheid wind die ‘gevangen’ kan worden. Het oppervlak dat de wind ‘vangt’ wordt het bestreken oppervlak genoemd. Voor een windturbine met drie rotorbladen en een horizontale as wordt het oppervlak in m2 bepaald door de rotor met diameter D (0,785 x D2). Voor een windturbine met een verticale as wordt het oppervlak bepaald door de hoogte of de breedte maal de diameter van de rotor. Omdat het rotoroppervlak toeneemt met het kwadraat van de rotordiameter, geeft een twee keer zo grote turbine 22 = 2 x 2 = 4 keer zoveel energie! Naast de windsnelheid is dus ook een groot rotoroppervlak gunstig voor de elektriciteitsopbrengst. Vermogenscoefficient Cp De windturbine zet niet alle bewegingsenergie van de wind om in mechanische energie, anders zou de lucht achter de windturbine geen bewegingsenergie meer hebben en dus stilstaan. Het gedeelte van de windenergie dat wordt ‘onttrokken ‘door de rotor wordt uitgedrukt in de vermogenscoëfficiënt Cp. De Cp-waarde geeft als het ware het rendement van de rotor weer en kan in theorie maximaal 0,59 bedragen. Door allerlei verliezen is deze in de praktijk lager. De maximale Cp-waarde van een type turbine wordt bepaald door de vorm van de rotor. Deze Cp-waarde treedt echter alleen op als de verhouding tussen windsnelheid en het rotortoerental precies goed is. Voor andere verhoudingen is de Cp-waarde lager. Dit verband kan weergegeven worden in een zogenaamde Cp-λ-curve. λ is de snellopendheid van de rotor; de snelheid van de punten van de wieken gedeeld door de windsnelheid. Onderstaande tabel geeft voor de verschillende typen windturbines de waarden voor Cp weer. In figuur 5.4 zijn voor een aantal typen windturbines de Cp- λ- curves weergegeven. Type windturbine HAT VAT – weerstand VAT – liftprincipe Tabel 5.2 Waarden voor Cp
Figuur 5.4
Cp 0,47 0,15 0,47
Cp- λ- curves (WOT, 2003)
31
Uit de tabel en grafiek is duidelijk het verschil tussen een Savonius-rotor (weerstand) en een Darrieusrotor (liftprincipe) of een HAT te zien. De maximale Cp waarde van een Savonius-rotor is een stuk lager dan van een Darrieus-rotor of HAT. De reden daarvoor is dat de maximale waarde van Cp bij een lagere snellopendheid optreedt. Als beide turbines dezelfde ontwerpwindsnelheid hebben (dit is de windsnelheid waarbij Cp maximaal is) dan zal de Savonius bij die snelheid relatief langzaam draaien en de Darrieus snel. PV-curve Een vermogenscurve geeft bij iedere windsnelheid het vermogen. Hierbij is van belang dat een gebouwgebonden windturbine al bij een zo’n laag mogelijke windsnelheid begint te produceren en bij lage windsnelheden ook al relatief veel energie produceert. Het grootste deel van het jaar waait het windkracht 3 en niet windkracht 8, zeker in de bebouwde omgeving. De prestaties bij lage windsnelheden zijn dus cruciaal voor de totale energieproductie per jaar. Op basis van een windverdeling over het jaar kan een schatting gemaakt worden van de jaaropbrengst.
Figuur 5.5
Vermogenscurve van de WES 5 Tulipo, 2,5 kW stedelijke windturbine (windenergysolutions, 2005)
Conclusie elektriciteitsopbrengst De energieopbrengst van een windturbine is voor een belangrijk deel afhankelijk van de windsnelheid (tot de derde macht) en de rotordiameter (tot de tweede macht) van de turbine. Daarnaast bepaalt het type turbine het rendement van de turbine. Het rendement van een VAT-liftprincipe (Darrieus-rotor) en een HAT is duidelijk hoger dan het rendement van een VAT-weerstand (Savonius-rotor). Het vermogen dat een windturbine produceert bij een bepaalde windsnelheid kan worden afgelezen uit een vermogenscurve. In de bebouwde omgeving is het van belang dat de turbine al bij lage windsnelheden begint te draaien en ook bij deze lage windsnelheden relatief veel elektriciteit produceert.
5.2
Technisch infrastructurele aspecten voor gebouwgebonden windturbines
Onderstaand wordt een analyse gegeven van de veiligheidsaspecten en aanvullende plaatsingsaspecten voor gebouwgebonden windenergie. De analyse van de veiligheidsaspecten is gebaseerd op het interview met Eize de Vries en de analyse van de aanvullende plaatsingsvoorwaarden is gebaseerd op een gesprek met Ruud van Rijn op het provinciehuis in Den Haag.
32
5.2.1
Veiligheidsaspecten
Wanneer gebouwgebonden windturbines in een turbulente omgeving worden geplaatst worden er grote krachten op de turbines uitgeoefend. Deze krachten variëren per type turbine, opstelling en locatiespecifieke weersomstandigheden. Dit heeft zowel gevolgen voor de turbine zelf als voor het gebouw waarop de turbine geplaatst is. Onderstaand wordt beschreven welke risico’s hiervoor van belang zijn en welke veiligheidsmaatregelen getroffen worden om deze risico’s te voorkomen. Gevolgen voor de turbine Turbulente windstromingen met grote krachten kunnen onbalans in de turbine veroorzaken en hebben vermoeiingsschade aan de turbine tot gevolg. Dit zou ook kunnen worden veroorzaakt door eventueel botsende objecten tegen de turbine. De turbines zullen stevig genoeg moeten zijn om deze krachten te kunnen weerstaan. Om calamiteiten bij onvoorziene omstandigheden of extreme krachten te voorkomen dienen de turbines te zijn uitgerust met een veiligheidssysteem. Dit veiligheidssysteem moet de turbine en de omgeving beveiligen tegen bijvoorbeeld netuitval, hoge trillingen, te hoog toerental, defecte converter, kabelbreuk, etc. Gevolgen voor het gebouw Het gebouw dient niet alleen bestand te zijn tegen het extra gewicht van de turbine, maar ook de weerstand die de turbine ondervindt bij windkracht 12. Deze krachten moeten door de constructie van het gebouw opgevangen kunnen worden. Zo dient bij stalen constructies bijvoorbeeld rekening te worden gehouden met vermoeiing van het materiaal als gevolg van trillingen. Trillingen vormen een belangrijk aandachtspunt, omdat sterke trillingen resonantie geven. Als turbines op een gebouw worden geplaatst is het van belang dat de mate van trilling zo beperkt mogelijk wordt gehouden. De toets aan de eisen voor de constructie is vastgelegd in het Bouwbesluit. Conclusie brainstormsessie Ten aanzien van het gebouwontwerp en de constructie is volgens de deelnemers aan de brainstormsessie de dakbelasting van belang. Het gebouw moet de belasting kunnen (ver)dragen. Bij de installatie van de turbine is het gewenst om aan te sluiten bij bestaande regels en installatievoorschriften die gelden voor andere machines en apparaten die op het dak worden geplaatst.
Veiligheidsmaatregelen Veiligheidsmaatregelen aan de turbine moeten voorkomen dat onderdelen van een windturbine op geen enkele wijze van de turbine kunnen losraken. Gebouwgebonden windturbines zijn vaak voorzien van twee remsystemen: een mechanische rem en een elektrische rem. De elektrische rem komt tot stand doordat de generator van de windturbine een zodanig hoog remkoppel kan leveren dat de rotor onder alle bedrijfsomstandigheden tot stilstand kan worden gebracht. Daarnaast is er een mechanische rem die in werking treedt bij het wegvallen van de netspanning of bij storing van de elektrische remfunctie. Beide remsystemen werken onafhankelijk van elkaar. Naast deze remsystemen zijn er nog specifieke veiligheidsvoorzieningen per turbine. WindWall werkt met een veiligheidskooi, waardoor brokstukken van de rotor niet weg kunnen wanneer beide remsystemen falen en de rotor op hol slaat. Turby heeft een stalen draad door de rotor om te voorkomen dat de rotor wegslaat wanneer de remmen niet functioneren. (Smit, 2005) Door diverse maatregelen kunnen de risico’s worden teruggebracht, maar zijn nooit helemaal uit te sluiten. Als bijvoorbeeld een blad van de turbine afbreekt kunnen de gevolgen groot zijn. Een ongeval heeft niet alleen gevolgen voor de omgeving, maar kan ook tot desastreuze gevolgen leiden voor de acceptatie van gebouwgebonden windenergie. Voor specifiek gebouwgebonden windturbines en de realisatie van gebouwgebonden windturbines op een gebouw zijn er nog geen eisen geformuleerd waar minimaal aan voldaan moet worden. De verschillende typen windturbines zijn uitgerust met eigen veiligheidsvoorzieningen en deze voorzieningen kunnen voor elk type turbine anders zijn. De NEN en IEC normen die voor de traditionele windturbines gelden kunnen ook aangehouden worden voor gebouwgebonden windturbines, maar het probleem is dat de situatie van gebouwgebonden windenergie zo specifiek is, dat deze normen niet aansluiten bij gebouwgebonden windturbines.
33
5.2.2
Aanvullende plaatsingsvoorwaarden
Aspecten die naast veiligheid bepalend zijn voor gebouwgebonden windenergie zijn de energetische prestatie en belevingsaspecten van de verschillende typen windturbines op verschillende typen locaties. Naast deze aspecten kunnen potentiële locaties op een aantal andere criteria worden beoordeeld. Deze criteria zijn niet beperkend, maar maken de plaatsing van gebouwgebonden windturbines meer of minder goed mogelijk. Zij geven de mate aan waarin gebouwgebonden windturbines tot hun recht komen. Zo is de prestatie van verschillende windturbines en het effect op de omgeving bijvoorbeeld sterk afhankelijk van de vorm en dichtheid van de omliggende bebouwing, de afstand tot de Nederlandse kust, de oriëntatie van het gebouw, de hoogte van het gebouw, de dakvorm, etc. De volgende technisch-infrastructurele criteria zijn van belang voor de keuze voor een bepaald type turbine en geschikte locatie. Criteria 1 2 3 4 5 6 7 8
Opbrengst turbine Hoogte turbine Rotoroppervlak turbine Hoogte gebouw Afstand tot Nederlandse kust Obstakels ten NW-W-ZW van gebouw, bijvoorbeeld andere hoge gebouwen, hoge bomen Dakvorm (plat – schuin) ruimte op dak (antennes, straalpaden, koeling) vermogen turbine
Tabel 5.3
Plaatsingscriteria voor gebouwgebonden windenergie
Wanneer de overheid streeft naar het bereiken van de duurzame energie en klimaatdoelstellingen is het voor de overheid relevant dat gebouwgebonden windturbines ten aanzien van de elektriciteitsopbrengst zo optimaal mogelijk worden gesitueerd. Op een optimale locatie zullen de energieopbrengsten relatief hoog zijn. Daarnaast is op basis van de doelstelling van kritieke actoren gesteld dat met gebouwgebonden windturbines moet worden gestreefd naar minimale veiligheidsrisico’s en milieuoverlast voor de omgeving. Dit betekent dat niet alleen moet worden uitgegaan van een optimale elektriciteitsopbrengst, maar ook rekening gehouden moet worden met bijvoorbeeld omwonenden of werknemers in het gebouw. Om de overlast voor de omgeving te beperken zou in een turbulente omgeving wellicht beter gekozen kunnen worden voor een turbine met een minder hoog vermogen of minder hoge mast. Geconcludeerd kan worden dat er geen plaatsingsvoorwaarden zijn vastgesteld waaraan potentiële locaties en verschillende typen turbines kunnen worden getoetst of minimaal moeten voldoen.
34
5.3
Conclusies
-
Definitie van gebouwgebonden windturbine is: op een gebouw geplaatst of daaraan bevestigd apparaat dat windenergie omzet in elektriciteit.
-
Er zijn twee verschillende typen windturbines: horizontale as windturbines en verticale as windturbines. Verticale as windturbines zijn specifiek ontworpen om in het stedelijk gebied op een gebouw te worden geplaatst. Horizontale as windturbines zijn gevoeliger voor turbulentie en hierdoor minder geschikt om op een gebouw te worden geplaatst. De bebouwde omgeving kenmerkt zich door een groot aantal obstakels en ruwheidselementen die de aanstroming van de wind beïnvloeden. Deze turbulente windstroming leidt tot een hoge dynamische belasting op de windturbines. De elektriciteitopbrengst van een windturbine is voor een belangrijk deel afhankelijk van de windsnelheid en de rotordiameter van de turbine. Daarnaast bepaalt het type turbine het rendement van de turbine.
-
-
-
De turbines moeten worden voorzien van veiligheidsvoorzieningen die voorkomen dat onderdelen van een windturbine kunnen losraken en een risico vormen voor de omgeving. De gebouwen waarop de turbines worden geplaatst moeten bestand te zijn tegen het gewicht van de turbine, maar ook de weerstand die de turbine ondervindt bij windkracht 12.
-
Voor specifiek gebouwgebonden windturbines en de plaatsing van gebouwgebonden windturbines op een gebouw zijn nog geen eisen geformuleerd waaraan minimaal moet worden voldaan. Voor de installatie van gebouwgebonden windturbines op gebouwen kan volgens de marktpartijen worden aangesloten bij de installatie-eisen die gesteld worden aan andere technische installaties als antenne, etc.
-
Er zijn geen plaatsingsvoorwaarden geformuleerd waaraan potentiële locaties en verschillende typen turbines kunnen worden getoetst of minimaal aan moeten voldoen.
-
5.4
Technisch-infrastructurele maatregelen/ instrumenten
In voorgaande paragrafen zijn technisch-infrastructurele factoren die spelen bij de plaatsing van gebouwgebonden windturbines in kaart gebracht. In deze paragraaf worden op basis van de interviews voor deze technische knelpunten drie mogelijke beleidsmaatregelen of instrumenten geintroduceerd die de landelijke overheid zou kunnen treffen: - ontwikkelen van een certificeringssysteem; - faciliteren in een testveld of testopstelling; - onderzoek naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windturbines.
1.
Ontwikkelen van een certificeringssysteem voor gebouwgebonden windturbines
Aan de veiligheid van gebouwgebonden turbines moeten extra hoge eisen worden gesteld, omdat deze turbines in het stedelijk gebied worden geplaatst en de veiligheid van de omgeving geen gevaar mag lopen. Hierbij kan gedacht worden aan (Handboek risicozonering windturbines, 2002): - de materialen die gebruikt worden in de turbine voor wat betreft vermoeiing, vocht, corrosie, verbindingstechnieken, etc. - eisen aan de belasting; de turbine zou onder alle weerscondities veilig moeten kunnen draaien. - een veiligheidssysteem, zodat de turbine in geval van storingen stil komt te staan - het elektrisch systeem, - de arbeidsveiligheid - onderhoudsprocedures om de veiligheid van de turbine gedurende zijn levensduur te waarborgen, etc.
35
Om de veiligheidsrisico’s voor de omgeving te verminderen zou specifiek voor gebouwgebonden windenergie een certificeringssysteem ontwikkeld moeten worden op basis waarvan de fabrikanten van gebouwgebonden windenergie hun turbine zouden kunnen laten certificeren (Knoppers, 2004b). Ontwikkelen van certificeringssysteem door de markt of overheid? De fabrikanten van gebouwgebonden windturbines hebben belang bij het kunnen garanderen van de veiligheid van een turbine, maar ook de overheid heeft ten aanzien van de milieuvergunning belang bij een certificeringssysteem. Indien de overheid besluit een certificeringssysteem te ontwikkelen, kan zij nieuwe turbines ook verplichten zich op basis van dit systeem te certificeren. Specifiek voor gebouwgebonden windturbines zijn er nog geen certificeringsrichtlijnen opgesteld, waaraan deze turbines moeten worden getoetst. Dit betekent dat niet alleen geïnvesteerd moet worden in de certificering van de eigen turbine, maar ook in het opstellen van deze algemene richtlijnen. De fabrikanten van gebouwgebonden windturbines zijn voorstander voor een landelijk certificeringssysteem, maar vinden het een taak van de overheid om hiervoor algemene richtlijnen op te stellen, zie kader aan het eind van dit hoofdstuk (Knoppers, 2004b). Gezien de dynamische ontwikkelingen in deze markt; nieuwe fabrikanten, typen turbines en toepassingsgebieden, zal het ontwikkelen van deze algemene richtlijnen en dus de certificering van de windturbines nooit door de marktpartijen worden gefinancierd. Stel dat een aantal fabrikanten zich bundelen en gezamenlijk het risico nemen om te investeren in een certificeringssysteem en na certificering de vraag naar (een bepaald type) gebouwgebonden turbine(s) toch tegenvalt. Het zal dan moeilijk zijn voor een fabrikant om de relatief hoge certificeringskosten terug te verdienen. Aan de andere kant kunnen fabrikanten die niet bijdragen aan het ontwikkelen van deze richtlijnen vervolgens wel profiteren van deze richtlijnen. Op basis van bovenstaande redenering is het voor fabrikanten kosteneffectiever om de eigen turbine te optimaliseren en kan gesteld worden dat de investering in een certificeringssysteem nooit door de markt zelf zal worden bekostigd. Daarom zal de overheid de verantwoordelijkheid voor de investering op zich moeten nemen. Daarnaast geldt dat indien de overheid de voorwaarde stelt dat gebouwgebonden windturbines gecertificeerd moeten worden, de overheid ook een bijdrage zou moeten leveren aan het ontwikkelen van dit systeem. De fabrikanten van deze turbines zijn vervolgens wel verantwoordelijk voor certificering van de eigen turbine, nadat een set algemene certificeringsrichtlijnen ontwikkeld is.
beleidsmaatregel: ontwikkelen van een certificeringssysteem voor gebouwgebonden windenergie. Op basis van de NEN en IEC normen zou door een onafhankelijke organisatie in samenwerking met de marktpartijen richtlijnen kunnen worden opgesteld waaraan gebouwgebonden windturbines moeten voldoen. De overheid zou dit kunnen uitbesteden aan een organisatie als Mecal in Enschede, TNO, SIKB of ECN. VROM is vanuit de Wet milieubeheer verantwoordelijk voor het opstellen van veiligheidseisen of het ontwikkelen van een certificeringssysteem. EZ zou wellicht bij kunnen dragen aan de ontwikkelingskosten.
Conclusie brainstormsessie Ook uit de brainstormsessie blijkt dat volgens de marktpartijen technische randvoorwaarden gesteld zouden moeten worden aan het functioneren, de betrouwbaarheid, duurzaamheid en veiligheid van een turbine. Volgens de deelnemers zouden er contoleerbare, meetbare, realistische, centrale en objectieve eisen gesteld moeten worden aan turbines met betrekking tot het functioneren, betrouwbaarheid, duurzaamheid van een turbine op het gebied van veiligheid, geluid, trillingen, elektriciteitsopbrengst (powercurve) en de aansluiting op openbare net. Voorgesteld wordt om een landelijk (certificerings)systeem te ontwikkelen met typegoedkeuring op basis waarvan elke turbine kan worden getoetst. De turbines hoeven dan niet meer lokaal door een milieuambtenaar te worden getoetst, maar de typen worden landelijk gekeurd. Aansluitend zou een APK-keuring ingevoerd kunnen worden voor in gebruik zijnde gebouwgebonden windturbines.
36
Certificering is volgens de deelnemers een voorwaarde voor maatschappelijke acceptatie. Probleem is dat certificering duur is en een veelvoud kost van de prijs van een turbine. Certificering is voor de markt economisch niet haalbaar. Een subsidieaanvraag voor onderzoek naar een certificeringsstandaard is tot tweemaal toe bij SenterNovem afgewezen, omdat gebouwgebonden windturbines beperkt bijdragen aan de landelijke CO2-reductie- en duurzame energiedoelstellingen. Zij krijgen daarom slechts geringe ondersteuning uit landelijke milieusubsidieprogramma’s, zie kader aan het eind van dit hoofdstuk (Knoppers, 2004b). De marktpartijen, met name de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines, zien het belang van certificering in en zouden dit certificeringssysteem graag in samenwerking met een onafhankelijke organisatie opstellen, inclusief de richtlijnen.
2.
Faciliteren in een testveld of testopstelling, waarbij verschillende systemen onder referentiecondities worden getest
Wanneer windturbines in het stedelijk gebied worden geplaatst kan falen van een windturbine een groot risico opleveren voor omwonenden en voorbijgangers. Het aantal omwonenden en voorbijgangers die zich in de omgeving van de windturbine begeven zal groter zijn dan in het landelijke gebied. Andere risico’s die windturbines voor de omgeving kunnen opleveren zijn geluidhinder, slagschaduw, visuele hinder, afbrekende delen of ijsafwerping, risico’s tijdens de installatie en de overlast in een gebouw als gevolg van trillingen. Om risico’s na realisatie van de windturbine zoveel mogelijk te voorkomen moet niet alleen de turbine zelf, maar ook de installatie en werking van de turbine na realisatie worden getest. Niet alleen voor de fabrikanten van windenergie, maar ook voor geïnteresseerden initiatiefnemers en de overheid moet duidelijk zijn welke mogelijke risico’s windturbines voor de omgeving kunnen opleveren, hoe de risico’s kunnen worden bepaald en aan welke criteria de turbines in de praktijk getoetst moeten worden. Ook het inrichten van een testveld of testopstelling zal geen marktinitiatief zijn. Er zijn reeds een aantal gebouwgebonden windturbines in de praktijk gerealiseerd, die voor de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines kunnen aangemerkt als testopstellingen. Deze geplaatste turbines leveren voor de fabrikanten voldoende gegevens om de turbine verder te verbeteren. Ook zijn er een aantal projecten gestart, zoals EnergieKompas in Noord-Nederland, waar kleinschalige turbines op verschillende locaties worden geplaatst, gemonitord en vergeleken. Om nieuwe typen gebouwgebonden windturbines onder referentiecondities te testen, voordat zij in de praktijk worden geplaatst is dus voor de overheid een rol weggelegd in het faciliteren van een testveld of testopstelling. Deze opstellling zou door een objectieve, onafhankelijke en deskundige organisatie moeten worden beheerd in samenwerking met de fabrikanten van gebouwgebonden windenergie. Een testopstelling geeft inzicht in de kwaliteit en betrouwbaarheid van een turbine en kan bijdragen aan de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie. Ook geeft het een initiatiefnemer en vergunningverlener vertrouwen als een turbine uitgebreid is getest, voordat de turbine in de praktijk wordt geplaatst. Beleidsmaatregel: faciliteren in een testveld of testopstelling Een gunstige windlocatie met onderzoeksmogelijkheden voor duurzame energiebronnen is het ECNterrein in Petten. Op deze locatie vindt veel onderzoek plaats naar duurzame energiebronnen en worden regelmatig grootschalige windturbines getest. Wellicht is er een geschikt gebouw waar een testopstelling voor verschillende typen gebouwgebonden windturbines kan worden ingericht. Omdat het terrein zo dicht bij de kust ligt is er voldoende wind. VROM en EZ zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor deze maatregel, omdat VROM belang heeft bij het veiligheidsaspect en EZ belang heeft bij de opbrengst van duurzame energie en CO2-reductie.
37
3.
Onderzoek naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windturbines
In de bebouwde omgeving is een groot aantal locaties geschikt voor de plaatsing van gebouwgebonden windturbines. Tot op heden worden gebouwgebonden windturbines op beperkte schaal toegepast, maar de (technische) ontwikkelingen zijn zodanig dat het aannemelijk is dat de toepassingsmogelijkheden in de toekomst verruimen. Welke kenmerken maken gebouwen of locaties geschikt voor gebouwgebonden windenergie? Onderzoek zou kunnen uitwijzen wat en hoe groot de toepassingsmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie zouden kunnen zijn en welke criteria bepalend zijn voor de geschiktheid van een locatie. Een inschatting maken van de toepassingsmogelijkheden is echter lastig, omdat de ontwikkeling niet stil staat en rekening gehouden zou moeten worden met toekomstige ontwikkelingen. Op dit moment zijn er enkel solitaire turbines op gebouwen geplaatst. Echter, grotere gebouwen bieden ook mogelijkheden voor meerder turbines op een rij. Ook zouden windturbines geïntegreerd kunnen worden in gebouwen, zodat de turbine deel uitmaakt van een gebouw en er niet op wordt geplaatst. Indien de gebouwgebonden windturbine bij architecten en projectontwikkelaars meer bekendheid krijgt, zullen zij eerder kijken naar de toepassingsmogelijkheden van dit type turbine. Als uit onderzoek blijkt wat de toepassingsmogelijkheden zijn en welke aspecten bepalend zijn voor de realisatie van gebouwgebonden windenergie biedt dit kansen voor de gebouwgebonden windturbines. Indien de overheid kiest voor een onderzoek naar en geschikte locaties en toepassingsmogelijkheden voor gebouwgebonden windenergie en aangeeft welke criteria bepalend zijn voor de geschiktheid van een locatie kunnen de toepassingsmogelijkheden worden vergroot en zal de bijdrage aan duurzame energie en klimaatdoelstellingen in de bebouwde omgeving toenemen.
Beleidsmaatregel: onderzoek naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windenergie Het potentieel voor kleine windturbines is moeilijk in te schatten. Er zijn uiteenlopende schattingen van 250 tot 1250 MW (Eize de Vries en Rob Roelofs 2001), DWA installatie- en energieadvies in Rijssen heeft ooit 750 MW berekend en Haskoning 63 MW (Lakeman, 2002). Om het potentieel te kunnen berekenen zou eerst onderzoek gedaan moeten worden naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windenergie en waar een geschikte locatie aan zou moeten voldoen. VROM zou vanuit het ruimtelijke aspect het initiatief moeten nemen voor een onderzoek, eventueel in overleg met EZ vanwege de duurzame energie en CO2-reductie. Dit onderzoek zou uitbesteed kunnen worden aan extern bureau.
Conclusie brainstormsessie Uit de brainstormsessie blijkt dat marktpartijen géén behoefte hebben aan het stellen van landelijke voorwaarden aan de hoogte en het vermogen van gebouwgebonden turbines. - De maximale hoogte is vaak vastgelegd in het bestemmingsplan en kan worden gewijzigd op basis van artikel 19-procedure of artikel 17-procedure (tijdelijk voor 5 jaar). - Het vermogen is geen bouwkundig aspect en zou niet moeten worden beperkt. Een maximale opbrengst is gewenst, mits voldaan wordt aan andere geldende eisen. Ook zichtbaarheid is volgens de deelnemers aan de brainstormsessie een erg subjectief begrip: - Wanneer is een turbine architectonisch geïntegreerd? - Mag een windturbine als duurzaam object zichtbaar zijn op een gebouwobject? Er is een idee geopperd voor een “schoonheidscertificaat voor gebouwgebonden windturbines. Ook werd aangegeven “zonder zichtbaarheid, geen opbrengst”. Er wordt niet alleen geïnvesteerd in gebouwgebonden windturbines vanwege de elektriciteitsopbrengst, maar ook juist vanwege de zichtbaarheid en het duurzame imago. De uitstraling van gebouwgebonden turbines is dus ook van belang; het willen laten zien dat men op een duurzame manier energie gebruikt.
38
De energetische prestatie en belevingsaspecten zijn volgens de deelnemers aan de brainstormsessie bepalend voor de vraag van gebouwgebonden turbines en de acceptatie van de omgeving. Omdat deze aspecten situatie en locatieafhankelijk zijn zal voor deze aspecten per situatie en locatie een afweging gemaakt moeten worden en kunnen ze niet landelijk worden vastgelegd. Dit zou de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie belemmeren. Geconcludeerd kan worden dat onderzoek naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windturbines niet zou mogen leiden tot beperkingen van de toepassingsmogelijkheden en het uitsluiten van toekomstige ontwikkelingen. Afwijken van de uitkomsten van het onderzoek zou dus te allen tijde mogelijk moeten zijn om geen beperking te vormen voor de ontwikkeling.
Veiligheid stadsturbines niet geregeld (Rijkert Knoppers, 2004b) Specifieke veiligheidsnormen voor kleine windturbines in de gebouwde omgeving ontbreken. Vanwege hun afwijkende vormen vallen ze buiten de normen voor de standaard windturbines met horizontale as en verticale bladen. Er zijn al problemen opgetreden, die met normen wellicht waren te voorkomen. De problemen zijn opgetreden bij een Windwall windturbine die afgelopen januari is geplaatst op het gebouw van het Haagse openbaar vervoerbedrijf HTM aan de Maanweg. Enige weken na de plaatsing waaide tijdens een storm een onderdeel van de turbine van het dak. “Er is iets fout gegaan met de koppeling,” erkent Rob Roelofs, directeur van Windwall, “daardoor schoot er een één kilo zwaar wegend stuk van het rotorblad weg. We zijn nu bezig een stalen kooi om de rotoren heen te bouwen. De plaatsing van een volgende turbine bij Siemens loopt daardoor vertraging op, want het bedrijf wacht eerst de testresultaten van deze aanpassing af.” Rob Roelofs betreurt het dat er voor windturbines in de gebouwde omgeving geen veiligheidsnormen zijn. Samen met vijf andere fabrikanten van stadsturbines heeft hij bij Novem een subsidieaanvraag ingediend om de eisen op een rij te krijgen waaraan dit soort betrekkelijk kleine windturbines moeten voldoen. “Maar Novem verwacht dat dit soort molens te weinig zullen bijdragen aan de energievoorziening in 2020 en heeft de subsidieaanvraag afgewezen,” aldus Roelofs. Ook voor Dick Sidler, directeur van C.O.R.E. International en producent van Turby, is het ontbreken van veiligheidsnormen een ernstige omissie. “Het is een groot probleem dat er geen normen zijn. Voor windturbines met een horizontale draaias zijn er nog wel enkele richtlijnen beschikbaar, maar voor nieuwe concepten zoals de Turby hebben we geen enkel houvast,” aldus Siddler, “we proberen natuurlijk zo goed mogelijk aan de veiligheidsnormen te voldoen, maar een lastig aspect is dat er nog zo weinig over het windregime rondom gebouwen bekend is”. Maar dat er normen moeten komen is voor Sidler een duidelijke zaak: “De kwetsbaarheid is groot, want als een fabrikant op dit gebied faalt, hebben ook de andere fabrikanten van gebouwgebonden windturbines daar direct last van. Ik heb dat concreet gemerkt in mijn gesprek met de gemeente Den Haag, die momenteel toch even een pas op de plaats maakt gezien de ervaringen met de Windwall.”
De vergunningseisen die op dit moment gesteld worden aan gebouwgebonden windenergie worden beschreven in het volgende hoofdstuk. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op het beleid en de wet- en regelgeving die van toepassing is voor gebouwgebonden windenergie.
39
40
6
Ruimtelijk-juridische systeembeschrijving
In dit hoofdstuk worden alle ruimtelijk-juridische factoren die spelen bij de toepassing van gebouwgebonden windenergie in kaart gebracht. Beschreven wordt welke actoren verantwoordelijk zijn voor welk beleid en wie beslissingsbevoegdheid heeft over welke vergunningverlening. Ook wordt beschreven welke wet- en regelgeving van belang is voor gebouwgebonden windenergie en welke vergunningen benodigd zijn. Op basis van een analyse van de ruimtelijk juridische aspecten bij gebouwgebonden windenergie worden aan het einde van het hoofdstuk twee mogelijke beleidsmaatregelen afgeleid. De beschreven vergunningprocedure is gebaseerd op de beleidsvisie kleine windturbines van Provincie Zeeland (RBOI, 2004). De veiligheid en milieuaspecten zijn gebaseerd op het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Voor interpretatie van het beleid, wet- en regelgeving en de analyse in dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van eigen ervaring als medewerker vergunningen bij de Provincie ZuidHolland. 6.1
Systeembeschrijving
Het Ministerie van VROM en het Ministerie van EZ zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een duurzame energievoorziening in de bebouwde omgeving en het leveren van een bijdrage aan de CO2reductiedoelstelling in de bebouwde omgeving. Echter, de gemeenten zijn bevoegd gezag voor het afgeven van de bouw- en milieuvergunning voor gebouwgebonden windenergie. Besluiten over het verlenen van bouwvergunningen door gemeenten worden getoetst aan ruimtelijke bestemmingsplannen die worden gevormd in overleg met de Provincie. Hieronder wordt ingegaan op de vergunningenprocedures en de milieuaspecten die voor gebouwgebonden windenergie van belang zijn. 6.1.1
Vergunningprocedure
Elk bouwwerk wordt getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit, aan geldende bestemmingsplannen en algemene eisen voor welstand. Dit geldt ook voor gebouwgebonden windturbines. Hieronder wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan deze aspecten. Vervolgens wordt ingegaan op de milieuvergunning en de AMvB voorzieningen en installaties. In de bijlage wordt de besluitvorming en de vergunningverlening omtrent gebouwgebonden windenergie uitgebreid beschreven. Onderstaande beschrijving is een samenvatting van de uitgebreide beschrijving in bijlage 12.1 en 12.2. In de beleidsvisie van Provincie Zeeland is het landelijk beleid uit het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer opgenomen in de vorm van een stroomschema. Dit stroomschema is overgenomen in bijlage 12.2 en in deze bijlage nader uitgewerkt aan de hand van een aantal voorbeelden en toelichtingen (RBOI, 2004). Bouwvergunning Op grond van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Besluit blb), de toelichting bij het besluit en de ruimtelijke uitstraling zijn KWT’s in de bebouwde omgeving in vrijwel alle gevallen bouwvergunningplichtig. Alleen windturbines langs of boven wegen, spoorlijnen, kanalen en dergelijke zijn niet bouwvergunningplichtig, maar dit toepassingsgebied valt buiten dit onderzoek. Bestemmingsplan Als windturbines vermeld staan in het bestemmingsplan van de gemeente kan een kleine turbine geplaatst worden. Hierbij moet wel gelet worden op de maximale hoogte in het bestemmingsplan. Als windturbines niet expliciet genoemd worden in het bestemmingsplan en de KWT onderdeel uitmaakt van een gebouw én voldoet aan de maximale bouwhoogten voor het gebouw, past het oprichten van een KWT binnen het bestemmingsplan. Hieronder vallen ook masten, palen, kunstwerken, etc. Indien de windturbine niet past binnen de voorgeschreven maximale bouwhoogten of de KWT geen onderdeel uitmaakt van het gebouw is een aanpassing van de vigerende bestemmingsplannen nodig.
41
Dit betekent dat net als voor andere bouwplannen een vrijstellingsprocedure conform artikel 19 van de Wro (Wet op de Ruimtelijke Ordening) zal moeten worden gevoerd. Artikel 17 van de Wro biedt de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling van vijf jaar. Welstandstoezicht De gemeente kan op basis van een nieuwe Woningwet een welstandsnota vaststellen waaraan bouwwerken worden getoetst. Deze toets vindt plaats naar aanleiding van de bouwvergunningaanvraag. Voor deze toets is het van belang dat de turbine in goede verhouding staat tot het gebouw en dat de invloed op de omgeving zoveel mogelijk is beperkt. In deze Welstandsnota kunnen gemeenten ook specifiek ingaan op de voorwaarden waaraan KWT’s moeten voldoen. Milieuvergunning Door de relatief beperkte afmetingen, het beperkte vermogen en de toegepaste constructies zijn de milieueffecten van KWT’s betrekkelijk beperkt. Daardoor kunnen de turbines in de directe woon-, werken leefomgeving worden toegepast en zelfs op gebouwen worden geplaatst. Wet milieubeheer De Wet milieubeheer is het belangrijkste kader voor de toetsing van de milieuhygiënische aspecten van KWT’s. De Wet milieubeheer kent specifieke voorschriften voor inrichtingen. Van een inrichting is sprake als activiteiten bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig waren worden uitgevoerd. Indien er géén sprake is van een bedrijvigheid of bedrijfsmatige omvang en er dus géén sprake is van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer én de rotor is kleiner dan 2 meter, gelden de algemene zorgplichtbepalingen uit de Wet milieubeheer en is de turbine niet vergunningplichtig. Dit geldt bijvoorbeeld voor een appartementencomplex waarop een windturbine van het type WindWall, Turby of Windside (rotor < 2 meter) wordt geplaatst. Indien er sprake is van een inrichting én de rotor is groter dan 2 meter, dan is de turbine vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer. In deze situatie moet een wijzigingsvergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend. Dit is van toepassing voor een agrarisch bedrijf waarvoor een milieuvergunning is verleend en bijvoorbeeld gekozen wordt voor de Neoga (rotor > 2 meter). Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (V&I) Deze AMvB is alleen van toepassing voor windturbines van het HAT-type, vanwege de horizontale draaias van de rotor. Indien de rotordiameter > 2 meter, maar de windturbine is voorzien van een horizontale draaias én de afstand tot de dichtsbijgelegen woning of geluidsgevoelige bestemming bedraagt meer dan viermaal de ashoogte, valt de turbine onder het Besluit Voorzieningen en Installaties en kan worden volstaan met een melding. Turbines van het HAT-type, zoals Fortis, Amigo, etc kunnen volstaan met een melding indien aan boven genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat het Besluit niet van toepassing is voor gebouwgebonden turbines van het VAT-type. Voor VAT-turbines, zoals Windside en Neoga met een diameter groter dan 2 meter moet een milieuvergunning worden aangevraagd. Voorschriften onder bijlage 1 van het Besluit Indien de inrichting onder de AMvB valt, gelden voor de inrichting een aantal rechtstreeks werkende voorschriften. Deze voorschriften staan vermeld in de bijlagen van het Besluit. Bijlage 1 van het Besluit is van toepassing op windturbines die op een gebouw worden geplaatst en waarvoor het Besluit van toepassing is of waarvoor een wijzigingsvergunning moet worden aangevraagd. Nadere eisen In aanvulling op bovengenoemde voorschriften onder bijlage 1 van het besluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van slagschaduw, geluid of trillingen. Omdat de rotordiameter van kleinschalige windturbines vele malen kleiner is dan 20 meter, zal er in het algemeen geen aanleiding zijn voor nadere eisen. Het bevoegd gezag heeft deze mogelijkheid echter wel.
42
VROM-vergunning De bovenbeschreven procedure geldt voor de periode tot 1 januari 2007. Het ministerie van VROM heeft in haar begroting, zoals gepresenteerd op Prinsjesdag 2004, aangekondigd te komen tot een integrale vergunning voor het realiseren van fysieke projecten. Het gaat hier om bouw, aanleg, oprichten, gebruik, sloop en bijbehorende milieuaspecten. Door deze integratie kan in die nieuwe situatie volstaan worden met een vergunningaanvraag bij één loket. Deze zogenaamde VROMvergunning zal in 2005 worden voorbereid en in 2006 in een wetsvoorstel worden opgenomen. 6.1.2
Veiligheid en milieuaspecten
Veiligheid is voor een nieuwe ontwikkeling als de invoering van KWT’s een belangrijk aandachtspunt. Om die reden is het gewenst om vooraf voldoende garanties te kunnen bieden voor een veilig functioneren van KWT’s. Het aspect veiligheid wordt voor een deel via de voorwaarden uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening getoetst. Het gaat daarbij met name om constructietechnische aspecten (bevestiging op gebouw, sterkteberekening mast en dergelijke). Voor de gebouwgebonden windturbines zelf is nog geen consistent beleid. Voorschriften ten aanzien van veiligheid zijn opgenomen in het Besluit Voorzieningen en Installaties milieubeheer. In dit Besluit zijn, in het kader van de bescherming van het milieu, de volgende aandachtspunten geregeld voor windturbines: - Veiligheid constructie - Geluidhinder rotor en turbine - Schaduwhinder rotor en turbine In hoofdstuk 5 van bijlage 1 van het Besluit worden voorschriften genoemd voor windturbines met betrekking tot de installatie en de bedrijfsvoering van de installatie. Veiligheidseisen De veiligheidseisen die van toepassing zijn op windturbines met een horizontale as en een rotoroppervlak kleiner dan 40 m2 (rotoroppervlak Tulipo = 19,6 m2) zijn neergelegd in: IEC 61400-2; Safety requirements of small wind turbines, uitgave 1996). Een windturbine voldoet aan de veiligheidsvoorschriften in bijlage 1 wanneer voor de turbine een certificaat is afgegeven, waaruit blijkt dat de turbine voldoet aan de genoemde regels in de veiligheidsnormen. De Tulipo is de enige turbine die aan deze veiligheidsnormen voldoet. De Tulipo is een HAT en maakt gebruik van een traditionele bewezen technologie (een horizontale draai-as met 3 wieken). Deze internationale eisen en normen gelden niet voor de verticale turbines. Voor dit VAT-type turbine zijn (nog) geen standaardveiligheidsnormen beschikbaar. Voor VAT-typen gebouwgebonden windturbines zou een afzonderlijke certificering plaats kunnen vinden. De kosten daarvan zijn echter relatief hoog (€ 50.000,- tot € 100.000,-). Een alternatief voor certificering kan een "inherent-veiligverklaring" door TNO, KEMA of een andere deskundige onderzoeksinstantie. De kosten daarvan zijn veel lager. Gemeenten zouden deze inherent-verklaring als minimumvoorwaarde kunnen hanteren gelet op het voorkómen van mogelijke problemen met de veiligheid van de KWT’s en zolang er nog geen certificeringsysteem specifiek voor gebouwgebonden windturbines ontwikkeld is. Geluidemissie Metingen van de geluidemissie om de bronsterkte van een windturbine te bepalen worden uitgevoerd bij een gemiddelde windsnelheid van 7 m/s, waarbij een maximale afwijking is toegestaan van plus of min 2 m/s, uitgevoerd volgens IEC 64100-11; Windturbine generator systems – part 11: Acoustic noise measurements techniques, uitgave1996, of een daaraan tenminste gelijkwaardige meetmethode. Het geluidsniveau dat op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemming gemeten wordt moet voldoen aan de grenswaarden die zijn opgenomen in bijlage 2 van het Besluit V&I. Bij de hogere windsnelheden vindt een correctie plaats op basis van de Windnormcurve uit bijlage 3 van het Besluit. Omdat er een relatie is tussen de windsnelheid en de hoogte van de geluidemissie en bij hogere windsnelheden sprake is van een hoger achtergrondgeluid (veel windgeruis) worden de grenswaarden hierop bij hogere windsnelheden gecorrigeerd.
43
Wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase (MIG 1) Windturbines hebben een uitzonderingspositie verworven in de nieuwe Wet geluidhinder. Indien de Tweede Kamer akkoord gaat met het nieuwe wetsvoorstel wordt de geluidsbelasting van windturbines op een industrieterrein buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor gebouwgebonden windturbines. Dit betekent dat in de milieuvergunning geluidseisen worden gesteld aan de windturbines, maar dat het geluid van windturbines op een gezoneerd industrieterrein op basis van artikel 1b lid 2 van buiten beschouwing worden gelaten (Wijziging Wet geluidhinder, 2005).
Lichtschittering De windturbine dient volgens bijlage 1 van het Besluit te zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de turbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van woningen of andere gevoelige bestemmingen. Daarnaast dienen lichtflikkeringen zoveel mogelijk te worden beperkt door toepassing van lichtabsorberende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Trillingen Trillingen mogen, volgens bijlage 2 van het Besluit, in woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan de trillingssterkte zoals te bepalen volgens tabel 3 van de Richtlijn 2; Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, uitgave 1993 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen. Uitgangspunt hierbij is dat continue trillingen niet voelbaar mogen zijn. Conclusie brainstormsessie In de brainstorm komen de aspecten veiligheid, geluid en trillingen ook naar voren als de belangrijkste milieuaspecten.
6.2
Ruimtelijk juridische aspecten voor gebouwgebonden windturbines
Onderstaand wordt een analyse gegeven van de wet- en regelgeving en ruimtelijke planvorming voor gebouwgebonden windenergie. 6.2.1 Wet- en regelgeving Het beleid- en vergunningenproces voor gebouwgebonden windenergie is een ingewikkeld traject. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er voor gebouwgebonden windturbines specifiek geen beleid ontwikkeld is. Het huidige beleid voor gebouwgebonden windturbines is ontwikkeld voor ‘traditionele’ horizontale as turbines. Gevolg van dit complexe vergunningentraject voor gebouwgebonden windturbines is dat gemeenten terughoudend zijn met het verlenen van vergunningen en initiatiefnemers hierdoor niet weten waar ze aan toe zijn en het proces niet kunnen overzien. Investeringen in gebouwgebonden windenergie worden hierdoor direct belemmerd. Het algemene landelijke milieubeleid voor windenergie is vastgelegd in het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Op dit moment vindt er discriminatie plaats omdat voor een horizontale as windturbine geen milieuvergunning hoeft te worden aangevraagd en een verticale as windturbine wel. VAT’s is een nieuwe technologie, waar het beleid nog niet in voorziet. Juridisch gezien moeten voor deze vergelijkbare technologieën verschillende procedures doorlopen worden. Ten aanzien van de algemene milieueisen (veiligheid, geluid, schaduw, lichtschittering en trillingen) die gesteld worden aan gebouwgebonden windturbines wordt aangesloten bij de voorschriften uit Bijlage 1 van het Besluit V&I. Ook deze voorschriften zijn niet specifiek gericht op gebouwgebonden windenergie en ook ten aanzien van deze voorschriften is er behoefte aan eenduidige milieueisen, met name ten aanzien van veiligheid.
44
6.2.2
Ruimtelijke planvorming
Het plaatsen van een kleine windturbine wordt getoetst aan het geldende bestemmingsplan en de algemene eisen voor welstand. Locale overheden (gemeenten en provincies) kunnen op het gebied van de ruimtelijke planvorming ook een stap verder gaan en pro-actief invulling geven aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor kleinschalige gebouwgebonden windenergie. Zij beoordelen dan niet alleen marktinitiatieven, maar geven op voorhand aan welke gebieden en locaties geschikt zijn voor realisatie van kleinschalige windenergie. Aanleiding voor een actieve ontwikkelingsgerichte houding is het klimaatconvenant dat in februari 2002 is getekend tussen de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO): BestuursAkkoord Nieuwe Stijl (BANS). Het convenant vormt een afspraak over de inspanningen van locale overheden als bijdrage aan het klimaatbeleid van het Rijk. Als tegenprestatie verplicht het Rijk zich om gemeenten en provincies daarvoor financieel te ondersteunen middels een samenhangend stelsel van subsidieregelingen (VROM, 2002). Gemeenten worden hierdoor gestimuleerd om zich in te zetten voor een duurzame energievoorziening. Zo heeft gemeente Haarlem bepaald dat, ter stimulering van de toepassing van duurzame energie, kleine windturbines onder een aantal randvoorwaarden zonder vergunning kunnen worden geplaatst. Indien de turbines onder deze algemene voorwaarden vallen is geen bouwvergunning nodig. De gestelde randvoorwaarden zijn opgenomen in bijlage 12.3. Ook Provincie Zeeland heeft actie ondernomen. Zij heeft in een beleidsvisie invulling gegeven aan de ruimtelijke toepasbaarheid van kleinschalige windenergie en in deze beleidsvisie de wenselijkheid en de mogelijkheden rond de plaatsing van kleinschalige windturbines vastgelegd (RBOI, 2004). Deze beleidsvisie of nota biedt het ruimtelijke beleidskader voor het oprichten van kleine windturbines, dat door gemeenten kan worden gehanteerd om concrete initiatieven te toetsen en dat als basis kan dienen voor het opstellen van bestemmingsplannen. De provincie beoogt met de beleidsvisie op hoofdlijnen afstemming van beleid en uniformiteit in de regelgeving binnen de provincie te stimuleren. Probleem is dat indien elke gemeente of provincie haar eigen beleid ontwikkelt, geen eenduidige voorwaarden worden gehanteerd en de toepassingsmogelijkheden per gemeente of provincie kunnen variëren. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld toepassingshoogten in de ene gemeente wel wordt toegestaan en in de andere gemeente of provincie niet.
6.3
Conclusie
-
Gemeenten zijn bevoegd gezag voor het verlenen van de bouw- en milieuvergunning.
-
Het vergunningenproces voor gebouwgebonden windenergie is een complex proces, omdat er voor gebouwgebonden windturbines geen specifiek beleid ontwikkeld is, maar wordt uitgegaan van het beleid voor ‘traditionele’ turbines.
-
Op grond van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningvrije bouwwerken (Besluit blb) zijn gebouwgebonden windturbines in vrijwel alle gevallen bouwvergunningplichtig Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is alleen van toepassing van turbines van het HAT-type en alleen voor dit type turbine kan in bepaalde situaties worden volstaan met een melding. Voor turbines van het VAT-type met een rotordiameter > 2 meter moet een milieuvergunning worden aangevraagd.
-
-
-
Het beleid is niet consistent voor de verschillende typen gebouwgebonden windturbines, waardoor gemeenten terughoudend zijn met het verlenen van vergunningen. Dit vormt weer een belemmering voor de initiatiefnemers.
-
Ook ten aanzien van de algemene milieueisen (veiligheid, geluid, lichtschittering en trillingen) zijn er geen eenduidige eisen, specifiek voor gebouwgebonden windenergie.
45
-
-
-
6.4
Op een gezoneerd industrieterrein hoeft niet langer rekening te worden gehouden met het geluid van (gebouwgebonden) windturbines, indien de Tweede Kamer instemt met het nieuwe wetsvoorstel (MIG, eerste fase). In de brainstormsessie komen de aspecten veiligheid, geluid en trillingen naar voren als de belangrijkste milieuaspecten. Door middel van ruimtelijke planvorming kan pro-actief invulling geven worden aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor gebouwgebonden windenergie.
ruimtelijk-juridisch aanbevelingen / instrumenten
In voorgaande paragrafen zijn ruimtelijk-juridische factoren die spelen bij de plaatsing van gebouwgebonden windturbines in kaart gebracht. Hieronder worden op basis van de probleembeschrijving op basis van interviews een tweetal mogelijke beleidsmaatregelen geïdentificeerd: - Aanpassen voorschriften Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer; - Ruimtelijke planvorming voor gebouwgebonden windenergie.
1.
Aanpassen voorschriften Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer
Specifiek voor gebouwgebonden windenergie is nog geen beleid ontwikkeld. Om te komen tot een eenduidig beleid voor dit type turbines moet eerst de vraag worden gesteld of gebouwgebonden windturbines onder de meldingsplicht zouden kunnen vallen in het kader van de Wet milieubeheer. Gesteld wordt dat dit mogelijk is aangezien ook traditionele windturbines onder dit besluit kunnen vallen. Om gebouwgebonden windturbines onder de meldingsplicht te laten vallen zouden de voorwaarden in het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer moeten worden aangepast aan de specifieke voorwaarden voor gebouwgebonden windenergie. Dit is tevens nodig om generieke toepassing van kleinschalige windenergie in de bebouwde omgeving mogelijk maken voor HAT’s en VAT’s. Juridisch gezien moet voor deze vergelijkbare technologieën verschillende procedures doorlopen worden. In nieuw landelijk beleid zouden de huidige beperkingen en inconsistenties opgeheven kunnen worden. Hierbij wordt opgemerkt dat het ontwikkelen van nieuw beleid geen doel op zich moet zijn. Indien gemeenten en provincies een eigen interpretatie geven aan de plaatsing van gebouwgebonden windturbines en de markt heeft geen behoefte aan een eenduidig landelijk beleid, dan is er geen reden voor een nieuw landelijk beleid. Voor zover van algemeen landelijk beleid nog geen sprake is moet minimaal aan de technische bouweisen en de bepalingen uit het Besluit voorzieningen en installaties worden voldaan. Indien deze behoefte er wel is, is het een taak is voor de landelijke overheid om dit beleid aan te passen aan dit nieuwe type turbine. Het formuleren van algemene landelijke randvoorwaarden biedt enerzijds kansen voor locaties die geschikt zijn voor kleine turbines en geeft aan de andere kant randvoorwaarden aan waarbinnen deze turbines kunnen worden toegepast. Marktpartijen kunnen hierop tevens inspelen door deze informatie te gebruiken bij het vergroten van de marktpotentie en de ontwikkeling van de turbine. Beleidsmaatregel: aanpassen Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer voor gebouwgebonden windenergie In het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer staat expliciet vermeld dat dit besluit alleen van toepassing is indien windturbines zijn voorzien van een horizontale draaias van de rotor. Niet alle gebouwgebonden windturbines zijn voorzien van een horizontale draaias. Het besluit zou ambtelijk aangepast moeten worden zodat dit Besluit ook geldt voor turbines met een verticale as. Hierdoor kan eerder volstaan met een melding in plaats van een milieuvergunning. VROM zou het Besluit hierop aan kunnen passen of zou deze aanpassing mee kunnen nemen in een beleidsherziening in het kader van de nieuwe VROM-vergunning: WABO (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht).
46
2.
Ruimtelijke planvorming voor gebouwgebonden windenergie
Indien blijkt dat er in de toekomst steeds meer vraag komt naar kleine windturbines op gebouwen, kan overwogen worden om op landelijk niveau in de ruimtelijke planvorming invulling te geven aan de ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie. Ruimtelijk beleid kan op verschillende manieren worden ingevuld. Elke gemeente of provincie kan een eigen beleid ontwikkelen voor gebouwgebonden windenergie, maar ook op landelijk niveau kan een ruimtelijk kader voor gebouwgebonden windenergie worden geformuleerd. In dit kader kunnen, vergelijkbaar met de beleidsvisie van provincie Zeeland, de mogelijkheden en randvoorwaarden rond plaatsing van gebouwgebonden windturbines worden vastgelegd. Indien door de landelijke overheid een algemeen kader wordt geformuleerd, blijft een regionale en lokale invulling mogelijk. In een provinciale beleidsvisie zou de landelijke visie verder kunnen worden uitgewerkt. Daarnaast blijven de gemeenten bevoegd gezag voor het verlenen van de bouw- en milieuvergunning. Beleidsmaatregel: ruimtelijke planvorming op een landelijk niveau Vergelijkbaar met de ‘beleidsvisie kleine windturbines’ van Provincie Zeeland zou op een landelijk niveau invulling gegeven kunnen worden aan een ruimtelijk beleid gebouwgebonden windenergie. De beleidsvisie is opgesteld door het bureau RBOI te Rotterdam/Middelburg in opdracht van Provincie Zeeland in samenwerking met de Zeeuwse gemeenten. Het opstellen van een vergelijkbare visie kan worden uitbesteed aan een extern bureau. Opgemerkt wordt dat de marktpartijen hierbij betrokken moeten worden om draagvlak te verkrijgen uit de markt. VROM is vanuit ruimtelijk oogpunt op een landelijk niveau verantwoordelijk voor het opstellen van een beleidsvisie voor gebouwgebonden windenergie.
Marktpartijen zijn echter geen voorstander van om de plaatsingsmogelijkheden van gebouwgebonden windturbines ruimtelijk in een beleidsvisie vast te leggen. Marktpartijen willen vrijheid om de plaatsing van gebouwgebonden windturbines af te laten hangen van de omgeving en locatiespecifieke omstandigheden. De ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie zou volgens de marktpartijen niet op voorhand mogen worden beperkt door ruimtelijke plannen en visies. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het opstellen van een ruimtelijk beleidskader vraagt om samenwerking met de marktpartijen. Door middel van samenwerking kan afstemming gezocht worden met de betrokken partijen en kunnen misverstanden, weerstanden en een onuitvoerbaar beleidskader worden voorkomen. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van gebouwgebonden windenergie. Op basis van de financiële systeembeschrijving wordt inzicht gegeven in de haalbaarheid en kansen van gebouwgebonden windenergie, nu en in de toekomst.
47
Leeuwarder 30% arrest “De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan over het waardedrukkend effect van een windmolenpark op een nabijgelegen woning. De Hoge Raad bevestigt een eerdere uitspraak van Hof Leeuwarden dat de toekomstige bouw van een windmolenpark op 2,5 kilometer afstand van een woning de waarde van die woning vermindert. Een inwoner van Termuntenzijl gaat door deze uitspraak 30% minder onroerende zaakbelasting betalen.” (VNG, 2005) De vraag voor grootschalige windturbine parken is nu of deze uitspraak precedentwerking zal hebben. Voor gebouwgebonden windenergie geldt eveneens de vraag of de plaatsing van gebouwgebonden windturbines op gebouwen leidt tot effecten op de omgeving of zelfs een waardedaling van dat gebouw of de omliggende gebouwen. Gesteld wordt dat de impact van gebouwgebonden windturbines vele malen kleiner is dan de impact van grootschalige turbines. Van gebouwgebonden windenergie zal in het stedelijk gebied nauwelijks geluidshinder worden ondervonden. Ook zal de visuele hinder beperkt zijn, vanwege de beperkte afmetingen van de gebouwgebonden turbines. Wel zal bij het ontwerp en de installatie aandacht moeten worden besteed aan de effecten op de omgeving. Zo zou de turbine qua grootte bijvoorbeeld in verhouding moeten staan tot de grootte van het gebouw en de omgeving. Ook zouden gebouwgebonden windturbines steeds meer geïntegreerd kunnen worden in gebouwen. Hiermee wordt bedoeld dat gebouwgebonden windturbines in het ontwerp van nieuwe gebouwen worden meegenomen in plaats van het plaatsen van de turbines op bestaande gebouwen. Een aantal voorbeelden van mogelijke toepassingen van gebouwgebonden windturbines zijn hieronder weergegeven.
48
7
Financiële systeembeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een financiële systeembeschrijving gegeven van gebouwgebonden windenergie. Eerst worden de investerings- en exploitatiekosten en de subsidieregelingen voor gebouwgebonden windturbines beschreven. Vervolgens wordt een marktanalyse gegeven waarbij de argumenten om te investeren in gebouwgebonden windenergie en de mogelijkheden voor het creëren van de juiste voorwaarden voor het ontstaan van marktwerking bij de toepassing ervan, worden geanalyseerd. Aan het einde van het hoofdstuk worden twee aanbevelingen gegeven die VROM en EZ zouden kunnen treffen.
7.1
Systeembeschrijving
Onderstaand worden de investeringen, exploitatiekosten en subsidieregelingen voor gebouwgebonden windturbines beschreven. 7.1.1
Investering en exploitatiekosten
In het algemeen kunnen de volgende prijzen worden aangehouden voor de verschillende typen gebouwgebonden windturbines per m2 turbineoppervlak. Soort turbine
Aanschafkosten per m2 turbineoppervlak
Verticale as-weerstand (Savonius) € 4.000 – € 11.000 Verticale as-lift (Darrieus) € 2.000 – € 3.000 Horizontale as-lift € 400 – € 1.000 Tabel 7.1 Typen gebouwgebonden windturbines (Novem, 2005) De installatiekosten van een kleine turbine bedragen ongeveer 15% van de aanschafkosten (Novem 2005) In tabel 7.2 is de kostprijs van de verschillende kleinschalige windturbines op een rij gezet. Deze kosten zijn exclusief installatiekosten, zoals het aansluiten van de turbine op de meterkast en legeskosten voor de vergunningaanvraag. Om bepaalde windturbines te kunnen plaatsen is het nodig om een kraan te huren. Wanneer een windturbine op het dak van een gebouw wordt geplaatst moet rekening worden gehouden met kosten voor het uitvoeren van constructieberekeningen. Het totaal van deze extra kosten kan oplopen tot € 10.000,Type
Kostprijs1
Neoga n.n.b. 2 Fortis € 7.435,Indieco € 1.386,Windside € 21.750,TWF € 12.500,Amigo € 11.500,Turby € 11.500,Provane € 9.500,Wes € 17.500,WindWall € 19.500,Tabel 7.2 Kostprijs van gebouwgebonden windturbines (Smit, 2005)
Opmerkingen type Montana type WS-4 type TWFi-280
Opmerkingen bij de tabel: 1 in de kostprijs zijn niet de kosten voor installatie, transportkosten, legeskosten etc. opgenomen: kosten zijn excl. BTW 2 nog niet bekend, aangezien tot op heden niet tot commercialisatie is gekomen.
49
Gemiddeld genomen bedragen de investeringskosten voor een gebouwgebonden windturbine € 17.000,-, gebaseerd op tabel 7.2 en een gesprek met Ruud van Rijn. Project in Noord-Nederland In Noord-Nederland wordt, onder de naam “EnergieKompas” samengewerkt aan een duurzame energievoorziening in Noord-Nederland. Het is een initiatief van de noordelijke milieufederaties die samen met de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, de NAM, Gasunie, Novem en het IVEM inzetten om een daling van de energievraag te stimuleren en de toepassing van duurzame energie te vergroten. Onderdeel van “Energiekompas” is een project ‘Kleinschalige windenergie’ waarbij het doel is om in 2010 ca. 500 kleine windturbines te realiseren. Bij een gemiddelde jaaropbrengst van 5.000 kWh per turbine leveren 500 windturbines een productie op van ongeveer 10 TJ (0,01 PJ) duurzame energie en een CO2-reductie van 1405 ton CO2. Voor 500 stedelijke windturbines is bij een gemiddeld investeringsbedrag van € 17.000,- per turbine een investering benodigd van € 8.500.000,- (8,5 miljoen euro). Als gevolg van het optreden van leereffecten zullen de benodigde investeringskosten naar verwachting in de toekomst afnemen. Voor grote windturbines is in de loop van twintig jaar de kostprijs per opgesteld kW vermogen met 80% gedaald en er wordt in redelijkheid verwacht dat deze kostendaling nog verder zal gaan. Indien uitgegaan wordt van een halvering van de kosten in 2020 ten opzichte van de kosten van de huidige turbines zullen de investeringskosten per turbine in 2020 ongeveer € 8.500,- bedragen. Aangenomen wordt dat de exploitatiekosten voor gebouwgebonden windturbines 15% van de investeringskosten bedragen. Exploitatiekosten bestaan uit kosten voor onderhoud en inspectie, onvoorziene reparaties, verzekering, administratie- en beheerskosten, ontmantelingskosten en kosten voor monitoring. Voor een gebouwgebonden windturbine met een investeringsbedrag van € 17.000,- zullen de exploitatiekosten naar schatting € 2.550,- bedragen. De exploitatiekosten van de eerste gebouwgebonden windturbines die op dit moment geplaatst zijn, zullen hoger zijn dan de hierboven berekende exploitatiekosten. Dit is het gevolg van hogere ontwikkelingskosten voor een nieuw type windturbine in een nieuw toepassingsgebied. In paragraaf 7.1.3. wordt nader ingegaan op de opbrengsten en kosten voor gebouwgebonden windturbines. 7.1.2
Subsidieregelingen
MEP-subsidie Investeringen in duurzame energietechnologie worden gestimuleerd door de MEP (Milieukwaliteit elektriciteitsproductie). De MEP is een subsidie, die per kWh opgewekte energie enkele eurocenten uitbetaalt aan de producent. De hoogte van de premie is afhankelijk van de opwekkingsmethode. Uitgangspunt hierbij is het wegnemen van de onrendabele top (het verschil tussen de kostprijs van groene stroom en de prijs van grijze stroom). De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks aangepast aan de marktomstandigheden. Voor door wind opgewekte elektriciteit kan een in 2005 een subsidiebedrag per opgewekte kWh worden verkregen van € 0,077 voor een periode van maximaal 10 jaar (Staatscourant, 2004). Nr.
Jaren
Wind op land
Wind op zee
Zonneenergie 1 2004 (1januari t/m 30 juni) 0,048 0,067 0,067 2 2004 (1 juli t/m 31 december) 0,063 0,082 0,082 3 2005 0,077 0,097 0,097 4 2006 (1januari t/m 30 juni) 0,077 0,097 0,097 5 2006 (1 juli t/m 31 december) 0,065 0,097 0,097 6 2007 0,065 0,097 0,097 Tabel 7.3 MEP-vergoeding van de afgelopen jaren voor wind op land en zee en voor zonne-energie 1 en 2 Staatscourant 24 december 2003, nr. 249, pagina 11 3. Staatscourant 6 juli 2004, nr. 126, pagina 10 4. Staatscourant 27 december 2004, nr. 250, pagina 20 5. Staatscourant 27 december 2004, nr. 250, pagina 22
50
Een gebouwgebonden windturbine heeft een laag opgesteld vermogen. Daarnaast hebben het type windturbine en het windaanbod in de bebouwde omgeving invloed op de opbrengst van de windturbine. Hierdoor is de hoeveelheid opgewekte elektriciteit met een gebouwgebonden windturbine laag. Dit heeft tot gevolg dat het MEP-voordeel ook laag zal zijn. Echter, om gebruik te kunnen maken van de MEP-subsidie moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan: - Minimaal 1000 kWh per jaar aan het net leveren; - Aanmelden als stroomproducent bij CertiQ; - In het bezit zijn van een producenten en terugleveringsmeter. Voorwaarde voor de MEP-subsidie is dus dat de turbine op het Nederlandse elektriciteitsnet moet zijn aangesloten en de elektriciteitsproductie wordt gemeten en geregistreerd. Indien gebouwgebonden windturbines alleen achter de meter leveren vervalt deze subsidie. Dit betekent dat het aanvragen van een MEP-vergoeding pas lonend is als het subsidiebedrag hoger is dan de kosten die hiervoor gemaakt moeten worden. Aan de aanmelding als stroomproducent zijn eenmalige kosten verbonden van € 25,-. Een jaarlijks lidmaatschap bij CertiQ kost € 25,-. Aan vervanging van de meter, om de teruggeleverde stroom apart te kunnen meten, zijn eenmalige kosten verbonden van € 163,00 ex. BTW. Daarnaast worden, als gevolg van een tweede telwerk de vaste kosten verhoogd met € 6,24 euro/jaar voor een meter met terugleverregistratie. In bijlage 13.1 is een berekening opgenomen waaruit blijkt dat de administratiekosten om in aanmerking te komen voor een MEP-vergoeding pas na vier jaar zijn terugverdiend bij een teruglevering van 1000 kWh/jaar (Čače, 2005). Een ander aandachtspunt is het feit dat de hoogte van de MEP-subsidie voor de toekomst niet goed te voorspellen is, omdat EZ de hoogte van de MEP jaarlijks vaststelt. Wanneer initiatiefnemers trajecten van meerdere jaren ingaan, zijn zij niet zeker van de hoogte van de MEP. In Duitsland wordt deze zekerheid voor vele jaren vooruit wel gegeven, wat grote investeringszekerheid geeft (Čače, 2005). Duurzame energie achter de meter Wanneer een gebouwgebonden windturbine achter de meter wordt geplaatst, wordt het opgesteld vermogen van de windturbine gebaseerd op het basisverbruik aan elektriciteit en direct gebruikt voor het gebouw zelf (DEAM: Duurzame Energie Achter de Meter). Hierdoor wordt inkoop van elektriciteit vermeden en is de vergoeding per kWh in feite gelijk aan het inkooptarief. Het inkooptarief voor kleinverbruikers is opgenomen in onderstaande tabel.
Opbouw elektriciteitsprijs Normaaltarief - laag tarief Netwerkkosten energiebelasting
Eenheid
Kleinverbruiker
€/kWh €/kWh €/kWh
0,0591 – 0,0290 0,0671 0,0699 (tot 10.000 kWh) 0,0263 (10.001 – 50.000 kWh) 0,0086 (50.001 – 10.000.000 kWh) Totaal (excl. 19% BTW) €/kWh 0,1961 – 0,1660 Tabel 7.4 Elektriciteitsprijs [Eneco, peildatum juni 2005] De energiebelasting is een belasting die sinds 1996 in Nederland op elektriciteit wordt geheven. In het kader van de vergroening van het Nederlandse belastingstelsel is deze heffing sindsdien sterk gestegen. Duurzaam opgewekte elektriciteit is vrijgesteld van Regulerende Energiebelasting (REB). Door een verhoging van de REB en een vrijstelling voor duurzaam opgewekte elektriciteit is de prijs van groene stroom nagenoeg gelijk geworden aan die van conventionele stroom. Per 1 januari 2005 is de energiebelasting verder omhoog gegaan, waardoor de prijs voor elektriciteit is gestegen en daarmee ook de kWh-prijs voor de elektriciteitsopbrengst van een windturbine achter de meter. De vermeden elektriciteitskosten, ofwel de opbrengsten voor een gebouwgebonden windturbine bedragen in deze situatie gemiddeld € 0,18 per kWh.
51
Energie Investeringsaftrek (EIA) Voor winstgevende bedrijven is het mogelijk om gebruik te maken van de Energie Investerings Aftrek (EIA). De EIA is een fiscale subsidie. Met de EIA is het mogelijk om 44% van het investeringsbedrag in één keer in mindering te brengen op de bedrijfswinst. Wanneer rekening wordt gehouden met een tarief van 31,5% voor de vennootschapsbelasting betekent dit een netto voordeel van 14% (44% EIA x 31,5% vennootschapsbelasting = 14% van de aanschafprijs). Per 1 januari 2005 is het te verkrijgen EIA-voordeel afgetopt voor investeringen in windturbines. Voor gebouwgebonden windturbines met een vermogen van minder dan 25 kW bedraagt het investeringsbedrag, dat voor EIA in aanmerking komt, € 5.000,- per kW. In bijlage 13.2 is een voorbeeldberekening van het EIA-voordeel voor een winstgevend bedrijf opgenomen. Het bedrijf maakt € 100.000 winst. Indien de gebouwgebonden windturbine € 17.000 euro kost is het op te voeren investeringsbedrag na aftopping € 12.500 en het belastingvoordeel € 1.733,- (Smit, 2005) 7.1.3
Kosten gebouwgebonden windturbines
Voor gebouwgebonden windturbines zijn nog nauwelijks betrouwbare en op de praktijk gebaseerde opbrengstgegevens beschikbaar, gebaseerd op een interview met Eize de Vries. Dit maakt het lastig om de elektriciteitskosten te berekenen. Naast onzekerheden in de verwachte energieopbrengst zijn er ook wijzigingen in de investeringskosten, energietarieven en subsidies mogelijk. Het excel-programma, waarvan in tabel 7.5 een output zichtbaar is, is speciaal in het kader van dit onderzoek ontwikkeld. Alle mogelijke opties en prijzen kunnen in dit berekeningsprogramma worden ingevoerd. Het programma berekent vervolgens voor verschillende typen turbines, verschillende vermogens en verschillende subsidiegelden de terugverdientijd en de Netto Contante Waarde. De rode cellen kunnen worden ingevuld of gewijzigd en gelden als uitgangspunt voor de berekening. Terugverdientijd De terugverdientijd is de periode waarbinnen een investering terugverdiend kan worden en is eenvoudig te berekenen door de investeringskosten van de turbine te delen door de jaarlijks vermeden elektriciteitskosten (opbrengst windturbine, inclusief subsidies). In onderstaande berekening is uitgegaan van een turbine met een aanschafprijs van € 17.000 en een elektriciteitsopbrengst van 5.000 kWh met een elektriciteitsprijs van € 0,18 en een jaarlijkse MEPvergoeding van € 385,-. Opmerking hierbij is dat om in aanmerking te komen voor de MEP-vergoeding de turbine moet zijn aangesloten op het Nederlandse net en de elektriciteitsproductie moet worden gemeten en geregistreerd. De terugverdientijd van deze turbine wordt in deze situatie eenvoudig berekend op 13 jaar, zie tabel 7.5 linksonder. Indien wordt afgezien van een aansluiting op het net en de turbine alleen bijdraagt aan de eigen energievoorziening (achter de meter), vervalt de jaarlijkse MEP-vergoeding en is de terugverdientijd aanzienlijk hoger, 19 jaar. Netto Contante Waarde De Netto Contante Waarde is het verschil tussen opbrengsten en kosten over de levensduur van de turbine, waarin de inflatie en rente zijn meegenomen. n
NCW = Σ t=0
CFt (kWh/jaar) * (prijs kWh) (kWh/jaar) * (prijs kWh) (1+ k)t = - investering + (1+ k)1 + (1+ k)2 + ....
De factor k staat voor kostenvoet, waarin rente en inflatie zijn verwerkt. Dit is afhankelijk van het risicoprofiel en de financiering van een bedrijf. Een project is rendabel zodra NCW > 0.
52
Indien uitgegaan wordt van dezelfde uitgangspunten blijkt dat uitgaande van een technische levensduur van 15 jaar (afschrijvingstermijn van de turbine zelf) deze turbine rendabel is. Uit tabel 7.5 blijkt dat de netto contante waarde is > 0 en vanaf het 11e jaar winst wordt gemaakt. Indien gezien de recente stijgingen van de energieprijzen, uitgegaan wordt van een hogere elektriciteitsprijs van € 0,22 per kWh en de overige uitgangspunten gelijk blijven, dan wordt vanaf het 5e jaar al winst gemaakt. De excel-output, behorende bij deze berekening is opgenomen in bijlage 13.3 Om het belang van de MEP-vergoeding of een andere subsidie aan te tonen is berekend bij welke elektriciteitsprijs een windturbine rendabel is (NCW > 0), uitgaande van een maximale technische levensduur van 15 jaar. Indien de MEP-vergoeding vervalt, alleen achter de meter wordt geleverd en geen andere vorm van subsidie beschikbaar is, is rekening houdend met inflatie en rente de NCW > 0 bij een elektriciteitsprijs van € 0,25. In deze situatie wordt vanaf het 13e jaar winst gemaakt. De exceloutput behorende bij deze berekening is eveneens opgenomen in bijlage 13.3.
Uitgangspunten te installeren vermogen investeringskosten totale investering subsidie extra investering derden investering na aftrek subsidie opbrengst turbine totale opbrengst besparing elek./kWh besparing op jaarbasis MEP MEP-subsidie op jaarbasis afschrijvingstermijn kostenvoet rente Belastingtarief EIA-percentage investeringsbedrag na aftopping Terugverdientijd (eenvoudig)
Tabel 7.5
2,5 6800 17000 0 0 17000 2000 5000 0,18 900 0,077 385 15 6,60% 4,00% 35% 44% 12.500 13
kW euro/kW euro 0% 0% euro kWh/kW kWh/jaar euro euro jaar
jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
energieopbrengst 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900 900
MEP 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385 385
EIA 1925
aflossing -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133 -1133
netto rente -442 -413 -383 -354 -324 -295 -265 -236 -206 -177 -147 -118 -88 -59 -29
cash flow 1635 -261 -231 -202 -172 -143 -114 -84 -55 -25 4 34 63 93 122
NCW
8.408
3.597
1.806
-10.588
-2.526
697
euro jaar
Berekening rentabiliteit van een turbine
Conclusie brainstormsessie Uit de discussie tijdens de brainstormsessie kwam duidelijk naar voren dat de terugverdientijd voor gebouwgebonden windturbines op dit moment lastig in te schatten is. Er zijn slechts enkele turbines daadwerkelijk op een gebouw geplaatst. De terugverdientijd wordt gemiddeld geschat op 17,5 jaar zonder subsidie en 9 jaar met subsidie. Een aantal (drie) personen heeft twijfels bij de techniek en denkt dat de gebouwgebonden turbines op dit moment nog niet terug te verdienen zijn. Voor 2010 wordt de terugverdientijd aanzienlijk lager ingeschat; gemiddeld 8,3 jaar, met een spreiding tussen 4 en 15 jaar. De terugverdientijd is vooral erg lastig te bepalen vanwege de afhankelijkheid van een groot aantal aspecten, zoals de olieprijs, marktomvang, mogelijkheid van integratie in gebouwen, ondersteuning van de marktontwikkelingen, nieuwe technische ontwikkelingen, subsidies en fiscale maatregelen.
Conclusie De berekende terugverdientijd van 19 jaar, zonder MEP-vergoeding komt aardig overeen met de geschatte terugverdientijd van de marktpartijen tijdens de brainstormsessie van 17,5 jaar. De verwachting is dat de terugverdientijd de komende jaren zal halveren, maar op dit moment is uitgaande van marktconforme terugverdientijd van 5-7 jaar een gebouwgebonden windturbine niet winstgevend.
53
7.2
Markteconomische aspecten voor gebouwgebonden windturbines
Onderstaand wordt een analyse gegeven over de ontwikkeling van gebouwgebonden windturbines in de bebouwde omgeving. Beschreven wordt welke argumenten er kunnen zijn om te investeren in dit nieuwe type windturbine. Vervolgens wordt kort ingegaan op het belang van marktwerking bij stimulering van gebouwgebonden windturbines. Argumenten voor het investeren in gebouwgebonden windturbines De terugverdientijd voor een gebouwgebonden windturbine is berekend op > 10 jaar. Indien uitgegaan wordt van een terugverdientijd van meer dan 5 tot 7 jaar is het investeren in een gebouwgebonden windturbine niet interessant. Profit-organisaties zullen niet investeren in gebouwgebonden windturbines omdat investeringen in deze technologie relatief lange terugverdientijden en relatief grote risico’s met zich meebrengen. Het is nog geen bewezen technologie. De Nederlandse fabrikanten van met name VAT’s zijn voorlopers in de markt. Dit nieuwe type turbine biedt perspectief voor de toekomst en het buitenland, zie kader aan het eind van dit hoofdstuk. Op basis van het feit dat de gebouwgebonden windturbine op dit moment door de markt worden geïnitieerd en er voor deze nieuwe technologie geen landelijke bijdrage van de overheid wordt verleend, kan gesteld worden dat middels overheidssubsidiering de groei van gebouwgebonden windenergie kan worden gestimuleerd. Marktwerking bij stimulering van gebouwgebonden windturbines De wijze waarop gebouwgebonden windturbines gestimuleerd worden is bepalend voor de bijdrage die gebouwgebonden windturbines kunnen leveren aan de CO2 en duurzame energiedoelstelling. De introductie van de liberalisering en privatisering van de elektriciteitsmarkt zijn een doel om een efficiënte en effectieve elektriciteitsmarkt te realiseren. Dit betekent dat ook voor gebouwgebonden windenergie marktwerking voorop staat. Hieronder wordt kort ingegaan op het belang van onderlinge concurrentie en een level playing field voor gebouwgebonden windturbines. Onderlinge concurrentie De keuzevrijheid van een initiatiefnemer of projectontwikkelaar voor een bepaald type windturbine of leverancier, leidt tot onderling marktwerking tussen de fabrikanten. Marktwerking leidt tot een optimale exploitatie van kleinschalige windturbines. De taak van de overheid is om te zorgen dat de marktwerking niet verstoord wordt door bijvoorbeeld de mogelijkheden voor bepaalde partijen te stimuleren, waardoor het handelen van andere partijen negatief wordt beïnvloed. Dit geldt bijvoorbeeld indien nieuwe fabrikanten op de kleinschalige windenergiemarkt zouden worden gestimuleerd, waardoor bestaande fabrikanten op de kleinschalige windenergiemarkt nadeel ondervinden. Dit geldt ook voor het stimuleren van andere vormen van duurzame energie achter de meter (zonne-energie, warmtepompen, etc) wat leidt tot negatieve effecten voor bijvoorbeeld kleinschalige windenergie. Omdat fabrikanten van kleinschalige windenergie werken in een competitieve omgeving worden zij continue gedwongen om innovatief en prestatiegericht te handelen. De keuzevrijheid van de afnemers is hierbij cruciaal. De overheid dient deze keuze niet te beperken, omdat hier de kracht ligt van marktpartijen. Level playing field In de kleinschalige windenergiemarkt is een level playing field ontstaan, waardoor projectontwikkelaars en initiatiefnemers daadwerkelijk een vrije keuze hebben voor een bepaald type turbine of fabrikant. Voor de overheid is de keuze voor de structuur en hoogte van een eventuele subsidie of financiële stimulering, die het level playing field in de kleinschalige windenergiemarkt niet verstoord, erg moeilijk.
Conclusie brainstormsessie Marktpartijen hebben tijdens de brainstormsessie de vraag gesteld waarom de overheid zich met deze markt zou moeten bemoeien. De marktpartijen zouden het liefst zonder vooraf gestelde regels kleinschalige windturbines plaatsen en in ruil daarvoor ook geen gebruik maken van door de overheid beschikbaar gestelde subsidie. Alleen nieuwkomers op de markt zijn het hier niet mee eens. Het stimuleren van de ontwikkeling, waarbij het level playing field behouden blijft heeft de steun van alle marktpartijen en fabrikanten, maar ook zij verwachten dat dit moeilijk te realiseren is.
54
7.3 -
-
-
-
-
-
Conclusies De kosten van een gebouwgebonden windturbine worden bepaald door de installatie, maar ook de transportkosten, installatiekosten, het uitvoeren van constructieberekeningen, legeskosten voor de vergunning, het aansluiten van de turbine op de meter kost en eventueel het huren van een kraan om de turbine op het dak van een gebouw te plaatsen. De investeringskosten voor een kleinschalige windturbine die op een gebouw wordt geplaatst zijn gemiddeld € 17.000,De MEP-vergoeding is voor alle windturbines gelijk, namelijk € 0,077 per opgewekte kWh. De MEP-vergoeding van zonne-energie is € 0,097 per opgewekte kWh. Het opgestelde vermogen en de berekening van de onrendabele top (die ten grondslag ligt aan de hoogte van de MEP-vergoeding) is voor gebouwgebonden windenergie beter vergelijkbaar met zonne-energie, dan met grootschalige windenergie op land. De MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie is in verhouding tot zonne-energie te laag. Daarnaast zijn de administratieve kosten van de MEP-regeling hoog, omdat de elektriciteitsopbrengst van zowel zonne-energie als gebouwgebonden windenergie naar verhouding laag is. Indien de windturbine “ achter de meter” wordt geplaatst, wordt de inkoop van elektriciteit vermeden en is de vergoeding per kWh in feite gelijk aan het inkooptarief. Winstgevende bedrijven kunnen in aanmerking komen voor de Energie Investering Aftrek (EIA) Voor gebouwgebonden windturbines zijn nog nauwelijks betrouwbare en op de praktijk gebaseerde opbrengstgegevens beschikbaar De terugverdientijd van een gebouwgebonden windturbine zonder subsidie of MEP-vergoeding wordt tijdens de brainstormsessie geschat op 17,5 en berekend op 19 jaar. Uitgaande van de MEP-vergoeding wordt de terugverdientijd eenvoudig berekend op 13 jaar. Indien de kosten en opbrengsten over de levensduur van de turbine worden berekend, waarin de rente en inflatie zijn meegenomen is uitgaande van een technische levensduur van 15 jaar de NCW > 0 en wordt vanaf het 11e jaar winst gemaakt. Indien de energieprijs stijgt, wordt de terugverdientijd korter en zijn kleinschalige windturbines eerder rendabel.
-
De terugverdientijd wordt tijdens de brainstormsessie voor 2010 aanzienlijk lager ingeschat; gemiddeld 8 jaar.
-
Marktwerking in de markt voor gebouwgebonden windenergie moet behouden blijven. Stimulerende maatregelen van de overheid mogen het level playing field in de kleinschalige windenergiemarkt niet verstoren.
7.4
Aanbevelingen/ instrumenten financieel
In voorgaande paragrafen zijn de belangrijkste financiële factoren, die spelen bij de ontwikkeling van gebouwgebonden windturbines in kaart gebracht. Voor bovengenoemde knelpunten worden hieronder twee mogelijke beleidsmaatregelen voorgesteld: - Ontwikkelingssubsidie; - Verhoging van de MEP-vergoeding.
1.
Ontwikkelingssubsidie voor gebouwgebonden windenergie
De terugverdientijd van een gebouwgebonden windturbine zonder subsidie of MEP-vergoeding wordt tijdens de brainstormsessie geschat op 17,5 en berekend op 19 jaar. Zonder subsidie of financiële stimulering zullen profit-organisaties niet investeren in deze technologie. Om nieuwe technologieën een kans te bieden is een financiële stimulering van de overheid nodig. In de eerste ontwikkelingsfase van een nieuwe technologie zijn de investeringskosten hoog en is het aantal verkochte turbines laag, waardoor de prijs voor de turbine erg hoog is.
55
Met behulp van een financiële stimulering is het mogelijk om de vraag naar gebouwgebonden windturbines te verhogen en een kritische massa op te bouwen. Als het aantal verkochte turbines vervolgens stijgt kan de financiële stimulering worden afgebouwd. Om de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie in de eerste ontwikkelingsfase te stimuleren zou de overheid specifiek voor gebouwgebonden windenergie een ontwikkelingssubsidie beschikbaar kunnen stellen. De fabrikanten van gebouwgebonden windenergie zijn over het algemeen kleine bedrijven die een financieel impuls goed kunnen gebruiken voor verbetering van de turbine. Uniek is het feit dat de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines voornamelijk Nederlandse bedrijven zijn. Nederland is op dit moment duidelijk voorloper in deze markt. De gebouwgebonden windturbines die specifiek ontworpen zijn om op gebouwen te worden geplaatst, zijn in Nederland ontwikkeld. Uit de interviews is naar voren gekomen dat er zelfs in het buitenland interesse is getoond voor dit nieuwe type turbine. In vergelijking met zonne-energie is zonne-energie een technologie die wereldwijd wordt toegepast en ook wereldwijd wordt gewerkt aan de ontwikkeling van deze technologie. Hierdoor is de afzetmarkt voor zonne-energie veel groter en is ook de kans op een doorbraak ten aanzien van de rentabiliteit van zonnecellen vele malen groter. Een ontwikkelingssubsidie zou de fabrikanten de mogelijkheid bieden om deze innovatie verder te ontwikkelen. Dit past in het huidige overheidsbeleid, waarin innovatie een belangrijk speerpunt is. Een beleidsmaatregel die wordt voorgesteld is om los van de bestaande ontwikkelingsprogramma’s een ontwikkelingssubsidie beschikbaar te stellen voor gebouwgebonden windenergie.
Beleidsmaatregel: beschikbaar stellen van een ontwikkelingssubsidie voor gebouwgebonden windenergie Om de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie te steunen en een kwaliteitsimpuls te geven zou EZ los van de lopende subsidieregelingen een ontwikkelingssubsidie beschikbaar kunnen stellen voor gebouwgebonden windenergie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een eenmalige subsidie van € 100.000,-. De subsidie zou als stimuleringsmaatregel uitgekeerd kunnen worden aan de fabrikanten van gebouwgebonden windenergie. Dit initiatief ligt bij EZ eventueel in overleg met VROM. 2.
Verhoging van de MEP-vergoeding
Voor de MEP heeft de Tweede Kamer in december 2002 een voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet aangenomen en de MEP-regeling is in juli 2003 van start gegaan. De regeling bestaat uit een nieuwe heffing op de aangeslotenen op het Nederlandse net. Deze jaarlijkse heffing bedraagt € 34,- per aansluiting. Uit de opbrengst van die heffing wordt de binnenlandse productie van groene stroom gesubsidieerd, middels een premie. De hoogte van die premie is afhankelijk van de opwekkingsmethode. Voor duurzame elektriciteit is het uitgangspunt het wegnemen van de onrendabele top (het verschil tussen de kostprijs van groene stroom en de prijs van grijze stroom). Met dit systeem is gekozen voor een flexibele opzet. De tarieven en subsidies zijn neergelegd in een ministeriele regeling, waardoor de hoogte van de subsidies jaarlijks kan worden aangepast aan de marktomstandigheden. Voor de door de wind opgewekte elektriciteit kan in 2005 een subsidiebedrag worden verkregen van € 0,077 per opgewekte kWh. Deze vergoeding geldt voor alle windenergie die op land wordt opgewekt. Voor zonne-energie geldt in 2005 een subsidiebedrag van € 0,097 per opgewekte kWh. De MEPvergoeding voor windenergie op zee is gelijk aan de vergoeding voor zonne-energie en bedraagt eveneens € 0,097 per opgewekte kWh (Staatscourant, 2004).
56
De MEP-vergoeding voor gebouwgebonden turbines is in verhouding erg laag omdat: - de elektriciteitsopbrengst van gebouwgebonden windturbines laag is in verhouding tot de grootschalige windenergie; - de administratiekosten om in aanmerking te komen voor een MEP-vergoeding relatief hoog zijn; - de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie lager is dan de MEP-vergoeding voor zonne-energie (en offshore windenergie). De MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie zou gelijk gesteld moeten worden aan de MEP-vergoeding voor zonne-energie, omdat gebouwgebonden windturbines qua investeringsniveau, toepassingsgebied en elektriciteitsopbrengst vergelijkbaar zijn met zonne-energie. Dit sluit ook aan bij de achterliggende gedachte voor het bepalen van de MEP-vergoeding, de berekening van de onrendabele top. Beleidsmaatregel: Gelijkstellen van MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie aan MEPvergoeding voor zonne-energie Het verhogen van de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie is een beleidsmaatregel die de ontwikkeling van kleinschalige windenergie stimuleert, zonder dat het de marktwerking verstoort. Ook marktpartijen geven tijdens de brainstormsessie aan positief te zijn over deze maatregel. Ingeschat wordt dat wijzigingen met betrekking tot de hoogte van de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windturbines mogelijk zijn en redelijk eenvoudig doorgevoerd kunnen worden. De MEP-vergoeding kan jaarlijks worden aangepast. EZ is verantwoordelijk voor de MEP-vergoeding en zou deze maatregel mee kunnen nemen in de eerstvolgende aanpassing van de ministeriele regeling.
Windmolens in Irak Stromen, 23 juli 2004 De Koninklijke Landmacht (KL) wil werk maken van haar doelstelling om in 2012 volledig groene-stroom-verbruiker te zijn, meldt de landmacht in haar jaarverslag van 2003. Zo heeft de landmacht plannen om langs haar oefenterrein in Nederland Windwalls te plaatsen. Ook wil men bij uitzendingen kleine windturbines meenemen, vertelt luitenant-kolonel W. De Leng, milieucoördinator van de KL. Windwall’s worden toch op gebouwen geplaatst? “Dat klopt, maar dat vinden wij niet mooi. Het blijkt dat Windwalls ook op een stalen onderbouw te plaatsen zijn en wij onderzoeken of dat op vele oefenterreinen mogelijk is. Om hoeveel het gaat en hoeveel vermogen ze opwekken is nog niet bekend.” En die windmolens naar uitzendgebieden, hoe zit dat? “We werken in deze gebieden voor de energievoorziening met aggregaten. Kleine windmolens kunnen in sommige gebieden een goed alternatief zijn, maar dan wel tezamen met bijvoorbeeld een pv-systeem en accu’s of generatoren. We denken hierbij aan Irak of Afghanistan. Overigens maken we op enkele plekken in Bosnië, waar we ook niet op het gewone net aangesloten zijn, gebruik van lichtmasten met zonnepanelen. Die blijken in Irak onbruikbaar.” Blijven dergelijke duurzame energievoorzieningen ook achter voor de plaatselijke bevolking? “Dat gaat te ver; wel is het een ideale uiting van duurzame energie in deze ontwikkelingslanden.”
De beleidsmaatregelen die uit dit hoofdstuk én de twee voorgaande hoofdstukken naar voren zijn gekomen worden in het volgende hoofdstuk kort samengevat. Op basis van een multi-criteria analyse zal een keuze gemaakt worden voor de maatregelen die het beste door VROM en EZ genomen kunnen worden om de ontwikkeling van gebouwgebonden windturbines te stimuleren.
57
58
8
Beleidsmaatregelen
In voorgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële factoren die spelen bij de ontwikkeling van gebouwgebonden windturbines in kaart gebracht. In dit hoofdstuk worden deze maatregelen samengevat in een overzichtelijke tabel. Vervolgens wordt op basis van een multi-criteria-analyse bepaald welke maatregelen het meest wenselijk zijn. Op basis van een gevoeligheidsanalyse wordt vanuit verschillende perspectieven een inschatting gemaakt van beste maatregelen om vanuit verschillende invalshoeken de meest gewenste maatregelen te bepalen. 8.1
Samenvatting van beleidsmaatregelen
Alle beleidsmaatregelen die in de hoofdstukken 5, 6 en 7 beschreven zijn, zijn in onderstaande tabel samengevat. De maatregelen zijn ingedeeld naar het hoofdstuk waarin ze zijn afgeleid. In de tabel is tevens de reactie uit de brainstormsessie weergegeven, afgeleid uit bijlage 7 ‘Samenvatting miniturbines in beweging, aanbevelingen aan de landelijke overheid’. Tevens is aangegeven welk ministerie verantwoordelijk is voor de beschreven maatregel. Omdat EZ en VROM gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor gebouwgebonden windenergie zal er overleg plaatsvinden tussen beide ministeries voordat een maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De trekker van een maatregel is aangegeven in de laatste kolom van de tabel.
Beleidsmaatregelen
1 2
3
4 5
6
7 8
Technisch-infrastructurele maatregelen veiligheidseisen / certificeringssysteem voor gebouwgebonden windturbines Faciliteren in een testveld of testopstelling, waarbij verschillende systemen onder referentiecondities worden getest Onderzoek naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windturbines Ruimtelijk-juridische maatregelen Aanpassen besluit voorzieningen en installaties milieubeheer ruimtelijke planvorming voor gebouwgebonden windenergie Financiële maatregelen Ontwikkelingssubsidie voor gebouwgebonden windenergie
verhoging van de MEPvergoeding Aanvullende maatregel Voorlichting
Brainstormsessie
Draagvlak
Verantwoordelijk
Ja, marktpartijen zouden hier graag bij betrokken worden
Groot
VROM
Enerzijds zinvol, anderzijds kost het veel tijd en geld en zijn we het stadium van een schaalmodel voor sommige typen turbines al voorbij n.v.t. niet expliciet als maatregel voorgedragen
Verdeeld
VROM en EZ
verdeeld
VROM
Verdeeld, enerzijds voorkeur voor een eenduidig beleid, anderzijds bang om vrijheid te verliezen niet expliciet als maatregel voorgedragen, maar beleid mag geen beperkende werking hebben op de ontwikkeling
verdeeld
VROM
n.v.t./ verdeeld
VROM
Nee, voorkeur gaat uit naar een productsubsidie voor opgewekte kWh’s of verhoging van de MEP-vergoeding. Daarnaast wordt verwezen wordt naar een Duits subsidieprogramma waarin de markt bepaalt welke turbines subsidie ontvangen (voorkeur: marktgericht en zekerheid voor een langere termijn) Ja, volledig mee eens
klein
EZ
groot
EZ
Eerst objectieve informatie nodig voordat klein VROM en EZ een voorlichting kan worden gegeven. Tabel 8.1 Samenvatting mogelijke beleidsaanbevelingen, draagvlak en verantwoordelijk ministerie
59
Conclusie uit brainstormsessie ten aanzien van ‘voorlichting’ Tijdens de brainstormsessie is de aanvullende maatregel ‘onafhankelijke informatieoverdracht’ aan de deelnemers van de sessie voorgelegd. Hieruit kwam naar voren dat voor het verstrekken van onafhankelijke informatie eerst een pakket aan objectieve randvoorwaarden moet worden opgesteld, gevolgd door een objectieve toetsing. Pas dan kan een objectieve informatiecampagne van start gaan. Informatiepunten die hiervoor gebruikt kunnen worden zijn SenterNovem, gemeenten, ed. Ook uit de landelijke monitoringsprogramma’s bij gerealiseerde projecten kan kennis worden gegenereerd om bij te dragen aan de marktintroductie van gebouwgebonden turbines. Voor wie informatie zoekt is er voldoende te vinden, maar het ontbreekt aan objectiviteit. Aan de andere kant blijft een gebouwgebonden windturbine een onbekend fenomeen voor mensen die het bestaan er niet van kennen. Conclusie ten aanzien van aanvullende maatregel ‘voorlichting’ Hieruit kan geconcludeerd worden dat vanuit de marktpartijen prioriteit wordt gegeven aan onderzoek en het ontwikkelen van een objectief beleidskader op basis waarvan een onderlinge vergelijking kan worden gemaakt en getoetst kan worden of een gebouwgebonden windturbine haalbaar en toepasbaar is. Omdat er nog geen praktijkgegevens beschikbaar zijn en de turbine nog volop in ontwikkeling is kan deze informatie nog niet objectief beschikbaar worden gesteld. Ook uit de interviews kwam naar voren dat er praktijkinformatie nodig is om iets zinnigs te kunnen zeggen over de elektriciteitsproductie en de haalbaarheid en toepassingsmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie. Hoe gebouwgebonden windenergie eruit zou kunnen zien is op een aantal foto’s in dit rapport visueel weergegeven. Voor mensen die niet bekend zijn met gebouwgebonden windturbines of voor omwonenden kan vooraf gevisualiseerd worden hoe het gebouw er na plaatsing van een turbine uit komt te zien. Deze maatregel is naar aanleiding van de reactie uit de brainstormsessie niet meegenomen in het vervolg van dit onderzoek. Geadviseerd wordt in een vervolgonderzoek verschillende actoren als initiatiefnemers, omwonenden en passanten nog eens te informeren naar hun mening over de beschikbaarheid van informatie en de informatiewensen. 8.2
Keuze van beleidsmaatregelen
Uit bovenstaande beleidsmaatregelen wordt een keuze gemaakt voor de beste beleidsmaatregelen. Om de beste maatregelen te kiezen worden de maatregelen getoetst aan de criteria van EZ en VROM die in hoofdstuk 4, de actoren analyse, zijn gedefinieerd (zie paragraaf 4.4 van hoofdstuk 4). Hierbij wordt rekening gehouden met de voorkeuren van EZ en VROM, maar ook met de voorkeuren van andere belangrijke actoren, zoals de initiatiefnemers en de lokale omgeving; omwonenden, burgers, etc. De keuze wordt gemaakt op basis van een multi-criteria- en gevoeligheidsanalyse die beiden zijn gebaseerd op Hoofdstuk 6 ‘Keuze’, zoals behandeld in de module ‘Inleiding Technische Bestuurskunde’ (Bots, 2005). Binnen de multi-criteria- en gevoeligheidsanalyse is gebruik gemaakt van de ‘Score card’-methode, waarbij met behulp van verschillende kleuren per criterium een rangorde aan de verschillende maatregelen gegeven wordt. Op basis van een grafisch overzicht is vergelijking van de verschillende maatregelen mogelijk. De score-card methode richt zich op de relatieve verhoudingen (rangorde) van scores per criterium en niet op de scores zelf. Alle maatregelen zijn in principe mogelijk en op deze wijze wordt een vergelijking op de verschillende criteria mogelijk gemaakt. De landelijke overheid (EZ en VROM) kunnen bepaalde criteria belangrijker vinden dan andere. In een multicriteria-analyse wordt dit gemodelleerd door het toekennen van verschillende weegfactoren aan de criteria. Met de gevoeligheidsanalyse wordt vervolgens op basis van verschillende perspectieven inzicht verkregen in de gevolgen van een verschuiving van het belang dat aan de criteria is toegekend. Tevens kan met een gevoeligheidsanalyse de mening van andere actoren over bepaalde beleidsmaatregelen worden ingeschat.
60
8.3
Multi-criteria analyse
In de multi-criteria analyse worden de beleidsmaatregelen getoetst aan de criteria. Om de criteria onderling vergelijkbaar te maken is voor elk criterium gekozen voor een kwalitatieve aanduiding (++ voor ‘neemt sterk toe ten opzichte van de huidige situatie’, + voor ‘neemt toe’, 0/+ voor ‘neemt beperkt toe’ en 0 voor ‘geen wijziging’). Het primaire doel van deze schaal is om de relatieve verschillen in de scores van beleidsmaatregelen op de criteria duidelijk te maken. In bijlage 14.1 zijn de beoordelingsschalen van de criteria gedefinieerd. Bij criterium 2 ‘kosten voor de overheid’ wordt de toestand ‘geen wijziging’ als gunstig en ‘neemt sterk toe’ als ongunstig beschouwd. Dit betekent immers dat er sprake is van een grote investering voor EZ en VROM. Voor de andere criteria is dit juist omgekeerd, zie onderstaande indeling in tabel 9.1. Schaal criterium 1, 3 en 4
Schaal criterium 2
neemt sterk toe t.o.v. huidige situatie neemt toe t.o.v. huidige situatie beperkte invloed t.a.v. huidige situatie geen wijziging
Tabel 9.1
++ + 0/+ 0
neemt sterk toe t.o.v. huidige situatie neemt toe t.o.v. huidige situatie beperkte invloed t.a.v. huidige situatie geen wijziging
0 0/+ + ++
schaalindeling voor beoordeling van de criteria
Op basis van bovenstaande indeling worden de beleidsmaatregelen vervolgens getoetst aan de criteria. Om het beoordelen van de maatregelen te structureren zijn de maatregelen ingedeeld in vier categorieën: technische maatregelen juridische maatregel ruimtelijke maatregelen financiële maatregelen De gecombineerde maatregelen kunnen echter wel afzonderlijk van elkaar geïmplementeerd worden en vormen niet gezamenlijk een oplossingsalternatief. Dit is de reden dat de maatregelen elk afzonderlijk worden beoordeeld. Deze beoordeling is omwille van de tijd door de onderzoeker zelf uitgevoerd. Voor de beoordeling is de indeling gehanteerd zoals beschreven in bijlage 14.1. Aan alle criteria wordt een even grote weegfactor toegekend, hetgeen verder wordt toegelicht in de gevoeligheidsanalyse. Beleidsaanbevelingen
Categorie 1 certificering / testveld
Criteria
1 certificering
2 testveld
0/+
weegfactor - aandeel elektriciteitsproductie duurzaam - Jaarlijkse CO2emissies - kosten voor de overheid - veiligheidrisico’s - milieuoverlast - rendabiliteit turbine
Tabel 9.2
Categorie 2 aanpassen Besluit V&I
Categorie 3 voorkeurslocaties
Categorie 4 financiële stimulering
4 aanpassen Besluit
3 onderzoek locaties
5 ruimtelijke planvorming
6 ontwikkelingssubsidie
7 verhogen MEP
0
+
0
0/+
+
++
0/+
0/+
++
+
+
0/+
0
++
+
+
++
+
0
0
+
0/+
0
0
0
+
++
1
1 1 1
Toetsing van de beleidsmaatregelen aan de criteria Rangorde : 0 0/+ + ++
61
Op basis van bovenstaande toetsing kan het volgende geconcludeerd worden: - Maatregel 1 en 4 zijn de relatief beste beleidsmaatregelen: ontwikkelen van een certificeringssysteem en het aanpassen van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. o De succesfactor van maatregel 1 is dat door verbeteren van de veiligheid van de turbine de vraag naar gebouwgebonden windturbines zal stijgen, waardoor de CO2-reductie in de bebouwde omgeving zal toenemen. Daarnaast zullen de nadelige effecten op de omgeving afnemen, omdat er minimale eisen aan de turbine worden gesteld. De rendabiliteit van de turbine zal hierdoor toenemen. De kosten voor deze beleidsmaatregel zijn relatief laag omdat het opstellen van een certificeringssysteem kan worden uitbesteed aan ECN, TNO of SIKB in samenwerking met de marktpartijen en een eenmalige investering van de overheid vraagt. o De succesfactor van maatregel 4 is een eenduidig beleidskader voor alle typen gebouwgebonden windturbines tegen lage kosten omdat dit alleen een inspanning van ambtenaren vergt. - Van de overige maatregelen scoort maatregel 7 het beste: verhogen van de MEP-vergoeding. Door een financiële stimulering stijgt de vraag naar gebouwgebonden windturbines, waardoor het aandeel duurzame elektriciteit in de bebouwde omgeving stijgt en de jaarlijkse CO2-emissie afneemt. Ook de rendabiliteit neemt als gevolg van een financiële stimulering direct toe, waardoor de marktvraag zal stijgen. Gevolg van het verhogen van de MEP-vergoeding zijn hoge kosten voor de overheid. - Binnen de overige maatregelen kan niet eenduidig een beste maatregel aangewezen worden. De beoordeling van de overige maatregelen is erg verdeeld. Het onderscheid van de beleidsmaatregelen is echter wel te vinden in de score op de criteria afzonderlijk. - Als de landelijke overheid (EZ en VROM) een groot effect op de overheidsdoelstellingen wil realiseren, dan zal zij een financiële bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling en implementatie van gebouwgebonden windenergie (maatregel 7). - Als EZ en VROM sterk rekening wil houden met veiligheidsrisico’s en milieuoverlast, dan scoren de maatregelen 1 en 3 het hoogst: ‘het ontwikkelen van een certificeringssysteem’ en ‘onderzoek doen naar geschikte locaties voor gebouwgebonden windenergie’. De omgeving heeft belang bij het definiëren van geschikte locaties voor gebouwgebonden windenergie al zal dit niet de wens zijn van de fabrikanten. Het definiëren van geschikte locaties geeft mogelijk beperkingen aan de toepassingsmogelijkheden. Financiële stimuleringsmaatregelen hebben door stimulering van de vraag een positief effect op de CO2-reductie tot gevolg wat positief is voor het milieu. Aan de andere kant kan een toename van het aantal geplaatste turbines leiden tot een toename van de overlast voor de omgeving. - Als de overheid de rendabiliteit van turbines wil verbeteren dan zal zij de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windturbines moeten verhogen (beleidsmaatregel 1 en 7). Ook een certificeringssysteem en een ontwikkelingssubsidie dragen bij aan de kwaliteit van de turbine en indirect aan de opbrengst van de turbine (maatregel 1 en 6).
8.4
Gevoeligheidsanalyse
Het toekennen van prioriteit aan criteria wordt in de multi-criteria analyse gedaan door het toekennen van gewichten aan de criteria. Met de gevoeligheidsanalyse wordt inzicht verkregen in de gevolgen van het veranderen van de weegfactoren van de criteria. Het belang dat EZ en VROM aan verschillende criteria toekent kan echter met de tijd veranderen door bijvoorbeeld het verkrijgen van nieuwe inzichten of wegvallen van bepaalde mogelijkheden. Indien de politiek besluit dat er bijvoorbeeld de komende jaren meer geld beschikbaar komt voor duurzame energieopties, omdat bijvoorbeeld kerncentrale Borsele langer open mag blijven, betekent dit wellicht meer steun voor alternatieve bronnen van duurzame energie zoals gebouwgebonden windenergie. Door deze gewijzigde visie zou het criterium ‘kosten voor de overheid’ minder bepalend kunnen worden met als gevolg dat een maatregel die eerst niet goed scoorde, plotseling wel een goede beleidsmaatregel blijkt te zijn. Voor EZ en VROM zijn drie verschillende perspectieven gekozen, afhankelijk van het belang dat EZ en VROM hechten aan een bepaald criterium. Tevens wordt op basis van het perspectief van de marktpartijen, waaronder de fabrikanten van gebouwgebonden windturbines en de lokale omgeving de meest wenselijke beleidsmaatregelen bepaald.
62
Toelichting van de verschillende perspectieven staat onder de tabel 9.3. In tabel 9.3 is voor elk perspectief aangegeven welke weegfactoren aan het criterium worden toegekend. Deze weegfactoren zijn door de onderzoeker afgeleid uit de actorenanalyse. De weegfactoren kunnen slechts twee waarden bedragen: 0 of 1. Deze waarden zijn gekozen omdat het primaire doel van de multicriteria- analyse is om de relatieve verschillen tussen beleidsmaatregelen onderling duidelijk te maken.
perspectieven
EZ en VROM 1: Alle criteria even belangrijk
EZ en VROM 2: Prioriteit kosten
EZ en VROM 3: Prioriteit bijdrage aan overheidsdoelstellingen
criteria - aandeel elektriciteitsproductie duurzaam - Jaarlijkse CO2emissies - kosten voor de overheid - veiligheidrisico’s - milieuoverlast - rendabiliteit turbine
Tabel 9.3
lokale omgeving burgers, omwonenden natuur- en milieuorganisaties
Initiatiefnemers; projectontwikkelaars en gebouweigenaren
1
0
1
0
0
1
1
0
0
0
1
0
0
1
0
1
0
1
0
1
Weegfactoren toegekend aan de criteria op basis van de verschillende perspectieven
Toelichting verschillende perspectieven Perspectief EZ en VROM 1 – alle criteria even belangrijk In het basis actorperspectief wordt aan alle criteria een zelfde belang gehecht, hetgeen betekent dat alle weegfactoren één bedragen. In dit perspectief wordt gesteld dat EZ en VROM een evenwichtige afweging wil maken tussen het stimuleren van gebouwgebonden windenergie als duurzame energiebron in de bebouwde omgeving (criterium 1) en de middelen die ingezet kunnen worden om deze technologie te stimuleren, zoals de kosten voor de overheid. In dit perspectief wordt ook rekening gehouden met de effecten op de omgeving en het milieu en het draagvlak bij marktpartijen. Perspectief EZ en VROM 2 – prioriteit kosten In dit perspectief wordt gesteld dat de landelijke overheid streeft om met minimale kosten een adequaat beleidskader op te stellen voor gebouwgebonden windenergie. De ontwikkeling en implementatie van deze technologie wordt volledig aan de markt overgelaten. Het leveren van een bijdrage aan de CO2reductiedoelstelling voor de bebouwde omgeving heeft geen prioriteit. Alle overige criteria krijgen weegfactor 0. Perspectief EZ en VROM 3 – prioriteit verhogen aandeel duurzame elektriciteitsproductie en verminderen van CO2-emissie In dit perspectief wordt gesteld dat EZ en VROM alle prioriteit geven aan het creëren van gunstige voorwaarden om een zo groot mogelijke bijdrage aan de CO2-reductie –en duurzame elektriciteitsproductie in de bebouwde omgeving te realiseren. Indien de rendabiliteit hoog is, zal de marktvraag ook hoog zijn. Een sterke invloed op de rendabiliteit draagt dus bij aan het vergroten van het aandeel duurzame elektriciteit en het verminderen van de CO2-emissie. Beiden criteria krijgen weegfactor 1. Omdat alle prioriteit wordt gegeven aan de duurzame energie en CO2-reductiedoelstellingen wordt minder waarde gehecht aan de overheidskosten die dit met zich meebrengt en de veiligheidsrisico’s en milieuoverlast die dit tot gevolg heeft. Deze criteria krijgen weegfactor 0.
63
Perspectief 4 van locale omgeving als lokale burgers, werknemers en omwonenden De doelen en belangen van de lokale omgeving als de werknemers, burgers en omwonenden zijn gebundeld in dit perspectief. Zij zullen vooral belang hechten aan de effecten op de omgeving. Omdat deze actoren een grote invloed kunnen uitoefenen door ontwikkelingen op het gebied van windenergie te vertragen of geheel te verhinderen, wordt in dit perspectief alleen gekeken naar de veiligheidsrisico’s en milieuoverlast. Alle overige criteria krijgen weegfactor 0.
Perspectief 5 initiatiefnemers waaronder projectontwikkelaars en gebouweigenaren In dit perspectief wordt alleen een waarde toegekend aan de rendabiliteit van gebouwgebonden windenergie. De marktvraag wordt bepaald door de kosten en de opbrengsten van de turbines en gesteld wordt dat projectontwikkelaars alleen investeren in gebouwgebonden windenergie als de investering binnen de technische levensduur kan worden terugverdiend. De overige criteria krijgen weegfactor 0. Toetsing beleidsmaatregelen op basis van de perspectieven In onderstaande tabel staat de uitslag van de gevoeligheidsanalyse, waarin vanuit vijf perspectieven de meest wenselijke beleidsmaatregelen worden bepaald. In bijlage 14.2 zijn de afzonderlijke perspectieven uitgewerkt en voorzien van een score. In onderstaande tabel zijn de relatieve scores wederom grafisch weergegeven met de verschillende blauwtinten. De maatregelen met een donkerblauwe score, scoren voor een bepaald criterium het beste en zijn vanuit een bepaald perspectief gezien het meest wenselijk. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven onder de tabel. Beleidsaanbevelingen
Cluster 1 Certificering
Perspectieven 1 EZ-VROM: alle criteria even belangrijk 2 EZ – VROM: prioriteit kosten 3 EZ-VROM: prioriteit overheidsdoelstellingen 4 lokale omgeving als burgers, omwonenden, etc. 5 initiatiefnemers als projectontwikkelaars som
Tabel 9.4
Cluster 2 Aanpassen Besluit V&I 4 aanpassen Besluit
Cluster 3 Benoemen voorkeurslocaties 3 5 onderzoek ruimtelijke locaties planvorming
1 certificering
2 testveld
++
0
++
0/+
0/+
0/+
++
+
0/+
++
Cluster 4 Financiële stimulering 6 ontwikkelingssubsidie
7 verhogen MEP
0/+
0/+
+
+
+
0/+
0
0/+
0
+
+
++
+
+
++
+
0
0
++
0/+
0
0
0
0/+
++
++
0
++
0/+
0/+
0/+
+
gevoeligheidsanalyse
64
Op basis van bovenstaande gevoeligheidsanalyse kunnen de volgende conclusies getrokken worden: - Beleidsmaatregel 1 is een robuuste maatregel, omdat deze maatregel in alle perspectieven relatief goed scoort. - Als EZ en VROM prioriteit geven aan het stimuleren van gebouwgebonden windenergie tegen minimale kosten, dan dient de overheid te kiezen voor maatregel 4. De ontwikkeling en toepassing van gebouwgebonden windenergie wordt overgelaten aan de markt, waardoor geen investeringen nodig zijn, met uitzondering van de inzet van de eigen ambtenaren. - Indien EZ en VROM streven naar een zo groot mogelijke bijdrage aan de duurzame energie en CO2-reductiedoelstelling in de bebouwde omgeving, dan dienen zij te kiezen voor maatregel 7. - Vanuit het perspectief van de lokale omgeving (omwonenden en burgers) is ook beleidsmaatregel 1 wenselijk, evenals maatregel 3. Onderzoek naar geschikte locaties van gebouwgebonden windenergie draagt bij inzicht in de veiligheidsrisico’s en milieuoverlast en aan het voorkomen van wildgroei. - Vanuit het perspectief van de initiatiefnemers (projectontwikkelaars en gebouweigenaren) zijn beleidsmaatregel 1 en 7 de meest wenselijke maatregel omdat maatregel 1 leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de turbine en maatregel 2 leidt tot een verbetering van de rendabiliteit. Op basis van de gevoeligheidsanalyse kan gesteld worden dat vanuit de verschillende perspectieven beleidsmaatregel 1, 4 en 7 meest wenselijk zijn. De beleidsmaatregelen zijn ook in de multicriteria analyse op basis van het basisactorperspectief als meest wenselijk bevonden.
8.5 -
-
-
-
Conclusies EZ en VROM hebben zeven beleidsmaatregelen om de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie te stimuleren. Voorlichting is als maatregel niet meegenomen in dit onderzoek omdat uit de brainstormsessie en de interviews naar voren is gekomen dat er eerst objectieve informatie moet worden gegenereerd, voordat objectieve informatieoverdracht mogelijk is. Geadviseerd wordt in een vervolgonderzoek nader in te gaan op de wensen van initiatiefnemers, omwonenden en voorbijgangers ten aanzien van de informatiebehoefte over gebouwgebonden windenergie. De zeven maatregelen kunnen in vier categorieën worden onderverdeeld: technische maatregelen, een juridische maatregel, ruimtelijke beleidsmaatregelen en financiële maatregelen. Indien de landelijke overheid besluit een actievere rol te willen spelen in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie kunnen hiervoor een aantal niveaus worden onderscheiden: o Indien zij besluit de realisatie van gebouwgebonden windenergie aan de markt over te laten, maar wel inzet op het wegnemen van belemmeringen in het huidige beleid (door in het huidige beleid gebouwgebonden windenergie te onderscheiden van ‘traditionele’ windenergie) kan gekozen worden voor een juridische maatregel: het aanpassen van het Besluit V&I. o Indien de overheid grote waarde hecht aan de veiligheid en milieuoverlast voor de omgeving zou zij technische maatregelen kunnen nemen om de veiligheid en kwaliteit van de turbines te verbeteren. o Indien de overheid de vraag naar gebouwgebonden windenergie wil stimuleren kan gekozen worden voor een financiële stimulering. o Indien de overheid een stap verder wil gaan en gebouwgebonden windenergie pro-actief wil stimuleren zou de overheid ruimtelijk beleid kunnen ontwikkelen waarin zij geschikte locaties voor gebouwgebonden windenergie aanwijst. VROM is trekker van de technische, juridische en ruimtelijke maatregelen. De primaire verantwoordelijkheid voor financiële maatregelen ligt bij EZ. Op basis van de zeven maatregelen zijn maatregel 1, 4 en 7 het meest wenselijk: het ontwikkelen van een certificeringssysteem en het aanpassen van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer en het verhogen van de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie. Het succes van maatregel 1 en 4 is dat deze maatregelen leiden tot een verbetering van de kwaliteit en toepassingsmogelijkheden van de turbine en in het merendeel van de perspectieven hoog scoren, omdat zij geen extreem hoge kosten met zich meebrengen of niet bijdragen aan een toename van de overlast voor de omgeving.
65
-
-
-
Het succes van maatregel 7 is de verbetering van de rendabiliteit van de turbine en de bijdrage aan de landelijke klimaat- en duurzame energiedoelstellingen als gevolg van een toename van de vraag naar turbines door financiële stimulering. Nadeel van deze maatregel zijn de hoge kosten en de overlast voor de omgeving als het aantal turbines toeneemt. Nadeel is dat als de vraag naar turbines toeneemt ook de effecten op de omgeving zullen toenemen, waardoor deze maatregel vanuit het perspectief van de omgeving laag scoort. Als EZ en VROM willen streven naar zo min mogelijk veiligheidsrisico’s en milieueffecten, dan dienen zij te kiezen voor maatregel 1 en 4: het ontwikkelen van een certificeringssysteem en het aanpassen van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Het uitkeren van een ontwikkelingssubsidie en het faciliteren van een testveld scoren vanuit veel perspectieven erg laag. Aanbevolen wordt ECN eens te benaderen voor de mogelijkheden en de kosten voor het aanleggen van een testopstelling voor gebouwgebonden windturbines in Petten. Fabrikanten van gebouwgebonden kunnen in plaats van een ontwikkelingssubsidie ook een projectplan indienen voor de lopende ontwikkelings- en innovatieprogramma’s. Deze programma’s worden in de aanbevelingen nader toegelicht.
Gesteld wordt dat VROM en EZ eerst moeten overwegen of zij belang hechten aan een innovatie als gebouwgebonden windenergie. Daarnaast is het van belang of zij de bijdrage van gebouwgebonden windenergie aan de duurzame energie en klimaatdoelstellingen voor de bebouwde omgeving erkenen en bereid zijn om een actievere rol te spelen in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie. Vervolgens kan gekozen worden uit maatregel 1, 4 en 7.
fotomontages: VROM en EZ voorzien van gebouwgebonden windturbines
66
9 9.1
Conclusies en aanbevelingen Conclusies
Doel van dit onderzoek is om de mogelijkheden en onmogelijkheden van gebouwgebonden windenergie in kaart te brengen en na te gaan op welke wijze de implementatie van gebouwgebonden windenergie door de landelijke overheid kan worden gestimuleerd. Dit moet leiden tot stimuleringsmaatregelen die door de landelijke overheid genomen kunnen worden om initiatieven uit de markt te ondersteunen en belemmeringen voor de realisatie van gebouwgebonden windenergie weg te nemen. De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: “Welke beleidsmaatregelen kunnen door het ministerie van EZ en VROM worden getroffen om de kans op een succesvolle implementatie van gebouwgebonden windenergie te vergroten en de kans op risico’s te verkleinen?” Om tot de beantwoording van deze vraag te komen zijn een aantal deelvragen geformuleerd. Conclusies uit de deelvragen zijn hieronder kort samengevat. Systeembeschrijving Voor de bebouwde omgeving zijn géén specifieke CO2-reductiedoelstellingen of duurzame energiedoelstellingen vastgesteld. Indien de landelijke doelstellingen worden vertaald naar de bebouwde omgeving geldt: - Een CO2-reductie van 6% in 2010, afgeleid van de Kyoto-afspraken, betekent voor de bebouwde omgeving een CO2-reductie van 3 Mton in 2010. - Een verdergaande doelstelling van 40-60% CO2-reductie in 2030 uit het NMP-4 betekent voor de bebouwde omgeving een besparing van 24 Mton CO2 op basis van 40% reductie in 2030. De bijdrage die gebouwgebonden windenergie hieraan kan leveren is als volgt: - Eén gebouwgebonden windturbine zou theoretisch twee huishoudens van elektriciteit kunnen voorzien. - Indien elk huishouden zou streven naar 6% CO2-reductie in 2010 draagt een gebouwgebonden windturbine bij aan de CO2-reductie van 33 huishoudens. - Indien elk huishouden zou streven naar 40% CO2-reductie in 2030 draagt een gebouwgebonden windturbine bij aan de CO2-reductie van 5 huishoudens. - In Nederland moeten circa 150.000 turbines geplaatst worden om in 25% van de emissiereductiedoelstelling voor 2010 te voorzien. Actorenanalyse Kritieke actoren voor de ontwikkeling van gebouwgebonden windturbines zijn: - Fabrikanten en leveranciers van gebouwgebonden windturbines, zij vormen de drijfveer achter deze innovatie; - Gemeenten, het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen; - Initiatiefnemers als gebouweigenaren en projectontwikkelaars, bepalen de vraag naar gebouwgebonden windturbines; - Omwonenden, (potentiële) gebruikers en lokale burgers, draagvlak van deze partij is nodig voor realisatie. Technisch-infrastructurele, ruimtelijk-juridische en financiële systeembeschrijving - Om de veiligheid van gebouwgebonden windturbines te kunnen garanderen en de effecten op de omgeving te beperken zijn technische maatregelen nodig. Reden hiervoor is dat omwonenden, (potentiële) gebruikers en lokale burgers niet zullen accepteren dat turbines worden geplaatst waarvoor de veiligheid niet gewaarborgd is. Ook gemeenten zullen hiervoor geen vergunning verlenen. - Om inconsistenties in het beleid op te heffen en te komen tot een eenduidig adequaat beleidskader dient het Besluit voorzieningen en installaties te worden aangepast. Dit verduidelijkt het vergunningenproces voor zowel gemeenten als initiatiefnemers en daarmee de vraag naar gebouwgebonden windenergie.
67
-
-
Financiële maatregelen zijn nodig om gebouwgebonden windenergie rendabel te maken. Fabrikanten en leveranciers zijn in het eerste stadium van de ontwikkeling afhankelijk van subsidies om een kritische massa op te bouwen. Ruimtelijke maatregelen kunnen bijdragen aan een pro-actief beleid voor gebouwgebonden windenergie. Op een lokaal, regionaal of landelijk niveau kan invulling gegeven worden aan een ruimtelijk beleidskader.
Vervolgens zijn op basis van de conclusies uit de deelvragen mogelijke beleidsmaatregelen geïdentificeerd en is op basis van een multi-criteria analyse een keuze gemaakt voor de beste beleidsmaatregelen. Beleidsmaatregelen Stimuleringsmaatregelen die op basis van de gevoeligheidsanalyse het meest wenselijk zijn en door VROM en EZ genomen kunnen worden om de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie te stimuleren zijn: • ontwikkelen van een certificeringssysteem • aanpassen van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer • verhogen van de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windenergie en gelijkstellen aan de MEP-vergoeding voor zonne-energie. Om een keuze te maken tussen bovenstaande mogelijkheden moeten VROM en EZ eerst bepalen of zij een actievere rol willen spelen in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie. Vervolgens moeten zij bepalen welke prioriteiten zij hiervoor hanteren; is er de mogelijkheid en bereidheid tot het nemen van financiële stimuleringsmaatregelen en/of is er draagvlak voor het ontwikkelen van nieuwe regelgeving, specifiek voor gebouwgebonden windenergie. VROM en EZ dienen hiervoor antwoord te geven op onderstaande vragen: - wel of geen actievere rol in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie? - wel of geen een rol ten aanzien van de veiligheid van gebouwgebonden windturbines? - wel of geen onderscheid tussen gebouwgebonden windturbines en ‘traditionele windturbines’ in het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer? - wel of geen financiële stimulering voor gebouwgebonden windenergie in de vorm van het verhogen van de MEP-vergoeding? Indien EZ en VROM besluiten een actievere rol te willen spelen in de ontwikkeling van gebouwgebonden windenergie en maatregelen willen treffen om deze ontwikkeling te stimuleren moet rekening gehouden worden met de belangen van de kritieke actoren. Enerzijds moet er voor de maatregelen draagvlak bestaan bij de fabrikanten en leveranciers van gebouwgebonden windenergie en anderzijds moeten de effecten op de omgeving worden beperkt om acceptatie te creëren bij de omgeving. Draagvlak kan worden gecreëerd door alle betrokken partijen bij het beleidsproces te betrekken. Brainstormsessie Een brainstormsessie in een group decision room is een goede methode om partijen met verschillende doelen en belangen voor een open gedachtewisseling bij elkaar te brengen. Omdat de discussie via de computer plaatsvindt is er sprake van een gelijkwaardige inbreng van alle deelnemers. Daarnaast biedt deze methode de mogelijkheid niet alleen te reageren op de gepresenteerde vragen en stellingen, maar ook op de reacties en meningen van de andere deelnemers. Het proces laat open confrontatie van verschillende meningen toe en kan aan de andere kant ook leiden tot het herzien van de eigen mening. Met behulp van de brainstormsessie zijn in korte tijd veel ideeën gegenereerd en deze ideeën en meningen hebben geleid tot maatregelen die de ontwikkeling kunnen versterken en versnellen en waarvoor draagvlak bestaat in de markt.
68
9.2
Aanbevelingen
VROM en EZ • Stel landelijk CO2-reductiedoelstellingen vast voor de bebouwde omgeving op basis waarvan duurzame energie in de bebouwde omgeving kan worden gestimuleerd en beleid kan worden ontwikkeld. •
Stem de maatregelen af met de met de marktpartijen als fabrikanten van gebouwgebonden windturbines, gemeenten, omwonenden, lokale burgers, etc. ook nadat voor een bepaalde maatregel gekozen is. Dit draagt bij aan een succesvol beleid.
•
Doe onderzoek naar de veiligheidsrisico’s van gebouwgebonden windturbines en analyseer de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een certificeringssysteem voor gebouwgebonden windturbines. Analyseer of het certificeringsproces in de wetgeving kan worden verankerd, als borging van de veiligheid in het kader van de milieuvergunning. Bij het ontwikkelen van een certificeringssysteem kan onderscheid gemaakt worden tussen certificering en keuring. Het verschil is dat: - Bij certificering worden de turbines getoetst aan technische product- en prestatie-eisen die landelijk zijn vastgesteld. Certificering is vooral voor initiatiefnemers een garantie dat sprake is van een betrouwbaar systeem. - Bij keuring wordt de turbine na realisatie gekeurd door een onafhankelijke inspecteur en wordt gekeken of de turbine voldoet aan de ontwerp- en producteisen die zijn vastgesteld. Keuring is gericht op de veiligheid en het milieuaspect en met name van belang voor de overheid in het kader van de milieuvergunning. Voor zowel certificering als voor keuring moeten eisen worden opgesteld waaraan de turbine moet voldoen. Hiervoor is van belang op welk niveau certificering en keuring moeten plaatsvinden. Worden alleen eisen gesteld aan het product of ook aan het ontwerp en de prestatie van de turbines en hoe gedetailleerd worden deze eisen gesteld. Daarnaast ook de vraag of 10% van de turbines moet worden gecontroleerd of 50% of zelfs alle geplaatste turbines? Bepalend hiervoor is welke eisen aan de markt kunnen worden opgelegd en waaraan de markt kan voldoen. Het is van belang dat er draagvlak is uit de markt. - Indien een certificering en keuring volledig marktinitiatief zijn is sprake van een productgarantie; - Indien certificering en keuring door de overheid worden geïnitieerd wordt dit verankerd in de wetgeving; - Van een joint-venture is sprake indien de overheid en de marktpartijen samenwerken aan het opstellen van een beoordelingsrichtlijn (BRL) en hiernaar verwijzen in de wetgeving. Een college van deskundigen wordt opgericht waarin zowel het bedrijfsleven als de overheid en een intermediair deelnemen.
•
Doe onderzoek naar de wens van marktpartijen en gemeenten om landelijk vergunningenbeleid te ontwikkelen voor gebouwgebonden windturbines. Indien deze wens bestaat wordt aanbevolen de aanpassing van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer mee te nemen in de beleidsherziening in het kader van de nieuwe VROM-vergunning.
•
Bereken de onrendabele top voor gebouwgebonden windturbines en analyseer de mogelijkheden voor het verhogen van de MEP-vergoeding voor gebouwgebonden windturbines. Voordeel van deze maatregel is dat de marktprikkels gehandhaafd blijven.
•
Doe onderzoek naar de informatiebehoefte van initiatiefnemers, omwonenden en voorbijgangers ten aanzien van gebouwgebonden windenergie.
69
•
Analyseer de stimuleringsregelingen voor duurzame energie in Duitsland. In de brainstormsessie is verwezen naar het Duitse stimuleringsregeling. Op basis van deze regeling ontvangt elke fabrikant die van een bepaald type meer dan 10 turbines heeft geplaatst een subsidie. Na deze introductiesubsidie ontvangt de fabrikant jaarlijks een subsidie die in een aantal jaar wordt afgebouwd. Voor zonnepanelen ontvangt men in Duitsland een vergoeding van 0,43 eurocent per kWh levenslang!
•
Geef innovaties als gebouwgebonden windenergie een kans binnen de Nederlandse subsidieprogramma’s. Bij de start van dit onderzoek waren er geen Nederlandse subsidieprogramma’s voor kleinschalige gebouwgebonden windenergie. De ‘Subsidieregeling milieugerichte technologie’ was onlangs gewijzigd, waardoor projecten die zich in hoofdzaak richten op energiebesparing of CO2-reductie niet langer voor subsidie in aanmerking kwamen. Ook projecten waarbij de subsidiabele kosten van het project minder bedroegen dan € 15.000,- kwamen niet in aanmerking. (Staatscourant 30 juli 2004) Door gedetailleerde ‘prescriptieve’ voorwaarden die verbonden worden aan de subsidieregelingen vallen nieuwe ontwikkelingen en onderzoeken buiten de boot. Ook binnen het DEN-programma bleek geen prioriteit (en dus middelen) te zijn voor gebouwgebonden windenergie (Weenk, 2004). Gebouwgebonden windenergie draagt te weinig bij aan de energievoorziening in 2020. Dit houdt in dat ook in het DEN-programma een smalle maatstaf wordt gehanteerd. Indien alleen gekeken wordt hoeveel ton CO2 tegen welke kosten kan worden bespaard wordt geen ruimte geboden aan innovaties. Dit is ook de reden geweest waarom een subsidieaanvraag van vijf fabrikanten van gebouwgebonden windturbines naar veiligheidseisen voor dit nieuwe type turbine is afgewezen. (Knoppers, 2004b) Gevolg van deze voorwaarden of criteria is dat dit onderzoek niet onder begeleiding van SenterNovem, maar in eigen beheer is uitgevoerd.
Fabrikanten van gebouwgebonden turbines •
Dien projectvoorstellen in om in aanmerking te komen voor subsidieprogramma’s. Subsidieprojecten leveren bekendheid op en vormen een prikkel voor andere bedrijven en organisaties om serieus naar deze nieuwe technologie te kijken. Daarnaast kunnen deze subsidieprogramma’s bijdragen aan een verbetering van de prijsprestatieverhouding van bestaande turbines en de marktintroductie van nieuwe typen turbines, waardoor de potentiële mogelijkheden van windenergie in de bebouwde omgeving toenemen. Nederlandse subsidieprogramma’s Er zijn twee lopende Nederlandse subsidieprogramma’s waar innovativiteit en technologische vernieuwing sleutelbegrippen zijn en die van toepassing zijn voor gebouwgebonden windturbines (Janson, 2005) EOS Demo (EOS: Energie Onderzoekstrategie) Het programma EOS Demo is gericht op technologische innovaties die voor het eerst in Nederland gedemonstreerd worden. Dit is een lopend programma dat ook volgend jaar doorgaat. NEO (Nieuw EnergieOnderzoek) NEO is gericht op goede afwijkende innovatieve projecten en hierbinnen is ruimte voor wind (SenterNovem, 2005).
70
Europese stimuleringsprogramma’s Ook buiten Nederland zijn er diverse Europese stimuleringsprogramma’s op het gebied van duurzame energie. Voorbeelden hiervan zijn: THERMIE en ALTENER. Op dit moment loopt er vanuit ALTENER een studie voor de Europese Commissie met als titel: Wind Energy Integration in het Urban Environment (Wineur). Deze studie heeft als doel bekendheid geven aan stedelijke windenergie en het stimuleren van de ontwikkeling en implementatie van deze technologie in drie samenwerkende landen; Engeland, Frankrijk en Nederland. Ook in dit project wordt aandacht besteed aan bekendheid en het uitwisselen van kennis tussen de samenwerkende landen om de ontwikkeling van deze nieuwe technologie te stimuleren, zie poster op pagina 72. •
•
Informeer EZ en VROM over de ontwikkelingen en stand van zaken met betrekking tot gebouwgebonden windenergie, bijvoorbeeld middels een brief. De kennis en betrokkenheid van EZ en VROM bij de ontwikkeling kan worden verbeterd door onderlinge informatie-uitwisseling. Een goede afstemming en communicatie geldt voor beide partijen en onderlinge afstemming geeft beide partijen inzicht in de mogelijkheden en kansen. Wat zou voor VROM en EZ bijvoorbeeld een reden kunnen zijn om te investeren in één of een aantal gebouwgebonden windturbines op een rij?
Faculteit Technische Bestuurskunde Group decision room beschikbaar houden voor onderwijsdoeleinden. De Group decision room is specifiek ontwikkeld ter ondersteuning van brainstormsessies waar ‘op papier’ ideeën worden gegenereerd en discussies plaatsvinden. De brainstormsessie heeft een waardevolle input geleverd aan dit onderzoek en zonder deze ruimte was dit niet mogelijk geweest. Deze ruimte heeft dus direct bijgedragen aan de kwaliteit van dit onderzoek, omdat op deze wijze afstemming plaats heeft kunnen vinden met de verschillende marktpartijen, hun ideeën, wensen en meningen. Daarnaast heeft het draagvlak gegenereerd voor de voorgestelde beleidsmaatregelen.
Persbericht – Mei 2005 (EEP, 2005) “De Stiphoutse Ondernemer, ing. W.L.S.H. Stevenhagen, van Stevenhagen Energie & Tractie, heeft Dinsdag 17 mei de Nederlandse EEP-Award ontvangen, uit handen van de heer Pieter van Geel, staatssecretaris van Milieu. De EEP-Award is een Europese prijs voor innovaties op het gebied van milieutechnologie. De prijs is een initiatief van de European Environmental Press (EPP), samenwerkingsverband van Europese milieutijdschriften, waaronder MilieuMagazine, en wordt jaarlijks uitgereikt. Een onafhankelijke jury van deskundigen kiest drie winnaars van de Nederlandse voorronde, die doorgaan naar de Europese eindronde. MilieuMagazine organiseert de Nederlandse voorronde en werkt daarbij samen met VVM, ONRI, TNO en VLM. Wim Stevenhagen is als winnaar uit deze voorronde gekomen en gaat door voor de Europese EEP-Award. De innovatieve ideeën en grote inzet door Wim Stevenhagen om windturbines bij de huishoudens in te zetten, worden door deze EEP-Award extra gewaardeerd. De heer Pieter van Geel wenste de Stiphoutse Ondernemer, Wim Stevenhagen, veel succes toe met de realisatie van zijn innovatieve ideeen en plaatsingen van zijn muisstille (0 dB) fraaie Windside windturbines, ook wel Windwokkels genoemd, in de bebouwde omgeving. Op 30 november 2005, tijdens de Pollutec Environmental Trade Exhibition in Parijs, worden uit 10 genomineerden drie winnaars bekend gemaakt voor het goud, het zilver en het brons.”
71
72
10 Reflectie In dit hoofdstuk wordt teruggekeken op het onderzoek en wordt nagegaan welke gevolgen de verandering van aannames, omgevingsinvloeden en criteria hebben op de conclusies. Tevens wordt nagegaan welke gevolgen de gekozen onderzoeksmethode heeft op de eindresultaten.
Aanname Aangenomen is dat de landelijke CO2-reductie doelstelling van 6% CO2-reductie in 2010 kan worden doorberekend aan de bebouwde omgeving en dat aan de bebouwde omgeving een CO2-reductie kan worden toegekend van 3 Mton in 2010. Deze aanname is erg belangrijk, omdat het aanleiding is voor de landelijke overheid om deze technologie te stimuleren. Indien de bebouwde omgeving verhoudingsgewijs meer moet reduceren dan de overige sectoren, dan valt de reductiedoelstelling nog hoger uit. Indien de bebouwde omgeving verhoudingsgewijs minder hoeft te reduceren, dan valt de reductiedoelstelling lager uit. Onder de bebouwde omgeving worden de huishoudens en de dienstensector verstaan. Onder diensten vallen zowel profit als non-profit bedrijven en organisaties met uitzondering van landbouw en de bouwsector. Aangenomen kan worden dat de doelstelling voor de bebouwde omgeving verhoudingsgewijs niet lager zal worden vastgesteld, omdat er in deze sector voldoende mogelijkheden zijn om deze CO2-emissies terug te dringen. Voor de sector verkeer en vervoer is dit wellicht lastiger, gezien de jaarlijkse toename van het aantal voertuigen en de groei van de emissie in de periode 19902000. De kans dat de doelstelling voor de bebouwde omgeving naar boven zal worden bijgesteld is naar verwachting groter.
Criteria Op basis van de actorenanalyse is gesteld dat de belangen en doelen van de lokale omgeving als omwonenden, (potentiële) gebruikers en lokale burgers kunnen worden geoperationaliseerd in het criterium ‘Effecten op de natuur, leef-, woon- en werkomgeving’. Aangenomen is dat deze actoren kritisch zullen zijn ten aanzien van de veiligheid en mogelijke nadelige effecten als geluid, slagschaduw, trillingen en visuele hinder. Deze visie is echter niet geverifieerd bij omwonenden. De heer Kools van HTM in Den Haag, waar een WindWall geplaatst is, heeft tijdens een interview aangegeven nooit klachten uit de omgeving te hebben ontvangen. Bij felle zon zorgt de turbine wel voor wat beweging (schaduwwerking) op de werkplaats, maar hier wordt geen hinder van ondervonden. Voornamelijk leuke reacties van enthousiaste voorbijgangers die graag een kijkje willen nemen op het dak. Echter, de mening van omwonenden, lokale burgers en gebruikers is bepalend voor het draagvlak en de acceptatie in de omgeving. Daarom wordt aanbevolen ook met omwonenden en voorbijgangers te informeren naar hun mening. Bovenstaande aanbeveling geldt ook voor de visie, doelen en belangen van natuur- en milieuorganisaties. Aangenomen is dat de natuur- en milieuorganisaties gebouwgebonden windenergie zullen onderschrijven vanwege de bijdrage aan de Kyoto-doelstelling voor CO2-reductie en de bijdrage aan een duurzame energievoorziening. Er is een trendbreuk nodig om te komen tot een duurzame ontwikkeling en gebouwgebonden windenergie kan in combinatie met andere duurzame energie opties én met energiebesparing een bijdrage leveren aan het klimaatbeleid in de bebouwde omgeving. Aanbevolen wordt ook deze aanname af te stemmen met de natuur- en milieuorganisaties. Misschien zijn er nog wel aanvullende argumenten waar nog geen rekening mee gehouden is.
Omgevingsinvloeden Voor de berekeningen van de rentabiliteit is uitgegaan van de huidige elektriciteitsprijs. Als de elektriciteitsprijs blijft stijgen, dan wordt de terugverdientijd korter en worden investeringen in gebouwgebonden windenergie eerder interessant. Als vervolgens door toename van de vraag naar gebouwgebonden windturbines tot serieproductie kan worden overgegaan zal ook de prijs van de turbine afnemen, waardoor de vraag verder zal stijgen. Kijkend naar de ontwikkeling van grootschalige windenergie biedt dit veel kansen voor gebouwgebonden windenergie. Door een hogere elektriciteitsprijs zou gebouwgebonden windenergie een versnelde ontwikkeling kunnen doormaken en door leereffecten en efficiëntere productiemethodes op den duur zelfs zonder subsidies concurrerend kunnen worden.
73
Onderzoeksmethode In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de methode ‘gestructureerd probleemoplossen’, zoals behandeld in de module ‘Inleiding Technische Bestuurskunde’ (Bots, 1999). Als inspiratiebron voor input van deze methode is gebruik gemaakt van de NIDO-benadering van het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling uit het boek ‘Inbreken in het gangbare’ (Loeber, 2003). De NIDO-benadering is een benadering die specifiek ontwikkeld is voor het stimuleren van innovaties en veranderingsprocessen en legt een verband tussen de theorie en de praktijk. NIDO streeft naar uitkomsten en acties om een innovatie daadwerkelijk in gang te zetten en gaat uit van een leerproces van meerdere jaren, waarbij NIDO als onafhankelijke intermediaire organisatie optreedt. Omdat het resultaat van dit onderzoek een rapport is en niet het daadwerkelijk implementeren van de voorgestelde beleidsmaatregelen wijkt het resultaat af van het resultaat dat de NIDO voor ogen zou hebben. Omdat de middelen en tijd voor dit onderzoek beperkt zijn, is de NIDO-benadering tijdens dit onderzoek alleen als inspiratiebron gebruikt. De NIDO-benadering is met name inspiratiebron geweest voor de brainstormsessie waarin verschillende partijen bij elkaar zijn gebracht voor een open gedachtewisseling. Dit heeft geresulteerd in niet alleen statische informatie, zoals dit onderzoeksrapport, maar ook dynamische informatie, zoals onderlinge discussie, mogelijk nieuwe inzichten bij de deelnemers, commitment van de deelnemers voor de voorgestelde beleidsmaatregelen, etc. Om deze dynamiek door te zetten naar de toekomst zouden de deelnemers meer dan een keer bij elkaar moeten komen. Daarnaast zouden de betrokken partijen bij gebouwgebonden windenergie ook een interactieve discussie kunnen organiseren met betrokken partijen op het gebied van zonne-energie. Op deze wijze kunnen ideeën meningen en ervaringen worden uitgewisseld, waardoor mogelijk nieuwe ideeën en inzichten ontstaan. De brainstormsessie en dit onderzoeksrapport is een mooie opstap, maar om daadwerkelijk te komen tot het implementeren van de voorgestelde beleidsmaatregelen is het proces nog niet afgerond... Voor geïnteresseerden is de NIDO-benadering toegelicht in bijlage 2.
Effect brainstormsessie? Enkele deelnemers aan de brainstormsessie noemden de bestuurlijke invalshoek: “een verfrissing of nieuwe manier van denken.” Door niet alleen te kijken naar de technische mogelijkheden, maar ook rekening te houden met de belangen van andere partijen (als omwonenden, gemeenten) wordt de plaatsing van gebouwgebonden windturbines in een ander perspectief geplaatst en ontstaat er begrip voor de doelen, belangen en verantwoordelijkheid van andere betrokken partijen. Het inzicht is gegroeid dat er meer nodig is dan de benadering vanuit de techniek! Iemand die zich opgegeven heeft voor de brainstormsessie maar toch niet kon komen geeft als reactie op de uitkomsten van de brainstormsessie: “een goede samenvatting, maar geen schokkende uitkomsten of geen uitkomsten die nog niet bekend waren.” Dit kan natuurlijk zo zijn, maar het is ook mogelijk dat de brainstormsessie de deelnemers aan het denken heeft gezet. Achteraf is dit niet te beoordelen. Ook is niet te achterhalen wat uiteindelijk het effect van de brainstormsessie is geweest. Hopelijk is met de brainstormsessie en dit rapport een basis gelegd voor een interactief proces tussen verschillende betrokken partijen waarbij gezamenlijk wordt gestreefd naar stimulering van de ontwikkeling en het versnellen van de implementatie van gebouwgebonden windenergie.
74
11 Literatuurlijst Wetenschappelijke literatuur • Beurskens, J., Kuik, G. Van (2004), Alles in de wind, vragen en antwoorden over windenergie, oktober 2004. • Bots, P.W.G. (1999), Inleiding Technische Bestuurskunde, Technische Universiteit Delft, Delft. • Praktijkgids Energiegegevens (2001), Dossiers Energie in de Industrie, Ten Hagen & Stam, Den Haag, 2001 • Enserink, B., Koppenjan, J.F.M., Thissen, W.A.H. (2002), Analyse van Complexe Omgevingen, Technische Universiteit Delft, Delft. • Hehenkamp, Meinoud, Koevoet, Hans (2004), Jaaruitgave Inkoop van energie, Sdu Uitgevers bv, Den Haag. • Hoijtink, H.J., Leenders, C. van (2002), Algemeen Programmaplan NIDO, Leeuwarden. • Loeber, A. (2003), Inbreken in het gangbare, Repro Duck, Leeuwarden. • Rotmans, Jan (2003), Transitiemanagement: sleutel voor een duurzame samenleving, Koninklijke Van Gorcum, Assen. • Staatscourant 24 december 2003, nr 249, pag 11 • Staatscourant 6 juli 2004, nr. 126, pagina 10 • Staatscourant 30 juli 2004 nr. 144, pagina 9, Wijziging Subsidieregeling milieugerichte technologie • Staatscourant 27 december 2004, nr. 250, pagina 20 • Staatscourant 27 december 2004, nr. 250, pagina 22 • Wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase), 14 juni 2005 Beleidsstudies en overige bronnen • Bolscher, G.H. ten, Heide, H. van der, (2004), Wind Nieuws,Windturbines op je dak: een vertrouwd (toekomst) beeld?, eenentwintigste jaargang, nummer 4, pp. 10-12. • Centraal Bureau voor de Statistiek (2004), Duurzame energie in Nederland 2003, Voorburg/Heerlen • DuurzaamNieuws, e-mail nieuwsbrief van TNO-MEP (2004), Lokale elektriciteitsopslag, jaargang 9, nummer 6, september 2004 • Graaf, Jan de (2005), Milieutijdschrift Arena, Meer milieu met minder regels, jaargang 11, pagina 4-6, februari 2005. • Jeeninga, H., Jelsma, J., Kester, J.C.P., Burger, H., Wildt, R. de, Damen, M. (2002), Klimaatneutrale energiedragers in de gebouwde omgeving, Naar een actieplan, ECN-C—02077, december 2002. • Keulemans, M. (2005), Delta, Ploeteren rond de molens, no. 32, p.14, 27 oktober 2005. • Knoppers, R. (2004a), Stromen, Nederlands windonderzoek maakt furore in het buitenland, zesde jaargang no.8, p.3, 8 mei 2004. • Knoppers, R. (2004b), Stromen, veiligheid stadsturbines niet geregeld, zesde jaargang no.9, p.1, 28 mei 2004. • Lakeman, L.G.J., Peters, D.J., Brssau, K.M., Lichtenberg, R., Cleijne, H., Hoeve, R.J., Jong, M.I.C.A. de, (2002), Opwekking van windenergie in de gebouwde omgeving, Royal Haskoning, Nijmegen. • Meijers, K. (2005), Milieutijdschrift Arena, De weerbarstige praktijk, jaargang 1, pagina 13, februari 2005. • Menkeveld, M., B.W. Daniels, A.W.N. van Dril, H.Jeeninga, J.R. Ybema, J.A. Annema, R. Van den Wijngaart (2002), Effect op CO2-emissies van beleid momenteel in voorbereiding, Petten, ECN-C--02-003 • Werkgroep OntwikkelingsTechnieken (2003), cursus Duurzame Energie in ontwikkelingslanden, Universiteit Twente, Enschede. • RBOI (2004), Beleidsvisie kleine windturbines, Provincie Zeeland, Middelburg.
75
• • • • • •
Provincie Zuid-Holland (2003), Ontwerpnota Wervel, ruimtelijke visie windenergie, Den Haag. Rooijmans, P. (2004), Haalbaarheidsstudie naar de inpasbaarheid van middelgrote WindWall turbines, Copernicus Instituut Universiteit Utrecht, Utrecht. Smit,R.R, (2005), Examenopleiding Energieconsulent, 28 juni 2005. Vermeer, E. (2003), Slagroomkloppers, grasmaaiers of wokkels? Een onderzoek naar de implementatie van kleine windturbines in de gebouwde omgeving van Noord-Brabant, Technische Universiteit Eindhoven, Eindhoven Vries, E. de (2005), Duurzame energie, Marktontwikkeling kleine windturbines niet zonder obstakels, nr. 3, pagina 24, juni 2005 VROM (2002), Subsidieregeling BANS klimaatconvenant, Staatscourant, nr 25 / pag.10
Webpagina’s • www.ecn.nl; geraadpleegd 13 januari 2005 • www.eep.org; geraadpleegd 4 oktober 2005 • www.eneco.nl; geraadpleegd 28 juli 2005 • www.environment-online.com; geraadpleegd 4 oktober 2005 • www.fortiswindenergy.com; geraadpleegd 14 januari 2005 • www.minez.nl; geraadpleegd 28 december 2004 • www.novem.nl; geraadpleegd 7 december 2004 • www.novem.nl; geraadpleegd 13 januari 2005 • www.omroep.vara.nl; geraadpleegd 4 november 2005 • www.overheid.nieuwsbank.nl; geraadpleegd 31 augustus 2005 • www.overheidsinformatie.nl; geraadpleegd 26 september 2005 • www.p-plus.nl; geraadpleegd 14 januari 2005 • www.provinciegroningen.nl; geraadpleegd 14 januari 2005 • www.pzh.nl; geraadpleegd 27 december 2004 • www.sbr.nl/windturbines; geraadpleegd 12 oktober 2005 • www.senternovem.nl; geraadpleegd 24 februari 2005 • www.senternovem.nl; geraadpleegd 19 oktober 2005 • www.turby.nl; geraadpleegd 1 november 2004 • www.vrom.nl; geraadpleegd 27 december 2004 • www.windenergysolutions.nl/wes5; geraadpleegd 12 oktober 2005 • www.windpower.org; geraadpleegd 28 juli 2005 • www.windside.nl; geraadpleegd 14 januari 2005 • www.windwall.nl; geraadpleegd 1 november 2004 • www.yes-dc.org; geraadpleegd 15 maart 2005 Geraadpleegde personen • Čače, J., Rencom b.v. • Rijn, R. van, Bosch en Van Rijn, geraadpleegd 30 maart 2005 • Roelofs, ir.R. directeur WindWall bv. • Janson, B. SenterNovem; geraadpleegd 19 oktober 2005 • Timmers, G. Ecofys; geraadpleegd 13 oktober 2005 • Weenk, A.; email contact op 28 september en 8 oktober 2004 Overige bronnen • Čače, J., (2003) Projectvoorstel kleine windturbines • Boschloo, Harry, (2004), Ministerie van VROM, Stad van de zon, presentatie Klimaatbeleid gebouwde omgeving, Heerhugowaard, gehouden op 3 november 2004 • Duivenvoorden, Hans, (2004), Tulipower BV, Presentatie ‘minder regels, meer milieukwaliteit’, Nationale Milieudag Provinciehuis Den Haag, gehouden op 17 december 2004 • DWA (2003) Workshop kleinschalige windturbine, Provinciehuis Overijssel Zwolle, gehouden op 25 november 2003 • Handboek risicozonering windturbines (CD-rom), (2002) Novem: 2DEN-02.10 • Provincie Zuid-Holland (2005) Opening zonne-energiesysteem, Provinciehuis Zuid-Holland Den Haag, gehouden op 22 april 2005
76
Bijlagen
77